Een patstelling tussen kinderpsychiatrische zorginstellingen en zorgverzekeraars door achteraf aangepaste regels en normen |
|
Loes Ypma (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zelfonderzoek houdt ggz gevangen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de patstelling tussen zorginstellingen en zorgverzekeraars, waarbij instellingen om twijfelachtige redenen met extra onderzoekswerk worden opgezadeld, niet meer uit kunnen gaan van reeds gemaakte afspraken en ook het risico lopen forse bedragen te moeten terugbetalen door achteraf aangehaalde strengere normen?
Die patstelling vind ik onwenselijk. De voorzitter van de NZa heeft zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij elkaar geroepen om tot een oplossing te komen voor de in het Skipr-artikel geschetste problematiek. De NZa heeft aangegeven partijen graag te willen faciliteren om tot redelijke en billijke afspraken te komen. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heb ik ook aangegeven daaraan te hechten. Ik heb daarom besloten de NZa te vragen om de betreffende regels (rond de directe tijd van de hoofdbehandelaar en verblijfsprestaties) met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen aan te passen. Met deze aanpassingen zouden zorgverzekeraars en zorgaanbieders in staat moeten zijn om op korte termijn op de resterende punten tot redelijke en billijke afspraken te komen.
Overigens wordt in het Skipr-artikel dat u noemt, ten onrechte de suggestie gewekt dat er sprake zou zijn van een sectorbreed fraude-onderzoek. Dat is niet het geval. Zorgverzekeraars hebben in het kader van hun reguliere controles over 2013 aan ggz-instellingen de gelegenheid gegeven om deel te nemen aan een zogenaamd zelfonderzoek (het «Onderzoek controles cggz 2013»). Deelname aan dit onderzoek is niet verplicht, maar maakt deel uit van een door verzekeraars met ZN en GGZ Nederland overeengekomen controle-aanpak, waarbij men een ontwikkeling richting horizontaal toezicht in gang wil zetten. Ik heb u hierover eind mei 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 277). Kern van deze aanpak is dat de ggz-aanbieder (op vrijwillige basis) de eigen declaraties 2013 toetst op een aantal vooraf benoemde (en tussen verzekeraars, ZN en GGZ Nederland overeengekomen) controlepunten. Zorgverzekeraars gebruiken de uitkomsten van dit onderzoek vervolgens bij hun formele en materiële controles over 2013. De controles van alle zorgverzekeraars worden binnen deze aanpak gebundeld, waardoor deze vervolgens snel en efficiënt (volgens één controlebenadering) afgewikkeld kunnen worden. Instellingen die niet meedoen vallen onder het reguliere controleregime van de verzekeraars, en worden op dezelfde manier gecontroleerd als in eerdere jaren (door verzekeraars afzonderlijk).
Interpretatieverschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met betrekking tot de vrijheidsgraden die de regels van de NZa bieden, lijken nu een efficiënte controle en verantwoording op het punt van de verblijfsdagen in de weg staan.
Deelt u de mening dat het belang van het kind voorop moet staan en dat de regels die hier van toepassing en van invloed zijn in dit geval hun doel voorbij lijken te schieten? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom het kind wel gebaat is bij deze regels?
Ik ben het met u eens dat het belang van het kind voorop moet staan. Het is niet de bedoeling dat de betreffende regels in de praktijk het belang van een kind in de weg staan. De NZa is bereid de regels op dit punt te verduidelijken. In de verzamelbrief van afgelopen januari (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 153, d.d. 28 januari 2016) heb ook ik aangegeven daaraan te hechten en de NZa te vragen om de betreffende regels waar nodig met terugwerkende kracht en in afstemming met partijen in die zin aan te passen.
Deelt u voorts de mening dat zorginstellingen moeten kunnen rekenen op betrouwbaarheid van gemaakte afspraken en vastgestelde normen, en dat deze dus niet op deze wijze achteraf veranderd kunnen worden? Zo ja, wat betekent dat concreet voor uw inzet in deze situatie? Zo, nee waarom niet?
De betreffende NZa-regels zijn niet achteraf veranderd. Er bestaat blijkbaar wel onzekerheid bij sommige zorgverzekeraars en zorgaanbieders over de correcte interpretatie van de vrijheidsgraden die de NZa-regelgeving biedt. Die onzekerheid is onwenselijk. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit over voorliggend probleem? Zo ja, wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen van de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik zal u van de verdere ontwikkelingen op de hoogte houden.
Het bericht ‘Je operatie in een animatie’ over patiënt gericht informeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending met het item «Je operatie in een animatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een goed voorbeeld is van een dokter die patiënten op een begrijpelijke manier informeert over de behandeling?
De achterliggende periode heb ik verschillende artsen en patiënten gesproken die goede initiatieven hebben ontwikkeld die de informatiepositie van de patiënt versterken. Het informeren van patiënten via animaties kan een heel goede manier zijn om patiënten te informeren.
We constateren dat individuele en succesvolle initiatieven vaak niet veel breder in de zorg worden toegepast. Ik vind dat dit soort mooie initiatieven in de reguliere zorgverlening hun plek moeten krijgen en dus wil ik dat zorgverzekeraars hier meer werk van maken in de zorginkoop. Ik heb daarom zorgverzekeraars gevraagd om meer bekendheid te geven aan de mogelijkheden die er zijn en initiatiefnemers beter te informeren over de mogelijkheden tot financiering. Via de website www.watwildezorgverzekeraar.nl kunnen initiatiefnemers informatie vinden over hoe zorgverzekeraars een initiatief beoordelen. Daarnaast is op de website www.zorgvoorinnoveren.nl informatie en advies over bekostiging en regelgeving te vinden. Daarnaast breng ik maandelijks start-ups, patiënten, zorgaanbieders, financiers, juristen en technologen in een netwerk samen, met als doel: opschaling van goede initiatieven en innovaties. Zoals toegezegd in het AO Innovatie van 27 januari jongstleden zal ik u in de voortgangsrapportage eHealth en zorgvernieuwing komende zomer informeren over de opschaling van diverse initiatieven en de belemmeringen en oplossingen daarbij.
Vindt u het ook zorgelijk dat een dokter deze begrijpelijke manier van informeren in zijn vrije tijd, en via crowd funding financiering, bijeen moet krijgen en hier een oproep voor moet doen op de televisie, en als hij het geld niet bijeen krijgt hij moet stoppen met de ontwikkeling van deze meer effectieve manier van informeren, en dus aangewezen blijft op oude manieren van communiceren die een aantoonbaar minder goed effect hebben voor de patiënt? Zo nee, welke manier ziet u dan om de omslag te maken naar nieuwe patiëntgerichte communicatie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat formeel het goed informeren van een patiënt over zijn diagnose en behandeling is geregeld in de wet via het begrip «informed consent», maar in de praktijk vaak vooraf niet goed begrijpt wat hem/haar te wachten staat, mede door de ingewikkelde manier van informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ik zie een verandering in de zorg waarin artsen steeds meer en beter hun patiënten informeren. Om artsen en patiënten hierin te ondersteunen komt in het Jaar van de transparantie veel informatie beschikbaar via bijvoorbeeld KiesBeter.nl, ZorgkaartNederland.nl en het Kwaliteitsvenster van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Daarnaast worden onder meer: behandelrichtlijnen van artsen samengevat in begrijpelijke taal; komen er keuzehulpen die mensen helpen bij het kiezen van een behandeling en komt er voorlichtingsmateriaal in wachtkamers over «Samen beslissen». Dit past bij mijn ambitie om patiënten samen met hun arts te laten beslissen over de behandeling die in hun situatie passend is.
Ondanks deze inspanningen komt het nog te veel voor dat patiënten niet goed geïnformeerd zijn waardoor ze geen goede keuzes kunnen maken. Om daar iets aan te doen overweeg ik een wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Met die wijziging wordt verduidelijkt dat de arts en de patiënt samen beslissen over een voorgenomen onderzoek en een voorgestelde behandeling. Dat houdt onder meer in dat zij samen overleggen en de patiënt ook vragen kan stellen, dat een arts daar ook ruimte voor biedt en de tijd neemt om de vragen te beantwoorden. Doel hiervan is dat de informatieongelijkheid tussen arts en patiënt zoveel mogelijk wordt overbrugd, zodat samen kunnen beslissen over welke behandeling of welk onderzoek het beste past bij de situatie waarin de patiënt zich bevindt. Om goed aan te kunnen sluiten bij de behoefte van de patiënt is het van belang dat de arts de patiënt niet alleen voorafgaand aan, maar ook tijdens en na een onderzoek of behandeling informeert, met de patiënt overlegt en de benodigde informatie of bijvoorbeeld keuzeondersteunende informatie tijdig verstrekt.
Deelt u de mening dat begrijpelijk informeren – o.a. op een visuele manier – de norm moet zijn, omdat dit aantoonbaar beter werkt, speciaal ook voor laaggeletterden?
Ik ben van mening dat informatie begrijpelijk, maar ook betrouwbaar en makkelijk vindbaar, moet zijn. Informatie is al snel te ingewikkeld, zeker voor laaggeletterden. Bestaande informatie zou nog meer getoetst moeten worden op begrijpelijkheid bij mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Indien informatie te ingewikkeld blijkt moet de bestaande informatie aangepast worden of nieuwe informatie ontwikkeld worden, bijvoorbeeld op een visuele manier.
Wilt u bij de uitwerking van de motie Bouwmeester/De Lange (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 51) meenemen dat financiering voor patiëntgericht informeren geborgd moet worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief over samen beslissen (Kamerstuk 31 765, nr. 169) ben ik ingegaan op de financiering van initiatieven die patiëntgericht informeren bevorderen. Ik heb aangegeven te bezien of aanpassingen in de bekostiging nodig zijn. Via de uitwerking van de motie Bouwmeester/De Lange (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 51) zal ik u hierover voor de zomer nader informeren.
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
Het bericht dat vrouwen die zwanger zijn of willen worden, door een zorgverzekeraar worden verwezen naar een andere zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gewoon een eerlijk advies, of risicoselectie?»1
Ja.
Vindt u het ook een goede zaak dat verzekerden hier actief worden geïnformeerd over een wijziging in de aanvullende polis met betrekking tot vergoeding aanvullende kosten zwangerschap en bevalling, maar dat hier het risico bestaat op (indirecte) risicoselectie, doordat actief wordt gecommuniceerd dat het geen aantrekkelijke verzekering is voor zwangere vrouwen, en zo een groep vrouwen die hoge zorgkosten maakt wordt ontmoedigd zorgkosten te maken bij deze zorgverzekeraar?
Ik vind het positief dat verzekerden door hun zorgverzekeraar worden geïnformeerd over wijzigingen in de aanvullende verzekering. Dit draagt bij aan een goed geïnformeerde keuze van verzekerden.
De aanvullende verzekering is – in tegenstelling tot de basisverzekering – onderdeel van de vrije markt ten aanzien van aanbod en prijs. In deze casus raadt de zorgverzekeraar bepaalde groepen verzekerden aan kritisch te bekijken of de aanvullende verzekering wel aansluit op zijn of haar preferenties. Zorgverzekeraars hebben echter ook de vrijheid om verzekerden te weigeren voor de aanvullende verzekering. Op basis van Europese regelgeving kan ik hier niet op ingrijpen.
Daarentegen geldt voor de basisverzekering een acceptatieplicht. In eerdere brieven ben ik ingegaan op de mogelijkheid van (indirecte) risicoselectie voor de basisverzekering via de aanvullende verzekering (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 29 689, nr. 590). Ik onderneem verschillende acties om de prikkels van zorgverzekeraars hiertoe te verminderen.
Bent u bereid deze casus aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor te leggen, zodat deze kan oordelen in hoeverre hier sprake kan zijn van risicoselectie of een indirecte vorm daarvan?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verricht momenteel een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar risicoselectie in de zorgverzekeringsmarkt. In deze onderzoeken zal onder andere aandacht besteed worden aan de aanvullende verzekering als instrument voor risicoselectie. De NZa zal deze casus in haar analyse meenemen.
Naar verwachting verschijnen in het eerste kwartaal van dit jaar de resultaten van het kwantitatieve onderzoek. Hieruit zal moeten blijken of informatie over de winstgevendheid van groepen verzekerden voor zorgverzekeraars een prikkel is om daadwerkelijk het keuzegedrag van verzekerden te beïnvloeden. Door de gegevens op polisniveau te presenteren zal duidelijk worden of er polissen bestaan waarin een vorm van risicoselectie mogelijk aan de orde is. In het kwalitatieve onderzoek worden de resultaten uit het kwantitatieve onderzoek nader geduid. Hierbij zal onder andere nagegaan worden of verzekeraars strategieën toepassen om tot risicoselectie te komen, en zo ja welke strategieën dit zijn. De resultaten van dit kwalitatieve onderzoek verwacht ik rond de zomer naar uw Kamer te kunnen sturen. Overigens is koppelverkoop verboden, een verzekerde kan een basisverzekering bij de ene verzekeraar hebben en een aanvullende verzekering bij een andere verzekeraar.
Wilt u de NZa eveneens verzoeken breder te kijken naar wijzigingen en de communicatie hierover in de aanvullende polis, die risicoselectie of een indirecte vorm daarvan tot gevolg kan hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke instrumenten heeft de NZa om in te grijpen, indien dit inderdaad tot risicoselectie of een indirecte vorm daarvan leidt? Welke preventieve maatregelen zijn mogelijk om te voorkomen dat dit andere zorgverzekeraars op een idee brengt?
De NZa heeft geen formele instrumenten om te handhaven op risicoselectie ten aanzien van de aanvullende verzekering. De NZa kan wel handhavend optreden in het geval er sprake is van een overtreding van de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie voor de basisverzekering of als er risicoselectie plaatsvindt ten aanzien van de basisverzekering.
Een vorm van preventieve maatregelen is dat ik inzet op een continue verbetering van het risicovereveningsmodel. Zo heb ik u in mijn brief van oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 661) geïnformeerd over het onderzoeksprogramma dat ik laat uitvoeren om de risicoverevening voor 2017 en latere jaren aan te passen. Verbetering van het risicovereveningsmodel vermindert de prikkels van zorgverzekeraars tot risicoselectie voor de basisverzekering.
Het bericht 'VGZ constateert grote prijsverschillen ziekenhuizen' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «VGZ constateert grote prijsverschillen ziekenhuizen»?1
Ja.
Vind u dat de inkoop van zorg op basis van kwaliteit en prijs moet plaatsvinden, en niet alleen om de laagste kosten, zoals het stelsel ooit beoogde?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van zorg te verbeteren en de betaalbaarheid ervan te vergroten. Het is daarom essentieel dat zorgverzekeraars afspraken maken met de zorgaanbieders over zowel prijs als kwaliteit. Dat is – zoals ik uw Kamer ook eerder meldde in mijn brief «Kwaliteit loont» – de ruggengraat van ons zorgstelsel.
Deelt u de mening dat onnodig hoge prijzen voorkomen moeten worden, maar dat alleen inkopen op prijs zonder naar kwaliteitsnormen te kijken goede zorg op maat in de weg staat? Ziet u dit als risico bij de werkwijze van zorgverzekeraar VGZ?
Onnodig hoge prijzen moeten zeker voorkomen worden. Ik ondersteun het dan ook als zorgverzekeraars hierover stevig onderhandelen met zorgaanbieders. Maar dat betekent niet dat kwaliteit hierbij geen rol speelt, integendeel. Zorgverzekeraars betrekken de bestaande kwaliteitseisen bij de zorginkoop, dat wil zeggen: de wettelijke eisen en de vanuit de beroepsgroepen ontwikkelde standaarden en richtlijnen. Sterker nog: VGZ hanteert – net als andere verzekeraars – geen eigen kwaliteitseisen als de beroepsgroep die al zelf heeft vastgesteld. Dat geldt nog lang niet voor alle aandoeningen, maar voor 30 belangrijke aandoeningen wordt daaraan door verschillende betrokken partijen (artsen, verzekeraars, patiënten, toezichthouders) hard gewerkt. Het Zorginstituut heeft vanuit het programma Zinnige Zorg een rol in de voorbereiding van de bijeenkomsten over deze aandoeningen.
Wat VGZ benadrukt, is dat zij ervan uitgaat dat de verschillende partijen in het stelsel zich samen moeten inzetten om de doelstellingen van het zorgstelsel te realiseren. Daarbij houdt zij zichzelf primair verantwoordelijk voor de betaalbaarheid van zorg. Kwaliteit van zorg ziet VGZ als één van de middelen om de kosten in het gareel te houden. Bestaande, gedeelde kwaliteitsstandaarden neemt zij hierbij als uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat VGZ wel degelijk ambities heeft om de kwaliteit nog verder te verbeteren. VGZ geeft desgevraagd aan dat zij in gesprek met zorgaanbieders blijft over hoe de zorg kwalitatief nog beter kan en spoort ze hiertoe ook aan. Maar het eenzijdig «opleggen» van kwaliteit van zorg, ziet VGZ niet als haar rol in het stelsel.
Welke stappen worden gezet naar reële kostprijsberekening, in plaats van doorberekenen van kosten uit het verleden, zodat dit transparantie en kwaliteit ten goede komen?
Het is aan ziekenhuizen en zorgverzekeraars om prijzen af te spreken voor Diagnose Behandel Combinaties. Om deze partijen beter in staat te stellen reële prijzen voor Diagnose Behandel Combinaties af te spreken, heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd de productstructuur van de spoedeisende hulp (SEH) en de polikliniek onder de loep te nemen. Omdat de hoogte van de prijs daar net het verschil kan maken of iemands eigen risico helemaal of gedeeltelijk wordt aangeslagen, is het juist daar van belang dat er reële prijzen worden gerekend. De NZa heeft daarop besloten dat behandelingen op de SEH en eenvoudige poliklinische behandelingen per 1 januari 2016 worden ingedeeld in lichte, middelzware of zware behandelingen. Hierdoor kunnen ziekenhuizen en zorgverzekeraars prijzen afspreken die reëler aansluiten bij de behandeling.
Daarnaast stelt de NZa een plan van aanpak op voor de doorontwikkeling en vereenvoudiging van de Diagnose Behandel Combinatie-systematiek. Hierover heb ik u in de brief «Voortgang verantwoording en jaarrekeningen medisch specialistische zorg» (11 december 2014) geïnformeerd. In het plan van aanpak besteedt de NZa ook aandacht aan reële prijzen.
Wat zegt het over de werking van het zorgstelsel dat VGZ al eerder heeft aangegeven haar regiefunctie terug te leggen bij de overheid? Wie heeft nu de regie en hoe ziet u uw verantwoordelijkheid hierin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het artikel blijkt dat VGZ en het Martini Ziekenhuis discussie hebben over het contract? Welke rol kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier in het belang van de patiënt spelen?
VGZ en het Martini Ziekenhuis hebben inmiddels een contract met elkaar gesloten. Als toezichthouder heeft de NZa bij de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders niet een directe rol. Het is immers aan de zorgverzekeraar om te bepalen met welke aanbieder hij wel of geen contract sluit. In het belang van de patiënt houdt de NZa er wel toezicht op dat zorgverzekeraars tijdig transparant zijn over welke zorgaanbieders gecontracteerd zijn en welke niet. Daarnaast heeft de NZa de regeling «Transparantie zorginkoopproces Zvw» opgesteld die per 1 januari jl. van kracht is in aanvulling op de reeds bestaande aanbevelingen uit de Good Contracting Principles van de NZa (www.nza.nl/1048076/1048133/TH_NR_005__Transparantie_zorginkoopproces_Zvw.pdf). De regeling beoogt de transparantie van het contracteerproces voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars te vergroten. Ook rust op elke zorgverzekeraar een zorgplicht, waarop de NZa eveneens toeziet.
Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat volgend jaar contracten voor 19 november zijn gesloten, en kwaliteit bij inkoop een grotere rol gaat spelen, zoals ook de NZa eerder als wens formuleerde?
In het bestuurlijk overleg medisch-specialistische zorg is onlangs afgesproken om de contracteercyclus te versnellen in het belang van een tijdige en goede informatievoorziening richting verzekerden. Ik ga met de sector in gesprek opdat dit word verbeterd. Zoals ik heb aangegeven in de voortgangsrapportage «Kwaliteit loont» (Tweede Kamer 31 765, nr. 132) zal ik de Kamer hierover voor de zomer van 2016 informeren.
Verzekerden moeten immers uiterlijk 19 november inzicht krijgen in de polissen voor het aankomende jaar, inclusief informatie over welke zorgaanbieders wel en welke niet zijn gecontracteerd, om een goed geïnformeerde beslissing te kunnen nemen over welke polis kiezen bij welke verzekeraar.
Overigens geldt voor het contracteerproces zelf geen deadline. Er bestaat immers contractvrijheid tussen partijen en gedurende het jaar vindt ook bijcontractering plaats. Dat kan heel belangrijk zijn omdat verzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen.
Om het contracteerproces te faciliteren heeft de NZa kaders opgesteld waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, zoals het openbaar maken van zorginkoopbeleid per 1 april.
Ik kijk binnenkort met bestuurders van zorginstellingen en verzekeraars terug en vooruit. Zo kan ik mij een beeld vormen van zaken die opgepakt moeten worden om tot een betere contracteerronde te komen voor volgend jaar.
Ten aanzien van het betrekken van kwaliteitsaspecten bij de inkoop verwijs ik naar de antwoorden onder 3 en 5.
Welke rol kunnen patiënten (koepels of verenigingen) spelen bij verbeterde inkoop van zorg op kwaliteit?
Als partijen weten wat ze van elkaar kunnen verwachten over het verloop van het contracteerproces, kan dat de tijd en energie vrijmaken om met elkaar te spreken over de inhoud van de zorg die wordt ingekocht. Vanaf 2016 gelden er dan ook regels voor een transparant zorginkoopproces. In deze regels wordt onder andere bepaald dat zorgverzekeraars én zorgaanbieders beschikbaar moeten zijn voor de andere partij bij vragen of opmerkingen tijdens het contracteerproces en dat het kwaliteitsbeleid helder moet zijn.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geantwoord (brief met kenmerk 879741-144909-Z) staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van verzekerde patiënten bij de zorginkoop de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Zoals u weet heb ik twee wetten in voorbereiding om hun invloed verder te verstevigen bij zowel zorgaanbieders als verzekeraars (inclusief inkoopbeleid).
Van groot belang is ook de rol die patiënten hebben bij het opstellen van kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten. Deze moeten tripartiet, dat wil zeggen door zorgverzekeraars, zorgverleners en patiënten aan het Kwaliteitsinstituut worden aangeboden voor opname in het register. Deze kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten worden gebruikt bij de zorginkoop en daarmee hebben patiënten invloed op het verbeteren van de inkoop van de kwaliteit van zorg.
Het bericht “NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NZA: Voorlichting zorgverzekeraars onder de maat»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de conclusies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek, waaruit blijkt dat de meeste zorgverzekeraars consumenten niet op de juiste wijze informeren over de zorgpolissen die zij verstrekken, aangezien verzekeraars tijdens het onderzoek gemiddeld 1 op de 5 gestelde vragen foutief beantwoordden?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed geïnformeerd wordt. De juiste informatie moet bijvoorbeeld voorkomen dat mensen geconfronteerd worden met onverwachte kosten. Verzekeraars hebben naar aanleiding van dit onderzoek actie ondernomen om hun informatievoorziening te verbeteren.
Vindt u deze situatie ook zeer zorgelijk, omdat dit blijk geeft van een opeenstapeling van problemen en onduidelijkheid voor de verzekerde? Wat is uw reactie op het feit dat verzekerden in eerste instantie al niet goed kunnen kiezen voor een zorgpolis, omdat op dit moment nog te vaak onduidelijk is bij welke zorgaanbieder men terecht kan door gebrek aan gesloten contracten, en nu ook blijkt dat er vaak door zorgverzekeraars verkeerde informatie wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de NZa dat «verstrekken van onjuiste informatie ertoe kan leiden dat burgers niet de informatie krijgen die nodig is om een zorgverzekeraar te kiezen. Ook kunnen zij voor onverwachte kosten komen te staan omdat een bezoek aan de huisarts toch tot een rekening leidt, bijvoorbeeld voor laboratoriumonderzoek van bloed of urine»?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden op dit moment (al dan niet naar aanleiding van de zorgwekkende signalen) door de betrokken partijen genomen ten gunste van de verzekerden, zodat deze door hun zorgverzekeraar nog goed worden geïnformeerd tijdens de huidige overstapperiode? Hoe worden de verzekerden op de hoogte gesteld van de voortgang van deze verbetering van de informatievoorzieningen per verzekeraar?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een aanwijzing gegeven aan de zorgverzekeraars die meer dan 20 procent van de vragen fout beantwoordden. Drie zorgverzekeraars waren het echter niet eens met de aanwijzing die zij naar aanleiding van dit onderzoek door de NZa opgelegd hebben gekregen. Deze zorgverzekeraars hebben zich tot de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven gewend. Op 15 januari jl. heeft de rechter de door de NZa aan zorgverzekeraars gegeven aanwijzing geschorst, omdat de NZa het onderzoek onder andere niet voldoende kan onderbouwen. De rechter heeft hierbij wel opgemerkt dat het van belang is dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren.
Welk advies heeft u, of de NZa, op dit moment voor mensen die hun zorgverzekeraar bellen met een vraag, aangezien er zoveel foute antwoorden door zorgverzekeraars worden gegeven?
Het is de wettelijke taak van de zorgverzekeraar om vragen over hun producten en diensten juist te beantwoorden. Als een verzekerde twijfelt aan de juistheid van het antwoord van zijn verzekeraar, kan hij zijn verzekeraar vragen om een schriftelijke bevestiging (bijvoorbeeld in de vorm van een citaat uit de polisvoorwaarden). Als iemand constateert dat een verzekeraar foutieve informatie heeft verstrekt, kan dit gemeld worden bij de NZa via haar meldpunt.
Waar kunnen mensen terecht die vermoeden dat zij als gevolg van foutieve informatie van de zorgverzekeraar een onjuiste keuze hebben gemaakt? Hoe worden deze mensen gecompenseerd?
Allereerst kunnen mensen een klacht indien bij de verzekeraar. Als deze klacht vervolgens niet naar tevredenheid is afgehandeld, kunnen mensen terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie: de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Deze commissie helpt mensen bij het oplossen van probleem met hun zorgverzekeraar. Daarnaast kunnen signalen over misstanden aan de NZa worden gemeld via haar meldpunt. Deze signalen gebruikt de NZa bij haar toezicht op zorgverzekeraars.
Welke lange-termijn doelstelling is door de NZa gesteld voor deze situatie? Per wanneer moet deze verbetering zijn bereikt, en welke sancties zullen op welk moment volgen, indien deze verbetering niet wordt bereikt?
De doelstelling van de NZa is dat zorgverzekeraars aan de wettelijke eisen voldoen. De NZa stelt eisen aan de informatieverstrekking door zorgverzekeraars (zie TH/NR-004) en onderzoekt door middel van een self assessment zorgverzekeraars jaarlijks op hun informatieverstrekking. Hierbij controleert de NZa ook de websites van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars passen op basis van het commentaar van de NZa hun informatieverstrekking aan.
Dit jaar heeft de NZa daarnaast ook de telefonische informatieverstrekking van zorgverzekeraars gecontroleerd. De uitkomsten hiervan heeft de NZa gepubliceerd en hebben ertoe geleid dat verzekeraars hun informatievoorziening opnieuw doorlichten. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 en 2014 reeds uit een onderzoek van de Consumentenbond is gebleken dat de informatievoorziening van zorgverzekeraars aan verzekerden niet op orde was, en onjuist en onvolledig werd genoemd? Welke actie, en met welk resultaat, heeft de NZa destijds na deze conclusies genomen?3 4
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat uit een uitzending van Radar uit november 2015 is gebleken dat de informatievoorziening aan verzekerden, specifiek over het hinderpaalcriterium, niet in orde is, dat ervoor kan zorgen dat mensen op hoge kosten worden gejaagd? Heeft de NZa dit specifieke punt ook in haar onderzoek betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NZa en ik zijn hiervan op de hoogte. Het is voor mensen van belang dat zij een juist antwoord krijgen op hun vraag over de vergoeding van niet-gecontracteerde zorg. Daarom heeft de NZa in haar onderzoek een vraag over dit onderwerp opgenomen. Ook heeft zij zorgverzekeraars een vraag gesteld over de lijst van gecontracteerde zorgaanbieders.
Heeft de NZa in haar onderzoek bovengenoemde onderzoeken van de Consumentenbond en Radar meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vraag 8, 9 en 10.
De topinkomens van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC groep in relatie tot de Wet normering topinkomens (WNT) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de jaarstukken van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het jaar 2014?1 2
Ja ik ben bekend met de jaarstukken.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de bezoldiging van bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis? Op welke wijze heeft deze bezoldiging zich ontwikkeld sinds het ziekenhuis van publiek bezit (gemeente Amsterdam) is overgegaan in private handen?
Het Slotervaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 is het ziekenhuis een zelfstandige bv geworden. De eerste openbare jaarrekening beschikbaar op de website van jaarverslagen zorg dateert uit 2007. Uit de openbare jaarrekening over 2007 is op te maken dat de bezoldiging van de bestuursleden in dat jaar voor de heer Brandjes € 179.145,– voor een 100% dienstverband betrof en voor de heer Beijen € 169.414,– voor een 90% dienstverband betrof. Mevrouw Erbudak heeft volgens de jaarrekening in dat jaar geen bezoldiging ontvangen als bestuurder.
Uit de openbare jaarrekening over 2014 is op te maken dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Beijen € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband. Ook blijkt uit de openbare jaarrekening over 2014 dat de bezoldiging van de gewezen topfunctionaris de heer Brandjes ook € 11.525,– betrof voor een 25% dienstverband.
Welk beeld heeft u op dit moment van de governance in het particuliere Slotervaartziekenhuis?
Zorginstellingen zijn private instellingen en daarmee zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun organisatie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kijkt vanuit het toezicht op kwaliteit van zorg naar de governance bij zorginstellingen. De IGZ heeft mij laten weten dat ze niet over informatie beschikt waaruit blijkt dat de organisatiestructuur en governance in MC Slotervaart op dit moment niet in overeenstemming zijn met vigerende wet- en regelgeving of dat hieruit onverantwoorde risico’s voor de kwaliteit van de zorg zouden volgen.
Is het waar dat de bestuursleden van het Slotervaartziekenhuis, de heren Winter en de Boer, beiden € 136.280 aan bezoldiging ontvingen over het jaar 2014 met een deeltijdfactorpercentage van 75%?
Het is de verantwoordelijkheid van de accountant om de juistheid van deze informatie te beoordelen, en het is aan de toezichthouder op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) voor de zorg, het CIBG, om te beoordelen of de bezoldiging conform de kaders van de WNT plaatsvindt. In het kader van zijn reguliere toezicht op de WNT zal het CIBG deze casus onderzoeken.
Klopt het dat beide heren ook bestuursleden waren bij de MC Groep, waaronder het MC Zuiderzee, MC Emmeloord en MC Dronten vallen, en dat zij hier beiden in 2014 ook € 145.422 aan totale bezoldiging hebben ontvangen, voor deeltijdfactorpercentage van 77%?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat bovenstaande jaarverslagen formeel om de Stichting IJsselmeerziekenhuizen gaan, maar dat er ook apart bij de Kamer van koophandel een spreadsheet is gedeponeerd, waaruit blijkt dat ze zich ook MC IJsselmeerziekenhuizen BV noemen, en soms MC Zuiderzee? Klopt het dat hier sprake is van tegelijkertijd een stichting en BV? Is dat juridisch mogelijk, en acht u deze onduidelijkheid wenselijk?
Tot en met juni 2015 was IJsselmeerziekenhuizen een stichting. In juli is deze stichting omgezet in een BV. De officiële naam van de stichting (zoals ook opgenomen in de jaarverslagen) is Stichting IJsselmeerziekenhuizen. De officiële naam van de BV is MC IJsselmeerziekenhuizen B.V. In het verleden handelde de stichting en tegenwoordig handelt de BV onder verschillende handelsnamen, een van deze handelsnamen is MC Zuiderzee. Dit is echter geen aparte juridische entiteit.
Zijn beide heren ook in 2015 nog in dienst van zowel de MC Groep als het Slotervaartziekenhuis?
Ja.
Zijn deze betalingen over 2014 van bij elkaar zo’n € 281.702 per persoon, met een deeltijdfactorpercentage van ongeveer 150%, conform de WNT? Zo ja, betreft het hier overgangsrecht, of is dit ook in «nieuwe gevallen» nog mogelijk? Zo nee, welke acties onderneemt u?
Of dit conform de WNT is, zal ook door de toezichthouder (het CIBG) worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bestuursleden meerdere WNT-functies combineren om het WNT-maximum te ontduiken? Bent u bereid – indien nodig – de WNT zodanig aan te passen, zodat een combinatie van WNT-functies (waardoor de WNT-norm wordt overschreden) niet meer mogelijk is?
Of er in deze specifieke casus sprake is van ontduiking van de WNT is ter beoordeling van de toezichthouder. In het algemeen blijkt uit het op 15 december jl. aan de Kamer gezonden verslag van de evaluatie van de WNT (Kamerstuk 34 366) dat de nalevingsbereidheid van (semi)publieke instellingen groot is. Desondanks bleek uit de uitvoeringspraktijk van de eerste drie jaar dat sommige instellingen constructies hanteren of althans hun juridische vorm of presentatie zodanig (her) inrichten dat de WNT niet of maar ten dele van toepassing of effectief is. Bij schijnconstructies wijkt de feitelijke situatie af van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld, met het doel de WNT te omzeilen. Dat is ongewenst. Of die constructies doelbewust zijn ingericht om de WNT te ontwijken, is meestal echter niet te bewijzen.
De wetgever heeft op enkele punten al geanticipeerd op wetsontwijking. Zo is met het begrip gelieerde rechtspersoon de situatie onder de werking van de WNT gebracht dat de topfunctionaris van een WNT-instelling tevens bezoldiging ontvangt van een dochterinstelling. Werkt een topfunctionaris tevens bij een of meer gelieerde instellingen in de zin van de WNT, dan mag de som van de bezoldigingen niet meer zijn dan de maximale bezoldigingsnorm (thans € 179.000). Zie hiervoor artikel 2.1 lid 5 WNT. Een en ander behoudens de aanwezigheid van afspraken die door het overgangsrecht worden gerespecteerd.
Werkt echter één persoon bij verschillende, niet-gelieerde WNT-instellingen, dan moet per instelling worden bepaald of conform de WNT is gehandeld. Bij werken in een deeltijdfunctie, moet dan de werkelijke deeltijdfactor worden toegepast en geldt het bezoldigingsmaximum naar rato van die deeltijdfactor.
Wetsontwijking en mogelijke schijnconstructies hebben de voortdurende aandacht van de betrokken ministeries en WNT-toezichthouders. Over het algemeen bleek het mogelijk bepaalde ontwijkingsmogelijkheden met toezicht en handhaving, en verduidelijking en aanscherping van uitvoeringsregelgeving effectief te bestrijden. In een enkel geval is het nodig de formele wetgeving aan te passen. Het kabinet bereidt thans in vervolg op de wetsevaluatie nieuwe wetgeving voor om de effectiviteit van de wet waar nodig aan te scherpen.
Deelt u de mening dat een meer dan voltijd dienstverband – met als doel de WNT-norm te overschrijden – verwerpelijk is, ongeacht het feit of de persoon bij een of meerdere WNT-organisaties werkzaam is?
In antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat in het jaarverslag staat dat met de bezoldigingen van de bestuurders Beijnen en Brandjes (waarmee het contract per 1 februari 2014 is beëindigd) het WNT-bezoldingsmaximum is overschreden? Waren deze bezoldigingen toegestaan volgens de WNT, en is de hiervoor gegeven rechtvaardiging in het jaarverslag waar? Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Commissarissen in deze?
Het is aan de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG, om dit te onderzoeken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat In het jaarverslag van het Slotervaartziekenhuis staat dat de bestuursleden Winter en De Boer indirect minderheidsaandeelhouder van het ziekenhuis zijn? Wat zegt dit volgens u over de governance in ziekenhuis?
Er zijn geen wettelijk belemmeringen om als lid van een raad van bestuur van een ziekenhuis ook tevens aandelen van het ziekenhuis te bezitten. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw oordeel over het geleverde toezicht vanuit de Raad van Toezicht in beide ziekenhuizen, voorgaande feiten in beschouwing genomen?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u, gezien de hier beschreven feiten, en gezien de andere misstanden bij het Slotervaartziekenhuis, nader of verscherpt toezicht op zijn plaats? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor kwalitatieve en veilige zorg. Recent heeft de IGZ een periode (september 2014, doorlopend in 2015) haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Doordat het ziekenhuis naar het oordeel van de inspectie adequate verbetermaatregelen nam bleek het inzetten van handhavingsmaatregelen, bijvoorbeeld door verscherpt toezicht in te stellen, destijds en ook op dit moment niet aan de orde.
Het fusiebesluit over het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden |
|
Loes Ypma (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de positieve uitkomst/besluitvorming van de procedurele NZa-toets over de voorgenomen fusie tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis te Woerden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarin zij stelt dat het fusieproces tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort niet altijd onbetwist verliep, maar wel zorgvuldig is verlopen?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) dient de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets voorgenomen concentraties tussen zorgaanbieders inhoudelijk te toetsen op de continuïteit van cruciale zorg en een procedurele toets te verrichten op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Het is aan de NZa om een eigen afweging hierover te maken. Zij zijn daarin onafhankelijk. Ik heb daarin geen rol. De NZa heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van signalen dat het proces niet vlekkeloos zou zijn verlopen uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de betrokkenheid van de stakeholders bij de voorbereiding van de fusie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de NZa tot de conclusie gekomen dat zowel de medezeggenschapsorganen als de gemeenten in de regio zorgvuldig zijn betrokken. Ik ben ervan op de hoogte dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort gebruik maakt van het recht om in bezwaar te gaan tegen dit besluit.
Bent u op de hoogte van het bezwaar dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis heeft aangetekend tegen dit besluit van de NZa?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het ook een zorgelijk signaal dat volgens de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, hij slechts geïnformeerd is over de stappen die zijn genomen tijdens het fusieproces, in plaats van dat er tijdens een gesprek is geluisterd naar hun argumenten en er op die manier echt een mogelijkheid was geweest tot invloed op het besluit?
Het is niet aan mij maar aan de NZa om als onafhankelijk toezichthouder te toetsen of cliënten, personeel, en andere belanghebbenden zorgvuldig zijn betrokken. De NZa heeft in haar besluit toegelicht dat de medezeggenschapsorganen en gemeenten in de regio hun oordeel en aanbevelingen hebben kunnen geven en dat deze opvattingen door de raden van bestuur zijn meegewogen in hun besluitvorming, maar dat zij uiteindelijk andere keuzes hebben gemaakt.
Bent u van mening dat «zorgvuldig betrekken» kennelijk een multi-interpretabel begrip is voor verschillende partijen, aangezien de NZa oordeelt dat dit zorgvuldig is gebeurd terwijl de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis naar zijn mening enkel is geïnformeerd over de stappen en daar zijn mening over heeft kunnen geven?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook een verontrustend bericht dat de cliëntenraad van de stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis stelt dat de fusiepartner bijvoorbeeld al vroeg in het partnershipproces heeft geëist dat de kliniek in de vestiging Woerden moest sluiten, maar dat deze voorwaarde vanuit het Antonius Ziekenhuis nooit aan de cliëntenraad of met de gemeente is besproken, ook aangezien de gemeente volgens de cliëntenraad nooit als betrokken stakeholder is erkend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke trede van de zogenoemde «participatieladder» acht u deze invulling van het «zorgvuldig betrekken» van de cliëntenraad bij het fusieproces tussen het Antonius Ziekenhuis en het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis te Woerden (te weten de volgende treden van participatie: informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren, meebeslissen en zelfbeheer)? Welke invulling acht u het meest ideaal bij een dergelijk begrip als het «zorgvuldig betrekken» van een cliëntenraad, waarbij ook de strekking van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) in acht wordt genomen?
Ik vind het van belang dat de cliëntenraad zorgvuldig wordt betrokken en daarom vormt dit onderdeel van de zorgspecifieke fusietoets. Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen is het niet aan mij maar aan de NZa om als onafhankelijk toezichthouder te oordelen of in individuele gevallen aan de wettelijke vereisten is voldaan en heeft de NZa ten aanzien van de voorgenomen fusie tussen Stichting Sint Antonius Ziekenhuis en Stichting Zuwe Hofpoort Ziekenhuis geoordeeld dat stakeholders zorgvuldig zijn betrokken. Ik wil daar dan ook geen verder waardeoordeel aan hangen door een vergelijking met de «participatieladder».
Vindt u het ook een kwalijke zaak dat de cliëntenraad zich niet zorgvuldig betrokken acht, zeker omdat het patiëntenperspectief en vanuit de strekking van de fusietoets in de zorg, juist bij uitstek kan worden betrokken binnen een dergelijk proces, door het betrekken van een cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat binnen de Wmcz een wijdere interpretatie is beoogd dan slechts het informeren van de cliëntenraden, en dit inhoudt dat bijvoorbeeld alle stakeholders worden betrokken bij overleg, het onderling afwegen van besluiten en het gezamenlijk komen tot een besluit met hierin alle inbreng van de betrokken stakeholders? Op welke manier kan dit in de toekomst worden gestimuleerd?
In de Wmcz wordt het adviesrecht van cliëntenraden geregeld. Tijdig informeren wordt daarbij als een belangrijke voorwaarde gezien om effectief gebruik te kunnen maken van dit adviesrecht. Het hebben van adviesrecht betekent echter niet dat het advies van de cliëntenraad zonder meer wordt overgenomen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om de verkregen adviezen te wegen en een eigen afweging te maken.
Ik vind het wel belangrijk dat cliëntenraden goed worden betrokken bij besluitvorming. Om die reden ben ik momenteel een samenhangend pakket aan maatregelen aan het voorbereiden om de medezeggenschap te verbeteren. Daarbij wil ik vooral de medezeggenschap van cliënten verbeteren bij die besluitvorming die de directe levenssfeer van en/of zorg-en dienstverlening aan cliënten raakt.
Welke lessen zijn hier te trekken in het kader van zeggenschap en medezeggenschap van cliëntenraden en patiëntenraden?
Ik heb geen rol bij het beoordelen van individuele casuïstiek. Bij de voorbereiding van de maatregelen om de medezeggenschap van cliënten te verbeteren zal ik zeker in gesprek gaan met cliëntenraden en de knelpunten die zij in de praktijk ervaren meenemen.
Het bericht “Specialisten gaan terug naar oude maatschap” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Specialisten gaan terug naar oude maatschap»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal dat tientallen medisch specialisten teruggaan naar de oude maatschapstructuur, aangezien zij stellen fiscaal ondernemer te zijn? Welke definitie van fiscaal ondernemer hanteert u? In welke gevallen ziet u het Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) of de maatschap als schijnconstructie, en wat gaat u er in die gevallen aan doen?
In het bericht in Zorgvisie wordt de indruk gewekt als zou sprake zijn van een ontmanteling van de per 1 januari 2015 gevormde medisch specialistisch bedrijven (MSB’s), waardoor de medisch specialisten weer terugkeren naar hun voormalige maatschapstructuur. Deze voorstelling van zaken is onjuist. Tot op heden zijn er slechts verzoeken bij de Belastingdienst ingediend die erop neer komen dat de medisch specialist niet langer in een MSB/coöperatie participeert door middel van zijn persoonlijke holding BV (hierna: PHBV), maar dat hij dat weer als natuurlijk persoon wil gaan doen. In die verzoeken wenst men wel – zoals te verwachten viel – dat de Belastingdienst ermee instemt dat de desbetreffende medisch specialist vervolgens weer in fiscale zin als ondernemer wordt aangemerkt. Deze verzoeken zullen door de Belastingdienst op hun fiscale merites worden beoordeeld. Het is niet aan mij om op die beoordeling vooruit te lopen.
Wat verder van belang is, is dat de samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het MSB in stand blijft. Anders gezegd: voor de interne organisatie en de gelijkgerichtheid binnen het ziekenhuis hebben de bij de Belastingdienst ingediende verzoeken geen gevolgen. De samenwerkingsovereenkomst tussen ziekenhuis en MSB blijft immers in stand. Niet relevant is of de lidmaatschapsovereenkomst door het MSB met een natuurlijk persoon dan wel met de PHBV is gesloten.
Over fiscaal ondernemerschap, de definitie daarvan en de daaraan te stellen eisen heb ik uw kamer reeds een aantal malen uitgebreid geïnformeerd. Ik verwijs naar de beantwoording van de Kamervragen in de brieven van 7 september 2015 (ah-tk-20142015-3323) en 16 juni 2015 (ah-tk-20142015-2586) en de brieven van 31 oktober 2014 (TK 32 620, 139) en 17 december 2014 (TK 32 620, 147).
De Belastingdienst beoordeelt van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van de MSB’s. Van de feiten en omstandigheden hangt af of de constructie beoordeeld kan worden als een «schijnconstructie». Hetzelfde geldt voor de hieraan verbonden fiscale gevolgen.
Hoe verhoudt de «terugval» naar de oude maatschappen door medisch specialisten zich met het regeerakkoord; waarin wordt gesteld dat het fiscale ondernemersvoordeel voor medisch specialisten in 2015 vervalt als het specialistenhonorarium integraal onderdeel is van het ziekenhuisbudget, waarbij het rapport van de commissie-Meurs leidraad is bij het inkomensbeleid gericht op medisch specialisten, en de vorming van mega- of regiomaatschappen wordt ontmoedigd?2
In 2015 heeft conform het regeerakkoord de invoering van integrale tarieven in de medisch specialistische zorg plaatsgevonden. Daarmee is onder andere het zelfstandig declaratierecht van de medisch specialisten bij de zorgverzekeraars komen te vervallen. Met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico zijn de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen. Wanneer medisch specialisten zouden besluiten om terug te vallen op de oude maatschapstructuur, waarvoor zoals gezegd geen aanwijzingen zijn, moeten zij er dus terdege rekening mee houden dat zij door de Belastingdienst niet als fiscaal ondernemer gezien zullen worden. Voor medisch specialisten gelden dezelfde fiscale criteria als voor andere ondernemers in Nederland. Dat betekent dat zij net als ieder ander daaraan moeten voldoen om in fiscale zin ondernemer te zijn en te blijven. Omgekeerd geldt ook dat een medisch specialist die zich volgens die regels kwalificeert de fiscale ondernemersvoordelen toekomt. Overigens hebben veel specialisten in vrije vestiging gekozen voor een zogenaamde niet-transparante structuur. In die structuren bestaat geen recht op de bedoelde fiscale ondernemersvoordelen. De fiscus zal per geval, ultiem op basis van de aangiftes over 2015, toetsen wat de fiscale gevolgen zijn van de gekozen structuren en de invulling daarvan.
Ten aanzien van marktmacht van (regio)maatschappen kan ik u melden dat met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving (VTO Wmg) een vereenvoudiging van het instrument aanmerkelijke marktmacht wordt opgenomen. De opneming van het begrip «geen rechtspersoonlijkheid bezittend organisatorisch verband van zorgaanbieders» zorgt ervoor dat de NZa direct een regiomaatschap kan aanpakken, waarbij het niet nodig is om eerst aan te tonen dat de medisch specialisten collectief over aanmerkelijk marktmacht beschikken. De NZa zal wel nog steeds moeten vaststellen of de regiomaatschap over aanmerkelijke marktmacht beschikt. De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen die de zorgautoriteit in verband met aanmerkelijke marktmacht oplegt. De VTO Wmg is aangemeld voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat de voorgenomen integrale bekostiging een belangrijke bijdrage levert aan de interne organisatie en samenwerking binnen de ziekenhuizen, wat ten goede kan komen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg? Hoe verhouden deze belangrijke voordelen zich volgens u tot het feit dat de oude maatschap weer een aanzuigende werking lijkt te hebben?
Hoewel het nog te vroeg is om definitief de balans op te maken, ben ik het met u eens dat invoering van integrale bekostiging in de ziekenhuiszorg een mijlpaal is, die bij kan dragen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg. Met het beëindigen van de deelregulering voor medisch specialisten zijn obstakels weggenomen die een doelmatiger bedrijfsvoering, taakherschikking en selectieve inkoop in de weg stonden. Het is nu aan zorgverzekeraars, ziekenhuizen en medisch specialisten om de kansen te grijpen die op die gebieden liggen. Ik zie daarbij het samenwerkingsmodel in haar huidige vorm nadrukkelijk als een stap op weg naar verdere integratie van de medisch specialisten in het ziekenhuis, bijvoorbeeld in de vorm van participatie. Ik ben dan ook van mening dat het terugkeren naar de oude maatschapstructuur een stap in de verkeerde richting zou zijn. Gelukkig zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een dergelijke beweging.
Deelt u de kritiek van zorgverzekeraars, banken en bestuurskundigen dat de meerwaarde van het MSB voor patiënten niet direct evident is, waarbij deze stellen dat de dokters zich te veel hebben laten leiden door fiscale belangen, en het MSB een te machtig bedrijf is binnen het ziekenhuis, met eigen belangen en een eigen agenda?3
Voor medisch specialisten die zich wilden (blijven) kwalificeren als fiscaal ondernemer was niets doen geen optie. Er was hoe dan ook een organisatieverandering nodig. Dat wil niet zeggen dat alleen fiscale belangen de doorslag hebben gegeven bij de keuze voor dit model. De monitor integrale bekostiging die de Nederlandse Zorgautoriteit op dit moment uitvoert zal ook de motieven voor de keuze voor het model in kaart brengen. Wat waarschijnlijk een rol heeft gespeeld, is het gegeven dat het samenwerkingsmodel van alle uitgewerkte modellen het dichtst bij de oude verhoudingen lag. Ik kan me dan ook voorstellen dat veel ziekenhuizen en medisch specialisten op dit moment voor dit organisatiemodel gekozen hebben. Dat neemt niet weg dat moeilijke bestuurbaarheid en een afname van de gelijkgerichtheid een reëel risico zou kunnen zijn van het samenwerkingsmodel. De praktische invulling van bijvoorbeeld het kwaliteitsbeleid en de samenwerking met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis vergt in dit model dan ook de bijzondere aandacht van alle betrokkenen.
De keuze die instellingen en medisch specialisten per 1 januari 2015 hebben gemaakt voor het ene of andere model ligt niet voor eeuwig vast. Ziekenhuizen en medisch specialisten zullen zich de vraag moeten blijven stellen of het gekozen bestuursmodel past bij de (lange termijn) doelen die zij hebben. Doorontwikkeling vanuit het samenwerkingsmodel naar meer integratie met het ziekenhuis en een grotere gelijkgerichtheid juich ik dan ook toe. Goed bestuur is overigens mensenwerk. Ook in andere modellen kunnen situaties ontstaan waardoor ziekenhuizen lastig bestuurbaar blijken. Goede communicatie en alertheid vanuit ieders rol en verantwoordelijkheid zijn dan ook altijd noodzakelijk. Ik verwacht van ziekenhuizen en MSB’s dat zij zich door de verandering van organisatiemodel niet laten afleiden van hun primaire taak, namelijk het leveren van kwalitatief goede en doelmatige zorg aan hun patiënten, en dat zij zichzelf daarin voortdurend blijven verbeteren.
Om meer zicht te krijgen op de relatie tussen het samenwerkingsmodel en de governance van ziekenhuizen heb ik het TIAS de opdracht gegeven om een quickscan te doen, die ik u binnenkort zal doen toekomen. In de stand van zakenbrief integrale bekostiging, die ik u na oplevering van de NZa monitor zal toezenden, ga ik nader in op de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat vindt u van het oordeel van de Inspecteur-Generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat het MSB te vergelijken is met de Fyra?4
Het artikel in Zorgvisie verwijst naar een interview met de Inspecteur-generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van juni 2015 in «De medisch specialist is (g)een alleskunner» van Douwe Biesma. De kop van het artikel dekt de lading van het interview niet. De boodschap die de Inspecteur-generaal in het interview brengt, is dat vooraf op papier gestelde afspraken geen garantie bieden voor een goede uitvoering in de praktijk. Pas in de praktijk blijkt of een systeem ook daadwerkelijk goed functioneert. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen ziekenhuis en MSB. De inspectie hamert er bij zorginstellingen op dat bij grote veranderingen, zoals de introductie van nieuwe behandelingen, een verhuizing of het doorvoeren van gewijzigde wet- en regelgeving met ingrijpende gevolgen voor de organisatiestructuur er prospectief naar risico’s moet worden gekeken. Het gaat er namelijk niet alleen om dat aan wet- en regelgeving is voldaan maar ook dat dit, gegeven alle factoren die daar op van invloed zijn, leidt tot het gewenste resultaat: goede zorg voor de patiënt. Daarom heeft de inspectie de plannen voor MSB’s ook niet vooraf beoordeeld, maar volgt zij of deze in de praktijk leiden tot verantwoorde zorg voor de patiënt. De inspectie kijkt daarbij altijd naar een combinatie van systemen, gedrag en uitkomsten.
Overigens heeft de inspectie mij laten weten dat zij de gevolgen van de invoering van integrale tarieven voor medisch specialistische zorg nauwlettend volgt, maar dat zij in de praktijk nog geen signalen heeft ontvangen dat dit ergens leidt tot onverantwoorde zorg. De inspectie voert hier, naast de inspectiebezoeken, intensieve gesprekken over met veldpartijen zoals de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Federatie Medisch Specialisten.
Indicatieproblemen bij terminale thuiszorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van situaties waarin terminale patiënten door indicatieproblemen niet thuis kunnen sterven?1
Ik vind dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat iedere terminale patiënt thuis moet kunnen sterven, ook als deze patiënten (kort) in een zorginstelling hebben gewoond? Deelt u voorts de mening dat systemen de mensen moeten volgen, en dat het geen goede zaak is als kwetsbare patiënten geen terminale thuiszorg krijgen, omdat dit niet in het systeem past?
Ja. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te vermijden. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht en zijn inmiddels verduidelijkt (zie ook antwoord op vraag 3), zodat er geen misverstanden hoeven te bestaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Vindt u dat het zorgkantoor in kwestie een juiste interpretatie geeft van de wet- en regelgeving voor terminale patiënten die in een instelling wonen en niet thuis kunnen sterven? Waar kunnen patiënten en hun familie heen als ze er niet uitkomen met het zorgkantoor, en wie heeft de verantwoordelijkheid om voor een tijdige (thuis-)oplossing te zorgen?
In de mij nu bekende gevallen gaat het om indicatiebesluiten voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. Het CIZ geeft deze besluiten af (met de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen), het zorgkantoor heeft hierbij geen directe rol.
In de voornoemde situaties bleken de beleidsregels indicatiestelling Wlz niet duidelijk genoeg te zijn. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden.
In deze gevallen gaat het om mensen die al zorg krijgen. Bij een wijziging van de zorgvraag is het zaak dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voor tijdige oplossingen te zorgen. Zorgkantoren hebben daarbij een zorgplicht. Dat betekent dat het zorgkantoor moet zorgen dat de cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het zorgkantoor koopt de zorg in bij zorgaanbieders. De zorgaanbieders waar mensen al in zorg zijn, hebben ook een taak om voor goede vervolgzorg te zorgen. Transferverpleegkundigen van het ziekenhuis regelen bijvoorbeeld indicaties, verzorging, verpleging en materialen nodig voor zorg die aansluit op de ziekenhuisopname. Een soortgelijke functie bestaat in het verpleeghuis.
In hoeverre klopt het dat voor cliënten van zorginstellingen de gelden die veel ZZP-indicaties (Zorgzwaartepakket) in de thuissituatie opleveren ontoereikend zijn om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden? Wat vindt u ervan dat families dan geld moeten bijleggen, terwijl terminale thuiszorg een verzekerd recht is? In hoeverre vindt u het wenselijk dat alleen ZZP-10 voldoende gelden in de thuissituaties oplevert om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden, terwijl bij veel terminale patiënten niet aan alle voorwaarden voor ZZP-10 kan worden voldaan?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt inderdaad niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Er is overigens geen sprake van dat mensen in de thuissituatie geld moesten bijleggen. In een hospice kan het voorkomen dat mensen een aanvullende eigen bijdrage moeten betalen voor bijkomende kosten (maar niet voor verpleging en verzorging). In de beleidsregels is duidelijk aangegeven dat als cliënten in de laatste levensfase de zorg thuis of in een hospice (zonder toelating voor verblijf) willen ontvangen, het zorgprofiel VV beschermd verblijf met intensief pallatief terminale zorg kan worden geïndiceerd, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de aanvullende voorwaarden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat terminale patiënten met een ZZP-indicatie voor een zorginstelling een indicatie voor terminale thuiszorg kunnen krijgen, zodat zij thuis kunnen sterven? Bent u bereid de Kamer hier nog dit jaar over te informeren?
Zie antwoord op vraag 2. De oplossing is in 2015 gerealiseerd en ik heb u vroeg in 2016 geïnformeerd.
Het bericht “Nederlanders hebben weinig kennis van zorg” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlanders hebben weinig kennis van zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de gemiddelde score van een 5,3 die door de ondervraagden werd behaald bij een zorgkennisquiz?
Ik ben voorzichtig met de kennis als onvoldoende te bestempelen; daarvoor kan ik het onderzoek onvoldoende beoordelen op representativiteit en vergelijkbaarheid met onderzoeken naar andere (verzekerings)producten. Achter het gemiddelde van 5,3 gaat een grote spreiding schuil. Sommige mensen scoren heel hoog, anderen juist weer lager. Bovendien is het een gemiddelde van alle antwoorden. Ik denk dat het belangrijker is dat mensen weten dat de huisarts buiten het eigen risico valt – daar richten we ons in de informatievoorziening ook op – dan de algemene kennis of logopedie al dan niet in het basispakket valt. Dat laatste is alleen relevant voor mensen die hiervan gebruik maken of dat denken te gaan doen.
Ik vind het overigens wel wenselijk om het kennisniveau op het terrein van de Zorgverzekeringswet waar mogelijk te vergroten. Op het Ministerie van VWS en ook op andere plekken wordt voortdurend gewerkt aan het vergroten van kennis over zorgverzekeringen. Vanaf december 2015 is de eindejaarscampagne gestart www.meerwetenoverzorg.nl met specifieke aandacht voor het gespreid betalen van het eigen risico, het eigen risico in relatie tot de spoedeisende hulp of de huisarts(-enpost), wachtlijstbemiddeling, zorgtoeslag, de zorgverzekering als je 18 wordt (premie betalen en zorgtoeslag ontvangen) en zwangerschap in relatie tot de zorgverzekering (geen eigen risico verloskundige zorg en kraamzorg)en het eigen risico. Daarnaast zijn de website van rijksoverheid.nl en de zorgverzekeringslijn.nl recent geactualiseerd, is een voorbeeldartikel opgesteld voor patiënten- en consumentenorganisaties en regionale bladen en in 2016 zal er een voorlichtingsteam van VWS het land in gaan om mensen uitleg te geven over bovengenoemde onderwerpen; juist om mensen te bereiken die de informatie zelf mogelijk niet direct zoeken of kunnen vinden op internet.
Deelt u de mening dat het een zorgelijk signaal is dat de kennis van Nederlanders over zorgverzekeringen waarschijnlijk onvoldoende is, en dat bijvoorbeeld 44% van de ondervraagden niet wist wat voor soort basisverzekering zij hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak van deze lage mate van kennis over de werking van zorgverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze lage mate van kennis voor een groot deel kan worden verklaard door de ingewikkeldheid van het zorgverzekeringssysteem en onduidelijke informatie over zorgpolissen?
Dat valt uit het opinieonderzoek niet op te maken. Ik zie het als een combinatie van zaken, waarbij bijvoorbeeld ook een rol speelt dat gezonde mensen de neiging hebben zich minder in zorgverzekeringen te verdiepen. Bij het kiezen van een zorgverzekering moet een verzekerde een aantal vragen echt voor zichzelf beantwoorden: welke zorg verwacht ik volgend jaar nodig te hebben? Wil ik een vrijwillig eigen risico? Wil ik me aansluiten bij een collectiviteit? Uit onderzoek van bijvoorbeeld de ACM blijkt, dat mensen steeds beter stilstaan bij dergelijke vragen. Zo hield in 2013 (ten opzichte van 2014) 2% van de bevolking rekening met zijn gezondheidssituatie bij het overstappen naar een andere polis. In 2014 (ten opzichte van 2015) was dat al toegenomen naar 18%. Ik beschouw dat als een goede ontwikkeling, dat mensen zichzelf de vraag stellen welke zorgverzekering het beste bij hen past. De NZa, Consuwijzer van de ACM, de NPCF, de consumentenbond en ook rijksoverheid.nl doet verzekerden een handreiking om te komen tot een afgewogen keuze om wel of niet over te stappen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de versimpeling van het systeem, en de verbetering van de begrijpelijkheid van het systeem en zorgverzekeringen?
Van belang is om de wijzigingen beperkt te houden. Er is de afgelopen jaren bijvoorbeeld vaak iets veranderd op het terrein van het eigen risico (no claim, eigen bijdrage, etc.), de hervorming langdurige zorg (wijkverpleging naar de Zvw). Ik zie daarnaast duidelijke communicatie als algemene randvoorwaarde. De NZa stelt in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten eisen aan de informatie die een zorgverzekeraar hoort te verstrekken. Om de informatie transparant te houden hebben ook zorgverzekeraars aangegeven in hun actieplan Kern Gezond dat zij zich zullen houden aan duidelijke en begrijpelijke uitleg over de polis. Zorgverzekeraars hebben daarin aangegeven dat verzekerden en zorgaanbieders snel en gemakkelijk moeten kunnen inzien welke zorg voor een verzekerde, gelet op zijn of haar polis, is gecontracteerd. Ik zie dit jaar polisvoorwaarden voorbij komen, van bijvoorbeeld De Friesland, die zeer leesbaar zijn en geen verwijzingen naar andere artikelen meer bevatten. De vergelijkingssites spelen vaak een nuttige rol bij het inzichtelijk maken van producten in het overstapseizoen en het aanleveren van de juiste informatie aan deze sites is ook onderdeel van het NZA-toezicht.
In de monitor van het overstapseizoen die ik thans laat uitvoeren, wordt gekeken naar de informatie op websites van verzekeraars. Hoe worden de polissen aangeboden, welk taalniveau wordt er gebruikt, hoe vindbaar is de informatie op de websites etc.? Ik verwacht dat dit onderzoek het inzicht vergroot in de wijze waarop verzekeraars verzekerden werven en bestaande verzekerden proberen te behouden. Waar gaat het goed, waar kan het beter?
Kunt u een uiteenzetting geven van de rollen die u ziet weggelegd voor de verschillende partijen in het veld zoals de zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, zorgverleners, verzekerden en uw ministerie om deze ontwikkeling in gang te zetten?
Zorgverzekeraars zijn het eerste loket waar de burger kijkt voor zijn zorgverzekering. Deze informatie moet dus volledig, correct en begrijpelijk zijn. Ik zie het actieplan Kern Gezond als goede stap en verwacht dat verzekeraars die lijn zullen voortzetten voor het verbeteren van informatievoorziening aan verzekerden.
Het Ministerie van VWS informeert het algemeen publiek ieder jaar over de veranderingen in het basispakket van het jaar erop. Naast de veranderingen in het basispakket besteden we in een voorlichtingscampagne ook aandacht aan maatschappelijk actuele onderwerpen. Dit jaar gaat het over het eigen risico, de zorgtoeslag in het algemeen en de zorgtoeslag voor 18-jarigen, kiezen van een nieuwe zorgverzekering, bezoek aan de Spoedeisende hulp (SEH) en huisarts/huisartsenpost en wachtlijstbemiddeling. In alle voorlichtingsuitingen verwijzen we naar www.meerwetenoverzorg.nl. Dit jaar zal er voor het eerst een voorlichtingsteam actief het land intrekken om mensen actief te benaderen en te informeren.
De NZa stelt bij de uitvoering van haar taken het algemeen consumentenbelang voorop en ziet erop toe dat zorgverzekeraars en aanbieders transparant zijn over hun producten en diensten. Zorgaanbieders moeten in ieder geval informatie over de tarieven en de kwaliteit van hun prestaties en diensten verschaffen. Verzekeraars moeten inzicht geven in de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten en de wijze van dienstverlening. De NZa werkt aan een consumentensite met meest gestelde vragen over de zorg.
Conform artikel 64 en 65 van de Zvw geeft het Zorginstituut (Zinl) aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de verzekerde prestaties. NZa en Zinl bieden op hun eigen websites specifieke informatie aan voor verzekerden.
In hoeverre wordt volgens u nu ingezet op de ontwikkeling van begrijpelijke informatie over zorgverzekeringen en de werking van de Zorgverzekeringswet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 7.
Deelt u de mening dat een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen aan een sterkere positie van de verzekerde binnen het systeem?
Die mening deel ik met u. Het is onnodig dat mensen niet overstappen omdat zij bijvoorbeeld denken niet geaccepteerd te zullen worden. Zorgverzekeraars geven dit jaar bij iedere basisverzekering aan dat iedereen geaccepteerd zal worden voor die verzekering. Als mensen daardoor het gevoel hebben dat er een drempel vervalt is dat een groot goed.
In verlengde daarvan benoem ik regelmatig dat ook de medische selectie voor de aanvullende verzekering nog maar voor 5% van de polissen geldt en dan alleen bij de aller zwaarste pakketten, in het bijzonder specifieke tandartsverzekeringen. Mensen zijn onvoldoende op de hoogte dat het aantal medische selecties voor aanvullende verzekeringen al enorm is afgenomen de afgelopen jaren. Dat is jammer, want daardoor ervaren mensen mogelijk onnodig drempels. Zoals hierboven aangegeven probeer ik via diverse kanalen mensen daarop te wijzen. Als we door uitleg dergelijke misverstanden kunnen wegnemen, zal dat verzekerden meer het gevoel geven dat zij als kritische verzekerde hun eigen afweging kunnen maken bij het kiezen van een polis.
Op welke manier wordt informatie over zorgverzekeringen betrokken in het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar?
Het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, had vooral betrekking op de hervorming langdurige zorg en jeugd. Informatie over de zorgverzekering is vorig jaar meegenomen in de eindejaarscampagne met de bijbehorende voorlichtingscampagnesite «De zorg verandert mee». Het centraal informatiepunt zal vanaf 2016 worden vervangen door regelhulp, met name gericht op de langdurige zorg en maarschappelijke ondersteuning.
Momenteel loopt de jaarlijkse eindejaarscampagne. De eindejaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over met name het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen. Zoals reeds aangegeven zullen wij in aanvulling op de publiekscampagne via media ook aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt met de inzet van een voorlichtingsteam. Deze inzet zal plaatsvinden van januari–mei 2016. In die periode wordt de voorlichting over de zorgverzekering vooral gericht op de categorie 18–39 jaar en 65 plus.
Het onderzoek ‘Geldzaken in de praktijk 2015’ van het Nibud |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Geldzaken in de praktijk 2015» van het Nibud?1
Ja
Deelt u de zorgen van het Nibud over hoge zorgkosten als belangrijkste reden voor betalingsachterstanden?
Het is zorgelijk als mensen herhaaldelijk te maken hebben met betalingsachterstanden. Het is in dergelijke situaties van groot belang dat inkomsten en uitgaven zo snel mogelijk weer in evenwicht worden gebracht. Voor de laagste inkomens geldt in algemene zin dat stijgende huur en zorgkosten grotendeels worden gecompenseerd via een hogere huur- en zorgtoeslag. Daarnaast houdt het kabinet de koopkracht van met name de lagere inkomens nauwlettend in de gaten. Zo zijn werkenden met een laag inkomen er door kabinetsbeleid fors op vooruitgegaan en zijn minima (vooral met kinderen) zoveel mogelijk ontzien. Komend jaar gaan uitkeringsgerechtigden er in doorsnee 0,7% op vooruit omdat het kabinet de koopkracht voor deze groepen heeft gerepareerd via uitstel van de bezuiniging op de huurtoeslag, een verlenging van de tijdelijke verhoging van de zorgtoeslag en via een hoger kindgebonden budget en kinderbijslag. Gemeenten kunnen waar nodig maatwerk bieden om mensen die te maken hebben met financiële problemen te ondersteunen.
Bent u het er mee eens dat het alarmerend is dat meer dan een kwart van de consumenten moeite heeft met het vinden van relevante financiële informatie, en dat 70 procent van de mensen niet weet waar zij terecht kunnen voor hulp bij schulden?
Dit is inderdaad niet wenselijk, maar het beeld is wel iets genuanceerder. Uit het onderzoek van Nibud blijkt namelijk ook dat 56 procent van de respondenten wel denkt te weten waar zij terecht kunnen met persoonlijke problemen zoals schulden als het nodig is. En dat consumenten met een lening, roodstand of consumenten die moeilijk rondkomen wel vaker weten waar ze terecht kunnen. Maar dit kan beter.
Wanneer iemand niet kan rondkomen is het belangrijk dat hij zich in een vroeg stadium wendt tot de gemeente, zodat het ontstaan van problematische schulden voorkomen kan worden. Daarbij is het belangrijk dat gemeenten vervolgens laagdrempelige informatie, regelingen en diensten, zoals schuldhulpverlening, aanbieden. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in informatievoorziening over geldzaken door organisaties die zich richten op consumenten. Denk daarbij aan het Nibud, Wijzer in Geldzaken en de website zelfjeschuldenregelen.nl van het Nibud en de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (de NVVK). Dit is van groot belang.
Specifieke informatie over zorgkosten ontvangen burgers via verschillende kanalen. Zo verzorgt Zorgverzekeringslijn.nl (SKGZ) in opdracht van het Ministerie van VWS de voorlichtingsactiviteiten gericht op wanbetalers en onverzekerden. Dit doen zij met een telefonisch informatie- en adviespunt, een website, voorlichtingsmateriaal en bijeenkomsten. In de Verzekerdenmonitor 20152 staat beschreven dat de Zorgverzekeringslijn met deze activiteiten steeds meer mensen weet te bereiken. Zorgverzekeraars informeren verzekerden met betalingsachterstanden onder andere met brieven over de mogelijkheden van een betalingsregeling en verwijzen naar mogelijkheden voor schuldhulpverlening. Daarnaast bieden zorgverzekeraars in toenemende mate (preventief) de mogelijkheid van gespreide betaling.
Welke rol ziet u hierbij weggelegd voor wijkteams en gemeenten, mede in het licht van de motie waarbij wordt uitgesproken dat het signaleren van armoede en schulden een integraal onderdeel moet worden van het takenpakket van wijkteams?2
In de brief van 27 november jl.5 heb ik gereageerd op de motie van lid Yücel6 waar u naar verwijst. Wijkteams kunnen inderdaad een cruciale rol spelen bij signaleren van armoede en schuldenproblematiek. In de praktijk is dit vaak ook het geval. Daarnaast kunnen sociale wijkteams laagdrempelige voorzieningen zijn voor burgers om even naar binnen te lopen en vragen te stellen over zaken waar zij tegen aanlopen. In veel gevallen spelen hier ook financiële vragen. Uw Kamer onderstreepte het belang van laagdrempelige dienstverlening en preventie en vroegsignalering van schulden nogmaals met de aangehouden motie van de leden Koser-Kaya en Yücel7, die vraagt om een faciliterende rol te vervullen bij de instelling van financiële loketten en te onderzoeken op welke manier ze het beste opgericht en vormgegeven kunnen worden. In reactie op deze motie ben ik op bezoek geweest bij het Geldloket in Amersfoort.
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het aanbieden van schuldhulpverlening aan hun burgers. Hier hoort ook preventie bij. Uit de praktijk en onderzoeken zoals het onderzoek van het Nibud en het recent uitgevoerde onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20158, blijkt dat het laagdrempelig inrichten van deze verantwoordelijkheid van groot belang is. Het kabinet wil gemeenten hierbij faciliteren en ondersteunen. Daarom heeft het kabinet 100 miljoen euro per jaar extra uitgetrokken voor armoede- en schuldenbeleid, waarvan 90 miljoen euro voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten meer werk maken van het voorkomen, signaleren en verhelpen van schulden.
Het is aan gemeenten zelf hoe zij een laagdrempelige en preventieve aanpak vormgeven. Er zijn goede voorbeelden in het land van sociale wijkteams die deze rol vervullen. Het Geldloket in Amersfoort is hier een voorbeeld van. Het is van groot belang dat gemeenten van elkaar leren en niet opnieuw het wiel hoeven uit te vinden. Daarom faciliteert dit kabinet gemeenten ook door stevig in te zetten op kennisuitwisseling. Concreet door in januari een Peer-Review te organiseren over de wijze waarop sociale wijkteams beter geëquipeerd kunnen worden om armoede te bestrijden. Dit gebeurt in het kader van de prioriteit «armoedebestrijding» tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie waarbij de integrale aanpak centraal staat. De uitkomsten van de Peer-Review worden door de Europese Commissie gebundeld en gepubliceerd en door mij verspreid richting gemeenten. Daarnaast heb ik in mijn Verzamelbrief aan Gemeenten van 18 december jl. aandacht gevraagd voor het Geldloket in Amersfoort. Deze verzamelbrief is ook naar de Tweede Kamer gestuurd. Ik roep hierin gemeenten op om kennis te nemen van de aanpak van het Geldloket en zich hier door te laten inspireren.
Bent u het ermee eens dat loketten voor informatie en hulp bij inkomensondersteuning en schulden beter gebundeld moeten worden, zodat er vanuit de situatie van mensen in samenhang hulp geboden kan worden, zoals de Kamer in een motie heeft gevraagd?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de mogelijkheden tot compensatie voor de zorgkosten in het algemeen? Deelt u de mening dat er veel verschillende manieren van compensatie voor zorgkosten bestaan, zoals bijvoorbeeld de zorgtoeslag, het terugvragen van zorgkosten, en de mogelijkheid tot gespreide betaling, maar dat verzekerden hier niet in alle gevallen van op de hoogte zijn, en daarom niet iedereen toegang tot deze compensaties heeft?
In ons zorgstelsel zijn verschillende maatregelen genomen om de financiële toegang tot zorg voor een ieder te waarborgen. In de brief van 28 oktober jl. naar aanleiding van het onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding9 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) deze maatregelen beschreven. Voorts zijn in deze brief verschillende acties aangekondigd om de bekendheid met deze acties te vergroten voor mensen met een laag inkomen, jongvolwassenen in de leeftijdscategorie 18–39 en mensen in achterstandswijken. De Minister van VWS is reeds met diverse partijen (zoals de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en de VNG) in gesprek om tot gedegen doelgroepgerichte voorlichtingscampagnes te komen.
Bent u het ermee eens dat deze mogelijkheden beter vindbaar moeten worden voor diegenen die hier gebruik van kunnen maken? Op welke manier bent u bereid dit te stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten bijvoorbeeld een budget van 260 miljoen euro hebben gekregen voor compensatie van zorgkosten en gerichte ondersteuning? Kan worden aangegeven hoe dat budget op dit moment door gemeenten wordt ingezet?
Gemeenten hebben de vrijgekomen middelen uit de voormalige Wtcg en de CER (€ 45 miljoen in 2014 oplopend tot € 268 miljoen structureel vanaf 2017) op verschillende wijze ingezet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in de derde voortgangsrapportage HLZ10, is uit het onderzoek dat tezamen met de voortgangsrapportage op 2 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, naar voren gekomen dat vrijwel alle gemeenten de middelen (deels) hebben ingezet om de collectieve verzekering voor minima en chronisch zieken uit te breiden. Nagenoeg alle gemeenten bieden momenteel een collectieve verzekering (inclusief aanvullend pakket) voor minima en chronisch zieken aan. Daarnaast zijn de middelen ingezet in de vorm van aparte specifieke financiële regelingen voor bijzondere en noodzakelijke kosten, om de eigen bijdragen van maatwerkvoorzieningen te verlagen en/of de bijzondere bijstand te verruimen.
Hoe staat het op dit moment met de najaarscampagne, en welke resultaten worden hiervan verwacht, waarover de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in haar brief van 25 oktober 2015 over de verhoging van het eigen risico en zorgmijding stelt dat er bij verzekerden misvattingen bestaan over het eigen risico en de zorgtoeslag, waaraan zij in de najaarscampagne extra aandacht zal besteden?4
In deze vraag wordt verwezen naar een brief van 25 oktober 2013 (Kamerstuk 29 689 nr. 479). We gaan er echter van uit dat bedoeld zal zijn de brief van 28 oktober 2015 «Onderzoek omvang en aard van zorgmijding» (Kamerstuk 29 689, 664).
De najaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen.
Deze publiekscampagne bestaat uit inzet van diverse communicatiemiddelen (radiospots, online video, bannering en een advertentie in huis-aan-huis bladen) in diverse media die de burgers verwijzen naar de campagnesite «meerwetenoverzorg.nl». Daarnaast is een uitgebreid artikel over de zorgverzekering aangeboden als bijlage bij huis-aan-huis bladen,
Op de campagnesite, in de communicatie-uitingen en in het artikel bij de huis-aan-huisbladen is benadrukt dat de zorgtoeslag dient om de premie en het verplicht eigen risico te betalen. Tevens worden jongeren erop gewezen dat vanaf 18 jaar recht op zorgtoeslag bestaat. De campagnesite verwijst voor gedetailleerde informatie door naar de site van de Belastingdienst/toeslagen. Tevens is op de campagnesite en op de reguliere website rijksoverheid.nl een opsomming gegeven in welke situaties het verplicht eigen risico niet verschuldigd is (zoals de huisarts, wijkverpleging, verloskundige en kraamzorg en nog enkele andere situaties).
In aanvulling op de publiekscampagne via media zal van januari tot en met mei 2016 een voorlichtingsteam aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt.
Het bericht 'NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging' |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging»?1
Ja.
Heeft u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzocht te bemiddelen? Deelt u de mening dat dit een goede stap is om er samen uit te komen?
Ik heb de NZa hiertoe niet verzocht. Dat is ook niet de taak van de NZa. De NZa heeft mij laten weten dat het een bijeenkomst van algemene strekking betreft en geen bemiddeling. De uitnodiging van de NZa voor het faciliteren van een gezamenlijke bijeenkomst zal zorgaanbieders en zorgverzekeraars hopelijk aanmoedigen het gesprek met elkaar te blijven aangaan.
Het stelsel is gebaseerd op 3 partijen die elkaar in evenwicht moeten houden, te weten patiënt, zorgaanbieder en zorgverzekeraar; deelt u daarom de mening dat het ontbreken van een patiëntenafvaardiging onwenselijk is en in strijd met de uitgangspunten van het stelsel?
De NZa heeft mij laten weten dat bij de bijeenkomst geen patiënten worden betrokken. De intentie van de bijeenkomst is namelijk het bevorderen van het contracteerproces tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Van de NZa heb ik tevens begrepen dat deze maand ook een regulier overleg gepland staat met consumentenorganisaties. Voor dat overleg staat op de agenda om hen bij te praten over de stand van zaken rondom wijkverpleging.
Deelt u de mening dat patiënten op alle niveaus betrokken moeten worden en er meer met deze mensen gesproken kan worden in plaats van over hen, om zo kwaliteit te bevorderen en draagvlak te vergroten?
Het staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van patiënten de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Hoewel het betrekken van verzekerden en patiënten op verschillende plekken op diverse wijzen vorm krijgt, zijn we er nog lang niet. Zowel door zorgverzekeraars als zorginstellingen zijn nog voldoende stappen te zetten. Dat is ook de reden waarom ik uw Kamer heb toegezegd de invloed van cliënten en verzekerden te versterken. Hiervoor heb ik twee wetsvoorstellen in voorbereiding.
Het bericht “Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van de patiëntenkoepel NPCF, verwoord in de brief «Wat heb je aan een nieuwe zorgpolis als je niets weet over het gecontracteerde aanbod»?2
Ik neem aan dat u hiermee doelt op de brief die de NPCF over de contractering 2016 op 23 november aan Zorgverzekeraars Nederland heeft verzonden (bijlage 1).3 In de link verwijst u namelijk naar een cursus over social media en communicatie.
Ik ben het met NPCF eens dat het voor verzekerden heel belangrijk is dat zorgverzekeraars transparant zijn over de inhoud van hun polissen, inclusief welke zorgaanbieders ze wel en wel ze niet hebben gecontracteerd. Ze zijn daartoe ook verplicht.
Wat is uw mening over het feit dat verzekeraars verzekerden tijdig een compleet aanbod moeten kunnen doen, inclusief een overzicht moeten kunnen geven van de gecontracteerde zorgaanbieders, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt, hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Op 19 november moeten de polisvoorwaarden voor patiënten duidelijk zijn. Deze zes weken termijn staat in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd.
Als een zorgverzekeraar in de polis aangeeft dat de zorg van een bepaald ziekenhuis vergoed wordt, dan kan de patiënt daar vanuit gaan.
Als de zorgverzekeraar op 19 november nog met een ziekenhuis in onderhandeling is en nog niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en als dat gevolgen heeft voor de vergoeding, dan moet de zorgverzekeraar dit melden. Dan kan de verzekerde op basis van alle relevante informatie besluiten wel of niet voor deze zorgverzekeraar te kiezen.
Zorgverzekeraars kunnen ziekenhuizen met wie zij geen contract hebben toch als «gecontracteerd» opnemen in de communicatie naar de patiënt. De patiënt kan er dan vanuit gaan dat de zorg van deze instelling vergoed wordt alsof het een gecontracteerde instelling betreft. Sommige verzekeraars geven aan dat ze in onderhandeling zijn. De verzekerde weet dan dat het niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en kan op basis van deze informatie besluiten.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld de vier grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen zij volgend jaar een contract hebben, en dat een ziekenhuis aangeeft er nog met geen enkele zorgverzekeraar uit te zijn?
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Verzekeraars moeten aan verzekerden duidelijkheid geven over de gevolgen daarvan voor de polis.
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering snel afronden. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt dat er nu iedere dag contracten bij komen. Sommige verzekeraars hebben aangegeven dat de zorg voor alle ziekenhuizen vergoed zal worden, ongeacht of de contractering wel of niet rond komt.
Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars, zeker de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke oorzaken heeft deze vertraging van contracteren volgens u? Hoe ziet u het verschil tussen dit jaar en voorgaande jaren? Hoe komt het dat in voorgaande jaren slechts enkele verzekeraars en ziekenhuizen rond dit tijdstip nog niet klaar waren met contracteren en dit jaar een fors deel van de zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog geen contracten hebben afgesloten? Welke conclusie verbindt u aan het feit dat al jaren contracteren pas laat in het jaar plaatsvindt?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Partijen noemen onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen als knelpunt bij de contractering. Ik sluit niet uit dat de deadline van 19 november ook werkt als een drukmiddel richting verzekeraars in de onderhandelingen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Welk belang hecht u aan een termijn van 6 weken voor de verzekerden om een keuze te kunnen maken? Welke voordelen biedt deze termijn volgens u? Deelt u de mening dat verzekerden en patiënten deze termijn nodig hebben om een weloverwogen keuze te kunnen maken op basis van juiste en belangrijke informatie? Acht u het nodig deze termijn van 6 weken wettelijk te borgen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wanneer zullen volgens u alle zorgverzekeraars patiënten kunnen informeren welke zorgaanbieders zij hebben gecontracteerd? Wat betekent dat voor verzekerden en voor het moment waarop zij een weloverwogen keuze voor een polis kunnen maken? Welk perspectief biedt u de verzekerde die op dit moment dus nog geen gefundeerde keuze kan maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor verzekerden die nu een keuze voor een polis voor 2016 maken, zonder dat alle contracten zijn afgesloten? Wordt door uw ministerie verzekerden geadviseerd te wachten met het maken van een keuze tot volledige informatie beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het is aan verzekerden zelf om te bepalen welke informatie voor hen van belang is bij het maken van een keuze voor een polis. De informatie die de verzekeraar aan de verzekerde geeft moet kloppen, daar ziet de NZa op toe.
Is het volgens u een optie een termijn van 6 weken, waarbinnen verzekerden de tijd moeten hebben om een keuze te maken voor de zorgpolis, in te laten gaan vanaf moment dat het aanbod daadwerkelijk gereed is, en verzekerden op deze manier op basis van volledige informatie een keuze kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht u nodig voor verzekerden om een goede keuze te kunnen maken?
Dit is geen goede optie. Zorgverzekeraars kunnen ook in de loop van het contractjaar nog een nieuwe zorgaanbieder contracteren als dat in het belang is van zijn verzekerden. Verzekerden moeten hun keuze dus baseren op de informatie die eind van het jaar beschikbaar is. Het aanbod kan daarna nog ruimer worden, dat is dan in het voordeel van de verzekerden. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven moet de zorgverzekeraar alle zorg die met de polis in het vooruitzicht is gesteld vergoeden aan de verzekerde.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wanneer bovenstaande optie niet mogelijk is, wat vindt u dan van de mogelijkheid verzekerden minimaal het recht te geven op hetzelfde pakket als vorig jaar bij hun huidige verzekeraar, als zorgverzekeraars laat zijn met contracteren? Deelt u de mening dat dit een noodzakelijke stok achter de deur is voor zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te bieden aan de verzekerden? Hoe kan dit vormgegeven worden?
Uit mijn antwoord op vraag 9 kunt u opmaken dat een dergelijke optie niet nodig is. Het is ook niet nodig om een extra stok achter de deur te organiseren, zorgverzekeraars hebben er nu al alle belang bij om zo tijdig mogelijk duidelijkheid te bieden aan verzekerden. Immers, als zij dat niet doen dan lopen zij het risico dat verzekerden voor een andere zorgverzekeraar kiezen die dat wel doet. Het is echter niet alleen aan zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te kunnen bieden, zorgverzekeraars zijn bij de contractering afhankelijk van de zorgaanbieders om tijdig een contract de kunnen sluiten. Overigens verandert het basispakket ook al elk jaar, waardoor de suggestie ook niet praktisch is.
Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden als stelselverantwoordelijke?
Nee, dit kan ik niet afdwingen. Zorgverzekeraars moeten aan hun zorgplicht voldoen. Maar verder is het een zaak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om contracten te sluiten. Daar ben ik geen partij in.
Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet handhaaft op dit punt? Hoe is dat volgens u mogelijk, aangezien de NZa vorig jaar partijen nog had opgeroepen haast te maken en eerder te beginnen met de onderhandelingen? Welke mogelijkheden heeft de NZa volgens u om hierop in te grijpen, en waarom doet zij dit nu niet? Hoe kan de NZa volgens u verzekerden tegemoet komen?3
De NZa heeft in haar Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten vastgelegd dat zorgverzekeraars op 19 november kenbaar moeten maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Daarnaast moeten zorgverzekeraar transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is en welke gevolgen dit heeft voor de vergoeding. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden. De NZa zal erop toezien dat zorgverzekeraars dit doen en daar zo nodig op handhaven. Als de zorgverzekeraar zich niet aan de afspraak houdt dan kan de NZa de zorgverzekeraar hierop aanspreken en een sanctie opleggen op basis van de regeling «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars voor consumenten». Dit is het geval als de zorgverzekeraar zich in het algemeen niet aan de afspraken houdt. NZa heeft hiervoor signalen nodig.
In welke mate kunt u garanderen dat verzekerden recht hebben op zorg op de locatie die volgens de verzekeraar is gecontracteerd (of in het geval van restitutiepolissen, daadwerkelijk vrije keuze in zorgaanbieders hebben), en dat zij niet onaangenaam verrast worden door budgetplafonds, waardoor ze als verrassing toch niet ergens anders terecht kunnen?4
Zie antwoord vraag 12.
Is naar uw mening voor een verzekerde duidelijk en begrijpelijk aangegeven op de sites van alle zorgverzekeraars of deze met een budgetplafond werken, en wat daarvan de gevolgen zijn? Zo nee, welke actie wordt ondernomen richting zorgverzekeraars die hier niet aan voldoen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat ziekenhuisrekeningen vaak te hoog uitvallen en niet begrijpelijk voor patiënten zijn |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat ziekenhuisrekeningen vaak te hoog uitvallen en niet begrijpelijk voor patiënten zijn?1 2
Ja.
Wat is volgens u nodig voor het verbeteren van de begrijpelijkheid, en daarmee controleerbaarheid van ziekenhuisrekeningen?
De ziekenhuisrekening is al veel inzichtelijker geworden. Voor alle behandelingen die vanaf 1 juni 2014 zijn gestart kunnen verzekerden een inzichtelijke nota vinden op de mijnomgeving van hun verzekeraar. Op de ziekenhuisrekening staat meer informatie: de diagnose behandelcombinatie en de onderliggende zorgactiviteiten. Deze informatie wordt bovendien in begrijpelijke consumentenvertalingen aangeboden. Uit onderzoek van de consumentenbond blijkt dat verzekerden de nota ook echt inzichtelijker vinden: waar de oude rekening gemiddeld een rapportcijfer 5,7 kreeg, krijgt de nieuwe gemiddeld een 7,3. Overeenkomstig mijn voortgangsbrief kostenbewustzijn van 29 juni jongstleden (Kamerstuk 29 689, nr. 624), aan uw Kamer laat ik begin 2016 samen met de betrokken koepels van verzekeraars, aanbieders en patiënten een evaluatie uitvoeren naar de ervaringen van verzekerden en de wensen die zij hebben in het vergroten van het kostenbewustzijn. Op basis van deze evaluatie zal ik bezien of en zo ja welke extra maatregelen nodig zijn.
Kunt u tegen de achtergrond van het onderzoek van zorgverzekeraar CZ, waaruit blijkt dat voor 400.000 euro onterecht in rekening is gebracht, een inschatting maken van de jaarlijkse kosten die onterecht in rekening worden gebracht?
CZ geeft aan dat ze medio 2014 gestart is met het actief benaderen van verzekerden om nota’s te controleren. Sindsdien hebben ze 36.000 meldingen binnengekregen, waarvan er 7.000 betrekking hadden op de ziekenhuiszorg. In 15% van de gevallen was er sprake van een fout welke CZ heeft rechtgezet. Verzekerden die daardoor een te hoog bedrag aan eigen risico hebben betaald krijgen dat bedrag door CZ teruggestort.
Zorgverzekeraars controleren onder meer de rechtmatigheid van zorgnota’s door formele en materiële controle en/of fraudeonderzoeken. Zoals aangegeven in mijn brief van 29 oktober jongstleden over de voortgang van het programma rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828 nr. 93) rapporteert ZN dat er, via formele en materiële controles die zijn uitgevoerd na betaling, € 449 miljoen teruggevorderd is.
Daarnaast is in 2014 door fraudeonderzoek van zorgverzekeraars bijna € 53 miljoen aan onjuistheden aan het licht gebracht. Van deze € 53 miljoen is € 18,7 miljoen daadwerkelijk gebleken fraude.
Wat zijn volgens u de oorzaken voor deze onterecht in rekening gebrachte kosten, en welke oplossingen ziet u?
Door CZ wordt expliciet aangegeven dat het gaat om administratieve fouten, niet om fraude.
Wat is de stand van zaken van de maatregelen en plannen om ziekenhuisrekeningen inzichtelijker te maken voor de burger, zoals voorgenomen in het jaar van de transparantie?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3, die verwijzen naar brieven waarin dat staat uitgeschreven (Kamerstuk 29 689, nr. 624, Kamerstuk 28 828 nr. 93).
Wat zijn de belemmeringen op dit moment bij het declareren van de zorgactiviteiten, en het daaruit volgen van een begrijpelijke rekening aan de patiënt? Welke mogelijkheden ziet u om de registratie van alle zorgactiviteiten te vertalen naar een duidelijke rekening?
Zorgactiviteiten worden reeds in begrijpelijke taal weergegeven op de nota voor behandelingen die gestart zijn na 1 juni 2014. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer is het volgens u mogelijk kosten voorafgaand aan de behandeling (waar mogelijk, zoals bij planbare zorg en electieve behandelingen, zoals het zetten van een spiraaltje) aan de patiënt voor te leggen?
Om het inzicht in de kosten voorafgaand aan een behandeling te vergroten heeft de NZa haar regels over informatievoorziening van verzekeraar aan verzekerden aangescherpt. Kort gezegd moet een verzekeraar alle informatie die hij kan geven over de prijs van een behandeling geven, als een verzekerde ernaar vraagt. Indien er geen concrete prijs gegeven kan worden dient de verzekeraar een indicatie van de kosten te geven. Deze scherpere regels zijn per 1 november jongstleden in werking getreden. De NZa houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Herinnert u zich de antwoorden die u heeft gegeven op eerdere vragen over verrassingsrekeningen na bezoek aan de Spoedeisende Hulp (SEH) in het ziekenhuis?3
Ja.
Wat is de voortgang van de verbetering van de informatievoorziening voor patiënten over het verschil in kosten van het eigen risico tussen de huisartsenpost en de SEH? Worden mensen nu niet meer verrast met een rekening achteraf?
Sinds twee jaar is eerstelijnsorganisatie InEen bezig met het project «Keten acute zorg». In dit programma wordt onder andere gekeken naar de samenwerking tussen huisartsenpost (HAP) en spoedeisende hulp (SEH). Door in kaart te brengen hoe deze samenwerking nu in Nederland verloopt en welke kansen bestaan voor betere samenwerking stimuleert InEen de integratie van HAP en SEH. Dit alles draagt bij aan het bevorderen dat patiënten buiten werktijden van de huisarts eerst langs gaan bij de HAP en zich niet meer automatisch bij de SEH melden en daarmee het aanspreken van het eigen risico voorkomen. Daarnaast zal VWS, net als vorig jaar, in haar jaarlijkse campagne het algemeen publiek wijzen op het feit dat ze bij een niet levensbedreigende situatie beter contact kunnen opnemen met de huisarts of huisartsenpost, in plaats van een bezoek aan de spoedeisende hulp dat ten koste gaat van het eigen risico, zoals ik ook het aangegeven in het AO zorgverzekeringswet d.d. 4 maart 2015.
Weet u hoe het met het streven staat van Zorgverzekeraars Nederland om patiënten slechts door te verwijzen naar de SEH, nadat de patiënt fysiek eerst huisartsgeneeskundig is getrieerd, en waar mogelijk door de huisartsenpost zal worden behandeld, zoals u beschrijft in uw antwoord op de eerdere vragen over verrassingsrekeningen?
De zorgverzekeraars hebben afgelopen jaren een verbindende rol gespeeld bij het tot stand brengen van intensievere samenwerking tussen HAP en SEH. Doel hierbij was tot organisatievormen te komen waarbij patiënten niet meer voor de keuze worden gesteld maar in principe eerst door een HAP geholpen worden behalve als uit triage blijkt dat een SEH nodig is. Verzekeraars hebben dit voornamelijk gestimuleerd door partijen regionaal bij elkaar te brengen. Daarnaast hebben sommige verzekeraars ook actief gecommuniceerd naar hun verzekerden wanneer zij in avond-, nacht- en weekenduren het beste als eerste de HAP kunnen bellen.
Wat zijn de mogelijkheden voor de patiënt wanneer deze wordt geconfronteerd met een onverwacht (hoge) rekening? Tot welke partijen kan de patiënt zich in dit geval richten, en welke verantwoordelijkheden hebben deze partijen vervolgens? Wat is de rechtspositie van een patiënt, indien deze achteraf wordt «verrast» met een rekening?
Een verzekerde moet zichzelf ook op de hoogte stellen van waar een eigen risico geldt en waar niet. De overheid informeert de verzekerde daarover door middel van een publiekscampagne en ook de verzekeraar informeert zijn verzekerden. Ik vind het daarnaast belangrijk dat patiënten hun rekening controleren. Het voorbeeld van CZ toont aan dat patiënten op die manier een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het betaalbaar houden van de zorg. Indien een verzekerde wordt geconfronteerd met een onverwachte hoge rekening is het zaak dat hij zich hiervoor meldt bij zijn zorgverzekeraar.
Een zorgverzekeraar kan controleren of het bedrag onterecht zo hoog is of dat er iets anders speelt. Als een patiënt van mening is dat een zorgverzekeraar hier niet afdoende op handelt, kan hij eerst bij de NZa nagaan of het tarief klopt. Daarna kan er een klacht ingediend worden bij de zorgverzekeraar. Elke zorgverzekeraar heeft een klachtenregeling. Indien ook dit niet tot de gewenste actie leidt kan een verzekerde terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Een ziekenhuisbestuurder die vindt dat ziekenhuisbestuurders meer moeten verdienen dan een minister |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Juist méér salaris voor ziekenhuisdirecteuren», vindt baas Amphia Ziekenhuis»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Deelt u de mening dat de regels voor topinkomens voor zorgbestuurders, zoals vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT), in beginsel moeten blijven gelden voor ziekenhuisdirecteuren? Zo nee, waarom niet?
Met de invoering van de WNT-2 per 1 januari 2015 is vastgelegd dat het wettelijk bezoldigingsmaximum (ook wel de WNT-norm) in 2015 € 178.000 bedraagt (in 2016 is dat € 179.000). Op basis van artikel 2.7, lid 2,van de WNT heb ik onlangs met ingang van 1 januari 2016 nieuwe regeling met verlaagde bezoldigingsmaxima voor de sector zorg en jeugdhulp vastgesteld, in lijn met de verlaagde WNT-norm. De verlaagde bezoldigingsmaxima zijn onder andere van toepassing op ziekenhuizen. De regeling is in de Staatscourant van 30 november gepubliceerd.
Deelt u voorts de mening dat uit geen enkel relevant onderzoek blijkt dat ziekenhuizen niet goed bestuurd zouden kunnen worden als hun directeuren «maar» maximaal het salaris volgens de WNT zouden verdienen? Zo nee, uit welk onderzoek blijkt dan het tegendeel?
In zijn algemeenheid kan niet gesteld worden dat de kwaliteit van het bestuur van ziekenhuizen ontoereikend wordt als gevolg van de normering van de bezoldiging op maximaal de WNT-norm van € 178.000.
Deelt u bovendien de mening van de in het bericht genoemde voorzitter van de Raad van Toezicht van het Amphia Ziekenhuis dat «de complexiteit, zwaarte en verantwoordelijkheden van het werk onderschat worden als de salarissen aan banden worden gelegd»? Zo ja, waarom? Zo ja, acht u de complexiteit, zwaarte en verantwoordelijkheden van het werk van een ziekenhuisdirecteur dan groter dan die van uzelf? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt normering van het inkomen van zorgbestuurders wenselijk. Daarom is dat wettelijk vastgelegd. De normen van de WNT handhaven we. Binnen de kaders van de wet maken instellingen hun eigen afwegingen bij hun aanstellingsbeleid en bestuurders hun afwegingen om al dan niet een functie in de zorg te ambiëren.
Deelt u de mening dat, als een zorgbestuurder meer meent te moeten gaan verdienen dan 178.000 euro, die bestuurder ook maar beter geen baan in de zorg kan ambiëren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de staffels op grond waarvan in de zorgsector ook lagere inkomens dan het maximum van de WNT kunnen worden vastgesteld voor het komend jaar al gereed? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet, en hoe draagt u er zorg voor dat dit wel tijdig het geval zal zijn?
Onlangs heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van nieuwe verlaagde bezoldigingsmaxima voor de sector zorg en jeugdhulp2. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Voorgenomen sluiting van de kraamafdeling van het Vlietland ziekenhuis in Schiedam |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u dat inwoners, verloskundigen en politici van Maassluis en omstreken bezorgd zijn over de toekomst van de kraamafdeling in het Franciscus Vlietland Ziekenhuis in Schiedam, omdat deze waarschijnlijk gaat verplaatsen naar Rotterdam?
Ja, ik weet dat er bezorgdheid bestaat. Er zijn onlangs ruim 3.300 handtekeningen aan de directie van het ziekenhuis aangeboden.
Bent u ermee bekend dat vrouwen de afgelopen 15 jaar steeds verder moeten reizen om in het ziekenhuis te kunnen bevallen (eerst naar het Holy Ziekenhuis in Vlaardingen direct aan de afrit van de A20, en daarna naar Schiedam, ook direct aan de A20 een paar afritten verderop, maar sinds het afsluiten van de afrit Schiedam-Noord vanwege de aanleg van de A4 Midden-Delfland op aanzienlijk langere aanrijtijd)?
Door het concentreren van klinische/acute verloskunde moeten vrouwen in de omgeving van Maassluis/Vlaardingen nu inderdaad langer rijden dan 15 jaar geleden. Cruciaal is de kwaliteit van de zorg die ze aantreffen als ze in het ziekenhuis komen. Deze langere rijtijd is op zichzelf geen probleem omdat de huidige rijtijd nog steeds binnen de aanvaarde norm valt.
Hoeveel bevallingen vonden er gemiddeld de afgelopen jaren plaats in het Vlietland Ziekenhuis en hoeveel zouden er plaatsvinden na samenvoeging van de kraamzorg? Is op de huidige locaties een voltallig (operatie)team 7x24 uur beschikbaar? Zou dat na samenvoeging het geval zijn?
In de afgelopen jaren hebben op de locatie Franciscus Vlietland gemiddeld circa 1.500 medische bevallingen en gemiddeld circa 400 poliklinische bevallingen plaatsgevonden. Op de locatie Franciscus Gasthuis gaat het om gemiddeld circa 2.100 medische bevallingen en gemiddeld circa 350 poliklinische bevallingen. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat op beide locaties een voltallig (operatie)team 7/24 uur beschikbaar is (niet altijd in huis). Na de samenvoeging zal 7x24 uur een volledig (operatie)team 7x24 specifiek gericht op de geboortezorg in huis zijn.
Wat zijn de aanrijtijden vanuit Maassluis en omgeving naar het Vlietland Ziekenhuis in Schiedam? Wat wordt de aanrijtijd als de kraamzorg zou worden verplaatst naar Rotterdam-Noord?
In de bereikbaarheidsanalyses ga ik uit van het rijtijdenmodel voor de spoedeisende ambulancezorg die het RIVM beheert. Dit model gaat uit van rijsnelheden van ambulances die met spoed naar een incident rijden. De snelheden zijn gebaseerd op metingen van werkelijke ambulancesnelheden over heel Nederland over de periode van een heel jaar. Het model gaat uit van gemiddelde snelheden, dat wil zeggen dat zowel rustige als drukke momenten in het model zijn meegenomen. Op rustige momenten kunnen de rijtijden korter zijn, op drukke momenten langer. Volgens dit model varieert de rijtijd van Maassluis naar het Vlietland Ziekenhuis Schiedam tussen 8 en 11½ minuten. Ook hangen de snelheden af van de plek in Maassluis vanwaar wordt gerekend. Vanwege deze variaties is het niet mogelijk om exact aan te geven wat de rijtijden van Maassluis naar het Vlietland zijn. De rijtijd van Maassluis naar het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam varieert volgens dit model tussen 11½ en 15 1/5 minuten.
Overigens is het goed om te weten dat het bereikbaarheidsmodel uitgaat van integrale responstijd. De integrale responstijd is de som van meld-, uitruk-, rij-, inlaad- en bezorgtijd. Dat is dus meer dan de tijd die nodig is om van Maassluis naar het ziekenhuis in Schiedam of Rotterdam te rijden. Volgens de berekeningen van het RIVM is, bij concentratie van de acute verloskunde naar het Sint Franciscus in Rotterdam, geen sprake van overschrijding van de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
Hoe ziet u de relatie tussen de theoretische aanrijtijden en de praktijk, waarbij de A20 op nummer 1 in de file top staat en waarin de Giessenbrug het verkeer regelmatig flink vertraagt?
Het RIVM gaat uit van gemiddelde rijsnelheden per wegtype en baseert deze gemiddelden op metingen van werkelijke ambulancesnelheden over een heel jaar (2014–2015). Ook de ambulances van de RAV Rotterdam Rijnmond zijn in de metingen meegenomen. De door u genoemde vertragingen zijn – voor zover deze daadwerkelijk in de meetperiode hebben plaatsgevonden – dus meegenomen in het rijtijdenmodel van het RIVM.
Deelt u de mening dat het de kwaliteit van zorg en draagvlak voor een (voorgenomen) bestuursbesluit van een ziekenhuis ten goede komt indien dit tot stand komt na overleg met relevante betrokkenen in de regio, omdat het om hun zorg gaat? Heeft er serieus overleg plaatsgevonden?
Ik ben het met u eens dat het een maatschappelijke verantwoordelijkheid is om een besluit met alle relevante betrokkenen te bespreken. Dat is naar mijn idee ook de reden waarom er sprake is van een voorgenomen besluit. Het overleg daarover is nog gaande. Ik beveel de betrokken partijen aan om daarbij gebruik te maken van de door het College Perinatale Zorg (CPZ) in 2014 ontwikkelde leidraad «voornemen voor concentratie van (acute) geboortezorg». In casu wordt dit als volgt in de regio opgepakt. In mei 2015 is op initiatief van het ziekenhuis de Stuurgroep Integrale Geboortezorg opgericht. In deze stuurgroep zijn alle ketenpartners uit beide regio’s vertegenwoordigd en vindt intensief overleg plaats. Deze stuurgroep komt maandelijks bij elkaar. Naast deze stuurgroep zijn er verschillende werkgroepen met elkaar in gesprek over de inhoud, organisatie en financiën van de zorg. Tot slot is de Raad van Bestuur in contact met de burgemeesters en wethouders en de gemeenteraadsleden van de omliggende gemeenten en is er overleg met de zorgverzekeraars.
Deelt u de opvatting dat een ziekenhuisbestuur zijn verantwoordelijkheid voor kwaliteit alleen kan waarmaken, indien het voldoende rekening houdt met de opvattingen van patiënt en zorgverlener hierover?
Bij het waarborgen en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van zorg zal een ziekenhuisbestuur rekening houden met tal van factoren. De opvattingen van patiënten en zorgverleners maken naar mijn idee daar zeker onderdeel van uit.
Is hier sprake geweest van een zorgvuldig proces waarbij de opvattingen van patiënten en eerstelijnszorgverleners over kwaliteit hebben geleid tot het voornemen voor samenvoeging van afdelingen kraamzorg?
Ik ben niet bij het proces betrokken en kan daar dan ook geen uitspraak over doen. Het proces is nog gaande en er is nog geen besluit genomen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft aangegeven op frequente basis intensief met alle betrokkenen in overleg te zijn om te komen tot een zorgvuldige afweging en een goed gewogen besluit.
Welke mogelijkheden heeft u om te zorgen dat deze partijen serieus met elkaar in gesprek gaan? Welke afspraken zijn daarover gemaakt na het sluiten van de kraamafdeling in Meppel?
Het is aan partijen in de regio om serieus met elkaar in gesprek te gaan. De verantwoordelijkheid voor het bieden van toegankelijke en verantwoorde zorg ligt immers bij de zorgaanbieders zelf. Deze zorgaanbieders dienen in overleg met de betrokken zorgverzekeraar afspraken te maken die ertoe leiden dat, ook in geval van concentratie van (acute) klinische verloskunde, de kwaliteit en toegankelijkheid blijft geborgd. De zorgverzekeraar is op basis van zijn zorgplicht verantwoordelijk voor een doelmatige inrichting van de zorg waarbij kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid uitgangspunt zijn. Ik hou me aan deze verantwoordelijkheidsverdeling. Er is in de afgelopen jaren vaker sprake geweest van concentratie van (acute) verloskunde, zoals bv. in Meppel/Zwolle. Die ervaringen hebben geleid tot de CPZ leidraad die kan worden gebruikt om in de regio tot goede afspraken te komen. Deze ontwikkelingen van concentratie van de geboortezorg hebben onder meer te maken met de adviezen van de stuurgroep geboortezorg die was ingesteld om de achterblijvende kwaliteit van de geboortezorg in Nederland omhoog te krijgen.
Op welke wijze kan de lokaal dominante zorgverzekeraar DSW, ook gevestigd in Schiedam, deze bezorgde inwoners en zorgverleners ondersteunen en doet hij dat ook?
Zorgverzekeraar DSW onderhoudt nauw contact over deze kwestie met het ziekenhuis. DSW beschouwt geboortezorg als basiszorg en vindt het van groot belang dat bij geboortezorg de keten goed geborgd blijft. Daarmee sluit DSW goed aan bij de wensen van de verzekerden.
Transparantie bij zorginstellingen |
|
Leendert de Lange (VVD), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Kamer: Maak declaraties publieke sector openbaar?»1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat slechts 4 van de 188 grootste zorginstellingen tot op heden openheid hebben gegeven over de gemaakte bestuurskosten en declaraties?
Ik betreur dat zorgbestuurders niet de kans hebben aangegrepen om transparant te zijn. Openheid van zaken geven moet meer vanzelfsprekend worden voor bestuurders in de zorg. Het is belangrijk dat een ieder zinnig en zuinig omgaat met publieke middelen. Door transparant te zijn over declaraties kunnen bestuurders laten zien dat zij zich hiervan bewust zijn.
Ik heb in dit kader contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ). De BoZ heeft aangegeven de negatieve beeldvorming te betreuren en de zorgen van de Kamer te begrijpen. Op 25 november spreken de besturen van de brancheorganisaties in gezamenlijkheid over de vernieuwing van de zorgbrede governancecode. De wens om het maatschappelijk vertrouwen in het bestuur en toezicht in de zorg te verstevigen zal daarbij leidend zijn. Vanzelfsprekend zal volgens de BoZ daarbij het debat dat is ontstaan over declaraties, en de transparantie over declaraties goed aan bod komen.
De NFU heeft daarbij aanvullend aangegeven een inventarisatie op te stellen van geschreven of ongeschreven declaratieregels voor leden van de Raden van Bestuur van de acht »universitaire medische centra in Nederland. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie zal vervolgens bezien worden of, en in welke mate tot een gezamenlijke lijn kan worden besloten.
Wat is uw oordeel over het beeld dat hierdoor ontstaat over het gebrek aan transparantie over bestuurskosten en declaraties bij zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u signalen dat de Brancheorganisatie Zorg (BOZ) een gecoördineerde actie heeft opgezet, waardoor een groot deel van de instellingen een standaard afwijsbrief als reactie op het informatieverzoek van RTL Nieuws hebben gestuurd? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en ziet u dit als een waardevolle bijdrage van de BOZ in het creëren van de gewenste transparantie in de zorg?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is van een gecoördineerde actie. Ik vind het onverstandig van zorginstellingen om geen openheid van zaken te geven over hun declaraties. Hiermee ontstaat het beeld dat bestuurders in de zorg iets te verbergen hebben. Dat is jammer en naar mijn mening onnodig.
Deelt u de mening dat openheid en verantwoording over gemaakte kosten binnen de zorg een bijdrage levert aan het vertrouwen in de samenleving?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de rol van de Raad van Toezicht in het kader van de controle op de bestuurskosten en declaraties bij een zorginstelling? Heeft de Raad op dit moment een rol in de publieke verantwoording? Deelt u de mening dat de Raad een rol moet spelen in het transparant maken van de bestuurskosten?
De Raad van Toezicht is verantwoordelijk voor het naleven van declaratieregels door de Raad van Bestuur. Ik vind dat de Raad van Toezicht zich bij de uitoefening van haar taken meer moet richten op het brede maatschappelijk belang van de zorg. Dat hebben de Staatssecretaris en ik ook zo verwoord in onze agenda goed bestuur. Vanuit dat kader zou ik het toejuichen als de Raad van Toezicht ook als het gaat om publieke verantwoording haar rol pakt. In de praktijk zien we dat de Raad van Toezicht hierin soms nog handelingsverlegen is. Ik denk dat de door het veld aangekondigde accreditatie-instrument, waarbij veel aandacht is voor het verder ontwikkelen van de omgevingssensitiviteit van Raden van Toezicht daaraan gaat bijdragen.
Bent u bereid om met de BOZ, zorgbestuurders en toezichthouders in gesprek te gaan over hun rol en verantwoordelijkheden als het gaat over het versterken van publieke verantwoording? Welke andere maatregelen kunt u nemen om alsnog inzage te krijgen in de bestuurskosten en declaraties?
Goed bestuur en het daarbij behorende integriteitsbeleid is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Zorginstellingen zijn onafhankelijke private instellingen waarbinnen de Raad van Toezicht toeziet op de naleving van declaratieregels door de Raad van Bestuur. Ik vind het belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Transparantie over ingediende declaraties hoort daar zeker bij. Daar is echter wel een cultuurverandering bij bestuurders en toezichthouders voor nodig.
Ik ben er van overtuigd, zoals in de agenda goed bestuur is aangegeven, dat de benodigde cultuurverandering het beste tot stand komt door discussie in de sector zelf. Ik wil deze discussie waar mogelijk faciliteren en aanjagen. Een goed vehikel hiervoor is de zorgbrede governancecode die al verschillende integriteitsbepalingen kent.
Aangezien de berichtgeving over excessieve vormen van declaraties schadelijk is voor de zorgsector als geheel, heeft de BoZ aangegeven er bij hun leden op aan te dringen dat declaraties verantwoord moeten zijn.
Op 25 november spreken de besturen van de brancheorganisaties in gezamenlijkheid over de vernieuwing van de zorgbrede governancecode. De wens om het maatschappelijk vertrouwen in het bestuur en toezicht in de zorg te verstevigen zal daarbij leidend zijn.
Hoe past het niet openbaar maken van onkosten in de stappen die worden gezet in het «Jaar van de Transparantie» en het vervolg daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Kinderarts Radboudumc opgepakt voor kinderporno” |
|
Marith Volp (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de kinderarts van het Radboudumc die is opgepakt voor kinderporno1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen van hetzelfde lid over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkte met misbruikte patiënten?2
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat?
Ik ga niet in op de (on)juistheid van berichten in de media met betrekking tot individuele lopende (straf) zaken.
Op basis van de door de politie en Openbaar Ministerie (OM) openbaar gemaakte informatie kan ik u berichten dat de politie op 5 oktober jl. een 39-jarige man heeft aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. De man is arts op de Kinder Intensive Care van het Radboudumc in Nijmegen en thans op non-actief gesteld.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een relatie bestaat tussen het bij verdachte aangetroffen beeldmateriaal en zijn werk in het ziekenhuis.
Klopt het dat de ouders van kinderen die de afgelopen jaren op de betreffende afdeling zijn behandeld, een brief krijgen? Waren alle ouders (en kinderen) al op de hoogte gebracht voordat het nieuws in de media kwam? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
Het Radboudumc heeft alle ouders of verzorgers van patiënten die bij het Radboudumc op de Kinder Intensive Care zijn behandeld in de periode dat de kinderarts daar werkzaam is geweest, per brief geïnformeerd.
Deze brieven zijn verstuurd nadat de politie en het OM kenbaar hadden gemaakt dat de betrokken arts was aangehouden. De reden hiervoor is dat de politie en het OM, gelet op de belangen van het strafrechtelijk onderzoek, leidend zijn bij de informatieverstrekking; het Radboudumc is volgend.
Ik kan mij voorstellen dat de betrokkenen liever geïnformeerd waren voordat berichtgeving hierover in de media verscheen. In de praktijk blijkt dit echter – zoals in het onderhavige geval – niet altijd eenvoudig te realiseren, mede met het oog op strafrechtelijke en strafvorderlijke belangen.
Het Radboudumc heeft, direct nadat het nieuws over de aanhouding naar buiten was gebracht, een verklaring op de website geplaatst en een telefoonlijn opengesteld. Daarmee zijn de eerste vragen en bezorgde reacties opgevangen. Wanneer er na het telefoongesprek nog vragen of ongerustheid bleef bestaan, werden de mensen in contact gebracht met slachtofferhulp of een jeugdarts van de GGD. Ook hebben afdelingshoofden van de Intensive Care en Kindergeneeskunde van het Radboudumc op verzoek mensen teruggebeld.
Wordt aan de ouders van kinderen die de afgelopen jaren op de betreffende afdeling zijn behandeld en die kinderen zelf ook slachtofferhulp aangeboden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Geeft de aard van het aangetroffen beeldmateriaal naar de huidige stand van het onderzoek inderdaad geen aanleiding om te veronderstellen dat patiënten rechtstreeks slachtoffer zijn geworden? Zo ja, acht u het uitgesloten of zeer onwaarschijnlijk dat de arts slachtoffers onder zijn patiënten heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de sollicitatie van de kinderarts een verklaring omtrent gedrag gevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, mag dan worden aangenomen dat de arts op dat moment geen voor zijn beroep relevante strafbare feiten op zijn naam had staan?
Bij de indiensttreding van de betreffende arts in november 2011 is geen verklaring omtrent het gedrag (VOG) gevraagd, omdat het Radboudumc op dat moment nog geen VOG verlangde van medisch specialisten. Sinds juni 2013 dienen echter alle medisch specialisten bij indiensttreding bij het Radboudumc een VOG te overleggen.
Ik kan geen uitspaken doen over individuele verdachten, zeker niet zolang de strafrechter zich daarover niet heeft uitgelaten.
Is deze kinderarts eerder aangehouden dan wel veroordeeld voor een zedenmisdrijf? Zo ja, hoe kon deze man het beroep van kinderarts beoefenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie (OM) bij een verdenking van een voor het beroep van de verdachte relevant strafbaar feit de werkgever of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarvan op de hoogte zou moeten kunnen stellen en in voorkomende gevallen, zoals in het geval van een kinderarts die met kinderporno in verband wordt gebracht, zou moeten stellen? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de huidige praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het Samenwerkingsprotocol IGZ-OM (SPW) dat ik bij brief van 30 juni 2015 aan uw Kamer heb gestuurd3, is de wijze van samenwerken en informatie-uitwisseling tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het OM beschreven. Het SPW is aangepast teneinde de afstemming tussen het OM en de IGZ, in gevallen van samenloop van strafrechtelijke en bestuurs- of tuchtrechtelijke handhaving, te verbeteren. Daarnaast informeert het OM de IGZ op grond van het SWP wanneer sprake is van een veroordeling van aan het toezicht van de IGZ onderworpen zorgverleners voor enkele ernstige privédelicten die relevant kunnen zijn voor de beroepsuitoefening, zoals privébezit van kinderporno.
Naast de hierboven genoemde gevallen dat het OM de IGZ informeert over veroordelingen met het oog op een eventueel te starten tuchtrechtelijke procedure, bieden de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg in bijzondere gevallen ook de mogelijkheid om al in een eerder stadium aan de directe werkgever van de betrokkene of aan de IGZ (als toezichthouder) gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken.
In de huidige praktijk houdt dit in dat, indien het OM van oordeel is dat het handelen van een betrokkene zich niet verhoudt met de integere uitoefening van zijn functie of zelfs onveiligheid oplevert voor (kwetsbare) personen, het OM actief kan overgaan tot het verstrekken van informatie over die persoon aan zijn werkgever. Daarmee stelt het OM de werkgever in staat om te beoordelen of rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregelen tegen deze werknemer noodzakelijk zijn. Als maatstaf hanteert het OM hierbij dat de officier van justitie de zaak bewezen acht en besloten heeft om de persoon in kwestie te vervolgen.
Slechts bij hoge uitzondering kan, in het stadium dat wel sprake is van een verdenking maar nog niet kan worden beoordeeld of het onderzoek zal leiden tot een bewijsbare zaak, de werkgever al in kennis worden gesteld. Het moet in die gevallen wel gaan om zeer ernstige feiten en/of risico’s.
De consequenties hiervan voor een betrokkene kunnen diep ingrijpen in zijn of haar persoonlijke levenssfeer. Er moet derhalve wel sprake zijn van zeer sterke aanwijzingen tegen de verdachte.
De keuze tussen het in kennis stellen van enerzijds de directe werkgever en anderzijds de IGZ als toezichthouder, hangt af van het doel dat bereikt moet worden. Als een persoon lopende een strafrechtelijk onderzoek uit zijn omgeving moet worden gehaald, zal het in de rede liggen om de werkgever te informeren.
Zodra uit consulterend overleg met de IGZ blijkt dat de IGZ als toezichthouder (op korte termijn) maatregelen moet kunnen treffen, zal gekozen kunnen worden voor een verstrekking aan de IGZ.
Wat is de stand van zaken van het aanscherpen van het samenwerkingprotocol tussen de IGZ en het OM met betrekking tot het uitwisselen van gegevens in het geval een werknemer in de zorg verdacht wordt van een voor het beroep relevant strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u inmiddels zicht op de knelpunten die er in de praktijk en wet- en regelgeving bestaan ten aanzien van de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen door zorgverleners kunnen bestaan? Zo ja, wat is de stand van zaken dienaangaande? Zo nee, waarom nog steeds niet?
In het aangescherpte SWP is verder verduidelijkt welke gegevens al dan niet kunnen worden verstrekt tussen de IGZ en het OM. Dit betreft in het bijzonder afspraken over medische gegevens en gegevens inzake veroordelingen van zorgverleners voor ernstige zeden- en levensdelicten, begaan in de privésfeer. De werking van het aangescherpte SWP zal jaarlijks worden geëvalueerd. In deze evaluatie zal onder meer worden betrokken of partijen knelpunten ervaren in de samenwerking en wat de maatschappelijke effecten van de gewijzigde werkwijze zijn.
Acht u het nodig dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) of de Aanwijzing Wjsg meer mogelijkheden moeten gaan bieden over informatieuitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen naar werkgevers toe? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat acht ik niet nodig. Wanneer er door werkgevers structureel een VOG wordt gevraagd, zie ik geen noodzaak voor verdere uitbreiding van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dit najaar stuurt de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een visie op screenen van natuurlijke personen naar de Tweede Kamer. Met deze visie zal een toetssteen worden geboden aan kwetsbare sectoren, om te zien welke vorm van screening het beste bij de sector past. Het gaat hierbij om periodiciteit van de screening en het te bevragen brontype.
Hoe vaak heeft de IGZ de laatste drie jaar «in het geval zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel gevraagd»? Acht u de rol en de positie van de tuchtrechter afdoende om te voorkomen dat iemand met een voor het beroep relevant strafbaar feit toch daarin werkzaam blijft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u daaraan?
De IGZ heeft sinds begin 2013 de tuchtrechter vier keer om een oordeel gevraagd over het verwerven, bekijken en in bezit hebben van kinderporno door een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in de privésfeer. Alle vier de klachten werden – hoewel deze strikt genomen geen beroepsmatig handelen betroffen – door de tuchtrechter ontvankelijk verklaard. Dit omdat dergelijk handelen dermate veel weerslag heeft op de beroepsuitoefening respectievelijk de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar zozeer in de kern raakt, dat het geacht wordt een schending van de tweede tuchtnorm op te leveren. De tweede tuchtnorm betreft handelen in de hoedanigheid van een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in strijd met het algemeen belang van de zorg. Het tuchtrecht geldt voor de acht in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) genoemde beroepen.
De voornoemde jurisprudentie laat zien dat de tuchtrechter, bij BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren die dit ernstige delict in de privésfeer hebben begaan, kan komen tot een permanente beperking of ontneming van de bevoegdheid om het beroep uit te oefenen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft aangekondigd in het voorjaar van 2016 een voorstel tot wijziging van de Wet BIG aan uw Kamer te sturen, waarin wordt voorzien in codificatie van deze jurisprudentie.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tevens aangekondigd dat in het genoemde wetsvoorstel wordt voorzien in de mogelijkheid voor de tuchtrechter om beroepsbeperkingen op te leggen. Dat kan inhouden een verbod om te werken met (een bepaalde categorie van) patiënten of een verbod om voorbehouden handelingen te verrichten, zowel zelfstandig als in opdracht.
Het wetsvoorstel zal ten slotte uitvoering geven aan de motie van de leden Bruins Slot (CDA) en Bouwmeester (PvdA) over het mogelijk maken dat de strafrechter aan zorgverleners een algeheel beroepsverbod, betrekking hebbend op elke vorm van hulpverlening, kan opleggen, ongeacht in welke setting de zorgverlener het delict heeft gepleegd.
Hoe vaak heeft de strafrechter de laatste drie jaar beroepsverboden opgelegd aan werkenden in de zorg?
Ik beschik niet over deze cijfers. Het OM en de Raad voor de rechtspraak registreren niet of verdachten werkzaam zijn in de zorg.
Investeringen in gezondheidsinnovaties |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De geboorte van een huidkanker-app», waarin staat dat het voor start-ups op het gebied van digital healthcare moeilijk is om een idee uit te werken en op de markt te brengen?1
Ja
Hoe stimuleert u de ontwikkeling van deze nieuwe ideeën, waar mogelijk zowel gezondheidswinst als kostenbesparing mee is te behalen?
In twee recente brieven aan de Tweede Kamer, te weten Medische technologische innovatie en topsector Life Science & Health2 en Voortgangsrapportage eHealth en zorgverbetering3, is toegelicht wat wij doen om de ontwikkeling van zorgvernieuwing te stimuleren. Acties worden ingezet rondom de juiste informatie op de juiste plek op het juiste moment, meer kennis delen, ruimte en aanpassing in de bekostiging en het vergroten van bewustwording. Daarnaast investeert VWS de komende twee jaar ruim € 127 miljoen in duurzame medisch technologische innovatie.
Hoe ziet u de ontwikkeling van start-ups in combinatie met feit dat zorgverzekeraars vaak pas willen investeren wanneer ideeën al in grote mate zijn uitgewerkt? Deelt u de mening dat hier een gat tussen ideeën en uitvoering zit?2
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het doelmatig inkopen van kwalitatief goede zorg en hebben derhalve baat bij start-ups en zorgvernieuwing. Strikt genomen hebben zij echter geen taak in het ontwikkelen van start-ups. Ik onderschrijf dat het niet eenvoudig is voor start-ups om – met name het vroege ontwikkelstadium – investeerders te vinden. Om het gat tussen idee en uitvoering zo klein mogelijk te maken en start-ups te bevorderen heb ik een start-up netwerk geïnitieerd. Dit netwerk moet de start-ups in verbinding brengen met investeerders, juridische kennis, systeemkennis, maar ook met de gebruikers van de nieuwe technologie: de patiënten en verzekeraars.
Welke mogelijkheden ziet u om ook kansrijke start-ups die nog niet ver doorontwikkeld zijn een kans te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de rol van zorgverzekeraars in dezen? Is de inzet van winst van zorgverzekeraars volgens u een mogelijkheid om ook deze start-ups van financiering te voorzien? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de premie, de kwaliteit van de zorg die zij inkopen en de wijze waarop de zorgverzekeraars het premiegeld investeren om de gunst van de verzekerde te winnen zijn belangrijke elementen waarop zij zich van elkaar onderscheiden. De zorgverzekeraars zijn, mits zij voldoen aan de solvabiliteitseisen, vrij om premie-inkomsten te besteden aan de financiering van start-ups.
Indien deze gezondheidsinnovaties worden gefinancierd met publiek zorggeld, hoe kan worden bewerkstelligd dat deze innovaties voor het brede publiek ten goede komen?
Op dit moment vinden innovaties met bewezen potentie helaas nog maar beperkt hun weg naar landelijke toepassing. Afhankelijk van het soort innovatie zijn er verschillende manieren waarop innovatie in de reguliere dagelijkse zorgprocessen geborgd kan worden en daarmee aan het brede publiek ten goede kan komen. Met het verzekerde pakket en richtlijnen en standaarden van beroepsgroepen kan er bijvoorbeeld landelijk gezorgd worden dat vernieuwing in de zorg komt. Echter de inkoop van innovatieve zorg is meestal niet landelijk georganiseerd, maar regionaal of lokaal bijvoorbeeld door verzekeraars en gemeenten.
Is het u bekend dat er verschillende handvatten voor zorgvernieuwers, zoals websites als watwildezorgverzekeraar.nl, zorgvoorinnoveren.nl en innovatieroutesindezorg.nl bestaan? Is er een mate van overlapping tussen deze platforms en is hier overeenstemming over?
Deze initiatieven en bijbehorende websites zijn mij bekend. Ze zijn gericht op ondersteuning en kennisdeling ten behoeve van innovatie in de zorg. Zorgvoorinnoveren.nl is een samenwerking tussen VWS, ZonMw, NZa en het Zorginstituut Nederland. De verschillende websites zijn ontwikkeld vanuit het eigen perspectief van de initiatiefnemers. Dit neemt niet weg dat er, mede op initiatief door Zorg voor Innoveren, afstemming en overleg plaatsvindt om gebruik te maken van de inhoud van de websites, naar elkaar te kunnen doorverwijzen en dubbelingen te voorkomen.