Het bericht 'Roep in Amsterdam om weren Samidoun kopstuk' |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Samidoun-kopstuk Mohamed al Khatib vrijdag 15 maart komt spreken in het Dokhuis in Amsterdam over de rol van de Palestijnen in Europa bij de bevrijding van Palestina?1 Is deze berichtgeving juist?
Wat is Samidoun voor organisatie en wat is de doelstelling, positie, het ledenaantal en de rechtsvorm van deze organisatie in Nederland en internationaal? Is er bij u een beeld van mogelijke strafbare activiteiten vanuit Samidoun?
Is het juist dat Samidoun een dekmantel is voor de verboden terroristische organisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Mohamed al Khatib naast Europees coördinator van Samidoun ook lid is van of actief is voor de verboden organisatie PFLP? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Samidoun verboden is in Duitsland? Zo ja, op welke grondslag?
Zijn er acties bekend van Samidoun in Nederland die gekenschetst kunnen worden als nodeloos kwetsend, opruiend en/of antisemitisch?
Is er voldoende grond om in Nederland een verbod van de organisatie te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zijn Samidoun-leden onderwerp van een lokaal casusoverleg, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Is het juist dat Samidoun-leden, waaronder Mohamed al Khatib, ook aanwezig zijn geweest bij de verstorende uit de hand gelopen demonstraties bij de opening van het Holocaustmuseum, waar ook antisemitische leuzen werden gescandeerd? Zijn er door deze leden tijdens deze demonstratie strafbare feiten gepleegd? Zo ja, zijn deze strafbare feiten opgevolgd door politie en Openbaar Ministerie?
Bent u het eens dat er alles aan moet worden gedaan om een voedingsbodem voor haat de kop in te drukken en er geen ruimte moet worden geboden aan boodschappen van personen of organisaties die groepen mensen tegen elkaar opzetten, terrorisme verheerlijken en/of antisemitisme aanwakkeren?
Bent u bereid, eventueel in samenwerking met Duitsland, te onderzoeken of Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties kan worden geplaatst en bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europese Unie (EU-)verband?
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de geldstromen van Samidoun?
Welke mogelijkheden heeft een bank om een bankrekening van een organisatie te sluiten als de bank signalen heeft dat de rekening wordt gebruikt om antisemitische activiteiten te organiseren waarbij het terrorisme van Hamas wordt verheerlijkt?
Welke mogelijkheden heeft de gemeente Amsterdam om spreker Mohamed al Khatib te weren? Is er wettelijk gezien een mogelijkheid hem een gebiedsverbod of spreekverbod op te leggen? Zo ja, op welke grond? Bent u bereid actief met de de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over die mogelijkheden?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor extremistische uitingen, zoals haatzaaien opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Op basis van de beschikbare informatie is er in deze zaak onvoldoende grond om te concluderen dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
In algemene zin geldt dat waar personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtengoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.1 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Waar grenzen in ons land worden overschreden, treedt de overheid op. Aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, worden aangepakt. Zo zijn gemeenten en andere lokale professionals getraind in het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering en kunnen gerichte interventies worden ingezet. Indien er sprake is van strafbare feiten, wordt er door politie, onder gezag van het Openbaar Ministerie, indien opportuun, opgetreden.
Naar aanleiding van de berichtgeving is er ook nauw contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om de mogelijke risico’s van de komst van deze spreker en handelingsperspectieven in kaart te brengen. Vooropstaat dat er zowel in Amsterdam als op andere plekken in Nederland absoluut geen plaats is voor extremisme dan wel antisemitisme. De gemeente Amsterdam heeft zorgen uitgesproken over de komst van spreker richting de NCTV en beheerder van de locatie waar de bijeenkomst plaatsvindt. Gelet op de beschikbare informatie waar de beslissing van de IND op is gebaseerd, de bijeenkomst besloten en binnen is en lokale driehoek op dit moment geen informatie heeft die directe aanleiding geeft tot een vrees voor wanordelijkheden, maakt dat lokaal op grond van de openbare orde en veiligheid geen maatregelen ten aanzien van de bijeenkomst en spreker, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, kunnen worden genomen. Gezien de actualiteiten zal de lokale driehoek vanzelfsprekend alert zijn op eventuele wanordelijkheden bij deze bijeenkomst.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet zelf om spreker Mohamed al Khatib te weren bij bijeenkomsten in Nederland? Kunt u dit doen op grond van zijn lidmaatschap van een verboden terroristische organisatie en bent u daar ook toe bereid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid de vragen 14 en 15 bij voorrang en zo nodig apart versneld te beantwoorden omdat de komst van het Samidoun kopstuk al op 15 maart gepland staat?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording van de overige vragen volgt.
De financiële situatie van de gemeente Vlissingen |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van zaterdag 9 maart waarin de schrijnende situaties van inwoners van de gemeente Vlissingen worden geportretteerd?1
De verhalen die in de uitzending van Kassa van 9 maart 2024 naar voren kwamen, zijn aangrijpend om te horen. Het kabinet hecht aan het realiseren van bestaanszekerheid voor iedereen en beseft – zoals ook blijkt uit de betreffende uitzending – dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn om dit in Nederland te borgen.
Dit kabinet heeft in 2022 de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede- en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030. In de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden werkt het kabinet samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersorganisaties en ervaringsdeskundigen aan diverse maatregelen om deze doelstellingen te realiseren.
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek bij Vlissingen, die behandeld werd in de Kassa-uitzending. Het is aan de gemeente Vlissingen om te bepalen hoe zij hiermee omgaat. Er is destijds bij de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk te laten leveren, in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum en hen hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. Dit vraagstuk is ook door de Commissie sociaal minimum aangekaart. Zoals ook in de reactie op het rapport van de Commissie is vermeld, is het aan een volgend kabinet om hier verder keuzes in te maken.
Wat is uw reactie op de persoonlijke verhalen die in het item naar voren komen en de reactie van de burgemeester?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, grijpen de persoonlijke verhalen mij aan. Uit de reactie van de gemeente Vlissingen blijkt dat zij het lokale minima- en armoedebeleid gaat herzien en dat zij werkt aan het actualiseren van het lokale beleidsplan. Hierin zal de gemeente afwegen om het recht op minimaregelingen te versoepelen, zodat meer huishoudens hier gebruik van kunnen maken. In algemene zin vertrouw ik erop dat de gemeente Vlissingen haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de zorgplicht voor haar inwoners invult binnen de beleidsvrijheid die de gemeenten hierin is geboden.
Bent u het met de gemeente Vlissingen eens dat zij voldoen aan de zorgplicht? Hoe rijmt u dat met de verhalen die in de uitzending naar voren komen?
In het lopende artikel 12-traject van Vlissingen wordt conform artikel 12-beleid rekening gehouden met het voldoen aan wet- en regelgeving, haalbaarheid van bezuinigingen en mogelijke consequenties voor de burgers. Op basis daarvan heb ik niet het beeld dat Vlissingen haar zorgplicht niet nakomt.
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport van de inspecteur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarin wordt voorgesteld de wachtlijsten in de zorg te laten toenemen?2
In het artikel 12-traject Vlissingen zijn op basis van onderzoek, onder meer bij andere gemeenten, vele mogelijke opties en maatregelen geïnventariseerd voor Vlissingen, waarmee de lasten in het sociaal domein beter beheerst zouden kunnen worden. Eén van die opties was om in te zetten op wachtlijsten, waarbij mensen meer zelf op zoek zouden gaan naar alternatieven. In het rapport van de inspecteur is echter te lezen dat ervoor gekozen is dat Vlissingen niet inzet op wachtlijsten als instrument. Er is dan ook geen sprake van een aanbeveling van de inspecteur op dit vlak; dit is enkel benoemd als één van de vele opties.
De artikel 12-inspecteur heeft een eigenstandige rol, waarbij hij samen met de gemeente beziet hoe de gemeente weer financieel op eigen benen kan staan. Uiteindelijk beslist de gemeente(raad) altijd zelf, hoe ze haar begroting weer sluitend wil krijgen. De inspecteur kijkt mee of een gemeente dat volgens de afspraken doet. Zijn bevindingen geeft hij weer in een jaarlijks inspectierapport. Dat is een advies aan de fondsbeheerders van het gemeentefonds (BZK en Financiën). Zij besluiten uiteindelijk over de hoogte van een extra uitkering aan de gemeente en de daaraan gekoppelde voorwaarden.
Bent u het ermee eens dat dit soort aanbevelingen ontoelaatbaar zijn en het niet van je postcode mag afhangen of iemand recht heeft op fatsoenlijke zorg- en inkomensvoorzieningen?
Zoals aangegeven bij vraag 4, is er geen sprake van een aanbeveling, maar is dit als één van de vele opties benoemd. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de gemeente om te bepalen hoe uitvoering wordt gegeven aan de zorg- en inkomensvoorzieningen. Het is inherent aan de keuze voor beleidsvrijheid van gemeenten, binnen de kaders van wet- en regelgeving, dat er dan ook verschillen (kunnen) ontstaan tussen gemeenten.
Wat vindt u ervan dat er door alle financiële bezuinigingen in Vlissingen ook regelingen voor kinderen zoals muziek- en zwemles zijn verdwenen of sterk afgebouwd?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen kunnen participeren, ook als ouders als gevolg van hun financiële situatie hun kinderen dit zelf niet kunnen bieden. Om deze reden heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om kinderarmoede in 2025 te willen halveren. Gemeenten, en ook verschillende landelijke armoedefondsen, krijgen financiële middelen van het Rijk om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te ondersteunen, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en kansrijk kunnen opgroeien. Via de armoedefondsen is het onder meer mogelijk om zwemles, een sportabonnement, een laptop voor onderwijsdoeleinden en een verjaardagspakket (vergoed) te krijgen.
Hiermee kunnen gemeenten hun inzet op kinderen met kindvoorzieningen vergroten en versterken. Ook ondersteunt het kabinet professionals en vrijwilligers rond kind en gezin actief bij het signaleren van en omgaan met kinderarmoede.
Navraag bij de gemeente Vlissingen leert dat de gemeente Vlissingen een aanbod kent van minimaregelingen waar in de basis huishoudens met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm gebruik van kunnen maken. Bij sommige regelingen ligt deze inkomensgrens hoger. Het Jeugdfonds, waarmee onder meer een tegemoetkoming in de kosten voor zwemles kan worden verkregen, kent een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm. Naast een tegemoetkoming in de bovengenoemde specifieke kosten kent Vlissingen bijvoorbeeld ook de individuele inkomenstoeslag en studietoeslag. Van afbouw of het verdwijnen van deze regelingen is geen sprake. Daarnaast geeft de gemeente Vlissingen aan dat zij als gevolg van groeiende inkomensproblematiek van de laatste jaren sowieso al werkt aan een herziening van het lokaal armoedebeleid. Een mogelijkheid is dat bij deze herziening minimaregelingen (deels) worden verruimd en/of versoepeld, zodat meer huishoudens hier gebruik van kunnen maken.
Vindt u dat ieder kind recht heeft op zwemles, en zeker een kind dat opgroeit in een gemeente omringt door water?
Het kabinet ziet, net als u, de meerwaarde van zwemles voor kinderen. Op verschillende manieren wordt gestimuleerd dat ook kinderen van ouders met een laag inkomen op zwemles kunnen. Gemeenten spelen hier een rol in, bijvoorbeeld via hun minimabeleid, maar het komt ook voor dat men dit via schoolzwemmen mede mogelijk maakt. De rol van gemeenten is hierin echter niet exclusief. Verschillende armoedefondsen krijgen subsidie om kinderen mee te laten doen.
De gemeente Vlissingen heeft aangegeven dat er twee zwemscholen zijn waar kinderen zwemlessen kunnen volgen. Ouders met een laag inkomen kunnen via de uitvoeringsorganisatie Orionis Walcheren een tegemoetkoming in de kosten van zwemlessen voor hun kinderen aanvragen bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Voor deze regeling geldt een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm.
Gemeenten zijn nu niet wettelijk verplicht om zwemles mogelijk te maken; dit is een besluit dat de gemeenten nemen binnen de lokale context.
Bent u het ermee eens dat de inkomens van inwoners van een gemeente nooit onder het sociaal minimum mogen zakken, ook niet als een gemeente een Artikel 12-gemeente is?
Het is van groot belang dat mensen bestaanszekerheid kennen. Dit is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Het kabinet heeft daarom, naar aanleiding van het advies van de Commissie sociaal minimum, eerste stappen gezet om het sociaal minimum toereikend te maken. Hiermee is de bestaanszekerheid van mensen verbeterd, maar het kabinet is zich ervan bewust dat de maatregelen er nog niet altijd voor zorgen dat iedere inwoner voldoende heeft om van te leven.
Gemeenten leveren op verschillende wijzen een bijdrage aan bestaanszekerheid voor hun inwoners. Dit doen zij met name door het verstrekken van bijstandsuitkeringen. Hierbij zijn zij gebonden aan regelgeving, waarmee geborgd is dat voor iedere Nederlander dezelfde criteria gelden. Dit vormt daarmee de basis. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid. Gemeenten verstrekken daarnaast individuele bijzondere bijstand. Hierin is sprake van maatwerk; elke situatie dient op zichzelf beoordeeld te worden. Binnen het gemeentelijk minimabeleid hebben gemeenten meer beleidsvrijheid.
Wat vindt u van het voorstel van de SP om een basisafspraak te maken waarin wordt gesteld dat het zorg- en inkomensbeleid van gemeenten altijd op peil blijft ondanks de financiële situatie van de gemeente?
Alle gemeenten, dus ook gemeenten met financiële problemen, moeten voldoen aan de vereisten van de wet- en regelgeving op het vlak van zorg- en inkomensvoorzieningen. Dit betekent echter niet dat er geen bezuinigingen zijn te realiseren. Het is ook niet zo dat alle gemeenten hetzelfde beleid voeren ten aanzien van zorg- en inkomensvoorzieningen. De Commissie sociaal minimum constateerde verschillen tussen gemeenten, en de gevolgen daarvan voor inwoners. Deze vormen een belangrijk punt van aandacht. Hoe hiermee om te gaan, is een grote vraag waar zorgvuldig naar gekeken moet worden, en waar potentieel grote consequenties aan verbonden zijn voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Dit is om deze redenen aan een nieuw kabinet. Er is destijds bij de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk te kunnen laten leveren, in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum, en hen hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Besluitvorming hierover vindt in de gemeenteraad plaats.
Ik ben dan ook geen voorstander om bij artikel 12 bepaalde beleidsterreinen, zoals de zorg en ondersteuning, geheel uit te sluiten van bezuinigingen of aanpassingen, daar een groot deel van deze taken ook onder de reikwijdte van de (individuele) beleidsruimte van gemeenten vallen. De aanvullende uitkering via artikel 12 wordt immers verstrekt ten laste van het Gemeentefonds, ofwel ten laste van de collectiviteit van de Nederlandse gemeenten. Het artikel 12-stelsel is dan ook gebaseerd op solidariteit tussen de gemeenten. Dit zou ernstig onder druk komen te staan als er bij de zorg geen maatregelen zouden kunnen worden genomen en daardoor de artikel 12-status onnodig langer duurt en de aanvullende uitkering veel hoger uitvalt.
Kunt u ingaan op de gevolgen die de bezuiniging van drie miljard bij gemeenten gaan hebben op zorg- en inkomensbeleid?
In zijn algemeenheid geldt dat de gemeenteraden vrij zijn in de besteding van de middelen uit het Gemeentefonds. Het valt dan ook niet te zeggen wat de implicaties van de beschikbare budgettaire middelen op lokaal niveau zijn. Dergelijke keuzes worden gemaakt door de gemeenteraad.
Het kabinet heeft in samenspraak met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting te schrappen vanaf 2026 en tegelijkertijd de nieuwe financieringssystematiek op basis van bbp vervroegd vanaf 2024 in te voeren. Het doel hiervan is een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. Gemeenten en provincies worden incidenteel grotendeels gecompenseerd voor de overgang naar de nieuwe bbp-systematiek. Het schrappen van de opschalingskorting resulteert in een plus van 675 miljoen voor gemeenten en een plus van ruim 40 miljoen voor provincies.
Ook is gesproken over een gedeelde verantwoordelijkheid om aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht te werken. Zo gaan Rijk en gemeenten gezamenlijk werken om de beheersbaarheid van de uitgaven in relatie tot de wettelijke zorgtaken van de Wmo 2015 te borgen.
Kunt u garanderen dat door de voorgestelde bezuinigingsmaatregel geen inwoners met een zorg- of inkomensbehoefte in de knel zal komen? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Zoals aangegeven, is het binnen de kaders van de wet- en regelgeving aan een gemeente zelf om een afweging te maken over de zorg- en inkomensvoorzieningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel “Dit is de extreem-conservatieve club die zich ook dit jaar verzet tegen lessen over seks” |
|
Bente Becker (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dit is de extreemconservatieve club die zich ook dit jaar verzet tegen lessen over seks»?1
Ja.
Kunt u met klem uitspreken dat de pogingen van Civitas Christiana om het curriculum van Nederlandse scholen te beïnvloeden onwenselijk zijn?
Ja, deze pogingen zijn onwenselijk. Het staat ieder individu of iedere organisatie uiteraard vrij om binnen de grenzen van de wet kritisch te zijn. Ook op het onderwijs. Scholen zijn echter vrij om te bepalen hoe en met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Leerkrachten en andere onderwijsprofessionals verdienen ons vertrouwen. Zij maken de vertaalslag van de kerndoelen en de daarbij gekozen lesmethodes naar lessen in de klas. Ze doen dat met deskundig oog voor hun leerlingpopulatie en de leeftijd van kinderen.
Als ouders of maatschappelijke organisaties daar kritiek op hebben, kunnen zij daarover in gesprek gaan met scholen. De wijze waarop Civitas Christiana met onder andere de verzonden brief en flyer het lesmateriaal van expertisecentrum Rutgers «immoreel» noemt, scholen oproept het lesmateriaal niet te gebruiken en ten onrechte de indruk wekt dat lessen over relaties en seksualiteit kinderen seksualiseert, kwalificeer ik inderdaad als onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat het bijbrengen van respect voor verschillen in geslacht en seksuele gerichtheid een verplichte opdracht is aan scholen?
Ja. In de kerndoelen voor het funderend onderwijs staat wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Respectvol leren omgaan met seksualiteit en (seksuele) diversiteit is opgenomen in kerndoel 38. Scholen zijn verplicht aandacht te besteden aan de kerndoelen maar mogen zelf bepalen hoe zij aandacht besteden aan de kerndoelen. Tevens is het bijbrengen van respect over en kennis van verschillen in seksuele gerichtheid onderdeel van de burgerschapsopdracht aan scholen.
Deelt u de mening dat de inhoud van hetgeen door Civitas Christiana verspreid wordt strijdig is met de burgerschapsopdracht?
De burgerschapsopdracht vraagt van scholen bevordering van kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en verbiedt scholen uitingen die daarmee in strijd zijn. Ook moet de school ervoor zorgdragen dat het klimaat van een school in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De basiswaarden van de democratische rechtsstaat zijn, zoals de wet aangeeft, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze waarden beschermen zowel de ruimte om voor bepaalde levensbeschouwelijke principes te kiezen als de ruimte om dat niet te doen.
Scholen die overnemen wat door Civitas Christiana in haar brief en flyer wordt verkondigd, handelen in strijd met de burgerschapsopdracht. Zo wordt door Civitas Christiana onder andere verkondigd dat deelname aan de Week van de Lentekriebels en het gebruik van het lesmateriaal van expertisecentrum Rutgers homoseksualiteit normaliseert. De stichting suggereert daarmee dat homoseksualiteit niet normaal is en ook niet als zodanig mag worden gepresenteerd. Dit gaat lijnrecht in tegen belangrijke doelen die de burgerschapsopdracht heeft, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat alle kinderen zich geaccepteerd weten ongeacht hun seksuele gerichtheid.
Scholen hoeven geen gebruik te maken van het lesmateriaal van expertisecentrum Rutgers. Scholen hebben de vrijheid om hun eigen lesmateriaal te kiezen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Maar de brief en flyer die Civitas Christiana aan scholen heeft verstuurd is misleidend; onder andere omdat de brief en flyer niet voorzien zijn van context en feitelijkheden en daarom onjuiste en onvolledige informatie bevatten. Zoals ik al eens eerder heb verklaard vind ik dat onacceptabel.2 Expertisecentrum Rutgers, scholen en leerkrachten werden in de brief en flyer ten onrechte beschuldigd van ondeskundigheid en seksualisering van kinderen.
Kunt u bevestigen dat seksuele vorming een verplicht onderdeel is van het curriculum op scholen?
Een aantal kerndoelen sluiten aan bij de onderwijsinhoud zoals die bij relationele en seksuele vorming wordt behandeld:
Daarnaast kent relationele en seksuele vorming ook raakvlakken met de burgerschapsopdracht, de thematiek van sociale veiligheid en het versterken van weerbaarheid bij seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Civitas Christiana scholen ertoe aanzet om lesmateriaal over seksuele vorming niet te gebruiken?
Ja, die mening deel ik. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is benoemd is de brief en flyer die Civitas Christiana aan scholen heeft verstuurd misleidend. De brief en flyer zijn niet voorzien van context en feitelijkheden en bevatten daarom onjuiste en onvolledige informatie. Daarnaast wordt ook de deskundigheid en zorgvuldigheid van ontwikkelaars van lespakketten in twijfel getrokken.
Organisaties als expertisecentrum seksualiteit Rutgers ontwikkelen lesmateriaal ter ondersteuning van de leerkracht. Dit doen zij zorgvuldig met oog voor de ontwikkeling en leeftijd van het kind. Seksuele vorming gaat namelijk niet alleen over seksualiteit maar ook over thema’s vriendschap, verliefdheid en het bespreekbaar maken van grenzen en wensen. Zo geven we kinderen kennis en vaardigheden mee in de ontwikkeling naar zelfstandige en zelfverzekerde jongeren en volwassenen. Scholen kunnen kiezen welk lesmateriaal ze daarbij willen gebruiken. Dat kan een lespakket zijn van expertisecentrum Rutgers maar, dat hoeft niet.
Deelt u de mening dat de door Civitas Christiana verzonden brieven een intimiderend effect kunnen hebben op scholen, schoolleiders en leraren?
Ja, ik deel die mening. Ik heb berichten ontvangen van scholen en leerkrachten waarin zij aangaven zich aangevallen en veroordeeld te voelen terwijl zij met veel deskundigheid en zorg uitvoering geven aan de wettelijk vastgestelde kerndoelen.
Mij zijn geen gevallen bekend van scholen die naar aanleiding van deze brief hebben besloten om het lesmateriaal niet langer te gebruiken. Wel heb ik vernomen dat scholen en leerkrachten naar aanleiding van de brief meer onrust op hun school hebben ervaren vanwege de verspreiding van onjuiste of onvolledige informatie. Daarnaast zijn er enkele scholen geweest die na gesprekken met ouders hebben besloten de lessen relationele en seksuele vorming dit jaar op een andere manier vorm te geven.
Er is geen meldpunt voor leraren, schoolleiders en scholen om ongewenste beïnvloeding van het curriculum aan te kaarten. Leerkrachten of ander onderwijspersoneel die zich bedreigd of geïntimideerd voelen kunnen dat in eerste instantie met hun schoolleiding of bestuur bespreken. Mochten ze nog verdere vragen hebben, kunnen ze op www.jouwveiligeschool.nl vinden waar ze terecht kunnen. Indien scholen of leerkrachten te maken krijgen met partijen die opzettelijk onrust veroorzaken of indien zij te maken krijgen met dreiging kunnen zij hiervan melding maken bij de politie.
Zijn er gevallen bekend van scholen die door deze druk het lesmateriaal niet langer gebruiken? Bent u bereid dit verder te onderzoeken en te monitoren?
Zie antwoord vraag 7.
Waar kunnen leraren, schoolleiders en scholen zich melden als zij door Civitas Christiana of door andere belangengroepen met een dwingende ideologische agenda misleidende of incorrecte informatie ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Is Civitas Christiana de enige organisatie waarvan bekend is dat op grote schaal gepoogd wordt om het curriculum te beïnvloeden?
Voor zover bekend is het niet eerder voorgekomen dat een organisatie scholen een brief heeft gestuurd met daarin de oproep om de invulling van het curriculum te wijzigen of bepaald lesmateriaal niet te gebruiken. Wel zijn er enkele andere (politieke) partijen geweest die zich vorig jaar en dit jaar hebben uitgesproken, bijvoorbeeld op sociale media, over de wijze waarop scholen invulling geven aan relationele en seksuele vorming.
Komt het voor dat scholen hun curriculum onder ideologische/maatschappelijke druk wijzigen? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Mij zijn enkele signalen bekend dat scholen onder ideologische of maatschappelijke druk voor andere lesmethodes hebben gekozen om aandacht te besteden aan seksuele vorming. Enkele scholen hebben bijvoorbeeld besloten om, na gesprekken met ouders, dit jaar niet mee te doen aan de Week van de Lentekriebels.
De vrijheid van onderwijs zorgt ervoor dat alle scholen, ook met een duidelijke levensbeschouwelijke of onderwijskundige visie, de invulling van hun curriculum zelf kunnen vormgeven. Zij kunnen dan met voortschrijdende inzichten besluiten andere of nieuwe onderwerpen toe te voegen aan het curriculum of onderwerpen op een andere manier te behandelen. De wettelijke opdracht die zij hebben om de kerndoelen aan te bieden is altijd het uitgangspunt.
Scholen en leerkrachten verdienen onze steun en vertrouwen in hun keuze voor het lesmateriaal en de vertaalslag van het lesmateriaal naar de klas. Die steun zal ik blijven uitspreken en waar nodig verstevigen. Juist in een periode waarin scholen onder ideologische of maatschappelijke druk hun curriculum zouden moeten wijzigen vind ik het extra belangrijk hen te wijzen op fake news, door hier in een nieuwsbrief aandacht voor te vragen.
Wat doet u proactief om leraren, schoolleiders en scholen te ondersteunen tegen onwenselijke inmenging in het curriculum? Welke stappen bent u voornemens extra te zetten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is u bekend over de omvang, rechtsvorm en activiteiten van Civitas Christiana in Nederland?
Bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is bekend dat Stichting Civitas Christiana een katholieke organisatie is die met campagnes als Cultuur onder Vuur en Gezin in Gevaar pleit voor het behoud van christelijke tradities in de maatschappij. Zij geven daar hun eigen invulling en interpretatie aan. Voor zover we kunnen nagaan is er zowel vanuit Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is geen contact geweest met Civitas Christiana.
Tevens beschikken zowel het Ministerie van OCW als het Ministerie van SZW (waaronder de Expertise-unit Sociale Stabiliteit valt) niet over een juridische grondslag of taak om onderzoek te doen naar deze of andere organisaties of om handhavend op te treden.
Heeft de overheid contact met deze organisatie? Zo ja, op welke wijze en waarover?
Zie antwoord vraag 13.
Is er in het kader van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zicht op deze organisatie dan wel contact erover met gemeenten en/of organisaties? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid als er weinig zicht is op de activiteiten van de organisatie hier alsnog onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 13.
Is u bekend dat de Franse overheid de organisatie Civitas Christiana inmiddels verboden heeft? Is u bekend op welke gronden de organisatie verboden is? Maakt de organisatie zich in Nederland schuldig aan dezelfde feiten?
Ja, het is het Ministerie van OCW bekend dat de Franse overheid de Franse organisatie Civitas verboden heeft. Het is echter niet bekend in hoeverre de organisaties in Frankrijk en Nederland aan elkaar gelieerd zijn en dezelfde activiteiten ondernemen.
Zoals in de beantwoording van vraag 13 t/m 16 wordt genoemd, hebben beide ministeries geen juridische grondslag voor het instellen van onderzoeken naar personen en organisaties. Evenmin is het mogelijk om die organisaties te verbieden.
In Nederland kan het Openbaar Ministerie de rechtbank op grond van artikel 2:20 BW verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien het doel of de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. Wel vind ik het belangrijk om in een periode waarin scholen onder druk worden gezet om hun curriculum te veranderen, hen extra te ondersteunen en te wijzen op fake news.
Bent u bereid een verbod in Nederland ook te onderzoeken? Indien er momenteel onvoldoende gronden zijn wordt er onderzoek gedaan naar Civitas Christiana en soortgelijke organisaties? Zo nee, bent u alsnog bereid dat te doen?
Zie antwoord vraag 17.
Het dreigende vertrek van ASML |
|
Inge van Dijk (CDA), Joost Sneller (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geheime operatie kabinet onder codenaam »Beethoven» om dreigend vertrek ASML»?1
Kunt u bevestigen dat het demissionaire kabinet werkt aan een plan om te voorkomen dat ASML naar het buitenland vertrekt? Deelt u de mening dat het vertrek van ASML koste wat kost voorkomen moet worden?
Wat is het gevolg voor de Nederland economie wanneer ASML of andere innovatieve koplopers ervoor zou kiezen om (deels) naar het buitenland te verplaatsen? Kunt u de effecten op het verdienvermogen van Nederland in beeld brengen? Kunt u de effecten op de strategische autonomie van Nederland in beeld brengen?
Welke maatregelen liggen er op tafel om bedrijven als ASML in Nederland te houden? Kunt u ingaan op de specifieke overwegingen die deze diverse maatregelen omvatten?
Deelt u de mening dat het verdienvermogen van Nederland vooral gebaat is bij een visie op de lange termijn en investeringen? Deelt u de mening dat korte termijn paniekvoetbal dus zoveel mogelijk voorkomen moet worden omdat dit de economie schaadt?
Erkent u dat het uitstellen van de vierde ronde van het Groeifonds bijdraagt aan de onzekerheid over investeringen in onze economie en het verdienvermogen van de toekomst en dat bedrijven en kennisinstellingen hiervan de negatieve (financiële) gevolgen van ondervinden?
Bent u tot nieuwe inzichten gekomen over de vierde ronde van het Nationaal Groeifonds en deelt u de mening dat deze niet nogmaals kan worden uitgesteld of zelfs wordt opgeschort? Bent u bereid het besluit te heroverwegen? Deelt u de mening dat als dit wel gebeurt, hiermee lange termijninvesteringen in ons verdienvermogen worden beperkt?
Hoe bewaakt u dat afspraken worden nagekomen en dat er voldoende wordt geïnvesteerd in lange termijn innovatie, R&D en het duurzame verdienvermogen van de toekomst? Hoe geeft u bedrijven hierbij ook de zekerheid dat deze publieke gelden op hun plek komen?
Erkent u dat het aantrekken van buitenlands talent van groot belang is voor veel innovatieve bedrijven, zoals ASML? Erkent u daarmee ook dat het aantrekken van buitenlands talent van groot belang is voor het Nederlandse verdienvermogen van de toekomst, en dat het daarbij belangrijk is om een gericht onderscheid te maken tussen kennismigranten waar een groot tekort aan is en laagbetaalde arbeidskrachten?
Deelt u de mening dat, door de opkomende vergrijzing in veel ontwikkelde economieën, er mogelijk een mondiale «battle for talent» zal ontstaan? Deelt u de mening dat andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, veel meer actief beleid voeren dan dat gericht is op het winnen van deze slag om talent dan Nederland?
Deelt u de mening dat Nederland ook achterblijft qua flankerend beleid, bijvoorbeeld doordat echtgenoten van kennismigranten vaak niet of moeizaam aan het werk komen, wat Nederland minder aantrekkelijk maakt als vestigingsland?
Deelt u de mening dat Nederland niet alleen achterblijft op dat vlak qua nationaal beleid, maar ook qua deelname aan EU-beleid dat gericht is op het aantrekken van buitenlands talent, zoals de EU-talent pool?
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen van een situatie waarin Nederland de mondiale «battle for talent» verliest en (mede) hierdoor een onaantrekkelijk vestigingsklimaat krijgt? Welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de economische groei, de werkgelegenheid, en onze welvaart?
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn om actief beleid te voeren op het aantrekken van buitenlands talent en andere manieren om het aantrekkelijk te maken voor bedrijven om zich hier te vestigen (zoals investeren in innovatie), omdat dit van belang is voor onze banen en welvaart?
Het bericht 'Marktplaats-melding aan fiscus blijkt ook risico voor uitkering; 'Overheid heeft geen goed track record in zulke zaken'' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het risico dat experts signaleren dat de informatiedeling rondom online verkopen een eigen leven kan gaan leiden, als dit op een gegeven moment wordt gebruikt om mensen te categoriseren als potentiële fraudeurs en kan leiden tot terugvorderingen, met als risico een nieuwe «affaire»?1
Op 23 april heeft de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst een brief aan uw Kamer gestuurd over de DAC7 richtlijn, de werking daarvan en de wijze waarop de Belastingdienst uitvoering geeft aan de richtlijn.
Voor het beantwoorden van de vragen is het goed om te weten dat de DAC7 richtlijn geen nieuwe (fiscale) verplichtingen voor verkopers, verhuurders en aanbieders van dienstverlening via online platformen in het leven roept. Hierbij verwijzen wij graag naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Idsinga et al.2 Ook de verplichting voor uitkeringsgerechtigden om (belastbare) inkomsten aan te geven bij de Belastingdienst (of te melden bij uitkeringsinstanties als SVB, UWV en de gemeente) bestaat al langer.
De gegevens die de inspecteur van de Belastingdienst op grond van de DAC7 richtlijn ontvangt vormt voor de inspecteur informatie aan de hand waarvan hij de juistheid en volledigheid van de door de belastingplichtige ingediende aangiften beter kan controleren. Dit bevordert een juiste belastingheffing en daarmee de belastingmoraal. De richtlijn kan helpen om vast te stellen of sprake is van een bron van inkomen waarover belasting moet worden betaald. In de context van de beantwoording van deze en volgende vragen is voornamelijk de inkomstenbelasting relevant.
Door de richtlijn is er sprake van informatiedeling tussen de platformen en de Belastingdienst, van categorisering van personen is geen sprake. Er is geen wettelijke grondslag voor verdere deling van deze gegevens. De informatie dient als hulp voor het controleren of aan de fiscale verplichtingen worden voldaan, dit proces lichten we in de verdere beantwoording nader toe. De waarschijnlijkheid dat het risico zich gaat verwezenlijken achten wij klein.
Klopt het dat, als gevolg van de nieuwe regelgeving, gemeenten veel vaker via de Belastingdienst een seintje kunnen krijgen over bijverdiensten van mensen met een uitkering, en kan dit inderdaad leiden tot extra controles en/of korten op een uitkering?
Nee, gemeenten zullen niet als gevolg van de richtlijn (vaker) seinen ontvangen van de Belastingdienst. Gegevens die onder de DAC7 richtlijn aan de Belastingdienst worden geleverd, worden niet aan het Inlichtingenbureau verstrekt. Ook worden niet alle bijverdiensten meegenomen, hierbij verwijs ik naar de antwoorden bij vraag 3.
De gegevens die de platformen voor het uitvoeren van de DAC7 richtlijn aan de Belastingdienst leveren, gebruikt de Belastingdienst als contra-informatie om te beoordelen of aan fiscale verplichtingen wordt voldaan.
Gedurende de looptijd van een bijstandsuitkering dienen gemeenten vast te stellen of de bijstandsuitkering rechtmatig is. In opdracht van het Ministerie van SZW ondersteunt het Inlichtingenbureau gemeenten bij het vaststellen van de rechtmatigheid. Het Inlichtingenbureau kan informatie over inkomen en vermogen opvragen bij de Belastingdienst in de vorm van Ja/Nee vragen. Op basis van informatie die het Inlichtingenbureau van, onder andere, de Belastingdienst krijgt kan de gemeente er voor kiezen navraag te doen bij de bijstandsgerechtigde.
De Belastingdienst levert geen exacte bedragen bij deze informatie uitvraag. Op de vraag of sprake is van inkomen (box 1) of vermogen (box 3) wordt slechts gerapporteerd met Ja/Nee, als zijnde wel of geen geconstateerd inkomen of vermogen. Deze informatie is gebaseerd op de belastingaanslag die de Belastingdienst oplegt op basis van de Belastingaangifte van de burger. Het signaal dat sprake is van box 1 inkomen (J/N) volgt in de meeste gevallen nadat de Belastingdienst de belastingaanslag voor het betreffende belastingjaar heeft vastgesteld.
Concreet zijn er drie opeenvolgende processen:
Gemeenten hebben het initiatief voor het opvragen van de informatie. Dat betekent dat door de richtlijn er niet vaker een signaal richting de gemeente gaat. Rekening houdend met de vrijlating uit inkomsten, kan het zo zijn dat de hoogte van de uitkering daarop wordt aangepast. De gemeente doet zorgvuldig en deugdelijk onderzoek en geeft mensen de kans hun situatie uit te leggen. Daarbij past dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene.
Dit sluit aan bij de beleidstheorie van de Participatiewet. Solidariteit met elkaar is de basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel. Het is voor een duurzame houdbaarheid van het sociale stelsel belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak daarvoor blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
Vanwege het complementaire karakter van de bijstand worden in de Participatiewet alle bijverdiensten in aanmerking genomen, tenzij de wet dit expliciet anders bepaalt (zie de artikelen 31 t/m 33 van de Participatiewet).
Alle eigen inkomsten van bijstandsgerechtigden, waaronder ook begrepen worden de inkomsten uit marginale zelfstandige activiteiten of hobbymatige verkoop, moeten dan ook in beginsel in mindering worden gebracht op de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Hierbij kent de Participatiewet een vrijlating van inkomsten uit arbeid van maximaal € 264,– per maand, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Ten aanzien van bijstandsgerechtigden die inkomsten verwerven uit marginale zelfstandige activiteiten of uit hobbymatige verkoop volstaan de in de wet opgenomen algemeen geldende regels met betrekking tot de verrekening van die eigen inkomsten ongeacht of deze inkomsten fiscaal als inkomen wordt gezien. Inkomsten uit marginale zelfstandige activiteiten zijn immers niet anders te waarderen dan inkomsten uit bijvoorbeeld enkele uren arbeid in loondienst. De ervaring leert dat deze bepalingen in de praktijk voldoende ruimte bieden aan gemeenten, om daar waar dit noodzakelijk is, recht te doen aan de bijzondere individuele omstandigheden van de bijstandsgerechtigde.3
De bijstandsgerechtigde zelf is hierbij gehouden aan de inlichtingenplicht.4 Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde alle wijzigingen in zijn of haar persoonlijke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) het recht op algemene bijstand moet doorgeven aan de gemeente. De gemeente moet bij het toekennen van een aanvraag van een bijstandsuitkering de betrokkene op zijn rechten en plichten wijzen. Het is belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat mensen begrijpen wat van hen verlangd wordt. Hierdoor kunnen fouten worden voorkomen.
Zijn er objectieve criteria of richtlijnen om een onderscheid te maken tussen de verkoop van privéspullen, wat volgens vaste rechtspraak voor ontvangers van bijstand niet verboden is, en echt handelen, aangezien de opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt en daarover in beginsel ook geen mededeling hoeft te worden gedaan?
Voor de inkomstenbelasting geldt dat moet worden beoordeeld of er sprake is van een bron van inkomen. Bij verkoop, verhuur en dienstverlening door particulieren via online platformen als Marktplaats of Vinted is sprake van een bron van inkomen als het doel is voordeel te halen uit de verkoop of verhuur van de producten of diensten. Daarbij moet de verwachting dat er voordeel kan worden behaald wel realistisch zijn. Als de kosten naar verwachting hoger zijn dan de vergoeding, dan is er geen sprake van een bron van inkomen en hoeft dat niet te worden aangegeven. Hieronder wordt dit toegelicht aan de hand van twee voorbeelden:
Iemand heeft in de winkel nieuwe babykleding aangeschaft voor € 500. Na een jaar is de kleding te klein geworden. Deze kleding wordt vervolgens te koop aangeboden op een tweedehandskledingsite. Met de verkoop van de gebruikte babykleertjes wordt € 150 opgehaald.
De kosten voor het aanschaffen van de nieuwe kleding zijn in dit geval hoger dan de verkoopopbrengst van de tweedehands kleding. In dit geval is er geen sprake van een bron van inkomen en hoeft er geen belasting betaald te worden over deze inkomsten.
Iemand merkt dat er op een tweedehandskledingsite veel vraag is naar zogenaamde «Vintage» kleding. Vervolgens besluit deze persoon wekelijks naar verschillende kringloopwinkels te gaan en koopt daar kledingstukken waarvan verwacht wordt dat deze met winst verkocht kunnen worden. Jaarlijks wordt voor € 1.000 kleding ingekocht. De kleding wordt vervolgens te koop aangeboden op een tweedehandskledingwebsite. Door de verkoop wordt er jaarlijks een opbrengst van € 1.900 behaald. In dit geval is er sprake van een bron van inkomen en moet er belasting betaald worden over deze inkomsten.
Kan het volgens u bijvoorbeeld een uitkomst van de gegevensdeling zijn dat iemand die 30 kinderkleertjes (van eigen kinderen) voor een euro per stuk verkoopt, waarvan data wordt gedeeld door de Belastingdienst, extra gecontroleerd wordt of gekort wordt op een uitkering?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 deelt de Belastingdienst alleen op verzoek gegevens en deze zien niet op DAC7-gegevens maar gegevens betreffende het vastgesteld inkomen box 1 of vermogen box 3.
Onderdeel van de DAC7 richtlijn is een uitzondering voor verkopers van goederen die incidenteel actief zijn op platformen zoals Vinted of Marktplaats. Voor deze uitgezonderde verkopers hoeven platformen op grond van de richtlijn geen persoonsgegevens te verzamelen. Van een incidentele verkoper is sprake als de verkoper van goederen in een kalenderjaar minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel). Als over een verkoper niet wordt gerapporteerd, betekent dat niet automatisch dat hij niet belastingplichtig is over de opbrengst van zijn transacties en vice versa. De rapportagedrempel staat immers los van de vraag of een verkoper belasting is verschuldigd over de opbrengst van verkoop, verhuur of dienstverlening via online platformen. De fiscale regels hiervoor zijn met de invoering van DAC7 niet gewijzigd.
De gegevens over de verkopen wordt dus niet gedeeld door de Belastingdienst. En ook al is in het voorbeeld de drempel van dertig verkopen overschreden, is het niet aannemelijk dat deze dertig euro leiden tot een vorm van inkomen. Zie hiervoor het voorbeeld 1 onder antwoord op vraag 3. Ook is het van belang om op te merken dat de richtlijn geen wijziging met zich meebrengt in de bestaande uitwisseling van gegevens met andere (overheids)partijen.
Hoe wilt u voorkomen dat het uitwisselen van data onbedoelde gevolgen heeft voor bijstandontvangers?
Het doel van de DAC7 richtlijn is onder andere het tegengaan van het buiten het zicht van de Belastingdienst houden van belastbare inkomsten. De beantwoording van vraag 2 laat zien dat de uitwisseling van data aansluit bij bestaande processen, en dat er geen grondslag is voor verdere deling van deze gegevens.
Het doel van de DAC7-richtlijn is om met behulp van automatische uitwisseling van gegevens, zoals bepaald door de eerdergenoemde drempel, lidstaten beter in staat te stellen om te beoordelen of iemand naar nationaal belastingrecht belasting had moeten betalen. De DAC7 richtlijn hanteert hiervoor de eerdergenoemde drempel (zie ook antwoord op vraag 4). Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 2 kunnen deze gegevens op termijn worden gebruikt als contra-informatie bij de aangifte Inkomstenbelasting. Als de Belastingdienst de contra-informatie van platformen ontvangt en duidelijk is hoe deze informatie kan worden gebruikt zal dat niet meteen leiden tot een aanpassing: een inspecteur controleert en valideert de informatie nog.
Pas als de inspecteur van oordeel is dat een afwijking van de aangifte bij de Belastingdienst gerechtvaardigd is, legt hij conform die afwijking een aanslag op. Pas als de aangifte definitief is, komen de betreffende gegevens in aanmerking voor het signaleren van samenloop door het Inlichtingenbureau. Als dit het geval is, kan de doorgegeven informatie een effect hebben op de bijstandsuitkering.
Als blijkt dat een bijstandsgerechtigde inkomen niet heeft opgegeven en daarmee de inlichtingenplicht heeft geschonden, dan kan dit leiden tot een boete, terugvordering of herziening van de uitkering. Dit is niet anders dan de huidige situatie.
Omdat sprake is van een nieuwe richtlijn zien wij aanleiding om de gevolgen van de gegevensdeling voor uitkeringen actief te monitoren en mogelijke dilemma’s of knelpunten of onbedoelde gevolgen nader in kaart te brengen. Hiervoor informeert de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen u nader in de Stand van de Uitvoering sociale zaken in december 2024.
Daarop vooruitlopend kan een gemeente preventie inzetten. Preventie is dan zowel voorlichting, informatie en advies als toezicht. Op het gebied van sociale zekerheid zet Team Preventie zich in om te verkennen hoe wetgeving, beleid en uitvoering beter kunnen samenwerken om de kans op fouten en vergissingen door mensen te verminderen5. Ook is het belangrijk dat gemeenten voldoende informatie krijgen, bijvoorbeeld via de VNG of Gemeentenieuws SZW, hoe klantmanagers dienen om te gaan met deze nieuwe richtlijn en de gevolgen daarvan.
Zijn er waarborgen in het proces die ervoor kunnen zorgen dat ontvangen data niet direct leidt tot terugvorderingen, fraudeverdenkingen en extra controles, bijvoorbeeld door de informatie te verifiëren bij de betreffende bijstandsontvanger?
Zoals bij vraag 5 aangegeven gebruikt de Belastingdienst de gegevens uit de DAC7-richtlijn als contra-informatie om te beoordelen of aan de fiscale verplichtingen is voldaan en volgt er in het proces contact met de belastingplichtige en een afweging als er aanleiding is om te corrigeren.
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 5 is het van belang dat gemeenten duidelijke en goede informatie verstrekken over de verplichtingen van bijstandsgerechtigden.6 De gemeente moet bij de toekenning van de aanvraag van een bijstandsuitkering zorgen dat betrokkene op zijn rechten en plichten als bijstandsgerechtigde wordt gewezen. Het is belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat mensen begrijpen wat van hen verlangd wordt.
Hierdoor kunnen fouten worden voorkomen. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het inzetten van preventieve voorzieningen zoals informatie en advies in dit verband cruciaal.
De gemeente mag niet zonder meer de hoogte van de bijstandsuitkering verlagen enkel op basis van een signaal van het Inlichtingenbureau. Dat kan in casu ook niet omdat het signaal alleen luidt: Er is sprake van box 1 inkomen. De hoogte daarvan moet nog worden onderzocht door de gemeente, bij de burger en/of bij de Belastingdienst (werkproces 3).
De gemeente dient de bijstandsgerechtigde te informeren over het ontvangen signaal en te vragen om een toelichting en om eventueel relevante aanvullende informatie. Vervolgens dient de gemeente de bijstandsgerechtigde uit te nodigen voor een gesprek over mogelijke bijzondere individuele omstandigheden. Tevens wordt de bijstandsgerechtigde bij het voornemen tot handhaving in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven. Deze betrekt de gemeente bij de uiteindelijke besluitvorming.
Wat zou in dit geval uw antwoord zijn op de vraag zoals organisatiewetenschapper Christine Moser van de Vrije Universiteit zich stelt, of de omvang van de door de wet bestreden vermeende fraude in verhouding staat tot de maatregelen en hoeveelheid data die daarvoor worden verzameld en gedeeld?
Het doel van de richtlijn is lidstaten in staat stellen om personen te houden aan geldende nationale belastingverplichtingen. Dit versterkt de belastingmoraal en sluit ook aan bij het complementaire karakter van de Participatiewet. En zoals al aangegeven bij vragen 2, 4 en 5 geeft de richtlijn extra informatie en creëert geen afwijkingen van bestaande gegevensuitwisselingen tussen overheden of werkprocessen
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 nemen gemeenten vanwege het complementaire karakter van de bijstand alle bijverdiensten van de bijstandsgerechtigde in aanmerking. Bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Mohandis (Groenlinks-PvdA7) over de inlichtingenplicht in de bijstand is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen ook aangegeven dat solidariteit met elkaar de basis is van de Participatiewet en ons sociale stelsel. Het is voor een duurzame houdbaarheid van het sociale stelsel belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak daarvoor blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
De inlichtingenplicht van de bijstandsgerechtigde en de informatie van het Inlichtingenbureau hebben daarbij als doel de gemeente te laten beschikken over de informatie die nodig is om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen controleren.
Bent u het met Christine Moser eens dat dit soort dingen een eigen leven kunnen gaan leiden, zoals bij de toeslagenaffaire waarbij mensen, ongeacht of lijstjes waarop ze stonden doelmatig waren, extra gecontroleerd werden?
Recente onderzoeken8 hebben aangetoond dat er een risico bestaat dat een overheid burgers niet voldoende beschermt in hun rechten. Dat betekent dat goed doorleefd moet worden wat de precieze impact is van wet- en regelgeving op mensen en processen. De overheid heeft dus zowel aan de beleidskant als aan de uitvoeringskant een belangrijke taak om te zorgen dat een dergelijk risico zich niet realiseert. De richtlijn en de toepassing daarvan kent waarborgen die in bovenstaande antwoorden zijn toegelicht. Bovendien is er geen grondslag om de DAC7 data te delen tussen overheden. Daarmee achten wij de kans gering dat toepassing van deze richtlijn een zogezegd eigen leven gaat leiden.
De DAC7-richtlijn is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement. De European Data Protection Board9 heeft over de richtlijn positief geadviseerd.10 De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een blanco advies uitgebracht.11 De eerste rapportages over de uitwerking van deze richtlijn zijn pas sinds begin dit jaar door de Belastingdienst ontvangen. De richtlijn is relatief recent in werking getreden. Het is daarom momenteel nog niet volledig duidelijk wat de impact van deze nieuwe wet- en regelgeving is. Er zal goed gekeken moeten worden hoe we dit als overheid kunnen en mogen gebruiken.
Dat neemt niet weg dat alle betrokken partijen voor een goede beveiliging van persoonsgegevens moeten zorgen en dat gegevens alleen voor de beleidsdoelen van de richtlijn gebruikt mogen worden (het vereiste van doelbinding).12
Wat vindt u van de reactie van emeritus lector Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam Roeland van Geuns: «Natuurlijk zitten er ook mensen bij die echt een boterham verdienen met een online handeltje. Maar dit is op jacht gaan naar kleine visjes»?
Er is geen sprake van verandering in de regelgeving als het gaat om fiscale regelingen of de bijstand. De (persoons)gegevens die de Belastingdienst van platformen krijgt aangeleverd hebben als doel om te kunnen bepalen of naar nationaal belastingrecht sprake is van belastbaar inkomen of belastbare omzet. Als wordt vastgesteld dat sprake is van belastbaar inkomen, is dat voor gemeenten relevante informatie omdat dit inkomen van invloed kan zijn op (de hoogte van) het recht op een bijstandsuitkering. Daarmee bevorderen de gegevens (vastgesteld inkomen box 1 of vermogen box 3) in het kader van de Participatiewet een correcte uitgave van publieke middelen. Als iemand immers inkomsten uit werk niet zou opgeven, en de Belastingdienst bij een controle dit wel zou signaleren en meewegen in een aanslag, dan zou de gemeente dit ook meewegen.
Bent u bereid de gevolgen voor de bijstand van de nieuw gedeelde data van platformen te monitoren en daarover aan de Kamer te rapporteren wanneer de uitkomsten daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld wanneer veel meer controles of kortingen plaatsvinden door informatie van de Belastingdienst?
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen informeert uw Kamer via de Stand van de Uitvoering sociale zaken in december 2024 over de effecten van de gegevensdeling van platformbedrijven op de handhavingsactiviteiten van gemeenten (zie ook antwoord vraag 5).
Onterecht niet verkregen ontslagvergoedingen |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jaarlijks hebben duizenden flexwerkers recht op ontslagvergoeding, maar ze krijgen die haast nooit»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een transitievergoeding uitbetaald moet worden als mensen daar recht op hebben?
Ja, een werknemer heeft (onder voorwaarden) recht op een transitievergoeding als de werkgever het initiatief neemt om het dienstverband te beëindigen, of het dienstverband niet verlengt. Dit geldt ook voor werknemers met een tijdelijk en/of flexibel contract. Er zijn wel situaties waarbij de werkgever geen transitievergoeding is verschuldigd. Een voorbeeld hiervan is wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werknemer. Zolang geen sprake is van een uitzondering waarbij de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is, heeft de werknemer recht op een transitievergoeding en is het aan de werkgever om de transitievergoeding uit te betalen.
Wat vindt u van de cijfers van FNV die aangeven dat 80 tot 90 procent van de uitzendkrachten geen vergoeding krijgen?
Ik vind het een slechte zaak dat er uitzendkrachten zijn die hun transitievergoeding niet betaald hebben gekregen. Werknemers horen gewoon te krijgen waar zij recht op hebben, dus ook een transitievergoeding als hun dienstverband beëindigd wordt of niet verlengd wordt. Tegelijkertijd staat in het artikel dat uit de cijfers niet valt af te leiden of dit probleem specifiek bij de uitzendkrachten speelt die zich bij FNV hebben gemeld, of dat dit ook breder speelt.
Het is belangrijk om een beeld te hebben van hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt. In 2025 zal de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) worden geëvalueerd, waar de transitievergoeding ook onderdeel van is. Bij de evaluatie wordt specifiek aandacht besteed aan de bekendheid met (het recht op) de transitievergoeding, de naleving van de verplichting om een transitievergoeding te betalen, het gebruik van de transitievergoeding en de opeisbaarheid. De evaluatie wordt nu uitgevoerd.
Wat is uw probleemanalyse dat de transitievergoeding niet altijd uitbetaald wordt? Kunt u daarbij ten minste beschrijven wat de bekendheid bij de werknemer en werkgever is en hoe makkelijk een transitievergoeding opeisbaar is? Welke andere drempels spelen volgens u een rol?
Een verklaring waarom de transitievergoeding niet altijd wordt uitbetaald, is nog niet te geven. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 3, zal mede daarom de WAB in 2025 worden geëvalueerd. De evaluatie zal zich onder meer richting op de vraag hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt. Zo zal bekendheid met (het recht op) een transitievergoeding worden onderzocht, de naleving van de verplichtingen, het gebruik en de opeisbaarheid. De verwachting is dat met de uitkomsten van de WAB-evaluatie de bovenstaande vragen beantwoord kunnen worden. De verwachting is dat de WAB-evaluatie onder andere inzicht geeft hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt en of er een aanleiding is om de wetgeving, bijvoorbeeld op het punt van naleving, aan te passen.
Klopt het dat de transitievergoeding een belangrijk instrument uit de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) is?
Ja. Met de invoering van de WAB zijn verschillende maatregelen genomen om kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen te verkleinen en om het vaste contract aantrekkelijker te maken. Eén van de maatregelen zag specifiek op de transitievergoeding. Zo heeft sinds de WAB iedere werknemer vanaf dag één (onder voorwaarden) recht op een transitievergoeding. Het recht op deze vergoeding bestaat al sinds 1 juli 2015 met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz). Toen gold echter de eis dat een werknemers minimaal 24 maanden in dienst moest zijn geweest voordat er een recht kon ontstaan op een transitievergoeding. Verder is met de WAB onder meer de opbouw van de (hoogte van de) transitievergoeding aangepast. Nu geldt dat de hoogte van de transitievergoeding 1/3 maandsalaris per gewerkt dienstjaar bedraagt. De resterende periode wordt naar rato uitgerekend. Voor invoering van de WAB gold onder meer een andere rekenmethode voor dienstverband van langer dan 10 jaar. Toen gold voor de periode na de eerste 10 jaar een vergoeding van 1/2 maandsalaris per dienstjaar.
Deelt u de opvatting dat het mogelijk is om inzicht te krijgen in of de transitievergoeding uitbetaald wordt en dat het belangrijk is om dit in zicht te hebben?
Ja, hiermee ben ik het eens. Zoals aangegeven bij het antwoord bij vragen 3 en 4 zal bij de WAB-evaluatie daarom hieraan ook aandacht worden besteed.
Bent u bereid beter te monitoren of de transitievergoeding wordt uitbetaald? Bent u bereid hiervoor een traject op te zetten zodat het uitbetalen van de transitievergoeding kan worden meegenomen in de evaluatie van de Wab?
De vraag of transitievergoedingen worden uitbetaald, zal met de WAB-evaluatie worden onderzocht. Dit zal gebeuren middels enquêtes onder werknemers, werkgevers en leidinggevenden en middels data-analyse. De nadruk zal liggen op de bekendheid met (het recht op) de transitievergoeding, de naleving van de verplichting om een transitievergoeding te betalen, het gebruik van de transitievergoeding en of deze wordt opgeëist.
Welke mogelijke knoppen heeft u om de naleving van de Wab op het gebied van de transitievergoeding te verbeteren?
Het is belangrijk om een beeld te hebben hoe de WAB in de praktijk uitpakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, zal de WAB in 2025 worden geëvalueerd. De verwachting is dat de WAB-evaluatie inzicht geeft hoe de transitievergoeding in de praktijk uitpakt en of er een aanleiding is om de wetgeving, bijvoorbeeld op het punt van naleving, aan te passen.
Zoals ook aangegeven bij vraag 3 vind ik het een slechte zaak dat er uitzendkrachten zijn die hun transitievergoeding niet betaald hebben gekregen.
Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan ik mij echter niet in individuele zaken mengen. Het is aan de werknemer om de transitievergoeding op te eisen als de werkgever niet overgaat tot uitbetaling daarvan. Hierover is veel informatie te vinden op Rijksoverheid.nl2. Ook is op Rijksoverheid.nl informatie te vinden over hoe de transitievergoeding berekend moet worden en er is een Rekenhulp beschikbaar om deze berekening te doen.3 Deze informatie kan de werknemer helpen wanneer hij/zij de transitievergoeding wil opeisen. Ook het juridisch loket helpt met informatie en ondersteuning. Zo is er een voorbeeldbrief die werknemers kunnen gebruiken om naar hun (ex-)werkgever te sturen.4
Daarnaast wordt vanuit SZW ingezet op een betere informatievoorziening en ondersteuning voor kwetsbare werknemers, waaronder arbeidsmigranten. Ik heb de Tweede Kamer over deze plannen afgelopen oktober een brief gestuurd.5
Bent u bereid om de verjaartermijn dat een transitievergoeding opgeëist kan worden te verlengen?
In geval de werkgever de transitievergoeding niet betaalt, moet de werknemer binnen 3 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst die opeisen. Dit is de zogenaamde vervaltermijn. De werknemer kan eerst verzoeken om tot uitbetaling over te gaan. Doet hij dit niet, dan moet de werknemer binnen 3 maanden na de einddatum van de arbeidsovereenkomst een verzoekschrift indienen bij de kantonrechter om de transitievergoeding op te eisen. Er is gekozen voor de vervaltermijn van 3 maanden om de periode van onzekerheid over het einde van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de werkgever en werknemer zo kort mogelijk te houden. In uitzonderlijke gevallen biedt een beroep op redelijkheid een billijkheid een opening voor een langere vervaltermijn6. Ik vind het belangrijk om de evaluatie van de WAB te doen om inzicht te krijgen in de werking van het huidige stelsel. Op basis van onder meer de uitkomsten van de WAB-evaluatie, zal de afweging worden gemaakt of er aanleiding is voor een wetswijziging op dit punt.
Welke andere vormen van onderbetaling zijn mogelijk? Kunt u hiervan een overzicht geven? Kunt u hierbij aangeven of het bekend is in hoeverre deze voorkomen, aangeven op welke manier hier op wordt gemonitord en hoe hier toezicht op gehouden wordt? Wilt u hier in ieder geval het vakantiegeld en vakantiedagen bij betrekken?
Bij de beantwoording ga ik ervan uit dat met onderbetaling wordt gedoeld op de situatie waarbij de financiële vergoeding die de werknemer ontvangt lager is dan de financiële vergoeding waarop de werknemer volgens de arbeidsovereenkomst/cao recht heeft.
Het is lastig om een eenduidig antwoord te geven op de vraag welke andere vormen van onderbetaling mogelijk zijn. De arbeidsvoorwaarden en de aanspraken die de werknemer heeft op bijvoorbeeld loon, vakantiegeld en (overwerk)toeslagen zijn afspraken die de werkgever en werknemer met elkaar maken. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft als zodanig dan ook geen inzicht in de vormen van onderbetalingen die zich in de praktijk in individuele casussen voordoen. Wel blijkt uit een onderzoek naar de effectuering van arbeidsrecht dat het type conflict bij werkenden met een flexcontract in 19% van de gevallen een conflict betrof over loon. Bij werkenden met een vast contract gingen de conflicten in 15% van de gevallen over loon.7
Ook is bijvoorbeeld onderbetaling onder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) mogelijk. Voor werknemers die onder deze wet vallen, is opgenomen wat zij minimaal per uur dienen te verdienen (het wettelijk minimumuurloon) en hoeveel vakantiebijslag zij minimaal dienen te ontvangen. De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert onder andere of werkgevers zich houden aan de Wml en werkt daarbij risicogericht: de capaciteit wordt daar ingezet waar de arbeidsrisico’s het grootst zijn. Er zijn 11 programma’s die zich richten op specifieke sectoren, thema’s of meldingen.8 Om maximaal effect te kunnen bereiken, is het van belang dat de Arbeidsinspectie weet waar misstanden plaatsvinden. Daarom is gestart met het monitorproject «Nalevingsmonitor Eerlijk Werk». De «Monitor Eerlijk Werk» is een tussenrapport van één van de monitorprojecten en richt zich op het in kaart brengen van de mate van niet-naleving van onder andere de Wml. Uit het eerste tussenrapport blijkt dat bij 5% van de onderzochte vestigingen de Wml wordt overtreden. Meestal gaat het om onderbetaling van het loon (49% van de overtredingen). Ook het uitkeren van te weinig vakantietoeslag (16%) komt relatief vaak voor.9 Belangrijk om hierbij te vermelden is dat dit rapport een eerste inzicht verschaft en daarmee nog niet een volledig beeld geeft.
Een conferentie door Hizb ut Tharir in Nederland |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat op 3 maart 2024 de organisatie Hizb-ut-Tharir een conferentie in Amsterdam organiseert onder de titel «Khilafa, project van de Oemma en redding voor de mensheid?»
Ja.
Wat is het karakter van dit evenement en deelt u de zorgen van de VVD fractie dat op dit evenement antisemitische, antiseculiere en radicaliserende boodschappen kunnen worden verkondigd? Hoe ziet het kabinet hier op toe?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte is voor extremistische of antisemitische uitingen. Uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld, zijn strafbaar, ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Wanneer juridische grenzen in ons land worden overschreden, neemt het Openbaar Ministerie de beslissing of het opportuun is om over te gaan tot vervolging. Als blijkt dat tijdens dit evenement uitspraken zijn gedaan die een strafrechtelijk feit opleveren kan hiervan aangifte worden gedaan. Het is vervolgens aan de politie en het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
In reactie op uw Kamervragen van 2021 is Hizb ut-Tahrir destijds getypeerd als een radicale pan-islamistische en anti-zionistische beweging.1 Gelet op het ontbreken van juridische grondslagen om organisatiegericht onderzoek te doen naar dergelijke organisaties is er zowel bij de NCTV als bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen actueel beeld over de organisatie Hizb ut-Tahrir. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) heeft in 2023 onderzoek gedaan naar welke dreiging uitging van Hizb ut-Tahrir. In het jaarverslag 2023 staat dat er een geringe dreiging uitging van deze beweging. De beweging propageert een extremistische boodschap, maar het is in Nederland een kleine groep zonder groot bereik.2
Herinnert u zich nog de antwoorden op onze Kamervragen uit 2021 over Hizb ut Tharir, waarin deze organisatie door u werd gekenschetst als een radicale pan-islamistische en antizionistische beweging die zou kunnen aanzetten tot radicalisering, maar in de Nederlandse samenleving nog weinig bereik en ontvankelijkheid zou ontmoeten? Wat is uw actuele beeld van deze organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is het feit dat deze conferentie in Nederland wordt georganiseerd niet een teken dat het bereik en de ontvankelijkheid van en voor de organisatie Hizb ut Tharir is toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een vergunning afgegeven door de gemeente Amsterdam voor de conferentie en op welke gronden?
Deze conferentie valt onder de bestaande exploitatievergunning van de locatie. De gemeente Amsterdam heeft daarom geen specifieke vergunning voor de conferentie hoeven afgeven.
Is in het voortraject contact geweest met OM, politie en justitie en/of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) over de conferentie en zo ja, waarover specifiek?
Er is voorafgaand aan de bijeenkomst vanuit de gemeente Amsterdam geen contact geweest met het Openbaar Ministerie, de politie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over deze conferentie.
Is u bekend of er visa zijn verstrekt voor sprekers op het congres en zo ja voor welke personen en op welke gronden? Hadden deze geweigerd kunnen worden uit voorzorg om radicale boodschappers hier geen podium te geven en waarom is dat niet gebeurd?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat wanneer personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.3 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek.4
De IND heeft geen signalerende rol in de komst van (buitenlandse) extremistische sprekers naar Nederland. De IND is in het uitvoeren van bovengenoemde maatregel afhankelijk van informatie van derden (zoals gemeenten en politie).
Eerder gaf u aan dat, in tegenstelling tot in Duitsland, de organisatie niet verboden is in Nederland en het aan het Openbaar Ministerie (OM) is bepaalde activiteiten te verbieden. Bent u bereid dit standpunt te herzien nu artikel 2:20 van het burgerlijk wetboek u meer bevoegdheden geeft organisaties die ondermijnend zijn voor de vrije en democratische samenleving te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties).
Sinds 1 januari 2022 is het wettelijk kader aangescherpt, waardoor de drempel voor het verbieden van een rechtspersoon is verlaagd. Op grond van het tot dan toe geldende artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek kon de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is was met de openbare orde, verbieden en ontbinden en een rechtspersoon waarvan enkel het doel in strijd was met de openbare orde ontbinden. Door bovengenoemde wetswijziging is hieraan toegevoegd dat een rechtspersoon niet alleen verboden wordt verklaard en wordt ontbonden indien de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde, maar ook als het doel van de rechtspersoon daarmee in strijd is. Daarbij biedt het nieuwe wettelijk kader een krachtiger instrumentarium, doordat een verbod steeds direct werkt vanaf de uitspraak en de rechter bij het verbod ook ordemaatregelen kan nemen voor de verdere duur van de procedure. De niet naleving van deze maatregelen levert een strafbaar feit op. De bestuurders van een verboden organisatie krijgen een civielrechtelijk bestuursverbod van tenminste drie jaar.
Ook na de wetswijziging is het aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om dergelijke verzoeken te doen.
Wat is de actuele status van uw aanpak op problematisch gedrag van dit type organisaties, nadat u eerder aangaf via een driesporen aanpak en de Taskforce ongewenst en problematisch gedrag informatie te kunnen delen en desgewenst te kunnen escaleren bij problematisch gedrag, maar later dit op een laag pitje heeft moeten zetten vanwege een gebrek aan grondslagen voor de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Wat is de actuele status van de aanpak problematisch gedrag onder de Minister voor Integratie?
Op 4 oktober 2023 heeft de Minister van SZW, mede namens mij, een brief aan uw kamer gestuurd aangaande de voortgang van de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering (hierna: Taskforce).5 Zolang gedrag van burgers niet bij wet verboden is, kan er niet strafrechtelijk worden opgetreden.
Echter gedrag dat binnen de wet valt, kan wel zorgelijk en onwenselijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om het verspreiden van onverdraagzaam en antidemocratisch gedachtengoed. Dan past een preventieve aanpak. Zo zet de Minister van SZW in op de versterking van de veerkracht en weerbaarheid van mensen of groepen in de samenleving die mogelijk kwetsbaar zijn voor extremistisch gedachtegoed. Dit doet zij onder andere door gemeenten en professionals te ondersteunen met kennis van evidence based interventies en het beschikbaar stellen van middelen voor het versterken van beschermende factoren zoals digitale weerbaarheid, een gezonde identiteitsontwikkeling en sociale cohesie in de wijk. Deze factoren zorgen ervoor dat mensen beter bestand zijn tegen tegenslag en minder vatbaar voor radicalisering en ongewenste polarisatie.
Wanneer wel sprake is van strafbare feiten, zoals haatzaaien, discriminatie, opruiing, intimidatie of vandalisme dan is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het OM. Daarnaast kan de AIVD onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Waar het gaat om signalen van radicalisering die uiteindelijk kunnen leiden of geleid hebben tot gewelddadig extremistische of terroristische activiteiten kunnen gemeenten multidisciplinaire casusoverleggen organiseren en gerichte interventies doen binnen de persoonsgerichte aanpak.
Wat doet de Taskforce van SZW in dit specifieke geval, hoe kan de gemeente optreden en op welke wijze kan de NCTV ondersteunen in de coördinatie nu de wettelijke grondslag geborgd is?
Individuele deelnemers van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering handelingsperspectief vanuit hun eigen wettelijke kaders en bevoegdheden. Zo kan de politie vanuit haar wettelijke taak in overleg met het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Daarnaast kan de AIVD, op basis van de WiV 2017, onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Indien daar voldoende aanleiding voor is, kan de AIVD een ambtsbericht uitbrengen aan relevante ketenpartners.
De Taskforce zelf, onder voorzitterschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen juridische entiteit en heeft als samenwerkingsverband geen eigen toezichts – of onderzoeksbevoegdheden. Individuele casuïstiek, in dit geval de conferentie van Hizb ut Tahrir, wordt niet in Taskforceverband behandeld. Dit redenen hiervoor zijn uiteengezet in de laatste voortgangsbrief over de Taskforce.6 Er bestaat geen juridische grondslag voor het behandelen van casuïstiek en het delen van (persoons)informatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering tussen de partners van de Taskforce. Een dergelijk overleg is niet rechtmatig en vindt dan ook niet plaats.
Indien de gemeente op de hoogte is van een bijeenkomst en in het kader van de openbare orde zorgen heeft over sprekers of deelnemers, kan zij haar zorgen uitspreken richting de beheerder van de locatie. Daarnaast zal de lokale driehoek altijd alert zijn op eventuele wanordelijkheden.
De NCTV kan op verzoek van bijvoorbeeld een gemeente een fenomeenanalyse opstellen voor een beter begrip de ontwikkelingen van fenomenen die de nationale veiligheid raken en hoe dit kan doorwerken in de samenleving.
De Wet Coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid is nog niet in werking getreden, de algemene maatregel van bestuur is in internetconsultatie. De NCTV kan na inwerkingtreding, zoals weergegeven in de wet, onder duidelijke voorwaarden persoonsgegevens verwerken, ten behoeve van haar coördinatietaak in terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De NCTV mag ook dan geen onderzoek doen gericht op personen en organisaties en geen duidingen verstrekken waardoor een persoon in verband wordt gebracht met een trend of fenomeen.
Bent u bereid deze vragen 1 voor 1 zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Turkse sekte met tweeëntwintig moskee-internaten stapt nu in scholen' |
|
Bente Becker (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkse sekte met tweeëntwintig moskee-internaten stapt nu in scholen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de integratie en weerbaarheid van kinderen die onderwijs (gaan) krijgen op scholen en internaten die zijn opgericht door een gesloten organisatie als Suleymanci, met een orthodoxe en anti-seculiere agenda?
Ik deel de zorgen met betrekking tot de beïnvloeding van jonge kinderen vanuit onderwijs waar antidemocratische en/of antirechtsstatelijke sentimenten achter zitten, met als gevolg dat deze kinderen minder goed onderdeel zouden kunnen worden van de Nederlandse samenleving. Dat onderwijs is niet toelaatbaar. Ik hecht er dan ook sterk aan alle middelen die het stelsel biedt in te zetten om negatieve invloeden op de burgerschapsvorming van jonge kinderen te voorkomen.
Als er tijdens de procedure voor de aanvraag van een nieuwe school sprake is van concrete signalen en aanwijzingen die gegronde redenen vormen om aan te nemen dat de bestuurders niet in staat zullen zijn te voldoen aan de bekostigingsverplichtingen, behoud ik mij het recht voor een dergelijke aanvraag af te wijzen. Een school die van plan is te handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, wens ik geen plek toe te kennen in het onderwijslandschap.
Op elke reguliere school en in ieder jeugdverblijf wordt verplicht aandacht besteed aan burgerschap. Ik vind het van groot belang dat elke reguliere school en ieder jeugdverblijf hierop ook wordt getoetst. In het regulier onderwijs ziet de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) toe op het voldoen aan de wettelijke burgerschapsopdracht en voor het toezicht op de jeugdverblijven is de GGD GHOR verantwoordelijk, waaronder de invulling van burgerschapsvorming.
Ten aanzien van de stichtingsaanvragen van Enderun Hisar heeft de inspectie een positief advies gegeven over de te verwachten onderwijskwaliteit, waaronder de invulling van het burgerschapsonderwijs. Dit advies van de inspectie in aanloop naar de eventuele start van de school, is belangrijk, omdat scholen in staat moeten zijn goed burgerschapsonderwijs vorm te geven. De initiatieven die geen positief advies ontvangen over de voorgenomen invulling van het burgerschapsonderwijs, wijs ik dus ook af. De inspectie toetst vervolgens in het eerste jaar na de start of de invulling van het burgerschapsonderwijs door de scholen ook in de praktijk voldoet aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen. Een van deze kerndoelen is het actief werken aan de bevordering van sociale cohesie. Het direct in het eerste jaar toezicht uitoefenen is in mijn ogen een cruciaal middel om ervoor te zorgen dat de burgerschapsvorming en weerbaarheid van kinderen vanaf de start van een school positief worden beïnvloed.
Is de in het artikel geschetste situatie juist, namelijk dat de schoolbestuurders voor de «Enderun Hisar scholen» beiden in andere functies gelieerd zijn aan de Suleymanci-beweging? Zo ja, wat vindt u hier van? Zo nee, hoe zit het wat u betreft?
De bevoegdheden om onderzoek te doen naar personen en/of maatschappelijke organisaties zijn niet belegd bij de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In algemene zin zijn bijzondere bevoegdheden, zoals het doen van onderzoek naar personen en/of organisaties of opsporingsbevoegdheden, voorbehouden aan het openbaar ministerie, de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Als er signalen binnenkomen bij mijn ministerie, die mede bepalend kunnen zijn voor de vraag of een school voor bekostiging in aanmerking dient te worden gebracht, worden deze signalen onderzocht op juridische mogelijkheden. Indien deze signalen gegronde redenen vormen om aan te nemen dat de bestuurders in kwestie niet in staat zijn aan de bekostigingsverplichtingen te voldoen, behoud ik mij, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het recht voor de aanvraag af te wijzen.
Er zijn tijdens de procedure in 2022 geen signalen binnengekomen bij OCW over de organisatie Süleymanci of de stichting Enderun Hisar.
Is het inderdaad zo dat bij de in 2022 ingediende aanvragen voor de stichting van nieuwe basisscholen in Amsterdam en Rotterdam onder de vlag van «Enderun Hisar scholen» noch de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), noch de inspectie, noch de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs kennis hebben vergaard en/of verkregen over de achtergrond van de bestuurders van de stichting voor deze nieuwe scholen? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, kunt u beschrijven hoe de aanvragen tot stand zijn gekomen?
Om voor bekostiging in aanmerking te komen moeten schoolbesturen, dus ook de stichting Enderun Hisar Scholen, aan de volgende nieuwe wettelijke vereisten voldoen2:
DUO controleert de bovenstaande wettelijke vereisten (onderdelen 1 t/m 4), en de inspectie voert de kwaliteitstoets uit (onderdeel 5). Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven hecht ik er belang aan dat er al bij de aanvraag een advies van de inspectie over de toekomstige invulling van de burgerschapsopdracht wordt gegeven. Indien het advies van de inspectie negatief is dan wijs ik de aanvraag af. Indien aan één van de andere vereisten niet wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat er geen geldige VOG wordt afgegeven, dan wijs ik de aanvraag ook af. Pas als een stichtingsaanvraag voldoet aan alle bovengenoemde wettelijke vereisten, volgt een positief bekostigingsbesluit. De scholen van de stichting Enderun Hisar voldoen aan alle bovengenoemde bekostigingsvereisten. Beide scholen mogen daarom starten in augustus 2024. Vervolgens houdt de inspectie direct nadat de goedgekeurde scholen van start zijn gegaan toezicht op de scholen, waaronder op de manier waarop het burgerschapsonderwijs in de praktijk wordt vormgegeven. Zoals bij vraag 2 aangegeven vind ik dit een cruciale stap om ook daadwerkelijk te borgen dat scholen niet in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat handelen.
Hoe wordt in algemene zin bij de aanvragen voor nieuwe scholen meegewogen wat het profiel van de betreffende bestuurders is? Worden banden met buitenlandse regimes of bijvoorbeeld orthodoxe en anti-seculiere stichtingen meegewogen of gelden enkel de vereisten van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de afgelopen vijf jaar geen school mogen hebben bestuurd die is gesloten vanwege zeer zwakke kwaliteit? Vind u dit voldoende?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog dat de aanscherping van de wetgeving van de burgerschapsopdracht voor scholen mede was ingegeven door schoolbestuurders die wel beweerden het burgerschapsonderwijs netjes te willen verzorgen, maar tegelijkertijd banden met salafistische organisaties onderhielden? Hoe maakt de recente aanscherping het mogelijk te voorkomen dat scholen kunnen worden opgericht door bestuurders met een anti-integratieve agenda? Bent u bereid om deze eisen zo nodig aan te scherpen?
De Wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (2021) verplicht scholen om te werken aan de bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. Dit betekent onder meer dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten bevorderen. Het onderwijs van de school mag daarmee niet in strijd zijn. De inspectie houdt vanaf de start van een school toezicht op de realisatie van deze burgerschapsopdracht in de praktijk, waaronder doelgerichte en samenhangende bevordering van de basiswaarden.
Zoals hierboven uiteengezet toetst de inspectie elk initiatief van tevoren op het burgerschapsonderwijs en brengt de inspectie in het eerste jaar na de start een bezoek aan de nieuwe school. Het toezicht op burgerschap is onderdeel van het reguliere inspectietoezicht. Daarnaast doet de inspectie zo nodig onderzoek naar aanleiding van signalen of incidenten. Op deze wijze wordt geborgd dat scholen aan wettelijke eisen voldoen en er tegen het handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat wordt opgetreden. Indien in de praktijk blijkt dat het burgerschapsonderwijs ondanks de bestaande toetsen en controles toch níet wordt vormgegeven zoals scholen dat op grond van de wet verplicht zijn, kan de inspectie een herstelopdracht uitvaardigen of, indien nodig, verder handhavend optreden. Tot slot, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5, moeten bestuurders die een nieuwe school willen oprichten, voldoen aan alle vijf de wettelijke vereisten, zoals het beschikken over een VOG afgegeven voor het screeningsprofiel onderwijs. Voor deze eisen geldt dat het op dit moment niet aan de orde is deze aan te scherpen.
Hoe verhoudt het lidmaatschap van de Suleymanci-beweging van schoolbestuurders zich tot de recent aangescherpte wetgeving voor de stichting van nieuwe scholen en de aangescherpte wetgeving voor de burgerschapsopdracht van scholen?
Het lidmaatschap van bestuurders van een maatschappelijke of religieuze organisatie is, voor zover deze organisatie niet handelt in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, niet bepalend voor het besluit om een school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te brengen.
De school moet voldoen aan alle wettelijke vereisten, genoemd in het antwoord op de vragen 4 en 5, om voor bekostiging in aanmerking te kunnen worden gebracht. Daarnaast behoud ik mij, zoals gezegd, het recht voor een aanvraag preventief af te wijzen indien ik over aanwijzingen beschik waaruit blijkt dat de aanvragers in kwestie niet in staat zullen zijn goed onderwijs vorm te geven, en dus ongeschikt zijn.
Is met deze nieuwe informatie een ander oordeel aan de orde over de toelaatbaarheid van deze scholen en zo nee, waarom niet?
Er zijn tijdens de procedure in 2022 geen signalen binnengekomen bij OCW over de organisatie Süleymanci of de stichting Enderun Hisar. De scholen voldoen aan de wettelijke vereisten voor bekostiging en mogen van start in augustus 2024. De inspectie ziet toe op de uitvoering van de burgerschapsopdracht in de praktijk.
Mocht er echter tijdens de procedure voor de aanvraag van een nieuwe school sprake zijn van concrete aanwijzingen en gegronde redenen om aan te nemen dat de bestuurders van een nieuwe school niet in staat zullen zijn te voldoen aan de bekostigingsverplichtingen, behoud ik mij, zoals gezegd, het recht voor een dergelijke aanvraag preventief af te wijzen. Scholen die van plan zijn te handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, wens ik geen plek toe te kennen in het onderwijslandschap.
Hoe weegt u de zienswijze van het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Amsterdam dat deze school liever niet wilde toelaten omdat het de segregatie zou versterken? Waarom is deze positie onvoldoende gebleken om de aanvraag af te wijzen?
De zienswijze van de gemeente wordt meegewogen in het besluit om een school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen voor zover de zienswijze betrekking heeft op de wettelijke vereisten voor het stichten van een nieuwe school. Het mogelijk bijdragen aan segregatie is geen wettelijke grond op basis waarvan een aanvraag kan worden afgewezen. Wel worden de mogelijke effecten op segregatie van nieuwe scholen meegenomen in de evaluatie van de stichtingsprocedure. Deze evaluatie vindt momenteel plaats en het eindrapport is voorzien in december 2025.
Wat is uw beeld van de huidige aard, omvang en activiteiten van Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN), de tak van de Suleymanci-beweging in Nederland? Is het juist dat er sprake is van centrale aansturing in Europa vanuit Keulen? Bent u bereid dit te onderzoeken als u hier momenteel onvoldoende zicht op heeft?
Zoals ik eerder in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven liggen de bevoegdheden om personen en/of maatschappelijke organisaties te onderzoeken niet bij de Ministeries van OCW, VWS of SZW.
Welke contacten heeft u met de Suleymanci-beweging in Nederland en hoe wordt momenteel toezicht gehouden op de moskee-internaten die zij besturen?
Vanuit SZW wordt er samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties aan vraagstukken gewerkt rondom samenleven- en integratiebeleid. In dit kader onderhoudt het Ministerie van SZW ook contacten met een brede vertegenwoordiging van Turks-Nederlandse gemeenschappen en organisaties, waaronder de overkoepelende organisatie van de zogenoemde Suleymanci-beweging, Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN).
VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet op de jeugdverblijven. De Wet op de jeugdverblijven is op 1 juli 2016 in werking getreden. Het doel van de wet is het zo veel mogelijk waarborgen van de veiligheid, de ongestoorde ontwikkeling van jongeren in de jeugdverblijven en het pedagogisch klimaat. Het toezicht op deze wet is neergelegd bij de GGD GHOR.
Er zijn op dit moment in Nederland 22 jeugdverblijven in 13 gemeenten waarop de Wet op de Jeugdverblijven van toepassing is. Er zijn 20 jeugdverblijven aangesloten bij de branchevereniging ECN (Educatieve Centra met Inwoning Nederland). De ECN is een zelfstandig opererende branchevereniging die samenwerkt met de Stichting Islamitisch Centrum Nederland. In de jeugdverblijven verblijven meisjes of jongens in de leeftijd van 12–18 jaar. Deze jongeren gaan overdag naar het reguliere onderwijs.
De jaarlijkse inspectiebezoeken bij de jeugdverblijven kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Hierbij zijn meestal twee inspecteurs aanwezig. Tijdens de bezoeken kan er contact zijn met jongeren. Het toezicht dat wordt uitgevoerd is, conform de aanbevelingen van het evaluatierapport van de Wet op de jeugdverblijven van het Verwey-Jonker Instituut, stimulerend van aard.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal jeugdverblijven (internaten) in Nederland dat wordt bestuurd door een Turks Religieuze Stichting of Organisatie (TRSO), uitgesplitst naar de verschillende TRSO’s?
Er zijn 20 jeugdverblijven aangesloten bij de branchevereniging ECN. Daarnaast is er het jeugdverblijf El-Biruni in Rotterdam, verbonden aan de organisatie Milli Görüs. Op dit moment is het jeugdverblijf niet actief vanwege organisatorische redenen.
Kunt u aangeven hoe vaak deze internaten een inspectiebezoek krijgen en wat hiervan tot nu toe de resultaten zijn?
De jeugdverblijven worden minimaal één keer per jaar geïnspecteerd. In 2023 zijn 20 jeugdverblijven bezocht, twee bezoeken zijn uitgesteld tot januari 2024. De inspecties zien toe op de ongestoorde ontwikkeling, de (sociale) veiligheid en het pedagogisch klimaat voor kinderen. Er zijn tot op heden geen (zorgelijke) signalen binnengekomen en uit de inspecties blijkt dat de jeugdverblijven voldoen aan de formele eisen van de wet.
Kunt u aangeven waar de betreffende inspectierapporten van de wet op de jeugdverblijven zijn in te zien?
Op basis van de Wet open overheid (Woo) kunnen burgers inzage vragen van de rapporten bij de GGD van de betreffende gemeente.
Kunt u de Kamer een update geven van de opvolging van de aanbevelingen uit de evaluatie van de wet op de jeugdverblijven, die onder andere opriep tot een aanscherping van de kwaliteitseisen en een scherper gesprek over burgerschap op moskee-internaten?
Op 2 november 2020 heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet op de jeugdverblijven van het Verweij Jonker Instituut, opgeleverd in 2019.
Uit de evaluatie blijkt dat de jeugdverblijven voldoen aan de formele eisen van de wet. Dit heeft bijgedragen aan de veiligheid van de aldaar verblijvende jongeren. Ook blijkt uit de evaluatie dat zowel de transparantie van de jeugdverblijven als het onderling vertrouwen tussen gemeenten, jeugdverblijven en inspectie is toegenomen.
De Staatssecretaris van VWS geeft in de brief aan dat de uitwerking van de aanbevelingen in de landelijke werkgroep jeugdverblijven zijn besproken en uitgewerkt. Er zijn onder andere indicatoren geformuleerd om het pedagogisch klimaat te kunnen observeren en de inspecties vinden plaats aan de hand van het pedagogisch beleidsplan, burgerschapsvorming maakt hier onderdeel van uit.
Wat burgerschapsvorming betreft, wijs ik erop dat de jongeren overdag naar het regulier onderwijs gaan. Hierin komen thema’s aan de orde die op landelijk niveau wettelijk zijn vastgelegd. Aanvullend hierop worden er voor burgerschapsvorming op lokaal niveau verschillende thema’s, lessen, en activiteiten door de jeugdverblijven opgezet en/of behandeld. De lessen en activiteiten en de onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn onderdeel van het jaarlijkse gesprek tussen jeugdverblijf en gemeente. De handreiking Burgerschap jeugdverblijven is hiervoor de leidraad, en ook kunnen hiervoor «best practices» worden uitgewisseld bij de landelijke werkgroep. Naast het jaarlijks gesprek hierover wordt er tijdens de inspecties ook actief toegezien op de invulling van burgerschapsvorming als onderdeel van het pedagogisch beleid en in de praktijk. Er zijn tot op heden geen (zorgelijke) signalen binnengekomen.
Zou invoering van het wetsvoorstel voor toezicht op informeel onderwijs extra handvatten geven om toezicht te houden op deze internaten?
De GGD houdt al sinds 2016 structureel toezicht op de jeugdverblijven. Op dit moment zijn er geen signalen dat de GGD extra handvatten nodig heeft om dit toezicht te kunnen uitvoeren. Met de voorgenomen Wet toezicht op informeel onderwijs zullen er geen extra handvatten gecreëerd worden aangaande het toezicht op jeugdverblijven. De jeugdverblijven vallen namelijk niet onder informeel onderwijs, omdat er sprake is van «langduriger verblijf». Bij de voorgenomen wet toezicht op informeel onderwijs zal het toezicht juist signaal gestuurd zijn en komt dus niet elke informele instelling permanent onder toezicht te staan.
Bent u bereid het wetsvoorstel voor toezicht op informeel onderwijs zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.
Bent u bereid deze vragen één voor één en binnen vier weken te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg.’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oekraïners gelokt: vanuit heel Europa komen mensen nu af op gratis woning en zorg»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Kunt u aangeven a) hoeveel Oekraïners zich per week gemiddeld aanmelden bij het centrale aanmeldcentrum in Utrecht, b) hoe de samenstelling van de groep is (man, vrouw, kinderen), en c) de reden waarom zij naar Nederland zijn gekomen (vlucht voor de oorlog, arbeidsmigratie)?
Bij het aanmeldcentrum in Utrecht melden zich gemiddeld 300 tot 400 ontheemden per week. Dit is ongeveer 66% van de landelijke instroom. Het landelijke beeld is dat de verhouding tussen vrouwen en mannen afgelopen 5 weken tussen 50/50 en 60/40 schommelt.
Voor een uitgebreidere toelichting op de motieven verwijs ik graag naar de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne.
Is er in de afgelopen maanden een verschil waar te nemen in de motieven waarom Oekraïners naar Nederland komen? Klopt het dat steeds meer alleenstaande mannen zich melden en dat arbeid steeds vaker de reden van hun komst is?
Het signaal dat Oekraïners de laatste tijd vaker voor arbeidsmogelijkheden naar Nederland komen, horen wij regelmatig. Zo zijn er signalen uit informeel onderzoek van onder meer de HUB in Utrecht dat de laatste tijd meer alleenstaande mannen al dan niet via doormigratie vanuit andere lidstaten naar Nederland komen voor werk. Hoewel we de zorgen van deze gemeenten en veiligheidsregio’s daarover erkennen, hebben alle ontheemden uit Oekraïne, mits zij onder de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, recht op bescherming, opvang en toegang tot de arbeidsmarkt in Nederland. Dit volgt uit de Europese beslissing om de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) te activeren. De RTB loopt tot 4 maart 2025. Mede naar aanleiding van deze signalen zal er op korte termijn een formeel (kwalitatief betrouwbaar) monitoringsonderzoek worden opgestart bij de HUB in Utrecht met onder andere als doel het in kaart brengen van welke aantallen ontheemden rechtstreeks uit Oekraïne komen, de aantallen die via andere lidstaten naar Nederland reizen, hun motivering daarvoor en de trends daarin.
Uit de laatste cijfers van het CBS over het aantal werkende ontheemden uit Oekraïne blijkt dat op 1 november 2023 55% van de 31.780 mannen tussen 15 en 65 jaar aan het werk is. Dit is een toename van 4% ten opzichte van mei 2023, toen 51% van de 27.025 mannen werkte. Van het aantal vrouwen tussen de 15 en 65 jaar werkt eveneens 55% op 1 november 2023, waarbij het totale aantal vrouwen in deze leeftijdscategorie wel hoger ligt, namelijk op 51.440. In mei 2023 was het aantal werkende vrouwen in de leeftijdscategorie tussen 15 en 65 jaar ook 51% van 46.730. Daarmee is het aantal werkende Oekraïense ontheemden tussen 15 en 65 jaar op 1 november 2023 62% vrouw en 38% man ten opzichte van mei 2023 waarop de verhouding 63% vrouw en 37% man is. Dit is voor wat betreft het aandeel werkende mannen ten opzichte van de vrouwen een toename van 1%.
Klopt het dat van de 90.000 opvangplekken in het land 99 procent bezet is en daardoor het enige overgebleven aanmeldcentrum nu in de problemen komt, waardoor ze de komende dagen bijna niet anders kunnen dan tijdelijk de deuren te sluiten? Welke gevolgen heeft dit concreet voor de Oekraïners die zich de komende dagen aanmelden bij het aanmeldcentrum?
Ontheemden uit Oekraïne kunnen zich direct bij een gemeente of bij een van de hubs melden. De hubs zijn locaties op centrale punten in het land waar ontheemden kort worden opgevangen en van waaruit zij een opvangplek krijgen toegewezen elders in het land. Bij een (tijdelijke) sluiting van de hubs kunnen ontheemden zich nog steeds direct melden bij gemeenten. Als een ontheemde zich meldt bij de gemeente en de opvangplek is beschikbaar, dan dient de gemeente opvang te bieden en de ontheemde in te schrijven in de BRP. Als er geen opvangplek beschikbaar is in deze gemeente, dan verwijst de gemeente de ontheemde door naar een gemeente in de regio waar opvangplekken beschikbaar zijn. Mochten er geen opvangplekken in de regio beschikbaar zijn dan dient hiervoor een verzoek ingediend te worden bij het Knooppunt Coördinatie Informatie Oekraïne (KCIO)/ Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding (LCVS). Zij zullen vervolgens een opvangplek zoeken elders in het land.
Herkent u het beeld van de Veiligheidsregio die het aantal Oekraïense migranten ziet toenemen die niet per se is gevlucht voor oorlog, maar komen voor arbeidskansen, goede voorzieningen of voor een complexe medische operatie omdat de zorgkosten worden betaald?
Voor Oekraïense ontheemden is in Nederland de Regeling Medische zorg Oekraïne (RMO) ingericht. Het zorgpakket van de RMO is vrijwel gelijk aan het zorgpakket voor asielzoekers onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). De RMO dekt verzekerde zorg uit het basispakket, daar vallen ook complexe medische operaties onder. Voor de RMO hoeven de ontheemden inderdaad geen zorgpremie of eigen risico te betalen. Werkende ontheemden betalen wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en dragen op die manier financieel bij aan ons zorgstelsel.
Ik heb ook het signaal ontvangen dat het risico toeneemt dat meer ontheemden met een zorgbehoefte naar Nederland komen vanwege de relatief gunstige voorzieningen op het gebied van zorg. Het klopt dat de Nederlandse zorgvoorzieningen gunstiger zijn voor ontheemden uit Oekraïne vergeleken met landen in Oost-Europa, zoals Slowakije en Moldavië. Daarentegen zijn de voorzieningen voor ontheemden in landen als Duitsland vergelijkbaar met of zelfs beter dan die in Nederland. Er is echter geen cijfermatig inzicht in de mate waarin de toename van ontheemden met een zorgbehoefte in Nederland kan worden toegeschreven aan de relatief gunstige voorzieningen of dat dit een gevolg is van de voortdurende oorlog. De kans op fysieke verwondingen en psychologische trauma’s als gevolg van de oorlog en de daaruit voortvloeiende zorgbehoeften zijn groter onder ontheemden die onlangs uit Oekraïne zijn gevlucht dan onder ontheemden die Oekraïne in een eerder stadium van de oorlog zijn ontvlucht.
Zie antwoord 3 met betrekking tot de mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Klopt het dat Nederland ruimhartiger is dan andere Europese landen als het gaat voor de opvang van Oekraïners en de mogelijkheid om te werken? Kunt u aangeven hoe de andere Europese landen omgaan met het Europese welkomstbeleid ten aanzien van Oekraïense vluchtelingen?
Bij aanvang van de opvang van ontheemden in Nederland is ervoor gekozen om het voorzieningenniveau zoveel mogelijk gelijk te houden aan dat van andere asielzoekers, maar is wel rekening gehouden met uitvoerbaarheid gezien de grote opgave voor gemeenten en veiligheidsregio’s. Sinds die tijd zijn er verschillende aanpassingen in het beleid geweest. Begin 2023 zijn de bedragen voor leefgeld en verstrekkingen verlaagd en wordt gestaffeld zodat de bedragen in lijn zijn met verstrekkingen aan andere vluchtelingen. In de ons omringende landen, zoals België en Duitsland is het systeem anders ingericht, wat betekent dat het niet goed mogelijk is een vergelijking te maken tussen de verschillende systemen.
Op het gebied van werk heeft Nederland de RTB zo geïmplementeerd dat er direct toegang tot de arbeidsmarkt is, zonder dat er een arbeidsmarkttoets en/of tewerkstellingsvergunningsplicht van toepassing is. Werk brengt autonomie, economische zelfstandigheid, zingeving en afleiding. Ik vind participatie daarom van groot belang. In Nederland geldt voor arbeid in loondienst een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne arbeid willen laten verrichten (onder voorwaarde dat de werkgever de indiensttreding meldt bij het UWV). Nederland sluit hiermee aan bij de praktijk zoals die geldt in veel andere lidstaten. Bij het aan de slag gaan als zelfstandige is de tewerkstellingsvergunningsplicht nog wel van kracht. Op dit moment onderzoekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of met aanpassing van de ministeriële regeling de mogelijkheden voor zelfstandigen kunnen worden verruimd zonder dat dit in bepaalde sectoren bovenmatige risico’s op misstanden met zich meebrengt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft er naar uw Kamer voor het zomerreces hierover te informeren.
Welke mogelijkheden zijn er om de zelfredzaamheid en participatie van Oekraïense vluchtelingen te stimuleren? En op welke termijn kunnen deze ingevoerd worden?
Ik onderschrijf het belang van het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit is belangrijk voor de ontheemden zelf, hiermee verlicht de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en dit draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep. Concreet kijkt het kabinet in deze context de komende periode naar de bijdrage die ontheemden kunnen leveren aan hun eigen opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben (zie vraag 8). Ook wordt gekeken naar mogelijkheden voor taalonderwijs en vrijwillige inburgering, zodat ontheemden gemakkelijker op het niveau aan de slag kunnen waar ze in Oekraïne voor zijn opgeleid. Om ontheemden uit Oekraïne te ondersteunen bij het volgen van taallessen is in 2023 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Een goede Nederlandse taalbeheersing zorgt er daarnaast voor dat de veiligheid op de werkplek verbetert, en dat een goed gesprek bij de huisarts, op de school van de kinderen of bij een werkdesk van de gemeente gevoerd kan worden. Tevens wordt een verkenning uitgevoerd naar een overgang van ontheemden van de RMO naar de Zorgverzekeringswet onder de RTB.
De termijn van mogelijkheid tot uitvoering van voorstellen in het kader van participatie en zelfredzaamheid varieert. De invoering van de eigen bijdrage kan vermoedelijk op redelijk korte termijn uitgevoerd worden, terwijl de uitvoering van voorstellen waar een wetswijziging voor nodig is doorgaans lang(er) in beslag neemt.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om Oekraïners te verplichten om bij te dragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben? Moeten hiervoor regels worden aangepast? Zo ja, welke en op welke termijn kan dit?
Het kabinet blijft inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit betekent onder meer dat ontheemden zullen gaan bijdragen aan hun opvang wanneer ze daar genoeg inkomen voor hebben. Op dit moment bereid ik een wijziging van de regelgeving voor om een uniforme eigen bijdrage te gaan vragen. Zie daarvoor een uitgebreidere toelichting in de beantwoording van de openstaande vragen uit de plenaire behandeling van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne. Ik verwacht dat dit voor de zomer wordt afgerond.
Wanneer Oekraïense vluchtelingen bijdragen aan hun opvang, betekent dit dan ook zij bepaalde rechten opbouwen (bijvoorbeeld vanuit het huurrecht)? Hoe gaat dit in zijn werk?
Het is mogelijk om ontheemden een eigen bijdrage te vragen voor andere zaken (bijvoorbeeld gas, water en elektra) dan de woonruimte zelf, zonder dat de situatie kwalificeert als huur en de daarbij behorende huurbescherming. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor de (al dan niet zelfstandige) woonruimte zelf, kan de situatie als huur gekwalificeerd worden en bouwen zij huurrechten op. Of de situatie kwalificeert als huur, hangt af van de omstandigheden.
Is het mogelijk om een koppeling tussen systemen (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Suite van sociale diensten) tot stand te brengen en zo ja, welke wet- en regelgeving moet hiervoor worden aangepast zodat gemeenten een koppeling met leefgeld kunnen controleren?
Om gegevensdeling tussen het UWV en gemeenten mogelijk te maken, is een juridische grondslag nodig. In artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne is in deze grondslag voorzien. Bij de totstandkoming van de koppeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande praktijk van gegevensuitwisseling tussen UWV en gemeenten.
Heeft het kabinet een lange termijn perspectief met betrekking tot de opvang van de Oekraïners zoals ten aanzien van het realiseren van (semi-permanente) huisvesting, integratie in de samenleving, medische begeleiding (bijvoorbeeld het verwerken van trauma’s die opgelopen zijn in de oorlog) en het verrichten van arbeid als blijkt dat ook na maart 2026 (datum dat de financiering van de gemeentelijk opvang is gegarandeerd) de oorlog nog niet is beëindigd en/ of de situatie te onveilig is om terug te keren?
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. is toegelicht dat Nederland inzet op een EU gecoördineerde aanpak van verblijf dan wel terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025. Daarbij is aangegeven dat de Europese Commissie momenteel inventariseert welke mogelijkheden er zijn voor langer verblijf indien de situatie daarom vraagt.
Daarnaast is er in de afgelopen periode verder verkend of en op welke wijze een tijdelijke nationale verblijfstitel zou kunnen worden toegepast zolang de terugkeer naar Oekraïne nog niet aan de orde is en een EU-gecoördineerde aanpak uitblijft. Om tijdig de benodigde voorbereidingen te treffen, dienen de benodigde beleidsopties uiterlijk medio 2024 gereed te zijn. Ondertussen blijft het kabinet zo lang dat nodig is inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden in de Nederlandse samenleving. Dit verlicht ook de huidige druk op maatschappelijke voorzieningen en draagt bij aan het draagvlak voor de opvang van deze groep.
De rellen in Den Haag tussen groepen Eritreers |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «waarom voor- en tegenstanders van het Eritrese regime met elkaar botsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat groepen Eritreeërs in Den Haag zoveel geweld hebben gebruikt dat vier agenten gewond raakten, meerdere auto's in brand gestoken werden en een zalencentrum beschadigd raakte?
Wij veroordelen elke vorm van geweld, temeer wanneer dit zich richt tegen onze hulpverleners. Politie en andere hulpverleners staan voor onze veiligheid. Zij moeten te allen tijde hun werk veilig kunnen doen. Tijdens de rellen in Den Haag was er sprake van excessief geweld. De feiten worden momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie. Voor snelle en strenge opsporing en vervolging na geweld tegen werknemers met een publieke taak bestaan de Eenduidige Landelijke Afspraken. Gezien de ernst van deze delicten is bij geweldplegers tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder hulpdiensten, bijvoorbeeld een strafeis van +200 procent van toepassing.
Welke actie is door de driehoek ondernomen om het geweld in Den Haag te stoppen, en welke stappen zet Justitie om de daders op te sporen en te bestraffen?
Er wordt een risico-inschatting gemaakt op basis van beschikbare informatie. Al eerder werden Eritrese bijeenkomsten in Nederland verstoord, ook hier gingen online oproepen aan vooraf. In de voorbereiding naar de bijeenkomst in Den Haag zijn de nodige maatregelen genomen. Er is extra politie, waaronder de Mobiele Eenheid (ME), ingezet gekomen om te voorkomen dat de veiligheid van personen in gevaar zou komen. Daarnaast was al een verdachte aangehouden wegens de verdenking van opruiing tot openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen werden op dat moment ook niet uitgesloten. Op basis van de aanwezige informatie en het verloop van eerdere bijeenkomsten van deze groep, werd rekening gehouden met een aanloop van enkele tientallen «tegenstanders» die een ongehinderd verloop van de bijeenkomst zouden proberen te voorkomen. Niemand had echter voorzien dat er dit keer zoveel relschoppers zouden opdagen en dat het geweld in zoveel hevigheid zou losbarsten.
Kort na de eerste ongeregeldheden is besloten tot de instelling van een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden, een bevelstructuur speciaal voor een (terroristische) crisis, (dreigende) rampen en calamiteiten. Vervolgens is de driehoek steeds geïnformeerd over de ontwikkelingen in het situationele beeld. Op basis van dat beeld heeft de driehoek overleg gevoerd. De burgemeester heeft op advies toestemming gegeven tot de inzet van traangas om de relschoppers uiteen te drijven, alsmede om bijstand van de ME uit andere eenheden. Ook heeft de burgemeester een noodbevel afgegeven voor de directe omgeving van het zalencentrum. Tot slot heeft de burgemeester met het oog op de veiligheid van de aanwezigen besloten het zalencentrum te ontruimen en de aanwezigen van de Eritrese bijeenkomst over te brengen naar een opvanglocatie. Het optreden van de politie is in de eerste plaats gericht geweest op het beëindigen van het geweld en het beschermen van de aanwezigen in het zalencentrum. De hoofdofficier van justitie heeft in de driehoek het belang benadrukt van het aanhouden van geweldplegers.
Het onderzoek naar de rellen is nog in volle gang. Inmiddels zijn in totaal 16 verdachten aangehouden wegens opruiing tot openlijke geweldpleging dan wel het plegen van openlijke geweldpleging. Meer aanhoudingen worden nog altijd niet uitgesloten. OM en politie hebben getuigen opgeroepen om beelden van de betreffende avond te delen met de politie om zo tot identificatie van andere verdachten te komen. Nu het nog een lopend onderzoek betreft kunnen geen nadere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat dit geweld stevig bestraft moet worden en niet slechts met een taakstraf? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gevraagde taakstrafverbod voor personen die hulpverleners belagen?
Over de beoordeling van de zaken kunnen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan, nu het onderzoek nog loopt. Op dit moment wordt het wetsvoorstel voor het taakstrafverbod ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel.
Welke gevolgen hebben dergelijke daden in algemene zin in het geval van een asielverzoek, een tijdelijke verblijfsvergunning, in het geval van een permanente verblijfsvergunning en in het geval van het nog niet in bezit zijn van het Nederlanderschap?
Overlastgevend en crimineel gedrag is absoluut onaanvaardbaar. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit effectief aan te pakken. Als er sprake is van een veroordeling wegens strafbare feiten kan een verblijfsvergunning worden geweigerd of ingetrokken. In het geval van intrekking van een verblijfsvergunning regulier is de glijdende schaal van toepassing (des te langer het verblijf, des te hoger de opgelegde straf moet zijn om verblijf te kunnen intrekken). Als het gaat om mensen die asielrechtelijke bescherming nodig hebben, gelden bovendien de normen die zijn neergelegd in Europese Kwalificatierichtlijn, die weer een uitwerking zijn van internationale verdragen en jurisprudentie. Ten aanzien van deze personen geldt immers, dat is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden. Daarom is in de Europese regelgeving opgenomen wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Hiervan is in beginsel sprake als de rechter een onherroepelijke gevangenisstraf van ten minste 10 maanden heeft opgelegd. Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van tenminste zes maanden gevangenisstraf. Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook is de aard van de misdrijven/gepleegde strafbare feiten van belang. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare- orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Deelt u de mening dat dit soort ernstige geweldplegingen gevolgen moeten hebben voor het kunnen krijgen van een permanente verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap, en welke mogelijkheden heeft u om de glijdende schaal die hier op van toepassing is verder aan te scherpen?
Uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die (ernstige) misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Tegelijkertijd zijn de weigering en de intrekking van de verblijfsvergunning gebonden aan de regels waaraan in het antwoord op vraag 5 wordt gerefereerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat het Nederlandse beleid reeds scherp gesteld is.
Wat is uw beeld van de mate van ongewenste beïnvloeding vanuit het Eritrese regime, een van de meest onvrije in de wereld, in Nederland? Hoe houdt u hier momenteel toezicht op?
Zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer in 2016 is het beeld van sociale druk binnen de Eritrese gemeenschap niet volledig eenduidig. Mogelijk vindt dit wisselende beeld zijn oorsprong voor een deel in een generatieverschil tussen personen die voor, dan wel na de onafhankelijkheid het land hebben verlaten. Het is niet vast te stellen of de druk die sommige Eritreeërs ervaren een direct gevolg is van invloed die de Eritrese overheid zou uitoefenen in Nederland op personen van Eritrese afkomst. Ook de heffing van de 2% diasporabelasting door de Eritrese ambassade is een voorbeeld van het uitoefenen van invloed.
Sinds 2018 hanteert het kabinet een nationale aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI), waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd. Deze aanpak bestaat uit drie sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor. Deze integrale OBI-aanpak wordt voortdurend bezien op effectiviteit en actualiteit. Hiertoe is in 2018 de zogenoemde OBI-tafel opgericht, onder coördinatie van de NCTV. Dit is een periodiek, interdepartementaal overleg waarbij de Ministeries van BZ, BZK, Defensie, JenV en SZW zijn aangesloten, alsmede de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Indien er signalen zijn die aanleiding geven tot het bespreken van ongewenste beïnvloeding vanuit de Eritrese overheid, kan dat in dit verband worden gedaan.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime? Hoe houdt u toezicht op beïnvloeding en bedreiging van inwoners in Nederland via deze personen door het Eritrese regime?
In de systemen van de IND wordt niet geregistreerd of een Eritreeër aanhanger is van het regime. In de praktijk zijn er echter geen recente gevallen bekend waarin Eritrese asielzoekers zich kenbaar maken als regeringsgezind of waarbij de IND aanwijzingen heeft dat zij regeringsgezind zouden zijn. Mede hierdoor kan de IND geen inschatting geven over het aantal Eritreeërs met een verblijfsvergunning dat aanhanger is van het Eritrese regime. Het is bovendien waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs niet afkomstig zijn uit de huidige asielinstroom, zoals ik in antwoord op vraag 9 nader toelicht.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is gemeld kunnen dergelijke signalen in OBI-verband worden besproken en, indien nodig, van een passende respons worden voorzien. Indien sprake is van bedreiging kan te allen tijde aangifte worden gedaan bij de politie.
Hoe is het mogelijk dat iemand die aanhanger is van het Eritrese regime in Nederland een vluchtelingenstatus krijgt? Is de veronderstelling juist dat aanhangers van het regime aldaar ter plekke geen vervolging hoeven te vrezen en om ongegronde redenen hier asiel kunnen hebben aangevraagd?
Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een loyale aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Dit kan betekenen dat de aanvraag wordt afgewezen. Uit de meest recente ambtsberichten van de afgelopen jaren aangaande Eritrea blijkt immers, dat voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s gelden als voor andere Eritreeërs. Vrijwel alle Eritreeërs die recent gevlucht zijn uit het land, voeren echter aan dat zij vluchtten vanwege het zeer repressieve regime en de onbeperkte duur van de dienstplicht. Deze personen zijn vrijwel allemaal op illegale wijze vertrokken en lopen een reëel risico om bij terugkeer aan marteling te worden onderworpen.
Het is waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente en huidige asielinstroom. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die evolueerde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Daarnaast zullen niet alle Eritreeërs in eerste instantie verblijfsrecht in Nederland hebben gekregen op basis van asiel, maar kunnen zij dit ook op reguliere gronden hebben verkregen.
Van de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op de vlucht voor het huidige regime.
Hoe houdt u toezicht op dit soort signalen die een contra-indicatie zijn voor het recht op verblijf om vervolgens een verblijfsvergunning in te trekken? Dus als blijkt dat een Eritreeër ongegrond asiel heeft gekregen. Hoe vaak is dat afgelopen vijf jaar gebeurd?
De IND is tijdens de hele asielprocedure alert op signalen die aan verlening van de asielvergunning in de weg staan. Iedere asielaanvraag wordt nauwkeurig en zorgvuldig beoordeeld op individuele gronden. Wanneer er na verlening van de verblijfsvergunning signalen binnenkomen waaruit blijkt dat iemand niet langer de bescherming van Nederland nodig heeft tegen de situatie of individuele omstandigheden in het land van herkomst, kan de IND, afhankelijk van de individuele omstandigheden, toetsen of de vreemdeling in het bezit kan blijven van een verblijfsvergunning asiel dan wel of de verblijfsvergunning asiel ingetrokken moet worden. Voor wat betreft strafrechtelijke veroordelingen in Nederland, ontvangt de IND de vonnissen van vreemdelingen met een verblijfsvergunning, zodat beoordeeld kan worden of op grond van openbare orde het verblijfsrecht moet worden ingetrokken.
In 2019 werden circa 30 asielvergunningen van personen met de Eritrese nationaliteit ingetrokken. In 2020 waren er circa 20 intrekkingen, circa 20 in 2021, circa 30 in 2022 en circa 10 intrekkingen in 2023.
Kan Eritreeërs die jarenlang in Ethiopië, Soedan of een ander land in de regio hebben verbleven vaker een veilig alternatief worden tegengeworpen en op welke wijze?
Ingevolge artikel 38 van de EU-Procedurerichtlijn is voor de toepassing van het begrip «veilig derde land» vereist dat de bevoegde asielautoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die in Nederland om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig een aantal in het eerste lid opgesomde beginselen zal worden behandeld. In dit kader is allereerst van belang dat men in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Soedan en Ethiopië worden op dit moment niet aangemerkt als veilig derde land.
Als wel kan worden vastgesteld dat het land waar lange tijd is verbleven over het algemeen als veilig aangemerkt kan worden, wordt bepaald of de band van de vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daarnaartoe te gaan en dat het aannemelijk is dat die vreemdeling in beginsel wordt toegelaten tot dat land. Het is daarbij aan de IND, die tegenwerpt dat een vreemdeling uit een veilig derde land komt, om dat aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling jarenlang in een derde land heeft verbleven kan in de regel sneller tegengeworpen worden dat dit een veilig derde land betreft. De vreemdeling heeft dan sterke banden met het land opgebouwd. Wel moet in elk individueel geval voldaan worden aan de bovenstaande voorwaarden.
Herinnert u zich nog een toezegging van het kabinet uit 2016 dat meer toezicht gehouden zou worden op Eritreeërs die op vakantie gaan in eigen land (en daar dus veilig zijn), om vervolgens de verblijfsvergunning in te kunnen trekken? Hoe is gevolg gegeven aan deze toezegging en hoe vaak is daadwerkelijk tot intrekking overgegaan?
De asielvergunning is bedoeld om mensen te beschermen tegen een reëel gevaar in dat herkomstland. De IND werkt daarom samen met de KMar en andere ketenpartners om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning naar hun herkomstland zijn gereisd. Als wordt geconstateerd dat personen met een asielvergunning hun herkomstland hebben bezocht, wordt onderzocht of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Intrekken kan als de grond voor verlening is komen te vervallen en gebleken is dat bescherming niet langer nodig is. Personen die al een Nederlands paspoort hebben of een asielvergunning van onbepaalde tijd, kunnen in beginsel zonder verblijfsrechtelijke gevolgen reizen naar hun herkomstland.
In 2016 vroeg uw Kamer aandacht voor signalen van Eritreeërs die op veilige wijze tussen Eritrea en Nederland hadden gereisd. Daarop werden, aanvullend op de reguliere controles, tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord waren. Bij deze controles werden geen terugreizende Eritreeërs aangetroffen. Dit leidde derhalve niet tot intrekkingen.
Hoe staat het met het toezicht op de Eritrese diasporabelasting en hoe vaak is door de Nederlandse overheid ingegrepen als geconstateerd is dat deze onder dwang in Nederland is geïnd?
Indien ons signalen bereiken wordt niet geschroomd stevig in te grijpen. Zo is in 2017 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het ambassadekantoor in Den Haag persona non grata verklaard. In 2020 is daarnaast een lokale medewerker van het ambassadekantoor weggestuurd omdat hij zich voordeed als consul en geld ophaalde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Hoe vaak is door Eritrese politici geprobeerd hier campagne te voeren sinds er dankzij de VVD een verbod is gekomen op campagne voeren voor verkiezingen van buiten de EU? Hoe vaak heeft u hierop gehandhaafd?
Sinds het kabinet positie heeft genomen tegen het voeren van campagne door niet-Nederlandse burgers in het kader van verkiezingen in landen buiten de EU, heeft Buitenlandse Zaken geen melding ontvangen van Eritrese politici die campagne wilden voeren in NL.
Wat doen gemeenten, zoals de gemeente Den Haag, om zicht te houden op en contact te houden met de Eritrese gemeenschap?
Ik heb geen zicht op hoe individuele gemeenten contacten onderhouden met de Eritrese gemeenschap; dat is aan de gemeenten zelf om daar vorm aan te geven. Voor een specifiek antwoord naar de contacten van gemeente Den Haag met betrekking tot de Eritrese gemeenschap, verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de feitelijke vragen n.a.v. de ongeregeldheden van 17 februari jl. door de burgemeester van Den Haag.2
Kunt u met de Kamer delen wat voor informatie u heeft over de Eritrese organisatie Brigade Nhamedu die mogelijk betrokken zou zijn geweest bij de rellen gisteren in Den Haag?
Zoals eerder door het Openbaar Ministerie in persberichten kenbaar is gemaakt zijn er meerdere verdachten aangehouden naar aanleiding van betrokkenheid bij de rellen. Het onderzoek richt zich daarbij op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld.
Er wordt door de politie altijd per casus gekeken naar de beschikbare informatie om een informatiebeeld te vormen. Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie.
Herkent u de betrokkenheid van deze organisatie bij de rellen?
Het Openbaar Ministerie heeft een Team Grootschalige Opsporing ingesteld om daders van de wanordelijkheden te vervolgen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Wat is dit voor organisatie, met hoeveel leden, en welke rechtsvorm en welke financieringsstuctuur heeft zij?
Er worden gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over informatiebeelden van de politie en het actuele kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Is er contact vanuit de overheid met deze organisatie en zo ja, op welke wijze?
Voor zover bekend is er vanuit de Rijksoverheid geen contact deze organisatie.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de activiteiten van deze organisatie en hoe deze zich verhouden tot artikel 22 van het Burgerlijk Wetboek?
Het lopende strafrechtelijke onderzoek richt zich op iedereen die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de rellen in Den Haag, inclusief voor het opruien daartoe, de opdrachtgevers en de geweldplegers. Nadere inhoudelijke informatie kan in het belang van het onderzoek niet worden gedeeld. Ervan uitgaande dat artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt bedoeld, kan ik slechts zeggen dat dit artikel voorschrijft dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden indien de werkzaamheid van deze rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op de rellen in Den Haag en op de rol van Eritrea in ongewenste buitenlandse beïnvloeding hier?
Het is tot op heden niet aangetoond dat er bij de rellen sprake was van aansturing door of vanuit het Eritrese regime. Op 22 februari jl vond op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gesprek plaats met de Eritrese Ambassadeur. Daarbij is de Ambassadeur in heldere taal verzocht om de gewelddadigheden af te keuren en zich persoonlijk in te zetten voor de-escalatie van de spanningen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. De Ambassadeur werd er in het gesprek ook op gewezen dat de Nederlandse overheid is gekant tegen ongewenste buitenlandse inmenging en daar – ook in diplomatiek verband – tegen op zal treden.
Hoe staat het met het meldpunt waar de VVD fractie om heeft gevraagd, waar leden van een diaspora die zich geïntimideerd en bedreigd voelen kunnen melden?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Becker die oproept tot het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. U wordt later dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de geïntensiveerde aanpak van OBI, daar zal deze motie onderdeel van uitmaken.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden ruim voor het commissiedebat Inburgering en integratie?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
De uitzending van Pointer rond geluidsnormen op de werkvloer |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer van 15 februari 2024 waarin blijkt dat op veel werkplekken, waaronder gymzalen, geluidsnormen voor veilig werken worden overtreden?1
Ik vind het belangrijk dat te allen tijde wordt voorkomen dat mensen gezondheidsschade oplopen door hun werk. Iedereen heeft het recht om veilig en gezond te kunnen werken. Dat is op grond van artikel 3 van de Arbowet primair de verantwoordelijkheid van werkgevers.
De verplichting tot het voorkomen van gehoorschade is geregeld in artikel 6.8 van het Arbobesluit. Onderdelen van dit artikel zijn aangemerkt als zware overtredingen2. In dat geval moet de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een boete opleggen aan de werkgever en kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Dat onderstreept het belang van maatregelen door werkgevers om hun personeel te beschermen tegen de schadelijke effecten van het geluid in bijvoorbeeld gymzalen.
Hoeveel van de door de Nederlandse Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen hadden er de afgelopen vijf jaar betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Ik geef een toelichting op hoe de Nederlandse Arbeidsinspectie werkt. De Arbeidsinspectie werkt risicogericht. Daarbij geeft zij voorrang aan het uitvoeren van inspecties op terreinen waar de risico's het grootst zijn. Er zijn veel werkzaamheden die tot gezondheidsschade kunnen leiden. De Arbeidsinspectie gebruikt data en informatie uit in- en externe bronnen in haar risicoanalyses om onderbouwde en doordachte keuzes te maken voor de aan te pakken arbeidsrisico’s en de daarbij passende interventies. De meeste gezondheidsschade komt door drie grote boosdoeners: psychosociale arbeidsbelasting, fysieke belasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen.3 Daarom besteedt de Arbeidsinspectie juist hier aandacht aan met specifieke programma’s.4 Het risico op gezondheidsschade door geluid komt als relatief minder prioritair uit die risicoanalyses naar voren. De Arbeidsinspectie controleert daarom doorgaans niet actief op gezondheidsschade door geluid of lawaai.
Bij inspecties op het gebied van arbeidsomstandigheden neemt de Arbeidsinspectie risico op gezondheidsschade door geluid wel mee in de inspectie, ook al is dat niet de aanleiding van de inspectie. In de afgelopen vijf jaar zijn ruim 80 overtredingen geconstateerd die te maken hadden met blootstelling aan geluid boven de norm. Deze overtredingen zijn geconstateerd tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, het zogeheten reactief toezicht. Dit betreft in de meeste gevallen meldingen die om een andere reden zijn gedaan, zoals een arbeidsongeval.
Bij die inspecties wijzen de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op de blootstelling aan geluid en geven zij aan dat dit risico in de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) opgenomen dient te worden.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Arbeidsinspectie overtredingen geconstateerde tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, die in de meeste gevallen niet over werken met (mogelijk te veel) geluid ging. Bij die reactieve inspecties inspecteert de Arbeidsinspectie primair op het onderwerp waar de melding over gaat. Daarover maakt de inspecteur een rapport van bevindingen op. De Arbeidsinspectie registreert niet in welke mate de risico’s omtrent geluid adequaat vastgesteld zijn in de RI&E.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in gymzalen uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie registreert de meldingen onder zogenaamde SBI-codes, die zijn gekoppeld aan de sectoren zoals deze bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staan. Gymzalen vallen onder de groep sporthallen, sportzalen en gymzalen geregistreerd. De Arbeidsinspectie heeft dus geen aparte registratie van gymzalen als inspectielocatie. De hieronder genoemde cijfers betreffen waarschijnlijk dus meer typen locaties dan enkel gymzalen. De Arbeidsinspectie heeft ook een handmatige zoekslag met een aantal specifieke zoektermen gemaakt. Gymzalen vallen namelijk niet altijd onder voornoemde SBI-code maar worden in sommige gevallen ook onder scholen gerekend. Hieruit volgt dat de Arbeidsinspectie in de afgelopen vijf jaar in totaal ruim 40 inspecties heeft uitgevoerd in gymzalen. Deze inspecties waren niet specifiek gericht op blootstelling aan geluid. Als inspecties op arbeidsomstandigheden plaatsvinden, inspecteert de Arbeidsinspectie ook op de bescherming van werknemers tegen gezondheidsschade door lawaai/geluid.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij de ruim 40 controles bij sporthallen, sportzalen en gymzalen geconstateerde de Arbeidsinspectie geen enkele overtreding die betrekking had op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in zwembaden uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen vijf jaar in totaal bijna 50 inspecties in zwembaden uitgevoerd.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij deze bijna 50 inspecties constateerde de Arbeidsinspectie in totaal bijna 20 overtredingen. Van deze bijna 20 overtredingen had geen enkele overtreding betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Kunt u een update geven over uw beleid om het aantal RI&Es te laten toenemen? Met hoeveel procent is het aantal RI&Es toegenomen sinds het aantreden van dit kabinet?
In de afgelopen vier jaar, van 2020 tot eind 2023, liep een meerjarenprogramma rondom RI&E met als doel de naleving en kwaliteit te verbeteren bij kleine bedrijven. De middelen daarvoor waren: communicatie, hulpmiddelen bij het uitvoeren van een RI&E, en een andere manier van handhaven5. Het meerjarenprogramma is inmiddels afgerond en ik ben nu bezig met de evaluatie.
Er is nog geen duidelijk beeld over de stijging van de naleving van de RI&E sinds het aantreden van dit kabinet in 2022. Ik verwacht in de loop van dit jaar nieuwe cijfers van de Arbeidsinspectie in het kader van hun monitor Arbo in Bedrijf. De afgelopen jaren is een licht stijgende trend de zien. De naleving was 45% in 2016, 49% in 2018, en 50% in data die is verzameld in 2019 en 20216. Vooral kleine bedrijven hebben geen RI&E en dat vind ik onacceptabel. De RI&E vormt immers de basis van een goed arbobeleid. De verplichte RI&E helpt bedrijven om gestructureerd zicht en grip te krijgen op risico’s, het gesprek daarover te voeren en zo een degelijk arbobeleid te voeren. Zoals ik de Kamer in mijn brief over de Arbovisie 20407 heb laten weten, ben ik ervan overtuigd dat er andersoortige inzet nodig is om een werkelijke trendbreuk te bewerkstelligen. In het kader van de uitwerking van de Arbovisie 2040 werk ik daaraan, waarbij de RI&E één van de prioriteiten is.
Gaat u met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek over het strikter naleven van geluidsnormen in sporthallen en zwembaden zodat docenten hier zonder gevaar kunnen werken? Zo ja, kunt u ons hierover voor het debat Gezond en veilig werken informeren?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is reeds bekend met het onderzoek van Pointer en heeft hierop ook al gereageerd8.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving te zorgen. De werkgever is primair verantwoordelijk voor maatregelen in relatie tot geluidsnormen, ook op scholen. De werkgever kan aan de slag met de tips die onder meer via Arboportaal worden gegeven.
Verder worden in het Kwaliteitskader Huisvesting dat is opgesteld door kenniscentrum Ruimte-OK ook wenselijke geluidsnormen benoemd. Het Kwaliteitskader Huisvesting is tot stand gekomen op verzoek van PO-Raad, VO-raad en VNG en met inbreng van huisvestingsprofessionals uit het onderwijs en van gemeenten. Ook de Koninklijke Vakvereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO) heeft normen opgesteld voor de huisvesting-akoestiek.
Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen hierover afspraken maken met de gemeente. Die kan waar nodig hulp inschakelen van deskundigen op het gebied van arbozorg en akoestiek.
Het bericht 'Duizenden truckers werken onder schrijnende omstandigheden: ‘Ik voel me als een hond aan de lijn’' |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Telegraafartikel «Duizenden truckers werken onder schrijnende omstandigheden: «Ik voel me als een hond aan de lijn»»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat arbeidsmigranten uit derde landen onder schrijnende omstandigheden moeten werken in Nederland? Kunt u hierop reflecteren?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de economie. Maar tegelijkertijd gaat er veel mis. De lusten en lasten zijn niet eerlijk verdeeld en arbeidsmigranten wonen en werken vaak onder onwaardige omstandigheden. Dit gaat mij aan het hart. Arbeidsmigranten zijn geen tweederangsburgers en hebben recht op goede woon- en werkomstandigheden. Daarom zet ik mij sterk en doorgaand in voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Roemer. Voor malafide ondernemers en bedrijven die concurreren op arbeidsvoorwaarden en bewust de randen opzoeken van wat kan en mag, is geen ruimte.
Bent u het ermee eens dat vrachtwagenchauffeurs die de facto in Nederland werken ook dezelfde bescherming van de arbeidswetten en dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten krijgen als Nederlandse vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat werknemers goed behandeld worden en dat werknemers die gelijk werk doen op dezelfde plek ook gelijk beloond worden. Dit geldt ook voor vrachtwagenchauffeurs.
Als vrachtwagenchauffeurs in dienst zijn bij een buitenlands transportbedrijf maar in Nederland gedetacheerd zijn en daarmee een voldoende nauwe band hebben met Nederland, dan hebben zij volgens de Europese juridische kaders recht op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld het wettelijke minimumloon), en op de harde kern van voorwaarden uit algemeen verbindend verklaarde cao’s. De Nederlandse Arbeidsinspectie ziet toe op naleving van de Nederlandse arbeidswetgeving zoals Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU). De sociale partners zien toe op naleving van de cao-voorwaarden. Het mobiele karakter van het wegtransport bemoeilijkt dit toezicht. Daardoor is het complex om vast te stellen of er sprake is van detachering en daarmee of de Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn. Als er geen sprake is van detachering, dan zijn meestal het recht en de arbeidsvoorwaarden van het land van vestiging van de werkgever van toepassing. De autoriteiten van dat land zijn dan verantwoordelijk voor het toezicht hierop.
Het programma Goed Werkgeverschap van de Arbeidsinspectie richt zich op sectoren en ketens waar de risico’s rond eerlijk, gezond en veilig werk zich opstapelen. Met een projectmatige aanpak richt dit programma zich op de aanpak van misstanden in het wegtransport. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met andere toezichthouders. In het Transport Informatie Expertise Centrum (TIEC) werkt de Arbeidsinspectie samen met onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), douane, politie en Openbaar Ministerie (OM). De diensten treden gezamenlijk op tegen verschillende vormen van oneerlijke concurrentie in het wegtransport. Daarnaast speelt de European Labour Authority (ELA) een faciliterende rol bij grensoverschrijdende samenwerking. Ze zorgt dat de verschillende autoriteiten van de verschillende landen snel met elkaar in contact komen en dat er gezamenlijk kan worden opgetreden bij grensoverschrijdende misstanden. Vorig jaar ondersteunde de ELA bijvoorbeeld een gezamenlijke controle van de Nederlandse en Bulgaarse Arbeidsinspecties in het internationaal wegtransport waar ter plaatse in Bulgarije onderzoek werd gedaan naar een postbusonderneming. Een jaar eerder heeft de Arbeidsinspectie ook al goede ervaringen opgedaan bij een soortgelijk grensoverschrijdend onderzoek in Bulgarije en Nederland. De ELA en ILT waren hierbij betrokken. Inmiddels zijn boetes opgelegd voor verschillende overtredingen en worden nog diverse onderzoeken naar overtreding Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en Wml uitgevoerd. De ELA ondersteunt ook gezamenlijke grensoverschrijdende inspecties in het wegtransport via Roadpol, een Europees verkeerspolitienetwerk, waar onder meer de Nederlandse politie, de Arbeidsinspectie en de ILT aan deelnemen samen met diverse buitenlandse inspectiediensten.
De Europese regels voor rij- en rusttijden zijn altijd van toepassing op alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden. De inspecteurs van de ILT controleren hierop langs de weg en bij (Nederlandse) bedrijven. Zij controleren ook op het verbod op slapen in de cabine, ook ten behoeve van de arbeidsomstandigheden van chauffeurs.
Chauffeurs van buiten de EU die aan de slag willen gaan bij een Europese transportonderneming hebben een bestuurdersattest nodig. Een bestuurdersattest mag door een EU lidstaat alleen worden afgegeven als een chauffeur voldoet aan de voorwaarden van de beroepsopleiding voor bestuurders, waartoe onder andere de verplichte nascholing (Code 95) behoort. Een andere eis is dat de chauffeur op wettige wijze in dienst is bij een vervoerder uit een lidstaat of ter beschikking is gesteld conform arbeidsvoorwaarden die wettelijk, bestuursrechtelijk of door middel van cao’s zijn vastgesteld in de lidstaat van vestiging van een vervoerder. Dit volgt uit artikel 5 van Verordening (EG) 1072/2009.
Welke beleidsmaatregelen heeft u tot uw beschikking om de werkomstandigheden te verbeteren voor deze mensen? Welke beleidsmaatregelen zijn er om de werkgevers, ofwel multinationals die opdracht geven aan transportbedrijven, ofwel de transportbedrijven of onderaannemers, aan te spreken en aan te pakken?
Per 1 juni 2023 is de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector in werking getreden. Dit is de implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn die een onderdeel is van het eerste EU-mobiliteitspakket voor de wegvervoersector. Dit mobiliteitspakket heeft tot doel om te komen tot een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke wegvervoersector. De Mobiliteitsrichtlijn beoogt om te verduidelijken wanneer er sprake is van detachering, en er zijn verschillende administratieve voorschriften en controlemaatregelen opgenomen die bij moeten dragen aan het toezicht op sectorspecifieke regels. Zo moet er een zogenaamde detacheringsverklaring ingediend worden in het Informatiesysteem interne Markt (IMI).
Ook moet de bestuurder bepaalde documenten zoals deze detacheringsverklaring, de tachograafgegevens en een bewijs van het vervoer, zoals een elektronische vrachtbrief, bij zich houden in het voertuig. Verder is op 15 juli 2023 de Boetebeleidsregel WagwEU 2023 in werking getreden waarin boetes zijn opgenomen die toegespitst zijn op de wegvervoersector. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan de versterking van het toezicht. Ook samenwerking met de ELA zoals beschreven onder vraag 3 kan hieraan bijdragen.
Bent u bekend met de publicatie van Road Transport Due Diligence (RTDD) «Widespread exploitation in the EU road transport industry»?2
Ja.
Bent u ermee bekend dat in het RTDD-rapport wordt uitgelegd hoe vrachtwagenchauffeurs uit onder andere Midden Azië in Nederland werken en dat dit gebeurt met werkvergunningen verstrekt in met name Polen en Litouwen, waarna chauffeurs via werkgevers uit deze landen «gedetacheerd» worden naar Nederland? Bent u bekend met de cijfers dat ruim 100.000 vrachtwagenchauffeurs uit derde landen in 2021 op deze manier in Nederland aan het werk waren, en dat in de Staat van Migratie 2023 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat dat het gaat om 102.980 gedetacheerde chauffeurs? Wie draagt er verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van deze mensen?
Ik ben bekend met deze cijfers. Deze cijfers zijn ontleend aan de meldingen die in het kader van het internationaal wegtransport geregistreerd worden in het online meldloket. Buitenlandse dienstverrichters moeten hierin een melding doen als hun chauffeur gedurende 1 of enkele dagen of gedurende langere tijd in Nederland gedetacheerde arbeid verrichten. De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van deze chauffeurs ligt primair bij de werkgevers, die in deze gevallen met name in Polen en Litouwen gevestigd zijn. Deze werkgevers zijn verantwoordelijk voor een juiste uitbetaling van loon en moeten zorg dragen voor passende arbeidsomstandigheden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 ziet de Arbeidsinspectie toe op de naleving van Nederlandse arbeidswetgeving, mits er sprake is van tijdelijke detachering in Nederland. Als er geen sprake is van detachering, dan zijn de autoriteiten van het land van vestiging van de werkgever verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving. De ILT ziet toe op de naleving van de regels voor rij- en rusttijden voor alle chauffeurs die in Nederland rijden.
Ook wordt in dit rapport gesteld dat deze vrachtwagenchauffeurs die gedetacheerd worden, nooit in het land hebben gewerkt van waaruit zij gedetacheerd worden, maar onder andere in Nederland verblijven en werken, waarmee niet voldaan wordt aan de die de regels die gelden voor Posted Worker, kunt u aangeven of de aard en omvang van deze schijnconstructie bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ook bekend is? Hoe kan er volgens u paal en perk gesteld worden aan deze grootschalige schijndetachering?
Detachering van derdelanders is een legale route voor derdelanders die in een lidstaat recht op werk en verblijf hebben gekregen en voor hun dienstverrichtende werkgever op detacheringsbasis tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat. In de praktijk blijkt dat er soms sprake is van oneigenlijke detachering of schijnconstructies.
Bij schijnconstructies wijkt de werkelijke situatie af van de situatie die wordt voorgespiegeld. Werkgevers gebruiken verschillende constructies om de wet- en regelgeving te omzeilen of te ontduiken.
Dit zijn vaak constructies die wettelijk gezien wel mogen, maar die onwenselijke effecten hebben doordat werknemers in een slechtere positie worden gebracht dan zonder de constructie. Bovendien leiden deze constructies tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Dergelijke detacheringsconstructies, die langs of over de randen van de wet scheren, zijn ongewenst. Als betaling beneden het wettelijk minimumloon, illegale tewerkstelling of veel te lange werktijden worden aangetoond, treedt de Arbeidsinspectie op.
Schijnconstructies komen voor in allerlei sectoren en verschijningsvormen. Het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van (schijn)constructies is niet gemakkelijk. Het ligt in de aard van de constructies dat deze zich onttrekken aan het zicht, waardoor het inzicht in de aard en omvang van (schijn)constructies niet eenvoudig te verkrijgen is. De Arbeidsinspectie heeft een speciaal programma gericht op de aanpak van schijnconstructies. Afgelopen zomer is de rapportage van het programma Schijnconstructies, CAO-naleving en fraude 2019–2022 van de Arbeidsinspectie openbaar gemaakt.3
Ik benut elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Ik doe dat zowel richting de Europese Commissie als in mijn bilaterale contacten met andere lidstaten om de uitdagingen hoog op de Europese agenda te krijgen. Ik heb hiervoor ook aandacht gevraagd tijdens de conferentie «Fair mobility in the EU and the role of the European Labour Authority» die door het Belgisch voorzitterschap werd georganiseerd. Begin december 2023 heb ik samen met de ELA en de Arbeidsinspectie, een bijeenkomst georganiseerd waarin aan de hand van concrete casussen is besproken wat er nodig is om de grensoverschrijdende handhaving bij de detachering van derdelanders te verbeteren. Bij dit evenement waren experts op het gebied van beleid, handhaving en sociale zekerheid uit verschillende lidstaten aanwezig. Het evenement maakte duidelijk dat de uitdagingen rond de detachering van derdelanders gedeelde uitdagingen zijn die verdere aanpak behoeven, waarbij ook een rol is weggelegd voor de ELA. De ELA organiseert workshops over de detachering van derdelanders waarin wordt voortgeborduurd op de aanpak van het event dat Nederland in december organiseerde. Tot slot komt de Europese Commissie in de tweede helft van 2024 met een evaluatie van de ELA en een mogelijke herziening van het mandaat van de ELA. Ik pleit onder andere voor een stevige verankering van de detachering van derdelanders in het mandaat van de ELA.
De Europese Commissie presenteerde onlangs de Europese Unie (EU-)talentenpool waardoor het makkelijker wordt voor werkzoekenden uit niet-EU landen om in EU-lidstaten aan het werk te komen, daarmee kan via een vergelijkbare (schijn)constructie als omschreven in het rapport van de RTDD nog meer arbeidsmigratie via detachering verwacht worden, kunt u in dat verband reflecteren op de mogelijke gevolgen van de talentpool?
Het huidige kabinet vindt het belangrijk dat deelname aan de Talentenpool vrijwillig is en dat nationale (juridische) kaders met betrekking tot (arbeids-)migratie intact blijven. Het huidige voorstel van de Commissie voldoet aan deze voorwaarden. Uitgaande van het huidige Commissie voorstel is het echter – ook als Nederland besluit niet deel te nemen aan de Talentenpool – mogelijk dat werkzoekenden uit niet-EU landen via de Talentenpool in andere EU-lidstaten aan het werk gaan en dat ze via een (schijn)detachering in Nederland belanden. Dit baart mij zorgen. Het is onwenselijk als de EU-talentenpool werkgevers de mogelijkheid biedt om te werven voor het verrichten van werkzaamheden op detacheringsbasis in een andere EU-lidstaat dan waarin de werkgever gevestigd is. Het is daarom van belang dat werving en plaatsing alleen gericht mag zijn op functies in de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Nederland benadrukt dit in de onderhandelingen over de Talentenpool die momenteel plaatsvinden. Ook zet Nederland in op het uitsluiten van private intermediairs en uitzendbureaus van de Talentenpool. Deze voorwaarden verkleinen de mogelijkheid dat de Talentenpool oneigenlijk gebruikt kan worden voor de detachering van derdelanders. Dit neemt niet weg dat het ook met die voorwaarden nog steeds mogelijk is dat derdelanders die geworven zijn via de Talentenpool (op een later moment) gedetacheerd worden naar Nederland onder het vrij verkeer van diensten. Daarom zet ik ook breder in op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van detachering bij derdelanders. De stappen die ik op dat dossier zet, zijn genoemd onder vraag 7.
Is het kabinet voornemens deel te nemen aan deze optionele talentpool? Deelt u de zorgen dat op deze manier op nog grotere schaal schijndetachering zou kunnen plaatsvinden van arbeidsmigranten uit derde landen in de EU? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit voorstel niet voor dit doel wordt misbruikt?
De keuze voor of tegen deelname aan de optionele Talentenpool is aan een volgend kabinet. Ik deel de zorgen dat op deze manier oneigenlijk gebruik van detachering door derdelanders plaats zou kunnen vinden, en daarom zet ik de stappen die onder vraag 8 beschreven zijn.
De representativiteit van werknemers tijdens het cao-proces |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd in het NRC «Niet-vakbondsleden praten steeds vaker mee aan de onderhandelingstafel. Maar is dat erg?» van 6 februari 2024?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de representativiteit van de traditionele vakbonden aan de collectie arbeidsovereenkomst (cao-)onderhandelingstafels onder druk staat vanwege dalende ledenaantallen?
Ik constateer dat het draagvlak voor de rol van vakbonden en de collectieve afspraken die sociale partners maken stabiel is. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA 2022) blijkt dat 76,9% van de werknemers de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden (heel) belangrijk vindt. Daarnaast geeft 89,4% van de werknemers aan de cao (heel) belangrijk te vinden. Ik hecht eraan dat dit zo blijft.
Nederland is gebaat bij een sterke sociale dialoog en daarvoor zijn sterke sociale partners nodig. Het aantal leden speelt daarbij een rol, maar dat is niet het enige wat cao-partijen legitimiteit verschaft. Het uitgangspunt is dat vakbonden zich opstellen in het belang van alle werknemers en niet alleen hun leden, dus ook voor de belangen van bijvoorbeeld werknemers met een flexibel contract, arbeidsmigranten en herintreders. Het is uiteindelijk het feitelijk draagvlak dat telt. Werknemers beoordelen de uitkomsten van het cao-overleg positief. Zo geeft 77,2% van de werknemers aan (heel) tevreden te zijn over hun cao.2
Hoe beoordeelt u de opvolging van het advies van de Sociaal-Economische Raad uit 20132 om alle werknemers, niet alleen vakbondsleden, te betrekken bij het cao-proces, opdat een te eenzijdig resultaat zo veel mogelijk voorkomen wordt? Deelt u dit belang?
Ik onderschrijf het belang van het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) «Verbreding draagvlak cao-afspraken» uit 2013. De SER wijst er eveneens op dat niet alleen het formele draagvlak (ledenaantallen) telt. Juist het feitelijk draagvlak is van belang, omdat de afspraken in de cao in principe gelden voor alle werknemers in dienst van de betrokken werkgever. Ook niet-leden profiteren van de gemaakte afspraken.4 In dat kader kan het raadzaam zijn niet alleen de achterban, maar ook niet-leden te betrekken. Hier wordt door cao-partijen al uitvoering aan gegeven, bijvoorbeeld door online enquêtes te houden die door alle werknemers kunnen worden ingevuld.
Deelt u de mening dat draagvlak en representativiteit in het cao-proces beter gewaarborgd moeten worden en dat er meer ruimte moet komen voor maatwerk, met name voor grotere werkgevers? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om draagvlak, representativiteit en maatwerk in cao’s te vergroten?
Ik deel de mening dat het belangrijk is draagvlak en representativiteit te waarborgen en ruimte voor maatwerk te bieden. Uit de gesprekken die ik heb gevoerd met sociale partners naar aanleiding van de motie Smals5 is gebleken dat werknemers- en werkgeversorganisaties van mening zijn dat de huidige mogelijkheden tot maatwerk afdoende zijn. Partijen kunnen een minimum-cao afspreken of decentralisatiebepalingen, dispensatiemogelijkheden of hardheidsclausules in de cao opnemen. In de sectoren waar dit van belang wordt geacht maken cao-partijen maatwerkafspraken. Voorbeelden zijn onder andere te vinden in de cao’s Metalektro, Zelfstandige drogisterijbedrijven en Bouw & Infra. Zo is in de cao Metalektro onder andere vastgelegd dat de individuele werkgever een zogenoemde MetalektroB-cao kan afsluiten met de betrokken vakbond om (in negatieve zin) af te wijken van de cao. De cao Zelfstandige drogisterijbedrijven en de cao Bouw & Infra bevatten beide een hardheidsclausule. In mijn brief d.d. 17 juli 2023 staan de mogelijkheden en voorbeelden uitvoeriger beschreven.6
Daarnaast ga ik, zoals toegezegd en conform de motie van de (voormalige) leden Smals, De Jong en Pouw-Verweij7, breder in gesprek om te onderzoeken hoe alle werkenden voor wie de cao gaat gelden, beter betrokken kunnen worden bij het afsluiten van cao's en hoe draagvlak en representativiteit beter kunnen worden gewaarborgd bij cao-onderhandelingen.
Bent u het ermee eens dat het meenemen van alle werknemers in het cao-proces niet ten koste gaat van het cao-onderhandelingsresultaat, maar juist meer legitimiteit verschaft?
Het is belangrijk dat de cao-partijen die met elkaar aan tafel zitten zorgen voor een breed draagvlak en zich verzekeren van legitimiteit. Dit kan bijvoorbeeld door alle werknemers bij het cao-proces te betrekken en het onderhandelingsresultaat ook aan niet-leden voor te leggen. Op welke manier het proces precies wordt vormgegeven en op welke wijze draagvlak wordt gecreëerd zal per sector en per onderneming door elk van de onderhandelende partijen afgewogen worden.
Heeft u inzicht in het cao-proces zoals deze onlangs voltrok bij Achmea? Bij welke andere recent afgesloten cao’s is ook gekozen voor het verstevigen van het draagvlak onder de cao door alle werknemers hierbij te betrekken?
Uit het artikel in NRC blijkt dat vakbond De Unie het onderhandelingsresultaat aan alle werknemers heeft voorgelegd. Vakbonden FNV en CNV hebben ervoor gekozen alleen de eigen leden te laten stemmen over het resultaat. Uit hetzelfde artikel maak ik op dat recent ook in de E-commerce, de Technische Groothandel en bij VodafoneZiggo is gekozen om het onderhandelingsresultaat niet alleen aan de vakbondsleden, maar aan alle werknemers voor te leggen. Ik heb geen inzicht in hoe werknemers betrokken zijn bij andere recent afgesloten cao’s. Informatie over de wijze waarop het cao-proces is vormgegeven vormt geen vereiste voor het aanmelden van de cao of het indienen van een avv-verzoek.
Is bekend welke impact het betrekken van alle werknemers bij het afsluiten van de cao heeft op het draagvlak onder het onderhandelingsresultaat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Wat de impact is op het draagvlak voor het onderhandelingsresultaat is niet bekend. Mijn ministerie houdt niet bij op welke manier werknemers betrokken worden bij het cao-proces. De impact op het draagvlak is bovendien erg lastig te onderzoeken, aangezien er geen vergelijkingsgroep van werknemers is tegen wie de tevredenheid over het resultaat kan worden afgezet.
Wel blijkt uit de NEA dat een meerderheid van de werknemers in het algemeen tevreden is over hun cao, ook in sectoren met een lagere organisatiegraad dan gemiddeld. Hoe de werknemers in die sectoren betrokken zijn bij de cao-onderhandelingen maakt echter geen onderdeel uit van de enquête.
Ziet u de potentie in van de introductie van bijvoorbeeld digitale enquêtes en stemmingen door alle werknemers, zoals deze bij het cao-proces van Achmea werden geïmplementeerd, in een veld om het draagvlak voor het cao-resultaat te vergroten?
Digitale enquêtes om breed input te vergaren of het resultaat voor te leggen aan alle werknemers kan een nuttig instrument zijn om het draagvlak te vergroten. Het is aan de cao-partijen in die sectoren en ondernemingen om te bepalen hoe zij het onderhandelingsproces vormgeven en welke instrumenten zij daarbij inzetten.
Welke voorwaarden kunnen geïntroduceerd worden in het cao-proces om draagvlak te waarborgen en te bestendigen en meer maatwerk mogelijk te maken?
Voor het afsluiten van een cao is wettelijk vereist dat partijen daar statutair toe bevoegd zijn. Aan het cao-proces zelf worden geen (wettelijke) eisen gesteld. Het principe van onderhandelingsvrijheid en vrijheid van vereniging zoals vastgelegd in de door Nederland geratificeerde ILO-verdagen nr. 87 en nr. 98 zijn daarbij leidend. Binnen deze kaders is het aan partijen om de onderhandelingen vorm te geven, draagvlak te creëren en indien gewenst maatwerk mogelijk te maken. De huidige kaders bieden hiertoe voldoende ruimte.
Het bericht ‘Zo worden Oekraïners onder valse voorwendselen door schimmige uitzendbureaus naar Nederland gehaald’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo worden Oekraïners onder valse voorwendselen door schimmige uitzendbureaus naar Nederland gehaald»?1
In een welvarend land als Nederland is het onacceptabel hoe wij nog te vaak met mensen omgaan, die in Nederland willen werken. Dat is Nederland onwaardig. Dat uitzendbureaus Oekraïners gericht werven onder valse voorwendselen, beschouw ik als zeer ongewenst. Ik breng dit continu onder de aandacht van werkgeversorganisaties. Ik blijf werkgevers oproepen om hun brede maatschappelijke verantwoordelijkheid hierin te nemen. In de Kamerbrief «stand van zaken Oekraïense ontheemden», die ik op 5 maart jl. naar de Kamer heb verzonden, heb ik dit benadrukt. Alle werknemers in Nederland hebben recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Zij moeten beschermd worden tegen bijvoorbeeld onderbetaling, illegale arbeid of slechte arbeidsomstandigheden. Wetten en handhaving zouden geen voorwaarde moeten zijn voor goed werkgeverschap en het tegengaan van uitbuiting. Werkgevers in Nederland zijn verantwoordelijk voor het bieden van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Inleners hebben een belangrijke verantwoordelijkheid hierbij. De mensen werken immers bij hen. Inleners kunnen in de praktijk zorgen voor een open cultuur waarin mensen zich kunnen uitspreken en gehoord weten.
Om ontheemden te informeren over hun rechten op de arbeidsmarkt, is de website WorkinNL aangepast en beschikbaar in het Oekraïens, inclusief een verwijzing naar de Nederlandse Arbeidsinspectie voor het melden van misstanden op het werk. Daarnaast ontvangt FairWork subsidie van het kabinet om ontheemden uit Oekraïne te informeren en ondersteunen met betrekking tot hun rechten op de arbeidsmarkt.
Wat vindt u ervan dat Oekraïners op grote schaal via de A1-constructie in Nederland tewerk worden gesteld? Bent u het eens dat dit totaal niet de bedoeling van de richtlijn is?
Zoals aangegeven bij vraag 1 vind ik de werving door schimmige uitzendbureaus onder voorwendselen zeer ongewenst. Temeer omdat de Oekraïense ontheemden, als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) vallen, binnen de EU mogen wonen en werken.
Uit het bericht van EenVandaag blijkt niet of het hier (alleen) gaat om Oekraïense ontheemden die onder de RTB vallen. Als een vreemdeling met de Oekraïense nationaliteit aan de voorwaarden van de RTB voldoet, dient hij zich na inschrijving in de BRP te melden bij de IND voor zijn sticker/verblijfsbewijs. Aldaar wordt door de IND getoetst of de Oekraïense ontheemde voldoet aan de voorwaarden van de RTB. Hierbij kan men denken aan de voorwaarde dat de Oekraïense ontheemde niet al tijdelijke bescherming verkrijgt in een andere EU-lidstaat, of al voor de oorlog werkte en woonde in een andere EU-lidstaat. Voor alle voorwaarden van de RTB in Nederland verwijs ik u graag naar website van de IND over de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne2.
Als een Oekraïense ontheemde via een uitzendbureau in een andere EU-lidstaat wordt uitgeleend aan een werkgever in Nederland, is er waarschijnlijk sprake van detachering binnen de EU op basis van de Detacheringsrichtlijn (Richtlijn 96/71/EG). Om een goed beeld te verschaffen over detacheringen binnen de EU, is het belangrijk om de voorwaarden voor detachering van derdelanders uiteen te zetten.
In het algemeen is het detacheren van derdelanders bij een Nederlands inlener door een uitzendbureau in een andere EU-lidstaat legaal, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De betrokken derdelanders moeten in de betreffende EU-lidstaat recht op werk en verblijf hebben gekregen en daar gewoonlijk werken. Zij moeten voor hun werkgever op detacheringsbasis tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere EU-lidstaat in het kader van een dienstverlening. Daarbij wil ik benadrukken dat als derdelanders via een uitzendbureau in een andere lidstaat worden gedetacheerd naar Nederland, zij vanaf dag één recht hebben op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden, zoals loon en overige vergoedingen, als een werknemer die in dienst is van de inlener en een gelijke of gelijkwaardige functie heeft (artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi)). Dit zijn de arbeidsrechtelijke voorwaarden voor detachering zoals vastgesteld in de detacheringsrichtlijn.
Voor de sociale zekerheid geldt dat een persoon in beginsel sociaal verzekerd is in de lidstaat waar diegene werkt. Bij detachering kan iemand echter sociaal verzekerd blijven in de lidstaat van waaruit de detachering plaatsvindt. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Deze voorwaarden zien onder meer op de band tussen de detacherende werkgever, de werknemer en de lidstaat van herkomst. Met een A1-verklaring kan worden aangetoond in welke lidstaat de werkende verzekerd is. Dit is vastgesteld in Verordening 883/2004 over de coördinatie van sociale zekerheid.
De detachering van derdelanders is dus een legale route. In de praktijk blijkt echter dat er soms sprake is van oneigenlijke detachering of schijnconstructies. Dit is niet de bedoeling van de Detacheringsrichtlijn. De feitelijke situatie wijkt bij schijnconstructies af van de (papieren) situatie zoals die wordt voorgespiegeld met als doel het oneigenlijk concurreren op arbeidsvoorwaarden. Deze constructies zijn onwenselijk omdat werknemers in een slechtere positie worden gebracht dan zonder de constructie. Bovendien leiden deze constructies tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Dergelijke detacheringsconstructies, die langs of over de randen van de wet scheren, zijn niet de bedoeling van de Detacheringsrichtlijn.
In de uitzending van EenVandaag wordt door FairWork aangegeven dat ze klachten ontvangen over het niet of te laat ontvangen van (het afgesproken) loon.
Ook bestaan er twijfels over de onderwerping aan de Poolse socialezekerheidswetgeving, waardoor er een risico is dat bijvoorbeeld premiebetalingen voor sociale zekerheid aldaar niet plaatsvinden.
De Adviesraad Migratie heeft op 13 maart jl. een rapport uitgebracht: «Geen derderangsburgers. De risico’s voor gedetacheerde arbeidsmigranten en de Nederlandse samenleving». De Adviesraad constateert in het rapport dat detachering (van zowel EU-burgers als derdelanders) een groeiend fenomeen is met ongewenste gevolgen. Misstanden en overtredingen van regelgeving, zoals oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en premieshoppen die dikwijls komen kijken bij het oneigenlijk gebruik van detacheringsmogelijkheden, zijn ongewenst. Het kabinet zet zich er op meerdere vlakken voor in om dit aan te pakken, zoals bij de evaluatie van het mandaat van de ELA en de herziening van Verordening 883/2004 over de coördinatie van sociale zekerheid. Ik ga bij vraag 3 verder in op herziening van Verordening 883/2004.
Met betrekking tot de Detacheringsrichtlijn benut ik in Europa elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Ik doe dat zowel richting de Europese Commissie als in mijn bilaterale contacten met andere lidstaten om de uitdagingen hoog op de Europese agenda te krijgen. Ik trek daarbij samen op met verschillende lidstaten die ook met deze problematiek geconfronteerd worden om sterker te staan in de Europese discussies en aanpak. Ook werk ik actief samen met landen van herkomst op het gebied van informatievoorziening, het tegengaan van postbusconstructies, en grensoverschrijdende handhaving.
Met andere lidstaten dringen we bij de Europese Commissie en bij de ELA aan op de concretisering van concepten en voorwaarden die door de jurisprudentie3 gesteld worden aan detachering van derdelanders, die gedetacheerd worden vanuit een andere lidstaat.
De Europese Commissie komt in de tweede helft van 2024 met een evaluatie van de ELA en een mogelijke herziening van het mandaat. Ik pleit onder andere voor een stevige verankering van de detachering van derdelanders in het mandaat van de ELA.
Met deze stappen kunnen we waarborgen dat de Detacheringsrichtlijn wordt gebruikt waar hij voor bedoeld is.
Waar gaat het volgens u mis met de A1-constructie? Welke veranderingen in de richtlijn zouden kunnen voorkomen dat er op deze manier misbruik van wordt gemaakt?
Ik ga eerst verder ingaan op de juridische kaders en de verschillende begrippen zoals A1-verklaring en A1-constructie. De Coördinatieverordening (883/2004) regelt welke nationale socialezekerheidswetgeving van toepassing is bij detachering. De hoofdregel in deze verordening is dat een persoon onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving in het land waar hij werkt. Voor detachering geldt een uitzondering op deze hoofdregel in de verordening. Verordening 883/2004 geldt voor EU-burgers. Het geldt ook voor derdelanders, wanneer sprake is van een grensoverschrijdende situatie en van legaal verblijf (via Verordening 1231/2010). Zoals aangegeven bij vraag 2 is een A1-verklaring een bewijsstuk waarmee werknemers binnen de EU kunnen aantonen in welk land zij sociaal verzekerd zijn.
Een A1-verklaring wordt afgegeven door de lidstaat waar iemand sociaal verzekerd is. De socialezekerheidswetgeving van de lidstaat van waaruit gedetacheerd wordt, blijft van toepassing als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo moet de werknemer voordat de detachering plaatsvindt al onderworpen zijn aan de socialezekerheidswetgeving van de zendende lidstaat. Een andere voorwaarde is dat de onderneming die de werknemer detacheert substantiële werkzaamheden in de zendende lidstaat verricht. De detachering mag dus niet plaatsvinden via een postbusonderneming. Deze voorwaarden staan in de Europese coördinatieverordening 883/2004 en de Europese toepassingsverordening 987/2009.
Onder de A1-constructie versta ik het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken (premieshoppen). Het gaat dan om oneigenlijk gebruik van de regelgeving met als doel kosten te besparen door het verlagen van de premielasten. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer werkgevers gebruik maken van postbusondernemingen of als A1-verklaringen op basis van valse informatie worden aangevraagd. Om premieshoppen tegen te gaan moeten de regels voldoende restrictief zijn vormgegeven en moet er goed worden gehandhaafd.
Nederland zet daarom bij de herziening van Verordening 883/2004 onder andere in op een minimale periode van voorafgaande verzekering van 3 maanden. Daarmee zou iemand verplicht drie maanden in een land sociaal verzekerd moeten zijn, voordat via de detachering de socialezekerheidswetgeving van de zendende lidstaat van toepassing blijft. Dit gaat de constructie tegen dat werknemers via een andere lidstaat gedetacheerd worden naar Nederland, zonder dat ooit in de andere lidstaat gewoond of gewerkt is.
Daarbij is het wel van belang om op te merken dat er op dit moment nog geen akkoord is bereikt op de herziening, omdat de partijen (met name het Europees Parlement en de Raad) het niet eens kunnen worden over de aanpassingen in twee hoofdstukken, namelijk het hoofdstuk toepasselijke wetgeving (waar detacheringen en A1-verklaringen onder vallen) en het hoofdstuk werkloosheid. Nederland verzet zich tegen de herziening, zoals uw Kamer ook heeft aangegeven, omdat het pakket ook een verruiming van de export van werkloosheidsuitkeringen zou betekenen.
Welke misstanden met Oekraïense gedetacheerden heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) in 2023 geconstateerd? Kunnen deze worden uitgesplitst per onderwerp?
De Arbeidsinspectie registreert in haar systemen of een werkgever een of meer arbeidswetten overtreedt. Zij registreert dan op geaggregeerd niveau welke wetsartikelen de werkgever overtreedt. Zij registreert niet op geaggregeerd niveau met welk verblijfsdocument of welke status werknemers van buiten de EU/EER in Nederland verblijven. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie in haar systemen geen onderscheid kan maken tussen overtredingen van werkgevers ten aanzien van werkenden die via een bedrijf in een andere EU-lidstaat naar Nederland zijn gedetacheerd en mensen die beschikken over een bepaalde verblijfsvergunning en/of voor wie de werkgever een tewerkstellingsvergunning heeft verkregen. Over de misstanden bij Oekraïense gedetacheerden en de aard van de misstanden is hierdoor geen informatie beschikbaar.
In welke sectoren heeft de NLA deze misstanden geconstateerd?
Aangezien de Arbeidsinspectie op geaggregeerd niveau alleen informatie heeft over overtredingen van de arbeidswetten door werkgevers en niet over de status van werknemers (bijvoorbeeld gedetacheerd), is er geen informatie beschikbaar over de sectoren waarin de bedoelde misstanden zouden plaatsvinden.
Herkent de NLA de in het item aangehaalde misbruik van de A1-constructie?
Het fenomeen dat in de uitzending van Een Vandaag werd behandeld is niet nieuw voor de Arbeidsinspectie. Zij komt dit fenomeen al langer tegen4. De werknemers die hierbij betrokken waren, zijn niet alleen afkomstig uit Oekraïne, maar ook uit andere landen.
In de rapportage van het Inspectieprogramma Schijnconstructies, cao-naleving en fraude 2019–20225, worden postbusfirma’s in het buitenland beschreven als een van de onderzochte schijnconstructies.
Mijn voorganger heeft u eerder over dit fenomeen (premieshoppen) geïnformeerd6. Ik benut daarnaast in Europa elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Het misbruik wordt niet veroorzaakt door specifiek Europees of nationaal beleid gericht op de opvang van Oekraïners. Om dit misbruik aan banden te leggen, maakt Nederland zich in Europa hard voor strikte regelgeving en een stevige verankering van de detachering van derdelanders bij de evaluatie van het mandaat van de ELA zoals ook toegelicht bij vraag 2.
Een aanscherping van de regels is echter nooit de volledige oplossing. Mogelijk zijn de detacheringen met A1-verklaring, waar de betreffende EenVandaag-uitzending naar verwees, afgegeven in strijd met de huidige regelgeving. Om dit te onderzoeken is meer informatie nodig over de individuele gevallen. Goede handhaving is daarom essentieel. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft een team dat controleert op A1-verklaringen. In het samenwerkingsverband Aanpak Misstanden Uitzendsector (AMU) richtende, Arbeidsinspectie, SVB, UWV en de Belastingdienst zich onder andere op constructies waarbij arbeidskrachten uit derde landen via elders in de EU gevestigde uitzendbureaus in Nederland tewerk worden gesteld. Als uit onderzoek van de SVB blijkt dat de A1-verklaring mogelijk onterecht is afgegeven, kan de SVB aan het buitenlandse zusterorgaan vragen om de A1-verklaring opnieuw te bekijken en zo nodig in te trekken.
In welke sectoren wordt het meest gebruik gemaakt van deze manier van detachering van Oekraïners?
In welke sectoren het meest gebruik gemaakt wordt van deze manier van detachering van Oekraïense ontheemden via uitzendbureaus in Polen is niet bekend. Dit komt omdat uitzendkrachten, zoals in een brief aan uw Kamer7 is toegelicht, nog niet duidelijk gescheiden worden van andere gedetacheerden in het Nederlandse online meldloket voor buitenlandse dienstverrichters die werknemers detacheren naar Nederland. Daarom moet sinds enkele maanden in het meldloket expliciet worden aangegeven of er sprake is van uitzending. De periode dat dit wordt geregistreerd is nog te kort om hierover uitspraken te kunnen doen. Gedetacheerde Oekraïense werknemers in het algemeen zijn naast de sector goederenvervoer voornamelijk werkzaam in de sectoren bouwnijverheid, industrie en landbouw.
Heeft u al een gesprek gevoerd met FairWork over hun constatering van deze misstanden? Zo ja, welke handelingen heeft u naar aanleiding van dat gesprek uitgevoerd?
Het Ministerie van SZW en de Arbeidsinspectie onderhouden goede contacten met FairWork. De Arbeidsinspectie voert periodiek overleg met deze organisatie. In de weken voorafgaand aan de uitzending van Een Vandaag heeft FairWork de daarin behandelde misstanden niet aangekaart in gesprekken met de Arbeidsinspectie.
Naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag hebben SZW en de Arbeidsinspectie gesproken met FairWork.
FairWork gaf aan dat zij de laatste maanden een stijging ziet van het aantal klachten over werk door Oekraïense ontheemden. De klachten variëren in ernst. Het gaat bijvoorbeeld om het niet betalen van loon, ontbreken van schriftelijke arbeidsovereenkomsten, dwang en huisvesting. Niet alle klachten van Oekraïners betreffen mogelijke overtredingen van de arbeidswetten waarop de NLA toezicht houdt. FairWork gaf verder aan dat Oekraïense ontheemden niet altijd willen melden bij overheidsorganisaties, omdat zij bijvoorbeeld bang zijn voor de gevolgen voor hun werk of omdat zij denken dat het hen niets oplevert. Met FairWork is besproken hoe de overheid het belang van het melden door werknemers meer kan benadrukken.
FairWork gaf in het gesprek aan een lijst meldingen over werkgevers van gedetacheerde Oekraïners met de Arbeidsinspectie te willen bespreken. Het betreft meldingen die door hun medewerkers of cliënten bij de Arbeidsinspectie zijn gedaan. Het Meldingen Informatie Centrum (MIC) van de Arbeidsinspectie en FairWork zijn al in gesprek over terugkoppeling over meldingen van cliënten aan FairWork met het oog op de geldende privacyregels.
Welke sancties heeft de NLA uitgedeeld naar aanleiding van de geconstateerde misstanden met gedetacheerde Oekraïners?
De Arbeidsinspectie houdt alleen gegevens bij over organisaties en personen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar taken. Zij neemt alleen informatie over werknemers (bijvoorbeeld of iemand gedetacheerd is) op in een boeterapport als dit voor de casus, de overtreding van een of meer arbeidswetten door een werkgever, van belang is. Deze informatie neemt de Arbeidsinspectie niet separaat in de systemen. Op geaggregeerd niveau heeft de Arbeidsinspectie alleen informatie over overtredingen van de arbeidswetten door werkgevers en niet over de status van werknemers (bijvoorbeeld gedetacheerd). Daaruit volgt dat er geen informatie beschikbaar over de sancties die aan werkgevers van gedetacheerde Oekraïners zijn opgelegd.
Kan u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van recente asbestbranden |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente branden in Vroomshoop, Kloetinge en op de A50 bij Beekbergen, waarbij asbest is vrijgekomen?1 2 3
Branden waarbij asbest vrijkomt, komen helaas (nog steeds) voor zolang er in bestaande panden nog asbest uit het verleden aanwezig is. Door in geval van brand omwonenden te waarschuwen en instrueren en zo snel mogelijk asbestresten op te ruimen, worden de risico’s zo veel mogelijk beperkt.
Bij brand zijn asbestdaken vaak de belangrijkste bron van asbestverspreiding. Het overheidsbeleid is erop gericht om de eigenaren van asbestdaken te bewegen deze daken te (laten) saneren. Uw Kamer wordt regelmatig over de voortgang geïnformeerd4.
Het bij wijze van protest in brand steken van asbesthoudende materialen is van geheel andere orde. Dit is moedwillig de gezondheid van anderen in gevaar brengen. Dit is onacceptabel en ik betreur zeer dat dit soort incidenten voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van de veiligheidsmaatregelen die bij deze ongelukken en protesten zijn genomen om omwonenden en passanten te beschermen tegen blootstelling aan asbest?
Voor de veiligheidsmaatregelen, aard en omvang van de opruimwerkzaamheden en de gezondheidsrisico's van omwonenden is de verantwoordelijkheid belegd bij het lokaal bevoegde gezag en de betrokken uitvoeringsorganisaties (gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio’s etc.). De veiligheidsmaatregelen zullen dan ook per situatie verschillen.
Kunt u een overzicht geven van de aard en omvang van de opruimwerkzaamheden als gevolg van deze branden en kunt u ook aangeven of de Aanpak asbestincidenten hierbij is gevolgd?4
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is in kaart gebracht welke gezondheidsrisico’s omwonenden hebben gelopen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat medewerkers die de omgeving van de brand in Vroomshoop saneerden, werkten zonder beschermende maskers? Zo ja, hoe kon dit gebeuren?
Het is niet bekend waar dit signaal vandaan komt. Bij dergelijke calamiteiten waarbij gevaar voor omwonenden het meest pregnant is, houden de Omgevingsdiensten toezicht op de werkzaamheden. Voor wat betreft de regels ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers is de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) de aangewezen toezichthouder. De Arbeidsinspectie heeft noch van de Omgevingsdiensten, noch van anderen een melding gekregen over het onbeschermd werken door werknemers bij het opruimen. Hierdoor is er vooralsnog geen aanleiding om het signaal verder te onderzoeken.
Hoe zijn omwonenden van de branden ingelicht over de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het vrijkomen van asbest?
Het zal per situatie verschillen wat de beste wijze is om omwonenden in te lichten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegde gezag.
Hoeveel asbestbranden vinden er jaarlijks plaats in Nederland?
Het aantal branden waarbij asbest vrij komt, wordt niet centraal geregistreerd. Ook het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) heeft geen (betrouwbare) data over branden waarbij asbest vrijkomt.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke risico’s van asbestbranden onaanvaardbaar hoog zijn?
De overheid deelt de zorg over het vrijkomen van asbest bij branden. Zoals bij vraag 1 aangegeven is het beleid erop gericht om de eigenaren van asbestdaken (vaak de oorzaak van asbestverspreiding bij brand) te bewegen deze te (laten) saneren. Een voorstel van mijn ambtsvoorganger om per eind 2024 te komen tot een wettelijk verbod op asbestdaken is in 2019 afgewezen door de Eerste Kamer.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten die worden gemaakt voor de saneringswerkzaamheden bij asbestbranden?
Het uitgangspunt is dat de eigenaar verantwoordelijk/financieel aansprakelijk is. Het kan voorkomen dat de gemeente een deskundig asbestbedrijf opdracht geeft om de omgeving van de brand schoon te maken. De gemeente zal de kosten dan verhalen op de gebouweigenaar.
Welke mogelijkheden ziet u om de Meerjarenaanpak asbest te versnellen en gebouwen met bestaand asbestmateriaal in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren?5
De Meerjarenaanpak asbest is erop gericht om verbeteringen op het gebied van arbeidsomstandigheden door te voeren in het asbeststelsel omdat het van groot belang is dat het verwijderen van asbest op een gezonde en veilige manier gebeurt. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 december 2023 zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren over de voortgang van de Meerjarenaanpak. De Meerjarenaanpak is er niet op gericht om de gebouwen met asbest in Nederland zo spoedig mogelijk te saneren. Met de Meerjarenaanpak wordt beoogd het stelsel voor asbestverwijdering te verbeteren, met als onderliggend doel een nog betere bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers die met asbest werken.
Voor het beleidsdoel om gebouwen met bestaand asbestmateriaal zo spoedig mogelijk te saneren heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de afgelopen jaren vooral ingezet op de verwijdering van asbestdaken. U wordt voor de zomer geïnformeerd over de plannen om eigenaren te stimuleren zoveel mogelijk asbestdaken te saneren.
De berichten ‘Steeds meer arbeidsmigranten op straat: 'De opvang moet humaner'’, ‘Een half miljoen arbeidsmigranten: uitbuiting en maatschappelijke onrust’, ‘Veel meer dakloze arbeidsmigranten dan gedacht: zeker 6000’ en ‘Gemeenten blijven dakloze migrant opvang weigeren’. |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Steeds meer arbeidsmigranten op straat: «De opvang moet humaner»»1, «Een half miljoen arbeidsmigranten: uitbuiting en maatschappelijke onrust»2,«Veel meer dakloze arbeidsmigranten dan gedacht: zeker 6000»3, «Gemeenten blijven dakloze migrant opvang weigeren»4 en Staatscommissie migratie: weg met de «onwenselijke verdienmodellen»5 ?
Ja
Kloppen de cijfers van Stichting Barka waaruit blijkt dat vorig jaar zo'n 2500 tot 3000 arbeidsmigranten uit de 11 laatst toegetreden lidstaten van de Europese Unie in Nederland op straat waren beland? Zo nee, kunt u de juiste cijfers aan de Kamer doen toekomen? Waarom worden de cijfers alleen bijgehouden door De Regenboog voor Amsterdam en Barka voor 14 andere steden en niet voor heel Nederland?
De cijfers waar u naar verwijst komen uit 2022 en dit zijn ook de cijfers die wij terugkrijgen van stichting Barka. De monitoring van het aantal dakloze arbeidsmigranten is echter zeer complex. Ten tijde van het opstellen van het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers (september 2022) zijn schattingen opgenomen van het aantal dakloze EU-burgers omdat het precieze aantal dakloze EU-burgers in Nederland niet bekend is (het betreft hier niet-Nederlandse dakloze mensen). Het Rode Kruis schatte dat in 2021 in Nederland zo’n 2.500 tot 3.000 EU-burgers dakloos waren (Rode Kruis, Valente, Dokters van de Wereld, 2021). Stichting Barka geeft aan dat zij in 2021 in heel Nederland binnen al hun projecten ongeveer 3.100 kwetsbare EU-burgers hebben ontmoet, waarvan 70% dakloos was (2.170).
Iedere dakloze EU-burger is er één teveel en aantallen van 2.500 tot 3.000 vindt het kabinet te veel. Het is daarom van belang dat we onverkort en met urgentie het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers blijven uitvoeren.6
Om meer inzicht te krijgen in de omvang van de groep dakloze mensen, zijn het Kansfonds en Hogeschool Utrecht gestart met een nieuwe telling middels de ETHOS light methode. Hierbij worden op één dag (peildatum) alle dakloze mensen in een bepaalde regio in kaart gebracht. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in nationaliteit of verblijfstatus. In 2023 is in twee regio’s geteld en in 2024 vindt de telling plaats in zes regio’s.7
Door gebruik te maken van deze methode in Nederland hopen we ook beter zicht te krijgen op de omvang van de groep dakloze arbeidsmigranten die op straat of in de opvang verblijven.
Wat is de reden dat steeds meer arbeidsmigranten op straat komen?
Ook wij ontvangen signalen dat er meer arbeidsmigranten op straat komen. In 2022 is daarom in opdracht van de Ministeries van VWS, SZW en J&V door het IVO nader onderzoek gedaan naar oorzaken waarom arbeidsmigranten op straat terecht komen. Hieruit zijn twee producten voortgekomen.8 In dit onderzoek komt helder naar voren dat er een veelvoud aan redenen is waardoor mensen op straat komen. Deze redenen worden ook benoemd in de door u genoemde artikelen.
In het onderzoek naar «Routes naar dakloosheid» worden 5 voorname redenen opgesomd waarom mensen dakloos raken: 1) werkverlies; 2) voortdurende kwetsbaarheden (opgelopen in het thuisland); 3) verbroken relatie en werkverlies; 4) direct dakloos na aankomst en 5) ernstige gezondheidsproblemen. Het valt in dit onderzoek op dat veel mensen op straat belanden door persoonlijke omstandigheden, onafhankelijk van de werk- en woonomstandigheden (inclusief de zogenaamde «package deals», wat inhoudt dat zowel werk, woning als zorgverzekering door dezelfde partij geregeld wordt). Behalve slechte en onzekere werk- en woonomstandigheden vergroten persoonlijke individuele factoren de kans op dakloosheid, zoals (problematisch) middelengebruik, psychische problematiek en de (nog) ontbrekende binding met Nederland. In het onderzoek blijkt dat 60% van de onderzochte populatie (N=42) vanwege deze persoonlijke omstandigheden op straat kwam. Dit is een belangrijk nuance op het beeld dat dakloosheid onder arbeidsmigranten voor het merendeel veroorzaakt wordt door slecht werkgeverschap en/of package deals. Deze informatie is door de Ministeries van VWS, SZW en J&V gebruikt om passende beleidsmaatregelen op te nemen in het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers. Dat is terug te zien in de opbouw van het Plan van Aanpak, dat preventieve maatregelen beschrijft rond bijvoorbeeld slecht werkgeverschap (aanpakken malafide uitzendbureaus), maar ook maatregelen die zien op de persoonlijke situatie van de EU-burger (betere toeleiding naar zorg).
Hebben u en de gemeenten sinds de invoering van het verplicht registreren van tijdelijke verblijfadressen van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen (BRP) van mensen die korter dan vier maanden in Nederland blijven voor werk of studie in 2022, beter zicht gekregen in waar de arbeidsmigranten verblijven en of de verblijfplaatsen voldoen aan de wettelijke eisen? Wordt sindsdien op handhaving meer gecontroleerd?
Sinds 2022 is het mogelijk – maar niet verplicht – om een tijdelijk verblijfadres en contactgegevens te registreren in de BRP. Een groot deel van de arbeidsmigranten werkt mee aan het vrijwillig registreren van een verblijfadres. Deze gegevens zijn een eerste stap in de goede richting om meer zicht te krijgen op het verblijf van arbeidsmigranten in Nederland. Er wordt ook een applicatie ontwikkeld waarmee arbeidsmigranten vanaf de tweede helft van 2024 zelf digitaal wijzigingen in hun adresgegevens kunnen doorgeven als zij verhuizen. Voorts zijn recent tellingen van de aantallen tijdelijke verblijfadressen per gemeente gepubliceerd.9
Op dit moment worden aan de eerste gemeenten tijdelijke verblijfadressen verstrekt, zodat deze ook gebruikt kunnen worden in de handhaving van wet- en regelgeving. Als er verblijfplaatsen worden aangetroffen die niet voldoen aan wettelijke eisen kunnen er maatregelen worden getroffen door gemeenten op basis van onder andere de Wet Goed Verhuurderschap.
Herkent u de signalen dat gemeenten vaak onterecht om allerlei bewijzen vragen aan arbeidsmigranten als zij zich melden aan het loket voor opvang en/of Werkloosheidswet (WW)-uitkering? Zo ja, bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Het kabinet herkent de signalen dat de juridische werkelijkheid ten aanzien van de rechten van EU-burgers complex is. Om te bepalen of iemand recht heeft op opvang en/of andere sociale voorzieningen, moeten gemeenten daarvoor bepaalde stappen doorlopen en soms vraagt dat ook om bewijs. Daarom hebben de Ministeries VWS, SZW en JenV conform het Plan van Aanpak dakloze EU-burgers in 2023 een rechtentool ontwikkeld. De rechtentool biedt een overzicht van alle reeds bestaande Europese en nationale wet- en regelgeving. De rechtentool biedt gemeenten handvatten om rechten van de persoon die het betreft, beter en gemakkelijker in kaart te brengen. Met de rechtentool wordt in feite onderzocht of de EU-burger recht heeft op gelijke behandeling. Als dat blijkt uit de rechtentool moet de EU-burger ook de reguliere stappen in de Wmo-toets doorlopen op basis waarvan de gemeente beslist over de toegang tot de opvang. Het kan zijn dat bewijs nodig is om bijvoorbeeld vast te stellen hoe lang iemand in Nederland verblijft en/of wat iemands arbeidsverleden is. Dit volgt ook uit de verschillende wet- en regelgeving, met name de Europese richtlijnen. Met de rechtentool in de hand kunnen gemeenten de juiste bewijzen vragen die passen binnen de geldende wet- en regelgeving.
In de oorspronkelijke planning was voorzien dat de rechtentool eind 2023 beschikbaar zou zijn. Op verzoek en in nauwe samenwerking met de gemeenten is besloten de rechtentool eerst te testen om te garanderen dat deze uitvoerbaar is in de praktijk. Daarom wordt de rechtentool in het eerste kwartaal van 2024 getest in zes gemeenten (G4, Eindhoven en Venlo) die ook deelnemen aan de pilot voor kortdurende opvang.
Waarom is de toegezegde «rechtentool» die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na de brandbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een jaar geleden heeft toegezegd en eind 2023 beschikbaar zou zijn, vertraagd? Wanneer kunnen de gemeenten beschikken over dit hulpmiddel waarmee ze meer inzicht krijgen in wie recht heeft op opvang?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een taalbarrière en het niet kennen van de weg in de Nederlandse bureaucratie ertoe leidt dat arbeidsmigranten geen WW-uitkering aanvragen? Kunt u aangeven/inschatten hoe groot deze groep is? Welke stappen gaat u ondernemen om deze arbeidsmigranten te wijzen op en te helpen bij het aanvragen van een WW-uitkering waar ze recht op hebben?
De taalvaardigheid van arbeidsmigranten is enorm belangrijk. Het zorgt ervoor dat de veiligheid op de werkplek verbetert, maar ook dat een goed gesprek bij de huisarts of op de school van de kinderen gevoerd kan worden. Daarom vind ik het belangrijk dat arbeidsmigranten een betere Nederlandse taalvaardigheid ontwikkelen. Uit een recente peiling van het Kenniscentrum Arbeidsmigranten (onder 1550 arbeidsmigranten) blijkt dat 55% de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is.10 Dat is te veel.
Er zijn voor arbeidsmigranten verschillende mogelijkheden om de taal te leren. Allereerst kunnen zij gebruik maken van het taalaanbod dat gemeenten aanbieden. Hiervoor hebben de gemeenten gelden beschikbaar uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het is ook mogelijk voor EU-arbeidsmigranten om onder bepaalde voorwaarden een lening van maximaal 10.000 euro aan te vragen om vrijwillig in te burgeren.11 Bovendien wil ik dat werkgevers meer verantwoordelijkheid nemen door taalcursussen aan te bieden aan de bij hen werkzame arbeidsmigranten. Hiervoor kunnen zij onder meer subsidie krijgen via het programma Tel mee met Taal van OCW. Verschillende O&O-fondsen bieden ook subsidies aan om taalonderwijs te bekostigen.
Om arbeidsmigranten te helpen bij het effectueren van hun rechten en plichten, waaronder bijvoorbeeld bij het aanvragen van een WW-uitkering, heb ik uw Kamer op 20 oktober 2023 de brief «Verbeteren toegang tot het recht voor kwetsbare werknemers» doen toekomen.12 In deze Kamerbrief heb ik uiteengezet hoe arbeidsmigranten verder ondersteund gaan worden langs 3 sporen: 1) versterkte informatievoorziening en dienstverlening; 2) adviesverlening aan rechtzoekenden (met mogelijkheid van doorverwijzing naar bemiddeling en rechtsbijstand) en 3) laagdrempelige geschilbeslechting via de kantonrechter. Met name onder het eerste spoor gaat het kabinet arbeidsmigranten beter ondersteunen om hun rechten beter te effectueren. Onder dat spoor wordt een landelijk dekkend netwerk van informatiepunten tot stand gebracht (aanvullend op de bestaande punten in bijvoorbeeld Noord-Brabant, Den Haag en Rotterdam). Arbeidsmigranten kunnen bij deze punten terecht voor betrouwbare, eenduidige en begrijpelijke overheidsinformatie. De informatievoorziening heeft ook de functie om de hulpzoekende de weg te wijzen naar de juiste instanties, zoals bijvoorbeeld UWV. Het is namelijk van belang dat bij voorkomende problemen voor kwetsbare werknemers de informatievoorziening naadloos kan overgaan in advies en ondersteuning. Daarnaast versterken we de (meertalige) digitale informatievoorziening via onder andere www.workinnl.nl en zoeken we de samenwerking met landen van herkomst om mensen daar ook beter te informeren.
In dit traject betrekken we werkgevers- en werknemersorganisaties om een aanvullend aanbod te realiseren, waar onder andere taalonderwijs en andere opleidingen in kunnen worden aangeboden.
Vooruitlopend hierop zijn werkgevers- en werknemersorganisaties in Noord-Brabant (als onderdeel van de pilot Brabants Migratie Informatiepunt) reeds bezig met de oprichting van een stichting, waarmee zij onder meer taalonderwijs voor arbeidsmigranten gaan aanbieden.
Worden arbeidsmigranten die dakloos zijn vanwege het verliezen van hun baan begeleid bij een terugkeer naar hun thuisland? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit en ziet u mogelijkheden om dit breder op te pakken? Zo nee, waarom wordt dit nog niet opgepakt?
In lijn met het Plan van Aanpak dakloze EU-burgers loopt momenteel in zes pilotgemeenten (G4, Eindhoven en Venlo) een pilot voor kortdurende opvang. Binnen deze pilot wordt aan EU-burgers kortdurende opvang aangeboden in combinatie met hulp om weer aan het werk te gaan of om terug te keren naar het land van herkomst (en waar mogelijk toeleiding naar zorg). Uit een tussenevaluatie blijkt dat de eerste resultaten voorzichtig positief zijn. Voor een deel van de mensen is het gelukt om terug te keren naar werk of naar het land van herkomst. De pilot wordt medio 2024 geëvalueerd waarna zal worden besloten hoe het vervolg vorm te geven.
Deelt u de mening dat wanneer een (uitzend-)onderneming arbeidsmigranten naar Nederland haalt en het werk bij deze onderneming stopt ze of van werk-naar-werk moeten begeleiden of moeten helpen met terugkeer naar hun thuisland? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit in wet- en regelgeving vast te leggen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven zijn er meerdere redenen waarom arbeidsmigranten dakloos raken. Waar dit kan worden toegeschreven aan de werkgever, kan verwacht worden dat in het kader van goed werkgeverschap hulp geboden wordt om arbeidsmigranten te begeleiden naar (ander) werk of thuisland. Het kabinet kent voorbeelden van bedrijven die deze verantwoordelijkheid voelen en nemen. Het kabinet verwacht dat het onverkort en met urgentie uitvoeren van de Aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten zal leiden tot een structurele en stevige verbetering van de positie van de arbeidsmigrant. Met de uitvoering van het Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers verkennen we tegelijkertijd hoe we arbeidsmigranten die dakloos raken zo goed en snel mogelijk kunnen helpen. Het is nog te vroeg om te concluderen dat die initiatieven onvoldoende effect sorteren. Daarnaast lijkt dergelijke wetgeving moeilijk handhaafbaar te zijn, omdat het niet altijd duidelijk is welk bedrijf verantwoordelijk is voor het op straat belanden van een kwetsbare arbeidsmigrant. Daarnaast kan het ook aan de persoonlijke omstandigheden van de EU-burger zelf liggen. Hoewel het kabinet van mening is dat meer werkgevers hun verantwoordelijkheid kunnen nemen in deze situaties, verwacht het kabinet dat de reeds ingezette weg het meeste effect sorteert.
Welke stappen naast het wetsvoorstel rondom toelating tot de uitzendbranche6 zijn er mogelijk en noodzakelijk om de uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan?
Het wetsvoorstel rondom toelating tot de uitzendbranche is één onderdeel van de puzzel om misstanden bij arbeidsmigranten tegen te gaan. Het wetsvoorstel behelst 7 van de ruim 50 aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten die momenteel onverkort en met urgentie door het kabinet worden uitgevoerd. Op 1 december 2023 heeft uw Kamer de Jaarrapportage arbeidsmigranten 2023 ontvangen waarin per aanbeveling de voortgang beschreven wordt.14 Daarnaast lopen er nog verscheidene trajecten die ook de uitbuiting van arbeidsmigranten tegengaan, zoals bijvoorbeeld de modernisering van art. 273f Wetboek van Strafrecht en het nieuwe Actieplan Samen tegen Mensenhandel.
Deelt u de opvatting dat omdat Nederland werknemers uit andere Europese Unie (EU-)lidstaten niet kan weigeren, er minder vergunningen moeten worden geven voor nieuwe distributiecentra, er strenger gecontroleerd moet op misstandenen en de arbeidsvoorwaarden moeten worden verbetererd zodat sectoren die drijven op goedkoop werk niet meer rendabel zijn?
Arbeidsmigranten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan verschillende sectoren in onze economie. Dat is ook wat de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 in haar recent verschenen rapport duidelijk maakt. Tegelijkertijd zijn de lusten en lasten van arbeidsmigratie lang niet altijd eerlijk verdeeld. Er blijven nog steeds misstanden bestaan, zeker in laagbetaalde banen met veel onzekerheid. Voor werk, huisvesting en vervoer zijn arbeidsmigranten nog te vaak afhankelijk van hun werkgever.
Met de aanstaande hervorming van de arbeidsmarkt krijgen mensen in flexibele contracten meer zekerheid over hun inkomen en hun rooster, en wordt schijnzelfstandigheid teruggedrongen. Daarnaast kunnen we de positie van arbeidsmigranten verbeteren door onverkort en met urgentie door te gaan met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten. Het inzichtelijk maken van de gevolgen van nieuwe bedrijvigheid voor huisvesting (de effectrapportage voor nieuwe bedrijvigheid) en het versterken van de handhaving zijn onderdelen van die uitvoering. Met deze maatregelen wordt Nederland minder aantrekkelijk voor laagbetaalde arbeid en zullen (malafide) werkgevers minder inzetten op de werving van laagbetaalde arbeidsmigranten.
De oorzaken van geconstateerde misstanden liggen dieper. Mede op verzoek van uw Kamer heb ik de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 ingesteld om de consequenties van verschillende demografische ontwikkelingen in kaart te brengen en hier advies over uit te brengen. Dat advies is op 15 januari 2024 uitgebracht. Het kabinet werkt aan een kabinetsreactie waarin hier op teruggekomen wordt.
Aan welke knoppen kan het kabinet draaien zodat het voor een werkgever minder aantrekkelijk wordt om arbeidsmigranten te halen dan te investeren in een robot die er voor zorgt dat er minder arbeidskrachten nodig zijn?
De toegang tot laagbetaalde arbeidsmigratie kan in sommige gevallen de prikkel bij werkgevers verkleinen om zich in te zetten voor verbetering van arbeidsvoorwaarden en investeringen in innovatie. Daarnaast kan arbeidsmigratie gevolgen hebben voor de leefbaarheid van wijken en druk kan verhogen op voorzieningen zoals de zorg, de woningmarkt en het onderwijs.
Het kabinet werkt aan een economie met vier pijlers: een duurzame, innovatieve en weerbare economie waar de samenleving van meeprofiteert. Het kabinet sluit geen sectoren categorisch uit. Voor vestiging of uitbreiding van de bedrijven is plek zolang deze in voldoende mate aan deze vier pijlers voldoen. Dit zijn bijvoorbeeld bedrijven die steeds slimmer werken en met behulp van technologie en andere (sociale) innovaties minder arbeid nodig hebben. Bedrijven die aandacht hebben voor de ontwikkeling en het welzijn van hun medewerkers door «reskilling» en «upskilling». Bedrijven die midden in de samenleving staan: die weten wat er leeft en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen.
We moeten meer kijken of economische activiteiten bijdragen aan onze brede welvaart. Nederland werkt toe naar een arbeidsmarkt met meer hoogwaardige banen. Hierbij hoort ook het inzetten op de eerste pijler: innovatie. Daarnaast past hierbij dat we arbeid als schaars goed beschouwen en nadenken over welke arbeidsvraag we aan wensen te moedigen via beleid.
Het is daarbij van belang kritisch te blijven kijken naar de vraag of de bestaande randvoorwaarden en prikkels voor economische activiteiten tot maatschappelijk wenselijke uitkomsten leiden.
Bij de beantwoording van vraag 11 heb ik aangegeven welke stappen dit kabinet zet om de inzet van laagbetaalde arbeid tegen te gaan. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken ten aanzien van economie en arbeidsmarkt.
De blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie op Schiphol. |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Definitief deelbesluit 2 Schiphol»1 inzake het voorkomen en verminderen van blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie en de daarin vermeldde groene zone? Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik vind het zorgwekkend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de platformmedewerkers op Schiphol. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgevers hun werknemers beschermen, zodat zij gezond kunnen werken. Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die gesteld zijn door de Arbeidsinspectie opvolgen.
De Arbeidsinspectie eist dat alle maatregelen die mogelijk zijn om de blootstelling op de platforms als gevolg van vliegtuiguitstoot en dieseluitstoot van vliegtuigvoorzieningen te minimaliseren, zo snel mogelijk genomen worden. Daarnaast moet er eind 2024 een plan van aanpak liggen met maatregelen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkomen (en waar niet mogelijk, te minimaliseren). Eerder heeft de Arbeidsinspectie eisen opgelegd om blootstelling als gevolg van dieseluitstoot van arbeidsmiddelen en vervoermiddelen te minimaliseren.2Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die zijn gesteld door de Nederlandse Arbeidsinspectie opvolgen.
Heeft u kennisgenomen van de volgende conclusie van de Nederlandse Arbeidsinspectie jegens de handelwijze van Schiphol: «De geconstateerde overtredingen zijn grootschalig en structureel. Verder zijn deze aan Schiphol te verwijten, nu een interventie mogelijk is en ook verwacht mag worden. Vanaf 2007 is tenminste bij u bekend dat uw medewerkers die op airside werken blootgesteld worden aan carcinogene stoffen. U heeft desondanks tot op heden nagelaten de minimalisatie van de blootstelling voortvarend aan te pakken.»? Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb kennisgenomen van de conclusie van de Arbeidsinspectie.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is opgenomen, is het zorgwekkend dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling aan met name vliegtuigmotoremissies. Het gaat hier om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Daarvoor gelden op grond van de Arboregelgeving strenge regels. Als er onvoldoende bescherming is kunnen de gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers immers groot zijn. Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen, zodat de medewerkers de bescherming krijgen die nodig is.
Het rapport uit 2007 waaraan wordt gerefereerd betreft een intern rapport van Schiphol en KLM. Tijdens het lopende onderzoek naar aanleiding van het handhavingsverzoek van de FNV heeft de Arbeidsinspectie dit rapport eind 2021 ter beschikking gekregen. Deze informatie is betrokken bij het lopende onderzoek.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle vliegvelden in Nederland blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie gaan verminderen en voorkomen?
Het is een verantwoordelijkheid van de werkgevers van platformmedewerkers op alle luchthavens in Nederland om maatregelen te treffen gericht op het verminderen en voorkomen van schadelijke blootstelling aan kerosinemotoremissie. Schiphol heeft aangegeven regelmatig contact te hebben met de regionale luchthavens om hen te informeren over de status en aanpak van het programma vliegtuig- en dieselmotoremissies op Schiphol. Daar waar Schiphol informatie en/of kennis kan delen, ervaringen kan uitwisselen of samen met andere luchthavens kan optrekken, wordt dat volgens Schiphol gedaan.
Van meerdere stoffen uit vliegtuigmotoruitstoot staat vast dat ze kankerverwekkend zijn. Deze stoffen staan al op de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen. Voor de meeste van deze bestanddelen is geen veilig niveau van blootstelling vast te stellen. Ook een zeer lage blootstelling leidt tot een verhoogde kans op kanker. Onderdeel van de eis van de Arbeidsinspectie is daarom dat de werkgever is gehouden aan het minimaliseren van de blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie.
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om te bepalen of kerosinemotoremissie als geheel als kankerverwekkend moet worden geclassificeerd en daarmee als mengsel kan worden opgenomen in de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen. Daarnaast gaat de Gezondheidsraad beoordelen of een gezondheidskundige grenswaarde kan worden afgeleid voor maximale blootstelling aan kerosinemotoremissie.
Heeft u kennisgenomen van de volgende uitspraak van de Nederlandse Arbeidsinspectie: «U streeft naar een emissievrije luchthaven vanaf 2030. Met de door ons gestelde eis versnellen wij het door u in gang gezette proces van emissievrij maken om zeker te stellen dat medewerkers niet onnodig lang blootgesteld blijven aan kankerverwekkende stoffen.»? Op welke wijze gaat het kabinet, mede betrokken door instanties als Luchtverkeersleiding Nederland, bijdragen aan deze versnelling?
De sector werkt op dit moment aan uitvoeringsplannen voor de verduurzaming van de grondgebonden activiteiten via de Duurzame Luchtvaarttafel. De eisen van de Arbeidsinspectie voor bijvoorbeeld het aanpassen van aankomst- en vertrekprocedures worden opgepakt door een taskforce binnen het ISMS (Integraal Safety Management Systeem). Daarin werken Luchtverkeersleiding Nederland, luchtvaartmaatschappijen, tankdiensten, grondafhandelaren en Schiphol samen aan veiligheid.
Het Ministerie van IenW participeert daarnaast in het door de luchtvaartsector ingestelde Vliegtuig- en Dieselmotoremissies Stakeholder Platform (VDME SP), als onderdeel van het VDME samenwerkingsverband. Dat samenwerkingsverband heeft onder meer tot taak om maatregelen te ontwikkelen en in te voeren om de blootstelling van platformmedewerkers aan luchtverontreinigende stoffen te verminderen en om meer inzicht te verkrijgen in de uitstoot van en blootstelling aan vliegtuig- en dieselmotoremissies bij platformmedewerkers.
Ook spreekt het Ministerie van IenW met de sector over mogelijkheden om de vervangingsprogramma’s voor het grondmaterieel te versnellen en innovaties te stimuleren.
Heeft u kennisgenomen van het «Memo Sustainable Taxiing», bijgevoegd als stuk 12 aan het definitieve deelbesluit?2
Ja.
Klopt het dat de meeste gezondheidswinst behaald wordt met het wegslepen van vertrekkende vliegtuigen?
Een belangrijke maatregel om blootstelling van platformmedewerkers aan schadelijke stoffen zo veel mogelijk te beperken, is het vergroten van de afstand tussen de platformmedewerkers en startende en draaiende motoren van vliegtuigen. Dit kan door vertrekkende vliegtuigen zo ver mogelijk uit de baai (waar de platformmedewerkers actief zijn) te laten wegslepen of -duwen. Tijdens dit proces hoeven de vliegtuigmotoren niet te worden gebruikt en wordt schadelijke uitstoot voorkomen. Dit levert naar verwachting aanzienlijke gezondheidswinst op.
Deelt u de mening dat het handhavingsverzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de uitzending van Zembla3, voldoende aanleiding had moeten zijn om de planning uit deze memo te versnellen?
Ik verwacht dat Schiphol zich houdt aan de eisen van de Arbeidsinspectie. Als daarvoor versnelling noodzakelijk is of naar alternatieven gekeken moet worden, is het aan Schiphol om dat samen met de sectorpartijen te realiseren.
Het Ministerie van IenW beschouwt duurzaam taxiën en het verbeteren van de werkomgeving van platformmedewerkers als beleidsprioriteit. Het handhavingsverzoek van de FNV en de uitzending van Zembla hebben de noodzaak om dit zo snel mogelijk te realiseren verder benadrukt. Het ministerie is continu met de sectorpartijen in gesprek om dit proces te ondersteunen en waar mogelijk te versnellen.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over duurzaam taxiën van 11 oktober 20235, is er een aantal uitdagingen die het verdere implementatieproces van de maatregelen beïnvloeden en daardoor de ruimte voor versnelling van de huidige planning beperken. Deze punten zijn in de Kamerbrief toegelicht. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het behouden van de veiligheid op het luchthaventerrein bij de extra voertuigbewegingen door de TaxiBots, de zeer beperkte beschikbaarheid van TaxiBots (vooralsnog wereldwijd maar één fabrikant, met geen massaproductie) en het certificeren van vliegtuigen om te kunnen/mogen worden gesleept door de TaxiBots.
Klopt het dat er nu nog maar twee duurzame sleepvoertuigen (taxibots) rondrijden op Schiphol, in plaats van de 16 taxibots die begin 2024 in de memo werden aangekondigd?
Ja
Hoe komt het dat de planning vertraagd is?
In de Kamerbrief over duurzaam taxiën van 11 oktober 2023 zijn een aantal uitdagingen en afhankelijkheden genoemd die de oorspronkelijke planning hebben beïnvloed. Door technologische, infrastructurele en operationele obstakels, hebben Schiphol en de andere sectorpartijen de oorspronkelijke planning gedurende het leerproces moeten herijken.
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Staat er, conform de vervangings- en minimalisatieverplichting, al een order uit voor de benodigde overige 58 duurzame sleepvoertuigen (taxibots)?
Nee. Tegen de achtergrond van de in de Kamerbrief over duurzaam taxiën genoemde afhankelijkheden en uitdagingen voor de verdere uitrol van TaxiBots, zijn de sectorpartijen hierover nog in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 9.
Indien deze duurzame sleepvoertuigen (taxibots) nog niet besteld zijn, zijn er buiten de beoogde duurzame sleepvoertuigen (taxibot) andere voertuigen geschikt om zo spoedig mogelijk alle vliegtuigen uit de groene zone te slepen?
Schiphol staat open voor het gebruik van nog te ontwikkelen (emissievrije) sleepvoertuigen van andere fabrikanten. Vliegtuigen kunnen ook uit de Groene Zone worden gesleept of geduwd met bestaande, reguliere pushbacktrucks die al op Schiphol actief zijn. Hiervoor dienen de vertrek- en aankomstprocedures te worden aangepast. Dit is een maatregel die de sector met voorrang bekijkt als gevolg van de eisen van de Arbeidsinspectie. Bij deze maatregel speelt de veiligheid op de luchthaven een grote rol. Het mag immers niet zo zijn dat het verder weg duwen of trekken van de vliegtuigen tot onveilige situaties elders op het luchthaventerrein leidt.
Zo ja, wanneer komen deze alternatieven beschikbaar op luchthaven Schiphol?
Zoals in het antwoord op vraag 11 wordt genoemd, zijn er op Schiphol al reguliere pushbacktrucks actief die vliegtuigen buiten de Groene Zone zouden kunnen slepen of duwen. Dit vraagt echter om aanpassingen in vertrek- en aankomstprocedures, waarover de sectorpartijen met elkaar in gesprek zijn.
Welke andere stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de Royal Schiphol Group zo spoedig mogelijk de blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie minimaliseert?
Ik verwacht dat Schiphol zich houdt aan de eisen gedaan door de Arbeidsinspectie. Schiphol heeft aangegeven om met de sectorpartners uitvoering aan de eisen te geven. Daartoe heeft Schiphol samen met de sector de Taskforce «Sustainable Ground Movements» opgezet. Deze taskforce heeft als doel om met betrekking tot de aankomst- en vertrekprocedures maatregelen uit te werken die de blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie te verminderen.
Het nieuws dat werknemers op Schiphol worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht: «Arbeidsinspectie: werknemers Schiphol blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen»?1 2
Ik vind het zorgwekkend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de platformmedewerkers op Schiphol. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgevers hun werknemers beschermen, zodat zij gezond kunnen werken. Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die zijn gesteld door de Arbeidsinspectie opvolgen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), die stelt dat Schiphol onvoldoende doet om structurele blootstelling aan kankerverwekkende stoffen te voorkomen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik het zorgwekkend dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling aan met name vliegtuigmotoremissies. Het gaat hier om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Daarvoor gelden op grond van de Arboregelgeving strenge regels. Als er onvoldoende bescherming is kunnen de gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers immers groot zijn. Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen, zodat de medewerkers de bescherming krijgen die nodig is.
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die u de afgelopen vijftien jaar, samen met Schiphol, heeft ingezet om de arbeidsomstandigheden voor werknemers die worden blootgesteld aan vliegtuiguitstoot, veiliger te maken?
Het is op basis van de Arbowet de verantwoordelijkheid van de werkgevers om alle risico’s waar medewerkers mee in aanraking komen, te beheersen en om te zorgen voor een veilige werkomgeving. De werkgevers zijn verplicht om hiertoe een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Zij zijn ook degenen die op basis van de RI&E maatregelen moeten nemen om hun mensen te beschermen. De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de Arbowet- en regelgeving. In mijn brief van 11 januari 20233 heb ik uw Kamer een rapportage van de Arbeidsinspectie toegezonden. Daarin geeft de Arbeidsinspectie inzicht in haar toezichtactiviteiten de afgelopen 10 jaar in algemene zin op Schiphol.
In 10 jaar tijd heeft de Arbeidsinspectie ruim 800 keer inspecties uitgevoerd op bij werkgevers die actief zijn op Schiphol.
Om de blootstelling voor platformmedewerkers aan vliegtuiguitstoot te verminderen werkt Schiphol met de andere werkgevers en partijen op Schiphol aan het zo weinig mogelijk gebruiken van vliegtuigmotoren en -hulpmotoren (APU) op het luchthaventerrein en het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende vliegtuigmotoren. Op een deel van Schiphol is daarom zogeheten walstroom aangelegd. Ook zijn apparaten aangeschaft die ervoor zorgen dat vliegtuigen hun eigen (hulp)motoren niet hoeven aan te zetten als ze op een vliegtuigopstelplaats staan. Het tweede deelbesluit van de Arbeidsinspectie geeft aan dat die voorzieningen nog niet toereikend zijn en wat er de komende jaren moet gebeuren.
Verder moeten vliegtuigen al op de luchthaven tijdens het taxiën tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen zoveel mogelijk motoren uitschakelen, voor zover dat veilig kan en technisch mogelijk is. Dat betekent dat het vliegtuig tijdens het taxiën niet alle motoren gebruikt, wat tot minder uitstoot leidt.
Daarnaast voert Schiphol met de sectorpartijen het project Duurzaam taxiën uit. Dat project heeft tot doel om zoveel mogelijk vliegtuigen door elektrisch aangedreven voertuigen te verplaatsen tussen de banen en de vliegtuigopstelplaatsen, zodat de vliegtuigen daarvoor niet hun eigen motoren hoeven te gebruiken. De brief van de Minister van IenW van 11 oktober 20234 gaat hierop nader in.
Het vergroten van de afstand tussen werknemers en draaiende (met name startende) motoren van vliegtuigen is mogelijk door vliegtuigen met speciale trucks zover mogelijk van de werknemers weg te duwen (pushback) of te trekken (pull). Dit vereist wijziging van de aankomst- en vertrekprocedures. Daarvoor heeft de sector een aparte taskforce ingesteld. Bij deze maatregel speelt de veiligheid op de luchthaven een grote rol. Het mag immers niet zo zijn dat het verder weg duwen of trekken van de vliegtuigen tot onveilige situaties elders op het luchthaventerrein leidt.
Deelt u de mening dat deze maatregelen volstrekt onvoldoende hebben gewerkt? Zo ja, wat is hiervan volgens u de oorzaak?
Uit de eisen van de Arbeidsinspectie blijkt dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. De bescherming van de werknemers moet meer prioriteit krijgen. Ik vind het van groot belang dat de maatregelen die de Nederlandse Arbeidsinspectie voorschrijft genomen worden zodat werknemers beschermd worden tegen blootstelling aan schadelijke stoffen en gezond hun werk kunnen doen.
Ziet u in dat het verplichten van het elektrificeren van grondbewegingen van vliegtuigen en grondvervoer niet langer kan wachten, en zeker niet tot 2030? Zo ja, bent u bereid om dit per direct verplicht te stellen en alle luchtvaartbedrijven op Schiphol die hier niet aan meewerken de toegang tot de luchthaven te ontzeggen?
In deze handhavingseis van de Arbeidsinspectie wordt rekening gehouden met de technische en operationele uitvoerbaarheid en met redelijkheid en billijkheid.
In het tweede deelbesluit eist de Arbeidsinspectie dat per 30 juni 2024 de hulpmotor van een vliegtuig (auxiliary power unit, APU) zo min mogelijk moet worden gebruikt. Het gaat hierbij om de periode dat het vliegtuig stilstaat aan de vliegtuigopstelplaats (VOP). Een eventueel alternatief moet daar waar mogelijk elektrisch aangedreven zijn (fixed power units (FPU) of mobiele ground power units (GPU)).
Ook moet Schiphol vanaf nu tot eind 2027 stapsgewijs een groene zone implementeren. Binnen de groene zone moet Schiphol verschillende maatregelen nemen om blootstelling aan vliegtuigmotoruitstoot te beperken. In deze zone worden platformmedewerkers daardoor veel minder blootgesteld aan diesel- en kerosine-uitstoot. Dat kan bijvoorbeeld door de afstand tussen platformmedewerkers en vliegtuig(straal)motoren bij vertrekkende vliegtuigen zo groot mogelijk te maken en te zorgen dat de straalstroom niet meer richting de werknemer staat. Dit vergt een aanpassing van de aankomst- en vertrekprocedures. Dat moet zorgvuldig gebeuren vanwege de veiligheid op de luchthaven (zie ook het antwoord op vraag 3). Uiterlijk eind 2030 moet op Schiphol emissievrij taxiën voor alle aankomende en vertrekkende vliegtuigen binnen de groene zone geïmplementeerd zijn voor zover technisch uitvoerbaar door Schiphol, de op Schiphol opererende grondafhandelaren en de luchtvaartmaatschappijen. Alle andere termijnen die de Arbeidsinspectie heeft gesteld, eindigen eerder.
Ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhaaft op het APU-gebruik, vanuit haar toezicht op grond van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol. Schiphol heeft er inmiddels voor gezorgd dat op 26 vliegtuigopstelplaatsen (VOP’s) schonere alternatieve voorzieningen voor de APU beschikbaar zijn. Dit zijn nog niet de 61 wettelijk verplichte VOP’s5. De ILT ziet er in afstemming met de Arbeidsinspectie op toe dat Schiphol de resterende VOP’s zo snel mogelijk volledig op orde krijgt.
Bij de VOP’s met alternatieven handhaaft de ILT op het APU-gebruik. Dit heeft geleid tot acht waarschuwingen en tweemaal het opleggen van een last onder dwangsom aan luchtvaartmaatschappijen voor het ongeoorloofd gebruik van de APU. De ILT geeft aan inmiddels verbetering in de naleving op het platform te zien.
Gaat u vliegtuiguitstoot in de vorm van kerosinemotorenemissie (KME) toevoegen aan de lijst met kankerverwekkende stoffen? Zo nee, waarom niet?
Van meerdere stoffen uit vliegtuigmotoruitstoot staat vast dat ze kankerverwekkend zijn. Deze stoffen staan al op de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen. Voor de meeste van deze bestanddelen is geen veilig niveau van blootstelling vast te stellen.
Ook een zeer lage blootstelling leidt tot een verhoogde kans op kanker. Onderdeel van de eis van de Nederlandse Arbeidsinspectie is daarom dat de werkgever is gehouden aan het minimaliseren van de blootstelling van werknemers aan KME.
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te bepalen of kerosinemotoremissie als geheel als kankerverwekkend moet worden geclassificeerd en daarmee als mengsel kan worden opgenomen in de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen. Daarnaast gaat de Gezondheidsraad beoordelen of een gezondheidskundige grenswaarde kan worden afgeleid voor maximale blootstelling aan kerosinemotoremissie.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de kankerverwekkende werkzaamheden op Schiphol veilig te maken?
De primaire verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ter bescherming van de platformmedewerkers ligt op grond van de Arbowet bij Schiphol en bij de werkgevers van de platformmedewerkers op Schiphol. Zij dienen hun medewerkers te beschermen tegen schadelijke blootstelling in het werk. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. Ook is het Rijk lid van het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies (zie antwoord 8).
De verschillende betrokken Ministers zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Op welke wijze wordt in kaart gebracht welke gezondheidsschade medewerkers van Schiphol door vliegtuiguitstoot hebben opgelopen?
In 2022 is door de sector op Schiphol het Samenwerkingsverband Vliegtuig- en Dieselmotoremissies Stakeholder Platform (VDME) ingesteld. Dat samenwerkingsverband heeft onder meer tot taak om maatregelen te ontwikkelen en in te voeren om de blootstelling van platformmedewerkers aan luchtverontreinigende stoffen te verminderen en om meer inzicht te verkrijgen in de uitstoot van en blootstelling aan vliegtuig- en dieselmotoremissies bij platformmedewerkers.
Het verkrijgen van inzicht is een uitwerking van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol», dat per brief van 1 oktober 2021 aan de Kamer is aangeboden.
Het aanbieden van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan werknemers is een wettelijke verplichting voor werkgevers. In de eis van de Arbeidsinspectie is opgenomen dat er voor werknemers die blootgesteld (kunnen) worden aan gevaarlijke stoffen een PAGO moet komen en dat de maatregelen die de werkgevers nemen in het Plan van Aanpak moeten worden opgenomen.
De sectorpartijen hebben aangegeven dat zij inmiddels een vernieuwd PAGO in gang hebben gezet en dat bij het afnemen van het PAGO wordt gewerkt met een Protocol arbeidsgezondheidskundig onderzoek, specifiek gericht op vliegtuig- en dieselmotoremissies. Ook geven zij aan dat men bezig is met het uitvoeren van een blootstellingsonderzoek, eveneens een wettelijke verplichting voor werkgevers.
Daarnaast bezien de sectorpartijen de mogelijkheid van het uitvoeren van een zogeheten dwarsdoorsnedeonderzoek. Op basis van de uitkomsten van het PAGO en het blootstellingsonderzoek kijken ze naar biologische en/of functionele indicatoren van gezondheidseffecten.
Voor een onafhankelijke beoordeling van de opzet van de onderzoeken en de resultaten ervan is een VDME Expert Panel ingesteld, waarin experts vanuit de medische sector en wetenschap zitting hebben. Het Ministerie van IenW bekostigt de deelname van het RIVM aan dit VDME Expert Panel.
Er vinden herinspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie plaats om te bezien of en in welke mate aan de eisen is voldaan.
Op welke wijze worden medewerkers die gezondheidsschade hebben opgelopen als het gevolg van het werken op Schiphol gecompenseerd?
Het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) regelt dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het civiele aansprakelijkheidsrecht. Daarmee is het een zaak tussen werknemers en werkgevers. Ik vind het belangrijk dat zij hierover goed met elkaar in gesprek gaan. De werknemer die ziek is geworden door het werk kan de werkgever hiervoor aansprakelijk stellen en zo in aanmerking komen voor een schadevergoeding.
Is het volgens u mogelijk om ook onder oud-medewerkers gezondheidsonderzoeken uit te voeren? Zo ja, bent u bereid om dit samen met Schiphol in gang te zetten en hiervoor oud-werknemers uit alle risicogroepen te benaderen?
In 2021 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd of het RIVM platformmedewerkers kon meenemen in het grotere onderzoek naar de mogelijke effecten van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof op de gezondheid van omwonenden van Schiphol.
Het RIVM heeft in zijn rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol»6 aangegeven dat het gevraagde niet mogelijk is. Er zijn administratieve gegevens nodig over de aard en werkomstandigheden van oud-platformmedewerkers. Volgens het RIVM is de administratie van de vele organisaties waar platformmedewerkers voor werkten onvolledig of gaat deze niet ver genoeg terug in de tijd. De weinige gegevens die er wel zijn, mogen maar beperkt gebruikt worden vanwege de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Het RIVM heeft vervolgens in zijn rapport aangegeven welk type gezondheidsonderzoek wel mogelijk is. De luchtvaartsector is vervolgens aan de slag gegaan met deze aanbevelingen van het RIVM. Zo heeft de sector een vernieuwd arbeidsgezondheidskundig onderzoek onder werknemers in gang gezet, ook wordt het aanbevolen dwarsdoorsnedeonderzoek uitgewerkt. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om op korte termijn samen met de SP-fractie een werkbezoek af te leggen aan Schiphol, zodat met de risico lopende medewerkers kan worden gesproken over de meest dringende maatregelen?
Afgelopen woensdag 13 maart jl. heb ik deelgenomen aan een inspectiebezoek van de Arbeidsinspectie op Schiphol. Om de lopende handhavingstrajecten door de Arbeidsinspectie niet te beïnvloeden kan ik hier verder niet op in gaan. Om dezelfde reden zijn de andere aangeschreven bewindspersonen en ikzelf terughoudend met verdere werkbezoeken op Schiphol op korte termijn. Wij blijven wel op andere wijzen nauw betrokken en geïnformeerd over de situatie op Schiphol.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het rapport ‘De (on)menselijke maat van het UWV’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «De (on)menselijke maat van het UWV», aangeboden door Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid? Kunt u ingaan op de conclusies die in het rapport worden getrokken?1
ME/CVS is een aandoening die kan leiden tot substantiële beperkingen van de functionele mogelijkheden en wordt conform in het beleid van UWV als zodanig herkend. De 59 ME/CVS-patiënten die in het rapport hun verhaal doen, hebben helaas een andere ervaring. Zij voelen zich niet gehoord en erkend. Dit zijn schrijnende verhalen en ik vind het belangrijk om deze signalen serieus te nemen. In het rapport staat een aantal aanbevelingen, onder meer ten aanzien van goede scholing, meer maatwerk en oplossingen voor mensen die de ervaring hebben dat zij in het verleden niet goed zijn behandeld.
Goede scholing en nascholing, richtlijnen en protocollen zijn waarborgen voor zorgvuldige beoordelingen. UWV stelt zich voortdurend op de hoogte van nieuwe inzichten over het ziektebeeld en leert als organisatie via (na)scholing, intercollegiale toetsing, vak-overleggen en themabijeenkomsten. In de opleiding van verzekeringsartsen is veel aandacht voor moeilijk objectiveerbare aandoeningen zoals ME/CVS. Een betere diagnostisering en behandeling voordat iemand bij een verzekeringsarts komt, helpt ook bij de sociaal-medische beoordeling. Het is dan ook belangrijk dat er uitgebreid onderzoek wordt gedaan en er meer aandacht komt voor ME/CVS in de curatieve sector en dat er behandelcentra komen.
Gelukkig wordt er steeds meer bekend over ME/CVS. In december 2021 is een onderzoeksprogramma2 van start gegaan dat is gericht op biomedisch onderzoek naar ME/CVS. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ziet toe op dit proces. Onderdeel van het onderzoeksprogramma is een nieuwe multidisciplinaire richtlijn/kwaliteitsstandaard. Deze wordt naar verwachting medio 2026 opgeleverd.
Voor wat betreft maatwerk geldt dat er veel ruimte is binnen de beoordeling voor maatwerk. Bij een sociaal-medische beoordeling wordt per definitie gekeken naar de individuele omstandigheden. De oorzaak van de klachten of de diagnose is daarbij niet leidend. In de beoordeling staat centraal wat iemand nog wel kan doen.
Specifiek ten aanzien van de 59 patiënten uit het rapport, geldt dat UWV na een gesprek op 5 februari jl. met de Steungroep ME/CVS heeft vastgesteld dat het rapport nader onderzoek verdient. Daarom zal UWV een dossieronderzoek uitvoeren naar de 59 patiënten uit het rapport, door een speciaal daarvoor ingesteld team. Dit gebeurt uiteraard alleen wanneer de betreffende cliënten dat willen en in overleg met de steungroep ME/CVS.
Klopt het dat mensen met ME een onjuist toekomstbeeld geschetst krijgen door keuringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Om hoeveel mensen gaat het die wellicht een onjuiste beoordeling hebben gekregen?
Zoals bij veel aandoeningen, variëren de klachten van patiënten met ME/CVS qua aard en ernst per individu. Daarom is een individuele beoordeling nodig om recht te doen aan verschillende mogelijkheden tot functioneren in arbeid, onafhankelijk van de oorzaak van de klachten.
Verzekeringsartsen van het UWV schetsen bij de beoordeling geen toekomstbeeld. Zij geven bij de beoordeling wel een prognose van de mogelijkheden voor arbeid. Zo’n prognose kent per definitie een mate van onzekerheid, zeker omdat – zoals de Gezondheidsraad in 2018 schreef – er over het verloop van de aandoening ME/CVS weinig met zekerheid te zeggen is. Dat betekent dus ook dat er weinig met zekerheid is te zeggen over het verloop van de beperkte belastbaarheid van deze patiënten. Naast het ziektebeeld spelen ook factoren mee in het persoonlijk- en sociaal functioneren, zoals opleiding, arbeidsomstandigheden en het sociale netwerk. Een verzekeringsarts is als sociaal-geneeskundig specialist opgeleid om dat te kunnen beoordelen.
Hoe kan het gebeuren dat mensen door keuringsartsen niet worden geloofd? Waar gaat het dan mis in de beoordeling?
Het staat buiten kijf dat iedereen die zich meldt bij UWV voor een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, recht heeft op een respectvolle behandeling en een rechtvaardige beoordeling. Zoals bij vraag 1 aangegeven, erkent UWV ME/CVS als serieuze aandoening. Volgens de nu geldende richtlijn Chronisch vermoeidheidssyndroom moeten verzekeringsartsen deze klachten op eenzelfde wijze beoordelen als andere ziekten. Daarbij is een vastgestelde oorzaak van de klachten en beperkingen of een diagnose niet leidend voor het bepalen van de belastbaarheid en daarmee de uitkomst van de beoordeling. Het gaat om de consistentie tussen een stoornis, beperkingen en de presentatie van de klachten. Daarin spelen ook persoonlijke- en sociale factoren een rol. Zoals bij iedere aandoening variëren aard en de ernst bij ieder individu en staat bij de beoordeling centraal wat iemand nog kan doen.
UWV is in gesprek met patiënten met klachten als gevolg van ME/CVS en gaat patiënten uit het rapport benaderen. Uit dit onderzoek zal mogelijk blijken wat beter kan in de beoordeling.
Waarom is er door het UWV niet gehandeld naar aanleiding van eerdere signalen, zoals het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 waarin werd opgeroepen ME/CVS te erkennen als ernstige ziekte?
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad uit 2018, heeft de toenmalig medisch adviseur binnen UWV een bericht gedeeld over ME/CVS. Zoals hiervoor ook aangegeven wordt ME/CVS door UWV erkend als ziekte en op eenzelfde wijze beoordeeld. De Gezondheidsraad stelde in dit advies ook dat de keuze van een patiënt om af te zien bewegings- en gedragstherapieën zoals «Graded exercise therapy» (GET) of Cognitieve Gedragstherapie (CGT) niet mag leiden tot het oordeel dat de patiënt zijn kans op herstel mist, niet meewerkt aan zijn of haar herstel of verwijtbaar handelt. Hierop heeft UWV in het beleid opgenomen dat het weigeren van deze bewegings- en gedragstherapieën nooit een reden voor afwijzing van een uitkering mag zijn. Er is dus opvolging gegeven aan dit advies van de Gezondheidsraad.
Over welke ziekten heeft het UWV nog meer signalen waaruit blijkt dat er misschien met willekeur wordt geoordeeld door keuringsartsen? Om hoeveel mensen kan dit wellicht gaan?
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op dezelfde manier en beoordeelt de mate van arbeidsongeschiktheid op basis wat iemand gegeven zijn ziekte of beperking nog kan. Daarbij is de diagnose niet leidend. Er wordt altijd naar de individuele omstandigheden gekeken. Bij iedere ziekte, aandoening of gezondheidsprobleem variëren de aard en ernst van klachten en de belemmeringen die mensen ervaren per individu: de een kan er mee doorwerken, de ander niet. Naast het ziektebeeld spelen ook andere factoren in het persoonlijk en sociaal functioneren een rol. Daarom kan de uitkomst van de WIA-beoordeling voor twee mensen met dezelfde gezondheidsproblemen verschillend zijn. Het is daarom ook niet mogelijk om aantallen te noemen van situaties waarin mensen misschien willekeur ervaren op basis van specifieke ziekten.
De omgang met moeilijk objectiveerbare aandoeningen bij de sociaal-medische dienstverlening, verdient blijvend aandacht. Daarom investeert UWV daar ook in, als het gaat om informatievoorziening, scholing en opleiding. In zijn algemeenheid is kennis over ME/CVS en vergelijkbare moeilijk objectiveerbare gezondheidsproblemen volop in ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt door UWV en zeker ook door de professionals zelf, al dan niet verenigd in beroepsgroepen, nauwgezet gevolgd.
Wat gaat het UWV doen om te voorkomen dat er situaties zoals van deze ME/CVS patiënten plaatsvinden? Welke stappen zijn er al eerder genomen en waarom gaat het dan alsnog mis?
UWV wil als organisatie leren van het rapport en streeft voortdurend naar beoordelingen die recht doen aan de cliënt. Zowel als het gaat om de bejegening als om de juistheid van de beoordeling. UWV is over dit onderwerp al langere tijd in gesprek, waaronder ook met patiëntenorganisaties van andere moeilijke zichtbare en objectiveerbare gezondheidsproblemen. Ook stelt UWV zich, zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, voortdurend op de hoogte van nieuwe inzichten over het ziektebeeld en investeert zij als organisatie in de opleiding van verzekeringsartsen, (na)scholing en intercollegiaal overleg als waarborgen voor zorgvuldige beoordelingen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, gaat UWV een dossieronderzoek verrichten ten aanzien van de patiënten die in het rapport van de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid aan het woord komen, met een speciaal daarvoor ingesteld team. Dit dossieronderzoek zal antwoord geven op de vraag wat UWV hier aanvullend van kan leren en aanvullende kan doen. De uitkomsten en de vervolgacties deelt UWV met mijn ministerie en met de Steungroep ME/CVS. Zo nodig worden naar aanleiding hiervan maatregelen genomen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van Kent2 die oproept om tot een protocol te komen waardoor moeilijk objectiveerbare ziektes als ME/CVS worden erkend en serieus worden genomen door keuringsartsen van het UWV?
Er is een vragenlijst uitgezet door SZW bij belanghebbenden over de motie van Van Kent en over ervaringen met de sociaal-medische beoordeling door UWV. Er zijn ook verschillende gesprekken gevoerd met patiëntenorganisaties, UWV en verzekeringsartsen. Momenteel wordt de input geïnventariseerd en vervolgacties onderzocht. Er wordt breed gekeken naar wat er mogelijk is om problemen die mensen ondervinden met moeilijk objectiveerbare gezondheidsproblemen zoveel mogelijk op te lossen.
Hier is UWV nauw bij betrokken, maar ook andere partijen zoals cliëntenorganisaties en de beroepsvereniging van verzekeringsartsen (NVVG).
Het Ministerie van VWS zal daar bij betrokken worden en zo nodig de curatieve sector. Over de voortgang zal ik de Kamer dit voorjaar nader informeren.