Het position paper ‘Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het position paper «Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES» van JongRES Nederland?
Ja, JongRES heeft de position paper onlangs aan mij aangeboden.
Kunt u een appreciatie geven van de drie scenario’s die geschetst worden in het paper?
Graag verwijs ik voor de appreciatie van de drie scenario’s die in de position paper genoemd worden (Voldoende realisatie belonen, Regio's die de wil hebben maar waar de uitdaging te groot blijkt, Vrijblijvendheid is er niet meer bij) naar de RES-brief van 23 december 20221. Hierin heb ik uw Kamer mede namens de Minister voor VRO geïnformeerd over de voortgang van de RES. In deze kamerbrief heb ik aangegeven dat de gestelde doelen voor 2030 nog steeds haalbaar zijn. Dat is gebaseerd op de Monitor RES 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en een «foto» van het proces van het Nationaal Programma (NP) RES.
De in de RES-regio’s samenwerkende provincie(s), gemeenten en waterschap(pen) hebben in de regionale energiestrategieën met instemming van de Raden en Staten onderling afspraken gemaakt over de hernieuwbare energie die in de regio opgewekt zal worden. Ik onderstreep het belang van de regionale energiestrategieën en het behalen van het doel van ten minste 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030. De RES-regio’s staan nu aan de lat voor de uitvoering van hun bod.
Ook ik ben van mening dat vrijblijvendheid geen optie is. Zo heb ik, met de medeopdrachtgevers van NP RES (BZK, VNG, IPO, UvW en NBNL), onder andere onderzoek laten doen naar de randvoorwaarden waaronder het mogelijk is meer dan 35 TWh te verzilveren. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in het rapport «Bouwen aan de brug, terwijl we er overheen lopen» van Greetje Bos. Samen met mijn medeopdrachtgevers werk ik aan de acties die opgenomen zijn in het rapport, om meer dan 35 TWh te kunnen verzilveren.
JongRES stelt een bestuurlijke commissie voor die als taak heeft de doorrekeningen en provinciale plannen van de RES toetst aan uitvoerbaarheid en de afgesproken ambitie. Het toetsen van de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van de afgesproken ambitie wordt reeds geborgd met de foto van NP RES en de Monitor RES van het Planbureau Leefomgeving die ook dit jaar weer wordt uitgevoerd. Ik zie daarom geen meerwaarde voor het instellen van een dergelijke commissie in relatie met het tot uitvoering brengen van een RES-bod.
In de position paper wordt aangegeven dat de commissie drie scenario’s zou moeten opmaken waarbij subsidie, ondersteuning of toepassing van de rijkscoördinatieregeling geadviseerd wordt. Met de andere RES-opdrachtgevers is de afspraak gemaakt dat het voortouw bij de regio’s ligt. Voor deze opgave zie ik een rijkscoördinatieregeling dan ook niet als eerste stap.
Op dit moment ontvangen de RES regio’s middelen via een decentrale uitkering. Daarom ben ik niet van plan om aanspraak te maken op middelen uit het Klimaatfonds zoals nu aangegeven wordt in de paper. Het Klimaatfonds zoals nu aan uw Kamer voorligt met het wetsvoorstel «Tijdelijke wet Klimaatfonds» is een belangrijk instrument om financiering mogelijk te maken voor maatregelen die bijdragen aan het doel van ten minste 55% CO2-reductie in 2030. De doelstelling van het fonds is middelen beschikbaar te stellen voor maatregelen waarmee burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteund kunnen worden in het bijdragen aan broeikasgasreductie.
Kunt u bij die appreciatie ook ingaan op de vier concrete vragen die gesteld zijn in het paper en hier per vraag antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u borging gaat geven aan de stem van jongeren via een organisatie als JongRES in het traject van de Regionale Energie Strategieën (RES)? Hoe u dit gaat doen bij bijvoorbeeld de akkoorden die over de RES’en op lokaal niveau gesloten zullen worden?
Een van de randvoorwaarden voor de RES-opgave is burgerparticipatie en maatschappelijke acceptatie. De deelname van jongeren hierin is voor mij een belangrijk aspect omdat de stem van toekomstige generaties mede van belang is bij de RES’en. Om de stem van jongeren goed te borgen krijgt JongRES sinds eind vorig jaar een subsidie om hun activiteiten verder te professionaliseren. Ook hebben we afgesproken elkaar jaarlijks te spreken over de voortgang in de RES-regio’s.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Laurens Dassen (Volt), Esther Ouwehand (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL), Farid Azarkan (DENK), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030:
Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen1, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De uitkomst van het SWOV-onderzoek is op 22 november 2022 met uw Kamer gedeeld.2 SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is. Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder anderen meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn als een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het aankomend commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Voor «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030» geldt dat uit het SWOV-rapport «Kiezen of delen» dat op 22 november 2022 aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat uit de basisprognoses komt dat in scenario 1 (wanneer de mobiliteitsveranderingen door corona blijvend zijn) het aantal verkeersdoden in 2030 op 480 verkeersdoden ligt en het aantal ernstig verkeersgewonden op 8.400. In scenario 2 (wanneer mobiliteit weer vergelijkbaar wordt met de periode voor corona) zijn er 810 verkeersdoden in 2030 en 9.500 ernstig verkeersgewonden in 2030.3 In 2019, het referentiejaar van SWOV, vielen 661 verkeersdoden en 6.900 ernstig verkeersgewonden (MAIS3+) in Nederland. Onlangs maakte CBS de ongevalscijfers bekend over 2022. In 2022 kwamen er 737 mensen om het leven bij een verkeersongeluk.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.4
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.5
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden? (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen);
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.6 Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030».
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden, zeker gelet op het feit dat deze vragen al eerder zijn ingediend, maar de Minister-President ze niet heeft beantwoord?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Beantwoording had meer tijd nodig in verband met afstemming tussen departementen.
Hoogachtend,
De Corruption Perceptions Index 2022 van Transparency International |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met deCorruption Perceptions Index 2022, gepubliceerd op 31 januari 2023?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de index, aangaande de uitkomst van Nederland op plaats acht, mede in het licht van dat Nederland niet eerder zo laag scoorde op de index?
De Corruption Perceptions Index meet hoe corrupt de publieke sector van elk land volgens deskundigen en zakenmensen wordt geacht. De score van een land is het waargenomen niveau van corruptie in de overheidssector op een schaal van 0–100, waarbij 0 staat voor «corrupt» en 100 voor «zeer schoon». Nederland scoort van oudsher, net als ook in 2022, hoog op de index. Zoals Transparency International zelf ook aangeeft wordt Nederland met een achtste positie nog steeds gezien als een van de landen met een weinig corrupte publieke sector. Uit het rapport volgt dat er sprake zou zijn van stagnatie van het integriteitsbeleid in Nederland. Ik herken me niet in het geschetste beeld. Ik zie de daling in het totaal aantal punten wel als een signaal dat serieus genomen moet worden. Dat doet het kabinet ook; er zijn al verschillende integriteitsmaatregelen genomen en er zijn er nog een aantal in voorbereiding. Graag verwijs ik ook naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Wat is uw appreciatie aangaande de toelichting van Transparency International van de Nederlandse positie op de index, te weten vanwege achterblijvende regelgeving op het gebied van politieke integriteit, gebrekkige controle op financiering van politieke partijen en weinig toezicht van lobbyisten?
Allereerst is het van belang om altijd scherp te blijven op mogelijke verbeteringen van regelgeving en toepassing en handhaving daarvan. Ook de toelichting op de Corruption Perceptions Index van Transparency International, waarin Transparency International een aantal maatregelen voor politieke integriteit bepleit, is hiervoor van belang. Vanuit het kabinet is er de laatste maanden het nodige in gang gezet op dit terrein. Dit jaar volgt verdere implementatie van een aantal maatregelen die hieronder worden genoemd. De index van Transparency International richt zich op meerdere vormen van integriteitsbeleid, onder andere op het regeringsbeleid en het integriteitsbeleid van het parlement.
Tijdens het debat over de initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt over wettelijke maatregelen om de integriteit bij bewindspersonen en de ambtelijke top te bevorderen (Kamerstuk 36 101, nr. 2) op 19 september jl. heb ik u geïnformeerd over lopende zaken rondom integriteit en de voortgang op de aanbevelingen van de Group of States against Corruption (GRECO), waaronder de aankondiging van wetgeving met betrekking tot gewezen bewindspersonen en de gedragscode Integriteit Bewindspersonen die eind december 2022 naar de Kamer is gestuurd. Zie ook de beantwoording op vraag 7.
Daarnaast is in december jl. het onderzoek van prof. dr. C.H.J.M. Braun inzake de mogelijke invoering van een lobbyregister («Afwegingskader Legitieme Belangenvertegenwoordiging») gepubliceerd. In het voorjaar komt het kabinet met een appreciatie op dit onderzoek.
Op het gebied van de financiering van politieke partijen zijn meerdere veranderingen doorgevoerd met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (Wfpp) per 1 januari 2023. Zo wordt de transparantie rondom giften vergroot en de invloed van grote giften beperkt, onder andere door de invoering van een giftenmaximum van € 100.000,-, een meldingsplicht van giften boven de € 10.000 binnen 3 dagen en, in verkiezingstijd, het aanleveren van een aanvullend verslag van giften uiterlijk één maand na afloop van de stemming. Eveneens moet voor een gift vanaf € 1.000,- door een rechtspersoon de belanghebbenden achter deze rechtspersoon vermeld worden. Ook op lokaal niveau wordt de transparantie vergroot door de verplichting een giftenregelement te publiceren op de eigen website. Verder worden er met de Wet op Politieke Partijen, waarvan het wetsvoorstel momenteel in consultatie is, verdergaande transparantie verplichtingen voorgesteld en wordt ook een onafhankelijke toezichthouder opgericht. Op decentraal niveau wordt voorgesteld om het giftenmaximum, de meldingsplicht van substantiële giften, aanvullende transparantie na verkiezingen, en het bekend maken van de belanghebbende achter een rechtspersoon in te voeren. Daar staat tegenover dat ook een subsidieregeling is opgenomen voor decentrale partijen voor drie jaar.
Ten opzichte van 2022, waar het rapport betrekking op heeft, zijn veel wijzigingen doorgevoerd en ingezet om transparantie en daarmee ook publieke controle op de financiering van politieke partijen te vergroten.
Wat is deeigen kabinetsverklaring aangaande het behalen van de achtste positie op de index en daarmee de laagste score van Nederland sinds Transparency deze index opstelt? Waar ziet u zelf de meeste achteruitgang in Nederland? Waar ziet u zelf de meeste achteruitgang in Europa?
Nederland heeft een achtste plaats op de index behaald en staat daarmee in de top tien van de minst corrupte landen. Wel is het totale puntenaantal van Nederland – net als dat van acht andere landen in de top tien – met twee punten gedaald. De reden die Transparency International hiervoor aandraagt, is dat – met name – de Nederlandse regelgeving op het gebied van politieke integriteit zou achterblijven. Het kabinet vindt dat dit onvoldoende recht doet aan de inspanningen die hier het afgelopen jaar op zijn gepleegd. Voor een appreciatie van deze bevinding verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor wat betreft het anti-corruptie- en integriteitsbeleid in de EU biedt het rechtstaatrapport 2022 van de Europese Commissie de meest recente en een waardevolle basis voor debatten tussen en in EU-lidstaten over de rechtstaat, inclusief corruptiebestrijding. Op 9 september 2022 is hierover een appreciatie naar Uw Kamer verzonden (Kamerstuk, 21 501-02, nr. 2534). Dit onderwerp komt regelmatig aan bod bij de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken, met als doel dat lidstaten best practices en uitdagingen bespreken. Ondanks de reeds getroffen anti-corruptiemaatregelen binnen veel EU-lidstaten, blijven op dit terrein uitdagingen – zoals capaciteitstekorten of tekort aan middelen voor effectieve implementatie van het anti-corruptieraamwerk – bestaan, zoals reeds toegelicht in de appreciatie van 9 september 2022.
Kunt u in uw kabinetsappreciatie van het onderzoeksrapport van de Universiteit Leiden omtrent het lobbyregister meenemen wat de oorspronkelijke onderzoeksvraag voor het onderzoeksrapport van het kabinet aan de onderzoekers was? Waarom is voor deze onderzoeksvraag gekozen? Wat is de argumentatie voor het kiezen van een onderzoeksvraag resulterende in een wetenschappelijke overzichtsstudie?
Ja, in de kabinetsappreciatie van het onderzoek zal hierop worden ingegaan.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland niet veel tijd meer zou moeten nemen, na het al twee jaar lang missen van een deadline van een Europese instantie als de GRECO, omdat dit de geloofwaardigheid en daarmee effectiviteit van de instituties daarmee verslechterd?
De evaluaties van internationale gremia zoals de GRECO geven aanbevelingen om het Nederlandse systeem waar nodig en mogelijk verder te verbeteren. Het kabinet neemt de internationale aanbevelingen ter verbetering van de publieke integriteit serieus, en zet zich in voor de implementatie van deze aanbevelingen. Dit vraagt om inhoudelijke en zorgvuldige afwegingen en implementatie, hetgeen tijd kost.
Bent u van oordeel dat de door het kabinet voorgenomen beleidsmaatregelen voldoende zullen zijn om de negatieve bevindingen van Transparency International weg te nemen? Zo ja, waarom verwacht u dat dit voldoende zal zijn? Zo nee, welke aanvullende maatregelen moet en gaat u nemen?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De afgelopen periode is veel in gang gezet rondom wet- en regelgeving op het gebied van integriteit. Ook dit jaar zijn er voornemens, zoals indiening van het wetsvoorstel met regels gewezen bewindspersonen, het aanstellen van een vertrouwenspersoon integriteit voor bewindspersonen en een training en bespreking van de gedragscode integriteit bewindspersonen in de ministerraad. Daarnaast komt het kabinet met een reactie op het onderzoeksrapport van professor Braun naar de mogelijke invoering van een lobbyregister en met de nota integriteit openbaar bestuur.
Overigens spreekt Transparency International niet alleen het kabinet maar ook nadrukkelijk andere partijen, zoals het parlement en buitenlandse regeringen, aan op stagnatie van integriteitsmaatregelen. Of dit voldoende is naar het oordeel van Transparency International, is dus niet alleen afhankelijk van de maatregelen die genomen worden vanuit het kabinet. Effectief integriteitsbeleid vraagt om voortdurende aandacht en reflectie van alle partijen.
Het kabinet wil corruptie zoveel mogelijk voorkomen en waar corruptie, ondanks alle preventieve maatregelen, toch nog heeft plaatsgevonden, zo effectief mogelijk bestrijden met een goed functionerend repressief anti-corruptiebeleid. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer eind 20222 in dit kader geïnformeerd dat zij op basis van gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld verkent hoe de huidige integrale, repressieve aanpak van corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van deze verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Ook staat het onderwerp corruptie op de agenda van de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning.
Wat is uw appreciatie aangaande de constatering van Transparency International dat er een wereldwijde stagnatie plaatsvindt in de groei van integriteit in de publieke sector in de afgelopen tien jaar?
Het is betreurenswaardig dat Transparency International constateert dat er wereldwijd stagnatie plaatsvindt in de groei van integriteit in de publieke sector. Een sterke publieke integriteit draagt bij aan het vertrouwen van burgers in de overheid en daarmee aan het welzijn van een land en dient alleen daarom al te worden bewaakt. Om andere landen te steunen met het verbeteren van hun corruptie-aanpak draagt Nederland onder andere via de jaarlijkse rechtsstaatrapporten van de Europese Commissie bij aan het uitwisselen van best practices. Ook nemen het Ministerie van BZK en JenV actief deel aan diverse internationale anti-corruptie en integriteitsnetwerken, zoals GRECO van de Raad van Europa en de Working Group on Bribery van de OESO. Deze netwerken zetten een internationale standaard voor integriteit- en anti-corruptiebeleid en zien toe op de naleving van deze standaard in de nationale context. In dit kader leert Nederland ook van de ervaringen in andere landen.
Ik vind het uitermate belangrijk dat er op internationaal niveau belangstelling voor het onderwerp integriteit is en blijft. Dit draagt bij aan de ontwikkeling en de verbetering van het integriteitsbeleid in de publieke sector.
Wat gaat Nederland in 2023 doen om, naast het verbeteren van haar eigen integriteitscijfers, bij te dragen aan het verbeteren van de integriteitscijfers van mede EU-lidstaten en van de EU zelf?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Nederland moedigt de EU aan om de transparantie en publieke integriteit te versterken van zowel de EU-instituten als die van de lidstaten, waar optreden op EU-niveau is gerechtvaardigd.
Het kabinet is van mening dat de EU nog meer kan optreden om in de hele EU tot effectieve anti-corruptiebestrijding te komen, inclusief wanneer het aankomt op de begroting van de Unie. Sinds 1 januari 2021 is de verordening betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (MFK-rechtstaatverordening) van kracht, waarmee een koppeling wordt gelegd tussen de ontvangst van middelen uit de EU-begroting en de eerbieding van de beginselen van de rechtstaat. Ook vindt Nederland het van belang dat instanties als het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) over voldoende middelen beschikken om hun taken goed uit te voeren. Nederland blijft daarnaast lidstaten oproepen om zich aan te sluiten bij het EOM, voor diegenen die dit nog niet hebben gedaan.
Wat is uw lezing van de constatering van Transparency dat juist rijke westerse landen met een goede reputatie ideaal zijn om private winsten uit corruptie, oorlog of misdaad wit te wassen? Hoe verhoudt deze constatering van Transparency zich tot het huidige Nederlandse witwasklimaat?
Het kabinet vindt het van groot belang dat witwassen op een effectieve wijze wordt tegengaan. Zo wil het kabinet ervoor zorgen dat er in Nederland een ongunstig witwasklimaat is. Een effectieve aanpak van witwassen houdt onder andere in dat de meeste inzet en aandacht uitgaat naar het aanpakken van de grootste witwasrisico’s. In Nederland zijn fraude en aan drugs gerelateerde strafbare feiten naar schatting verantwoordelijk voor meer dan 90% van alle misdaadgelden. Het kabinet wil voorkomen dat dergelijke misdaadgelden worden witgewassen. De afgelopen periode is in meerdere onderzoeken geconstateerd dat de aanpak van witwassen in Nederland een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en de basis goed op orde is. Zo beoordeelt de Financial Action Taskforce (FATF) de Nederlandse aanpak van witwassen als robuust. Het kabinet ziet echter op een aantal terreinen mogelijkheden voor verdere verbeteringen. De prioriteiten hiervoor staan beschreven in de beleidsagenda voor de aanpak van witwassen, die op 25 september 2022 met uw Kamer is gedeeld.
Tot slot; op welke plaats wil het kabinet volgend jaar staan op de index?
Het kabinet blijft inzetten op effectieve versterking van integriteits- en anti-corruptiebeleid in Nederland, om zo de rechtsstaat en het vertrouwen daarin te waarborgen. Het kabinet vertrouwt erop dat die inzet zich ook volgend jaar zal vertalen in een hoge plaats op de index.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen?
Door benodigde interdepartementale afstemming heeft de beantwoording meer tijd in beslag genomen.
De brief ‘No export credit support for Santos FPSO’ van Nederlandse en Braziliaanse NGO’s |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief «No export credit support for Santos FPSO» van Nederlandse en Braziliaanse niet-gouvernementele organisatie (ngo's), verstuurd op 15 december 2022?
Ja.
Kunt u aangeven of de exportkredietverzekering voor dit project al is toegezegd? Zo nee, (wanneer) zal dit gebeuren en hoe zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
De exportkredietverzekering voor dit project is nog niet toegezegd. De betreffende aanvraag bevindt zich momenteel in de behandelfase. In het geval de exportkredietverzekering (ekv) voor dit project wordt afgegeven, zal ADSB op haar website1 een ex-post samenvatting publiceren conform het huidige transparantiebeleid voor categorie-A projecten van de ekv.
Aangezien u heeft gezegd dat nieuwe exportkredietverzekeringen alleen nog zullen worden verstrekt aan projecten die binnen het 1,5 graadscenario vallen, kunt u aangeven hoe dit project binnen het 1,5 graadscenario valt?
Zoals gecommuniceerd naar de Kamer op 3 november 2022, zal Atradius DSB ter implementatie van de COP26-verklaring per 1 januari 2023 geen aanvragen meer in behandeling nemen die niet in lijn zijn met het nieuwe beleid voor de ekv. Met de implementatie van de COP26-verklaring heeft het kabinet een belangrijke stap gezet in de verdere vergroening van de exportkredietverzekering, in lijn met de klimaatdoelstellingen van Parijs.
Voor een zorgvuldige implementatie van de COP26-verklaring krijgen exporteurs de mogelijkheid om voor reeds gestarte activiteiten een polis te ontvangen. Veel projecten kennen immers een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023 kunnen daarom tot uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Een dergelijke overgangsperiode is nodig omwille van een zorgvuldige transitie.
Het Santos Basin Pre-Salt Pole project is ingediend vóór 1 januari 2023.
Aangezien zowel het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), als het Internationaal Energieagentschap (IEA) en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties hebben aangeven dat nieuwe fossiele projecten niet passen binnen het 1,5 graadscenario, kunt u aangeven hoe dit project binnen het 1,5 graadscenario valt?
De Nederlandse invulling van de COP26-verklaring is gestoeld op het principe dat er geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden onder een 1,5 graadscenario. Op basis van het nieuwe ekv-beleid zou dit project niet tot een ekv-polis kunnen leiden, omdat het project gerelateerd is aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gas voorraden en daarmee verondersteld wordt niet in lijn te zijn met een 1,5 graadscenario.
Dit project was reeds in behandeling bij Atradius DSB voor de ingang van het nieuwe beleid per 1 januari jl. Voor deze categorie projecten heeft het kabinet besloten een gelimiteerde overgangsperiode toe te passen: aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023 zouden tot uiterlijk eind 2023 tot een polis kunnen leiden.
Het bericht ‘Collegegeld hoeft misschien maar 67 euro te stijgen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Collegegeld hoeft misschien maar 67 euro te stijgen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van dit bericht – een stijging die mogelijk 67 euro zou moeten zijn – tegen de achtergrond van de aangekondigde stijging van het collegegeldtarief voor 2023/2024, namelijk 105 euro? Kunt u een toelichting geven?
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (artikel 2.2) schrijft voor dat de omvang van het volledig wettelijk collegegeld jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast wordt aan de hand van de consumentenprijsindex (cpi). De ministeriële regeling dient voor 1 november, voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld geldt, te zijn vastgesteld. Het is belangrijk dat dit tijdig gebeurt zodat zowel studenten als hogeronderwijsinstellingen hier rekening mee kunnen houden.
De hoogte van het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 is in oktober 2022 vastgesteld op € 2.314. De hoogte van het collegegeld is berekend conform de nieuwe indexatiesystematiek die gebaseerd is op een jaargemiddelde van de cpi, over de periode mei tot en met april ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor. Het collegegeld voor studiejaar 2023/2024 is zodoende geïndexeerd met het gemiddelde van de cpi van mei 2021-april 2022 ten opzichte van de gemiddelde cpi van mei 2020-april 2021.
Het CBS heeft aangegeven te werken aan een nieuwe methode om de energieprijzen te berekenen waardoor de inflatie vermoedelijk lager uitkomt. Het CBS verwacht de nieuwe methode medio 2023 in te kunnen voeren. Het CBS geeft tevens aan dat de reeds gepubliceerde inflatiecijfers bij het moment van overstap naar de nieuwe methode niet worden aangepast.
De nieuwe methode om energieprijzen te berekenen heeft geen invloed op de hoogte van het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 omdat het collegegeld reeds is vastgesteld, de nieuwe methode naar verwachting pas medio 2023 wordt ingevoerd en de inflatiecijfers waarop het collegegeld 2023/2024 is gebaseerd niet met terugwerkende kracht zullen worden aangepast.
Het kabinet is bovendien van mening dat er met de herinvoering van de basisbeurs per 2023/2024 en de eenmalige verhoging van de basisbeurs van uitwonende studenten ter tegemoetkoming van de hogere kosten een gebalanceerd pakket ligt voor studenten.
Ik blijf de berichtgeving van het CBS over deze nieuwe berekeningswijze volgen. Indien na de invoering van de nieuwe berekeningsmethode besloten wordt om deze methode te volgen dan zal de aangepaste berekening op zijn vroegst gebruikt kunnen worden bij het bepalen van de hoogte van het collegegeld voor studiejaar 2024/2025.
Erkent u dat het aannemelijk is dat de stijging van het collegegeldtarief lager zal uitvallen dan de voorgenomen stijging van 105 euro? Bent u bereid in dat geval de collegegeldstijging te reduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan hierover actief te communiceren richting studenten en instellingen?
Afgelopen maanden heb ik actief ingezet op de communicatie over het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 via gesprekken met vertegenwoordigende organisaties van studenten en hogeronderwijsinstellingen, via een brief aan alle hogeronderwijsinstellingen en via de websites van de rijksoverheid en DUO.
Het bericht 'Energy union or deindustrialisation' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Energy Union or Energy union or deindustrialisation»?1
Ja.
Herinnert u zich de artikelen «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken»2 en «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?3
Ja.
Erkent u dat de hogere energieprijzen in Europa in vergelijking tot andere landen, namelijk negen keer hoger in Augustus ten opzichte van de prijzen in de Verenigde Staten de-industrialisatie van Europa in gang zet?
Ik erken dat de hoge energieprijzen in Europa reden zijn tot zorg, en dat deze hoge prijzen de concurrentiepositie van delen van de (energie-intensieve) industrie onder druk zet. Deze zorg leeft ook bij mijn collega’s elders in Europa.
Ik ben dan ook in direct contact met een aantal van de grote bedrijven die onder de hoge energieprijzen lijden. In augustus waren de energieprijzen inderdaad significant hoger dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Gelukkig is sindsdien de gasprijs in Europa met 70% gedaald. Dit biedt echter geenszins zekerheid op de lange termijn. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl., zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de impact van de gestegen energieprijzen op de industrie en de wijze waarop het kabinet hierin zal gaan acteren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is de strategische en groene industrie binnen Europa voor te toekomst te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ook aangegeven in mijn industriebrief van deze zomer en de brief over de verduurzaming van de industrie hecht het kabinet eraan om een strategische en groene industrie binnen Europa te behouden. Dit voorkomt dat CO2-emissies simpelweg worden verplaatst, vermindert onze afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke goederen en zorgt voor een diverse en daarmee veerkrachtigere economie.
Deelt u de mening dat de huidige eisen en doelen [omtrent energiebesparing, staatssteun, afroming van winsten en maximale vulgraden] die door de Europese Unie gesteld zijn, maar ingevuld en uitgevoerd worden door de landen zelf waarbij er grote verschillen ontstaan door budgettaire capaciteit tussen landen, kan leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee instabiliteit van de interne markt? Zo nee, waarom niet?
De plannen van de EU op dit gebied houden al rekening met het verschil in welvaart en budgettaire ruimte tussen lidstaten. De middelen uit de Green Deal, het RepowerEU programma en de Recovery and Resilience Facility komen in het bijzonder aan de minder kapitaalkrachtige lidstaten ten goede en minder aan lidstaten zoals Nederland. Ook gezamenlijke inkoop is een maatregel die de effecten van ongelijke marktmacht tussen lidstaten tegengaat. Er zijn dus al waarborgen getroffen voor het bevorderen van een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europees afschakelplan ervoor kan zorgen dat de cruciale sectoren kunnen blijven draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met de belangrijke handelspartners België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten van deze landen worden gemaakt en met deze landen worden besproken. Indien nodig zal de afschakelstrategie daarop worden aangepast.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europese Energie Unie noodzakelijk is om te zorgen dat de-industrialisatie wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening deels. In reactie op de huidige energiecrisis en de stijging van energieprijzen in de EU worden zowel in EU-verband als op nationaal niveau veel maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energiekosten voor burgers en bedrijven te verzachten en ook om de oorzaken van de gestegen energieprijzen aan te pakken. Samenwerking op Europees niveau is dan ook zeer belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Deelt u de resultaten van het onderzoek van het University College Dublin dat een Europese Energie Unie – waarbij de energie- en gasprijs op Europees niveau worden losgekoppeld, er gezamenlijk ingekocht wordt en het pan-Europese supergrid wordt afgemaakt, energieprijzen binnen de Europese Unie met 32% dalen?4 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek – waaraan de VOLT-fractie refereert – gaat niet in op een Europese Energie Unie maar betreft een studie naar de voordelen van een mogelijk pan-Europees «super grid». Een conclusie van dit onderzoek is dat de energiekosten met 32% zouden kunnen dalen als gevolg van verdere versterking van de pan-Europese transmissienetwerken. Het klopt dat uitbreiding en versterking van Europese transmissienetten een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de energietransitie. De resultaten van dit onderzoek vloeien voort uit van een groot aantal aannames. Dit maakt het moeilijk te beoordelen hoe reëel dit cijfer is.
Deelt u de mening dat een Europese Energie Unie het opbouwen van strategische reserves makkelijker maakt omdat landen niet meer met elkaar concurreren? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste kan een gezamenlijke gasinkoop bijdragen aan het makkelijker opbouwen van strategische reserves. Dit kan echter ook zonder een Europese Energie Unie, zoals de VOLT-fractie deze voor zich ziet. Voorts kan een gezamenlijke Europese Energie Unie uiteindelijk bijdragen aan lagere kosten die de burgers betalen voor energie. Vandaag de dag vormen ook moeilijk te beheersen externe factoren een belangrijke oorzaak van hogere energieprijzen. Voor een weerbaar Europees energiesysteem is de Europese Energie Unie geen doel op zich. Het gaat er wat mij betreft dan vooral om dat de EU als geheel niet alleen een geïntegreerd energiesysteem heeft, maar ook in staat is deze te voeden met overwegend hernieuwbare energie van eigen bodem. Dát maakt weerbaarder voor schokken van buitenaf.
Deelt u de mening dat een gezamenlijke Europese Energie Unie de kosten die de burgers betaalt voor energie verlaagt en het Europese energiesysteem weerbaarder maakt voor schokken van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verschillende aspecten van een Europese Energie Unie zoals hierboven benoemd en ten aanzien van een Europese Energie Unie als geheel? Bent u bereidt om u in Europees verband hard te maken voor de totstandkoming van een Europese Energie Unie?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘COP27: Egypt pressed to make human rights move before climate summit” |
|
Agnes Mulder (CDA), Laurens Dassen (Volt), Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het oordeel van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch dat Egypte het werk van milieugroepen beperkt en met het feit dat de Egyptische mensenrechtencoalitie een petitie heeft gestart waarin aandacht wordt gevraagd voor de huidige onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en het belang van een civic space voor effectieve klimaatactie? Wat is uw oordeel hierover?1
Ik ben bekend met het oordeel van Human Rights Watch en met de in de vraag benoemde petitie van de Egyptische mensenrechtencoalitie. Nederland is bezorgd over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte en hecht belang aan inclusiviteit van COP27 om de ruimte voor kritische geluiden voldoende te waarborgen en effectieve klimaatactie te bewerkstelligen.
Bent u bekend met het oordeel van Egyptische activisten dat de Egyptische autoriteiten het maatschappelijke organisaties praktisch onmogelijk maken om goed te functioneren?
Ja. Zowel binnenlands als internationaal bestaan er zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, met name over media en persvrijheid, de beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de grote aantallen politieke gevangenen, waarvan velen in pretrial detention.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheid tot klimaatprotesten tijdens de klimaattop wordt ingeperkt doordat veel Egyptische organisaties niet in staat zijn zich te registreren voor de COP27? Wat is uw oordeel hierover?
Het aanvragen van een observer status bij UNFCCC geeft organisaties de mogelijkheid om personen te accrediteren voor aanwezigheid bij een COP. Ngo’s, internationale organisaties en VN-organisaties met een observer status krijgen tijdens COP27 toegang tot de blauwe zone waar de onderhandelingen plaatsvinden. Organisaties die eenmaal in het bezit zijn van een dergelijke status blijven deze behouden voor toekomstige COPs. Organisaties die niet al eerder een observer status hadden aangevraagd, konden tot augustus 2021 een aanvraag indienen bij UNFCCC om aanwezig te zijn bij COP27.
De Egyptische autoriteiten hebben, in hun capaciteit als aantredend gastheer, UNFCCC verzocht (buiten het gebruikelijke proces om) eenmalige accreditatie te verlenen aan meer dan dertig Egyptische organisaties om de COP27 bij te wonen. De betreffende organisaties zijn door de Egyptische overheid zelf uitgekozen. Hoewel het initiatief om meer organisaties te accrediteren een positieve stap is die verwelkomd kan worden, had Nederland dit selectieproces graag inclusiever en transparanter gezien zodat ook meer kritische en onafhankelijke organisaties accreditatie hadden kunnen krijgen. Recent is bekend geworden dat UNFCCC heeft besloten extra badges vrij te geven die ten goede zullen komen aan personen werkzaam voor Egyptische organisaties zodat zij toch aanwezig kunnen zijn bij COP27. Nederland juicht deze beslissing toe.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in juni jl spraken de Ministers van Buitenlandse Zaken van Egypte en Nederland met elkaar. Deze gesprekken gingen onder meer over de aankomende COP27 en het belang van een inclusieve bijeenkomst met ruimte voor kritisch geluid vanuit maatschappelijk middenveld. Daarnaast zijn er tijdens het bezoek van de Nederlands Klimaatgezant in juni jl. en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur begin oktober gesprekken gevoerd met VN-vertegenwoordigers, verschillende Egyptische overheidsinstanties en religieuze leiders. Tijdens deze gesprekken is het belang van gelijke behandeling van Egyptische maatschappelijke organisaties besproken en is aangedrongen op de inclusiviteit van de COP27.
Erkent u dat juist ook Egyptische organisaties gehoord zouden moeten worden tijdens de COP27 omdat zij net als alle andere organisaties een belangrijke stem vertolken in het debat over de gevolgen van klimaatverandering?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van deze organisaties dat de vrijheid van meningsuiting en onafhankelijke berichtgeving mensenrechten zijn, die van groot belang zijn als het gaat om klimaatrechtvaardigheid?
Ja. Vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek zijn prioriteiten onder het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol bij de bevordering van klimaatmaatactie en klimaatrechtvaardigheid. Zowel de UNFCCC als Egypte dienen een veilige en zinvolle deelname van maatschappelijke organisaties, inclusief Egyptische organisaties, aan COP27 te waarborgen.
In hoeverre vindt het kabinet dat door het inperken van de vrijheid van deze organisaties en activisten de legitimiteit van de COP27 onder druk staat?
Nederland hecht aan een zo inclusief mogelijke klimaattop en verleent jaarlijks accreditatie aan een aantal Nederlandse ngo’s, buiten de accreditatiemogelijkheden die ze zelf hebben. Ten aanzien van de toegang van Egyptische ngo’s heeft Nederland zorg over de veiligheid en volledige deelname van alle geledingen van het Egyptisch maatschappelijk middenveld aan COP27.
Deze zorgen zijn door het kabinet ook op verschillende niveaus en in meerdere gesprekken overgebracht, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederland is, samen met andere landen en actoren, betrokken bij verschillende evenementen en onderdelen tijdens COP27 die ruimte zullen bieden aan de stem van klimaatactivisten, jongeren en Egyptische ngo’s.
Welke rol ziet u weggelegd voor Nederland als het gaat om dit te voorkomen? Deelt u de opvatting dat Egypte als gastheer voor de klimaattop een grote verantwoordelijkheid draagt voor het succesvol doen verlopen ervan en dat het land er alles aan dient te doen om de effectiviteit van de top te optimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich zowel bilateraal als in Europees verband uit te spreken voor mensenrechten en mensenrechtenorganisaties bij de Egyptische autoriteiten zodat hen toegang zal worden verschaft tot de COP27?
Het succesvol doen verlopen van de klimaattop is een verantwoordelijkheid van UNFCCC als secretariaat en alle landen die deelnemen aan de onderhandelingen, waaronder Nederland. Egypte speelt als gastheer een belangrijke rol en is onder andere verantwoordelijk voor het vormgeven van het programma en de themadagen. Ook is het de verantwoordelijkheid van de gastheer om de onderhandelingen in goede banen te leiden.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een statement richting Egypte omtrent de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder van de klimaatactivisten?
Nederland dringt, net als andere Europese landen, zowel bilateraal als in multilateraal verband, aan op een inclusieve COP27 zonder dat deelnemende organisaties hoeven te vrezen voor onderdrukking of repercussies voor, tijdens of na de klimaattop. Deze boodschap brengen wij publiek alsook in bilaterale gesprekken over, zie ook de toelichting op vraag 6 en 7. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat de accreditatieregels hetzelfde zijn als bij de voorgaande klimaattoppen en dat uitsluitend UNFCCC verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang aan maatschappelijke organisaties.
Het artikel 'Europe’s heavy industry takes action to tackle energy crisis' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Europe’s heavy industry takes action to tackle energy crisis»?1
Door de hoge energieprijzen ziet de energie-intensieve industrie zich geconfronteerd met hogere kosten. De impact van de hoge energieprijzen verschilt echter sterk per sector en is afhankelijk van de mate waarin bedrijven alternatieve energiebronnen hebben en/of hun hogere kosten kunnen doorberekenen. Vele bedrijven lukt het alternatieve energiebronnen aan te wenden, maar vooral bedrijven die concurreren met internationale aanbieders hebben het lastig. Maatregelen kunnen worden overwogen om de productie binnen Europa te houden als de prijzen lang hoog blijven en sectoren daadwerkelijk dreigen te verdwijnen.
In het Bescherm- en Herstelplan Gas staat geen strategie voor het rantsoeneren van gas met specifiek aandacht voor essentiële, gas-intensieve sectoren, bent u bereidt deze toe te voegen met daarbij een focus op de verstoring van ketens? Zo nee, waarom niet?
Bij het uitwerken van de afschakelstrategie is reeds rekening gehouden met de effecten binnen en tussen ketens van sectoren, ook van de gas-intensieve sectoren.
Gezien het feit dat veel Duitse bedrijven aangeven rantsoenering te verwachten terwijl Nederland maximaal gas gaat leveren aan Duitsland, bent u het er mee eens dat er een Europees afschakelplan nodig is?
Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten worden gemaakt, o.m. inzake Duitsland. De analyse inzake Duitsland zal ook met dat land worden besproken, waarna de afschakelstrategie indien nodig zal worden aangepast.
Volgens de analyse van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) is er veel meer energiebesparing mogelijk in de industrie (een goede 3bcm) en huishoudens, waarbij fixteams een snelle besparing kunnen bewerkstelligen door bijvoorbeeld het inregelen van installaties een belangrijke rol kunnen spelen. Gaat u deze fixteams opzetten en wanneer zouden deze dan beginnen?
Ik ben in mijn brief over de aanscherping van de energiebesparingsplicht van 4 juli jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 793) en in reactie op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3780) ingegaan op de verschillende aanbevelingen voor verbetering van de energiebesparingsplicht van de NVDE. Fixteams worden voornamelijk ingezet voor huishoudens. Op dit moment loopt er in de metropoolregio Amsterdam een door mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gesteund pilotproject waarbij fixteams ook worden ingezet voor micro mkb-ers. Daarnaast wordt er bij toezichtbezoeken in het kader van de energiebesparingsplicht aandacht geschonken aan het correct inregelen van installaties.
In Duitsland is er een initiatief dat energie-efficiëntienetwerken heet, waarbij binnen een gemeente of industrieterrein samen wordt gewerkt aan maximale energiebesparing en verduurzaming. Gaat u eenzelfde initiatief in Nederland starten? Zo nee, waarom niet?
Samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verken ik een bedrijventerreinenaanpak waarbinnen op vergelijkbare schaal gewerkt kan worden aan onder meer collectieve energiebesparing. Nog dit jaar zullen wij van start gaan met een pilot voor een versnellingsprogramma verduurzaming bedrijventerreinen. Eind 2023 zal deze pilot worden geëvalueerd om te zien of een verdere uitrol van dit programma zinvol is.
De nieuwe Amerikaanse wet die de export van geavanceerde chips en machines naar China verder aan banden wil leggen |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Exclusive: Biden to hit China with broader curbs on U.S. chip and tool exports» van Reuters van 12 september 2022?1
Ja.
Hebben Amerikaanse functionarissen contact gezocht met de Nederlandse regering met de vraag om een soortgelijk beleid uit te vaardigen dat Nederlandse bedrijven verbiedt technologie aan China te verkopen die Amerikaanse bedrijven ook niet meer zouden mogen exporteren, zoals in het artikel vermeld staat?
Op zowel politiek- als werkniveau is er regelmatig overleg met o.a. de Verenigde Staten over de export van geavanceerde technologieën, waaronder halfgeleidertechnologie. In deze gesprekken wordt ook gesproken over Amerikaanse beleidsinitiatieven, in het bijzonder de gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven. Wanneer relevante Nederlandse beleidswijzigingen zich voordoen, zal ik u uiteraard informeren.
Bent u bekend met het artikel «US wants Dutch supplier to stop selling chipmaking gear to China» van Bloomberg van 5 juli 2022?2
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse plaatsvervangend Minister van Handel, Don Graves, Minister Schreinemacher op 1 juni jongstleden heeft verzocht om een exportverbod in te stellen voor de oudere deep ultraviolet lithography (DUV) machines voor het vervaardigen van chips, bovenop het al bestaande exportverbod op de geavanceerdere EUV machines?
Vanwege de vertrouwelijkheid van dit gesprek kan ik geen uitspraken doen over de precieze besproken inhoud.
Houdt u er rekening mee dat er ook andere, met name economische, redenen aan het voorgestelde exportverbod op DUV-machines (dat gesteund wordt door Japan) ten grondslag kunnen liggen? Hoe uit zich dit?
Ja. Halfgeleidertechnologie speelt een sleutelrol in technologisch leiderschap, en daarmee ook in het geopolitieke en economische domein. Beslissingen om export te controleren, raken dus aan meerdere belangen, inclusief economische. Het kabinet houdt hier rekening mee, zeker in deze veranderende internationale context. Dat er verschillende belangen spelen en de exportcontrolebeslissingen ook economische impact kunnen hebben, uit zich onder meer in de gevoeligheid van de gesprekken hierover, waardoor ik hier geen verdere uitspraken kan doen.
Deelt u de mening dat het al dan niet instellen van een dergelijk verbod invloed heeft op zowel de Nederlandse als de Europese digitale autonomie en daarom om een geopolitieke afweging vraagt?
Ja. Toegang tot halfgeleiders en aanverwante technieken is in hoge mate bepalend voor het concurrentie- en innovatievermogen van veel industriële sectoren (waaronder defensie, mobiliteit en energie) en van groot belang om de klimaat- en digitaliseringsdoelen te behalen in Europa (ook wel de «twin transitions»). Halfgeleidertechnologie heeft, vanwege het strategische belang en de geglobaliseerde inrichting van de waardeketen, een sleutelrol in de geopolitieke verhoudingen en daarmee de open strategische autonomie van de EU. Het kabinet zet zich er dan ook voor in om ook in de toekomst op dit vlak internationaal koploper te blijven. Dit vraagt om een geopolitieke afweging, waarbij goede samenwerking met gelijkgezinde partners van groot belang is.
Bent u het ermee eens dat de onderhandelingspositie van Nederland op dit gebied sterker is wanneer er in Europees verband wordt onderhandeld? Zo ja, zult u bij besluiten over dit onderwerp de samenwerking zoeken met de Europese Commissie?
Exportcontrole is een nationale competentie en er is dus geen handelingsbevoegdheid bij de Europese Commissie. Wel streeft Nederland naar eensgezind Europees optreden. Hiervoor is er regelmatig overleg met onze Europese partners over dit onderwerp, inclusief de Europese Commissie.
Het bericht ‘Brussel duldt geen inmenging in besteding coronamiljarden’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Ondersteunt u de uitspraak van de Europese Commissie dat openbaarmaking van documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie vanaf januari 2021 – waaronder de «informele» gesprekken – het besluitvormingsproces zou ondermijnen? Graag een toelichting.1
Ik heb geen inzicht in de documenten die de Europese Commissie ten aanzien van deze gesprekken in haar bezit heeft en kan daar dus geen oordeel over vellen. Voor wat betreft de documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie voor deze periode die in ons bezit zijn, ben ik van mening dat openbaarmaking van deze documenten het besluitvormingsproces rondom de goedkeuring van het Nederlandse plan niet langer ondermijnt.
Voor het openbaar maken van de documenten van de gesprekken na 1 januari 2022, zal per document bezien moeten worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Bij openbaarmaking geldt dat dit zorgvuldig moet gebeuren en dat mogelijk derden om zienswijzen gevraagd zullen moeten worden.
Ondersteunt u de uitspraak dat openbaarmaking van de verslagen van de «informele» gesprekken met de Europese Commissie het beoordelingsproces – of het besluitvormingsproces – zou ondermijnen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wat u verstaat onder «het besluitvormingsproces»? Van wanneer tot wanneer (welke fasen) loopt dit proces volgens u?
Het nationale besluitvormingsproces over het opstellen van het Nederlandse HVP is begonnen met de gesprekken over het coalitieakkoord. Voorafgaand aan dit akkoord is op 1 november 2021 de ambtelijke inventarisatie van mogelijk geschikte maatregelen voor een HVP met uw Kamer gedeeld.2 Het HVP is uiteindelijk gevormd uit een selectie van reeds bestaande maatregelen en nieuwe maatregelen uit het coalitieakkoord.
Het informele afstemmingsproces met de Europese Commissie over het uiteindelijke HVP is gestart toen de programmadirectie bij het Ministerie van Financiën begonnen is met het uitwerken van mogelijk geschikte maatregelen in het coalitieakkoord. Het moment dat het kabinet de eerste conceptversie van het HVP met uw Kamer en de Europese Commissie heeft gedeeld, was het eerste moment dat er een integraal conceptplan lag.3
De informele weging van het geheel aan maatregelen door de Europese Commissie kon pas starten nadat wij dit eerste concept deelden.4 De Commissie heeft in haar correspondentie op ambtelijk niveau voorts aangegeven dat zij individuele maatregelen alleen in samenhang met alle andere maatregelen kon beoordelen, dat de suggesties die zij ambtelijk met ons deelden van technische aard waren en niet de formele positie van de Europese Commissie inhielden. Er is ook een tweede conceptplan gedeeld met uw kamer en de Europese Commissie.5 Op basis van deze beide concepten heeft de Europese Commissie technische suggesties gegeven zodat het Nederlandse HVP zou kunnen voldoen aan de vereisten zoals vastgelegd in de verordening voor de Herstel- en Veerkracht Faciliteit.6
Het formele besluitvormingsproces over de beoordeling van het Nederlandse HVP is wat het kabinet betreft gestart na indiening van het definitief herstel- en veerkrachtplan, op 8 juli jongstleden.7 Na de indiening, is op basis van artikel 19 lid 1 van de HVF verordening de formele beoordelingsperiode van de Europese Commissie gestart. Gedurende deze periode heeft de Europese Commissie verduidelijkingsvragen gesteld. Na beantwoording en het adresseren van deze vragen, heeft de Europese Commissie op 8 september jl. het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit gepubliceerd.8 Dit uitvoeringsbesluit stond geagendeerd voor de Ecofinraad van 4 oktober jongstleden. Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Om tot de maatregelen in het HVP te komen hebben wij naast de Europese Commissie ook uw Kamer, de medeoverheden en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd. Een beschrijving van dit proces treft u in het HVP aan.9
Valt de «intensieve dialoog tussen Commissie en kabinet» in aanloop naar de conceptstukken volgens u onder het besluitvormingsproces? Zo ja, erkent u dat de Europese Commissie en het kabinet verschillende interpretaties hebben van «het besluitvormingsproces» omtrent het coronaherstelfonds? Graag een toelichting.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het informeel en technisch toetsen van beleidsopties en de formele indiening van het HVP door het kabinet. De formele besluitvorming over de beoordeling van het HVP volgt uit de HVF verordening, geschied op politiek niveau en bestaat o.a. uit de formele indiening van het HVP, de voorbereiding van het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit door de Europese Commissie en besluitvorming over het Raaduitvoeringsbesluit door de lidstaten van de Europese Unie tijdens de Ecofinraad.
Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Zo nee, hoe verklaart u het ogenschijnlijke verschil in interpretatie tussen het kabinet en de Europese Commissie, waarbij de Commissie uitspreekt dat het besluitvormingsproces al begint tijdens de «intensieve dialoog» tussen de Commissie en Nederland over conceptstukken?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen het informele en technische afstemmingsproces en het formele besluitvormingsproces voor het Nederlandse HVP. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat een herstelplan aan een stevig eisenpakket moet voldoen op basis van de HVF-verordening en slechts integraal beoordeeld kan worden door de Europese Commissie. Het informeel uitwisselen van ideeën over de technische uitwerking van beleidsopties valt niet onder het formele besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u de redenering geven achter de keuzes met betrekking tot de afweging welke documenten al dan niet vrijgegeven konden worden door de Europese Commissie, volgend uit het feit dat de Europese Commissie het kabinet geconsulteerd heeft over de vraag welke documenten al dan niet openbaar gemaakt konden worden?
Ik kan niet voor de Europese Commissie spreken. Deze vraag kunt u het beste aan de Europese Commissie stellen.
Zo nee, bent u van mening dat het niet doen toekomen van deze gespreksverslagen mogelijk bijdraagt aan de (schijn van) ondoorzichtigheid van het gehele proces rondom de totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse coronaherstelplan? Graag een toelichting.
Nee. De totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse HVP heeft zich in de openbaarheid voltrokken. Voorafgaand aan de indiening van de eerste conceptversie hebben mijn ambtenaren de leden van uw Kamer een openbare technische briefing gegeven.10 Uw Kamer is gedurende het hele proces actief over alle processtappen geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om aanwijzingen aan het kabinet te geven.11 Hier heeft uw Kamer ook gebruik van gemaakt.12
Hieruit blijkt dat ik dus in beginsel positief ten aanzien van het delen van beschikbare informatie met uw Kamer en een transparant proces sta. Vandaar dat ik ook het verzoek van het lid Dassen om te onderzoeken of de eindbegunstigden met een positieve grondhouding in beraad heb. Zoals ik verder aangaf in het antwoord op vraag 1, geldt voor de stukken over deze periode voor 1 januari 2022 die in ons bezit zijn, naar mijn mening niet langer dat het openbaren van deze documenten het besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP zou ondermijnen. Voor de stukken uit de periode na deze datum, moet per document bezien worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Mogelijk moeten hiervoor derden om zienswijzen gevraagd worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat openbaarmaking van gespreksverslagen «negatieve effecten op het economisch beleid van Nederland», zoals in het FTM-artikel wordt vermeld, (kunnen) hebben? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom openbaarmaking van de documenten in het geval van Duitsland – waar openbaarmaking een feit is – geen of in relatief mindere mate negatieve effecten op het economisch beleid van het land zouden hebben, terwijl dit wel het geval zou zijn voor Nederland?
Ik kan niet voor de Europese Commissie of Duitsland spreken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de met de Europese Commissie in het voortraject besproken hervormingsplannen, die ten grondslag liggen aan de nationale herstelplannen, tevens ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd hadden moeten worden? Graag een toelichting.
De maatregelen voor het Nederlandse HVP zijn meerdere malen met uw Kamer gedeeld. De in het voortraject besproken ambtelijke inventarisatie (hervormingsplannen) is op 1 november 2021 met uw Kamer gedeeld, waarbij is aangegeven dat in het coalitieakkoord besloten zou worden over de wijze waarop het Nederlandse HVP zou worden opgesteld. Op 28 maart jl. heeft uw Kamer de eerste conceptversie ontvangen. Op 14 april jl. is uw Kamer over de inhoud van dat concept technische gebriefd door mijn ambtenaren. Op 10 mei jl. heeft er op verzoek van uw Kamer een plenair debat over het concept herstelplan plaatsgevonden. Vervolgens heeft uw Kamer op 24 juni jl. de tweede conceptversie ontvangen. Daarna is uw Kamer op 8 juli jl. geïnformeerd over de indiening van het definitieve Nederlandse HVP. Tenslotte is uw Kamer op 8 september jl. geïnformeerd over de inhoud van het Raadsuitvoeringsbesluit van de Europese Commissie.
Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 7.
Hebben Nederlandse ambtenaren in de ambtelijke informele voorronde concrete beleidsvoorstellen met de Europese Commissie besproken? Zijn er daarbij door de ambtenaren voorstellen voorgedragen die uiteindelijk niet in het Nederlandse herstelplan zijn opgenomen?
Ja. Op basis van de maatregelen in het coalitieakkoord hebben er technische gesprekken met de Europese Commissie plaatsgevonden over welke maatregelen zouden kunnen voldoen aan de eisen in de verordening. De maatregelen uit het coalitieakkoord die uiteindelijk die niet in het Nederlandse HVP terecht zijn gekomen vormen nog steeds onderdeel van het coalitieakkoord en het kabinet heeft zich als zodanig gecommitteerd aan de uitwerking en uitvoering daarvan.
Op welke termijn kunt u de informatie aangaande de begunstigden van de Nederlandse coronaherstelmiljarden openbaar maken?
Zoals u weet liep er een onderzoek naar de juridische en praktische mogelijkheden van het openbaar maken van de eindbegunstigden van het Nederlandse HVP. Het voornemen is de informatie over deze begunstigden na goedkeuring van ieder betalingsverzoek door de Raad openbaar te maken. Meer informatie hierover treft u in de bijlage van de Kamerbrief «Goedkeuring raaduitvoeringsbesluit voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan». Deze brief is op 7 oktober 2022 aan uw Kamer verzonden.
Welke lessen trekt u, terugkijkend op het gehele proces ten aanzien van de Recovery and Resilience Facility (RRF), in het kader van transparantie en controle? Wat stelt u concreet voor – al dan niet richting de Commissie – om de zorgen rondom het gebrek aan transparantie over het proces en de controle op de doelmatigheid van de besteding van de miljarden weg te nemen, dan wel te verminderen?
Zoals u weet heeft Nederland transparantie hoog in het vaandel. Ik heb daar ook invulling aan gegeven in het nationale proces voor de totstandkoming van het Nederlandse HVP, zie daarvoor het antwoord op vraag 10.
Ook de komende periode zullen wij ons in de daar toe geëigende Europese gremia blijven inspannen om erop te blijven toezien dat de mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten hebben geformuleerd in hun herstelplannen, ook worden behaald.
Ik sta uiteraard open voor goede suggesties van uw Kamer hoe wij dit binnen Europa verder zouden kunnen verbeteren. Voorts wil ik onderstrepen dat ik vertrouwen heb in onze nationale en Europese instanties die zich specifiek bezighouden met de controle op de doelmatigheid van de besteding van de beschikbare middelen.
Het bericht ‘Scholen die gedwongen hun energiecontract opzegden zijn tot twaalf keer duurder uit’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven in de hoogte van de energierekeningen waarmee scholen geconfronteerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzicht geven in de mate waarin dit scholen uit de «lage SES» – oftewel: de scholen met een (meer) kwetsbare leerlingenpopulatie – betreft?1
Er is geen nationaal overzicht welke schoolbesturen welke energieleveranciers hebben of welke prijzen zij betalen. Instellingen kunnen immers zelf bepalen hoe ze de lumpsumbekostiging besteden. Maar er is geen relatie te verwachten tussen een energiecontract en de SES-scores die vaak gemeten worden met de indicatoren opleidingsniveau, inkomensniveau en beroepsniveau.
Kunt u aangeven hoeveel scholen in acute financiële problemen dreigen te raken door de oplopende/opgelopen energierekeningen?
In hoeverre schoolbesturen te maken krijgen met de prijsstijgingen verschilt flink. Daarnaast is de financiële positie van schoolbesturen divers, de een heeft meer reserves dan de ander. De bekostiging van onderwijsinstellingen wordt ieder jaar aangepast voor stijgende lonen en prijzen. Het zal per instelling verschillen in hoeverre dit toereikend is voor de op dit moment extreme stijging van de energieprijzen. Er is geen nationaal overzicht beschikbaar.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie Paternotte2 aangenomen die het kabinet verzoekt te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen en culturele instellingen. Het kabinet spant zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan deze motie en de Kamer wordt hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Het Ministerie van OCW beschikt over een instrumentarium om onderwijsinstellingen in acute liquiditeitsproblemen te helpen. Mochten instellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Kunt u aangeven hoeveel scholen door de hoge energierekeningen gedwongen dreigen te worden om gebruik te maken van gelden uit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), de gelden die bedoeld zijn om leerachterstanden – ontstaan en/of verergerd gedurende de coronacrisis – in te lopen? Kunt u aangeven in welke mate dit scholen uit de «lage SES» betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet de Minister eraan om te voorkomen dat scholen moeten interen op hun budget voor onderwijskwaliteit (waaronder leerkrachten), al dan niet uit het NPO-budget?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt de bekostiging van onderwijsinstellingen ieder jaar aangepast voor stijgende lonen en prijzen. Het zal per instelling verschillen in hoeverre dit toereikend is voor de op dit moment extreme stijging van de energieprijzen. Het kabinet spant zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan de motie Paternotte3 en de Kamer wordt hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Mochten onderwijsinstellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Hoe monitort u de ontwikkeling van de financiële positie van scholen in het funderend onderwijs, tegen de achtergrond van de (verder oplopende) hoge gasrekeningen? Kunt u daarbij bovendien ingaan op de scholen die momenteel nog in de «midden-SES» vallen, maar door de hoge rekeningen dreigen te vervallen in de «lage-SES»?
Een schoolbestuur geeft inzicht in de kosten via een jaarrekening. Het bestuur levert jaarlijks vóór 1 juli de jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar aan bij DUO. Er is dus geen sprake van een monitor gedurende het jaar, maar van een verantwoording en inzicht achteraf. Uw Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling de brief Financiële posities schoolbesturen.
Overigens is er geen relatie tussen de financiële positie van schoolbesturen en SES-scores. Deze sociaaleconomische status wordt vaak gemeten met de indicatoren opleidingsniveau, inkomensniveau en beroepsniveau.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om goed te monitoren dat de hoogte van de gasrekeningen niet mag betekenen dat scholen gedwongen zijn in te teren op hun onderwijskwaliteit? Hoe monitort u dit?
Er is geen mogelijkheid om in de loop van een jaar de kosten die scholen maken te monitoren. Wel vraag ik op dit moment de schoolbesturen in een steekproef naar informatie om een beter beeld te krijgen. In deze inventarisatie vraag ik onder meer naar de aard van hun energiecontract, de prijsontwikkeling en de invloed van de hogere energiekosten op het primair proces.
Waarom geeft u aan dat het te vroeg zou zijn om na te denken over compensatie voor scholen die financieel in de klem komen te zitten door de hoge energierekeningen? Wanneer acht u de situatiewelafdoende om tot compensatie over te gaan? Waarom zou compensatie afhankelijk moeten zijn van het antwoord op de vraag of de contracten met Gazprom al dan niet onder Europese sancties vallen? Graag een toelichting.
Voor de toepassing van de sanctie heeft de Minister voor Klimaat en Energie via een brief aan uw Kamer4 gemeld dat hij tot 1 januari ontheffing zal verlenen en in de tussentijd met de Europese Commissie en andere lidstaten in gesprek gaat over de toepassing van de sanctie op in het bijzonder SEFE (voorheen Gazprom). In de tussentijd is M.K&E in gesprek met overheden en scholen over de (financiële) gevolgen van de sanctie. M.K&E blijft bij het oordeel dat SEFE juridisch onder de sanctie valt, maar ziet ook de grote gevolgen die deze sanctie heeft op scholen in het bijzonder.
Daarnaast ziet M.K&E ook dat er een aantal contracten van nature zouden aflopen in komende jaren, waardoor er bij de hoge gasprijzen sowieso grote financiële gevolgen ontstaan. M.K&E is in gesprek met scholen hierover.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven spant het kabinet zich de komende tijd in om uitvoering te geven aan de motie Paternotte5 en wordt de Kamer hierover uiterlijk 1 december bij Najaarsnota geïnformeerd. Het Ministerie van OCW beschikt over een instrumentarium om onderwijsinstellingen in acute liquiditeitsproblemen te helpen. Mochten instellingen al op korte termijn in problemen dreigen te komen, dan kunnen ze zich melden bij het Ministerie van OCW.
Wat bent u bereid (extra) te doen voor scholen die financieel in een onevenredig negatieve positie zijn geraakt doordat zij de contracten met Gazprom op tijd opgezegd hebben, ten opzichte van scholen die niet op tijd overstapten? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 7.
Wat bent u bereid te doen voor scholen die geacht worden op 1 januari 2023 alsnog overgestapt dienen te zijn, en het contract met Gazprom opgezegd te hebben, en hierdoor in de financiële problemen dreigen te raken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u met zekerheid zeggen dat de jaarlijkse prijsbijstelling voldoende gaat zijn voor scholen in het gehele funderend onderwijs? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, wat bent u bereid hierop aanvullend te doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat de doelstelling is, en de voortgang, in het aardgasvrij bouwen en/of renoveren van schoolgebouwen?
De doelstelling voor het aardgasvrij bouwen van scholen is dat álle schoolgebouwen die nieuw worden gebouwd, aardgasvrij zijn. De doelstelling voor het aardgasvrij zijn van alle bestaande gebouwen is 2050.
Het advies voor gebouweigenaren is om rekening te houden met het aardgasvrij maken van gebouwen op het moment van renoveren van gebouwen. De planning voor het aardgasvrij maken van gebouwen verschilt per wijk. Gemeenten legden dit reeds vast in hun Transitievisies warmte en zullen dit verder concretiseren in de wijkuitvoeringsplannen.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat 12 sectoren met maatschappelijk vastgoed sectorale routekaarten opstellen, dit geldt ook voor het funderend onderwijs. De sectorale routekaart waarin de verduurzamingsopgave voor het funderend onderwijs is beschreven is in 2020 gepubliceerd namens de PO-raad, VO-raad en de VNG6. In oktober 2022 is de eerste evaluatie van de sectorale routekaarten gereed. De resultaten neemt het Ministerie van BZK op in de Klimaatmonitor 2022 en dit najaar pakken ze de eventuele verbeterpunten op.
Daarnaast werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord (2019), aan een wettelijke eindnorm voor de energieprestatie van bestaande utiliteitsgebouwen in 2050 en zal hierover in oktober de Tweede Kamer informeren. Bovendien heeft de Europese Commissie verschillende voorstellen gedaan voor de verduurzaming van bestaande gebouwen. Een aantal voorstellen zijn specifiek gericht op maatschappelijk vastgoed waar ook scholen onder vallen. De Energy Performance of Buildings Directive (EPBD)7 en de Energy Efficiency Directive (EED) worden bijvoorbeeld herzien. Naar verwachting zullen de EPBD en de EED in 2023 worden vastgesteld, en vervolgens in nationale wetgeving vertaald.
De berichten ‘Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken’ en ‘Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken» en het artikel «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u op korte termijn in een brief laten weten welke sectoren en specifiek welke in die sectoren geproduceerde goederen door het kabinet als cruciaal worden beoordeeld en zo ja, wat het Kabinet gaat doen om de productie van die cruciale goederen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met individuele bedrijven en branche organisaties weten we dat bedrijven momenteel stilvallen omdat ze door de hoge energieprijzen niet meer kunnen concurreren met importen van buiten de EU. Omdat hier sprake is van substitutie door importen leiden deze stilleggingen vooralsnog niet tot tekorten van cruciale goederen of verstoring van essentiële waardeketens.
Op de langere termijn zouden hogere energieprijzen er echter toe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen. Dit zou de Europese economie voor cruciale goederen meer afhankelijk kunnen gaan maken van importen van buiten de EU.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.
Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met daarin een overzicht van (belangrijke) industrieën die de productie (deels) hebben stilgelegd en kunt u een actuele stand van zaken toevoegen betreffende de verwachtingen voor deze herfst en winter waar het verder afschalen van productie betreft met daarbij de achterliggende strategie van het kabinet?
De data die het CBS beschikbaar heeft voor de industriële productie t/m augustus van dit jaar laten zien dat de totale productie ten opzichte van vorig jaar toegenomen is. Ook een aantal gas-intensieve sectoren (aardolie, voeding, papier, bouwmaterialen) groeit nog. De sectoren basismetaal en chemie laten een afname van de productie zien.
Uit gesprekken met individuele bedrijven en brancheorganisaties weten we dat sinds juli de situatie in een aantal branches verslechterd is door de in juli en augustus verder opgelopen gasprijzen. Met name in de basismetaal sector en chemische sector hebben een aantal bedrijven besloten hun productie te verlagen of stil te leggen.
Deze bedrijven geven aan dat zij op dit moment met de hoge energieprijzen in Europa niet kunnen concurreren met bedrijven die buiten Europa met lagere energieprijzen produceren. Door die concurrentiedruk kunnen zij de verhoogde kostprijs niet doorberekenen aan hun afnemers.
In andere sectoren die met name concurreren met binnenlandse of Europese concurrenten is het vaak nog wel mogelijk gebleken de prijzen door te berekenen aan afnemers.
De verwachtingen voor de herfst en de winter zijn sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de internationale energiemarkten. De gasprijzen zijn na een piek in augustus inmiddels weer flink gedaald, waardoor de situatie voor de energie intensieve bedrijven zou moeten verbeteren. Als de kostprijsverschillen met andere landen echter weer zouden gaan toenemen, zou verdere beperking van productie aan de orde kunnen zijn.
Het kabinet blijft in gesprek met branches en individuele bedrijven in de industrie.
in het tweeminutendebat over de ingelaste Energieraad gaf u aan dat er de hele zomer is gewerkt aan betere afstemming en harmonisering in de Europese Unie omtrent productievermindering in de industrie. In hoeverre is de huidige stilleging van productie in lijn met die afstemming en ligt er een visie van Europese strategische autonomie onder? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw collega’s in Europa?
De huidige stillegging van productie vindt niet plaats op initiatief van de overheid, maar is door bedrijven zelf geïnitieerd op basis van economische signalen, veelal omdat de producten die deze bedrijven maken buiten de EU goedkoper geproduceerd kunnen worden. Over de huidige stillegging op initiatief van bedrijven vindt dan ook geen verdere afstemming binnen de EU plaats.
Vooralsnog is het ook niet te verwachten dat deze stillegging tot grote problemen in waardeketens gaat leiden: juist de beschikbaarheid van voldoende goedkope alternatieven is de reden dat bedrijven gaan afschakelen. Wel zouden tweede orde effecten zoals het wegvallen van kritische bijproducten kunnen leiden tot verstoring van waardeketens. In de eerste plaats dienen bedrijven zo veel mogelijk zelf deze problemen aan te pakken.
In het winterpakket «Save gas for a safe winter»2 en de bijbehorende richtlijn3 van de commissie zijn een aantal criteria vastgelegd die gehanteerd kunnen worden door lidstaten om in geval van vrijwillige of gedwongen afschakeling van niet beschermde afnemers te prioriteren. Deze criteria zijn congruent met afwegingen die Nederland zelf gemaakt heeft bij de totstandkoming van de afschakelstrategie in de derde fase van een gascrisis zoals beschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Deelt u de mening dat er waarborgen moeten zijn voor bedrijven die genoodzaakt zijn om hun productie vanwege de huidige energieprijzen stil te leggen, niet uit Nederland of Europa verdwijnen, waardoor we gedwongen worden (essentiële) producten van buiten Europa te importeren? En zo ja, hoe geeft u invulling aan deze waarborging?
De huidige energiecrisis en krapte op de gasmarkt leiden op dit moment tot historisch hoge gasprijzen. Europa is versneld afhankelijk geworden van geïmporteerd Liquified Natural Gas (LNG). Hoewel ik verwacht dat in de komende jaren de productie van LNG groeit en dat dit zal leiden tot een daling van de huidige historisch hoge gasprijzen, zal Europa uiteindelijk grotendeels afhankelijk blijven van geïmporteerde LNG en zal Nederland op de lange termijn rekening moeten houden met gasprijzen die hoger zijn dan we in de afgelopen jaren gewend zijn geweest.
Deze op de langere termijn hogere gasprijzen zouden ertoe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat voor veel bedrijven dit pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie4.
Kunt u toezeggen de situatie rondom de mogelijke permanente sluiting van metaalfabrieken te bespreken in Europees verband, met daarbij de uitgangpunten een zo snel mogelijke gecoördineerde Europese verduurzaming en besparing, financiële steun voor metaalfabrieken daartegenover, harde normering van de vermindering van uitstoot van zowel CO2 als giftige stoffen en de strategische autonomie van een groene staalsector voor Europa?
Metaalbedrijven worden net als vele andere bedrijven in allerlei sectoren op dit moment geconfronteerd met historisch hoge energieprijzen. Deze sector zal ik betrekken in het hierboven genoemde onderzoek dat ik momenteel uitvoer naar de impact van de gestegen energieprijzen op energie intensieve bedrijven.
Het kabinet zet bij de verduurzaming van de staalsector in op een zo snel mogelijk vermindering van de CO2-uitstoot en een sterke vermindering van de impact op milieu- en leefomgeving. Deze inzet staat ook zo geformuleerd in de Expression of Principles die op 15 juli met Tata Steel is overeengekomen als onderdeel van de maatwerk aanpak. Deze inzet is grotendeels congruent met de inzet die andere Europese landen hebben bij de verduurzaming van de staalindustrie en die ook door de Europese Commissie is verwoord in het RePower EU pakket5. In dit pakket wordt als onderdeel van de maatregelen voor de industrie de ambitie om in 2030, 30% van de staalproductie in de EU te verduurzamen met de inzet van groene waterstof.
De Uber-files en aanverwante zaken. |
|
Pieter Grinwis (CU), Inge van Dijk (CDA), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Senna Maatoug (GL), Chris Stoffer (SGP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende berichten: «Hoge ambtenaren Belastingdienst schonden regels om Uber te bevoordelen» in het Financieele Dagblad van 12 juli 2022, «De Belastingdienst schond de regels ten gunst van Uber» in Trouw van 12 juli 2022, «De Belastingdienst leek wel een bondgenoot van miljardenbedrijf Uber» in Trouw van 12 juli 2022, «Hoe Uber een gewillige medestander vond in de Nederlandse Belastingdienst» in het Financieele Dagblad van 14 juli 2022 en «Volledig vrijgeven «bidbook» voor overhalen Unilever niet nodig» in de Leeuwarder Courant van 15 juni 2022?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Naar aanleiding van deze berichtgeving doet de Belastingdienst onderzoek naar deze casus. Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. De bevindingen van het onderzoek worden op dit moment getoetst door onafhankelijke experts, die niet zijn verbonden aan een advieskantoor of de Belastingdienst. De resultaten hiervan verwacht ik in september te ontvangen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heb ik niet alle vragen kunnen beantwoorden en kan ik ook de resultaten van het onderzoek niet openbaar maken. De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is een belangrijke bouwsteen in ons fiscale stelsel. Anderzijds vormt het informatierecht van artikel 68 Grondwet één van de pijlers van ons parlementaire stelsel. Tussen de twee uitersten die hieruit voortvloeien (openbare inlichtingenverstrekking en géén inlichtingenverstrekking), bestaat ook een tussenvorm, namelijk het vertrouwelijk verstrekken van inlichtingen aan de Kamer in een besloten commissievergadering. Hoewel het in beginsel niet gebruikelijk is om met de Kamer in discussie te treden over individuele belastingplichtigen, kan dit anders zijn in zaken die tot grote maatschappelijke ophef hebben geleid. Naar mijn mening is daar in dit geval sprake van. Daarom bied ik uw Kamer en de Eerste Kamer een vertrouwelijke briefing aan. In deze briefing kan op deze casus, uw vragen en de conclusies van dit onderzoek nader worden ingegaan.
Hoeveel verzoeken om uitwisseling van informatie heeft de Nederlandse Belastingdienst sinds 2014 gekregen van andere belastingautoriteiten op basis van door Nederland gesloten belastingverdragen, het multilaterale administratievebijstandsverdrag, de Europese administratieve bijstandsrichtlijn en de Europese btw-fraudeverordening, en wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze verzoeken?
Hieronder heb ik een overzicht opgenomen van de aantallen verzoeken over de jaren 2014 tot en met 2021.
2014
2.173
2015
2.058
2016
2.104
2017
2.239
2018
1.964
2019
2.042
2020
1.618
2021
1.507
De automatische uitwisseling van gegevens tussen EU-landen de afgelopen jaren is fors toegenomen. Ik juich dit toe. Ik verwijs in dit verband ook naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën van 1 februari 2019 aan uw Kamer1.
Indien een informatieverzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in artikel 5a, eerste lid, Wet op de internationale bijstandsverlening (WIB), dient deze informatie binnen twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft, waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
Voor wat betreft de daadwerkelijke doorlooptijden kan worden opgemerkt, dat in de peer review door het Global Forum (OECD)2 over de jaren 2014–2017 Nederland beoordeeld is op de kwaliteit en doorlooptijden van de afhandeling van de verzoeken. Geoordeeld is dat Nederland voldoet aan alle gestelde criteria.
Wat zijn de redenen voor eventuele vertraging in de afhandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken door de Nederlandse Belastingdienst en in hoeveel gevallen is door Nederland om uitstel gevraagd, en om welke redenen?
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de behandeling van binnenkomende informatieverzoeken plaatsvindt op basis van de WIB bij de heffing van belastingen. Als een verzoek om inlichtingen wordt ontvangen, beoordeelt de Belastingdienst of dit verzoek voldoet aan de daarvoor internationaal overeengekomen criteria. Hierbij wordt onder andere getoetst of het verzoek voldoende individualiseerbaar is, er mag namelijk geen sprake zijn van een zogenoemde «fishing expedition». Ook wordt beoordeeld of er een belang is voor de belastingheffing in het verzoekende land en of dat land de gebruikelijke mogelijkheden om de informatie in eigen land te verkrijgen heeft benut. Als het verzoek niet aan alle criteria voldoet wordt het verzoek in principe afgewezen. Als het verzoek niet volledig is wordt het verzoekende land verzocht om een nadere toelichting.
Indien het verzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in de WIB, dient deze informatie binnen twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft, waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
In hoeveel gevallen er door Nederland een verzoek om uitstel is gevraagd en om welke reden kan ik niet beantwoorden. Op dossierniveau vindt registratie plaats van een eventueel verzoek om uitstel en de achterliggende reden daarvan. Het is niet mogelijk om deze informatie op gestructureerde wijze uit het systeem te halen.
Kan bij de beantwoording van vragen 2 en 3 een uitsplitsing worden gemaakt tussen uitwisselingsverzoeken waarbij de informatiehouder/belastingplichtige overigens zekerheid vooraf heeft gekregen door middel van een advance pricing agreement (APA)/advance tax ruling (ATR) van de Nederlandse Belastingdienst over een investering in Nederland en alle overige uitwisselingsverzoeken?
Deze informatie is niet systematisch aanwezig. Er wordt door de Belastingdienst niet bijgehouden welke uitwisselingsverzoeken zien op een advance pricing agreement (APA)/advance tax ruling (ATR) die ziet op een investering in Nederland en overige uitwisselingsverzoeken.
Bij hoeveel multilaterale belastingcontroles, al dan niet in EU-verband, is de Nederlandse Belastingdienst sinds 2014 betrokken als coördinator?
Nederland heeft in de periode van 2014 tot en met heden 55 multilaterale belastingcontroles geïnitieerd en daarbij opgetreden als coördinator. Daarnaast heeft Nederland meegewerkt aan 90 door andere landen geïnitieerde onderzoeken. De hiervoor genoemde onderzoeken hebben betrekking op directe belastingen, omzetbelasting en accijns.
Hoeveel Europese subsidie is er gegaan naar de door Nederland geleide multilaterale belastingcontroles in het kader van het Fiscalis 2020-programma (Verordening (EU) 1286/2013) en wat is het gemiddelde subsidiebedrag per belastingcontrole?
De Europese Commissie vergoedde binnen het Fiscalis 2020-programma de internationale reis- en verblijfskosten, en dagvergoedingen in het kader van multilaterale controles (hierna MLC’s).
De 55 door Nederland geleide MLC’s vonden binnen Nederland plaats, waardoor er geen aanspraak gemaakt kon worden op voorgenoemde vergoedingen.
Wel is het zo dat bij de MLC’s waar Nederland een leidende rol had er soms ook vervolgbijeenkomsten in het buitenland plaatsvonden. Zo vond er op 23 oktober 2014 een MLC in Maastricht plaats op het gebied van transfer pricing (Nederland in de lead) die leidde tot een vervolgbijeenkomst in Osnabrück (Duitsland in de lead) op 25 februari 2015. De Nederlandse Belastingdienst kon voor die laatste bijeenkomst in Osnabrück aanspraak maken op voorgenoemde Europese vergoedingen.
In totaal ontving Nederland binnen dat kader 92.854,21 euro van de Europese Commissie in de periode 2014–2021. Deze vergoedingen golden voor 61 bijeenkomsten in het buitenland waar 148 medewerkers van de Nederlandse Belastingdienst naar toe reisden. Gemiddeld bedroeg de vergoeding daarmee 627,39 euro per reis.
Kunt u de in het kader van het Fiscalis 2020-programma opgestelde handleidingen voor multilaterale belastingcontroles (i.c. de MLC Guide for Tax Auditors en de MLC Management Guide) openbaar maken?
De Nederlandse Belastingdienst is auteur noch eigenaar van de beide genoemde documenten. De Europese Commissie is auteur en eigenaar van genoemde documenten welke door de Europese Commissie vooralsnog niet openbaar zijn gemaakt. Het is aan de Europese Commissie om te bepalen welke documenten zij openbaar maken.
Hoe wordt een onderneming door de Belastingdienst op de hoogte gesteld van de uitkomsten van de multilaterale belastingcontrole?
Een MLC is een samenwerkingsvorm tussen belastingdiensten van verschillende landen waarbij de landen samenwerken door gelijktijdig op nationaal niveau een belastingcontrole uit te voeren over hetzelfde onderwerp. De door de landen individueel uit te voeren controle wordt volgens nationaal geldende regels in elk afzonderlijk land aangekondigd aan de in de MLC betrokken ondernemingen. Hierbij kan tevens melding worden gemaakt van het feit dat die controle onderdeel uitmaakt van een MLC. Aan het einde van de MLC worden de betrokken ondernemingen op nationaal niveau door de belastingdienst van het betreffende land op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het nationale onderzoek volgens nationaal geldende regels.
Hoe is de geheimhouding gewaarborgd door de Nederlandse Belastingdienst van de inlichtingen die worden verkregen van andere landen in het kader van een multilaterale belastingcontrole?
Het proces ligt vast in de WIB. In de praktijk toetst het Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst na ontvangst van een informatieverzoek uit het buitenland of het informatieverzoek aan de geldende criteria voldoet. Het verzoek moet bijvoorbeeld voldoende individualiseerbaar zijn en er moet sprake zijn van een heffingsbelang in de verzoekende staat. Indien de Belastingdienst beschikt over de gevraagde gegevens wordt het verzoek afgehandeld. Ingeval de Belastingdienst niet over de informatie beschikt wordt op grond van artikel 8, eerste lid, WIB jo. artikel 5 WIB jo. hoofdstuk VIII, afdeling 2, AWR een onderzoek ingesteld bij de informatiehouder.
De informatiehouder kan zowel de belastingplichtige op wie het informatieverzoek ziet betreffen, als een derde. Daarnaast kunnen de bevoegde autoriteiten van één of meer andere staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen (art. 8a WIB). Dit wordt een MLC genoemd. Een MLC wijkt af van een regulier onderzoek in die zin dat bij een MLC de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken. Dit kan betekenen dat één land wordt aangewezen als woordvoerder van de staten die deelnemen aan de MLC, bijvoorbeeld het land waarin het hoofdkantoor van de onderzochte entiteit gevestigd is. Verder is niet ongebruikelijk dat de deelnemende staten onderling hun tactiek en belangen bepalen en met elkaar delen. Ook kan met het oog op een efficiënt verloop van de MLC voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek een bijeenkomst worden georganiseerd met de belastingplichtige of informatiehouder waarin deze een toelichting geeft op de fiscale onderwerpen waarop de MLC betrekking heeft.
De vertrouwelijkheid van een informatieverzoek of MLC is verankerd in bilaterale en multilaterale verdragen, zoals artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Deze interstatelijke geheimhouding heeft als doel om de controle-strategische belangen van de verzoekende staat te beschermen. In de toelichting op artikel 26 van OESO Modelverdrag is aangegeven dat de plicht tot geheimhouding ook de briefwisseling tussen de betrokken bevoegde autoriteiten betreft. Vervolgens wordt nader gepreciseerd dat het alleen om de brieven zelf gaat en niet om de in de brieven vermelde informatie. Uitdrukkelijk wordt aangegeven dat er door de aangezochte staat een minimum aan informatie, afkomstig uit het officiële verzoek om informatie, aan de belastingplichtige of een informatiehouder moet worden gegeven om deze in staat te stellen de verzochte informatie te verstrekken dan wel zich tegen de verstrekking te kunnen verzetten.
Een informatieverzoek kan gaan over een individuele belastingplichtige, maar kan ook de vorm hebben van een derdenonderzoek, waarbij informatie bij een administratieplichtige over een derde (de belastingplichtige in de verzoekende staat) wordt opgevraagd. Los van de interstatelijke geheimhoudingsplicht geldt in een dergelijk geval ook de eventuele nationale fiscale geheimhoudingplicht.
Artikel 28 van de WIB verklaart artikel 67 AWR van overeenkomstige toepassing op inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn verkregen, alsmede op inlichtingen die onder meer bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de WIB verkregen zijn. Artikel 67 AWR bevat een vergelijkbare nuance als artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Niet elke bekendmaking over de persoon of zaken van een ander is verboden, maar alleen die bekendmaking die niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet, in dit geval in het kader van wederzijdse bijstand. Het hangt dus van de individuele feiten en omstandigheden van het geval af welke informatie er kan worden gedeeld met belanghebbende.
Valt de volgende in het bezit van de Belastingdienst zijnde kennis verkregen in het kader van een multilaterale belastingcontrole onder de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst, in het bijzonder in het geval waarin de deelnemende landen géén toestemming hebben gegeven om deze informatie met de onderneming te delen:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Hoe duidt u een situatie waarin de Belastingdienst de in vraag 10 onder (a), (b) of (c) genoemde kennis informeel en vertrouwelijk meedeelt aan de onderneming die voorwerp is van de multilaterale belastingcontrole?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Is het Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst/kantoor Almelo verantwoordelijk voor het geven van opvolging aan informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen, ook als de gevraagd informatie zich niet in de dossiers van de Belastingdienst bevindt, en zo ja, kondigt het CLO een administratief onderzoek aan bij de onderneming en voert het CLO het administratief onderzoek bij de onderneming uit?
Het CLO is binnen de Belastingdienst aangewezen als bevoegde autoriteit voor de uitwisseling van informatie met buitenlandse fiscale autoriteiten. In die hoedanigheid is het CLO verantwoordelijk voor het geven van opvolging aan informatieverzoeken van andere landen.
Na ontvangst beoordeelt het CLO of het buitenlandse informatieverzoek voldoet aan de criteria voor de informatie-uitwisseling. Getoetst wordt op rechtmatigheid en volledigheid van het verzoek (zie ook het antwoord op vraag 9). Als de gevraagde informatie zich niet bevindt in de dossiers van de Belastingdienst, dan wordt door de Belastingdienst een administratief onderzoek aangekondigd en uitgevoerd. Na het verkrijgen van de informatie van de informatiehouder wordt vervolgens via CLO het buitenlandse informatieverzoek beantwoord.
Wat zijn de geldende voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst/kantoor Almelo een uitwisselingsverzoek is binnengekomen, en is het de Belastingdienst toegestaan om de belastingplichtige/informatiehouder in kennis te stellen van het bestaan van een uitwisselingsverzoek (ruim) vóórdat een administratief onderzoek wordt aangekondigd/ingesteld om die informatie te verkrijgen?
Er zijn geen specifieke voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst een uitwisselingsverzoek is binnengekomen. De praktijk is dat de belastingplichtige/ informatiehouder pas bij de aankondiging van het onderzoek op de hoogte wordt gebracht van het feit dat er een inlichtingenverzoek bij CLO is binnengekomen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 9 en 12.
Wordt een belastingplichtige/informatiehouder door de Nederlandse Belastingdienst in kennis gesteld van de wijze waarop de landen, die het uitwisselingsverzoek hebben gedaan, de uitgewisselde informatie zullen gaan gebruiken, waaronder de fiscale controle en handhavingsstrategie (bijv. het al dan niet opleggen van boetes)?
De Belastingdienst kan verzoeken om een terugmelding van het resultaat van het gebruik van de verstrekte gegevens. Deze informatie wordt dan niet gedeeld met de informatiehouder of belanghebbende.
Wat is de rol van het Aanspreekpunt Potentiële Buitenlandse Investeerders (APBI) van de Belastingdienst, de corporate dienst Vaktechniek (CDVT) van de Belastingdienst en de concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken (FJZ) van de Belastingdienst bij de behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen en multilaterale belastingcontroles, en zijn de functionarissen van het APBI, de CDVT en/of FJZ competent om de behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken te bespreken met de informatiehouder/belastingplichtige?
De (coördinatie van de) behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen is binnen de Belastingdienst gecentraliseerd, waarbij aan het CLO een spilfunctie is toebedeeld. Het CLO speelt ook een rol bij de uitwisseling van informatie binnen MLC’s. Het CLO neemt in voorkomende gevallen contact op met het lokale behandelteam binnen de Belastingdienst. In dit proces hebben het Aanspreekpunt Potentiële Buitenlandse Investeerders (APBI), de corporate dienst Vaktechniek (CDVT) en de concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken (FJZ) geen rol.
Hoe duidt u een situatie waarin de Belastingdienst (a) een belastingplichtige/informatiehouder onmiddellijk informeert over een binnengekomen uitwisselingsverzoek, (b) aan de belastingplichtige/informatiehouder toezegt voorlopig geen opvolging aan het uitwisselingsverzoek te geven teneinde belastingplichtige/informatiehouder in staat te stellen om eventueel nadelige economische gevolgen van de uitwisseling te voorkomen en (c) de belastingplichtige/informatiehouder informeert over de fiscale controle- en handhavingsstrategie van de landen die het uitwisselingsverzoek hebben gedaan?
Er zijn geen specifieke voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst een uitwisselingsverzoek is binnengekomen. De genoemde situatie onder a) doet zich in de praktijk niet voor. De genoemde situaties onder b) en c) vind ik onwenselijk. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van de Uber Files, in een beleidsbesluit een beschrijving en invulling te geven van de uitwisseling van informatie op verzoek en van multilaterale belastingcontroles, zoals bijvoorbeeld het Duitse Ministerie van Financiën (BMF) doet (zie Guidance note on mutual administrative assistance through exchange of information in tax matters (BMF circular of 29 May 2019 – IV B 6 S 1320/07/10004:008, BStBI 2019, blz. 480), respectievelijk Guidance note on coordinated external tax audits with tax administrations of other states and territories (BMF circular of 6 January 2017 – IV B 6 – S 1315/16/10016:002, BstBI 2017, blz. 89))?1
In Nederland zijn de wettelijke bepalingen inzake de informatie-uitwisseling opgenomen in de WIB. De bepalingen met betrekking tot gezamenlijke audits worden met ingang van 1 januari 2023 ook in de WIB opgenomen als gevolg van de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 in nationale wetgeving.4 Voorts scoort Nederland goed in de internationale peer review van de OECD5 inzake informatie-uitwisseling. Vooralsnog zie ik geen reden voor een apart beleidsbesluit.
Hoe kijkt u, mede in het licht van de Uber Files en de verwachte toename van het aantal multilaterale belastingcontroles in de toekomst, aan tegen het idee om, naar analogie van de verantwoordelijkheid van het College Internationale Fiscale Zekerheid (IFZ) ten aanzien de afgifte van belastingrulings, een college in het leven te roepen dat verantwoordelijk is voor de centrale coördinatie van multilaterale belastingcontroles met het oog op het waarborgen van de naleving van de (internationale) procedurevoorschriften?
Binnen de Belastingdienst vindt reeds een centrale coördinatie plaats van multilaterale belastingcontroles. Dit gebeurt door de Coördinatiegroep Internationale Controle Activiteiten6. Deze coördinatiegroep is aangewezen om internationale boekenonderzoeken qua inhoud en proces te coördineren en begeleiden. Hiermee zijn voor het waarborgen van de naleving van (internationale) procedurevoorschriften voldoende controlemechanismen ingericht. De waarborgen worden periodiek in een regiegroep besproken. Ik zie geen noodzaak tot het opzetten van een nieuw college.
Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop «het belang voor de Nederlandse economie» de afgelopen tien jaar door de Belastingdienst is ingevuld in het kader het afgeven van belastingrulings door het APBI van de Belastingdienst, en kan daarbij tevens aandacht worden besteed aan de gehanteerde (macro-)economische criteria en de overige criteria (bijv. het al dan niet legale karakter van de te ontplooien activiteiten)?2
Het APBI is eerste aanspreekpunt binnen de Belastingdienst voor bedrijven die nog niet (of slechts beperkt) in Nederland hebben geïnvesteerd en voor ondersteuning bij relatief omvangrijke vervolginvesteringen. Voor alle onderwerpen waar het APBI zekerheid vooraf over geeft gelden uiteraard de kaders van wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken.
Vanaf 1 juli 2019 is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter van kracht. In dit Besluit is geregeld dat alle vaststellingsovereenkomsten, waaronder die door het APBI aan het College IFZ zijn voorgelegd, moeten worden beoordeeld en goedgekeurd door het College IFZ. Daarnaast zijn in paragraaf 2.5 van dat Besluit de rol en taken van het APBI vastgelegd. Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt, de investeerder overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen, het werkgelegenheid oplevert in Nederland en die ook aan de volgende kenmerken voldoet:
Het APBI kan bij het hanteren van deze investeringseis rekening houden met de omvang van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen – met het belang voor de Nederlandse economie. Onder oude besluiten – dus voor 1 juli 2019 – gold het criterium een minimale investering van € 4,5 mln.
Indien sprake is van (een vermoeden van) illegale activiteiten zal mede op basis van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht vooroverleg worden geweigerd. Voorbeelden hiervan zijn betrokkenheid bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorisme.
Heeft de Belastingdienst voldoende expertise in huis om te beoordelen of een investering van belang is voor de Nederlandse economie? Zo ja, waar bestaat deze expertise uit?
Het APBI beoordeelt conform paragraaf 2.5 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter of sprake is van een substantiële (fysieke) investering die werkgelegenheid oplevert in Nederland. Daarbij kan het APBI kan rekening houden met de omvang van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen – met het belang voor de Nederlandse economie. Het APBI vormt een aanspreekpunt voor investerende ondernemingen, waarna de fiscale behandeling binnen de Belastingdienst plaatsvindt binnen de kaders van wet, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken. Bovendien, zo blijkt uit antwoord 19 moeten alle gevallen waarin de Belastingdienst internationale zekerheid vooraf geeft, ook die gevallen waar het APBI bij is betrokken, ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het College IFZ. Daarmee is naar mijn mening de expertise meer dan voldoende geborgd.
Speelt het (door de Belastingdienst veronderstelde) belang van een investering voor de Nederlandse economie enkel een rol bij het afgeven van belastingrulings aan buitenlandse investeerders in Nederland, of speelt het belang van een investering voor de Nederlandse economie direct of indirect óók een rol bij de behandeling door de Belastingdienst van uitwisselingsverzoeken en de wijze waarop door de Belastingdienst met een buitenlandse investeerder wordt omgegaan in het kader van een multilaterale belastingcontrole?
Alle buitenlandse investeerders, ongeacht het belang van de investering, kunnen verzoeken om zekerheid vooraf. Of het APBI al dan niet betrokken is heeft geen invloed op de fiscale behandeling. Zoals ik in de antwoorden op voorstaande vragen heb aangegeven is het APBI alleen een eerste aanspreekpunt voor investerende buitenlandse ondernemingen. De latere fiscale behandeling vindt binnen de Belastingdienst doorgaans plaats door anderen dan het APBI binnen de kaders van wet, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken. Overigens is het APBI wel bevoegd om afspraken met belastingplichtige te maken. Zoals uit antwoord 19 blijkt, moeten alle gevallen waarin de Belastingdienst internationale zekerheid vooraf geeft, ook die gevallen waar het APBI bij is betrokken, ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het College IFZ. Bij de behandeling van uitwisselingsverzoeken of bij een multilaterale belastingcontrole speelt het belang voor de Nederlandse economie geen enkele rol.
Is er volgens u, mede in het licht van de Uber Files, aanleiding om het functioneren van het APBI, de CDVT en FJZ te evalueren (en in de toekomst al dan niet periodiek), en de taken en de verantwoordelijkheden van de stafdiensten CDVT en FJZ in het organisatiebesluit van de Belastingdienst te omschrijven?
Ik heb geen aanleiding het Organisatiebesluit Directoraten-Generaal Belastingdienst, Toeslagen en Douane 2021, noch de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 aan te passen, ook niet in het licht van de Uber Files.
Behoort het tot het takenpakket van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) om aanwezig te zijn bij, dan wel actief te participeren in gesprekken tussen de Nederlandse Belastingdienst en een onderneming waarin individuele fiscale aangelegenheden van de onderneming worden besproken?
De NFIA heeft als taak om buitenlandse bedrijven aan te trekken naar Nederland, hen te helpen bij vervolginvesteringen in ons land of hen voor Nederland te behouden bij een heroverweging van de strategie. Dit doet de NFIA onder andere door bedrijven te informeren over alle voor het bedrijf relevante aspecten van het Nederlandse investeringsklimaat. Hieronder valt ook het informeren van bedrijven over het belastingklimaat in Nederland in algemene zin en het introduceren van bedrijven bij relevante partijen die hen van verdere informatie kunnen voorzien (liaison functie). Voor specifieke belastingzaken verwijst NFIA door naar de bevoegde instantie. Bij de Belastingdienst betreft dit het APBI. Tijdens gesprekken met bedrijven waarbij ook een vertegenwoordiger van de Belastingdienst aanwezig is wordt gehandeld conform de fiscale geheimhoudingsplicht. Dit wil zeggen dat geen vertrouwelijke fiscale gegevens met NFIA worden gedeeld en dat bespreking van bedrijfsspecifieke fiscale zaken separaat tussen Belastingdienst en bedrijf plaatsvindt. Voor zover belastingplichtige in gesprekken met de NFIA en het APBI fiscale informatie deelt, geldt ook voor de NFIA artikel 67 AWR.
Kunt u de in 2015 geldende interne gedragscode van de NFIA openbaar maken alsmede de meest recente versie?3
Voor de NFIA geldt volgens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de algemene Integriteitscode Rijk. Dit was ook in 2015 het geval. Aanvullend daarop is in 2014 voor NFIA intern een specifieke Code of Conduct over omgang met fiscale zaken opgesteld (zie bijlage II – «Economic diplomacy and fiscal investment climate – code of conduct for NFIA).
Naast de algemene Integriteitscode Rijk hanteert de NFIA een eigen algemene Code of Conduct, welke ook op de website van de NFIA is gepubliceerd9.
Valt een afgevaardigde van de NFIA die een gesprek bijwoont van een onderneming en de Belastingdienst waarbij indiviudele fiscale aangelegenheden van die onderneming worden besproken, onder de fiscale geheimhoudingsplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)?
De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, AWR is van toepassing op eenieder die in het kader van de uitvoering van de belastingwet de beschikking krijgt over fiscale gegevens en geldt dus ook voor de fiscale informatie die NFIA hoort bij het bijwonen van een gesprek met het APBI en belastingplichtige.
Hoe verhoudt de opstelling van de Nederlandse Belastingdienst in de Uber-casus zich tot de overeengekomen richtsnoeren binnen de Groep gedragscode/Code of Conduct Group (business taxation)?
De Gedragscodegroep is een Europees politiek overlegorgaan dat tot stand is gekomen op basis van een afspraak tussen de lidstaten, met als doel om te voorkomen dat er schadelijke belastingconcurrentie op het gebied van preferentiële fiscale regimes (zoals de innovatie box) binnen de EU plaatsvindt. De Gedragscodegroep heeft criteria ontwikkeld om deze schadelijke belastingconcurrentie te identificeren. Deze criteria zien met name op de opzet van de wetgeving van de lidstaten zelf, en niet zozeer op de toepassing ervan door belastingdiensten.
Zijn er andere Europese landen die zich ten aanzien van Uber niet gehouden hebben aan deze richtsnoeren? Zo ja, welke?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen en ga hier niet over. Zoals omschreven is in vraag 26 heeft de Gedragscodegroep criteria ontwikkeld om schadelijke belastingconcurrentie te identificeren. In de Gedragscodegroep wordt beoordeeld of landen zich aan deze criteria houden.
Overweegt u, gezien de capaciteitsproblemen bij de hersteloperatie van de toeslagenaffaire, om in overleg met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de collega’s van het APBI in te zetten bij deze hersteloperatie?
Nee, vanwege de specifieke vaardigheden en kennis bij beide afdelingen zal dit niet gebeuren.
Is er ooit in de afgelopen acht jaar vanuit de politiek een hint, suggestie, opdracht of andere vorm van sturing geweest om iets te doen waar specifiek het bedrijf Uber baat bij zou hebben, en zo ja, welke actie(s) was/waren dat?
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle contacten van ministers, staatssecretarissen en topambtenaren (DG en hoger) aan de ene kant en met vertegenwoordigers van Uber aan de andere kant sinds 2012?
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle ontmoetingen waarbij Minister, staatssecretarissen en/of topambtenaren aanwezig waren en ook mevrouw Kroes en er gesproken is over Uber sinds 2012? Kunt u over elk van deze bijeenkomsten zoveel mogelijk informatie geven?
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Zijn er e-mails, notities over andere zaken bij de rijksoverheid (vanaf 2012) waarin zowel de naam van mevr. Kroes als Uber genoemd worden? Zo ja, kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Momenteel vindt er een inventarisatie plaats hiernaar. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd.
Kunt u de interne nota met belnotitie over de aanbieding van een bidbook aan Unilever, het bidbook en de bijbehorende coverletter openbaar maken op grond van art. 68 van de Grondwet, en zo nee, wilt u de weigering en dus een beroep op de uitzonderingsgrond van art. 68 van de Grondwet voorleggen aan het kabinet en met redenen omkleed aangeven waarom de stukken niet aan de Kamer ter beschikking worden gesteld?
Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het bidbook en de reden om het niet openbaar te maken (zie brief van de Minister-President10 d.d. 12 december 2018, brief van de Minister Wiebes11 11 september 2018). Inmiddels is over het openbaar maken van het bidbook Unilever met de daarbij behorende coverletter en belnota de Wob-procedure afgerond en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep bij uitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1699) geoordeeld dat het openbaar maken van het bidbook geweigerd mag worden omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen van de Staat schaadt. Het aan uw Kamer openbaar verstrekken van het bidbook met coverletter en belnota op grond van artikel 68 Grondwet zou afbreuk doen aan de uitspraak en de achterliggende reden waarom het bidbook niet openbaar is gemaakt, te weten een goede en effectieve acquisitie door de NFIA. Indien gewenst, kunnen de stukken door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wel vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer ter beschikking worden gesteld.
Wilt u de stukken als bedoeld in vraag 29 die u niet openbaar maakt, ter vertrouwelijke inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vragen 29 tot en met 32.
Kunt u deze vragen een voor en voor 20 augustus 2022 beantwoorden?
Ik heb de vragen een voor een beantwoord en verstuur de beantwoording in het Kamerreces aan de Kamer.
Het vastleggen van het recht op abortus in het Europees Handvest van grondrechten van de Europese Unie |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u onze afschuw over het feit dat vrouwen in de Verenigde Staten (VS) het fundamentele recht op abortus is ontnomen door het intrekken van Roe v. Wade, waardoor in de helft van de Amerikaanse staten abortus een strafbaar feit wordt?
Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft op 24 juni j.l. in de zaak Dobbs v. Jackson Women’s Health Organization geoordeeld dat er in de Verenigde Staten geen grondwettelijk verankerd recht op abortus is. Hiermee werd de uitspraak uit 1973 in de zaak Roe v. Wade teruggedraaid. Als gevolg van deze uitspraak wordt abortuswetgeving weer een statelijke in plaats van federale aangelegenheid. De precieze gevolgen van de uitspraak van 24 juni zijn op dit moment nog niet volledig te duiden. Sinds het besluit van het Hof hebben twaalf staten abortus reeds verboden. Aangenomen wordt dat in 20 tot 25 staten abortuswetgeving zal worden aangenomen die restrictiever is dan het recht op abortus tot 24 weken zwangerschap, zoals dat gold tot deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Er zijn ook staten die proberen het recht op toegang tot abortus nu juist sterker te verankeren.
Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes over de wereld, inclusief hun gezondheid, keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Naar aanleiding van de uitspraak van het Amerikaans Hooggerechtshof heb ik langs deze lijnen op twitter gereageerd. Ook andere leden van het kabinet hebben een reactie gegeven.
Deelt u de zorgen dat anti-abortusbewegingen vaak gesteund en soms zelfs gefinancierd worden door organisaties uit de VS? Deelt u dat het onwenselijk is dat het recht op abortus in EU lidstaten wordt beknot?
Het kabinet maakt zich zorgen over landen binnen de EU waar abortuswetgeving is aangescherpt, of waar discussies over zulke aanscherping plaatsvinden. Dit is onderdeel van een bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid. In dit licht maakt het kabinet zich ook zorgen over de groeiende wereldwijde verbinding tussen en financiering van anti-gender organisaties, waaronder veel organisaties die tegen abortus zijn. In juni 2021 lanceerde het European Parliamentary Forum (EPF) het onderzoeksrapport «Tip of the Iceberg» waarin de sterke verbanden tussen zulke allianties en organisaties worden beschreven. Zo identificeerde het rapport USD 707.2 miljoen anti-gender financiering in Europa over de periode 2009–2018. Een deel van die financiering komt van Amerikaanse organisaties. De andere twee grootste geografische bronnen zijn Rusland en Europa zelf. Anti-gender groeperingen richten zich vaak op advocacy tegen abortus, seksuele voorlichting maar ook bijvoorbeeld tegen rechten en gelijke behandeling van lhbtiq+ personen.
Bent u het ermee eens dat vrouwen in de hele Europese Unie (EU) toegang moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus?
Ja, ik ben het ermee eens dat vrouwen in de hele EU toegang zouden moeten hebben tot veilige en betaalbare abortus, en ben bekend met de abortusrestricties in Polen en Malta. Gezondheidszorg is grotendeels een competentie van de lidstaten. In EU-verband draagt Nederland actief het belang uit van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus. In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid. Daarbij bepleit Nederland toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Bent u bekend met dat in Polen en Malta de facto een abortusverbod geldt? Wat voor rol ziet u voor Nederland om te voorkomen dat dit zich verder door Europa verspreidt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nu de VS een grote stap terug zet, de EU juist nu de sprong naar voren moet maken en het fundamentele recht op abortus beter moet verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op de eerste en tweede vraag aangegeven, deel ik uw zorg over de ontwikkelingen in de VS en de bredere druk op vrouwenrechten en keuzevrijheid.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend.
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft het Handvest dezelfde juridische waarde als de EU-verdragen. Dit is vastgelegd in artikel 6, lid 1, van het VEU. Dat betekent dat er een verdragswijziging nodig is om het recht op een veilige en legale abortus aan het Handvest toe te voegen. Hiertoe zal de gewone herzieningsprocedure van artikel 48, leden 2 t/m 4, van het VEU moeten worden gevolgd. Ook wanneer er bijvoorbeeld een bijlage (annex) aan het Handvest zou worden toegevoegd, vergt dat een verdragswijziging. Het is dus niet mogelijk het recht op het abortus in het Handvest te verankeren zonder verdragswijziging.
Het kabinet volgt de discussie over het verankeren van het recht op abortus in het Handvest op de voet en zal zich verder verdiepen in de haalbaarheid van dit initiatief. Op 7 juli j.l. stemde het Europese Parlement voor een resolutie die oproept het recht op abortus op te nemen in het Handvest. Ook kondigde dit jaar Franse president, Emmanuel Macron, aan zich hiervoor in te zetten. Abortuswetgeving verschilt sterk per EU lidstaat, omdat o.a. volksgezondheid binnen de EU een competentie van lidstaten is. Lidstaten kunnen dus zelf bepalen of en onder welke omstandigheden abortus legaal is. In algemene zin geldt wel dat de lidstaten bij het maken van de keuzes, en het uitoefenen van hun eigen bevoegdheden, de betrokken EU-kaders en basisverplichtingen dienen te respecteren. Door deze verschillen is het te betwijfelen of er voldoende steun is onder EU lidstaten om het recht op abortus te verankeren in het Handvest.
Bent u bereid om zich in Europa in te zetten voor het verankeren van het fundamentele recht op abortus in het Handvest van grondrechten van de Europese Unie? Bent u bereid daarbij aan te sluiten bij de eerdere oproep van Macron op 19 januari 2022? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om abortus aan het Handvest van grondrechten van de Europese Unie toe te voegen, zonder dat het verdrag daarvoor gewijzigd hoeft te worden? Zou er bijvoorbeeld een annex aan het Handvest toegevoegd kunnen worden? Bent u bereid dit te onderzoeken en eventueel te steunen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.
De gele kaart procedure met betrekking tot de Europese kiesakte |
|
Laurens Dassen (Volt), Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat een parlement acht weken de tijd heeft om een gele-kaart-procedure te starten, nadat het Europees Parlement of de Europese Commissie een voorstel aan de Kamer heeft toegezonden?1
Dat klopt. Dit volgt uit het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (hierna: Protocol). Op grond van artikel 4 van het Protocol zenden de Europese Commissie en het Europees Parlement ontwerpen van wetgevingshandelingen toe aan de nationale parlementen. Artikel 6 van het Protocol bepaalt dat ieder nationaal parlement en iedere kamer van één van die parlementen aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie een gemotiveerd advies kan toezenden waarin uiteengezet wordt waarom het ontwerp niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel (ook wel de «gelekaartprocedure» genoemd). Dergelijke gemotiveerde adviezen kunnen binnen acht weken na de hierboven genoemde toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen worden ingediend.
Klopt het dat het daarbij specifiek gaat om het moment waarop het Europees Parlement of de Europese Commissie een voorstel bekend maakt, en niet het moment wanneer het kabinet het voorstel aan de Kamer voorlegt?
De in het Protocol genoemde termijn van acht weken begint te lopen vanaf de datum van toezending door het Europees Parlement of de Europese Commissie van een ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen. En dus niet vanaf het moment van bekendmaking van het ontwerp door het Europees Parlement of de Europese Commissie. Ook de datum waarop het kabinet de Kamer over het ontwerp informeert, is in dit verband niet relevant.
Klopt het dat het voorstel over de Europese kiesakte op 3 mei 2022 bekend is gemaakt en dat daarmee de termijn om de gele kaart te trekken op 28 juni 2022 verlopen is, twee dagen voor de op 30 juni 2022 ingediende motie-Leijten c.s. over het starten van de gele kaart procedure waarover op 5 juli aanstaande gestemd wordt?2
Het klopt dat het ontwerp voor de Europese Kiesakte op 3 mei 2022 bekend is gemaakt. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, begint de termijn waarbinnen de gele kaart getrokken kan worden te lopen vanaf de datum van toezending van het ontwerp aan de nationale parlementen.
Ik heb nagevraagd bij de griffie van uw vaste commissie voor Binnenlandse Zaken wanneer het ontwerp aan uw Kamer is toegezonden. De griffie geeft aan dat het ontwerp op 19 mei 2022 is toegezonden aan uw Kamer, met als briefdatum 18 mei 2022. Dit betekent dat de termijn waarbinnen elk van de Kamers een gele kaart zou kunnen trekken op 14 juli 2022 zal verlopen en dus niet reeds op 28 juni is verlopen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voorafgaand aan de stemmingen van 5 juli 2022?
Ja.
Het nieuwsbericht ‘Faillissement door verkoopverbod tabak? Lobby klopte cijfers op’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Faillissement door verkoopverbod tabak? Lobby klopte cijfers op»?1
Ja.
Hoe worden de resultaten en de werkwijze gecontroleerd van onderzoeksbureaus die in opdracht van bewindspersonen en ministeries onderzoek doen, alvorens de informatie naar de Kamer wordt gestuurd en mede bepalend worden voor de totstandkoming van overheidsbeleid? Kunt u aangeven hoe dat in zijn algemeenheid gecontroleerd wordt en hoe dat in dit specifieke geval gedaan is?
Ik erken het belang van kwaliteit van onderzoek dat uitgezet is door de overheid en dat onderzoeksresultaten gebaseerd dienen te zijn op feitelijke onderzoeksuitkomsten. Bij het uitzetten van onderzoeken werken we met aanbestedingsregels, raamovereenkomsten en werkafspraken. Vanuit het opdrachtgevende ministerie zijn bewindspersonen en ministeries met name betrokken bij de fase van de vraagarticulatie vanuit de kennisbehoefte, de opdrachtnemende partij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering. Voor de uitvoering zijn er documenten die waarborgen bieden voor onafhankelijk onderzoek en onafhankelijke oordeelsvorming, zoals overzichtelijk gebundeld in de brief (Kamerstuk 31 490, nr. 306) die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in oktober 2021 naar de Kamer stuurde. Zo bieden de Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten 2018 (hierna: ARVODI) een eenvormige set van algemene voorwaarden voor dienstverleningsovereenkomsten tussen de Staat der Nederlanden (alle ministeries en daaronder ressorterende diensten) en derden. Artikel 28 van de ARVODI gaat specifiek in op integriteit en het voorkomen van belangenverstrengeling. Uitgangspunt is dat belangenverstrengeling of andere integriteitskwesties te allen tijde moeten worden voorkomen.
Ook wordt in de modelovereenkomsten voor beleidsgericht onderzoek verwezen naar de Europese gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit, All European Academies (hierna: ALLEA). In de ALLEA-gedragscode worden de professionele, wettelijke en ethische verantwoordelijkheden beschreven. De gedragscode is van toepassing op zowel publiek als particulier gefinancierd onderzoek. In de code zijn onder andere opgenomen de beginselen van wetenschappelijke integriteit en goede onderzoekspraktijken.
Voor ambtenaren geldt de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) als leidend minimum kader voor het handelen. De GIR geeft een overzicht van de belangrijkste rijksbrede afspraken op het gebied van integriteit en biedt houvast bij het maken van afwegingen en nemen van beslissingen bij integriteitskwesties. De GIR benoemt ook de regels en afspraken omtrent betrokkenheid bij onafhankelijk onderzoek en (wetenschappelijke) integriteit. Als opdrachtgever dient de ambtenaar ervoor te zorgen dat de onderzoeker in alle veiligheid en onafhankelijkheid zijn werk kan doen. Verder hebben sommige organisaties een Chief Science Officer en/of een Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit aangesteld. Hier kunnen medewerkers terecht die vragen hebben over wetenschappelijke integriteit.
In het specifieke geval van het onderzoek uit het nieuwsbericht is de werkwijze van het onderzoeksbureau (de onderzoeksopzet) in de offertefase met VWS gedeeld en vervolgens door VWS kritisch gelezen en goedgekeurd. Nadat grote supermarktketens geen medewerking aan het onderzoek wilden verlenen, zijn er wijzigingen aangebracht in de onderzoeksopzet: de branchevereniging voor onder meer franchisenemers in de supermarktsector is geïnterviewd en via de branchevereniging is met franchisenemers gesproken. De verkregen inzichten uit de interviews zijn vervolgens getoetst aan de beschikbare literatuur en bij onafhankelijke experts. Deze wijzigingen zijn gedurende het onderzoek aan VWS medegedeeld.
Hoe wordt gecontroleerd dat onderzoeken die worden uitgevoerd door onderzoeksbureaus in opdracht van bewindspersonen en ministeries representatief zijn voor de gehele branche en bovendien gebaseerd zijn op feitelijke onderzoeksresultaten? Kunt u aangeven hoe dat in zijn algemeenheid gecontroleerd wordt en hoe dat in dit specifieke geval gedaan is?
Representativiteit van onderzoek en feitelijkheid van onderzoeksresultaten zijn belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van onderzoek. Vanuit het ministerie zijn wij met name betrokken bij de fase van de vraagarticulatie vanuit onze kennisbehoefte, de opdrachtnemende partij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.
In het specifieke geval van het onderzoek uit het nieuwsbericht is de onderzoeksopzet besproken en goedgekeurd door VWS. Bij de selectie van onderzoeksbureaus speelt kwaliteit een belangrijke rol. Deze wordt beoordeeld aan de hand van de onderzoeksopzet en de ervaring en het profiel van het team dat het onderzoek gaat uitvoeren. Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 2 zijn er door omstandigheden wijzigingen aangebracht in de initieel aangedragen onderzoeksopzet. Deze zijn aan VWS medegedeeld.
Hoe wordt gecontroleerd dat onderzoeken die worden uitgevoerd door onderzoeksbureaus in opdracht van bewindspersonen en ministeries niet gebaseerd zijn op oneigenlijke lobbypraktijken? Kunt u aangeven hoe dat in zijn algemeenheid gecontroleerd wordt en hoe dat in dit specifieke geval gedaan is?
Nederland kent een traditie waarin de inbreng van maatschappelijke partijen bij de vorming van beleid en wetgeving positief wordt gewaardeerd. Dit mag er echter niet toe leiden dat onderzoek in opdracht van de overheid niet meer objectief en neutraal wordt uitgevoerd. Daartoe dienen ook de codes en documenten, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Dat is natuurlijk geen garantie dat het altijd leidt tot objectieve rapportages; want het blijft mensenwerk. Transparantie over de werkwijze is daarom essentieel. Hiermee leggen onderzoekers verantwoording af over de werkzaamheden en worden ministeries, het parlement en de maatschappij in staat gesteld deze te controleren.
In het specifieke geval van het onderzoek uit het nieuwsbericht is de onderzoeksopzet van tevoren gedeeld en besproken met VWS. In dit onderzoek zijn zienswijzen van diverse maatschappelijke partijen meegenomen. Deze zienswijzen zijn vervolgens getoetst bij onafhankelijke experts en eveneens getoetst aan de beschikbare wetenschappelijke literatuur.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de werkwijze van het onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek en de totstandkoming van de cijfers?
De Tweede Kamer is op 17 december 2021 geïnformeerd over het onderzoeksrapport «Beperken tabaksverkoop tot tabaksspeciaalzaken» uitgevoerd door onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek (32 011, nr. 92). In het rapport van SEO Economisch Onderzoek dat is meegezonden, is de Tweede Kamer in het hoofdstuk «Onderzoeksaanpak» geïnformeerd over de werkwijze van het onderzoeksbureau.
Deelt u de mening dat een standaard voor onafhankelijk onderzoek dat door de overheid gefinancierd nodig is en hoe gaat u dat bereiken?
Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 1 oktober 2021 (Kamerstuk 31 490, nr. 306) bieden naar overtuiging van het kabinet de bestaande codes en documenten voldoende waarborgen voor onafhankelijk onderzoek en onafhankelijke oordeelsvorming.
Hoe gaat u motie-Omtzigt c.s. uitvoeren die de regering verzoekt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) opdracht te geven om standaarden en protocollen op te stellen voor onafhankelijkheid van advisering en onafhankelijkheid van onderzoek, en hen de vrijheid te geven daar de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) bij te betrekken?2
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft Uw Kamer middels de brief van 5 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1825) in antwoord op de motie-Omtzigt c.s. over het opstellen van standaarden en protocollen door de WRR (Kamerstuk 25 295, nr. 1805, was nr. 1804) hierover reeds eerder geïnformeerd. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZK vanuit haar coördinerende verantwoordelijkheid voor de organisatie en kwaliteit van de rijksdienst deze motie binnen het kabinet zal oppakken. In antwoord op de motie-Omtzigt c.s. is aangegeven dat bij de uitvoering van de motie de bijzondere positie van de WRR ten opzichte van de regering en het parlement relevant is. Zoals vastgelegd in de Instellingswet W.R.R. stelt de WRR zelf het eigen werkprogramma vast. In het licht hiervan heeft de Minister van BZK naar aanleiding van de motie contact opgenomen met de WRR. Daaruit is gebleken, dat de WRR binnen afzienbare tijd met de indieners van voornoemde motie in gesprek zal willen gaan om de achtergrond van de vraag beter te begrijpen en te bezien of deze binnen het werkprogramma past. Op 13 oktober vindt een gesprek plaats van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken met de WRR.
Hoe rijmt u deze casus met artikel 5.3 van het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (Framework Convention on Tobacco Control, FCTC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uit 2005, mede ondertekend en geratificeerd door Nederland? Bent u het ermee eens dat de overheid in deze casus artikel 5.3 heeft geschonden?
De overheid heeft in deze artikel 5.3 van het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging niet geschonden. Uit artikel 5.3 volgt dat verdragspartijen maatregelen moeten nemen om het tabaksontmoedigingsbeleid te beschermen tegen de commerciële belangen van de tabaksindustrie. Ik verwijs u naar de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen van dit artikel naar de brief die voormalig Staatssecretaris van Rijn hierover naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.3 Uitgangspunt van de Nederlandse overheid is dat de overheid geen contact heeft met de tabaksindustrie, tenzij dat in verband met uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving noodzakelijk is. Daar is in de onderhavige casus aan voldaan. Het onderzoeksbureau heeft in het kader van het onderzoek gesproken met het Vakcentrum, een belangenbehartiger van zelfstandige supermarkten. Deze zienswijzen zijn vervolgens getoetst bij onafhankelijke experts en eveneens getoetst aan de beschikbare wetenschappelijke literatuur.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de Kamer foutief geïnformeerd wordt, althans een verkeerd beeld wordt voorgehouden, mede door derden die trachten de regeringsprocessen- en besluiten te beïnvloeden?
Oneigenlijke beïnvloeding en andere vormen van belangenverstrengeling bij onderzoek dienen te allen tijde te worden voorkomen. De bestaande codes en documenten, zoals in mijn antwoord op vraag 2 benoemd, bieden waarborgen voor onafhankelijk onderzoek en onafhankelijke oordeelsvorming. Conform de ALLEA-gedragscode gaan onderzoekers voorzichtig en weloverwogen te werk bij het ontwerpen, uitvoeren, analyseren en documenteren van onderzoek. Het Rijk onderschrijft de beginselen uit de ALLEA gedragscode eveneens. Belangenbehartiging door derden vormt voorts onderwerp van het debat n.a.v. de initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt over wettelijke maatregelen om de integriteit van bewindspersonen en de ambtelijke top te bevorderen (Kamerstuk 36 101).
Overeenkomstig de GRECO-aanbevelingen over de personen die de hoogste leidinggevende functies bekleden (Bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 35 000-VII, nr. 91), welke regels en richtlijnen bent u van plan in te voeren over de wijze waarop de personen die de hoogste leidinggevende functies bekleden (onder meer bewindspersonen en topambtenaren) in contact treden met lobbyisten en andere derden die ernaar streven regeringsprocessen- en besluiten te beïnvloeden?
Gedragsregels omtrent de omgang van bewindspersonen met derden/lobbyisten zullen worden opgenomen in de gedragscode voor bewindspersonen, die najaar 2022 aan de Tweede Kamer zal worden gezonden. Daarenboven zijn recent de regels omtrent het opnemen van afspraken in de openbare agenda’s van bewindspersonen aangepast. In reactie op Kamervragen van de leden Sneller en Bromet heeft het kabinet aangegeven dat het de motie van deze leden (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 18) onverkort zal uitvoeren. De openbare agenda’s van bewindspersonen worden gebruiksvriendelijker, het streven is contactgegevens op te nemen bij de agenda-items met een korte beschrijving van het betreffende onderwerp. Ook worden de agenda-items gecategoriseerd, conform de motie van de leden Sneller en Bromet (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 18 zodat kan worden gezocht op trefwoorden. Hiermee wordt voorzien in de vraag naar meer transparantie. De aanbevelingen van GRECO in de vijfde evaluatieronde zijn niet van toepassing op topambtenaren, die gebonden zijn door de Gedragscode Integriteit Rijk.
Overeenkomstig de GRECO-aanbevelingen over de personen die de hoogste leidinggevende functies bekleden (Bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 35 000-VII, nr. 91), hoe gaat u de transparantie vergroten ten aanzien van contacten en onderwerpen met betrekking tot het lobbyen bij personen die de hoogste leidinggevende functies bekleden?
Zie antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoe u de motie Dassen cs. gaat uitvoeren?3
Het kabinet zal een hoogleraar met expertise op het gebied van belangenbehartiging en politieke besluitvorming vragen om advies over een lobbyregister, en hierover najaar 2022 nader berichten. Uitgangspunt bij deze adviesaanvraag is dat een lobbyregister ten aanzien van bewindspersonen wordt ingevoerd, zoals ook is verzocht in de motie Dassen cs. In de adviesaanvraag zal onder meer worden verzocht aandacht te besteden aan de vraag wat precies onder lobbyisten moeten worden verstaan, hoe bij een registratie bureaucratische lasten binnen de perken kunnen blijven en hoe ervaringen vanuit andere landen kunnen worden betrokken. Ook is het van belang dat een lobbyregister niet onbedoeld beperkingen oplegt aan mensen met wie een bewindspersoon graag in contact komt en die geen lobbyist zijn.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan humanitaire toegang tot de Tigray-regio in Ethiopië |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Tom van der Lee (GL), Christine Teunissen (PvdD), Chris Stoffer (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Learn lessons of Rwandan genocide and act now to stop Ethiopian war, UN urged»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de VN-Mensenrechtenraad vrij onderzoek moet kunnen doen naar oorlogsmisdaden en dat de Ethiopische regering hier volledige medewerking aan moet verlenen?
Ja, die mening deel ik. Nederland heeft dit herhaaldelijk uitgedragen in contacten met de Ethiopische regering. Overigens vindt Nederland ook dat oppositiebeweging TPLF toegang moet bieden tot de gebieden onder haar controle, omdat ook onderzoek gedaan moet worden naar mensenrechtenschendingen waarvan Tigrese strijders worden beschuldigd.
Van welk aantallen burgerslachtoffers die sinds het begin van het conflict zijn omgekomen in Ethiopië, gaat u uit? Welk aantal wijst u daarbij toe aan de regio Tigray?
Het is onmogelijk een exact aantal burgerslachtoffers te geven in het conflict in Noord-Ethiopië. De Tigray-regio is in sterke mate afgesloten van de buitenwereld. Journalisten, hulpverleners, onderzoekers, en diplomaten hebben slechts zeer beperkt toegang gekregen tot de regio door een combinatie van veiligheidsrisico’s, (bewuste) administratieve obstakels en logistieke problemen.
Desondanks is het duidelijk dat er sprake is van zeer hoge aantallen slachtoffers. De Universiteit Gent heeft eerder dit jaar, mede op basis van de zogenaamde Integrated Food Security Phase Classification van de VN en cijfers van de Wereldbank, een schatting gepubliceerd die uitgaat van 300.000–500.000 slachtoffers die overleden zijn als direct en indirect gevolg van het conflict in Tigray. Deze cijfers maken geen specifiek onderscheid tussen burgerslachtoffers en slachtoffers onder de strijdende partijen. Dit is, gezien het gebrek aan geverifieerde informatie, ook niet mogelijk.
Is er sprake, of sprake geweest, van een overtreding van de Wet Internationale Misdrijven (WIM)? Zo ja, dient Nederland daarop te acteren en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om een oordeel te vormen over de vraag of er sprake is van een verdenking op basis van de Wet Internationale Misdrijven.
Schat u in dat er sprake is geweest van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden? Zo ja, wat kan er gedaan worden om bewijzen te verzamelen en toekomstige vervolging van daders mogelijk te maken?
Ja, de inschatting is dat er inderdaad sprake geweest is van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdrijven. Dit is ook de conclusie van een gezamenlijk onderzoeksrapport van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) en de Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC)2. In dit rapport worden Ethiopische federale troepen, milities uit de Amhara regio, Tigrese troepen, en troepen uit Eritrea, allen beschuldigd van ernstige mensenrechtenschendingen. Deze conclusie wordt verder gestaafd door een groot aantal onderzoeken van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International, Human Rights Watch, en internationale mediaorganisaties.
Het gezamenlijke onderzoek van OHCHR en de EHRC heeft ook een aanzet gedaan tot het verzamelen van bewijsmateriaal dat toekomstige vervolging moet kunnen ondersteunen. Eind 2021 heeft de Ethiopische regering een task force opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende ministeries, om onder meer daders te vervolgen. Nederland volgt dit proces nauwgezet.
Tevens heeft de Mensenrechtenraad van de VN in december 2021 een speciale onderzoekscommissie opgezet die verder onderzoek moet doen naar mensenrechtenschendingen in het conflict in Noord-Ethiopië. Bewijzen verzameld tijdens dit onderzoek kunnen dienen ter ondersteuning van toekomstige vervolgingen van daders.
Kunt u inzage geven of er sprake is van buitenlandse inmenging in het conflict?
Ja, er is sprake van buitenlandse inmenging in het conflict. Eritrese troepen hebben op verzoek van de Ethiopische regering actief meegevochten aan de zijde van de Ethiopische federale overheid. Sporadisch is er nog altijd sprake van gevechten tussen Eritrese troepen en troepen uit Tigray en de situatie aan de grens blijft gespannen. Nederland heeft zich herhaaldelijk aangesloten bij oproepen van EU en andere gelijkgezinden tot terugtrekking van deze Eritrese troepen als onderdeel van een politieke oplossing van het conflict.
Daarnaast hebben verschillende landen wapens geleverd aan de strijdende partijen, die invloed hebben gehad op het verloop van het conflict. Nederland heeft daarom, in lijn met de motie Sjoerdsma3, in de RBZ gepleit voor een EU-wapenembargo op Ethiopië. Daar was indertijd niet voldoende draagvlak voor.
Is er sprake, of sprake geweest, van een overtreding van VNVR-resolutie 2417 (2018)? Zo ja, wat voor consequenties heeft dit voor de Ethiopische regering?
Overtreding van resolutie 2417 is een zware beschuldiging. Daarom hecht Nederland aan een gedegen onderbouwing, op grond van onafhankelijk onderzoek. Er bestaan aanwijzingen dat het gebrek aan voedsel inderdaad gebruikt is als oorlogswapen gedurende het conflict. Hoge functionarissen van de VN en EU, evenals rapporten van mediaorganisaties, maken hier melding van. Het gezamenlijke rapport van de OHCHR en EHRC van november 2021 concludeerde echter dat beide organisaties niet konden verifiëren of honger ingezet is als oorlogswapen, en riep op tot verder onderzoek naar obstructie van de leveranties van humanitaire hulp aan de getroffen bevolking.
Nederland heeft bij de nieuwe onderzoekscommissie van de VN-Mensenrechtenraad voor Ethiopië aangegeven dat het mogelijke gebruik van honger als oorlogswapen, evenals de blokkade van humanitaire hulp, een belangrijk zorgpunt is en dat verder onderzoek van groot belang is.
Kunt u er in Europees en internationaal verband voor pleiten om de druk op de Ethiopische regering en het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF) maximaal te verhogen om de humanitaire toegang aan Tigray te behouden en te versnellen en ervoor zorgen dat burgers niet langer het slachtoffer worden van het interne conflict tussen strijdende groepen in Ethiopië?
Nederland pleit er zowel in EU als VN verband voor dat de humanitaire toegang tot de bevolking van Tigray en andere getroffen gebieden in Noord-Ethiopië verbetert. Dit is een van de grootste prioriteiten voor de EU in Ethiopië, samen met overeenkomen van een staakt-het-vuren en de vervolging en berechting van vermeende daders van mensenrechtenschendingen. De EU heeft deze drie voorwaarden consequent uitgedragen richting de strijdende partijen, en duidelijk gemaakt dat normalisering van de betrekkingen tussen de EU en Ethiopië afhankelijk is van vooruitgang op deze drie punten. Nederland heeft zelf deze boodschap ook actief uitgedragen, inclusief in de VN en Internationale Financiële Instellingen.
Dit heeft ook tot enkele resultaten geleid. Druk van de EU, in nauwe samenwerking met onder meer de gezanten van de Afrikaanse Unie en de VS, heeft een belangrijke rol gespeeld in het toegenomen aantal trucks met hulpgoederen dat de Tigray regio binnen is gekomen. Tevens heeft de aanhoudende druk ertoe geleid dat de Ethiopische regering geen verder militair offensief heeft ingezet, en dat Tigrese troepen zich grotendeels hebben teruggetrokken uit naburige regio’s. Dit is positief, maar nog niet voldoende. Nederland zal zich in blijven zetten, in EU- en internationaal verband, op de hierboven genoemde drie prioriteiten.
Kunt u ervoor pleiten dat de VN, de EU, en andere gelijkgestemde partners zoals de VS en het VK persoonsgerichte sancties opleggen aan de Ethiopische regering en het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF), indien er inderdaad sprake is van grove overtredingen van het volkenrecht?
Nederland heeft meerdere malen, binnen de EU, ook binnen de RBZ, actief gepleit voor sancties tegen partijen die hulp blokkeren, die een politiek proces tegenhouden, en die verantwoordelijk zijn voor grootschalige mensenrechtenschendingen. Daar bleek indertijd geen draagvlak voor te zijn binnen de EU. De Kamer is daarover ook geïnformeerd.4
Nederland denkt dat sancties tot de mogelijkheden moeten behoren indien dit bijdraagt aan vooruitgang op de drie voorwaarden van de EU. Sancties zijn daarbij niet bedoeld om verantwoording af te dwingen, maar als politiek instrument om deze vooruitgang te bewerkstelligen.
Nu in de afgelopen maanden het conflict enigszins is gede-escaleerd, humanitaire toegang is verbeterd, en er een begin gemaakt is door de Ethiopische regering met verantwoording, zal het draagvlak in EU-verband om sancties in te voeren heel beperkt zijn. Mocht de situatie daartoe aanleiding geven, dan ben ik zeker bereid de sanctiediscussie wederom in EU-verband aan te gaan.
Wordt er in VN-verband gesproken over het creëren van veilige zones in de regio rondom Tigray, waar burgers naar toe kunnen vluchten om te ontsnappen aan het geweld en de juiste voeding en medische hulp toegediend kunnen krijgen? Acht u dit nodig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hiervoor pleiten en kunt u de Kamer hierover informeren?
Op dit moment wordt in VN-verband niet gesproken over het creëren van veilige zones in de regio rondom Tigray. In de regio’s rondom Tigray (Afar en Amhara) is geweld op dit moment grotendeels gestopt en keren intern ontheemden weer terug naar hun huizen.
Met uitzondering van West-Tigray, heeft de oppositiebeweging TPLF de controle over het grondgebied van Tigray. De veiligheidssituatie is op dit moment relatief kalm. Burgers hebben dringend behoefte aan voedsel en medische hulp. Die hulp ontvangen zij het liefst in Tigray in plaats van in naburige regio’s, waar men zich onveilig voelt omdat daar grote animositeit heerst jegens Tigreëers. Voor Nederland is het van belang dat hulp alle mensen bereikt die getroffen zijn, ongeacht waar ze zich bevinden, in lijn met de humanitaire principes.
Kunt u zich tevens inzetten voor persvrijheid in de Tigray-regio, zodat journalisten op locatie onderzoek en verslag kunnen doen van de mensenrechtenschendingen? Zo ja, op welke manier gaat Nederland dit in gezamenlijkheid met partners afdwingen?
Onder Premier Abiy Ahmed was de afgelopen jaren meer vrijheid gekomen voor journalisten om hun werk te doen. Sinds de uitbraak van de oorlog in Noord-Ethiopië is de persvrijheid echter weer ingeperkt. Zowel nationale als internationale journalisten wordt het werk sterk belemmerd, met name waar het onafhankelijke berichtgeving betreft over de oorlog. Nederland zet zich specifiek in op dit thema en spreekt de Ethiopische regering hierop aan. De ambassade in Addis Abeba is onder meer co-voorzitter van de Media Freedom Coalition.
Binnen de regio Tigray is TPLF aan de macht. Nederland onderhoudt geen direct regulier contact met TPLF. Vanuit de EU-instellingen is de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika gemandateerd om contact te onderhouden met de TPLF ter bevordering van het vredesproces. Nederland zal in overleg gaan met de EU Speciaal Gezant of het mogelijk en wenselijk is specifiek te vragen om toegang voor journalisten tot Tigray om onderzoek te doen naar de situatie ter plaatse, inclusief mensenrechtenschendingen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De situatie op Schiphol |
|
Mahir Alkaya , Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Joost Eerdmans (EénNL), Farid Azarkan (DENK), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de bestuurders van de luchthaven Schiphol niet volledig in control zijn gebleken van de operaties op de luchthaven de afgelopen tijd?
Sinds de coronacrisis is de luchtvaartsector geconfronteerd met verschillende uitdagingen. Eerst hebben luchthavens in Europa afscheid moeten nemen van een deel van het personeel tijdens de piek van de pandemie. Al vroegtijdig is de luchthaven in samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel. Vanwege krapte op de arbeidsmarkt zijn er helaas personeelstekorten bij essentiële onderdelen van de operatie van luchthavens ontstaan. Personeelstekort is een probleem dat zich niet alleen in de luchtvaartsector voordoet. In de luchtvaartsector is dit probleem duidelijk zichtbaar nu in veel landen reisrestricties in verband met corona zijn opgeheven en de vraag naar vliegen is gestegen. De vraag ligt op dit moment hoger dan de verwachting was in het meest optimistische scenario van herstel. De samenloop van deze omstandigheden zorgt voor problemen in de operatie op Schiphol. Dit neemt niet weg dat Schiphol niet de kwaliteit heeft geleverd die van de luchthaven verwacht mag worden.
De directie en het personeel op Schiphol zetten alles op alles om de problemen te verhelpen. Schiphol heeft een actieplan opgesteld om tijdens de zomerperiode een zo voorspelbaar mogelijke situatie te creëren. Dit actieplan richt zich op het werven van medewerkers, het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en- omstandigheden, het optimaliseren van de doorstroming en het creëren van een maakbare operatie. Dit actieplan neemt niet alle uitdagingen voor de zomer weg en daarom heeft Schiphol aangegeven dat in ieder geval in de maand juli en mogelijk ook in augustus een maximum moet worden gesteld aan het aantal vertrekkende passagiers. Hoe vervelend dit ook is voor de passagiers, het is helaas wel nodig om deze maatregel in te voeren om de operatie veilig en zo betrouwbaar mogelijk te laten verlopen op Schiphol. Zodra de zomerdrukte achter de rug is, verwacht ik dat Schiphol een evaluatie uitvoert naar de ontstane situatie in de meivakantie en de zomerperiode.
Kunt u de Kamer het (concept)verlag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders doen toekomen, die op 12 april jl. heeft plaatsgevonden, inclusief de relevante stukken? (Bron: jaarverslag over 2021)?
Het verslag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (inclusief de relevante stukken) wordt aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kan daarom niet worden gedeeld met uw Kamer. Wat ik wel met uw Kamer kan delen is dat Schiphol tijdens de Algemene vergadering van Aandeelhouders heeft aangegeven te maken te hebben met enkele uitdagingen op operationeel niveau bij de grondafhandeling. Daarnaast heeft Schiphol gesignaleerd dat krapte bestond op de arbeidsmarkt. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Schiphol vroegtijdig samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel.
Deelt u de mening dat de deelneming Schiphol behoorlijke schadeclaims kan verwachten als het huidige niveau van dienstverlening onder de maat is, zeker nu ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat publiekelijk meedeelt dat Schiphol op dit moment niet de kwaliteit levert die we van de luchthaven verwachten? Deelt u de mening dat dit tot forse tegenvallers (minder dividend of als het heel slecht gaat extra bijstortingen) voor de aandeelhouders (rijk, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, ADP) kan leiden?1
Schiphol heeft op 16 juni jl. aangekondigd een maximum te moeten stellen aan het aantal reizigers dat kan vertrekken in de zomerperiode vanaf de luchthaven. Het is vervolgens aan de slotcoördinator (ACNL) om hiervan een evenredige verdeling te maken over de verschillende luchtvaartmaatschappijen en aan de luchtvaartmaatschappijen hoe ze hier exact invulling aan geven. De slotcoördinator heeft deze verdeling inmiddels gemaakt op basis van de hoeveelheid slots die aan de verschillende luchtvaarmaatschappijen toebedeeld zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn inmiddels van de verdeling op de hoogte gesteld. Als sprake is van schade bij luchtvaartmaatschappijen en reisorganisaties dan zullen de gesprekken hierover in eerste instantie moeten plaatsvinden tussen de luchtvaartmaatschappijen, reisorganisaties en Schiphol zelf. Schiphol heeft ook aangegeven eventuele claims te zullen beoordelen als die binnenkomen. Als het daadwerkelijk tot procedures komt, zal een rechter moeten oordelen of en zo ja, welk deel van een eventuele vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is. Ik kan niet vooruitlopen op mogelijke claims en de beoordeling daarvan.
Bent u bereid om, nu de dienstverlening duidelijk tekortschiet en er risico’s zijn voor de continuïteit van de dienstverlening, alleen of samen met andere aandeelhouders te verzoeken om op korte termijn een extra algemene vergadering van aandeelhouders te houden? Kunt u aan de vennootschap vragen of die vergadering openbaar kan zijn?
Ik ben samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat regelmatig in gesprek met Schiphol over de situatie op de luchthaven en over de voortgang van het actieplan dat Schiphol heeft opgesteld. Ook op ambtelijk niveau vinden bijna dagelijks gesprekken plaats met Schiphol. Daarom is een extra algemene vergadering van aandeelhouders op korte termijn niet nodig.
Bent u bereid om voor de vergadering zowel de operationele chaos en een oplossing daarvoor als de minimumvereisten aan dienstverlening die de bestuurders moeten leveren, aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de bezwaren tegen het huidige beleid en operationele gang van zaken schriftelijk aan de bestuurders (inclusief de Raad van Commissarissen) van de vennootschap mee te delen, inclusief een verzoek om verbetering? Zo ja, wilt u die brief openbaar maken?
De directie van Schiphol is verantwoordelijk voor operationele aangelegenheden en het te voeren beleid. Ik volg de situatie nauwgezet en ik heb samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat Schiphol opgeroepen om de maatregelen te treffen die nodig zijn en wij spreken Schiphol hierover regelmatig. Op dit moment is het van belang dat de directie zich concentreert op het uitvoeren van het opgestelde actieplan en de zomerperiode in goede banen leidt. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft uw Kamer over dit actieplan geïnformeerd.2 Om de voortgang van de maatregelen uit het actieplan te kunnen monitoren rapporteert de luchthaven wekelijks aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Bij deze monitoring ben ik eveneens betrokken. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken en de voortgang die Schiphol maakt met de zomeraanpak. Ik zie geen aanleiding om in aanvulling hierop nog schriftelijk bezwaar te maken tegen het huidige beleid en de operationele gang van zaken. Dat neemt niet weg dat ik bij Schiphol aandring op een structurele oplossing voor dit probleem.
Bent u ervan op de hoogte dat, indien er dan onvoldoende verbetering optreedt, u ook om een enquête kunt vragen bij de Ondernemingskamer in verband met wanbeleid?
Ik ben op de hoogte dat de wet een mogelijkheid biedt aan aandeelhouders (die aan bepaalde voorwaarden voldoen) tot het indienen van een verzoek bij de Ondernemingskamer tot het starten van een enquêteprocedure.
Kunt u deze vragen een voor een en redelijk spoedig beantwoorden in verband met de komende drukke periode tijdens de zomervakantie?
Ik heb ernaar gestreefd de vragen voor het zomerreces te beantwoorden.
Het laatste IPCC rapport en het 'besparingsplan aardgas' van de NVDE |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het laatste IPCC rapport en het «besparingsplan aardgas» van de NVDE, gepubliceerd op 2 maart?1
Ja.
Deelt u de bevindingen uit het IPCC rapport, te weten dat de bestaande infrastructuur voor fossiele brandstoffen meer CO2 equivalenten uitstoot (660Gt), dan het koolstofbudget dat nog resteert voordat de 1,5 graden wordt bereikt (500Gt)? Zo niet, waarom niet?
Ja, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) geeft inderdaad aan dat de totale toekomstige CO2-uitstoot van bestaande fossiele infrastructuur (naast olie en gas ook gebruik van kolen) zonder CO2-maatregelen het resterende koolstofbudget voor 1,5 graden overstijgt (IPCC WGIII rapport, Summary for Policymakers, paragraaf B1.7).
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot het vervangen van Russisch gas via het loslaten van de maximale productiecapaciteit van 35 procent bij kolencentrales, het importeren van LNG en extra winning van (Gronings) gas en de plannen om nieuw gas te winnen op de Noordzee met Duitsland – waar op 1 juni de Nederlandse vergunning voor is afgegeven – haaks staat op de noodzaak om de bestaande infrastructuur voor fossiele brandstoffen sneller af te bouwen, zoals als noodzakelijk is aangekaart in het meest recente IPCC rapport? Zo ja, waarom heeft de Minister de vergunning afgegeven voor extra winning van aardgas in de Noordzee? Zo niet, graag een toelichting.
Nee. Het IPCC geeft aan voor beperking van de uitstoot van CO2 in lijn met de 1,5 graden op korte termijn, met name de mondiale uitfasering van het kolengebruik vergt. Dat is met het verbod op de inzet van kolen in de elektriciteitsvoorziening in 2030 voor Nederland reeds geborgd. Voor de uitfasering van het gebruik van olie en gas is meer tijd beschikbaar. De vervanging van Russisch gas vormt een grote uitdaging voor de Nederlandse energievoorzieningszekerheid. Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om deze voorzieningszekerheid te waarborgen, met name voor huishoudens en vitale sectoren. Zij doet dit door het vullen van strategische gasvoorraden, het vergroten van de import van LNG, bevorderen van energiebesparing en door het maken van afspraken met bedrijven over productiebeperking bij eventuele acute tekorten. Het bevorderen van de lokale gasproductie in kleine velden vormt daar ook een onderdeel van. De inzet van lokale gasvoorraden kan de noodzaak en afhankelijkheid van de import van LNG en een toename van de inzet van kolen in de elektriciteitsproductie verminderen. Het kabinet blijft er de voorkeur aan geven gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag. Hierbij zal niet meer worden gewonnen dan nodig is voor de binnenlandse consumptie. Dit is beter voor het klimaat dan import van LNG en daarnaast remt productie in eigen land nieuwe importafhankelijkheid van andere landen. Nederland houdt daarbij vast aan zijn klimaatdoelen voor 2030 en eventuele extra emissies door de vervanging van Russisch gas, zoals het loslaten van de maximale productiecapaciteit van 35 procent bij kolencentrales, zullen worden gecompenseerd met extra maatregelen. De inzet van eigen gas ter vervanging van Russisch gas zal niets afdoen aan de ambitie van het kabinet om tot een energietransitie richting een klimaatneutrale energievoorziening te komen.
Kunt u een appreciatie geven van het besparingsplan aardgas van de NVDE?
Welke maatregelen ziet u als haalbaar om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het besparingsplan aardgas? Hoe voert u deze maatregelen op dit moment zo snel mogelijk uit?
Kunt u aangeven welke maatregelen, die onderdeel zijn van het besparingsplan aardgas, dit parlementaire jaar al zijn genomen?
Welke problemen zorgen er volgens u voor dat het besparingsplan aardgas niet kan worden uitgevoerd? Hoe bent u voornemens de obstakels zo snel mogelijk op te lossen?
Deelt de mening dat in uitvoering van het besparingsplan aardgas, gezien de huidige geopolitiek situatie, geen noodzaak bestaat voor het aanboren van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo niet, kunt u uw standpunt toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik ben eerder via de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302) uitgebreid ingegaan op de noodzaak en de maatregelen die nodig zijn voor de korte, middellange en lange termijn om het gasverbruik te reduceren. Daarbij heb ik ook het vergroten van het aanbod van andere fossiele bronnen genoemd (via extra LNG-importcapaciteit) om deels het gas uit Rusland te vervangen, naast het verhogen van de energie-efficiëntie en het versnellen van duurzame energieproductie.
Het artikel ‘Kabinet mist kans echt transparant te zijn bij het ultieme lobby-evenement’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet mist kans echt transparant te zijn bij het ultieme lobby-evenement»?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat niet alle agenda’s van alle bewindspersonen die aanwezig waren bij het World Economic Forum, openbaar zijn gemaakt?
De programma’s van de bewindspersonen tijdens de jaarvergadering van 2022 zijn inmiddels openbaar. U treft deze aan in de bijlage bij de antwoorden op de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3542)
Klopt het dat alle bewindspersonen die deelnamen aan het World Economic Forum niet openbaar hebben gemaakt met welke personen en organisaties zij hebben gesproken? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de agenda’s van alle bewindspersonen die deel hebben genomen aan het World Economic Forum openbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle personen en organisaties waarmee de verschillende bewindspersonen hebben gesproken, inclusief de belangrijkste besproken gespreksonderwerpen?
Zie antwoord vraag 2.