De Ranglijst Christenvervolging 2023 |
|
René Peters (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2023?1
Ja, ik heb deze lijst op 19 januari persoonlijk in ontvangst genomen tijdens een ontmoeting met Open Doors en het grote belang van hun werk onderstreept.
Herkent u de omvang van vervolging van christenen vanwege hun geloofsovertuiging, zoals geconstateerd door de organisatie Open Doors, die stelt dat het aantal christenen dat vervolgd wordt op een alarmerend hoog niveau blijft, waarbij meer dan 360 miljoen christenen te maken hebben met een hoog niveau van vervolging en in de 50 landen van de Ranglijst Christenvervolging het 312 miljoen mensen betreft die te maken hebben met «zeer zware of extreme vervolging»?
De cijfers in het rapport zijn goed onderbouwd en klinken plausibel. Open Doors heeft een grote onderzoeksafdeling en dertig jaar ervaring met dit werk. De onderzoeksmethoden lijken accuraat met gebruik van diverse betrouwbare indicatoren. Ik krijg vanuit de ambassades dezelfde signalen die mij zorgen baren en ook in andere ranglijsten zoals die van Humanists International worden zorgelijke ontwikkelingen als het gaat om vrijheid van levensovertuiging genoemd.
Komen de gegevens van Open Doors, die in de rapportageperiode (1 oktober 2021 tot 30 september 2022) melding maakt van conservatieve tellingen van 5.621 vermoorde christenen vanwege hun geloof, 2.126 gevallen van verkrachting of seksueel geweld, 5.259 ontvoeringen, 2.100 kerken die aangevallen werden en meer dan 4.500 woningen verwoest uitkomen, overeen met uw eigen bevindingen?
Zie vraag 2.
Ziet u het effect van de Nederlandse initiatieven om geweld en straffeloosheid tegen te gaan en mensenrechten te respecteren, zoals Team Europe Initiative Security and Governance en de Regional Stability Strategy van het United Nations Development Programme (UNDP)? Ziet u mogelijkheden om de betrokkenheid bij deze initiatieven te intensiveren?
Ja, die effecten zie ik. Nederland is verantwoordelijk voor een groot aantal initiatieven om geweld en straffeloosheid tegen te gaan en respect voor mensenrechten te bevorderen. Over de resultaten die hierbij worden bereikt wordt uw Kamer geïnformeerd via o.a. de jaarlijkse BHOS-rapportage en de mensenrechtenrapportage. Specifiek op het terrein van vrijheid van religie en levensovertuiging financiert Nederland onder andere het JISRA (Joint Initiative for Strategic Religious Action) programma in Nigeria, dat lokale religieuze actoren ondersteunt in conflictbemiddeling en -preventie. Hiermee worden meetbare resultaten geboekt op het gebied van wederzijds respect en verdraagzaamheid. Het Kabinet steunt daarnaast inderdaad de ambities uit de regionale stabilisatiestrategie voor de Tsjaadmeerregio, waaronder op het gebied van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid. Via de UNDP-stabilisatiefaciliteit voor de Tsjaadmeerregio investeert Nederland in het herstel van infrastructuur en basisdiensten en de terugkeer van politie en justitie in door Boko Haram verwoeste gemeenschappen. Het bevorderen van menselijke veiligheid en mensenrechten vormt een integraal onderdeel van deze inzet. In december heeft het Kabinet een extra bijdrage van € 8 miljoen aan deze faciliteit gedaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de invloed van huurlingenlegers in te perken of aan de kaak te stellen in verband met de situatie in de landen ten zuiden van de Sahara, die verder te lijkt te escaleren, als gevolg van diverse coups die plaatsvonden in zowel Mali als Burkina Faso, mede gelet op het feit dat instabiliteit ruimte biedt aan jihadistische groepen, die naast en soms gezamenlijk optrekken met georganiseerde misdaad en huurlingen van bijvoorbeeld Wagner?
Het is belangrijk om de dialoog hierover aan te blijven gaan met overheden, ook met de transitie-autoriteiten in Burkina Faso, Mali en Tsjaad. Rusland en mogelijk (Russische) paramilitaire organisaties ontplooien activiteiten die indruisen tegen de Nederlandse en Europese waarden en belangen. In onze dialoog dringen we er op aan geen samenwerking met paramilitaire organisaties aan te gaan omdat dit leidt tot mensenrechtenschendingen. Dit doen we als Nederland, en ook in EU-verband.
Tegelijkertijd zet Nederland in op de aanpak van de grondoorzaken van instabiliteit, zoals armoede, chronische voedselonzekerheid en afwezigheid van de overheid of goed bestuur. Daarnaast acht het kabinet het van belang bij te blijven dragen aan internationale missies ter bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit.
De Wagner-groep staat op de EU-sanctielijst. Daarmee is het voor burgers en bedrijven uit de EU verboden om direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen. Het is echter uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de autoriteiten de veiligheid van hun burgers te waarborgen.
Onderschrijft u dat, naast factoren als klimaatverandering, tribale kwesties en criminele motieven, religie en dan met name extreem geweld van diverse jihadistische groepen, een belangrijke oorzaak is van het ontwrichtende geweld in Nigeria?
Geweld door extremistische organisaties neemt in verschillende regio’s van Afrika toe, waaronder in Nigeria. De situatie met name in het Noorden van Nigeria, is verontrustend. Bij verschillende vormen van geweld in Nigeria vallen veel slachtoffers, onder wie christenen. Het geweld wordt veroorzaakt door een mix van factoren die in de verschillende gebieden een meer of minder belangrijke rol spelen. Religie wordt veelvuldig gebruikt als aansporende reden voor dit geweld, maar het is doorgaans niet de grondoorzaak van het geweld. Zo zijn bijvoorbeeld de verminderde toegang tot socio-economische mogelijkheden, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie, marginalisering van verschillende bevolkingsgroepen en het landbeheerstelsel grondoorzaken van dit geweld. Verschillende factoren verslechteren momenteel de levensstandaard van de gemiddelde inwoner van Nigeria, o.a. inflatie, hoge voedsel- en benzineprijzen en klimaatverandering. Dit draagt bij aan de toename van onderliggende spanningen en geweld. De aanloop naar de nationale en regionale verkiezingen in 2023 versterkt dit verder.
Welke mogelijkheden ziet u om opvolging te geven aan de bilaterale gesprekken tussen de Nederlandse overheid en de Nigeriaanse overheid in 2021? Kunnen de nieuwe ranglijstresultaten resulteren in hernieuwde initiatieven?
Tijdens bilaterale gesprekken van Minister President Rutte op presidentieel en ministerieel niveau is de veiligheidssituatie besproken, laatstelijk in september 2021. Mede in vervolg op die gesprekken brengt de Nederlandse ambassade in Nigeria de veiligheidssituatie in het land consistent op in gesprekken met de autoriteiten en vraagt de overheid zich in te spannen om de veiligheid voor iedereen in Nigeria te verbeteren. Dit komt allereerst ten goede aan de inwoners van Nigeria en de stabiliteit en welvaart van het land, en daarmee ook aan de bredere regio en het gehele continent. Ook in 2023, waarin Nederland tracht de bilaterale relatie verder te versterken met de dit jaar aan te treden nieuwe Nigeriaanse overheid, zal Nederland tijdens bilaterale gesprekken de veiligheidssituatie in het land steevast opbrengen en daarin alle ontwikkelingen mee nemen. Daarnaast draagt Nederland aan verschillende initiatieven bij om de spanningen op lokaal niveau te verminderen en om de stabiliteit en duurzame ontwikkeling van het land te versterken, o.a. middels directe activiteiten gericht op vrijheid van religie en levensovertuiging, alsmede middels indirecte activiteiten, bijvoorbeeld gericht op het vergroten van de lokale voedselproductie.
Welke ontwikkelingen zijn er ten aanzien van een mogelijk onderzoek door het internationaal Strafhof naar misdaden tegen de menselijkheid in Nigeria? Zal dit onderzoek eerder op nationaal of internationaal niveau plaatsvinden?
In december 2020 heeft de aanklager van het Internationaal Strafhof het voorlopige onderzoek (preliminary examination) naar de situatie in Nigeria afgesloten en daarbij geconcludeerd dat er een redelijke basis is om aan te nemen dat er oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid zijn gepleegd. De volgende stap in de procedure bij het Strafhof zou zijn dat de aanklager bij de Kamer van vooronderzoek een verzoek indient om hem te machtigen om een formeel onderzoek (investigation) te openen.
Vorig jaar heeft aanklager Khan echter aangegeven dat hij in overeenstemming met het complementariteitsbeginsel eerst nog met de autoriteiten van Nigeria de mogelijkheid van nationale procedures wil onderzoeken. Tijdens zijn eerste bezoek aan Nigeria op 19 en 20 april 2022 heeft hij ter bevordering van deze nationale procedures ook technische bijstand toegezegd en daarnaast werkt zijn Parket op dit moment samen met de Nigeriaanse autoriteiten aan een Memorandum of Understanding. Of aanklager Khan in de komende jaren alsnog zal aansturen op procedures bij het Internationaal Strafhof, zal hoofdzakelijk afhangen van zijn oordeel over de voortgang van de nationale procedures in Nigeria.
Welke mogelijkheden ziet u om landen aan te spreken, die zowel bij de International Religious Freedom or Belief Alliance (IRFBA) zijn aangesloten als op de Ranglijst Christenvervolging 2023 staan, zoals de Democratische Republiek Congo, Colombia en Kameroen?
Politieke consultaties en bestaande dialogen in bilateraal en EU verband worden door Nederland o.a. gebruikt om landen aan te spreken op schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging. Ook tijdens de landenbezoeken van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging worden landen aangesproken om zich te houden aan de internationale verplichtingen. DeInternational Religious Freedom of Belief Alliance is daar ook een instrument voor.
Nederland spoort landen tevens binnen de Mensenrechtenraad aan om passages m.b.t. de vrijheid van religie en levensovertuiging indien relevant op te nemen in de landenresoluties. Tevens wordt de Universal Periodic Review (UPR) gebruikt door Nederland om andere landen aan te sporen om mensenrechtenverdragen na te leven. Wanneer dit opportuun is geldt dit ook voor de vrijheid van religie en levensovertuiging. Nederland stemt interventies af met gelijkgezinde landen om het UPR proces te beïnvloeden en moedigt ngo’s aan om dit ook te doen.
De Ranglijst Christenvervolging 2023 identificeert guerrillagroepen en criminele bendes in Colombia, en rebellengroeperingen zoals de ADF in de DRC als voornaamste daders verantwoordelijk voor het maken van een groot aantal burgerslachtoffers, waaronder ook christenen. In de noordelijke provincies in Kameroen zijn veel van de slachtoffers van terreur door Boko Haram moslims. In het Engelstalige deel van Kameroen zijn het vooral christenen die slachtoffer zijn van geweld. Echter spelen hier verschillende partijen een rol, onder andere regeringstroepen.
Nederland ondersteunt via de EU de Colombiaanse, Congolese en Kameroense overheid op het gebied van de bestrijding van geweld van gewapende groepen.
Welke kansen ziet u om bijvoorbeeld in internationaal verband toenadering tot Noord-Korea te zoeken, aangezien dit land op plek 1 van de ranglijst staat met het hoogste aantal punten ooit en meer geweldsincidenten kende vorig jaar onder de noemer van de «wet op antireactionair gedachtegoed», die alle niet Noord-Koreaanse publicaties van de Bijbel tot Zuid-Koreaanse tv-series criminaliseert? Welke mogelijkheden ziet u om anderszins actie te ondernemen?
De ernstige mensenrechtensituatie in Noord-Korea bespreekt Nederland vooral in multilateraal verband (EU en VN). De kansen op daadwerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie zijn echter klein. Momenteel is enige toenadering tot Noord-Korea vrijwel onmogelijk. Noord-Korea verleent ook geen toegang aan de VN Mensenrechtenrapporteur die kantoor houdt in Seoul (Zuid-Korea).
Welke mogelijkheden zijn er om de Chinese regering aan te spreken op de toenemende controle van China op zijn eigen bevolking in het algemeen en in het bijzonder op inwoners die afwijken van de partijlijn? Kunt u de Chinese regering aanspreken op de behandeling van minderheidsgroepen als de Oeigoerse gemeenschap en ook Christenen, aangezien dissidente stemmen uit die groepen als probleemveroorzakers en zelfs terroristen worden weggezet, zoals al een paar jaar blijkt uit de ranglijst?
Nederland blijft de mensenrechtensituatie in China bilateraal en multilateraal aankaarten bij de Chinese regering. Nederland en de EU spreken zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en roepen China op de mensenrechtenschendingen te beëindigen, zoals tijdens de afgelopen VN Mensenrechtenraad in oktober via de EU item 4 verklaring.
Heeft u de indruk dat de nationale en Europese regelgeving omtrent de export van technologie naar China voor dual-use afdoende is? Of kleven er nog concrete risico’s aan de leveringen van dual-use producten aan China?
Inzet van technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijke ongewenste toepassingen van geleverde producten. Bedrijven worden nadrukkelijk gewezen op de risico’s die met hun bedrijfsactiviteiten gepaard gaan. Het kabinet verwacht van deze bedrijven dat zij een weloverwogen afweging maken of (de voorzetting van) levering van de goederen aan bepaalde eindgebruikers past binnen een adequaat compliance- en IMVO-beleid, in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen dat het gebruik van producten of diensten tot mensenrechtenschendingen leidt, is via exportcontrole. De EU Dual Use Verordening verwijst expliciet naar de verantwoordelijkheid van bedrijven om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Hierbij worden bedrijven onder de nieuwe cybersurveillance-bepaling gehouden tot het doen van een zorgvuldigheidsonderzoek en dienen zij de bevoegde nationale autoriteit te informeren wanneer zij op basis van dat onderzoek mogelijke risico’s op mensenrechtenschendingen hebben vernomen. Europese richtsnoeren zijn in de maak over waar dat zorgvuldigheidsonderzoek van exporteurs precies aan moet voldoen en over welke specifieke producten onder de cybersurveillance-bepaling zouden kunnen vallen. Daarnaast biedt de nieuwe verordening de mogelijkheid voor lidstaten om cybersurveillance items nationaal onder exportcontrole te brengen bij zorgen omtrent mensenrechtenschendingen. Bij vergunningaanvragen voor export van strategische goederen, programmatuur en technologie toetst Nederland expliciet het risico op mensenrechtenschendingen en wijst deze in voorkomend geval af.
Herkent u de ontwikkeling dat de Chinese regering bezig lijkt te zijn met een «verchinezing» van bijvoorbeeld internationaal erkende mensenrechten, met als gevolg dat universele mensenrechten worden uitgehold of aan de kant worden geschoven en plaats maken voor «eigen» rechten van landen, zoals het recht op «stabiliteit en veiligheid»? Wat zijn de mogelijkheden voor Nederland om binnen bijvoorbeeld de VN of de EU hier tegenwicht aan te bieden?
Deze ontwikkeling is herkenbaar. Daarom volgt het kabinet deze ontwikkelingen kritisch en biedt actief tegenstand door verzet tegen ideologisch Chinees taalgebruik in VN-documenten en in de verschillende gremia, waaronder de VN Mensenrechtenraad. Nederland zet in op de vormen van multilaterale samenwerking die bijdragen aan Nederlandse veiligheid en welvaart. Hierbij trekt Nederland, waar mogelijk, gezamenlijk op met de EU en gelijkgezinde partners zoals de Verenigde Staten. Daarnaast wordt ook actief gekeken naar coalities met democratische landen buiten de cirkel van traditionele partners.
Deelt u de zienswijze dat het Chinese model van intense overheidscontrole en -bemoeienis een populair exportproduct naar autoritaire landen in Azië kan worden? Erkent u dat dit potentieel bedreigend is voor Christenen en andere minderheden en dat deze ontwikkeling om die reden onderwerp van regulering en monitoring moet blijven?
Hoewel surveillancetechnologie in principe voor geoorloofde doeleinden gebruikt kan worden, is vooral toepassing binnen niet-democratische landen of landen met een gebrekkige rechtstaat zorgelijk.
Het bericht ‘Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken»?1
Ja.
Erkent u dat met het kanaliseren van de online gokmarkt het aantal verslavingen is gegroeid?
Er zijn momenteel nog geen betrouwbare cijfers beschikbaar om te kunnen beoordelen wat de invloed van het openen van de online markt is op het aantal mensen met een verslavingsproblematiek. Zoals ik aangaf in mijn laatste brief van 5 december 2022 zijn hiervoor de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) over het aantal mensen dat behandeld wordt voor kansspelverslaving een goede indicatie.2 Deze rapportage is naar verwachting in maart 2023 gereed. Daarnaast zal de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) jaarlijks rapporteren over de ontwikkeling in en omvang van de verslavingsproblematiek in Nederland, waaronder ook kansspelverslaving. Aanbevelingen die zien op het voorkomen van kansspelverslaving, neem ik mee in mijn toekomstige beleid voor verslavingspreventie.
Naast cijfers over mensen die in behandeling zijn voor kansspelverslaving, is van belang om de hoeveelheid (problematische) spelers te meten. Dit geeft een completer beeld, omdat niet alle mensen met een kansspelverslaving de stap zullen zetten om zich te laten behandelen. Daarnaast duurt het enige tijd voordat verslavingen zich manifesteren.
Daarom wil ik de ontwikkelingen over een langere tijd monitoren om de informatiepositie te versterken en een betrouwbaar beeld te kunnen vormen. Om dit inzicht te vergaren ben ik voornemens een periodieke monitor op te zetten, in aanvulling op de cijfers van de Kansspelautoriteit (Ksa) en gegevens uit LADIS.3 Ik verwacht de eerste resultaten in het najaar van 2023 met uw Kamer te kunnen delen en vervolgens uw Kamer jaarlijks te informeren.
Erkent u dat het kanaliseren van de online gokmarkt niet alleen heeft gezorgd voor het weghalen van consumenten bij illegale goksites, maar ook voor het aantrekken van nieuwe gokkers en de kanalisatie derhalve een averechts effect heeft gehad?
De Wet Kansspelen op afstand (koa) heeft niet tot doelstelling om meer of minder gebruik van het online aanbod te realiseren, wel het doorlopend tegengaan van illegaal aanbod. Met het legaliseren en reguleren van de online kansspelmarkt is beoogd om spelers een omgeving te bieden waar onder meer aandacht is voor verslavingspreventie als een van de pijlers van het kansspelbeleid. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022 is niet precies inzichtelijk hoe groot het aantal spelers is dat op de illegale markt speelt en in het verleden heeft gespeeld.4 Wel is duidelijk dat veel Nederlanders voor de opening van de markt al speelden bij illegale aanbieders. Het is niet mogelijk om exact te meten hoeveel van deze spelers nu zijn overgestapt naar een legale aanbieder en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totale aantal spelers. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022, kan op basis van verschillende indicatoren worden geconcludeerd dat spelers het legale aanbod weten te vinden.5
Bent u met deze leden van mening dat bij het kanaliseren van de online gokmarkt onvoldoende is geluisterd naar de alarmerende signalen van verslavingsexperts en te veel is vertrouwd op de beloftes van de kansspelaanbieders?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wet is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder andere verslavingspreventie om de voorschriften voor aanbieders vorm te geven. De online kansspelmarkt en het toezicht daarop zijn nog steeds in ontwikkeling. De grote hoeveelheid ongerichte reclame vanuit aanbieders is mij niet ontgaan. Verslavingsexperts hebben hun zorgen daarover aangegeven en deze zorgen deel ik. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ongerichte reclame te beperken.6 Daarnaast hebben de eerste ontwikkelingen in de kansspelmarkt duidelijk gemaakt dat de voorschriften voor aanbieders aangescherpt moeten worden, waaronder de mogelijkheden om speellimieten in te stellen. Om kansspelverslaving bij spelers tegen te gaan moet voortdurend bijgestuurd worden. Om deze reden doet de Ksa onderzoek naar de invulling van de zorgplicht door aanbieders.
Wat gaat u doen aan gokbedrijven die niet ingrijpen wanneer spelers uit de bocht vliegen en tienduizenden euro’s verspelen?
Volgens artikel 4a van de Wet op de Kansspelen zijn vergunde aanbieders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer aanbieders signalen zien dat speelgedrag risicovol wordt, dienen zij in te grijpen. Het is de verantwoordelijkheid van de Kansspelautoriteit om hier toezicht op te houden en te handhaven wanneer nodig. Zoals ik bij vraag 4 aangaf is de Kansspelautoriteit in dat kader een breed onderzoek gestart. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik samen met de Ksa bezien waar en op welke wijze hardere grenzen gesteld moeten worden. De voorzitter van de Kansspelautoriteit heeft in een interview met de Volkskrant van 10 januari 2023 al vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek geconstateerd dat er behoefte is aan hardere grenzen.7 In dat licht werk ik op dit moment zoals toegezegd in mijn brief van 5 december, al aan kaders voor een bovengrens bij speellimieten. Dit is een manier om buitensporig speelgedrag te beperken. Ik kijk daarbij hoe het wettelijke uitgangspunt dat iemand zelf limieten moet instellen in de praktijk werkt, met name bij kwetsbare spelers. Daarnaast start ik een pilot in samenwerking met aanbieders en wetenschap om tot gedragsinterventies te komen waardoor spelers lagere limieten instellen.
Bent u bereid om bij wijzigingen in de wetgeving rondom online kansspelen de adviezen van verslavingsexperts als leidend te beschouwen?
Voor mij is het effectueren van de drie kansspeldoelen, namelijk om consumenten te beschermen, kansspelverslaving te voorkomen en criminaliteit tegen te gaan, leidend bij wijzigingen van wetgeving rondom online kansspelen. Daarbij is het belangrijk om adviezen van verslavingsexperts mee te nemen, naast adviezen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Om deze reden is in 2022 het onderzoeksprogramma «Preventie van kansspelverslaving» van start gegaan om een bijdrage te leveren aan de preventie en behandeling van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek door nieuwe kennis te ontwikkelen en het gebruik ervan te stimuleren. Deze kennis wordt gebruikt om meer zicht en grip te krijgen en het verslavingspreventiebeleid verder vorm te geven.
Bent u bekend met de werking van het uitsluitingenregister Cruks waardoor het voor gebruikers mogelijk is om een speelverbod in te stellen?
Ja.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat gebruikers het speelverbod van 6 maanden, binnen 6 maanden, zelf weer uitzetten waardoor het speelverbod voor «zwakke» gebruikers geen effect zal hebben?
De wet verbiedt de Kansspelautoriteit om een inschrijving ongedaan te maken als er nog geen zes maanden voorbij zijn sinds de inschrijving.8 Bij Cruks uitschrijven is gedurende de eerste zes maanden niet mogelijk omdat dit juist zou indruisen tegen het principe van Cruks als ondersteuning bij het onderdrukken van de neiging om weer te gokken.
Bent u bereid om met verslavingsexperts naar het uitsluitingenregister Cruks te kijken en daarbij de duur en de beperkingen van het speelverbod mee te nemen?
De Ksa is momenteel bezig met een herontwerp van Cruks om het systeem gebruiksvriendelijker en toegankelijker te maken. Hiervoor neemt de Ksa de visie van verslavingsexperts mee in het ontwikkelingsproces om tot een verbeterd en effectiever systeem te komen. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen het gemak waarmee een speler zich kan inschrijven verbeterd, maar wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om in het uitschrijvingsproces van spelers die meer dan zes maanden in Cruks staan, een verplichte bezinningsperiode in te bouwen. Het nieuwe systeem wordt naar verwachting in april 2023 in de praktijk gebracht. Vervolgens zal het vernieuwde systeem middels een gerichte campagne onder de aandacht van spelers worden gebracht. De resultaten van het verbeterde Cruks systeem volg ik op de voet.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op gokreclames geëffectueerd zal zijn?
Op 2 januari 2023 heeft de afdeling advisering van de Raad van State het advies over het reclameverbod gepubliceerd. Dit advies wordt momenteel verwerkt, waarbij ik mij inzet voor zo spoedig mogelijke publicatie van het besluit.
Het bericht ‘Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof, verdacht van neersteken vrouw’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof, verdacht van neersteken vrouw»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
In de eerste plaats is dit vreselijk voor het slachtoffer. Het is daarbij op zijn minst wrang te noemen dat de verdachte een tbs-gestelde is, die zich had onttrokken aan zijn begeleid verlof. We behandelen tbs-gestelden namelijk intensief om juist recidive te voorkomen. Maar helaas kan niet alle recidive voorkomen worden. Ik ben dankbaar voor het uitstekende werk van politie en justitie die de man nog dezelfde dag hebben kunnen aanhouden.
Zijn er signalen opgevangen dat de tbs'er een ontsnappingspoging zou doen tijdens zijn verlof? Hoe is daarmee omgegaan?
Op individuele gevallen ga ik inhoudelijk niet in. Bovendien loopt het opsporingsonderzoek nog. Wel kan ik u in algemene zin informeren over de toekenning van verlof binnen het tbs-stelsel.
Verlof is een belangrijk onderdeel van de behandeling van een tbs-gestelde. Verlof wordt ingezet om de vaardigheden die de tbs-gestelde heeft geleerd in de praktijk te brengen. Door stapsgewijs te oefenen met vrijheden werken we aan een veilige terugkeer buiten de muren van een kliniek.
De beslissing om verlof te verlenen komt zorgvuldig tot stand. In de eerste plaats wordt in een kliniek afgewogen of verlof verantwoord is, inclusief een toetsing bij een interne verlofcommissie, waar niet bij de behandeling betrokken deskundigen in zitten. Dit gebeurt multidisciplinair. Als het past in het behandelplan van een tbs-gestelde vraagt een kliniek een verlofmachtiging aan bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vervolgens beoordeelt het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) de aanvraag en adviseert DJI. In deze onafhankelijke commissie zitten ervaren psychologen, psychiaters en juristen die iedere verlofaanvraag beoordelen. Vervolgens besluit de Divisie Individuele Zaken van de DJI op basis van het advies of de tbs-gestelde op verlof mag. DJI neemt dit besluit namens mij als Minister. Bij een negatief advies van het AVT (dat wil zeggen een advies om geen verlof te verlenen), moet DJI dit advies overnemen. Bij een positief advies mag DJI anders beslissen. Als besloten wordt dat een tbs-gestelde op verlof mag, wordt vastgelegd waar het verlof voor dient en onder welke voorwaarden het plaats mag vinden.
Een verlofmachtiging wordt verleend aan het hoofd van de instelling voor de duur van één jaar. De kliniek beoordeelt gedurende de gehele behandeling of, conform de verleende verlofmachtiging, het verlof daadwerkelijk wordt verleend. Dit hoort ook bij de forensische scherpte die we vragen van alle klinieken. Indien er in de dagen richting het verlofmoment bijvoorbeeld concrete signalen zouden zijn dat iemand zich zou willen onttrekken, gaat het verlof niet door.
Is het gebruikelijk dat er enkel een begeleider meegaat op verlof, zonder aanvullende maatregelen zoals een elektronische enkelband? Zo ja, bent u bereid aanvullende maatregelen te onderzoeken teneinde een gevluchte tbs'er sneller op te kunnen sporen?
Tbs-gestelden krijgen verlof in verschillende fasen. De eerste fase begint met dubbel beveiligd verlof, waar een begeleider vanuit de kliniek en een beveiliger mee gaan. Vervolgens kan, indien verantwoord, worden afgebouwd naar dubbel begeleid verlof waarbij twee begeleiders mee gaan of enkel begeleid verlof waar één begeleider meegaat. De volgende fasen zijn het onbegeleid verlof en vervolgens transmuraal verlof, waarbij de tbs-gestelde buiten de kliniek verblijft maar nog wel in de kliniek behandeling krijgt. De laatste stap voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel is proefverlof.
Voorafgaand aan elke volgende fase en/of na afloop van een verlofmachtiging dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden. Hiervoor wordt opnieuw de procedure zoals onder vraag 3 beschreven gevolgd. Een tbs-gestelde mag alleen op een bepaalde vorm van verlof wanneer dit na zorgvuldige afweging verantwoord wordt geacht. Zolang de adviescommissies geen positief advies afgeven, zal een tbs-gestelde niet in de volgende fase van verlof overgaan. Het kan voorkomen dat een tbs-gestelde bijvoorbeeld niet verder komt dan de fase van begeleid verlof.
Een elektronische enkelband is momenteel geen instrument dat bij verloven wordt ingezet. Wel is recentelijk een pilot afgerond waarbij onder andere onderzocht is of toepassing van een elektronische enkelband of alcoholmeter tijdens verlof bijdraagt aan afspraakbetrouwbaarheid en daarmee een effectieve behandeling en risicomanagement. Ik onderzoek momenteel de resultaten van deze pilot. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar de resultaten van de pilot informeren in de tweede voortgangsbrief forensische zorg van dit jaar.
In de spaarzame gevallen dat een tbs-gestelde zich onttrekt, is opsporing veelal niet noodzakelijk. Wanneer iemand toch niet zelfstandig terugkeert, wordt een specialistisch opsporingsteam van het OM en politie, FastNL, ingezet. Overigens is de definitie van een onttrekking breed. Dit kan het te laat terugkeren van verlof betekenen, maar ook het niet nakomen van de afspraken tijdens het verlof.
Welke maatregelen zijn en worden genomen om herhaling te voorkomen, aangezien dit jaar ook al twee tbs'ers wisten te ontstnappen uit deze kliniek?
Ik vind het van cruciaal belang dat als zich incidenten voordoen er nauwkeurig gekeken wordt hoe het heeft kunnen gebeuren en dat er van geleerd wordt. Het incident waar deze Kamervragen op zien, is daarom voor mij aanleiding geweest de toedracht van het incident zorgvuldig na te gaan, samen met de FPC de Pompestichting en DJI. Zo voert de Pompestichting zelf nog een interne evaluatie uit. Op basis van de tot nu toe bekende feiten is geen onzorgvuldig handelen geconstateerd.2
Naar de ontvluchting uit FPC de Pompestichting in juni afgelopen jaar voert de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek uit. Vooruitlopend op dat rapport heeft de kliniek deze zomer al wel maatregelen getroffen. FPC de Pompestichting heeft in overleg met de beveiligingsexperts van DJI tijdelijk extra bouwkundige en elektronische maatregelen genomen om een soortgelijke ontvluchting te kunnen voorkomen. De aard van deze maatregelen is met het oog op het voorkomen van ontvluchtingen vertrouwelijk.
De afgelopen jaren (vanaf 2018) vinden bijna 70 duizend (on)begeleid verlofbewegingen per jaar plaats vanuit een tbs-kliniek.3 Uit de cijfers van afgelopen vijf jaar (zie tabel) blijkt dat een onttrekking tijdens deze verlofbewegingen relatief zeldzaam is, waarbij ten tijden van de coronapandemie een daling van het aantal onttrekkingen waarneembaar is. Vreselijke incidenten zoals het onderhavige zijn gelukkig zeer uitzonderlijk. Ik zie momenteel dus geen aanleiding om de voorwaarden waar een tbs-gestelde aan moet voldoen om op verlof te mogen aan te scherpen.
2018
0
30
2019
1
44
2020
2
30
2021
0
21
2022
2
39
Cijfers van DJI
A – Ontvluchting vanuit/zonder toestemming verlaten van een (normaal) beveiligde, uitgebreid beveiligde of extra beveiligde) DJI-inrichting of afdeling of het tot die inrichting behorende terrein, dan wel van een afgesloten ruimte van een beperkt beveiligde inrichting.
B – Onttrekking vanuit een afgesloten ruimte of terrein van een (psychiatrisch) ziekenhuis of (niet-DJI) instelling.
C – Onttrekking aan het toezicht tijdens vervoer.
D – Onttrekking aan het toezicht tijdens een begeleid verlof of ander verblijf buiten de inrichting onder begeleiding.
E – Onttrekking vanuit een zeer beperkt beveiligde (ZBBI) of beperkt beveiligde (BBI) inrichting of terrein (niet vanuit een afgesloten ruimte) (niet van toepassing voor TBS).
F – Onttrekking vanuit/zonder toestemming verlaten van een open afdeling van een (psychiatrisch) ziekenhuis of (niet-DJI) instelling waarnaar de justitiabele is overgebracht wegens de noodzaak tot verpleging, zorg, hulp of behandeling.
G – Onttrekking door het zich niet tijdig op de afgesproken plaats bevinden of daar terugkeren na of tijdens onbegeleid verlof, deelname aan een scholings- of trainingsprogramma (STP), penitentiair programma (PP), of ander toegestaan verblijf buiten de inrichting zonder begeleiding.
Voorlopig cijfer
Worden nabestaanden en andere betrokkenen altijd op de hoogte gesteld van het verlof van een tbs'er?
Slachtoffers en/of nabestaanden kunnen bij het Openbaar Ministerie (OM) aangeven dat zij geïnformeerd willen worden als een tbs-gestelde verlof krijgt toegekend. Daarnaast informeert het OM slachtoffers en/of nabestaanden, die dat wensen, over de plaatsing in de kliniek, als er sprake is van een onttrekking en als de maatregel wordt verlengd of (voorwaardelijk) beëindigd.
Welke mogelijkheden ziet u om de voorwaarden waaraan een tbs'er moet voldoen om op verlof te mogen aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 5.
Zelfvoorzienend zijn van generieke geneesmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Massive Lieferingpasse bei Arzneimittel-Generika drohen» op BR24 van 17 oktober jongstleden, alsmede het bericht in Trouw «Productie van essentiële medicijnen kun je niet alleen aan Aziatische landen overlaten» door twee microbiologen?1, 2
Ja.
In hoeverre speelt in Nederland het scenario waarover een coalitie van geneesmiddelenbedrijven in Duitsland de noodklok luidt, namelijk dat de lokale productie van generieke geneesmiddelen in West-Europa afstevent op een crisis waardoor de levering van vitale medicijnen aan patiënten op het spel staat, als gevolg van de hoge inflatie en exploderende kosten voor energie, verpakkingen en grondstoffen? Als dit scenario zich in Nederland voordoet, welke acties onderneemt u? Kunt de u situatie in Zuid-Europese landen schetsen? Wordt dit onderwerp besproken met de Ministers van andere EU-landen? Zo ja, is er sprake van een gezamenlijke conclusie c.q. actieplan?
.
Ik heb de afgelopen periode van onder andere koepelorganisaties en geneesmiddelenbedrijven signalen ontvangen dat zij kampen met een toename van kosten voor energie, verpakkingen en grondstoffen en inflatie.
Verder hebben koepelorganisaties en geneesmiddelenbedrijven hun zorgen geuit over mogelijke gevolgen van deze stijgende kosten voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten. Dergelijke signalen zijn ook op Europees niveau gewisseld, bijvoorbeeld in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG5). Zeer recent heb ik van mijn Griekse collega vernomen dat de situatie daar nijpend is.
Mochten concrete geneesmiddelentekorten dreigen of ontstaan, dan zetten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) (ook vanuit hun rol bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) zich in om met veldpartijen de gevolgen voor de patiënten zoveel als mogelijk te ondervangen of te verkleinen. Hierbij kunnen diverse acties worden ingezet. Bijvoorbeeld toestemming verlenen om vergelijkbare geneesmiddelen te importeren uit het buitenland. Ook kan er in overleg worden getreden met andere bedrijven om te kijken of deze kunnen opschalen.
Ik merk hierbij wel op dat het niet mogelijk is op voorhand exact vast te stellen of, wanneer, en voor welke geneesmiddelen, de toename van genoemde kosten ook daadwerkelijk gaat leiden tot (toekomstige) beschikbaarheidsproblemen.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) vraagt meer algemeen aandacht voor de gevolgen van de hoge energieprijzen en hoge inflatie voor producerende bedrijven in Nederland en de Europese Unie (EU). Het Ministerie van EZK spant zich binnen Europa in om met andere lidstaten te zoeken naar oplossingen, zoals het versneld verduurzamen van de energie-intensieve industrie, en het creëren van een gelijk speelveld voor producerende bedrijven binnen en buiten de EU6.
Op nationaal niveau blijf ik de potentiële gevolgen voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend volgen. Aangezien de toenemende tekorten van geneesmiddelen, maar zeker ook van medische hulpmiddelen een groot risico zijn voor de continuïteit van zorg zie ik dit als een prioriteit voor de komende periode.
De realiteit is dat de overheid dit probleem niet alleen kan oplossen. Daarvoor zijn de oorzaken te divers. Het gaat om de kosten, maar ook om beschikbaarheid van grondstoffen en productiecapaciteit, geopolitieke ontwikkelingen, de toegenomen wereldwijde vraag naar medische producten mede door de stijging van de welvaart en de vergrijzing.
Ik ga daarom op korte termijn in gesprek met betrokken partijen en ga bekijken welke mogelijkheden er zijn binnen het huidige systeem zowel nationaal als Europees.
Kunt u een inschatting geven van de impact van de energiecrisis op lokale producenten van generieke medicijnen in Nederland? Welke acties onderneemt u daarop?
De energiecrisis heeft impact op de gehele maatschappij. Naast huishoudens zijn ook bedrijven van klein tot groot hard geraakt door de sterk gestegen energiekosten. Dit geldt ook voor de lokale producenten van geneesmiddelen, maar ook van medische hulpmiddelen. Voor mijn inzet rondom mogelijke beschikbaarheidsproblemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag twee.
Hoe kijkt u naar het risico dat de afhankelijkheid van landen als China en India fors toeneemt wanneer West-Europese producenten van generieke medicijnen omvallen? Hoe wordt de afhankelijkheid van Azië op het vlak van (generieke) medicijnen afgebouwd?
Mijn beleid op het versterken van de leveringszekerheid van geneesmiddelen is gericht op het verminderen van de ongewenste afhankelijkheid van een beperkt aantal landen van met name de productie van grond, hulp- en werkzame stoffen voor (generieke) geneesmiddelen. Meerdere studies, en ook het recente onderzoek van Ecorys7 naar kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens, dat ik u kort geleden heb gestuurd, laten zien dat de geografische concentratie van grondstoffen en bepaalde productieprocessen een risico is voor de leveringszekerheid.
Het kabinet heeft recent de Nederlandse inzet ten aanzien van Open Strategische Autonomie (OSA) gepubliceerd8 zoals verder toegelicht in mijn recente Kamerbrief9. Ook ga ik verkennen of we kunnen identificeren welke geneesmiddelen specifiek voor Nederland belangrijk en kwetsbaar zijn.
Acht de Minister het wenselijk verzekeraars te verplichten strategische en geopolitieke factoren, zoals zelfvoorzienendheid mee te wegen bij de inkoop van generieke medicijnen? Zo ja, bent u bereid zorgverzekeraars te verplichten om een bepaald percentrage van de generieke medicijnen in te kopen bij bijvoorbeeld producenten binnen een straal van tweehonderd kilometer rond Arnhem wanneer die productie voorhanden is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de rol van inkoop als onderdeel van het beleid op leveringszekerheid belangrijk en zal hier aandacht voor blijven houden. Ik ben hierbij van mening dat partijen zoals zorgverzekeraars, maar ook groothandels, ziekenhuizen en apotheken daarin een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben richting de patiënt en de burger. Ik wil dan ook nationaal met relevante partijen, waaronder de zorgverzekeraars, verder in gesprek gaan. Dit om te bekijken hoe inkoop het beste kan bijdragen aan de versterking van de leveringszekerheid voor Nederland en Europa, binnen de complexe mondiale markt waarbinnen partijen opereren. Daarnaast zal ik Europees de rol van inkoop meenemen in de gesprekken die ik ga hebben met andere EU lidstaten over beleidsinstrumenten om de productie in de EU te versterken10. Ik kijk aanvullend met belangstelling uit naar het door de Europese Commissie aangekondigde rapport over de manieren waarop public procurement een rol kan spelen in het vergroten van leveringszekerheid.11
Ik streef niet naar zelfvoorzienendheid en licht dit verder toe in mijn antwoord op vraag 6. Maar ik ben me wel bewust van de verantwoordelijkheid en wettelijke zorgplicht die zorgverzekeraars hebben, ook in de complexe geopolitieke dynamiek waarmee we worden geconfronteerd. Tegelijkertijd zie ik het als de rol van de overheid om te zorgen voor de juiste condities en een goed vestigingsklimaat en zijn internationaal opererende markpartijen aan zet als het gaat om de ontwikkeling en productie van medische producten.
Deelt u de mening dat zelfvoorzienendheid iets anders is dan leveringszekerheid en dat het belangrijk is dat we als Nederland en/of EU zelfvoorzienend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat zelfvoorzienendheid iets anders is dan leveringszekerheid en nee, ik ben niet van oordeel dat we als Nederland en/of EU voor alles zelfvoorzienend moeten zijn. Volledig zelfvoorzienend op de ontwikkeling, productie en levering van medische producten, waar geneesmiddelen onderdeel van uitmaken, kunnen we binnen Nederland en zelfs binnen de EU niet zijn. Om de leveringszekerheid en daarmee beschikbaarheid voor patiënten te borgen, zijn we afhankelijk van mondiaal opererende marktspelers. Deze partijen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van de op dit moment duizenden in Nederland geregistreerde geneesmiddelen. Voor al deze producten zelfvoorzienend worden als Nederland (en zelfs als EU) is nagenoeg onmogelijk en ook onwenselijk vanuit oogpunt van beschikbaarheid van al deze middelen voor patiënten in Nederland.
Kunt u conform uw toezegging tijdens het commissiedebat EU-Gezondheidsraad van 30 november 2022 aangeven hoe de zelfvoorzienendheid van de EU is toegenomen (grondstoffen, productielocaties) sinds begin 2021?
Tijdens het genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer toegezegd een overzicht te geven van de stappen die binnen de EU zijn gezet om nieuwe, extra, productielocaties van geneesmiddelen te realiseren. Voor zover mij bekend, heeft de Europese Commissie niet in kaart gebracht welke nieuwe, extra, productielocaties binnen de EU zijn gevestigd sinds 2021. Ik breng wel zelf op dit moment de productielocaties en -capaciteit van geneesmiddelen in Nederland (beter) in kaart. Waar mogelijk trek ik hiervoor op met (koepels van) veldpartijen. Ik streef ernaar rond de zomer 2023 een eerste overzicht te hebben.
Het bericht ‘Kwart van gecontroleerde truckers bij bloemenveilig Aalsmeer zit mogelijk met drugs op achter het stuur’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Kwart van gecontroleerde truckers bij bloemenveilig Aalsmeer zit mogelijk met drugs op achter het stuur»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Door deel te nemen aan het verkeer onder invloed van drugs, brengen bestuurders zichzelf en andere verkeersdeelnemers in groot gevaar. Dat is onacceptabel. Rijden onder invloed van drugs is strafbaar op basis van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Het is dan ook een zorgelijk bericht dat een aantal van de gecontroleerde truckers in Aalsmeer een positieve uitslag van de speekseltest had die door de politie is afgenomen. Het kabinet zet zich in voor een effectieve aanpak van rijden onder invloed van drugs.
Gaat dit soort controles bij truckers vaker plaatsvinden nu bij bovengenoemde steekproef bleek dat er een hoog percentage truckers onder invloed van drugs rondreed?
De politie – die drugscontroles in het verkeer uitvoert door middel van speekseltesten – is doordrongen van het gevaar van het rijden onder invloed van welke rijgevaarlijke stof dan ook. De handhaving op drugsgebruik in het verkeer heeft dan ook doorlopend de nadrukkelijke aandacht. Controles op drugs in het verkeer vinden risico gestuurd plaats en ervaringen als deze bij de bloemenveiling in Aalsmeer, kunnen bijdragen aan het in de toekomst uitvoeren van specifieke controles gericht op deze doelgroep. Het initiatief daartoe en de prioritering daarvan ligt binnen de regionale eenheden van de politie en is onderdeel van keuzes die lokaal worden gemaakt aangaande politie-inzet. Er wordt op landelijk niveau geen prioritering gemaakt in controles aangaande specifieke doelgroepen, zoals truckers.
Kunt u aangeven in hoeverre in de afgelopen jaren drugscontroles onder truckers hebben plaatsgevonden? Is dit hoge percentage drugsgebruik onder truckers vergelijkbaar met resultaten van eerdere controles?
De politie registreert informatie over de individuele verdachten in het kader van drugscontroles in het verkeer, niet over beroepsgroepen of voertuigen.
Welke mogelijkheden ziet u nog voor het boeken van tijdwinst bij de uitvoering van drugscontroles, zodat in eenzelfde tijdsbestek meer chauffeurs gecontroleerd kunnen worden? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
De speekseltester waar de politie mee is uitgerust sinds de inwerkingtreding van de wet drugs in het verkeer in 2017 geeft binnen enkele minuten een positief of negatief resultaat, maar is slechts een preselectiemiddel.
De speekseltest laat zien of er sporen van drugs in het speeksel aanwezig zijn en geeft een indicatie of de wettelijk vastgelegde grenswaarde daarmee overschreden wordt.2 Na een positieve speekseltest is een bloedonderzoek nodig om na te gaan of de wettelijk gestelde grenswaarde daadwerkelijk is overschreden en hoe hoog die overschrijding exact is. Voor het afnemen van een bloedmonster dient elke betrokken verdachte te worden aangehouden en overgebracht naar een politiebureau. De uitslag van het in een laboratorium onderzochte bloed dient als wettig bewijs voor rijden onder invloed, de indicatie van de speekseltest niet. De termijnen voor het bloedonderzoek zijn vastgelegd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Daarin is vastgelegd dat het bloedonderzoek plaatsvindt binnen vier weken nadat het lab het bloed heeft ontvangen en dat de politie de bestuurder binnen een week na ontvangst van de uitslag informeert over de uitkomst. Op dit moment wordt de wet drugs in het verkeer van 2017 geëvalueerd. De evaluatie zal meer inzicht verschaffen in de effectiviteit van de handhaving op drugsgebruik in het verkeer en mogelijke verbeterpunten daarin identificeren. De Kamer wordt over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd in het najaar van 2023.
Wat gebeurt er met de truckers waarvan na onderzoek blijkt dat zij met drugs achter het stuur zitten? Wordt er bij sanctietoepassing rekening gehouden met het feit dat zij van hun rijbewijs afhankelijk zijn in de uitoefening van hun werk? Wordt daarbij ook rekening gehouden met het feit dat zij voertuigen besturen die meer dan gemiddelde impact hebben op de grootte van een eventueel verkeersongeval?
De politie is bevoegd op grond van artikel 162 Wegenverkeerswet 1994 om na een positieve speekseltest en daaropvolgende bloedafname een rijverbod op te leggen aan de bestuurder voor de duur van maximaal 24 uur. Dit rijverbod is bedoeld om directe verdere gevaarzetting te voorkomen. In gevallen waarin na analyse van het bloed in een laboratorium blijkt dat een bestuurder van een vrachtauto onder invloed van drugs de vrachtauto heeft bestuurd, zal de politie proces-verbaal opmaken en het proces-verbaal insturen naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Het OM zal een vervolgingsbeslissing nemen. In de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod3 is een aparte tabel opgenomen voor bestuurders van vrachtauto’s en autobussen, omdat de gevaarzetting bij rijden onder invloed in die gevallen groter is. Het OM eist bij bestuurders van een vrachtauto volgens de richtlijn in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Ook bij first offenders en enkelvoudig gebruik. Bij bestuurders van personenvoertuigen is dat niet het geval. In die gevallen eist het OM op grond van de richtlijn bij first offenders en enkelvoudig gebruik een geldboete. Bij de sanctietoepassing – in het geval van het OM de strafeis of hoogte van de OM-strafbeschikking, wordt altijd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in kwestie. Die omstandigheden kunnen ook de noodzaak van het rijbewijs voor de uitoefening van zijn of haar werk raken. In die gevallen waarin geen of een lagere onvoorwaardelijke rijontzegging wordt geëist, dan wel niet bij OM-strafbeschikking wordt opgelegd, zal dit vaak wel leiden tot een hogere boete of taakstraf. Naast het strafrechtelijke traject, dient de politie in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving een mededeling drugs uit te brengen aan het CBR. Het CBR beoordeelt deze mededeling en legt vervolgens conform wet- en regelgeving een geschiktheidsonderzoek drugs op. In dit medisch-psychiatrisch onderzoek kijkt een psychiater of er al dan niet sprake is van misbruik van drugs. Als er sprake is van misbruik, dan verklaart het CBR de bestuurder «niet rijgeschikt» en wordt zijn rijbewijs ongeldig. Verder wordt op korte termijn een Educatieve Maatregel Drugs ingevoerd. Deze maatregel is gericht op het voorkomen van recidive door gedragsverandering. Beide bestuursrechtelijke maatregelen gelden voor elke rijbewijshouder. Er wordt dus geen rekening gehouden met de mate van afhankelijkheid van het rijbewijs voor bijvoorbeeld werk.
Wordt er onderzoek gedaan naar de oorzaken van het hoge percentage drugsgebruik onder truckers?
Nee, er wordt niet specifiek onderzoek gedaan naar de oorzaken van het hoge percentage drugsgebruik onder truckers.
In hoeverre werkt u samen met private ondernemingen zoals de bloemenveiling en transportbedrijven om bewustzijn te creëren omtrent drugsgebruik in het verkeer en in hoeverre worden deze bedrijven verantwoordelijk gehouden voor de aanpak daarvan?
Werkgevers zijn medeverantwoordelijk voor de gezondheid, veiligheid en welzijn van werknemers. Werkgevers kunnen inzetten op preventie van drugsgebruik door het opstellen van een alcohol, drugs en medicijnenbeleid4 binnen het bedrijf. Er is er op dit moment vanuit de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Justitie en Veiligheid geen concrete samenwerking met private ondernemingen om bewustzijn rondom drugsgebruik in het verkeer te vergroten. Voor wat betreft de vraag over een publiekscampagne om drugsgebruik in het verkeer omlaag te brengen, is onlangs een Communicatie Activatie Strategie Instrument (CASI)-traject afgerond waarbij het advies is om geen brede publieksvoorlichtingscampagne te voeren tegen middelengebruik in het verkeer. De doelgroepen en de uitwerking van de middelen zijn daarvoor te verschillend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de Kamerbrief Rijden onder Invloed in Nederland en uitvoering motie lid Eerdmans.5
Bent u bereid om in het kader van verkeersveiligheid breed in te zetten op een publiekscampagne om drugsgebruik in het verkeer omlaag te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Britse National Health Service (NHS) van plan is om een fundamentele koerswijziging door te voeren in de behandeling van genderdysforie bij minderjarigen?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de koerswijziging van de NHS om gendertransitie bij kinderen in de vroege puberteit sterk te ontmoedigen?
Zoals ik in eerdere Kamervragen3 over dit onderwerp heb geantwoord, bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Er vindt op dit moment, in opdracht van het Ministerie van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals onder andere die van Zweden, de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People (versie4, alsmede wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard.
Begrijpt u de keuze van de NHS om voortaan terughoudend te zijn om behandelingen toe te passen bij minderjarigen met genderdysforie en een meer afwachtende houding aan te nemen, omdat genderincongruentie in veel gevallen gedurende de adolescentie verdwijnt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 staat bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
Onderkent u dat in het internationale onderzoek naar genderdysforie al lange tijd consensus bestaat over het feit dat meer dan tweederde van de jongeren die niet in vroege sociale transitie gaat na de puberteit niet meer als transgender geldt (desisters), terwijl het percentage desisters minimaal is bij jongeren die wél een vroege sociale transitie ondergaan?3
Ik heb hierover contact gehad met het Amsterdam UMC. Volgens het Amsterdam UMC zijn de richtlijnen en onderzoeken waarnaar verwezen wordt in de voetnoot al wat ouder, daarbij is het onderzoek zeer beperkt. Het klopt dat er internationaal lange tijd werd gerefereerd aan het (oudere) onderzoek dat deze proportie – die in de vraag wordt benoemd – heeft geconstateerd. Echter, dezelfde onderzoekers hebben deze cijfers intussen genuanceerd (Ristori & Steensma, 20161). Daarnaast laat recenter onderzoek in de Nederlandse context minder uitgesproken cijfers zien (Wiepjes 20182).
Op basis van uw vraag en de gestuurde onderzoeken is het daarom belangrijk een nuance te maken. De vergelijking tussen de verschillende onderzoeken en de rol van een sociale transitie binnen het proces van aanhouden of afnemen van deze gevoelens (persisteren en desisteren) moet met veel voorzichtigheid worden gemaakt doordat de onderzoeken (1) zich richten op andere landen, (2) zich richten op andere tijdsperiodes, (3) gebruik maken van verschillende onderzoek samples (klinisch verwezen kinderen en niet-klinisch verwezen kinderen).
Dit neemt niet weg dat de onderzoekers en clinici er duidelijk over zijn dat de genderidentiteit voor de puberteit en adolescentie nog sterk in ontwikkeling is, aldus het Amsterdam UMC. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf (Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, behandeling van kinderen en adolescenten module 2.1). Op zorgverleners rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid.
Vindt u het belangrijk dat jongeren zoveel mogelijk de kans krijgen om hun identiteit te ontwikkelen zonder een sociale transitie of zelfs medische behandelingen te moeten ondergaan?
Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij. Ik vind het daarom belangrijk dat mensen in vrijheid kunnen leven in overeenstemming met hun genderidentiteit en gewenste genderexpressie. Wanneer iemand besluit een sociale transitie te ondergaan (bijvoorbeeld door andere kleding te gaan dragen of een andere sociale genderrol aan te nemen) is dat een individuele keuze die betrekking heeft op iemands persoonlijke genderidentiteit en genderexpressie. De sociale transitie staat op zichzelf los van zorg of medische behandelingen. Het is dan ook niet aan het kabinet of aan zorgverleners om daarover te oordelen.
Wat betreft het ondergaan van medische behandelingen is het niet aan mij om hier een oordeel over te vormen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting van de NHS dat een vroege sociale transitie bij kinderen of pubers niet mag worden beschouwd als een neutrale handeling, maar een «actieve interventie» die significante psychologische gevolgen kan hebben voor de minderjarige?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt de grote terughoudendheid van de NHS om puberteitsremmers toe te passen bij minderjarigen vanwege het gebrek aan bewijs en kennis over de langetermijneffecten zich tot uw recente antwoorden op Kamervragen dat «vanuit medisch oogpunt (...) hormoonbehandelingen [zijn] geaccepteerd als voldoende veilig»?4
In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch is bepaald wat goede transgenderzorg is. Daarin is aangegeven dat hormonen onder voorwaarden onderdeel kunnen uitmaken van de behandeling van transgender personen (ook bij een deel van de minderjarigen). Zoals u weet wordt deze Kwaliteitsstandaard op dit moment geëvalueerd. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van evaluatie van de kwaliteitsstandaard is onder andere gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Wat betekent het door de NHS geconstateerde gebrek aan medisch-wetenschappelijke onderbouwing van puberteitsremmers voor het gebruik van dergelijke hormoonbehandelingen in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat volgens de NHS gendervragen moeten worden behandeld door een echt multidisciplinair team, dat niet alleen bestaat uit experts op het gebied van genderdysforie, maar ook deskundigen met betrekking tot kindergeneeskunde, autisme, neurologie en geestelijke gezondheid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Ik heb hier als Minister van VWS dan ook geen oordeel over. Overigens is netwerkzorg waarbij verschillende disciplines worden betrokken wel één van de uitgangspunten van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. De kwartiermaker transgenderzorg heeft zich de afgelopen jaren ook ingezet voor meer samenwerking en netwerkvorming.
Bent u bereid om in contact te treden met de betreffende autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden, om geïnformeerd te worden over de ingrijpende wijziging in deze landen in de behandeling van kinderen en jongeren met genderdysforie en de Kamer hierover te informeren?
Nee.
Zoals ik heb aangegeven bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van evaluatie van de kwaliteitsstandaard is onder andere gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Bent u in ieder geval bereid om in gesprek te gaan met de NHS of de contacten te bevorderen tussen de NHS en relevante organisaties in ons land (zoals het Zorginstituut Nederland en de Inspectie Gezondheid en Jeugd) om te bezien of de beleidswijziging van de NHS ook consequenties heeft voor transgenderzorg in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en 10.
Wordt de koerswijziging van de NHS betrokken bij de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wanneer wordt de uitkomst van deze evaluatie verwacht?
Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie rond de zomer 2023.
Acht u het noodzakelijk om, in het licht van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en uit oogpunt van medische zorgvuldigheid, ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg spoedig te laten evalueren?
Ik heb begrepen dat in het kader van de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch ook met partijen gesproken wordt over het mogelijk integreren van deze Kwaliteitsstandaard en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg. Op de uitkomsten hiervan kan ik op dit moment niet vooruitlopen.
Het bericht ‘Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking 'Middel X'’ |
|
Maarten Hijink , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Harry Bevers (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Anne Kuik (CDA), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking «Middel X»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over eerdere berichten omtrent Coöperatie Laatste Wil (CLW) waarin u aangaf de overtuiging te delen dat de overheid is geroepen om kwetsbare mensen te beschermen?2
Ja.
Welke reflectie heeft u in dat licht op het bericht dat leden van CLW bijeenkomsten hielden waar omheen Middel X werd verstrekt en dat twee leden daadwerkelijk worden verdacht van verstrekken van het middel?
Zoals aangegeven in antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst deel ik de overtuiging dat de overheid geroepen is om mensen in een kwetsbare positie te beschermen. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft dan ook strafrechtelijk onderzoek gedaan nadat de strafrechtelijke verdenking is ontstaan dat rondom de zogenaamde huiskamerbijeenkomsten het Middel X werd verstrekt. Het OM heeft bekend gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die hierbij betrokken zouden zijn. Voordat die beslissing definitief wordt genomen, worden door de rechter-commissaris met het oog op de opsporing, mogelijk aanvullende onderzoekshandelingen verricht. Ik wil niet vooruitlopen op het oordeel van de rechter.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het overleg met de industrie over aanpassing van de afspraken aangaande de verkoop van middel X? Vindt u dat daarmee voldoende veiligheid wordt geboden?
De op 26 juni 2019 ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren.
Sinds het ondertekenen van de code zijn de deelnemers verschillende keren bij elkaar geweest. Daarbij is steeds gebleken dat naast de al bekende stoffen geen andere nieuwe stoffen op grote schaal gebruikt worden. Mede daarom is tijdens de bijeenkomst in december 2021 besloten dat het Ministerie van VWS in 2022 bilateraal contact zou onderhouden met de bij de code betrokken partijen. Ook uit deze contacten zijn geen nieuwe signalen gekomen die aanleiding zouden kunnen geven tot aanpassing of verdere aanscherping van de eerder gemaakte afspraken. Het streven is dat betrokken partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen. Daarnaast wordt de code in 2023 geëvalueerd.
Ik ben mij ervan bewust dat de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren en daarmee een drempel op te werpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren niet kunnen voorkomen dat mensen met suïcidale gedachten worstelen. Dit beleid staat dan ook niet op zichzelf en deze inzet moet in samenhang worden gezien met de inzet van VWS op het gebied van suïcidepreventie.
Welke aanvullende mogelijkheden heeft u inmiddels verkend na de antwoorden die u gaf op schriftelijke vragen van de leden Thielen (VVD) en Van Wijngaarden (VVD) en ziet u in het licht van de huidige ontwikkelingen niet alsnog mogelijkheid om het gebruik van deze stoffen voor gebruik bij suïcide te verbieden?3
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen:5 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,6 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,7 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,8 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht voor de leveranciers,9 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.10
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, ziet mijn ambtgenoot van VWS ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren.
In antwoord op de vragen van Kamerleden Tielen en Van Wijngaarden heeft mijn ambtsgenoot van VWS aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek blijft met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven heeft het Ministerie van VWS de afgelopen periode dan ook bilateraal overleg gevoerd met betrokken partijen en is het streven dat partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen.
Daarnaast zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand het middel in huis heeft.
Bent u bereid over te gaan tot een onderzoek naar de achtergrond van slachtoffers van middel X, zeker ook in het licht van de reeds bekende verhalen van jonge slachtoffers met psychische nood en/of een lichtverstandelijke beperking en de zorg die de overheid hen wenst te bieden?4
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Artsen zijn echter niet verplicht tot consultatie. Het NVIC registreert het aantal bij hen bekende zelfmoordpogingen met chemische stoffen en gevallen met fatale afloop per leeftijdscategorie. Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m begin november 2022 zijn onder jongeren tot en met 29 jaar negentien gevallen bekend bij het NVIC. Het NVIC heeft geen aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers.
Bij 113 Zelfmoordpreventie is op dit moment niet méér bekend over de slachtoffers van Middel X dan de cijfers die het NVIC hierover geeft. 113 Zelfmoordpreventie gaat er echter vanuit dat de cijfers van het NVIC zeer waarschijnlijk een onderschatting zijn, omdat veel casussen waarbij de arts weet hoe te handelen of waarbij geen behandeling meer mogelijk is, waarschijnlijk niet gemeld worden bij het NVIC. Om in beeld te krijgen hoeveel mensen jaarlijks overlijden door inname van Middel X, hebben 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam samen een onderzoek geïnitieerd. Door middel van dossieronderzoek worden kenmerken van alle gevallen van overlijden na inname van Middel X zoals bekend bij forensisch artsen geanonimiseerd in kaart gebracht. Het gaat dan om kenmerken als leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Daarnaast wordt gekeken of het lijkschouwverslag informatie bevat over psychiatrische voorgeschiedenis en terminale ziekte van de slachtoffers. In hoeverre dergelijke informatie inderdaad in het lijkschouwverslag te vinden zal zijn, zal duidelijk zijn op het moment dat het onderzoek is afgerond. De resultaten van dit onderzoek worden in 2023 verwacht.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra hulp en voorlichting noodzakelijk is, bijvoorbeeld via stichting 113, om te voorkomen dat er alsnog meer slachtoffers vallen? Welke hulp wordt er aan familie geboden?
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand het middel in huis heeft. Daar zal tevens worden verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie.
113 Zelfmoordpreventie heeft in 2021–2022 onderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan hulp/zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden. Belangrijke conclusies van het onderzoek zijn a) de meerderheid van de nabestaanden heeft in de periode direct na overlijden hulp of steun gemist; b) bijna de helft van de nabestaanden ervoer problemen in de periode na de uitvaart, met name bij de terugkeer naar werk/school; c) de meerderheid van de nabestaanden geeft aan dat zij begeleiding/hulp na zelfdoding erg zinvol zouden vinden, met name in de vorm van een overzicht van alle ondersteuningsbronnen (83%), en in de vorm van een vaste begeleider voor zowel praktische als emotionele problemen in het eerste jaar na de zelfdoding (72%). Naar aanleiding van dit onderzoek is een brochure gemaakt voor nabestaanden van zelfdoding, waarin overzichtelijk wordt weergegeven waar nabestaanden terecht kunnen voor ondersteuning. De brochure wordt digitaal en gedrukt verspreid in samenwerking met partners in het veld. Daarnaast zijn in de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie middelen gereserveerd ter verbetering van de zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Deelt u het diep onbevredigende gevoel dat aan eerdere onderzoeken naar CLW en haar leden geen strafrechtelijk gevolg kon worden gegeven omdat weliswaar sprake leek te zijn van het verschaffen van middelen voor zelfdoding, maar nog geen casus bekend was waar zelfdoding volgde, en dat het erop lijkt dat pas tot vervolging kon worden overgaan na het daadwerkelijk overlijden van jonge mensen als gevolg van gebruik van middel X? Zo ja, welke gevolgen moet dat volgens u hebben?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar een tiental personen gelieerd aan CLW nog loopt kan ik geen uitspraken doen over deze individuele strafzaak en over het gevoel dat ik daarbij heb. Zolang de strafzaak loopt past het mij evenmin om een oordeel te geven over het huidige wettelijke kader. Dit neemt niet weg dat de strafzaak, na afloop daarvan, aanleiding kan geven om dit kader onder de loep te nemen.
In vervolg op vraag 7, welke mogelijkheden zou de overheid hebben om meer preventief op te treden, zowel publiek-, privaat- als strafrechtelijk? Met welke wettelijke grondslag?
In het licht van het antwoord op vraag 5 blijft het beleid van het Ministerie van VWS gericht op de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. Daarmee wordt een drempel opgeworpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Het is wetenschappelijk bewezen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.12 Daarnaast wordt door VWS met de landelijke agenda suïcidepreventie, samen met partners binnen en buiten de zorg, gewerkt aan het verminderen van suïcidepogingen en suïcides.
Ten aanzien van de preventieve werking van het strafrecht merk ik het volgende op. Door een vervolging in te stellen draagt het OM onder meer bij aan de preventieve werking die is beoogd met het strafbaar stellen van bepaalde gedragingen. Met de vervolging van een verdachte wordt tot uitdrukking gebracht dat een bepaalde gedraging niet door de beugel kan en dat de verdachte daarover verantwoording moet afleggen bij de strafrechter.
Bent u bereid te onderzoeken of artikel 294 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht aangevuld kan worden zodat op een eerder moment vervolging mogelijk is indien in beroepsmatig, georganiseerd kader een gewoonte wordt gemaakt van het behulpzaam zijn bij – of het verschaffen van middelen tot – zelfdoding?
Voor zover u met het begrip «georganiseerd kader» het samenwerkingsverband van twee of meer personen bedoelt, wijs ik erop dat de deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, al strafbaar is gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de misdrijven nog niet gepleegd hoeven te zijn. Evenmin hoeft het te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Of er sprake is van deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Uitbreiding van de strafbaarstelling in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht lijkt op dit punt dan ook overbodig te zijn. Voor zover u doelt op het enkele individu dat beroepsmatig anderen behulpzaam is bij hulp bij zelfdoding of daartoe de middelen verschaft verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Klopt het dat het beoogde onafhankelijke onderzoek naar de rol van schulden stil is komen te liggen? Zo ja, wat is de reden daarvoor en wat kunt u betekenen om te zorgen dat dit type onderzoek zo snel mogelijk voortgang kan hebben?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen bevat een stappenplan met voorwaarden voordat het onderzoek zou kunnen starten. De rechtspraak voerde daarover met de Rijksuniversiteit Groningen verkennende gesprekken. Er was nog geen onderzoek gestart.
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven over hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek reeds loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is, en de Rechtspraak zelf dossieronderzoek gaat doen.
Bent u ook van mening dat een eigen onderzoek door de Raad voor de rechtspraak niet in de weg staat aan een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op basis van andere databronnen? Ziet u ook het voordeel dat door dit onafhankelijk onderzoek juist extra inzicht ontstaat?
Ik deel de mening dat een eigen onderzoek door de Raad voor de Rechtspraak een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek niet in de weg staat. In geval van onderzoek naar rechtbankdossiers moet het wel gaan om rechtszaken die zijn afgerond. Onafhankelijk onderzoek naar het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen krijgt vorm via het inspectieonderzoek en de onderzoekscommissie.
Op welke wijze voorziet u in onafhankelijk onderzoek naar de rol van schulden bij uithuisplaatsingen op basis van alle relevante databronnen? Bent u bereid in overleg te treden met de universiteit Groningen over het mogelijk maken van dit onderzoek?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten starten. De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) bekijkt welke factoren, waaronder schuldenproblematiek, een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Dit doet zij in het eerste (kwantitatieve) deelonderzoek, waarbij zij het CBS heeft gevraagd gegevens uit diverse voor het onderzoek relevante databronnen, zoals de Belastingdienst, de Basisregistratie Personen en gegevens over de jeugdbescherming te verzamelen en te relateren aan het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. Daarnaast brengt de IJenV dit in kaart in het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek, waarbij zij op basis van dossiers en gesprekken met onder andere ouders en medewerkers uit de jeugdbeschermingsketen in kaart brengt welke problematiek (waaronder schuldenproblematiek) samenhingen met het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel. De Rechtspraak gaat zelf dossieronderzoek doen. Dit onderzoek wordt begeleid door een externe commissie.
Deelt u het gevoel van urgentie over de invloed die schulden kunnen hebben op gezinnen gezien de huidige economische omstandigheden? Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat schulden de belangrijkste oorzaak zijn om in te grijpen in gezinnen?
Uithuisplaatsingen zijn altijd ingrijpend, voor ouders en voor het kind, en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Enkel schuldenproblematiek is geen grond voor een uithuisplaatsing. Gecertificeerde Instellingen of de Raad van de Kinderbescherming kunnen tot een uithuisplaatsing verzoeken indien dit nodig is voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is geen indicatie dat schulden de belangrijkste oorzaak zijn om in te grijpen in gezinnen.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Taiwan en China |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China zegt dat militaire oefeningen bij Taiwan toch verdergaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden of het doel was van het bezoek van de Amerikaanse politica Pelosi aan Taiwan?
In de persverklaring van 3 augustus gaf afgevaardigde Pelosi, Speaker of the House of Representativesvan het Congress, aan dat het bezoek van de parlementaire delegatie naar Taiwan tot doel had een krachtig signaal af te geven van steun aan Taiwan. Ik verwijs u verder naar het uitgebreidere persbericht2 en overige uitlatingen van haarzelf en andere leden van de parlementaire delegatie, o.a. op sociale media.
Hoe duidt u de Chinese reactie op dit bezoek, die bestaat uit druk, dreigementen en militaire oefeningen waarbij ook de territoriale integriteit van Taiwan wordt geschonden?
Van 4 tot 10 augustus heeft het Chinese Volksbevrijdingsleger (PLA) oefeningen uitgevoerd op meerdere locaties rond Taiwan. Daarbij hebben Chinese marineschepen en gevechtsvliegtuigen voor het eerst in het kader van dergelijke oefeningen de middellijn tussen Taiwan en het Chinese vasteland overschreden, de officieuze grens in de Straat van Taiwan. Ook heeft het PLA ballistische raketten over het Taiwanese hoofdeiland afgeschoten, die deels in wateren terecht zijn gekomen die Japan claimt als onderdeel van de eigen exclusieve economische zone. Het kabinet betreurt iedere escalatie die de veiligheid in de Straat van Taiwan en de regio in gevaar kan brengen, of die tot doel heeft de status quo eenzijdig te veranderen. Nederland en de EU roepen op tot terughoudendheid en de-escalatie. Grootschalige militaire oefeningen dragen hier niet aan bij.
Wat vindt u van de uitspraak van China dat Taiwan bij China hoort en er daarom sprake is van «normale militaire oefeningen in eigen wateren»?
De militaire oefeningen die China heeft ondernomen hebben geen precedent qua intensiteit en bovendien ondernam het PLA militaire oefeningen rondom het gehele eiland Taiwan. Het kabinet is bezorgd dat door dergelijke oefeningen het risico op mogelijke ongelukken en misrekeningen toeneemt.
Beaamt u dat Taiwan een legitieme aanspraak heeft op zelfbeschikking en onafhankelijkheid? Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u de status van Taiwan?
In het kader van het Nederlandse één-Chinabeleid, erkent Nederland de regering van de Chinese Volksrepubliek als enige wettige regering van China. Nederland onderhoudt géén diplomatieke betrekkingen met Taiwan. Wel onderhoudt Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan. Het kabinet is van mening dat geschillen tussen de Chinese regering en Taiwan, ook over de status van Taiwan, vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening gehouden moet worden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Hoe beoordeelt u de houding en het gedrag van China in de bredere regio, inclusief de Zuid-Chinese Zee? Beaamt u dat de Chinese territoriale claims een schending vormen van het internationaal recht, zoals ook het Internationaal Gerechtshof heeft geoordeeld?
De Nederlandse regering volgt ontwikkelingen in de Zuid-Chinese Zee nauwgezet en heeft zorgen over de groeiende spanningen. Deze kunnen gevolgen hebben voor de internationale scheepvaart en de regionale stabiliteit. Beide zijn voor Nederland van essentieel belang. Nederland keurt unilaterale acties in de Zuid-Chinese Zee die de regionale stabiliteit en de internationale rechtsorde bedreigen af.
Het kabinet is voorstander van vreedzame geschillenbeslechting via arbitrage. Het steunt derhalve onder meer de uitspraak van het arbitraal tribunaal onder auspiciën van het Permanent Hof van Arbitrage uit 2016 inzake de Zuid-Chinese Zee en roept China op deze uitspraak te respecteren. Het kabinet verwelkomt de onderhandelingen tussen China en ASEAN over een gedragscode in de Zuid-Chinese Zee en ondersteunt landen in de regio met kennisopbouw over internationaal (zee)recht, in het bijzonder de VN Conventie over het Internationaal Zeerecht (UNCLOS). Nederland dringt er bilateraal en in EU-verband bij alle betrokken partijen op aan een vreedzame oplossing te vinden inzake de overlappende territoriale claims in de Zuid-Chinese Zee, in overeenstemming met het internationaal recht.
Op welke wijze heeft Nederland, ook in EU- en/of internationaal verband, steun geuit richting de VS en Taiwan rondom het bezoek van Pelosi? Als dit nog niet gebeurd is, waarom niet, en bent u alsnog voornemens dit te doen?
In EU-kader (Hoge Vertegenwoordiger Borrell) en in gesprekken met de Chinese ambassadeur op hoogambtelijk niveau zijn de zorgen overgebracht over de oplopende spanningen rond Taiwan en hebben Nederland en de EU opgeroepen tot terughoudendheid en de-escalatie.
Op welke wijze wordt China opgeroepen haar «militaire oefeningen» rond Taiwan te beëindigen?
In lijn met de oproepen van de EU bij monde van HV Borrell, heeft Nederland China opgeroepen terughoudendheid te betrachten in de Straat van Taiwan. De Minister-President heeft op 23 augustus jl. in een gesprek met zijn Chinese ambtsgenoot Li Keqiang eveneens zijn zorgen over de recente ontwikkelingen overgebracht, opgeroepen geen unilaterale acties te ondernemen die de status quo mogelijk kunnen aantasten en af te zien van escalerende acties.
Welke consequenties kan een mogelijke escalatie van de vijandigheden van China richting Taiwan betekenen voor Taiwan zelf, maar ook voor de veiligheid en belangen van Nederland, de EU en de internationale gemeenschap? Bereidt Nederland zich, samen met gelijkgezinde landen, op een dergelijk scenario voor?
De Straat van Taiwan is een belangrijke vaarroute. Het veilig en open houden van deze zeeroute is een gedeeld belang van de internationale gemeenschap. Instabiliteit in de regio en blokkades van vaarroutes kunnen leiden tot ernstige belemmeringen voor de handel en voorzieningszekerheid. Afhankelijk van het niveau van escalatie, kan ook de waardeketen van halfgeleiders ontregeld raken, met grote gevolgen voor de wereldeconomie. Dergelijke verstoringen raken de vitale belangen van Nederland en Europa. Nederland wordt in het bijzonder geraakt door verstoringen gezien zijn open economie. Het kabinet volgt de ontwikkelingen derhalve op de voet, evenals relevante ontwikkelingen in de rest van de wereld.
Op welke wijze heeft Nederland, conform de aangenomen motie-Bisschop/Van Helvert (Kamerstuk 35 207, nr. 8, haar steun uitgesproken voor een betekenisvolle participatie van Taiwan binnen internationale organisaties en hoe en wanneer zal Nederland dit ook in de (nabije) toekomst blijven doen?
Nederland blijft, binnen ons één-Chinabeleid en samen met gelijkgestemde landen, voorstander van betekenisvolle deelname van Taiwan binnen internationale organisaties over zaken die van mondiaal belang zijn. Zo heeft Nederland in 2020, 2021 en 2022 erop ingezet om Taiwan op betekenisvolle wijze te laten deelnemen aan bijeenkomsten in WHO-verband, waaronder als waarnemer aan de WHA. Nederland heeft daartoe reeds driemaal een brief met gelijkgestemde landen aan DG WHO medeondertekend, waarvan de laatste in mei 2022. Waarnemersstatus van Taiwan bij de WHA is voor Nederland geen doel op zich. Het belangrijkste is dat Taiwan niet verstoken mag blijven van cruciale informatie voor de volksgezondheid, en dat de internationale gemeenschap niet verstoken mag blijven van Taiwanese ervaringen en inzichten – bijvoorbeeld waar het de bestrijding van COVID-19 betreft.
De aanrijtijden van ambulances |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Met spoed een ambulance nodig? In deze Veluwse dorpen moet je (nog steeds!) je hart vasthouden»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van het lid Van der Staaij over de aanrijtijden van ambulances in Gelderland?2
Ja.
Hoe is precies opvolging gegeven aan deze aangenomen motie?
In zijn brief van 29 maart 20193 heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport verslag gedaan van het overleg dat naar aanleiding van deze motie op 27 maart 2019 is gevoerd met gemeenten, zorgverzekeraars en Regionale Ambulancevoorzieningen.
Met welke gemeenten, Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) en verzekeraars bent u het gesprek aangegaan? Welke afspraken zijn gemaakt en hoe hebt u gewaarborgd dat die afspraken zouden worden nagekomen?
Er is gesproken met een vertegenwoordiging van de drie RAV’s in Gelderland, met de vier representerende zorgverzekeraars en de gemeenten Ede, Zaltbommel en Nunspeet. Een concreet vervolggesprek heeft niet plaatsgevonden, er vinden wel reguliere gesprekken plaats tussen de representerende zorgverzekeraars en de RAV’s en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van de ambulancezorg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de naleving van de zorgplicht.
De IGJ geeft aan dat de responstijden van RAV Noord- en Oost-Gelderland (NOG), waar de gemeente Nunspeet onder valt, voor de A1-ritten door de jaren weliswaar lager zijn dan de 95%-norm, maar wel op een constant niveau blijven. Bij een toenemende zorgvraag, in een dunbevolkt gebied en onder niet altijd gemakkelijke omstandigheden betekent dit dat er effectieve maatregelen zijn genomen om zorgvraag en zorgaanbod op elkaar af te stemmen. Naar het idee van de IGJ heeft RAV-NOG de focus goed gericht op de tijdigheid van zorg. Er zijn volgens de IGJ geen aanwijzingen dat er (structureel) sprake is van risico’s voor de patiënten ten gevolge van het overschrijden van de responstijd.
De NZa heeft de afgelopen jaren meerdere gesprekken met de zorgverzekeraars gevoerd over de ambulancezorg in de regio Noord- en Oost-Gelderland. In deze gesprekken zijn de knelpunten die in de regio spelen en de maatregelen die door de RAV worden genomen besproken. De zorgverzekeraars financieren goede initiatieven van de RAV voor het verbeteren van de responstijdpercentages en geven aan daarbij goed vinger aan de pols te houden. De continuïteit van zorg is volgens de zorgverzekeraars de afgelopen jaren niet in het geding geweest, er zijn geen calamiteiten gemeld en ook vanuit het ROAZ of de huisartsenposten zijn er geen signalen ontvangen. Op dit moment ziet de NZa in het eerste kwartaal van 2022 op basis van de voorlopige kwartaalcijfers een stijging van het responstijdpercentage. De zorgverzekeraars verwachten dat deze stijging zal worden voortgezet.
Welke maatregelen zijn genomen om de aanrijtijden op de Veluwe te verbeteren?
De RAV NOG heeft de afgelopen jaren het nodige gedaan om de kwaliteit van de ambulancezorg (waar de aanrijtijden als één van de indicatoren onderdeel van zijn) te behouden en te vergroten:
Welke andere gebieden en/of plaatsen zijn bij u in beeld als het gaat om het verbeteren van de aanrijtijden van ambulances?
Ambulancezorg Nederland publiceert op haar website jaarlijks de prestaties van de verschillende RAV’s, met daarin ook gegevens over de aanrijtijden. Deze gegevens zijn openbaar beschikbaar. De NZa ontvangt elk kwartaal de voorlopige responstijdpercentages van de A1- en A2-ritten en het aantal A1- en A2-ritten.
De representerende zorgverzekeraar in een specifieke regio dient deze voorlopige cijfers aan te leveren. Indien de voorlopige cijfers hier aanleiding toe geven (of vanwege andere ontwikkelingen in een regio), gaat de NZa in gesprek met de representerende zorgverzekeraars. In deze gesprekken worden onder andere de oorzaken van dalende responstijdpercentages besproken en welke maatregelen de RAV’s en zorgverzekeraars nemen om deze daling tegen te gaan. Ook komt standaard aan bod of de continuïteit van zorg in het geding is (geweest). Indien nodig kunnen er gesprekken plaatsvinden met zowel RAV als zorgverzekeraars, eventueel in samenwerking met de IGJ (indien er signalen zijn over de kwaliteit van zorg).
Bent u het eens dat het niet voldoende is om enkel te focussen op de gemiddelde aanrijtijd in een regio, maar dat het juist ook nodig is om in te zetten op zo kort mogelijke aanrijtijden in alle kernen/gebieden in een regio, zeker als deze structureel onder de maat zijn?
Daar ben ik het niet mee eens. De streefnorm4 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Deze streefnorm is bovendien een onderdeel van een bredere set indicatoren die een beeld geven van de kwaliteit van de ambulancezorg.
Wat gaat u concreet doen om deze aanrijtijden structureel te verbeteren?
Ik overleg periodiek met Ambulancezorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland over de kwaliteit van de ambulancezorg. In mijn brief van 24 januari 20225 heb ik u een beeld geschetst van de laatste ontwikkelingen in de ambulancezorg die allemaal gericht zijn op het verder verbeteren van de ambulancezorg. Ik ga in die brief onder andere in op doorontwikkeling van het Kwaliteitskader ambulancezorg, de nieuwe urgentie-indeling, de pilots zorgcoördinatie, verbetering van responstijden en voldoende ambulancezorgprofessionals. Uiteraard streeft de ambulancesector er naar om voor alle gebieden in een regio zo kort mogelijke responstijden te realiseren, maar wel in overeenstemming met de mate van spoed van de zorgvraag. De ambulance hoeft niet altijd binnen 15 minuten ter plaatse te zijn om toch goede zorg te bieden. Omgekeerd kunnen 15 minuten in sommige spoedeisende situaties nog te lang zijn. De nieuwe urgentie-indeling waar ambulancediensten mee gaan werken en die is afgestemd met de huisartsenposten biedt goede mogelijkheden om de juiste zorg in het juiste tijdsbestek te realiseren.
Het RIVM maakt in opdracht van het Ministerie van VWS jaarlijks een berekening van de benodigde middelen per RAV in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Dit rekenmodel is onder andere gebaseerd op de aanrijtijden en spreiding van de standplaatsen, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan deze uitgangspunten te voldoen. Het referentiekader vormt de basis van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraar en RAV.
Zoals ik al aangaf overleggen de representerende zorgverzekeraars periodiek met de RAV’s en houden de NZa en de IGJ toezicht op respectievelijk de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit van zorg, waarbij de streefnorm één van de factoren is waar zij hun toezicht op baseren.
(https://www.destentor.nl/veluwe/met-spoed-een-ambulance-nodig-in-deze-veluwse-dorpen-moet-je-nogsteeds-je-hart-vasthouden~ab21b76a/).
Bent u bereid om samen met gemeenten, zoals de gemeente Nunspeet, en RAV’s in gesprek te gaan om deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 8.
Antwoorden op vragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid Sylvana Simons over flyers over genderdysforie bij GGD’s, huisartsenpraktijken en apotheken?1
Ja.
Onderkent u dat het doel van de flyer is ouders te ondersteunen om hun kind op zorgvuldige wijze te begeleiden bij vragen over genderdysforie en dat het daarom niet juist is om te stellen dat de flyer tegen transgenders zou zijn?
In mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1)2 heb ik niet aangegeven dat deze flyer «tegen transgenders is». Dat neemt niet weg dat ik mij niet kan vinden in de wijze waarop deze flyer beoogt ouders van kinderen met genderidentiteitsvragen te ondersteunen. Dit omdat, zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven, bepaalde uitspraken die in de flyer worden gedaan grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van transgender kinderen en jongeren, en ik bezorgd ben over de gevolgen van de adviezen die in deze flyer aan ouders worden gegeven.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) Nederland bepaalt welke folders al dan niet via de GGD worden verspreid, aangezien de GGD aangeeft een «neutrale partij» te zijn? Acht u informatie die via de GGD verstrekt wordt van bijvoorbeeld Rutgers of Soa Aids Nederland wel «neutraal»?
Ik heb uw vraag voorgelegd aan GGD GHOR. GGD GHOR heeft mij het volgende laten weten: «GGD GHOR Nederland stelt zich neutraal op in wat bevorderlijk is voor de publieke gezondheid van alle burgers in Nederland. We stellen geen criteria op voor de verspreiding van informatie door onze leden, de GGD’en. We geven als koepelorganisatie hooguit advies en een gezamenlijke richting. GGD’en verstrekken hun advies en informatie op basis van bewezen onderzoek en professionele expertise, zoals ook vertegenwoordigd onder de genoemde partijen (RIVM, SOA Aids Nederland, Rutgers, Pharos, enzovoort).» Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u zo precies mogelijk aangeven welke informatie in de desbetreffende flyer volgens u feitelijk niet klopt en/of onbetrouwbaar is?
Zoals ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1)3 heb aangegeven, hebben mijn zorgen over deze flyer betrekking op het feit dat bepaalde uitspraken in deze flyer (zoals het advies «om niet te snel mee te gaan in de gedachte van hun kind als het zegt transgender te zijn» of «met verandering van voornaamwoorden», en de uitspraak «Een man kan geen vrouw worden en een vrouw geen man») grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van transgender kinderen en jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Dit kabinet vindt het belangrijk dat ieder kind en iedere jongere zich in vrijheid en veiligheid kan ontwikkelen.
Op welke gronden suggereert u dat de stelling dat biologisch gezien een man geen vrouw kan worden en vice versa, niet juist zou zijn? Welke wetenschappelijke onderzoeken laten volgens u zien dat transgenderpersonen door een medische transitie wel op alle biologische aspecten volledig veranderen?
Het gaat mij niet om de vraag of een bepaalde stelling biologisch gezien wel of niet juist is; het gaat mij om de vraag wat goed is voor het welzijn en de gezondheid van jongeren met genderidentiteitsvragen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4, en mijn antwoorden op de vragen van het lid Simons (BIJ1).4
Bent u van mening dat ouders op geen enkele wijze vragen mogen stellen bij – of zich zorgen mogen maken over de ervaren genderidentiteit en/of genderexpressie van hun minderjarige kind, maar de genderidentiteit van hun kind alleen maar zouden mogen bevestigen? Hoe doet u daarmee recht aan de complexiteit waarmee genderdysforie gepaard gaat en de groeiende zorg onder professionals over het sterk toenemende aantal aanvragen onder tieners?
Veel kinderen en jongeren hebben vragen over hun genderidentiteit, dit is onderdeel van een normaal psychoseksueel ontwikkelingsproces. Wat belangrijk is, is dat ouders hun kinderen hierin ondersteunen. In de wetenschappelijke en klinische gemeenschap rondom transgenderzorg bestaat er consensus dat een dergelijke affirmatieve benadering de beste psychologische gezondheidsuitkomsten geeft.
Ouders kunnen hun kinderen ondersteunen in dit proces door te benadrukken dat een kind mag exploreren en verkennen, en dat ook een variatie in de tijd volledig normaal en geaccepteerd is. Het zorgen maken of (mede)onderzoeken van de genderidentiteit sluit de bevestiging en steun van ervaringen van kinderen niet uit. Een hoger niveau van weerstand van ouders en andere sleutelfiguren is in meerdere onderzoeken echter geassocieerd met meer psychische klachten bij kinderen (zie ook het antwoord op vraag 8).
Slechts bij een klein percentage van de kinderen en jongeren is sprake van een genderincongruentie, die ook overgaat tot een wens tot transitie. Voor deze kinderen is nadere begeleiding door een gespecialiseerd genderteam noodzakelijk. Juist voor deze groep kinderen is het belangrijk om naast de begeleiding van het kind ook het systeem mee te nemen in de begeleiding. Alleen dan kan ook de hormonale behandeling maximaal succesvol zijn.
Gezinnen kunnen overigens hulp krijgen bij het uitzoeken van de genderidentiteit van het kind, begeleiding bij de vraag hoe ouders het kind kunnen begeleiden, en zij kunnen objectieve informatie krijgen in het geval naasten van het kind zich zorgen maken. Ouders kunnen hiervoor bijvoorbeeld terecht bij zorgaanbieders voor transgenderzorg en bij GGD’en (zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Simons (BIJ1)). Ook kan een ieder voor informatie terecht bij Transvisie en Transgender Netwerk Nederland, en specifiek voor jongeren en jongvolwassenen bestaat de chatservice «Genderpraatjes» die met subsidie van het Ministerie van VWS is opgezet door TNN en Transvisie.
Erkent u dat er een verschil is tussen het serieus nemen van genderdysforie en het kritiekloos accepteren van de genderidentiteit van minderjarigen door hun ouders? Vindt u ook dat van ouders als opvoeders, met het oog op het welzijn van hun kind, in allerlei opzichten juist een kritisch-betrokken houding verwacht mag worden, zeker als sprake kan zijn van medische ingrepen? Sluit een dergelijke houding niet beter aan bij de steeds terughoudender opstelling van professionals in verschillende westerse landen en zelfs ontwikkelingen binnen de World Professional Association for Transgender Health (WPATH)?
Kritiekloos accepteren is niet het uitgangspunt, het ondersteunen van de (genderidentiteits)ontwikkeling is dat wel. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u een wetenschappelijke onderbouwing geven voor het aanmoedigen van minderjarigen om hun genderidentiteit vorm te geven?
Ik heb het woord «aanmoedigen» niet gebruikt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is het belangrijk dat ouders hun kinderen ondersteunen wanneer zij vragen hebben over hun genderidentiteit, wat overigens onderdeel is van een normaal psychoseksueel ontwikkelingsproces.
Ik verwijs in dit kader graag naar het wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat een steunende en veilige omgeving door ouders (en scholen) is geassocieerd met minder psychische distress / lijden zoals angst en depressie bij genderdiverse jongeren;5 en de reviews waarin is gevonden dat beperkte steun geassocieerd is met een negatieve psychische gezondheid.6
Het kabinet hecht er aan dat ieder kind en iedere jongere, ongeacht diens genderidentiteit, veilig en vrij kan opgroeien.
Deelt u de zorgen over zeer forse toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen, waar de laatste jaren sprake van is? Gaat u in gesprek over en doet u onderzoek naar aanleiding van de zorgen die professionals uiten?
Ik maak mij op dit moment geen zorgen over de toename van het aantal behandelverzoeken voor genderdysforie door minderjarigen. Deze toename kan verschillende oorzaken hebben, die ook positief kunnen zijn, bijvoorbeeld dat er meer kennis is over genderdysforie, dat het in deze tijd makkelijker is om als transgender persoon uit de kast te komen dan dat dit 20 of 30 jaar geleden was, en/of dat de wetgeving sinds 2014 minder eisen stelt aan het wijzigen van het geslacht op de geboorteakte. Om er achter te komen of er reden is tot zorg, is eerst meer inzicht nodig in de oorzaken van deze toename. Zoals u weet wordt dit momenteel, met subsidie van VWS, onderzocht door onderzoekers van de Radboud Universiteit.
Waar ik mij wel zorgen over maak zijn, zoals u weet, de wachttijden in de transgenderzorg. De forse toename van het aantal behandelverzoeken maakt het nog lastiger om deze wachttijd terug te dringen.
Zodra het onderzoek naar de toename van de zorgvraag onder (specifieke groepen) transgender personen is afgerond (volgens planning: eind 2022), zullen de uitkomsten van dit onderzoek zo mogelijk uiteraard worden gebruikt om de zorg aan transgender personen te verbeteren. Er is bijvoorbeeld al voorzien dat de uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in de lopende evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Bent u bekend met ontwikkelingen in andere landen, zoals Zweden en Finland, waar juist voorzichtigheid en terughoudendheid wordt bepleit ten aanzien van gendertransitie bij minderjarigen en bijvoorbeeld een veel restrictiever beleid is ingezet bij hormoonbehandelingen bij jongeren? Wat is uw reactie daarop?2 3
Ik ben ermee bekend dat er in een aantal landen ontwikkelingen zijn in de transgenderzorg. In antwoord op uw vraag wat mijn reactie daarop is: het is niet aan mij om mij een oordeel te vormen over de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan de partijen in het veld – zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars – om hier gezamenlijk, in professionele richtlijnen en standaarden, invulling aan te geven. Zoals u weet heb ik ZonMw opdracht gegeven om – samen met de partijen in het veld – de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch te evalueren. In dit evaluatietraject wordt onder meer bekeken of de kwaliteitsstandaard op onderdelen nog actueel is.
Kunt u uitleggen waarom Nederland dit voorbeeld niet volgt? Vreest u niet dat Nederland op deze manier achter gaat lopen bij de internationale ontwikkeling richting meer terughoudendheid bij behandelingen voor minderjarigen met genderdysforie?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat de langetermijngevolgen van hormoonbehandelingen bij minderjarigen onbekend zijn en dergelijke behandelingen derhalve een experimenteel karakter hebben? Kent u het advies van de Zweedse National Board of Health and Welfare (Socialstyrelsen), dat stelt: «For adolescents with gender incongruence, the NBHW deems that the risks of puberty suppressing treatment with GnRH-analogues and gender-affirming hormonal treatment currently outweigh the possible benefits, and that the treatments should be offered only in exceptional cases. This judgement is based mainly on three factors: the continued lack of reliable scientific evidence concerning the efficacy and the safety of both treatments4 , the new knowledge that detransition occurs among young adults5, and the uncertainty that follows from the yet unexplained increase in the number of care seekers, an increase particularly large among adolescents registered as females at birth»?6 7
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bekend met de petitie van wetenschappers uit Duitsland en met een internationaal manifest dat ondertekend is door 140 wetenschappers en waarin gepleit wordt om betrouwbare en wetenschappelijke informatie en berichtgeving over genderdysforie bij kinderen eerlijk weer te geven? Wat is uw reactie hierop?8 9
Daar ben ik mee bekend.
Deze petitie doet een oproep tot objectiviteit in de media over genderincongruentie. Zoals ik in mijn recente antwoorden op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over transgenderzorg voor jongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3785) heb aangegeven, maakt de wijze waarop media communiceren over (trans)genderthematiek deel uit van de journalistieke autonomie die media genieten. Indien er vermoedens zijn dat berichtgeving in strijd is met geldende wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen.
Overigens wijs ik er graag op dat burgers of organisaties die klachten hebben over een media-uiting, zich met hun klacht kunnen richten tot de desbetreffende mediaorganisatie. Daarnaast beschikt de NPO over een ombudsman waartoe men zich kan richten met een klacht of vraag over een journalistiek programma of artikel.
Erkent u dat suïcidaliteit onder transgenders helaas voorkomt in alle fasen van een transitie, ook ná transitie? Heeft u een verklaring voor dit laatste?
Helaas komt suïcide onder transgender personen veel vaker voor dan onder cisgender personen. Zo heeft maar liefst één op de vijf transgender jongeren een zelfmoordpoging gedaan.15
Eén van oorzaken hiervan is wat wetenschappers «minderheidsstress» noemen. Dit is stress veroorzaakt door ervaringen met discriminatie, stigmatisering en vooroordelen over LHBT-zijn of de angst hiervoor, spanningen over de vraag waar men uit de kast kan komen en geïnternaliseerde LHBT-negativiteit. Ook na transitie ervaren transgender personen aanhoudende marginalisering, discriminatie en dergelijke, zoals beschreven in het minderheidsstressmodel.16
Daarnaast is de sociaaleconomische positie van transgender personen gemiddeld slechter. Personen die een wijziging hebben laten doorvoeren in hun geslachtsregistratie vallen vaker in de lage inkomenscategorie, hebben minder vermogen en veel minder vaak een koophuis. Van de transgender personen heeft ruim de helft (52%) een laag inkomen; in de gehele Nederlandse bevolking is dit iets meer dan een kwart (27%). Hun arbeidsmarktpositie is ook minder gunstig, ze zijn minder vaak werkzaam en hebben vaker een uitkering. De positie van transvrouwen lijkt extra precair: zij zijn relatief vaak woonachtig in een eenpersoonshuishouden, gescheiden en nemen op sociaaleconomisch gebied een nog kwetsbaardere positie in dan transmannen.17
Aan de zorgkant is er beperkt gespecialiseerd zorgaanbod na de medische transitie beschikbaar, waardoor transgender personen mogelijk niet maximaal profiteren van de medische behandeling. Ook is de sensitiviteit/kennis binnen de reguliere GGZ en toegang tot de GGZ niet altijd optimaal.18
ZonMw doet momenteel onderzoek naar de psychologische nazorg aan transgender personen,19 en het onderwerp «nazorg» maakt op verzoek van VWS ook onderdeel uit van de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.20 Verder werk ik zoals u weet hard aan het verlagen van de wachttijden in de ggz-zorg voor transgender personen.
Tenslotte is er bij transgender personen ook vaker sprake van traumatische ervaringen in het verleden, wat voor meer psychische klachten en suïcidaliteit zorgt.21 Transgender personen maken vier tot zeven keer zoveel seksueel geweld mee als cisgender personen. Ook worden transgender jongeren in vergelijking met hun cisgender leeftijdsgenoten veel vaker gepest, hebben zij meer ervaring met emotionele verwaarlozing of mishandeling thuis, een lagere eigenwaarde en meer psychische problemen.22
Hoewel onderzoek laat zien dat de kwaliteit van leven verbetert na de genderbevestigende behandelingen,23 en dat bij personen die een genderbevestigende behandeling hebben ondergaan slechts een zeer laag percentage spijt ervaart,24 verdwijnen veel van deze oorzaken van suïcidaliteit helaas niet ná de transitie. Dat is één van de redenen waarom het kabinet zich inzet voor kwalitatief goede en toegankelijke transgenderzorg, en voor sociale acceptatie en veiligheid van alle LHBTIQ+-personen.
Kunt u bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Zie bovenstaande antwoorden.
Transgenderzorg voor jongeren |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving van NOS Stories over transgenderzorg voor jongeren?1
Ja.
Deelt u de zorg over de wijze waarop een publiek medium als NOS Stories jongeren voorhoudt dat geslacht een keuze is en transitie bij genderverwarring dé oplossing is?
Ik deel de zorg van de indiener niet. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij. Ik vind het daarom belangrijk dat mensen in vrijheid en veiligheid kunnen leven in overeenstemming met hun genderidentiteit en gewenste genderexpressie. Het kan voorkomen dat een medische transitie daarvoor wenselijk en/of noodzakelijk blijkt. Voor transgender en non-binaire personen kan dit bovendien bijdragen aan hun welzijn en hun mentale gezondheid.
In de NOS Story van 23 juni wordt bericht over de lange wachttijden in de transgenderzorg en de negatieve psychische gevolgen daarvan op de wachtenden. Er wordt bericht dat sommige transgender personen overgaan tot zelfmedicatie, en er wordt verteld dat dit niet zonder gevaar is.
Berichtgeving van NOS Stories valt onder de persvrijheid, zolang het niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving. In individuele gevallen waarbij er vermoedens zijn dat het handelen van media wel strijdig is met wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen. Het is niet aan het kabinet om zich hierin te mengen.
Erkent u dat hiervoor een wetenschappelijke basis ontbreekt en de gevolgen van behandelingen bij jongeren op de korte en lange termijn volstrekt onbekend zijn?
Overzicht van de internationale wetenschappelijke literatuur – waaronder ook studies van de Nederlandse situatie2 – laat zien dat jongeren met genderdysforie bij aanmelding een slechtere kwaliteit van leven hebben dan normgroepen. Die kwaliteit van leven verbetert na genderbevestigende behandelingen. Vanuit medisch oogpunt zijn hormoonbehandelingen geaccepteerd als voldoende veilig.
Erkent u dat dergelijke berichtgeving dus grote risico’s voor jongeren met zich mee kunnen brengen?
Het is mij bekend dat er jongeren zijn die zonder begeleiding van een arts zelf geneesmiddelen gebruiken, via anderen of (illegaal) besteld op internet. Ik heb begrip voor de situatie waar deze mensen zich in bevinden. Het is helaas een feit dat veel transgender personen last hebben van het wachten op de juiste zorg. Wachtenden kunnen last hebben van frustratie of stress, maar een aanzienlijk deel heeft ook last van depressieve gevoelens of zelfs suïcidale gedachten. De angst dat door het wachten het lichaam zich (door de puberteit) een kant op ontwikkelt die niet past bij de genderidentiteit, is bij een aanzienlijk deel aanwezig. Ook hebben zij vaak het gevoel dat het leven stil staat en/of dat het sociale leven, het werk of de studie eronder leidt. De psychische last die transgender personen ervaren van het wachten op de juiste zorg is dan ook een belangrijke reden waarom ik vol inzet op het terugdringen van de wachttijden in de transgenderzorg.
Ik wil benadrukken dat het zeer risicovol is om (illegale) geneesmiddelen via internet te gebruiken, zonder toezicht of voorschrift van een arts. Zonder begeleiding van een arts en apotheker loopt de gebruiker risico’s, bijvoorbeeld door bijwerkingen, interactie met andere middelen of doordat het geneesmiddel een andere werkzame stof of een andere dosering van de werkzame stof bevat. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op het aanbod van illegale middelen, waaronder ook het online aanbod. Zij treden daar waar het kan stevig op, bijvoorbeeld door illegale inhoud te laten verwijderen en als degene die achter die website zit getraceerd kan worden ook boetes op te leggen. Echter de eigenaren achter deze malafide websites hebben er belang bij om zich te verbergen. Met hulp van hostingbedrijven, beheerders van domeinnamen, douane en veelgebruikte verkoopplatforms kunnen websites vaker worden gestopt en bestellingen vaker worden tegengehouden. Daarbij gelden wel enkele kanttekeningen, namelijk dat de IGJ lang niet altijd kan ingrijpen, omdat er een enorm aantal van dit soort websites is en deze vaak vanuit het buitenland opereren.
Transgender personen die moeite hebben met de overbrugging van de wachttijd-periode wil ik met klem adviseren om hun heil niet te zoeken in zelfmedicatie.
Zij kunnen in elk geval contact op te nemen met de huisarts. Die kan helpen bij de overbrugging van deze periode. Overigens heb ik recent opdracht gegeven aan de kwartiermaker transgenderzorg om in 2022 en 2023 vijf webinars te organiseren om huisartsen nascholing te bieden op het gebied van de transgenderzorg.
Transgender personen die wachten op zorg kunnen daarnaast contact opnemen met Transvisie. Ook bieden verschillende zorgaanbieders zorg en ondersteuning aan tijdens het wachten. Daarnaast financiert VWS Genderpraatjes, een chatservice van Transvisie en TNN voor jongeren en jongvolwassenen die vragen hebben rondom gender en genderidentiteit. Op dit moment doet de kwartiermaker transgenderzorg, samen met Transvisie en wetenschappers, voor de tweede keer onderzoek naar de ervaringen en behoeften van transgender personen in de zorg. In dit onderzoek zijn op mijn verzoek ook vragen gesteld over het gebruik van zelfmedicatie. Ik verwacht dit onderzoek in het najaar naar de Kamer te kunnen sturen.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot ontwikkelingen in andere landen (Verenigd Koninkrijk, Zweden) om geen behandelingen meer toe te staan bij jongeren, omdat zij de gevolgen niet kunnen overzien?
Ik heb kennisgenomen van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en Zweden.3 Wat goede zorg is wordt in Nederland op hoofdlijnen bepaald in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en wordt daarbinnen nader ingevuld door de professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, in principe op basis van wetenschappelijk onderzoek. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg ligt bij veldpartijen (zorgverleners, patiëntenverenigingen etc.). Zij zijn ook primair verantwoordelijk voor het opstellen van professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, alsmede voor het onderhoud en de actualisatie daarvan. Dit geldt ook voor transgenderzorg. In de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch staan antwoorden op vragen over goede transgenderzorg – bijvoorbeeld rondom puberteitsremmende behandelingen bij transgender jongeren. Op dit moment vindt een evaluatie plaats van de Kwaliteitsstandaard. Hierin wordt ook maar de stand van de wetenschap gekeken.
Daarnaast verwijs ik hier graag naar mijn volledige antwoord in reactie op eerdere vragen van de SGP-fractie in de Eerste Kamer (6 september 2019, EK 31 106/34 650, B, pagina 6) dat een medisch oordeel over ingrepen bij transgender (en intersekse) kinderen aan de medische professionals is maar dat zorgverleners daarbij alleen mogen handelen als zij toestemming hebben van de cliënt. De cliënt moet begrijpen waarvoor die toestemming geeft: hij/zij/hen moet goed geïnformeerd zijn. Jongeren vanaf zestien jaar mogen daarbij zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Dat geldt ook voor transgender personen. Voor de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar, is voor medisch ingrijpen ook de toestemming van de ouders die het gezag hebben, c.q. de voogd van het kind nodig. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf. Zowel op zorgverleners als op ouders rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de zorg dat door deze berichtgeving jongeren in een uiterst kwetsbare situatie op het idee kunnen worden gebracht om zelf medicatie te gaan gebruiken, met allerlei medische schade tot gevolg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van het verband dat in de berichtgeving wordt gelegd tussen de wachtlijsten en suïcide(pogingen)? Erkent u dat het suïcidecijfer bij mensen die een transitie hebben doorgemaakt helaas hoog is?
Ik beschik niet over een exact suïcidecijfer van mensen die een transitie hebben doorgemaakt. Wel weet ik uit onderzoek dat de lange wachtlijsten in de transgenderzorg voor wachtenden kunnen leiden tot frustratie en/ of stress. Het is bekend dat een deel van de wachtenden ook last van depressieve gevoelens heeft die in sommige gevallen zelfs tot suïcidale gedachten kunnen leiden. Verder is uit onderzoek bekend dat bij personen die een genderbevestigende behandeling hebben ondergaan slechts een zeer laag percentage spijt ervaart.4
De kwartiermaker transgenderzorg heeft een vragenlijst opgesteld om inzicht te krijgen in hoe de genderzorg wordt ervaren en welke behoeften er zijn. Dat is nodig om zorgverleners, zorgverzekeraars en gemeenten te helpen om de problemen op te lossen en de zorg te verbeteren. Ook is het goed om meer zicht te hebben op een onderwerp als zelfmedicatie. In 2019 is een vergelijkbare vragenlijst verspreid. De resultaten van het huidige onderzoek zullen worden vergeleken met de resultaten van destijds. Ik zal de Tweede Kamer in mijn volgende voortgangsbrief hierover informeren.
Bent u bereid om, samen met de Staatssecretaris Cultuur en Media, met NOS Stories (en eventueel andere omroepen) in gesprek te gaan over de wijze waarop met jongeren gecommuniceerd wordt over genderverwarring?
De wijze waarop media zoals NOS Stories en andere omroepen met jongeren communiceren over (trans)genderthematiek, maakt deel uit van de journalistieke autonomie die media genieten. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het niet aan het kabinet om zich hierin te mengen vanwege de persvrijheid. Indien er vermoedens zijn dat berichtgeving in strijd is met geldende wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen. Zodoende zie ik op dit moment geen aanleiding, noodzaak, en acht ik het onwenselijk om samen met de Staatssecretaris Cultuur en Media hierover in gesprek te gaan met NOS Stories of andere omroepen.
Ten overvloede wil ik erop wijzen dat indien burgers of organisaties klachten hebben over een media-uiting, zij zich met hun klacht kunnen richten tot de desbetreffende mediaorganisatie. Daarnaast beschikt de NPO over een ombudsman waartoe men zich met een klacht of vraag over een journalistiek programma of artikel kan richten.5
Wat is uw reactie op eerste bevindingen van onderzoekers van de Radboud Universiteit en het Radboudumc dat veel van de jongeren die zich bij een genderpoli aanmelden te maken hebben met andere problematiek zoals een complexe thuissituatie, autisme of een trauma? Op welke wijze kunnen deze jongeren volgens u het beste worden geholpen?2
Hier wordt gerefereerd aan een inschatting op basis van de ervaringen die het Radboudumc in de afgelopen twee jaar heeft opgedaan, dit zijn geen bevindingen uit het nog lopende onderzoek, waarvan de eerste resultaten eind 2022 worden opgeleverd. De observatie dat een deel van de jongeren náást gendervragen ook andere vragen heeft rondom bijvoorbeeld autisme en trauma is in lijn met de wetenschappelijke literatuur. Het Radboudumc pleit ervoor om de gendervragen primair te behandelen in samenhang met andere problemen die er spelen. Dat wordt nu belemmerd door ervaren gebrek aan deskundigheid op het gebied van gendervragen bij professionals in de reguliere zorg, waardoor deze vragen worden doorverwezen. Ik zet hier nu op in door onder andere webinars voor huisartsen te laten ontwikkelen (zie het antwoord op vraag 4). Bredere bekendheid met en expertise op het gebied van genderproblematiek in de reguliere zorg en op andere terreinen waar kinderen en jongeren zich bewegen (school, sportclubs en ook ouders) helpt om gendervragen integraal te behandelen/begeleiden met andere ontwikkelingsvragen.
Bent u bereid om onderzoek te starten naar de korte- en langetermijneffecten van behandelingen bij jongeren, zoals een van deze onderzoekers in het artikel suggereert?
Op dit moment vindt een onderzoek plaats bij de Radboud Universiteit. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Het bericht ‘Tbs-kliniek Nijmegen: ontsnapping ging te snel om in te grijpen’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs-kliniek Nijmegen: ontsnapping ging te snel om in te grijpen»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Wat is uw reactie op de gebeurtenissen in de Pompekliniek waarbij twee tbs’ers zijn ontsnapt en nog steeds voortvluchtig zijn?
Ontvluchtingen zijn niet acceptabel. Het is zorgelijk dat twee tbs-gestelden uit één van onze hoogst beveiligde klinieken zijn ontsnapt. Deze ontvluchting klemt des te meer nu er eerder in 2017 en in 2019 ontvluchtingen uit de Pompekliniek hebben plaatsgevonden.
Ik vind het belangrijk dat heel nauwkeurig wordt gekeken hoe de ontvluchting heeft kunnen gebeuren. Dat doet de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie betrekt daarbij de eerdere ontvluchtingen en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen (waaronder de bouw van een tweede hek). Aan de hand van het inspectieonderzoek beslis ik of er verdergaande maatregelen nodig zijn.
Ik wacht het onderzoek echter niet af. Om eenzelfde soort ontsnapping te voorkomen zijn er aanvullende maatregelen getroffen in de kliniek, zoals extra hekken, extra prikkeldraad en extra cameratoezicht. DJI toetst deze zomer of de aanvullende maatregelen die de kliniek treft, volstaan.
Donderdag 30 juni heeft de politie één van de twee tbs-gestelden aangehouden. Politie en OM doen er ondertussen alles aan om de andere tbs-gestelde ook op te pakken.
Wat vindt u ervan dat de bewaking van de Pompekliniek direct in de gaten had dat er dinsdagavond twee tbs’ers een ontsnappingspoging ondernamen, maar dat zij te laat waren om in te grijpen? Heeft dit te maken met een capaciteitstekort?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de veiligheidsmaatregelen ernstig tekort zijn geschoten nu het tweede hek na drie jaar nog niet af is en dat dit mogelijk tot de derde geslaagde ontsnappingspoging in vijf jaar heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Worden naar aanleiding van deze ontsnapping nieuwe veiligheidsmaatregelen gesteld aan de Pompekliniek?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u meer bestuurlijke druk op de kliniek zetten nu de Pompekliniek eerder het advies van het ministerie over een hek van vijf meter om de kliniek heen, in de wind heeft geslagen?
DJI heeft samen met de kliniek na de eerdere ontsnapping in 2017 en daarna in 2019 vastgesteld welke aanvullende materiële veiligheidsmaatregelen de Pompekliniek diende te nemen. Eén daarvan was een extra hekwerk. Daarom is in 2020 gestart met de bouw van een nieuw penitentiair hekwerk om het gehele terrein van de kliniek. Dit wordt eind van dit jaar afgerond.
Bent u van mening dat het ijzeren hek, dat volgens de directie slechts zorgt voor tijdwinst bij een ontsnapping, klaarblijkelijk niet voldoende functioneert om tbs’ers binnen de kliniek te houden en welke maatregelen gaat u nemen om ontsnappingspogingen onmogelijk te maken?
Op dit moment is duidelijk dat dit hekwerk niet bestand was tegen de middelen die bij deze ontvluchting zijn gebruikt. Een hekwerk is echter niet de enige maatregel die ontvluchtingen moet voorkomen. Het is onderdeel van een geheel aan maatregelen dat in gezamenlijkheid bij moet dragen aan het voorkomen van ontvluchtingen (en bijvoorbeeld ook de invoer van contrabande). Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om materiële beveiligingsmaatregelen, maar ook om de alertheid van het personeel en de manier waarop het personeel handelt naar aanleiding van signalen. Wanneer er toch een ontvluchting heeft plaatsgevonden, kijken we dus altijd naar het geheel aan beveiligingsmaatregelen.
Op basis van de uitkomsten van het inspectie-onderzoek zal ik bezien of en zo ja, welke aanvullende beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Een aantal maatregelen zijn al getroffen, zoals de genoemde extra hekken, extra prikkeldraad en extra cameratoezicht.
Bent u van mening dat ontsnappingen uit tbs-klinieken zorgen voor een groot gevaar voor de veiligheid en bent u bereid de veiligheidsmaatregelen van alle tbs-klinieken in Nederland door te lichten om ontsnappingen in de toekomst te voorkomen?
Tbs-gestelden verblijven in een hoog beveiligde kliniek vanwege hun hoge recidiverisico. Ontvluchtingen leveren dus een risico op voor de veiligheid van de samenleving. Hoe groot het risico op recidive is, zal van geval tot geval verschillen.
De Pompekliniek is één van de zeven Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) op het hoogste beveiligingsniveau. Naar aanleiding van de eerdere ontvluchtingen uit de Pompekliniek zijn alle FPC’s doorgelicht om te kijken of ze voldoende aan de geldende veiligheidseisen.
Nog dit jaar bespreekt DJI met de FPC’s welke afspraken gemaakt moeten worden wanneer hier mogelijk niet aan voldaan is. Dat vergt per FPC maatwerk vanwege de specifieke kenmerken van de gebouwen en de omgeving.
Het bericht 'Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU), Joost Sneller (D66), Raymond Knops (CDA), Laura Bromet (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat het Openbaar Ministerie (OM) deze vergaande stap noodzakelijk acht?
Ik betreur het zeer dat zich het Openbaar Ministerie genoodzaakt ziet dit te doen, zeker voor zover het zaken betreft waarbij slachtoffers betrokken zijn. Daar waar slachtoffers erop vertrouwden dat een rechter een onafhankelijk oordeel zou vellen over de zaak waar ze bij betrokken waren, gebeurt dit nu niet.
Hoe weegt u de gevolgen die deze stap heeft voor het vertrouwen van Nederlanders dat recht gedaan wordt na overtredingen en dat rechtsherstel volgt door een goed functionerende strafrechtketen?
De uitdaging is groot om de doorlooptijden van strafzaken structureel te verkorten. Tegelijkertijd zijn we verplicht aan slachtoffers, betrokkenen, verdachten en de samenleving om ons hier onverminderd voor in te zetten. Op de langere termijn zullen de gelden uit het coalitieakkoord leiden tot de inzet van extra menskracht. Voor de korte termijn houden wij met de strafrechtketenorganisaties de vinger aan de pols en overleggen periodiek over de voortgang, zoals die van het Actieplan strafrechtketen die gericht is op het verkorten van de doorlooptijden van zaken op het gebied van veel voorkomende criminaliteit (VVC) en de monitoring van voorraden.
Kunt u aangeven welke factoren ertoe hebben geleid dat deze stap nu wordt gezet? Welk beeld heeft u bij de andere arrondissementen en hoe weegt u de gevolgen daarvan?
De reden dat deze stap door het Openbaar Ministerie is gezet, is het gebrek aan capaciteit bij de rechtbank Gelderland. Hoewel ook in andere arrondissementen tekorten aan rechters zijn waardoor niet alle zaken op tijd kunnen worden behandeld, zijn de achterstanden bij de rechtbank Gelderland verreweg het grootst.
Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen liggen daarom niet voor de hand.
Wat wordt gedaan dit in de toekomst in Gelderland, maar ook bij de andere arrondissementen te voorkomen, met in achtneming van de eigenstandige positie van u en van de rechtspraak en het OM? Welke taak ziet u daarbij voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Welk tijdspad heeft u daarbij voor ogen?
De Rechtspraak heeft het aantal rechters in opleiding vergroot van 80 naar 130 per jaar, waarvan er op dit moment 20–25 in opleiding zijn bij de rechtbank Gelderland. Daarnaast wordt bij de rechtbank Gelderland de rechters-capaciteit in de sector strafrecht versterkt door rechters uit andere rechtsgebieden naar de sector strafrecht over te plaatsen. Dat lost de problemen op korte termijn echter niet meteen op. Het opleiden van nieuwe rechters kost 1 tot 3 jaar, de personeelstekorten zullen er daarom nog wel enige tijd zijn. Naast het aannemen en opleiden van extra mensen, onderzoeken de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie daarom ook andere mogelijkheden om de doorlooptijden in strafzaken terug te dringen en voorraden beter te beheren, zoals hiervoor is vermeld.
Op welke wijze worden slachtoffers actief geïnformeerd over de mogelijkheid bezwaar te maken? Is het ook mogelijk slachtoffers op een meer laagdrempelige wijze bezwaar te laten maken tegen sepot?
Er wordt gekeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de slachtoffers. In de zaken waarin slachtoffers schade hebben geleden, wordt beoordeeld of dat aanleiding is om de verdachte alsnog te dagvaarden op de geringe gereserveerde zittingsruimte of een OM-strafbeschikking op te leggen. Er wordt alleen overgegaan tot het opleggen van een OM-strafbeschikking als de zaak daarvoor geschikt is. In de beoordeling daarvan wordt de rechtsbescherming van alle betrokken partijen betrokken. Wanneer dagvaarden of een OM-strafbeschikking niet mogelijk is en de zaak wordt geseponeerd, krijgen de slachtoffers (en hun advocaat) een brief met een toelichting op het sepot. Daarin wordt ook uiteengezet dat zij bezwaar kunnen maken bij het gerechtshof op grond van artikel 12 van het Wetboek van strafvordering. De wet biedt geen andere mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een sepotbeslissing.
De zaken worden nu beoordeeld. Wanneer er zicht is op het aantal slachtoffers, schade en dergelijke wordt besproken of SHN in de nazorg nog een rol kan hebben. Ook de inzet van herstelrecht kan worden overwogen. Tot slot wordt gekeken naar de mogelijkheden van compensatie van schade voor die gevallen waarin het niet vergoeden van de schade tot schrijnende situaties zou leiden.
Welke maatregelen worden getroffen om slachtoffers nazorg te verlenen indien dit nodig is, ook wanneer sprake kan zijn van ervaren leedtoevoeging door het niet doorgaan van een strafzaak?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe blijft er, in die zaken waar overgegaan wordt tot OM-afdoening, oog voor de rechtsbescherming van alle betrokken partijen, juist waar het zaken betreft waar aanvankelijk niet is geoordeeld tot OM-afdoening over te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Welke gevolgen heeft een toename van de artikel 12-procedure voor het gerechtshof en wat betekent een nieuwe toeloop voor zaken die reeds aanhangig zijn, maar ook voor de duur waarop mensen helderheid krijgen over het gevolg voor hun zaak?
Het gerechtshof zal alle artikel 12 Sv-klachten die binnenkomen kunnen en ook wettelijk moeten behandelen, waarbij wel geldt dat afhankelijk van de daadwerkelijke extra instroom de behandeltijden zouden kunnen oplopen. Het gerechtshof heeft intern wel geanticipeerd op een verhoogde instroom. Het is op dit moment nog niet bekend hoeveel zaken met slachtoffers er zijn.
Kritiek op het mandaat, de werkwijze en het eerste rapport van de onderzoekscommissie (COI) naar Israël en de Palestijnse gebieden binnen de VN-Mensenrechtenraad |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de briefing paper van Thinc. inzake de Commission of Inquiry (COI) die onderzoek doet naar de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden?1
Ja.
Klopt het dat de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland lid van is, van 13 juni tot 8 juli a.s. voor haar 50ste zitting bijeenkomt in Genève, en dat daar het rapport van de betreffende COI geagendeerd staat onder punt 2, sub-item 17, van de agenda?
Ja.
Klopt het dat Nederland zich in mei 2021 zeer kritisch heeft uitgelaten over de COI?2
Nederland heeft in mei 2021 in een stemverklaring tot uiting gebracht dat het kritiek heeft op verschillende aspecten van het mandaat van de COI.
Wat was de reden dat Nederland zich ondanks die zwaarwegende kritiek slechts van stemming heeft onthouden in plaats van te kiezen voor een tegenstem? Had dat laatste niet meer recht gedaan aan de kritische noten, en bent u voornemens in de toekomst in vergelijkbare gevallen vaker voor een tegenstem te kiezen?
De Commission of Inquiry is ingesteld tijdens een speciale sessie van de VN-Mensenrechtenraad in mei 2021 in reactie op de escalatie van geweld tussen Israël en Hamas. In lijn met motie Amhaouch (21 501-02 nr. 2340) heeft Nederland in die sessie gepleit voor een onafhankelijk internationaal (VN-) onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht, specifiek in de strijd tussen Hamas en Israël destijds. Het kabinet was daarbij van mening dat het mandaat van de commissie te breed is geformuleerd, en dat het onwenselijk is dat de commissie voor onbepaalde tijd is ingesteld. Tegelijkertijd was het van mening dat de gebeurtenissen in de strijd tussen Hamas en Israël dienen te worden onderzocht om straffeloosheid tegen te gaan. Op basis van deze afweging heeft Nederland zich onthouden van stemming. Nederland zal blijven handelen in lijn met de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44), waarin het kabinet wordt opgeroepen om disproportionele aandacht in de VN voor één lidstaat, te weten Israël, tegen te gaan.
Kunt u zich in dat licht vinden in de argumenten die in de briefing paper van Thinc. genoemd worden voor de constatering dat deze COI vanuit het perspectief van het internationaal recht zeer problematisch is en nooit had mogen worden opgezet?
Het kabinet deelt de mening dat het mandaat van de CoI te breed geformuleerd is en dat de CoI voor bepaalde tijd had moeten worden ingesteld.
Bent u daarom voornemens zich tijdens de 50ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad in te zetten voor a) opheffing van de COI, b) intrekking van het budget, c) publiekelijke afkeuring van de COI, en d) verbetering van het functioneren van de VN-Mensenrechtenraad zelf? Kunt u gedetailleerd ingaan op uw keuzes op deze punten en de onderbouwing daarbij?
Nederland heeft tijdens de 50ste zitting van de VN-mensenrechtenraad een door de VS geïnitieerde verklaring gesteund waarin duidelijke kritiek werd uitgesproken op het mandaat van de CoI en de disproportionele aandacht op Israël in multilaterale fora. Door disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan in de VN-Mensenrechtenraad tracht Nederland bij te dragen aan het vertrouwen van staten in het functioneren van de VN-Mensenrechtenraad als een gezaghebbend forum waar mensenrechtenschendingen aan de kaak kunnen worden gesteld.
Kunt u algemener ingaan op de Nederlands inzet en inbreng tijdens de 50ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad ten aanzien van het bestaan, het mandaat en de werkzaamheden van de COI in algemene zin en wilt u zo snel mogelijk na deze zitting hierover nader verslag doen aan de Kamer?
De Nederlandse inzet tijdens de 50e zitting van de VN-Mensenrechtenraad in de sessie over de CoI bestond uit steun voor de eerder genoemde verklaring en voor een EU-verklaring. In de EU-verklaring is naast de kritiek op het mandaat van de CoI zorg uitgesproken over toegenomen spanningen in de regio.
Heeft u kennisgenomen van het eerste rapport van de COI, gepubliceerd op 7 juni 2022, maar gedateerd 9 mei 2022?3
Ja.
Bent u op de hoogte van de conclusie van het COI-rapport, dat de Israëlische bezetting «de enige gemeenschappelijke kwestie is die de onderliggende oorzaak vormt van de terugkerende spanningen, instabiliteit en voortzetting van het conflict in zowel de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, als Israël», en beaamt u dat deze conclusie geen recht doet aan de complexiteit van de situatie waarin zeer vele factoren én actoren, zowel aan Israëlische als Palestijnse zijde, een fundamentele rol spelen?
Het kabinet erkent dat het een zeer complexe situatie is. Daarbij brengen unilaterale acties zoals illegale nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden een duurzame oplossing niet dichterbij. Voor het kabinet is de twee-statenoplossing nog altijd leidend, mits de beide partijen gezamenlijk tot een andere oplossing komen. Nederland erkent dat meerdere factoren en actoren daarbij een rol spelen.
Deelt u onze zorg dat de COI relevante onderliggende oorzaken van het conflict negeert, zoals afwijzend gedrag, terreur en het aanzetten tot haat jegens Israël en het Joodse volk van Palestijnse zijde?
Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de CoI bewust bepaalde aspecten negeert in het streven om een compleet overzicht van onderliggende oorzaken te krijgen vanuit de verschillende zijden. Het kabinet erkent wel dat een compleet overzicht moeilijker is te realiseren, mede omdat verschillende partijen geen medewerking verlenen aan het onderzoek.
Deelt u tevens de mening dat de COI, door zich sterk te richten op bevindingen van eerdere VN-organen en -mechanismen, eenvoudigweg de vooringenomen en eenzijdige analyses van dergelijke organen en -mechanismen herhaalt, en dat dit onwenselijk is?
De CoI, als onafhankelijk comité, kan bepalen om reeds gedane bevindingen en analyses over te nemen. Het is belangrijk dat in het rapport recht wordt gedaan aan alle relevante ontwikkelingen en alle daarbij betrokken partijen. Disproportionele of eenzijdige aandacht voor een partij is onwenselijk.
Beaamt u dat de juridische analyse in het rapport op zich partijdig en onvolledig en daarom incorrect is, omdat: Kunt u op deze vier kritiekpunten afzonderlijk ingaan?
De focus op humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en internationaal strafrecht biedt een overkoepelend internationaal erkend juridisch kader voor het onderzoek van de CoI en vormt hierom een logisch uitgangspunt.
In het CoI rapport wordt niet gesteld dat Israël volgens deze resolutie verplicht is tot het opheffen van de bezetting en het terugtrekken van troepen. In het rapport staat dat de resolutie Israël oproept tot het terugtrekken van troepen uit de bezette gebieden. Dit is in lijn met resolutie 242 (1967).
Het Internationaal Strafhof beschouwt de Palestijnse gebieden als «staat» in de zin dat het een staat is volgens artikel 12(2)(a) van het Verdrag van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Wel houdt het Internationaal Strafhof daarbij de territoriale aanduiding aan zoals beschreven in resolutie 67/19 van de AVVN, «the court’s territorial jurisdiction in the Situation in Palestine extends to the territories occupied by Israel since 1967, namely Gaza and the West Bank, including East Jerusalem.»
Het CoI-rapport beschrijft dat de Oslo-akkoorden bedoeld waren om het proces te starten richting een vredesovereenkomst met daarin een onderscheid tussen areas A, B en C als gebieden voor geleidelijke overdracht. Echter benadrukt het COI-rapport ook terecht dat deze afspraken nooit volledig zijn geïmplementeerd. Er wordt hierbij niet ingegaan op de redenen die hieraan ten grondslag liggen.
Wilt u in het licht van deze kritiekpunten aangeven wat de Nederlandse inzet en inbreng zal zijn tijdens de 50ste zitting van de Mensenrechtenraad ten aanzien van de eenzijdige en juridisch gebrekkige inhoud van het eerste onderzoeksrapport van de COI, en wilt u zich diplomatiek en publiek tegen dit rapport uitspreken?
Zie antwoord op vraag 7.
Kunt u daarbij aansluiten bij de door de Verenigde Staten geuite kritiek op het COI-rapport4 en concreet het door de VS geïnitieerde joint statement hierover mede ondertekenen?
Nederland heeft het door de VS geïnitieerde joint statement gesteund en medeondertekend.
Kunt u deze vragen nog voor het hoofdlijnendebat van 14 juni a.s. met de Kamer delen, zodat de Kamer in elk geval voorafgaand aan de Nederlandse deelname aan de 50ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad op de hoogte is van de Nederlandse stellingname, en indien nodig invloed kan uitoefenen op de Nederlandse stellingname?5
Dit is niet haalbaar gebleken.
‘Digitale vervolging’ door in elk geval China en Rusland, en over de arrestatie van een 90-jarige priester door de Chinese autoriteiten |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het rapport «The Worldwide Web of Chinese and Russian Information Controls»1 en dat ook blijkt uit rapporten van Christian Solidarity Worldwide (CSW), Kerk in Nood, Open Doors en anderen2 dat informatietechnologie in landen als China, Rusland, maar ook in talloze andere landen gebruikt wordt om grondrechten op ingrijpende wijze te beperken?
Ja, het kabinet deelt de zorgen over de vergaande toepassing van (cyber)surveillance en de negatieve gevolgen die dat kan hebben voor de grondrechten van burgers wereldwijd.
Herkent u dat technologie die primair ingezet wordt voor bijvoorbeeld een pandemie, ook wordt ingezet voor andere doeleinden zoals het monitoren van mensen?
Ja, die risico’s zijn er zeker. Naar de mening van het kabinet bieden de in China geldende regelgeving omtrent het verzamelen van persoonsgegevens als onderdeel van de Cyber Security wetgeving, en een specifieke richtlijn hoe om te gaan met data in tijden van Covid-19, onvoldoende waarborgen voor de gebruiker. Het is bekend dat (cyber)surveillance in China wordt ingezet voor het monitoren van onder andere religieuze en etnische minderheden en dissidenten. Ook de applicaties die voor pandemiebestrijding zijn ontworpen kunnen voor dergelijke doeleinden worden ingezet. Recente berichtgeving3 over Chinese demonstranten waarvan de gezondheidsapp op rood werd gezet wijst erop dat misbruik in de praktijk voorkomt.
Welke mogelijkheden ziet u om landen als China, Rusland maar ook andere autoritair geleide staten aan te spreken op het gebruik van technische middelen om religieuze minderheden, mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen te volgen, te intimideren, uit te sluiten en te vervolgen?
Nederland spreekt zich zowel in bilateraal als in multilateraal verband uit tegen dergelijk misbruik. Deze problematiek werd ook genoemd in de gezamenlijke verklaring over de mensenrechtensituatie in China die Nederland op 14 juni namens 47 landen heeft voorgelezen in de VN Mensenrechtenraad.4 In deze verklaring uiten Nederland en de grote groep landen die zich bij de verklaring heeft aangesloten hun ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, in het bijzonder in Xinjiang. Mede gezien de recente publicatie van de Xinjiang Police Files en het bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan China en Xinjiang afgelopen maand acht het kabinet het van groot belang dat hiervoor internationale aandacht wordt gevraagd en heeft het deze voortrekkersrol op zich genomen.
Hoe werkt het «sociaal kredietsysteem» in China? Heeft u zorgen over a) het systeem en b) de huidige toepassing ervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale overheid en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals het niet kunnen boeken van trein- en vliegtickets en hotels, weigering van bepaalde banen of exclusieve scholen, of weigering van leningen. De mogelijkheid bestaat dat de Chinese overheid op termijn al deze systemen en informatie in één centrale databank verenigt die gebruikt kan worden om het gedrag van burgers in de gaten te houden, te belonen en te bestraffen. Wat de toepassing van sociaal krediet en surveillance in China betreft, ziet het kabinet risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden.
De Nederlandse ambassade en de consulaten-generaal in China staan in nauw contact met Nederlandse burgers en bedrijven in China. Hierdoor kunnen zij tijdig eventuele negatieve gevolgen van het Chinese beleid en regelgeving, zoals het sociaal kredietsysteem, signaleren.
Welke conclusies trekt u uit de gegevens die zijn verkregen uit een inbraak in computersystemen van de politie in Xinjiang over de inzet van technologie om de Oeigoerse bevolking te controleren op geloofs- of culturele uitingen?3
De nieuwe beelden van de onderdrukking van de Oeigoerse gemeenschap in Xinjiang in de Xinjiang Police Files zijn schokkend en bevestigen de reeds bestaande ernstige zorgen bij het kabinet over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het kabinet heeft direct na publicatie van deze nieuwe informatie publiekelijk deze zorgen kenbaar gemaakt.6
Hoe beoordeelt u de aanwijzingen uit het onderzoek naar deze gegevens, waaruit blijkt dat mensen gevangenisstraf krijgen op grond van het feit dat ze hun telefoon niet meer gebruiken en daardoor niet meer te volgen zijn?4
Ook deze ontwikkelingen acht het kabinet schokkend en ziet daarin een bevestiging van de bestaande zorgen.
Zijn de huidige mechanismen afdoende om bedrijven en hun waardeketens te controleren en waar nodig actie te ondernemen als techniek gebruikt wordt voor inbreuk op mensenrechten?
Een belangrijk mechanisme om ongewenst gebruik van techniek tegen te gaan is exportcontrole. Daarbij is in dit geval met name exportcontrole op cybersurveillancegoederen relevant. In het geval van cybersurveillancegoederen wordt gebruik in verband gebracht met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. De export van bepaalde cybersurveillancegoederen wordt om die reden reeds gecontroleerd in de herziene Dual-use Verordening (EU) 2021/821. Daarnaast biedt de verordening EU-lidstaten de mogelijkheid om een ad hoc exportvergunningplicht in te stellen wanneer er een reëel risico bestaat dat nog niet gecontroleerde technologie van in de EU gevestigde bedrijven bijdraagt aan ongewenst gebruik. Momenteel wordt in EU-verband de implementatie en toepassing van deze wettelijke mogelijkheid uitgewerkt.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens te identificeren, prioriteren en aan te pakken. Aangezien er geen sprake is van een wettelijke verplichting, kan hierop geen toezicht worden gehouden.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging om eenexpertmeeting over digitale vervolging te organiseren met Europese en andere collega’s om zo tot beleidsafstemming te komen?
Nederland zal ter gelegenheid van de ministeriële conferentie ter bevordering van «International Freedom of Religion and Belief» (juli 2022) voor deze problematiek aandacht vragen. Het thema «technologie» krijgt daar al aandacht.
Welke gevolgen moet de kennis uit genoemde bronnen hebben voor het beleid ten aanzien van China, of het nu gaat om handels- of om politieke relaties? Hoe dienen Nederland en de EU zich tot deze feiten te verhouden?
Zoals omschreven in de Strategic Outlook van de EU van maart 2019 beschouwt de EU China tegelijkertijd als samenwerkingspartner voor mondiale uitdagingen, als concurrent voor ons verdienvermogen op de lange termijn en als systeemrivaal voor onze (economische) veiligheid en waarden. Het kabinet hanteert in het beleid ten aanzien van China dezelfde drieslag. Als gevolg van de ontwikkelingen sindsdien, is de balans in de betrekkingen aan het verschuiven. Zowel binnen de EU als in Nederland wordt meer nadruk gelegd op het beschermen van onze waarden, belangen en veiligheid en op statelijke dreigingsaspecten. Daarnaast vraagt de verslechterende mensenrechtensituatie in China om meer aandacht. Op Europees en op nationaal niveau zijn daarom maatregelen genomen om de weerbaarheid te vergroten, maar ook om mensenrechten beter mee te laten wegen in de economische betrekkingen. Voorbeelden zijn het recente wetgevende voorstel van de Europese Commissie inzake de corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) en de voorbereiding van wetgeving om producten die gemaakt zijn met dwangarbeid te weren van de Europese markt.
Dat neemt niet weg dat China een belangrijke handelspartner en concurrent blijft, met wie samenwerking op basis van gedeelde belangen leidt tot economische groei en welvaart. De wederzijdse afhankelijkheid biedt, naast de risico’s, ook de mogelijkheid om de dialoog aan te gaan en te blijven zoeken naar wederzijds engagement. Daarnaast is samenwerken met China van groot belang om mondiale uitdagingen aan te gaan, zoals op het gebied van klimaat en het realiseren van de UN Sustainable Development Goals.
Bent u overigens bereid om opheldering te vragen bij de Chinese autoriteiten over de arrestatie van de katholieke priester Joseph Zen?5 Bent u er ook toe bereid om dit bij uw collega’s binnen de Raad Buitenlandse Zaken aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Kardinaal Zen werd op 11 mei jl. gearresteerd door de politie van Hongkong, tegelijk met vijf andere oud-bestuursleden van een inmiddels opgeheven fonds dat was opgericht om bijstand te verlenen aan opgepakte en veroordeelde demonstranten uit de protestbeweging van 2019. Tijdens een rechtszitting op 24 mei werd Zen op borgtocht vrijgelaten. Nederland en de EU volgen de zaak nauwgezet. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenland en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, sprak namens de EU zijn grote zorgen uit over de arrestatie en riep op de fundamentele rechten te beschermen. Een vertegenwoordiger van het Nederlandse consulaat-generaal in Hongkong was aanwezig bij de zitting, samen met vertegenwoordigers van andere consulaten-generaal in Hongkong, in lijn met de raadsconclusies van juli 2020. Op 9 augustus worden Zen en overige betrokkenen weer voorgeleid voor een «pre-trial review». Naar verwachting vindt het eigenlijke proces plaats tussen 19 en 23 september. Nederland en de EU zullen deze rechtszittingen aandachtig blijven volgen en wanneer nodig in de Raad Buitenlandse Zaken opbrengen.
Het instellen van de doodstraf in Irak voor mensen die normalisatie of vrede met Israël nastreven |
|
Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Iraq passes law to criminalise relations with Israel»?1
Ja.
Wat is het doel en de inhoud van de wet waar het artikel naar verwijst?2 Klopt het dat deze wet verder gaat dan een vergelijkbare wet uit 1969?3
De wet Criminalizing Normalization and the Establishment of Relations with the Zionist Entity werd op 26 mei jl. aangenomen in het Iraakse parlement. De wet bouwt voort op een vergelijkbare wet uit 1969. Waar de wet uit 1969 zich beperkt tot het strafbaar stellen van aanmoedigen van zionisme, gaat de nieuwe wet ook over het nastreven van normalisering en criminaliseert specifieke activiteiten.
De wet legt een verbod op het aanknopen van diplomatieke, politieke, militaire, economische, culturele of enige vorm van banden met Israël op. Verder vermeldt de wettekst specifiek «deelname aan conferenties en bijeenkomsten die worden georganiseerd of gesponsord door zionistische instellingen of andere instellingen die normalisatie bevorderen of relaties aangaan» met Israël. Normalisering wordt gedefinieerd als «elke handeling die enige vorm van betrokkenheid zou opleveren, direct of indirect, met als doel relaties aan te gaan met de zionistische entiteit.» Tevens zou de wet het voor Irakezen binnen of buiten het land illegaal maken om in contact te komen, incl. via sociale media, met Israëlische functionarissen of conferenties bij te wonen van organisaties die banden hebben met Israël. De wet (artikel 9) bepaalt dat deze van toepassing is op alle «Iraakse overheidsinstellingen», inclusief Ministers en Iraakse volksvertegenwoordigers, de rechterlijke macht en mediaorganisaties.
Er staat een gevangenisstraf tot levenslang voor elke Irakees die «naar de zionistische entiteit is gereisd of een van zijn ambassades of instellingen in welk land dan ook heeft bezocht of er contact mee heeft opgenomen.» Een uitzondering wordt gemaakt voor bijvoorbeeld religieuze bezoeken, mits vooraf goedkeuring is verkregen van het Iraakse Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Hoe verhouden doel en inhoud van de wet zich tot het Handvest van de Verenigde Naties en andere internationale (mensenrechten)verdragen waar Irak partij bij is?
Een aantal strafbaarstellingen uit de wet staat op gespannen voet met het internationaal recht, in het bijzonder wanneer de toekomstige toepassing van deze wet leidt tot een inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. De exacte implicaties van de wet moeten uit de toepassing van de wet in de praktijk blijken, maar de inhoud van deze wet en de daarin als strafbaar gedefinieerde feiten bieden aanleiding tot grote zorg.
Klopt het dat personen die streven naar normalisatie van de betrekkingen met Israël een levenslange gevangenisstraf en zelfs de doodstraf kunnen krijgen? Zo ja, onder welke precieze omstandigheden kan of zal dit het geval zijn?
Artikelen 6 t/m 9 van de wet spreken over het aanknopen van banden met Israël, het aanmoedigen van Zionisme en het bevorderen van of aangaan van relaties met Israël of Israëlische entiteiten als gronden waarvoor een levenslange gevangenisstraf of de doodstraf opgelegd kan worden.
Begrijpt en deelt u de afschuw en zorg van de indieners over het op deze wijze bestraffen en daarmee zelfs voorkómen van een streven naar normalisatie en vrede?
Ja. De exacte implicaties daarvan moeten uit de toepassing van de wet in de praktijk blijken, maar de inhoud van deze wet en de daarin als strafbaar gedefinieerde feiten zijn zeer zorgelijk. Nederland heeft de zorgen geuit bij de Iraakse autoriteiten en de kwestie aangekaart op EU-niveau. Nederland zal zich bilateraal en EU-verband blijven uitspreken tegen deze wet en de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen.
Het kabinet steunt de trend tot normalisatie in de betrekkingen met Israël en is deswege tegen het principe van de wet. Nederland is tevens principieel tegen de doodstraf, bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast, zoals in Irak, en in multilaterale fora zoals in de VN.
Deelt u ook de zorg over precedentwerking, waarbij streven naar vrede en normalisatie in meer landen geproblematiseerd en zelfs gecriminaliseerd wordt?
Op dit moment niet. De Iraakse wet staat in contrast met landen in de regio die de afgelopen jaren de banden met Israël hebben aangehaald, waaronder de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Marokko en Sudan. Het kabinet steunt de trend tot normalisatie in de betrekkingen met Israël.
Hebben VN-organen, zoals de VN-Mensenrechtenraad, reeds hun afkeuring hierover geuit?
De VN-organen, Amnesty International en Human Rights Watch hebben vooralsnog geen publieke reactie gegeven op de wet.
Hebben ook internationale mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch inmiddels hun afschuw of afkeuring hierover uitgesproken, zoals ze ook zeer voortvarend zijn in het uiten van veroordelingen aan het adres van Israël?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u in uw bilaterale contacten met de Iraakse regering uw zorg over deze wet uitgesproken, of bent u voornemens dat te doen?
Ja, Nederland heeft in bilaterale contacten de zorgen over het principe van de wet uitgesproken. In deze contacten benadrukt Nederland tevens principieel tegen de doodstraf te zijn en dat de wet de mensenrechten in Irak, en met name de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van religie, verder onder druk zet. Ook in EU-verband heeft Nederland de kwestie aangekaart en deze zorgen over de wetgeving kenbaar gemaakt. Nederland zal zich bilateraal en in EU-verband proactief blijven uitspreken tegen deze wet, Irak hierop blijven aanspreken en de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen.
Bent u eveneens voornemens uw zorgen hierover in EU- en VN-verband kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Welke (sanctie)maatregelen kan of zal Nederland, ook in EU- en VN-verband, nemen als deze wet daadwerkelijk in werking treedt?
De wet treedt formeel pas in werking zodra de Iraakse president de wet heeft ondertekend of binnen 30 dagen na aanname van de wet in het parlement. Nederland blijft de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen. Eventuele (sanctie-)maatregelen zal Nederland dan onderzoeken.
Het bezoek van de minister aan de Palestijnse NGO Al-Haq |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoekstra bezoekt «terreurorganisatie»»?1
Ja.
Wat was uw doel van het bezoek aan de Palestijnse NGO Al-Haq, een organisatie die, samen met vijf andere organisaties, door Israël tot terreurorganisatie is verklaard?
Een ontmoeting met een afvaardiging van het maatschappelijk middenveld (zowel Palestijns als Israëlisch) vormde een belangrijk onderdeel van mijn bezoek om verdere kennis op te doen van de huidige situatie. Ik heb gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem. Al-Haq is een organisatie die zich inzet voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid in de bezette Palestijnse gebieden en die daarbij zowel naar Palestijnse als Israëlische actoren kijkt. Al-Haq is daarnaast één van de oudste mensrechtenorganisaties met veel kennis en reeds jaren een gesprekspartner van Nederland. Het versterken van rechtsstatelijkheid en mensenrechten vormen voor Nederland belangrijke beleidsdoelstellingen. Vanuit deze invalshoek ben ik het gesprek aangegaan.
Deelt u deze verklaring van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s – bijvoorbeeld om met hen in gesprek te gaan – te herzien. De zes organisaties komen niet voor op de VS, EU of VN sanctielijsten voor terrorisme, en de Israëlische informatie heeft niet tot verandering geleid. Nederland zet zich ervoor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
In dit kader verwijs ik ook graag naar Kamerbrief (kenmerk 2022Z09747/2022D20838) met een terugkoppeling van mijn reis. Ik heb dit punt ook besproken met mijn Israëlische collega Lapid. Ik heb aangegeven aantijgingen van terrorisme altijd uiterst serieus te nemen en zorgvuldig te behandelen. Ik heb tegelijkertijd ook gezegd dat voor Nederland de tot nu toe ontvangen Israëlische informatie onvoldoende overtuigend is om het Israëlische besluit om deze organisaties als terroristisch aan te merken, te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Afgesproken is hierover met elkaar in gesprek te blijven.
Kunt u aangeven wat de inhoud was van uw gesprekken met vertegenwoordigers van Al-Haq? Wat was uw boodschap en welke boodschap heeft u van hen meegekregen? Indien het gaat om vertrouwelijke gesprekken, wat kunt u dan ten behoeve van democratische transparantie wel openbaar maken?
Ik heb in een gezamenlijke bijeenkomst gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem over de oplopende spanningen in de regio en de mensenrechtensituatie in Israëlische en de Palestijnse gebieden (zie ook de Kamerbrief over recente ontwikkelingen met kenmerk 2022Z09747/2022D20838). Naast mijn steun voor het maatschappelijke middenveld en het noodzakelijke werk dat zij doen, heb ik tegelijkertijd ook duidelijk uitgesproken dat er voor enige vorm van banden met terroristische organisaties geen ruimte bestaat, en dat volledige transparantie in de samenwerking onontbeerlijk is.
Welke andere Palestijnse organisaties en autoriteiten heeft u gesproken en wat was de inhoud of strekking en het doel van die gesprekken? Heeft u bijvoorbeeld ook uw zorg geuit over de recente golf van dodelijke terreuraanslagen door Palestijnen in Israel?
De reis had als belangrijkste doel een persoonlijke ontmoeting met mijn ambtgenoten de heer Lapid (Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken) en Malki (Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken). Ook heb ik een ontmoeting gehad met de Palestijnse premier Shtayyeh, en de reeds genoemde organisaties onder antwoord 2. Daarnaast heb ik met diverse Israëlische en Palestijnse verzoeningsorganisaties gesproken, het bedrijfsleven, en mijn respect betuigd voor de slachtoffers van de Holocaust door Yad Vashem te bezoeken en een krans te leggen namens Nederland. Het moment van mijn bezoek bood de mogelijkheid om persoonlijk mijn afschuw te delen over de recente terroristische aanslagen. Voor het volledige verslag van deze reis verwijs ik u naar de Kamerbrief met kenmerk 2022Z09747/2022D20838.
Begrijpt u de zorg dat uw bezoek aan Al-Haq internationaal de uitstraling kan hebben dat Nederland op het hoogste politieke niveau positieve contacten onderhoudt met omstreden organisaties die verdacht worden van terroristische activiteiten of van banden met terroristen?
Ik vind het belangrijk om transparant te zijn over ontmoetingen zoals met Al-Haq en andere maatschappelijke organisaties, en de afweging die daaraan ten grondslag liggen. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Heeft u ook met de Israëlische overheid gesproken over versterkte samenwerking, waaronder het heropstarten van formele gesprekken binnen de Associatieraad ten bate van modernisering van het EU-Israel Associatieakkoord, in lijn met de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 30)? Welke initiatieven heeft u genomen, en bent u voornemens te blijven nemen, om in EU-verband te komen tot daadwerkelijke herstart van de formele gesprekken hierover?
Nederland is een voorstander van het houden van een Associatieraad met Israël en blijft hier in Europees verband toe oproepen. Daarnaast blijft Nederland hier ook aandacht voor vragen in bilaterale gesprekken die worden gevoerd met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO). Er moet in Europees verband echter eerst overeenstemming zijn tussen de 27 lidstaten. Die ontbreekt momenteel. Nederland brengt deze boodschap ook over in gesprekken met EU-partners. Waar Nederland een mogelijkheid ziet beweging te brengen in de EU-positie zullen we deze actief aangrijpen, in lijn met motie-Van der Staaij.
Zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen?1
Ja.
In antwoord op vraag 4 geeft u aan het rapport Berger «Productiecapaciteit van generieke medicijnen in Nederland» door externen nader te laten bestuderen; op welke termijn gaat dit gebeuren? Wanneer kunt u aan de Kamer laten weten wat hiervan de resultaten zijn?
Naar verwachting wordt het rapport begin juni bestudeerd door een externe partij. De resultaten worden zoals het nu naar uitziet in juli opgeleverd.
In uw antwoord op vraag 5 verwijst u naar een overzicht dat beschikbaar zou zijn bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waar alle goedgekeurde productiefaciliteiten in staan vermeld; klopt het dat in die lijst echter een hele brede waaier aan uiteenlopende partijen staat waarvan het leeuwendeel geen productiecapaciteit heeft in Nederland? Kunt u aangeven hoeveel daadwerkelijk in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op de door u genoemde lijst staan?
Het overzicht waar ik eerder naar heb verwezen is een openbare database waarin alle houders van een fabrikanten vergunning in de Europese Economische Ruimte zijn opgenomen (Eudra GMDP Public Layout). Via de zoekfunctie kan worden geselecteerd op houders van een vergunning die in Nederland zijn gevestigd en tabletten produceren2.
De lijst maakt geen onderscheid in een fabrikantenvergunning voor generieke of specialité geneesmiddelen in tabletvorm. Daarmee is het aantal in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op basis van deze lijst niet te geven.
In antwoord op vraag 8 geeft u aan in gesprek te zijn met zorgverzekeraars over de vraag hoe hun inkoopcriteria kunnen bijdragen aan leveringszekerheid; wat is de stand van zaken van deze gesprekken?
In het voorjaar zijn gesprekken met verschillende zorgverzekeraars gevoerd over hun inkoopbeleid in relatie tot leveringszekerheid. Deze gesprekken hebben mij geen aanleiding gegeven om zorgverzekeraars te dwingen om tenminste een derde van de generieke medicijnen in tabletvorm te laten bestellen bij lokale aanbieders. Wel zijn uit deze gesprekken handzame eerste inzichten opgehaald die ik meeneem voor het verder onderbouwen van mijn beleidsagenda leveringszekerheid van medische producten. Ook de komende tijd zal ik deze gesprekken continueren.
Kunt u er een inschatting van geven hoe groot de productiecapaciteit van gespecialiseerde bereidingsapotheken ten behoeve van geneesmiddelen voor Nederlandse patiënten is? In hoeverre is deze capaciteit voldoende om met apotheekbereidingen een oplossing te bieden indien essentiële geregistreerde geneesmiddelen niet in voldoende mate beschikbaar zijn?
Volgens informatie van gespecialiseerde bereidingsapotheken, kunnen deze voorzien in circa 2% van de volumevraag van geneesmiddelen en is uitbreiding mogelijk tot 4% van het geneesmiddelenvolume, met uitzondering van bepaalde producten en toedieningsvormen.
In hoeverre gespecialiseerde bereidingsapotheken in de gehele vraag aan een specifiek product kunnen voorzien, slechts gedeeltelijk of helemaal niet, is afhankelijk van het product waar het in zo’n geval om gaat. Als bijvoorbeeld ineens voor de hele populatie paracetamol gemaakt moet worden, kunnen apotheekbereiders daar niet in voorzien. Als voor de hele populatie fludrocortison gemaakt moet worden, kunnen zij dat wel.
Bent u van mening dat het vestigingsklimaat voor productiebedrijven van generieke geneesmiddelen voldoende is voor het behoud van medicijnproductie in Nederland? Zo ja, waar baseert u die conclusie op? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit vestigingsklimaat te versterken?
In het algemeen volgt uit internationale ranglijsten dat we met het generieke Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven al jaren meedraaien in de top3. De aantrekkelijkheid van dit beleid wordt bepaald door veel factoren en in de praktijk horen we ook zorgen.
De inzet op het vestigings- en ondernemingsklimaat in deze kabinetsperiode is daarom gericht op twee belangrijke pijlers. Zorgen dat de basis (gericht op alle bedrijven) stevig blijft. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere de beschikbaarheid van (technisch) geschoold personeel, fiscaliteit en goed werkende markten. Daarnaast wordt extra ingezet op activiteiten die bijdragen aan het versnellen van grote transities en activiteiten die onze open strategische autonomie vergroten.
Vraagstukken over de vormgeving van open strategische autonomie vinden steeds meer op Europees niveau plaats. Een voorbeeld hiervan is de inzet op het participeren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in kansrijke Europese projecten om de strategische autonomie op het terrein van gezondheid verder te versterken via het Europese initiatief IPCEI Health. IPCEI Health heeft als doel dat meer medische producten in Europa worden geproduceerd en relevante productietechnologieën beschikbaar komen in Europa.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het beleid over leveringszekerheid van medische producten als uitgangspunt heeft de beschikbaarheid te borgen van voldoende medische producten voor patiënten en de zorg. Daarbij heb ik een aantal pijlers gedefinieerd (productie- en toeleveringsketens, productie dichtbij huis in Nederland en de EU, inkoop in relatie tot productie en internationale samenwerking). Voor de verdere vorming van het beleid leveringszekerheid heb ik zoals ik eerder vermeld4 verschillende onderzoeken uitgezet. Ik verwacht de resultaten daarvan in de zomer en zal mede op basis daarvan mijn beleid verder richting geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid / Hulpmiddelenbeleid / Pakketbeheer van 9 juni 2022?
Daar heb ik mij voor ingezet.
(Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op Kamervragen van de leden Van den Berg (CDA) en Van der Staaij (SGP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (ingezonden 24 maart 2022)
Het bericht ‘Oekraïense vluchtelingen met een beperking zijn blinde vlek voor Nederland’ |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Oekraïense vluchtelingen met een beperking zijn blinde vlek voor Nederland» in het Nederlands Dagblad van 20 mei jl.?1
Ja.
Hoe verloopt de opvang van Oekraïense vluchtelingen met een beperking in Nederland op dit moment?
De Regeling voor Medische Zorg aan asielzoekers (RMA) is opengesteld voor ontheemden uit Oekraïne voor wat betreft de aanspraak op Wlz-verblijfszorg wanneer sprake is van een langdurige zorgbehoefte die niet vanuit de Regeling Medische zorg voor Ontheemden uit Oekraïne (RMO) of Wmo-ondersteuning door gemeenten geboden kan worden en waarbij verblijf in een instelling nodig is. Bender verzorgt de indicatiestelling hiervoor.
Naast de curatieve zorg en de opvang van patiënten die medisch specialistische zorg nodig hebben, is er ook oog voor de opvang en ondersteuning van kwetsbare ouderen en mensen met een beperking. Als het gaat om maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare personen werkt het kabinet samen met gemeenten en aanbieders aan het realiseren van de benodigde capaciteit, indicatiestelling en het organiseren van toegang.
Wat is sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne ondernomen ten aanzien van de opvang van Oekraïners met een beperking?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid ten aanzien van de opvang van deze mensen in Nederland, mede gelet op het VN-verdrag voor mensen met een handicap?
Nederland doet mee met de EU-procedure voor de verdeling van ontheemden binnen Europa. Gebruik hiervan borgt de transparantie en Europese solidariteit (doordat verzoeken tegelijkertijd aan alle lidstaten worden gedaan). Door gebruik te maken van de EU-procedure is er een grotere kans dat een geschikte oplossing wordt gevonden en kunnen zoveel mogelijk mensen de juiste zorg krijgen. Zoals verwoordt in het antwoord op vraag 3, kunnen mensen met een beperking gebruik maken van de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben. Het kabinet heeft besloten om gemeenten te compenseren voor de extra kosten in het jaar 2022 die zij hiervoor maken, zorgaanbieders declareren via de RMA.
Hoe reageert u op de ervaring van stichting Soft Tulip dat coördinerende en financiële steun vanuit de overheid op dit moment ontbreekt?
De Regeling voor Medische Zorg aan asielzoekers (RMA) is opengesteld voor ontheemden uit Oekraïne voor wat betreft de aanspraak op Wlz-verblijfszorg wanneer sprake is van een langdurige zorgbehoefte die niet vanuit de Regeling Medische zorg voor Ontheemden uit Oekraïne (RMO) of Wmo-ondersteuning door gemeenten geboden kan worden en waarbij verblijf in een instelling nodig is. Soft Tulip heeft als particulier initiatief gehandeld in het vinden van opvangplekken (inclusief zorg) voor mensen met een beperking vanuit contacten die men vanuit de historie had met Oekraïne. Het is complex om zicht te houden op de vele particuliere initiatieven. De rijksoverheid houdt vast aan het naar Nederland overbrengen van ontheemden via de daartoe ingerichte Europese procedure.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verkent op basis van een verzoek van Soft Tulip de mogelijkheden om bij te dragen aan de kosten van de organisatie. Hiervoor treedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, gemeenten en andere partijen die samenwerken in de huisvestings- en zorgketen voor ontheemden
Welke mogelijkheden ziet u om organisaties die opvang van Oekraïense vluchtelingen met een beperking organiseren te ondersteunen vanwege het tekort aan financiële middelen ten behoeve van deze opvang?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid hierover op korte termijn in gesprek te gaan met deze organisaties om tot een oplossing te komen, aangezien het budget hiervoor per 1 juni vrijwel ontbreekt en men tot op heden geen contact met het ministerie krijgt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u voor opvang van de volgens Soft Tulip wachtende groep van tweehonderd beperkte vluchtelingen in Oekraïne?
Nederland sluit aan bij de EU-procedure voor de verdeling van ontheemden binnen Europa. Gebruik hiervan borgt de transparantie en Europese solidariteit (doordat verzoeken tegelijkertijd aan alle lidstaten worden gedaan). Door gebruik te maken van de EU-procedure is er een grotere kans dat een geschikte oplossing wordt gevonden, kunnen zoveel mogelijk mensen de juiste zorg krijgen. De Regeling voor Medische Zorg aan asielzoekers (RMA) is opengesteld voor ontheemden uit Oekraïne voor wat betreft de aanspraak op Wlz-verblijfszorg wanneer er sprake is van een langdurige zorgbehoefte die niet vanuit de Regeling Medische zorg voor Ontheemden uit Oekraïne (RMO) of Wmo-ondersteuning door gemeenten geboden kan worden en waarbij verblijf in een instelling nodig is. Tot op heden is het aantal ontheemden dat een beroep doet op deze regeling beperkt en is een apart coördinatiepunt niet noodzakelijk.
Bent u bereid, net als Duitsland, te komen met een nationaal coördinator of nationaal coördinatiepunt voor de opvang van mensen met een beperking zodat er meer regie komt op de opvang van deze kwetsbare groep?
Zie antwoord vraag 8.