Het bericht ‘Meer tijd voor de patiënt’ betekent voorlopig vooral meer administratie voor de huisarts’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Meer tijd voor de patiënt» betekent voorlopig vooral meer administratie voor de huisarts»?1
Ja.
Kunnen alle huisartsen vanaf 1 april 2023 gebruikmaken van de extra beschikbare tijd per consult? Waarom wel of waarom niet?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met partijen in de huisartsenzorg afspraken gemaakt over het landelijk beschikbaar stellen van meer tijd voor de patiënt (MTVP). Partijen hebben daartoe in gezamenlijkheid een leidraad2 vastgesteld voor implementatie van MTVP, inclusief de mogelijke interventies voor anders werken in de praktijk, samenwerking met het netwerk en uitbreiding van de personele capaciteit. In deze afspraken hebben partijen ook een tijdpad opgesteld waarbinnen huisartsen kunnen starten met het daadwerkelijk realiseren van MTVP. Per 1 april 2023 komt er elk kwartaal voor maximaal 25% van de bij huisartsen ingeschreven verzekerden MTVP beschikbaar.
Klopt het dat afspraken over het inzetten van de extra tijd per consult in de ene regio makkelijker tot stand komt dan in de andere regio? Waarom wel of niet? Door wie of wat wordt dat bepaald?
Zoals ik in antwoord op vraag twee heb aangegeven zijn partijen overeengekomen om MTVP per 1 april jongstleden elk kwartaal voor maximaal 25% van de ingeschreven verzekerden beschikbaar te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met het werkgebied van zorgverzekeraars en daarmee verspreiding over regio’s in Nederland.
De huidige signalen zijn dat in nagenoeg alle regio’s een start is gemaakt om per 1 april jongstleden 25% van de ingeschreven verzekerden in te kunnen laten stromen. Het zal de komende periode duidelijk moeten worden in hoeverre deze afspraken goed tot stand komen en of daar eventueel regionale verschillen ontstaan. De branchepartijen Landelijke Huisartsen Vereniging, InEen en Zorgverzekeraars Nederland staan de huisartsen, Regionale Huisartsen Organisaties (RHO’s) en zorgverzekeraars bij om te helpen bij vragen over de bovengenoemde leidraad MTVP.
Is bekend of het aanvragen van extra tijd bij huisartsen leidt tot extra administratieve lasten? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Het is van belang dat administratieve lasten beperkt zijn, maar ook dat de afspraken daadwerkelijk leiden tot meer tijd in de spreekkamer en een lagere werkdruk bij de huisarts. Partijen hebben daartoe de afspraken in de leidraad zodanig geformuleerd dat ze slechts een minimale horde vormen voor de parktijken die hieraan kunnen en willen deelnemen. De voorwaarden die in de leidraad zijn opgenomen sluiten aan bij de ervaringen die partijen hebben opgedaan over succesvolle implementatie van MTVP; dit vraagt meer dan alleen het verlengen van de consultduur. Om huisartsen goed te ondersteunen hebben partijen afgesproken dat de regionale huisartsen organisatie (RHO) per regio een plan maakt voor MTPV, waarop de individuele huisartsen die zij vertegenwoordigt kunnen aansluiten.
Wat gebeurt er met de financiële middelen die vervolgens «op de plank» blijven liggen?
Zoals afgesproken in het IZA stijgen de budgettaire kaders van de huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg de komende jaren sterk en bieden deze daardoor voldoende ruimte om te investeren in MTVP in alle regio’s en om aan de vele andere beleidsdoelen in de huisartsenzorg te voldoen. Door de afspraken in het IZA zoals die over MTVP, verwacht ik niet dat er (veel) ruimte over blijft in het huisartsenkader. Ik heb het volste vertrouwen dat huisartsen, RHO’s en verzekeraars de beschikbare ruimte in het kader zo goed mogelijk zullen benutten.
Klopt het dat u het totaal aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen bepaalt na het advies van het Capaciteitsorgaan?
Ik bepaal het instroommaximum op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan in combinatie met de reële opleidingscapaciteit in het land, zoals deze is afgestemd met de opleidingsinstituten.
Kunt u aangeven wat de huidige verdeling is over de academische ziekenhuizen en wie dat bepaalt? Wat is de rol van de werkgever van artsen in opleiding (de stichting SBOH)? Kunt u aangeven welke criteria daarbij worden toegepast om tot een verdeling te komen? In hoeverre worden algemene ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen betrokken in de opleiding?
In de onderstaande tabel ziet u het aantal aiossen dat in 2022 in opleiding was tot huisarts, opgedeeld per opleidingsinstituut/umc. De opleidingscapaciteit is gebaseerd op het aantal inwoners in de regio van het betreffende umc. Bij groei van de opleidingscapaciteit wordt ook gekeken naar het aantal beschikbare (potentiële) huisartsopleiders in de regio. De SBOH speelt geen rol bij deze verdeling. De verdeling wordt bepaald door de hoofden van de huisartsinstituten (Huisartsopleiding Nederland) gerelateerd aan de omvang van de regio behorende bij het umc. De SBOH is werkgever, financier en partner voor artsenberoepen buiten het ziekenhuis. De huisartsenopleiding is gekoppeld aan één van de onderstaande opleidingsinstituten. De opleiding bestaat uit opleidingsperiodes in de praktijk van een huisartsopleider in jaar 1 en 3 en in jaar 2 een verplichte klinische stage en stages in andere zorginstellingen. Algemene ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen kunnen in de opleiding betrokken zijn als stage-instellingen.
AMC – UvA
305
12,7%
VU medisch centrum
267
11,1%
VU Twente
36
1,5%
Erasmus MC Rotterdam
353
14,7%
LUMC
247
10,3%
Universiteit Maastricht
258
10,7%
Radboudumc
343
14,3%
UMC Groningen
306
12,7%
UMC Utrecht
289
12,0%
Klopt dat academische ziekenhuizen voorheen dependances hadden, zoals in Leeuwarden, waardoor opleidingsplaatsen beter werden gespreid?
De opleiding tot huisarts is ondergebracht bij de academische ziekenhuizen (umc’s). Sommige van de 8 opleidingsinstituten bij de umc’s hadden voorheen al dependances en dat zijn er de afgelopen jaren steeds meer geworden. Zo heeft de opleiding in Groningen een vestiging in Zwolle, Amsterdam heeft een locatie in Twente en Maastricht/Nijmegen hebben een dependance in Eindhoven. Door de toename aan dependances kunnen aiossen verspreid over het hele land opgeleid worden en blijft de reisafstand naar het instituut beperkt.
Kunt u aangeven welke academische huizen nu nog een dependance hebben? Bent u bereid deze verplicht te maken zodat er een betere spreiding komt?
Zie antwoord op vraag 8. De hoofden van de huisartsopleidingen en werkgevers van huisartsen in opleiding (de SBOH) zijn van mening dat de spreiding van de instituten in combinatie met de dependances redelijk optimaal is. Verdere uitbreiding is uit bedrijfseconomisch oogpunt (op dit moment) niet mogelijk.
Kunt u aangeven hoe de samenstelling van het bestuur van de SBOH tot stand komt en wie het mandaat van deze stichting bepaalt?
De Raad van Commissarissen van de zelfstandige stichting SBOH benoemt de leden van de Raad van Bestuur van de SBOH en houdt toezicht op de vervulling van hun statutaire taak. Het mandaat van de stichting wordt bepaald door de statuten en de beleidsregel Beschikbaarheidsbijdrage medische vervolgopleidingen van de NZa (artikel 1.20 sub a) en de subsidiebeschikkingen van de Minister van VWS (instellingsubsidie en projectsubsidies).
De afsluiting van de Heinenoordtunnel en de Haringvlietbrug |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Zou u inzicht willen geven in hoe de motie Van der Molen/Koerhuis betreffende het vóór 1 januari 2023 opstellen van een plan van aanpak voor het aanpakken van de overlast voor woon-werkverkeer, en het voor diezelfde datum duidelijkheid verschaffen over de inzet van de hulpdiensten op Goeree-Overflakkee, wordt uitgevoerd?1
Het plan van aanpak voor aanpak overlast woon-werk verkeer is gereed. Er is een uitgebreid pakket maatregelen dat in samenspraak met o.a. Provincie en gemeenten is vastgesteld. Het gaat dan onder meer om de volgende maatregelen:
Met de betrokken veiligheidsregio’s zijn inmiddels afspraken gemaakt over de bereikbaarheid voor hulpdiensten. De volgende maatregelen zijn noodzakelijk bevonden om de aanrijdtijden van brandweer en ambulances op peil te houden:
Door het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) is voor huisartsen, verloskundigen en regionale ziekenhuizen een pakket maatregelen voorgesteld, aanvullend op hetgeen met de veiligheidsregio’s is afgesproken. Daar vindt nu nog afrondend overleg over plaats. Het gaat daarbij om inzet van extra ambulances, inzet van een ambulancehelikopter en inzet van extra zorgpersoneel.
Verder wordt ingezet op de beperking van de hinder doordat Rijkswaterstaat automobilisten adviseert om, als dat mogelijk is, niet met de auto te reizen tijdens de spits. Wanneer automobilisten die dat kunnen hun auto in de spits laten staan ontstaat er meer ruimte voor weggebruikers die geen alternatief hebben.
De werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel vinden grotendeels in de meivakantie en zomervakantie plaats. Ook dan zal het druk zijn op de weg, maar omdat de Tweede Heinenoordtunnel geschikt is gemaakt voor busvervoer blijft er een directe verbinding mogelijk voor personenverkeer tussen de Hoeksche Waard en de regio Rotterdam. Overig verkeer kan gebruik maken van de omleidingsroutes via de tolvrije Kiltunnel en de Haringvlietbrug.
Deelt u de opvatting dat het verstandig is om in de toekomst bij de planning van wegwerkzaamheden nadrukkelijk rekening te houden met de bereikbaarheid van acute zorg? Zo ja, hoe gaat Rijkswaterstaat dit doen?
Rijkswaterstaat houdt bij het maken van plannen voor afsluitingen altijd rekening met de bereikbaarheid van acute zorg en hulpdiensten. Dat geldt voor regulier onderhoud, voor vervanging en renovatie en voor nieuwbouw. Dit is regulier werk, en gebeurt in overleg met de betreffende gemeenten en veiligheidsregio’s. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen bij eerdere afsluitingen. Zo nodig worden maatregelen bijgesteld of aangevuld. Wat de situatie bij de afsluitingen op de A29 bijzonder maakt, is dat door de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug – die uit één stuk bestaat – er vanuit één kant tijdelijk helemaal geen verkeer mogelijk is, ook geen verkeer van acute zorg en hulpdiensten. Bij «gewone» onderhoudswerkzaamheden is het veelal mogelijk door het werkvak of via een nabije alternatieve verbinding te rijden. Dat vraagt in het geval van de A29 dus extra inspanningen, waarover inmiddels afspraken zijn gemaakt.
Op 16 maart jl. is in het debat met de Minister van VWS over personeelstekorten bij ambulancediensten door de leden Krul en van den Berg een motie ingediend waarin de Minister van VWS verzocht wordt «te bevorderen dat bij
wegwerkzaamheden op adequate wijze aandacht gegeven wordt aan bereikbaarheid van acute zorg en hierbij expliciet aandacht te geven aan de acute
bereikbaarheidsproblemen vanwege de werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel, de Haringvlietbrug en de N59». Deze motie is overgenomen.
Rijkswaterstaat voert met betrekking tot deze specifieke casus al regelmatig gesprekken met de veiligheidsregio, het Regionaal Overleg Acute Zorg en het Ministerie van VWS. Over de uitvoering van de motie in algemene zin is overleg gaande met het Ministerie van VWS en uw Kamer zal uiterlijk in juni van dit jaar worden geïnformeerd.
Welke acties gaat u ondernemen om de huidige problemen in de Hoeksche Waard met betrekking tot gebrekkige bereikbaarheid voor de hulpdiensten, verstoppingen van het verkeer en het nemen van sluiproutes aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat wanneer de Haringvlietbrug in juni 2023 dichtgaat, er geen sprake kan zijn van buitensporige overlast voor woon- en werkverkeer of in het bijzonder een gebrekkige bereikbaarheid voor de hulpdiensten, gezien er onder andere middels voornoemde motie ruim van te voren aandacht is gevraagd voor deze problematiek?
De uit te voeren werkzaamheden zijn grootschalig en gaan onvermijdelijk met hinder gepaard. Zoals aangegeven in de beantwoording van deze Kamervragen treft Rijkswaterstaat een uitgebreid pakket aan maatregelen om de impact van de werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel en de Haringvlietbrug deze zomer zo veel mogelijk te beperken. Daarbij wordt uitgebreid overleg gevoerd met gemeenten, veiligheidsregio’s en de witte kolom. Daarmee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Molen/Koershuis.
Zou u op een rij willen zetten hoeveel ambulancehelikopters er in de betreffende regio’s zijn en bij welke ziekenhuizen in deze regio’s deze helikopters kunnen landen?
In Nederland bestaat er maar één ambulancehelikoptervoorziening, namelijk de Waddenhelikopter. Die voorziening wordt uitgevoerd met twee toestellen, de Medic01 en Medic02 (reserve-helikopter). Voorts kennen we in Nederland vier Mobiele Medische Teams (MMT) die gebruik maken van een rijdend voertuig en een medische helikopter, ook wel bekend als de traumaheli’s. Dit zijn echter geen ambulancehelikopters en zijn niet bedoeld om patiënten te vervoeren, maar helikopters die een medisch team ter plaatse brengen om (trauma)zorg te verlenen, in aanvulling op de reguliere ambulancezorg, voordat de patiënt naar een ziekenhuis wordt vervoerd. De dichtstbijzijnde MMT-helikopter is gepositioneerd in Rotterdam, maar de vier MMT’s zijn inzetbaar in het hele land.
De Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZ) van Zuidwest-Nederland en Brabant verkennen momenteel samen met de vier betrokken ambulancediensten of in de zomer tijdens de sluitingen van de Haringvlietbrug en eventueel de Heinenoordtunnel tijdelijk een ambulancehelikopter kan worden gepositioneerd. Gekwalificeerd medisch personeel voor een ambulancehelikopter is echter zeer schaars, dus het is nog niet zeker of de inzet van een ambulancehelikopter ook praktisch haalbaar zal blijken.
De volgende ziekenhuizen in de betrokken vier ambulanceregio’s beschikken over een bestaande helikopterlandingsplaats: het Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam), het Maasstad Ziekenhuis (Rotterdam), het Albert Schweitzer Ziekenhuis (Dordrecht), het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (Goes), het ZorgSaam Ziekenhuis (Terneuzen), het Beatrixziekenhuis (Gorinchem) en het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (Tilburg). Indien het tijdelijk positioneren van een ambulancehelikopter tijdens de wegafsluitingen haalbaar blijkt, dan zijn het Van Weel Bethesda Ziekenhuis (Goeree-Overflakkee), Bravis Ziekenhuis (locatie Bergen op Zoom) en Amphia Ziekenhuis (Breda) van zins om in de zomer een tijdelijke helikopterlandingsplaats te realiseren.
Het bericht ‘Logopedisten verliezen rechtszaak tegen zorgverzekeraars’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Logopedisten verliezen rechtszaak tegen zorgverzekeraars. Meer salaris moet gezocht worden in sneller werken in plaats van hoger uurtarief»1
Ja.
Klopt het dat de vraag naar logopedie steeds groter wordt? Kunt u het antwoord toelichten aan de hand van cijfers?
Ja, dat klopt. Vektis-data laten zien dat het zorggebruik binnen de logopedie over de jaren 2011 tot en met 2021 aanzienlijk is gestegen. Het totaal aantal patiënten en het aantal behandelingen zijn toegenomen. Het aantal patiënten is bijvoorbeeld toegenomen van ruim 221.000 in 2011 naar ruim 282.000 in 2021. Het gemiddeld aantal behandelingen per patiënt lijkt relatief constant.
Uit een jaarlijkse enquête die uitgevoerd wordt door de Nederlandse vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) komt naar voren dat sinds 2018 zowel de wachtlijsten als de vacatures toenemen. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst is toegenomen van 81% in 2021 naar 84% in 2022. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst langer dan een jaar is toegenomen van 46% in 2021 naar 50% in 2022. Het aantal moeilijk vervulbare vacatures in logopediepraktijken in de eerste lijn is toegenomen van 60% in 2021 naar 70% in 2022. Ter vergelijking: voor de logopedie in andere zorginstellingen was 56% van de vacatures moeilijk vervulbaar in 2022 en in het onderwijs lag dit op 35%. De voornaamste redenen voor de onvervulde vacatures zijn geen reacties op de vacatures (52,2%), onaantrekkelijke arbeidsvoorwaarden (14,2%) en onvoldoende aanbod van afgestudeerden (14,2%). Aan deze enquête hebben 294 respondenten deelgenomen, waaronder zowel praktijken als grote en kleine instellingen, met een meerderheid vanuit de eerste lijn.
Aan de andere kant is op basis van Vektis-data ook een toename in het zorgaanbod te zien. Het aantal behandelaren is toegenomen van ruim 4.100 in 2017 naar ruim 4.400 in 2021. Gezien de wachtlijsten en het aantal moeilijk vervulbare vacatures lijkt de zorgvraag (gerelateerd aan het aantal patiënten) op dit moment sneller te stijgen dan het zorgaanbod (gerelateerd aan het aantal logopedisten).
Kunt u uitleggen wat de zorgverzekeraars gedaan hebben met het onafhankelijk kostenonderzoek?
Het onafhankelijk kostenonderzoek heeft zich gericht op twee samenhangende onderdelen, namelijk de kostprijs en betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven dat de zorgverzekeraars de uitkomsten van het kostprijsdeel van het kostenonderzoek ter harte hebben genomen en hebben gebruikt in de vertaling naar de contracten. Verder hebben de zorgverzekeraars met betrekking tot de betaalbaarheid van de zorg de vertegenwoordigers van de paramedische beroepsgroepen ondersteund in het vormgeven en inrichten van de zogenaamde werkagenda’s. Hierin is opgenomen op welke wijze de beroepsgroepen werken aan borging van de betaalbaarheid van de zorg. Het betreft onder andere onderwerpen als efficiënter werken, inzet digitale middelen en het vormgeven van groepsgewijze begeleiding of therapie. Zorgverzekeraars hebben met beroepsgroepen meegedacht over deze onderwerpen.
Als het tarief voor logopedie – naar aanleiding van het onafhankelijk kostenonderzoek – niet is gestegen, welke maatregelen hebben zorgverzekeraars daarnaast genomen om de administratieve lasten voor logopedisten beheersbaar te houden?
Op landelijk niveau zijn geen gezamenlijke afspraken gemaakt over de aanpassing van de tarieven, want vanuit de Mededingingswetgeving is het wettelijk niet toegestaan om hierover landelijk gezamenlijke afspraken te maken. ZN heeft aangegeven dat alle zorgverzekeraars de uitkomsten uit het kostenonderzoek ter harte hebben genomen. Volgens ZN hebben alle zorgverzekeraars de afgelopen jaren verhogingen doorgevoerd op de tarieven logopedie.
VWS heeft aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om de tarieven in de zorg voor 2023 te indexeren. Hierin wordt ook de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) meegenomen. In sommige sectoren, zoals de logopedie, gelden vrije tarieven in plaats van vaste tarieven. De NZa heeft aangegeven dat deze partijen de hogere prijsindex zelf op een passende manier in afspraken moeten vertalen. Volgens de NVLF heeft de gewenste vertaling niet dan wel onvoldoende plaatsgevonden.
Zorgverzekeraars kunnen administratieve lasten bijvoorbeeld verlichten door het contracteerproces te vereenvoudigen. Dit is waar dat mogelijk was ook gebeurd. Zo hebben zij bijvoorbeeld contractvoorwaarden geüniformeerd. De logopedisten hebben zelf een grote bijdrage geleverd door de richtlijn dossiervoering beter te implementeren in het elektronisch patiëntendossier (EPD) systeem.
Hebben zorgverzekeraars andere werk besparende maatregelen genomen voor logopedisten? Zo nee, waarom niet?
ZN heeft aangegeven dat zorgverzekeraars geen andere werkbesparende maatregelen hebben getroffen. Wel denken zorgverzekeraars mee met het veld via de NVLF. Zo is onder andere besproken in het veld na te gaan welke praktijken het meest efficiënt werken en deze werkwijze te delen met andere praktijken. Deze actie wordt door de NVLF verder opgepakt. Daarnaast heeft de NVLF ambities voor 2022–2027 opgesteld, als vertaling van en vervolg op de werkagenda. De NVLF werkt met de sector aan het uitvoeren van deze ambities.
Het bericht ‘Nieuwe brandbrief naar Den Haag over tandartsentekort’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Nieuwe brandbrief naar Den Haag over tandartsentekort»?1
Ja.
Kent u de Kamervragen over tekort aan tandartsen die gesteld zijn in mei 2021?
Ja.
Gaat u het instroom-advies 2024–2027 van het Capaciteitsorgaan met betrekking tot tandartsen overnemen?
Naar aanleiding van het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. In het voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden.
Kent u de bijlage van de initiatiefnota over mondzorg Een goed begin is het halve werk met infographics over de scheve verdeling van het aantal tandartsen per 100.000 inwoners, waaruit blijkt dat er voor heel Zuid-West Nederland een probleem is?
Ja deze ken ik, en dit baart mij zorgen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Van den Berg/Paulusma over het oplossen van een tekort aan tandartsen door de opleiding te verkorten (zoals ook in buitenland)2?
Naar aanleiding van het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. In het voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal meer specifiek worden ingegaan op het gesignaleerde tekort aan tandartsen en de eventuele verkorting van de opleidingsduur.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Werner/Sahla om binnen de maatwerkoplossingen voor mondzorg voor minima ook te onderzoeken wat de kosten zouden zijn als mondzorg gratis aangeboden zou worden door studenten tandheelkunde, mede gezien uw bevestiging in juni 2021 dat het voor kinderen belangrijk is een goede start te kunnen maken en met een gezond gebit aan hun volwassen leven te kunnen beginnen?3
Deze motie raakt aan twee zaken die met elkaar verbonden zijn, namelijk zorgen voor voldoende toegankelijke mondzorg voor minima en zorgen dat studenten meer praktijkervaring kunnen opdoen tijdens de opleiding. Er lopen diverse ontwikkelingen hieromtrent. Ik zal samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap later op deze motie terugkomen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
Moleculaire diagnostiek bij oncologie. |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Het dna van de tumor compleet in kaart, zoals de Kamer wil: hebben kankerpatiënten daar inderdaad baat bij?»1
Ja.
Herinnert u zich de Initiatiefnota van de leden Sazias, Van den Berg en Veldman over urgentie invoering uitgebreid persoonlijk profiel, inclusief de destijds aangenomen moties en uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Maeijer en Agema over het bericht dat het sterftecijfer voor kanker in Nederland hoger ligt dan het EU-gemiddelde?2, 3
Ja.
Kunt u helderheid geven over of de kengetallen van Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) eenduidige uitkomstdata beschikbaar maken met betrekking tot kankerbehandelingen, of dat zoals signalen uit het veld aangeven men veel tijd kwijt is aan overleg omdat adequate data ontbreekt voor het breed bespreken van patiënten? Wat is de rol van DICA hierin? Is iedereen daarbij verplicht aangesloten? Kan DICA voldoende onderscheid maken in resultaten tussen patiëntencategorieën, bijvoorbeeld een fitte dertiger met kanker en zestig plus met obesitas en suikerziekte?
Het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) verzamelt en analyseert gegevens over kwaliteitsuitkomsten per ziekenhuis. De resultaten van de ziekenhuisanalyse worden vervolgens teruggekoppeld aan de betrokken beroepsgroepen via een online dashboard. Zorgverleners kunnen hier bijvoorbeeld zien hoe hun ziekenhuis op een per-ziekte-wisselend aantal kwaliteitsindicatoren presteert ten opzichte van de andere (anonieme) deelnemende ziekenhuizen. De beroepsverenigingen, zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) definiëren de kwaliteitsindicatoren die de standaard geven voor wat goede zorg voor een bepaalde aandoening is.
Op dit moment zijn zorgaanbieders niet verplicht om data aan te leveren aan kwaliteitsregistraties zoals die van DICA. Het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg (Kamerstuk 36 278) regelt een verplichting voor zorgaanbieders om data aan te leveren aan kwaliteitsregistraties die in het (nieuwe) register voor kwaliteitsregistraties van het Zorginstituut worden opgenomen. De kwaliteitsregistraties die worden opgenomen in het register zijn getoetst op nut en noodzaak.
Daarbij wordt onder meer afgewogen of de kwaliteitsregistratie onderdeel is van de kwaliteitscyclus van de beroepsvereniging(en), inzicht geeft in praktijk- of uitkomstvariatie en wat het beoogd effect van de kwaliteitsregistratie is op de veiligheid, de doelmatigheid en/of zorgkosten, de doeltreffendheid, de patiënt/cliëntgerichtheid, tijdigheid en toegankelijkheid/ gelijkwaardigheid van zorg.
Het programma Uitkomstgerichte Zorg is er in brede zin op gericht uitkomstensets te ontwikkelen met de beroepsgroepen en patiëntvertegenwoordigers. Het programma ondersteunt ook de implementatie hiervan in de ziekenhuispraktijk. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is met de betrokken koepels afgesproken dat dit programma de komende jaren wordt voortgezet zodat in 2025 voor 50% van de ziektelast uitkomstensets gebruikt kunnen worden. De focus ligt daarbij op samen beslissen, implementatie en transparantie. Ook wordt gewerkt aan een generieke set uitkomstmaten die de kwaliteit van leven van patiënten na de behandeling in beeld brengt en bruikbaar is voor alle behandelingen. Uiteindelijk is de bedoeling dat, zoals in de vraag aangegeven, voor «patients like me» informatie beschikbaar is over verschillende patiëntengroepen, zodat patiënten behandelopties kunnen afwegen op basis van de resultaten bij eerdere patiënten «zoals henzelf».
In het kader van de IZA-afspraken over kwaliteitsregistraties wordt onder procesregie van Zorginstituut Nederland met de betrokken veldpartijen verkend hoe de verbinding tussen kwaliteitsregistraties en uitkomstensets geoptimaliseerd kan worden.
Naast uitkomstgegevens verzamelt DICA patiëntkenmerken zoals leeftijd, geslacht en de aanwezigheid van twee of meer aandoeningen tegelijkertijd (co-morbiditeit). Om de vergelijking tussen ziekenhuizen te faciliteren, past DICA casemixcorrectie toe bij de analyse van kwaliteitsuitkomsten. Dit betekent dat factoren waarop het ziekenhuis zelf geen invloed heeft, zoals de eerdergenoemde patiëntkenmerken, worden gecorrigeerd om een eerlijke vergelijking tussen ziekenhuizen mogelijk te maken.
Wat is de rol van de Stichting Oncologische Samenwerking (SONCOS) met betrekking tot de organisatie van de kankerbehandelingen? Ontbreekt het u aan wetgevende instrumenten om snel tot netwerkzorg (shared care) en meer concentratie te komen?4
Jaarlijks publiceert de Stichting Oncologische Samenwerking (SONCOS) normeringsrapporten met als oogmerk om de zorg voor kankerpatiënten continu te verbeteren. Deze rapporten bieden medische beroepsgroepen de benodigde (rand)voorwaarden om te bepalen wat goede oncologische zorg inhoudt. De volumenormen geformuleerd door SONCOS vormen ook een belangrijke leidraad bij de concentratie en spreidingsopgave van het IZA.
Goede netwerkzorg, met waar nodig concentratie van specialistische onderdelen van het zorgpad, is in de eerste plaats een zaak van samenwerking tussen zorgmedewerkers en zorgaanbieders, in samenhang met goede afspraken met zorgverzekeraars. Daarom heb ik hier in het IZA met partijen afspraken over gemaakt. Het is daarbij in eerste instantie aan ziekenhuizen in de regio om profielkeuzes te maken en de onderlinge samenwerking te organiseren. De zorgverzekeraars hebben hierbij een faciliterende rol. Overheidspartijen kunnen dit proces ondersteunen, bijvoorbeeld in de vorm van een werkwijze die de Nederlandse Zorgautoriteit oplevert om de impact van regionale concentratiebewegingen in kaart te brengen.
Zoals ik in de visiebrief kwaliteit «Toegang tot goede zorg voor iedereen» heb beschreven, moeten we daarnaast constateren dat op een aantal cruciale aspecten van kwaliteit het veld zelf niet altijd voldoende voortgang boekt. Bijvoorbeeld waar het gaat om afspraken over gegevensuitwisseling, kwaliteitsregistraties, transparantie en ook concentratie en netwerkvorming. Actieve inzet van de overheid is soms nodig om versnelling aan te brengen, bijvoorbeeld door bindende afspraken te maken, verwachtingen te formuleren, knopen door te hakken en de benodigde faciliteiten op orde te brengen. Kennis over wat werkt kan, gezien de druk op de toegang tot goede zorg, niet langer vrijblijvend zijn. Naar aanleiding van de evaluatie van de taken van het Zorginstituut en de afspraken in het IZA over de beheersing van het kwaliteitsregistratielandschap bezie ik dan ook welke wettelijke taken opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden om de regie te kunnen waarmaken die nodig is om iedereen toegang tot goede zorg te kunnen blijven geven.
Wanneer concentratie van onderdelen van het zorgpad noodzakelijk is om de kwaliteit van zorg te borgen, en partijen er onderling niet uitkomen, beschik ik wel over instrumenten om dit te bevorderen. In de eerste plaats gaat het daarbij om de doorzettingsmacht van Zorginstituut Nederland om op basis van haar meerjarenagenda de totstandkoming van kwaliteitsnormen, zoals volumenormen, door te zetten. In de tweede plaats biedt de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) verschillende mogelijkheden om concentratie omwille van kwaliteit, doelmatigheid of gepast gebruik van de zorg af te dwingen, via een vergunningensysteem of het verlenen van erkenningen (aanwijzingen). Inzet van wettelijke instrumenten is echter nadrukkelijk een uiterste stap, die alleen aan de orde is als netwerkvorming of concentratie niet op andere manieren tot stand komt.
Hoe gaat u meten dat hoogcomplexe, laagvolume zorg meer geconcentreerd gaat worden, aangezien u stelt dat dit moet? Per arts, per team of per ziekenhuis? Bent u het eens dat per ziekenhuis geen zinvolle indicator is, omdat de operaties dan verdeeld kunnen worden onder meerdere artsen waardoor de praktijkervaring alsnog beperkt blijft?
Partijen hebben met elkaar in het IZA onder andere afspraken gemaakt over een toekomstbestendig zorglandschap door spreiding en concentratie van zorg. Het IZA specificeert dat volumenormen van toepassing zijn op medische interventies die door een vast team van specialisten op één specifieke locatie binnen een zorgnetwerk worden uitgevoerd. Dit vraagt dat elke zorgaanbieder zich differentieert in specialismen waar men het beste in is en geen enkele aanbieder is uiteraard in alle vormen van zorg het beste. Daar waar de interventies voor de ene aandoening worden geconcentreerd, zullen andere vormen van zorg losgelaten worden. Specialiseren, differentiëren en concentreren is alleen mogelijk als goed wordt samengewerkt in een netwerk. Alleen dan is het mogelijk de best passende zorg voor de patiënt blijvend te borgen. Er bestaan overigens al voor vele interventies volumenormen per instelling die zijn opgesteld door de relevante wetenschappelijke verenigingen. Daarnaast kunnen ook volumenormen per zorgverlener gelden.
Klopt het dat er in de zomer van 2022 een MKNT (Minimaal Noodzakelijke testen) lijst voor zes tumortypen gepubliceerd zou worden zodat duidelijk is wanneer welke test in het zorgpad per tumortype is? Klopt het dat deze lijst, ondanks uw toezegging tijdens het tweeminutendebat op 28 juni 2022 dat ziekenhuizen deze tijdig zouden krijgen voor het maken van concrete budgetafspraken voor 2023 met zorgverzekeraars, nu nog steeds is niet gepubliceerd? Wat zijn daarvan de oorzaken en wat gaat u eraan doen?
Een werkgroep van oncologen, longartsen en pathologen werkt onder leiding van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie aan lijsten Minimaal Klinisch Noodzakelijke Testen. Op dit moment vinden de laatste stappen plaats om te komen tot publicatie en implementatie van de lijsten voor verschillende tumortypes. Dit is een zorgvuldig proces dat tijd kost. Wanneer deze lijsten beschikbaar zijn, worden deze op de websites van de betrokken wetenschappelijke verenigingen geplaatst.
Kunt u reflecteren op de verschillende opinies in het Volkskrantartikel met betrekking tot de effectiviteit van whole gnome sequencing? Kunt u reflecteren op het feit dat ca 1,5 miljard euro per jaar wordt uitgegeven aan oncologische geneesmiddelen en dat maar circa een derde effectief blijkt te zijn?
In het Volkskrantartikel worden verschillende opinies gegeven, maar er is overeenstemming over dat whole genome sequencing (WGS) waardevolle informatie kan opleveren. Die opinie deel ik. Echter, een gerichte (smalle) moleculaire test kan vaak ook voldoende zijn om de behandelkeuze te maken. Het is daarom belangrijk om te bepalen of vanuit het oogpunt van gezondheidswinst en/of kosten het efficiënter is om direct breed te testen dan om sequentieel gerichte(re) testen uit te voeren.
Dit kan verschillend zijn per tumorsoort. Hier wordt binnen het uitvoeringstraject onderzoek naar gedaan (het tipping point onderzoek).
In het algemeen kan gesteld worden dat geneesmiddelen niet bij 100% van de patiënten effectief zijn. Dit is ook het geval voor oncologische geneesmiddelen. Moleculaire diagnostiek kan een bijdrage leveren aan het vooraf identificeren van patiënten waarvoor een geneesmiddel effectief zou kunnen zijn, maar moet zoals gezegd zorgvuldig ingezet worden.
Klopt het dat de afgelopen jaren de concrete toegang voor patiënten tot uitgebreid DNA-profiel 0 procent is verbeterd, omdat er alleen maar is gepraat met zeer veel stakeholders? Zo nee, welke verbeteringen zijn er volgens u wel behaald?
Patiënten in Nederland hebben al toegang tot (uitgebreide) moleculaire diagnostiek. Dit staat ook in het Volkskrantartikel beschreven. Het uitvoeringstraject moleculaire diagnostiek is erop gericht om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van moleculaire diagnostiek landelijk nog passender te maken. Met onder andere de oprichting van de commissie Beoordeling Diagnostiek en het opstellen van een kwaliteitsstandaard worden binnen dit traject vele goede stappen gezet.
Klopt het dat pathologen moeten komen met de guidance wie doet waar welke testen in de regio (Kwaliteitsstandaard), dat de conceptversie hiervan eind 2022 gereed zou zijn, maar nog steeds niet beschikbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit wel te realiseren?
De Nederlandse Vereniging voor Pathologie heeft op 22 februari 2023 de conceptversie van de kwaliteitsstandaard Moleculaire diagnostiek in de pathologie ter commentaar voorgelegd aan hun leden. Uiterlijk in juli 2023 wordt de kwaliteitsstandaard aangeboden aan het kwaliteitsregister.
Klopt het dat het Zorginstituut Nederland aangeeft dat de oplossing een «Lerend raamwerk» zal worden? Een lerende cultuur en daarmee permanente actualisatie van de MKNT-lijsten en Kwaliteitsstandaard is uitstekend, maar hoe wordt geborgd dat er niet permanent gedelibereerd gaat worden? Komt er een «Gouden standaard» waarmee men aan de slag kan?
Gezien de snelle ontwikkelingen binnen de moleculaire diagnostiek is het volledige traject erop ingericht om een lerend raamwerk in te richten. Dit wordt door alle betrokken partijen (o.a. wetenschappelijke verenigingen van beroepsbeoefenaren en zorgverzekeraars) ondersteund en zij maken hier afspraken over. Een onderdeel hiervan is bijvoorbeeld het actueel houden van de lijsten Minimaal Klinisch Noodzakelijke Testen, waarvoor een onderhoudsplan wordt opgesteld.
Klopt het dat er intussen wel een betaaltitel is, maar dat deze in de praktijk dus nog niet gebruikt kan worden?
Dat klopt niet, er is al sinds jaren een betaaltitel voor (brede) moleculaire diagnostiek. De enige wijziging die per 1 januari 2023 is doorgevoerd is dat moleculaire diagnostiek uit de diagnose behandelcombinaties gehaald is en een aparte declaratiecode heeft gekregen.
Hoe gaat u de huidige postcodegeneeskunde oplossen, zijnde dat niet iedereen dezelfde behandeling krijgt omdat de betreffende arts niet voldoende op de hoogte is van alle mogelijkheden c.q. deze niet gebruikt?
Op dit moment hebben kankerpatiënten niet overal evenveel kans op optimale diagnostiek en behandeling 5. Het IZA heeft als doelstelling om de praktijkvariatie binnen de kankerzorg tegen 2025 te verminderen en in kaart te brengen. Dit betekent dat patiënten inzicht moeten krijgen in waar ze welke zorg kunnen krijgen en welke expertise beschikbaar is. Zorgaanbieders dienen deze informatie begrijpelijk beschikbaar te maken voor patiënten om te kunnen gebruiken bij de keuze voor een zorgaanbieder en bij de keuze voor een behandeling. Dit jaar worden concrete afspraken gemaakt over de kwantitatieve doelen voor specifieke vormen van kanker en de bijbehorende interventies. Het programma Uitkomstgerichte Zorg wordt voortgezet en versterkt, wat patiënten en zorgverleners stimuleert om samen te beslissen welke behandeling het beste past bij de wensen en behoeften van de patiënt. Op deze manier wordt er toegewerkt naar de juiste behandeling voor de juiste patiënt.
Zie mijn antwoord op vraag 8 voor wat betreft moleculaire diagnostiek.
Wat gaat u doen om te borgen dat er een beter overzicht komt van de medicijnen waar van de effectiviteit nog niet altijd bewezen is, maar die bij uitbehandelde patiënten in een onderzoeksomgeving toegepast zouden kunnen worden, mede om inzicht te krijgen?
Het is aan de beroepsgroepen om te kijken in welke gevallen patiënten mogelijk gebaat zijn bij een experimentele behandeling in een onderzoekssetting. Dat is niet aan mij. Het is mijn rol te zorgen dat patiënten vanuit het basispakket van de zorgverzekering toegang hebben tot geneesmiddelen die voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk en dus aantoonbaar effectief zijn. Daarin biedt de voorwaardelijke toelating van geneesmiddelen de mogelijkheid voor onder andere geneesmiddelen voor zeldzame ziektes om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit wanneer deze nog niet (voldoende) is vastgesteld. Hierbij hebben patiënten dan wel gelijktijdig, onder bepaalde voorwaarden, al toegang tot het geneesmiddel.
Dit met als doel dat het Zorginstituut Nederland na een bepaalde periode een uitspraak kan doen over de pakketwaardigheid van het betreffende geneesmiddel en het geneesmiddel mogelijk opgenomen kan worden in het basispakket.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid van 22 maart a.s.?
Ja.
Het item in Op1 ‘Administratieve lasten wijkverpleegkundige en huisarts’ d.d. 15 februari 2023 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de betreffende tv-uitzending en zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ik vind de situaties die in de uitzending worden genoemd onwenselijk. Over deze problematiek zijn recent ook Kamervragen gesteld door het lid Van Haga, die ik inmiddels beantwoord heb.2 Ik zou graag de acties uit de voorgenoemde beantwoording op de Kamervragen willen herhalen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) hebben hun leden en gecontracteerde hulpmiddelenleveranciers opgeroepen situaties als deze zo concreet mogelijk te melden. Op deze manier zal het veld in kaart brengen of de bestaande afspraken over de levering van hulpmiddelen worden nageleefd. Zorgverzekeraars hebben toegezegd vervolgens in gesprek te gaan met hulpmiddelenleveranciers. Het doel hiervan is om de dienstverlening verder te verbeteren op basis van de reeds gemaakte kwaliteitsafspraken.
Klopt het dat het beleid van zorgverzekeraars gewijzigd is, waardoor medische hulpmiddelen (zoals incontinentie-, stoma- en verbandmaterialen en medische voeding) alleen nog vergoed worden als die worden geleverd door landelijk opererende leveranciers?
Het klopt dat over het algemeen de levering van hulpmiddelen niet meer via de apotheek plaatsvindt, maar via medisch speciaalzaken. Deze zijn in het overgrote deel van gevallen onderdeel van landelijk opererende leveranciers.
Waarom vindt de levering hiervan niet meer plaats via de apotheek van de verzekerde?
De verzekeraars hebben hun werkwijze aangepast door hulpmiddelenzorg in te kopen bij medisch speciaalzaken. Hiermee wilden zij een breder assortiment bieden aan hun verzekerden, inclusief gespecialiseerde expertise bij het voorschrijven.
Deelt u de mening dat de apotheek van de verzekerde beter op de hoogte is van de medische achtergrond van de verzekerde, of van contra-indicaties van verschillende medische hulpmiddelen in relatie tot medicijngebruik?
De wijkverpleegkundige en de huisarts hebben inzicht in de medische achtergrond van de zorgvrager, bijvoorbeeld in het medicijngebruik en contra-indicaties. Als de wijkverpleegkundige twijfelt over welk hulpmiddel het meest geschikt is met het oog op de medische achtergrond van de zorgvrager, zoals medicijngebruik en contra-indicaties, dan neemt deze contact op met de huisarts. Leveranciers hebben überhaupt geen inzicht in het medisch dossier en dat hoeft ook niet. Zij leveren hulpmiddelen op basis van de medische indicatie van de zorgprofessional aan het bed.
Wat vindt u ervan dat er bij de verstrekking van medische hulpmiddelen de noodzaak van de verstrekking door de zorgverzekeraar of leverancier opnieuw wordt vastgesteld?
De noodzaak wordt vastgesteld door de zorgprofessional aan het bed, dit wordt niet opnieuw vastgesteld door de leverancier of zorgverzekeraar. Het kan zijn dat de gespecialiseerde verpleegkundige van de medisch speciaalzaak navraag doet bij de zorgprofessional aan het bed om zo het best passende hulpmiddel te vinden. Navraag gebeurt ook als de aanvraag bijvoorbeeld niet volledig is.
Deelt u het uitgangspunt dat wijkverpleegkundigen de kennis en kunde hebben om vast te stellen welke soort medische hulpmiddelen er in die specifieke situatie nodig zijn? Waarom wel of waarom niet?
Ja, de wijkverpleegkundige kent de zorgbehoefte van de patiënt en voert de regie in het zorgproces. Als de wijkverpleegkundige specifieke kennis heeft, bijvoorbeeld over het in de uitzending genoemde voorbeeld wondzorg, dan is deze kennis het uitgangspunt voor de vaststelling van de benodigde medische hulpmiddelen. Een gespecialiseerde wondverpleegkundige kan waar nodig advies geven. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 is het de zorgverlener aan het bed die de diagnose stelt. Alleen als daar aanleiding toe is, neemt de gespecialiseerde verpleegkundige van de medisch speciaalzaak vervolgens contact op met deze zorgverlener of de gebruiker om te achterhalen wat in de specifieke situatie het best passende hulpmiddel is. Deze gespecialiseerde verpleegkundigen zijn opgeleid om bij iedere zorgvraag het juiste hulpmiddel te kunnen verstrekken. Het idee is dat hun diensten van meerwaarde zijn voor de zorgprofessional bij het bepalen wat het best passende hulpmiddel is.
Deelt u het uitgangspunt dat door dit gewijzigde beleid de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen en huisartsen hoger zijn geworden? Dat de wijkverpleegkundige en de huisarts veel meer «handelingen moeten doen» om medische hulpmiddelen te regelen?
Ik heb van V&VN en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) begrepen dat het aanvragen van hulpmiddelen een administratielast oplevert. Deze lasten komen niet één op één voort uit het leveren van hulpmiddelen door een landelijke leverancier in plaats van door de apotheek. Dit komt eerder door hoe de samenwerking tussen die partijen vorm krijgt, welke controles in dat proces zijn ingebouwd en hoe gemakkelijk de hulpmiddelen in kwestie verkrijgbaar zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) organiseert op dit moment gesprekken om deze en andere knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg boven tafel te krijgen.
Wat vindt u van de voorbeelden die wijkverpleegkundige en de huisarts in uitzending geven, waardoor mensen die deze hulpmiddelen met spoed nodig hebben door dit gewijzigde beleid soms enkele weken op dit materiaal moeten wachten?
Dit zijn zeer vervelende voorbeelden die helder laten zien dat de levering van hulpmiddelen niet altijd goed verloopt. In de beantwoording van vraag 1 heb ik aangegeven welke acties zijn ingesteld naar aanleiding van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen van het Lid Van Haga om knelpunten boven water te krijgen.
Klopt het dat het gewijzigde beleid van de zorgverzekeraar de acute zorgverlening en de palliatieve zorg voor de huisarts en wijkverpleegkundige bemoeilijkt?
De ervaringsverhalen in de uitzending maken duidelijk dat er iets is misgegaan. Het is onduidelijk welke problemen precies voortkomen uit het gewijzigde beleid. Zoals eerder aangegeven ga ik met de betrokken partijen aan de slag om deze knelpunten boven tafel te krijgen.
Wat vindt u van het voorstel van het CDA om uit te gaan van de kennis en kunde van wijkverpleegkundige en/of huisarts, vervolgens over te gaan tot verstrekking van deze medische hulpmiddelen en steekproefsgewijs te checken of dit het adequate medische hulpmiddel is?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze inhoud van dit voorstel, maar ik zou het plan graag ontvangen om er mijn mening over te kunnen vormen.
Zou u hierover met zorgverzekeraars (en eventueel met leveranciers van medische hulpmiddelen) in overleg willen gaan en de Tweede Kamer hierover informeren?
Naar aanleiding van de Kamervragen van het Lid Van Haga ben ik in gesprek gegaan met het veld over het verstrekken van hulpmiddelen. Er zijn gesprekken gevoerd met V&VN, zorgverzekeraars, de IGJ en de NZa. De uitkomst van deze gesprekken heb ik opgenomen in de eerdere beantwoording van deze Kamervragen.
Recente berichten over ict-storingen en cyberaanvallen in onder andere het Maastricht UMC en het UMC Groningen |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de recente berichten over ict-storingen en cyberaanvallen in onder andere het Maastricht UMC en het UMC Groningen?1, 2, 3
Ja.
Kunt u toelichten om wat voor soort ict-storing het in deze gevallen precies gaat? Gaat het om ondersteunende processen of zijn ook vitale processen geraakt?
Welke gevolgen heeft de ict-storing bij het Maastricht UMC gehad voor operaties, behandelingen en afspraken van patiënten?
Wordt informatie over de (evaluatie van een) storing bij een bepaald ziekenhuis standaard gedeeld met andere ziekenhuizen, zodat zij hiervan kunnen leren? Zo nee, waarom niet?
Het Computer Emergency Response Team voor de zorg (Z-CERT) deelt dreigings- en incidentinformatie onder hun leden, waar het gaat om IT-beveiliging. Alle Nederlandse ziekenhuizen die lid zijn van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zijn aangesloten bij Z-CERT. Door gebruik te maken van de diensten van Z-CERT zoals het Zorgdetectienetwerk, kunnen ziekenhuizen informatie over incidenten met elkaar en andere zorginstellingen delen. Z-CERT deelt geen incidentinformatie onder hun leden wanneer het gaat om generieke ICT-storingen.
Ben u mening dat deze storing en de eerdere cyberaanvallen incidenten zijn of is er sprake van structurele en toenemende risicos voor ziekenhuizen op het gebied van ict-veiligheid?
Z-CERT, het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) of hun (internationale) partners hebben niet eerder kennisgenomen dat Nederlandse ziekenhuizen doelwit waren van een DDoS-aanval. Uit het dreigingsbeeld dat Z-CERT jaarlijks publiceert blijkt echter wel dat het risico van cyberaanvallen op zorgorganisaties toeneemt4. Zorginstellingen zijn daarnaast in toenemende mate afhankelijk van ICT-middelen. Versterking van de digitale weerbaarheid van het zorgveld is daarom des te belangrijker. Mijn beleid is daar ook op gericht. Ik ga hier verder op in bij de beantwoording van vraag 13.
Kunt u een update geven van de status van de maatregelen die ziekenhuizen moeten nemen om de deadline van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te halen om eind 2023 aan de wettelijke norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te voldoen? Zijn alle ziekenhuizen goed op weg om deze deadline te halen?
Om aan de wettelijke norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te voldoen moeten ziekenhuizen een managementsysteem voor informatiebeveiliging inrichten. Dit houdt in dat zij op basis van een risicoanalyse vaststellen welke beheersmaatregelen voor informatiebeveiliging zij gaan inrichten. Na het inrichten van deze beheersmaatregelen moeten zij geregeld controleren of de maatregelen werken zoals bedoeld en zo nodig nadere maatregelen nemen. Dit heet ook wel een kwaliteitscyclus of plan-do-check-act cyclus. De NEN 7510 vereist dat een ziekenhuis beschikt over een onafhankelijke beoordeling van de informatiebeveiliging.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) besteed al geruime tijd aandacht aan de status van informatiebeveiliging bij ziekenhuizen. Zie hiervoor ook de eerder gepubliceerde factsheets Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren5 en ICT-storingen in ziekenhuizen: lessen voor bestuurders en ICT-managers6. In juni 2022 heeft de IGJ van alle ziekenhuizen in kaart gebracht of zij aantoonbaar voldeden aan de norm.
Het voortgangsbeeld is nog in beweging. Inmiddels heeft een groot deel van de ziekenhuizen een onafhankelijke beoordeling uitgevoerd. Waar dat nodig is gebleken, zijn de ziekenhuizen bezig om de daaruit voortgekomen noodzakelijke verbetermaatregelingen door te voeren. De IGJ heeft lopende afspraken over de voortgang met alle ziekenhuizen die nog niet aantoonbaar aan de norm voldoen. Waar nodig zal de IGJ te zijner tijd handhavingsmaatregelen overwegen bij ziekenhuizen waar de informatiebeveiliging onvoldoende is.
Het klopt toch dat alle grote zorgorganisaties zoals ziekenhuizen en ggz-instellingen al jaren verplicht aangesloten zijn bij Z-Cert?
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor zorgorganisaties om zich aan te sluiten bij Z-CERT. Echter, alle Nederlandse ziekenhuizen die lid zijn van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (VVZ) zijn deelnemer van Z-CERT. Het zelfde geldt voor de Nederlandse GGZ instellingen. Daarnaast worden steeds meer zorgaanbieders uit andere (sub-)sectoren lid. Het Ministerie van VWS beleid is erop gericht de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector. Het Ministerie van VWS kiest er daarbij voor om de aansluiting van aanbieders en sectoren te organiseren op basis van een risico-gebaseerde aansluitstrategie. Dit is in oktober 2021 aan uw Kamer gecommuniceerd in een Kamerbrief.7 Deze strategie houdt in dat (sub-)sectoren met de grootste risico’s op cyberaanvallen – en de daarbij behorende impact – geprioriteerd worden aangesloten bij Z-CERT. Daarbij wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van Z-CERT. Op dit moment zijn bijna 300 instellingen uit verschillende (sub-)sectoren aangesloten bij Z-CERT.
Is intussen voor kleinere zorgaanbieders, zoals wijkverpleging, huisartsen, apothekers, ook aansluiting bij Z-Cert verplicht, aangezien daar ook veel gevoelige informatie is opgeslagen? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit dan wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Begrijpen wij correct dat Z-CERT ook gehackt is, terwijl Z-Cert juist degene is die zorgorganisaties moet attenderen op potentiële bedreigingen?
Nee, dat is niet correct. Z-CERT is niet gehackt. De website van Z-CERT heeft kortdurend hinder ondervonden van een DDoS-aanval. Dit heeft geen invloed gehad op de dienstverlening van Z-CERT.
Controleert Z-Cert ook bij zorgorganisaties of men de updates heeft geïnstalleerd? Zo nee, waarom niet en hoe wordt in dat geval toezicht gehouden?
Het zorgdragen voor de implementatie van de juiste ICT-producten, inclusief daarbij horende latere aanpassingen, is een eigen verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Z-CERT ziet niet toe op welke aanpassingen wel of niet worden geïnstalleerd, maar ondersteunt aangesloten zorginstellingen bij het zelf zorgdragen voor een afdoende veiligheidsniveau, en biedt hulp bij incidenten. Het toezicht op informatieveiligheid van zorgaanbieders is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De toetsingseisen die IGJ hanteert staan beschreven in het E-health toetsingskader en zijn onder andere gebaseerd op de wettelijke verplichte NEN-normen voor informatieveiligheid in de zorg, waaronder de NEN-7510. Onderdeel van de NEN norm 7510 is dat zorginstellingen kwetsbaarheden in hun software, bv. door middel van patches, moeten mitigeren.
In hoeverre heeft de NCTV nu ook zorgorganisaties toegevoegd indien bedreigingen worden vastgesteld?
De NCTV heeft een coördinerende rol bij de ontwikkeling van het beleid rond de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur. Hierbij zijn de verschillende vakdepartementen, waaronder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verantwoordelijk voor de sectoren die binnen hun beleidsdomein vallen. Ik zal u uiterlijk voor de zomer per Kamerbrief informeren over de stand van zaken van het aanwijzen van de zorgsector als vitale sector. In deze brief wordt u ook geïnformeerd over de implementatie van de herziene richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB2) en de richtlijn Veerkracht van Kritieke Entiteiten (CER) in het zorgveld.
Gaat u minimumeisen stellen aan programmas zodat slecht beveiligde programmas uitgebannen worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft in september 2022 een voorstel gedaan voor een Cyber Resilience Act (CRA). In deze verordening worden fabrikanten, importeurs en distributeurs van hard- en software die in de EU in de handel wordt gebracht verplicht er zorg voor te dragen dat deze voldoen aan de daar gestelde cybersecurityvereisten. Deze beveiligingseisen zullen ook gelden voor software in de zorg. Het Kabinet is positief over het voorstel. Over de inhoud van de CRA wordt momenteel nog onderhandeld. Naast de CRA zijn er reeds Europese verordeningen over medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (2017/745 en 2017/746) van kracht. Deze verordeningen stellen ook eisen aan de software die gebruikt wordt in medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
Zijn er wat u betreft andere aanvullende structurele maatregelen nodig om de ict-veiligheid en cyberweerbaarheid van Nederlandse ziekenhuizen en andere zorgorganisaties te versterken? Zo ja, welke en welke stappen neemt u samen met de ziekenhuizen en zorgorganisaties om hieraan te werken?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan de informatieveiligheid van het Nederlandse Zorgveld. Bewustwording van risico’s en het belang van zorgvuldig handelen door eigen medewerkers is essentieel voor goede informatieveiligheid, ook in de zorg. Ik zet daarom ten eerste in op het stimuleren van informatieveilig gedrag van zorgprofessionals. Daarvoor is het Ministerie van VWS in 2019 het project informatieveilig gedrag gestart. Via dit project werk ik aan een gestructureerde methode voor gedragsverandering op het gebied van informatieveiligheid, toegespitst op de Nederlandse zorgsector. In mijn brief «Voortgang op elektronische gegevensuitwisseling» van 15 december 2022 heb ik uw Kamer hier nader over geïnformeerd.8
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 en 8 is VWS-beleid er daarnaast op gericht om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen het zorgveld, middels een risicogestuurde aansluitstrategie. Er wordt ook actief ingezet op een uitbreiding van de diensten van Z-CERT.
Daarnaast zorg ik er samen met het zorgveld voor dat we de eerder genoemde NEN-normen voor informatiebeveiliging blijven ontwikkelen, en breng ik deze normen actief onder de aandacht bij zorgaanbieders. Zo heb ik NEN in 2022 de opdracht gegeven om een herziening van de NEN-7510 te coördineren, en daarbij ook implementatietools te ontwikkelen.
Eveneens heeft het Ministerie van VWS in januari 2023 samen met ROAZ Zuidwest-Nederland en GHOR Zuid-Holland Zuid een grootschalige oefening georganiseerd. Hierbij is gezamenlijk geoefend met een scenario waarin sprake was van digitale verstoring van onder andere de ziekenhuiszorg. De lessen die hieruit zijn getrokken zullen de komende tijd worden gebruikt om de voorbereiding op dergelijke incidenten te verbeteren.
Tot slot wordt de komende tijd gewerkt aan de implementatie van nieuwe Europese richtlijnen met betrekking tot informatieveiligheid (NIB2) en algemene weerbaarheid (CER). Over de deze implementatie zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
De mogelijke sluiting van het Gelre Ziekenhuis Zutphen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «Zutphen houdt volwaardig ziekenhuis», «Sluiting ziekenhuisafdelingen Zutphen: gemeente laat er een expert naar kijken» alsmede «Deventer ziekenhuis voorziet geen problemen»?1, 2, 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat het bestuur van Gelre ziekenhuizen eerst een belofte doet en dan binnen zeven maanden zonder nader overleg aangeeft het ziekenhuis uit te kleden door de afdelingen spoedeisende hulpafdeling en verloskunde te willen sluiten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in dit geval Gelre Ziekenhuizen, om te beslissen over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen zoals het zorgpersoneel of bewoners kunnen leiden. Daarom is het van belang dat zij goed en tijdig worden betrokken bij de plannen en de verdere besluitvorming.
Kunt u een chronologisch overzicht geven van het consultatieproces, zoals dat wettelijk is voorgeschreven? Met wie en wanneer is er geconsulteerd? Kunt u daarnaast de bijbehorende informatie meezenden die betrokkenen op dat moment hebben ontvangen?4
In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staan de stappen vermeld die een zorgaanbieder moet doorlopen bij een voorgenomen besluit om de acute verloskundeafdeling, IC, en/of SEH te sluiten of het zorgaanbod daar aan te passen. Voor een chronologisch overzicht van het consultatieproces verwijs ik naar het stroomschema AMvB en regeling acute zorg5. Deze informatie heb ik als bijlage bij deze Kamervragen toegevoegd.
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat er vanaf september 2020 gesprekken worden gevoerd over de locatieprofielen van beide locaties (Apeldoorn en Zutphen). Medewerkers, de cliëntenraad, de regionale zorgpartners én andere belangrijke stakeholders zijn bij deze gesprekken betrokken. Ook de medisch specialisten zijn intensief in het proces meegenomen. Het medisch stafbestuur en de verpleegkundige adviesraad van Gelre Ziekenhuizen kunnen zich vinden in de richting van het voorgenomen besluit, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen heeft verder te kennen gegeven dat de belanghebbende gemeenten in 2021 zijn geconsulteerd in een proces met regionale zorgpartners. Hiertoe zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd.
Het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen borduurt voort op de consultatieronde uit 2021, maar heeft een op zichzelf staand consultatieproces, dat nog in volle gang is. Hetzelfde kan gezegd worden van de schriftelijke informatie die aan betrokkenen wordt verstrekt. Deze informatie heb ik niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de bestuursvoorzitter van Gelre ziekenhuizen betekenen dat betrokkenen zijn/worden geïnformeerd en daarmee dus niet worden geconsulteerd conform de wet? Zo nee, waarom niet?
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij alle noodzakelijk stappen zullen volgen zoals voorgeschreven in AMvB en de regeling acute zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangegeven wat de precieze aantallen in de afgelopen drie jaar zijn geweest met betrekking tot de huisartsenpost, spoedeisende hulpafdeling en het aantal baby’s dat in het ziekenhuis in Zutphen is geboren?
Vanuit Gelre Ziekenhuizen heb ik de volgende cijfers ontvangen:
2020
2021
2022
Consulten
12.254
16.492
14.178
Telefonisch consult
10.818
7.399
12.443
Visites
2.804
2.605
2.644
2020
2021
2022
Aantallen
11.085
11.384
12.467
2020
2021
2022
Geboortes
799
664
686
Gaat u, daar het gemeentebestuur aangeeft dat ze een expert ernaar willen laten kijken, zorgen dat deze expert toegang krijgt tot alle financiële informatie zodat zichtbaar wordt hoe de kosten gealloceerd zijn, aangezien er in een grotere organisatie keuzemogelijkheden zijn met betrekking tot de toewijzing van kosten? Is het niet eerder de locatie Apeldoorn van de Gelre Ziekenhuizen waar de financiële problemen zitten, die afgewenteld worden op de locatie Zutphen? Zo nee, kunt u aantonen dat dit niet het geval is?
Gelre Ziekenhuizen gaat als zorgaanbieder over de eigen bedrijfsvoering en dient daarbij uiteraard aan de relevante wet- en regelgeving te voldoen. Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat zij reeds onder bijzonder beheer staan bij de banken, aan hen leggen zij financiële verantwoording af. Dit doen zij eveneens aan de zorgverzekeraars. Het valt niet binnen mijn verantwoordelijkheid als Minister om zorgaanbieders te verplichten openheid te geven over hun interne financiële huishouding.
Kunt u reflecteren op het Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)-rapport dat in opdracht van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ)/ Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) is uitgevoerd in relatie tot het plan om de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Zutphen te sluiten?5
Op het TNO-rapport heb ik gereageerd in mijn brief van 15 december 2022.7
Gelre Ziekenhuizen is niet voornemens de SEH als zodanig volledig te sluiten. Deze wordt wel anders georganiseerd. In het voorgenomen besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen is opgenomen dat hoogcomplexe spoedzorg geconcentreerd zal worden in Apeldoorn. Op de locatie in Zutphen blijft een 24/7 voorziening aanwezig die zal worden ingericht voor laagcomplexe spoedzorg.
Het genoemde TNO-rapport richt zich op het sluiten van een SEH in de nacht. Dat is hier nadrukkelijk niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat u van dit besluit vindt in relatie tot de unaniem aangenomen motie dat leefbaarheid en nabijheid van zorg meegewogen moeten worden bij de inrichting van het zorglandschap?6
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken om te kijken naar differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen in de regio. Het uitgangspunt is: de zorg dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Volgens de bereikbaarheidsanalyse 2022 van het RIVM is de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen niet gevoelig voor de nu nog geldende 45-minutennorm. Inwoners, voor wie Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen bij een eventuele sluiting van de SEH of afdeling acute verloskunde nog binnen 45 minuten met een ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde worden gebracht, volgens het theoretische rijtijdenmodel. Daarnaast blijft er volgens Gelre Ziekenhuizen zorg geleverd worden op de locatie in Zutphen. Het gaat hierbij om planbare zorg en laagcomplexe spoedzorg. Voor hoogcomplexe spoedzorg zullen patiënten terecht kunnen op de locatie in Apeldoorn.
Zoals toegelicht in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg zijn er meerdere redenen om de 45-minutennorm te vervangen.9 Bij het ontwikkelen van een alternatief zal de nabijheid van acute zorg in acht genomen worden.
Kunt u alstublieft in kaart brengen wat de adherentie van de verschillende ziekenhuizen in Gelderland is?
Ik heb geen gegevens over de adherentiegebieden van ziekenhuizen in Gelderland.
Kunt u aangeven hoe u in het kader van uw Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg voor heel Gelderland de acute zorg wil borgen?
In zowel de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg als in het IZA is opgenomen dat Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ-en) aan de slag gaan met het opstellen van ROAZ-beelden en -plannen. Het doel van het ROAZ-beeld is het identificeren van de ontwikkelingen in de zorgvraag en zorgaanbod en de knelpunten in toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van acute zorg. De ROAZ-beelden geven inzicht in welke actoren en karakteristieken in de regio een rol spelen om te komen tot effectieve interventies. Het ROAZ-plan beschrijf vervolgens op basis van het ROAZ-beeld wat de prioritaire opgaven zijn en de afspraken die regionale zorgpartijen maken om deze aan te pakken. Daarnaast worden afspraken gemaakt in de regio over de transformatieopgaven die nodig zijn om de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de acute zorg in Gelderland duurzaam te borgen.
Kunt u per ziekenhuis per jaar aangeven hoeveel stops er de afgelopen drie jaar zijn geweest bij de ziekenhuizen in Zutphen, Deventer, Arnhem, Zwolle en Apeldoorn?
Ik ga er van uit dat u met het begrip «stops» hier doelt op de SEH-stops van de betreffende ziekenhuizen. Een SEH-stop is een logistiek instrument en kan een hulpmiddel zijn om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van groot belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling en ook tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten altijd – ook tijdens een SEH-stop – terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Ik beschik niet over informatie over het aantal SEH-stops op het niveau van individuele ziekenhuizen of over de afgelopen drie jaar. Wel heb ik informatie10 over de SEH-stops in de betreffende regio’s in de maand januari 2023:
In de zeven ziekenhuizen in de ROAZ-regio Zwolle waren er in januari 2023 in totaal 35 SEH-stops.
In de zes ziekenhuizen in de ROAZ-regio Oost waren er in januari 2023 in totaal 16 SEH-stops.
Digitalisering in de zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Platform revolutie in de zorg», «VWS gaat voor data beschikbaarheid in 2035», en het platform OpenEHR?1, 2, 3
Ja.
Klopt het dat diverse landen gebruikmaken van de internationale standaard openEHR? Kunt u aangeven wat openEHR voor de Nederlandse zorgmarkt zou kunnen betekenen? Wordt openEHR ergens in Nederland al toegepast?
Ja, het klopt dat in diverse landen gebruik gemaakt wordt van openEHR. OpenEHR is een standaard voor informatiemodellering voor opslag van zorgdata. Daarnaast zijn er ook andere (internationale) standaarden voor informatiemodellen beschikbaar, zoals bijvoorbeeld de zorginformatiebouwstenen. Deze worden naast elkaar gebruikt in Nederland, waarbij openEHR beperkt wordt toegepast. Op dit moment is Nictiz met veldpartijen bezig deze standaarden te vergelijken en zo uit te zoeken of, en zo ja, welke rol ze kunnen spelen op de Nederlandse zorgmarkt.
Wordt bij de besteding van transitiegelden, ten behoeve van de verdere uitrol van digitalisering van gegevensuitwisseling in de zorg, gedacht aan nieuwe Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt & Professional (VIPP)-regelingen? Zo ja, in welke domeinen? Kunt u aangegeven met een overzicht wat de huidige VIPP-regelingen zoals babyconnect hebben gekost en concreet hebben opgeleverd?
Er lopen op dit moment nog vier VIPP-regelingen. Dit zijn een regeling voor de huisartsen (VIPP OPEN 75 miljoen), de medisch specialistische zorg (VIPP 5 75 miljoen), de verpleegkundige overdracht (VIPP Inzicht circa 30 miljoen) en geboortezorg (Babyconnect 30 miljoen). De programma’s zijn gericht op ontsluiting van medische gegevens richting patiënt en in sommige gevallen ook op de gegevensuitwisseling tussen instellingen onderling. De regelingen zijn implementatieprogramma’s.
Met de VIPP-programma’s voor de huisartsen en de medisch specialistische zorg kunnen bijna alle huisartsen en instellingen voor medisch specialistische zorg in Nederland gegevens delen met hun patiënten (via een persoonlijke gezondheidsomgeving en portaal). Het VIPP programma voor de medisch specialistische zorg is er daarnaast op gericht om de uitwisseling van patiëntgegevens tussen instellingen voor medisch specialistische zorg te realiseren. Implementatie vindt nu plaats, vooruitlopend op de wettelijke verplichting die hierover volgt onder de Wegiz.
Babyconnect richt zich naast ontsluiting richting PGO ook op uitwisseling tussen professionals. Eind 2022 heeft er in Noord Holland onderling gegevensuitwisseling plaatsgevonden tussen een aantal eerstelijnsverloskundige praktijken en het Dijklander ziekenhuis. Dit betekent dat het mogelijk is om onderling actuele gegevens uit te wisselen op elk gewenst moment. Het jaar 2023 staat in het teken van de implementatie en opschaling.
Net als bij Babyconnect richt VIPP InZicht zich naast ontsluiting richting PGO ook op uitwisseling tussen professionals. De ontsluiting van een beperkte set verpleegkundige gegevens uit Elektronische Clientendossier systemen in de PGO’s wordt momenteel getoetst. Ook zijn de eerste kwalificaties door Nictiz hiervoor verstrekt. De eerste succesvolle proefimplementaties van verpleegkundige overdracht hebben plaatsgevonden tussen VVT-instellingen. De komende periode staat in het teken van de realisatie van uitwisseling tussen VVT-instellingen en ziekenhuizen, implementatie en opschaling.
Voor de farmacie wordt gewerkt aan een stapsgewijze opschaling met een VIPP-regeling. Inzet van deze regeling voor openbare apotheken is het elektronisch uitwisselen van medicatiegegevens tussen zorgverleners in de keten, de medicatiebewaking en het ontsluiten van medicatie gegevens naar de patiënt. De regeling sluit aan bij het Landelijke Programma Medicatieoverdracht. Voordat de informatiestandaarden breed uitgerold worden in de praktijk, worden ze uitgebreid getoetst. Het programma medicatieoverdracht organiseert daartoe een «Kickstart». Daarin wordt in een beperkte setting aangetoond dat de informatiestandaard werkt in de praktijk. Op dit moment werken in de Kickstart Medicatieoverdracht een beperkt aantal zorgaanbieders vanuit acht sectoren, waaronder openbare apotheken in de regio Rijnmond en regio Friesland, in een beperkte setting aan het implementeren van de medicatieoverdracht. Hiermee wordt de basis gelegd voor een verdere stapsgewijze opschaling, waarop de VIPP regeling op in zal haken.
Er zijn nu geen plannen om transitiegeld te besteden aan nieuwe VIPP regelingen. Conform afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) maak ik een deel van de middelen uit het coalitieakkoord voor gegevensuitwisseling beschikbaar voor PGO’s om ook de komende jaren bij te dragen aan ondersteuning van burgers bij het gebruik van PGO’s en de verdere ontwikkeling van gegevensuitwisseling via het MedMij afsprakenstelsel.
In hoeverre is de functionaliteit die VIPP 1 heeft opgeleverd, daadwerkelijk gebruikt en nog in gebruik?
Het versnellingsprogramma informatie-uitwisseling patiënt en professional 1 voor ziekenhuizen is begin 2020 afgerond. Binnen het programma is gerealiseerd dat patiëntgegevens en bijbehorende correspondentie in een patiëntenportaal zichtbaar zijn en dat patiënten deze ook gebruiken. Patiëntenportalen zijn blijvend in gebruik bij ziekenhuizen en ondersteunend aan het zorgproces. Daarnaast is binnen het programma gewerkt aan het digitaal aanbieden van medicatievoorschriften aan de openbare apotheek en het verstrekken van digitaal gestandaardiseerde medicatieoverzichten aan de patiënt, zodat recepten elektronisch worden verstuurd. Bij ziekenhuizen en instellingen die aan deze module van het programma deelnamen en dit hebben afgerond, wordt deze functionaliteit voor zover bekend nog steeds gebruikt.
In hoeverre vindt afstemming met leveranciers plaats zodat er meer aansluiting is bij de actuele ontwikkelingen zoals internationale standaarden en of bestaande geïmplementeerde oplossingen?
Bij de digitalisering van de zorg is samenwerking met ICT-leveranciers een belangrijk element. Zo worden door het Zorginstituut Nederland (ZIN) en Nictiz informatiestandaarden opgesteld, in samenwerking met ICT-leveranciers. In het kader van een aantal grote programma’s en stimuleringsregelingen, zoals bijvoorbeeld Medicatieoverdracht en Verpleegkundige overdracht, is er veel afstemming met direct betrokken ICT-leveranciers. Daarnaast bereid ik nu een meer structurele afstemming voor op zowel strategisch als tactisch niveau. Tevens werken ICT-leveranciers in diverse werkgroepen en commissies verzorgd door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN), in opdracht van VWS, aan (nieuwe) afspraken over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. De totstandkoming van deze afspraken is openbaar. Iedere belanghebbende is uitgenodigd mee te doen. De vaststelling van de norm is transparant, deelname kent een open karakter, en de norm en toegang ertoe komen op een eerlijke, redelijke en niet-discriminerende manier tot stand. Bovendien zijn heldere afspraken in het belang van ICT-leveranciers.
Ik vind het belangrijk om aan te sluiten bij internationale, open standaarden. Aansluiting bij internationale ontwikkelingen, normen en open standaarden kan er namelijk voor zorgen dat nationale markten toegankelijker worden voor toetreding van internationale ICT-leveranciers en andersom. Via de Wegiz wil ik een wettelijke verplichting van (delen van) deze afspraken bewerkstelligen.
Klopt het dat er diverse VIPP-trajecten waren die geen aansluiting vonden bij de ontwikkelingen in het zorglandschap – vooral niet vanuit het oogpunt van impact, schaalbaarheid en aansluiting bij internationale standaarden?
Nee, dit is niet de bedoeling. De regelingen zijn samen met de verschillende brancheorganisaties opgesteld en zij begeleiden ook de uitvoering van de programma’s. Het uitgangspunt is daarbij geweest dat de VIPP regelingen bijdragen aan ontwikkelingen in het zorglandschap. De VIPP-trajecten volgen de geldende standaarden en in het veld bestaande richtlijnen, dit om het aansluiten en gebruik door het zorgveld zo goed mogelijk te stimuleren. En in de regelingen worden eisen gesteld welke standaarden geïmplementeerd moeten worden.
Zo is binnen de VIPP 1 en 2 regeling de inbouw van de BasisgegevenssetZorg gestimuleerd, waarvan de uitwisseling straks met de Wegiz wordt verplicht. Specifiek voor de implementatie richting Persoonlijke gezondheidsomgevingen (PGO’s) moeten binnen de lopende VIPP regelingen (de leveranciers) van deelnemende instellingen voldoen aan het MedMij Afsprakenstelsel. Dit is de standaard voor het veilig uitwisselen van gegevens richting de PGO.
Kunt u aangeven hoe het staat met het programma CumuluZ dat de Universitair Medisch Centra (UMC’s) ontwikkelen? Hoeveel financiële middelen zijn hieraan besteed en door wie? Hoe wordt gecheckt dat dit een werkbaar voorstel is en past bij andere initiatieven om tot een nationale infrastructuur te komen zoals Twiin en Nuts?
Het programma CumuluZ is geïnitieerd en gefinancierd door de Nederlandse Federatie van Universitair Medisch Centra (de NFU). VWS heeft hieraan geen financiële middelen besteed.
Dit jaar is de CumuluZ initiatiefase gestart waarbij er vier gebruikstoepassingen worden uitgewerkt. Één ervan is gericht op secundair gebruik van data voor onderzoek. Dit deel wordt gezamenlijk gefinancierd met Health-RI. Twee andere proeftuinen richten zich op gebruikstoepassingen voor patiënten en zorgverleners. Deze toepassing worden samen ontwikkeld met andere zorgpartners uit de regio (algemene ziekenhuizen, huisartsenposten, SEH’s en huisartsen). In een laatste proeftuin wordt samen met de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR) alternatieve mogelijkheden voor beeldbeschikbaarheid onderzocht. Als de proeftuinen succesvol zijn kunnen ze landelijk worden opgeschaald.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een landelijk dekkende infrastructuur? Waaraan moet deze volgens u voldoen? In welke mate wordt gebruiktgemaakt van huidige infrastructuren en is het de bedoeling dat alle zorgaanbieders hierop aangesloten zijn?
Ik heb, aanvullend op de ingezette koers van standaardisatie van elektronische gegevensuitwisseling en de Wegiz, laten onderzoeken of een grotere centrale publieke rol noodzakelijk is voor de totstandkoming van een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling. De eerste resultaten van het onderzoek heb ik zeer recent ontvangen. Dit rapport zal samen met een beleidsreactie binnenkort aan uw Kamer worden gezonden.
Wat doet u om een eenduidige wijze van informatie invoeren in het bronsysteem door zorgprofessionals te bespoedigen?
Om een eenduidige wijze van informatie invoeren te bespoedigen, wordt er gestuurd op het uniforme gebruik van terminologiestandaarden en informatiemodellen (Eenheid van Taal). Daarnaast dient de invoer van informatie altijd aan te sluiten op het zorgproces, waarbij er zo min mogelijk sprake mag zijn van extra administratieve lasten.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het vaststellen van een gestandaardiseerde (open) application programming interface (API)-strategie? Hoe wordt geborgd dat het uitgesloten is dat deze gestandaardiseerde (open) API-strategie afwijkt van internationale open standaarden, dus zonder spreekwoordelijk Nederlands sausje hetgeen het aanbod beperkt en duur maakt? Hoe wordt geborgd dat leveranciers ook tempo maken met het maken van koppelingen op basis van open API’s?
In het programma API-strategie bij Nictiz wordt momenteel gewerkt aan een nationale API-strategie voor de zorg. Eén van de resultaten is een set van API-eisen. Deze zijn in nauwe samenwerking met het zorgveld is opgesteld, waaronder met grote leveranciers van zorginformatiesystemen. In 2023 wordt een goed bruikbare API-bibliotheek gerealiseerd, die marktspelers actief kunnen vullen, onderhouden en gebruiken. Enkel API’s die voldoen aan de set van API-eisen kwalificeren zich voor publicatie in de API-bibliotheek. Door aan te sluiten bij voor de doelgroep bekende en internationaal breed gedragen werkwijzen, wordt draagvlak gecreëerd en adoptie gestimuleerd. Het middels de API-bibliotheek te creëren overzicht confronteert de markt met de diversiteit aan oplossingen die is ontwikkeld en geeft inzicht in welke richting mogelijk is: goede API’s ten behoeve van databeschikbaarheid voor datahergebruik.
De API-eisen worden ontwikkeld en beheerd in voortdurende afstemming met een werkgroep van partijen waarop de eisen betrekking hebben. Dat betreft ook internationaal opererende partijen.
De huidige API-eisen gaan al uit van compliance aan internationale standaarden.4 De API-eisen worden volledig open gepubliceerd in het Engels en op GitHub: de meest gebruikte internationale bron voor open specificaties alwaar de gehele internationale gemeenschap van softwareontwikkelaars inzicht heeft en kan ondersteunen bij het verbeteren van de eisen. Zo wordt het risico van inmenging van al te specifieke belangen beheerst. De kans op een uniek en specifiek Nederlands sausje wordt met bovengenoemde aanpak geminimaliseerd.
De API-bibliotheek biedt straks inzicht in welke leverancier welke API aanbiedt en tegen welke prijs, dit stimuleert marktwerking en concurrentie. De bibliotheek biedt ook duidelijkheid en zekerheid aan (nieuwe) leveranciers doordat de eisen waaraan hun systemen moeten voldoen transparant zijn. Daarnaast gaat ook de implementatie van de Wegiz het gebruik van API’s stimuleren en daarmee leveranciers aansporen om API’s sneller (door) te ontwikkelen. Voor aangewezen uitwisselingen onder de Wegiz wordt een norm verplicht gesteld, inclusief te gebruiken API. Deze API’s zijn zo ontworpen dat zij op onderdelen ook voor andere uitwisseling herbruikbaar zijn. Zo wordt geborgd dat het tempo van de implementatie van open API’s meelift met het tempo van de in Wegiz-kader verplicht gestelde uitwisselingen. Daarbij zorgt de herbruikbaarheid-op-onderdelen van de API’s ervoor dat de implementatie van volgende uitwisselingen kan profiteren van de implementatie van vorige.
Hoe wordt voorkomen dat die koppelingen tot verdienmodellen worden gemaakt, bijvoorbeeld door hoge kosten te rekenen bij iedere keer dat een koppeling wordt gebruikt zoals Chipsoft naar wij begrijpen doet?
Op dit moment is niet altijd duidelijk waar de prijzen die leveranciers rekenen voor implementatie en gebruik van een API op gebaseerd zijn, de markt is niet transparant. Daar moet de API-bibliotheek verandering inbrengen. De API-bibliotheek maakt inzichtelijk welke leverancier een API aanbiedt en welke data met een API beschikbaar kunnen worden gemaakt. Op deze manier krijgen zorginstellingen beter zicht op welke API’s ze nodig hebben en wie ze levert. Leveranciers en zorginstellingen die API’s aanbieden en in gebruik hebben moeten dit registreren in de API-bibliotheek, zo kan een zorginstelling zien bij welke leveranciers ze terecht kunnen en met welke andere instellingen ze kunnen uitwisselen.
De bibliotheek maakt daarnaast ook duidelijk welke investeringen een zorginstelling moet doen om een API in gebruik te kunnen nemen. Denk bijvoorbeeld aan implementatiekosten, maar ook aan aanpassingen die in bestaande systemen doorgevoerd moeten worden. Op deze manier worden de kosten die voor een API gemaakt worden voorspelbaarder.
Hoe gaat u voorkomen dat telkens een apart convenant nodig is als zorgorganisaties besluiten gegevens met elkaar uit te wisselen, met hoge administratieve lasten en grote vertraging tot gevolg?
Voor gegevensuitwisseling tussen zorgorganisaties bestaan wettelijke kaders en dus is een convenant in beginsel niet nodig. Een zorgorganisatie mag niet zomaar persoonsgegevens uitwisselen met andere organisaties. De algemene regel is dat verstrekken van persoonsgegevens alleen mag voor het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld, of een daarmee verenigbaar doel. Verwerking voor een ander doel is alleen mogelijk met de toestemming van de betrokkene óf als de verwerking is gebaseerd op een wettelijke bepaling. Daarnaast geldt dat gegevensverwerking gebaseerd moet zijn op een van de zes grondslagen uit artikel 6 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot Mitz? Klopt het dat alle betrokken leveranciers moeten investeren in de ontwikkeling? Klopt het dat de kosten aan de kant van leveranciers niet worden bekostigd vanuit Mitz? Worden de eisen aan koppelingen gesteld op basis van open internationale standaarden? Hoe wordt geborgd dat historie met betrekking tot reeds gegeven consent eenmalig en eenduidig overgezet kan worden?
De gemeenschappelijk voorziening voor toestemming (Mitz) is door het Informatieberaad Zorg aangewezen als bouwsteen. Bouwstenen zijn voorzieningen of standaarden die zorgpartijen in staat stellen digitaal informatie uit te wisselen en dragen daarmee bij aan een duurzaam informatiestelsel. Mitz is daarnaast ook opgenomen in het IZA. Zorgaanbieders hebben zich middels het IZA verbonden om Mitz uiterlijk 2025 te implementeren.
Mitz is technisch gereed en wordt nu op kleine schaal uitgerold. De bredere uitrol zal later in 2023 plaatsvinden. De eerste zorgpartijen en leveranciers kunnen aansluiten op Mitz, en de verwachting is dat medio 2023 burgers/cliënten toestemmingen in Mitz kunnen registreren. Ik zal na de zomer met een voorlichtingscampagne het bewustzijn van burgers proberen te verhogen. Tegelijk met de VWS-voorlichting zal ook VZVZ de toestemmingsvoorziening Mitz in een eigen campagne presenteren. Er wordt op dit moment door VZVZ en diverse koepels gewerkt aan het governance model van Mitz. Het governance-model betreft de wijze waarop zorgverleners invloed kunnen uitoefenen op de opzet en werking van Mitz. Op die wijze kunnen de zorgverleners hun rol als verwerkersverantwoordelijke in de zin van de AVG daadwerkelijk vormgeven.
Betrokken leveranciers hebben ontwikkelkosten om aansluiting op Mitz te realiseren. Zij zullen die kosten doorberekenen aan hun klanten, het vraagt daarom ook een investering van zorgverleners om hun ICT-systeem te laten aansluiten op Mitz. De aanpassing van de systemen inclusief ondersteuning van de migratie van huisartsen, huisartsenposten en spoedeisende hulp is met een VWS-subsidie gerealiseerd. Ik heb daarnaast een aanvullende subsidie verstrekt voor het aansluiten van GGZ, apotheken en ambulance. Met deze subsidies worden de aansluitkosten van ICT-leveranciers gecompenseerd.
De koppelvlakken zijn gebaseerd op open standaarden: de HL7 standaarden (met name HL7- FHIR voor wat betreft de inhoud van de toestemming), de autorisatie flow volgt OAuth (open standaard voor autorisatie) en de certificaten zijn op basis van SAML. Voor de toestemmingsconcepten is aangesloten bij de internationale XACML standaard. Voor de Nederlandse codelijsten is aansluiting gezocht bij onder andere Nictiz (zorgaanbiedercategorie), UZI (zorgaanbieder-id en zorgverlener-id) en BSN (DigiD via Logius). Dit past binnen de internationale standaarden.
Als zorgaanbieders al toestemmingen van patiënten hebben vastgelegd, dan kunnen deze (mits deze voldoen aan bepaalde voorwaarden) overgezet worden naar Mitz, zodat een persoon die inlogt op MijnMitz de toestemming kan zien en online kan beheren. Indien een reeds afgegeven toestemming afwijkt van de wijze waarop Mitz toestemmingen registreert, dan wordt deze niet in Mitz overgenomen. De persoon zal dan zelf alsnog zijn toestemmingskeuze in Mitz moeten registreren.
Klopt het dat het landelijke Twiin afsprakenstelsel nog niet helder en niet operationeel is? Kunt u het antwoord toelichten?
Het Twiin afsprakenstelsel is klaar om geïmplementeerd te worden. Het afsprakenstelsel beschrijft de noodzakelijke afspraken op alle lagen van het interoperabiliteitsmodel voor het veilig en betrouwbaar delen van gegevens in de zorg. In het afsprakenstelsel staat beschreven hoe via Gekwalificeerde Twiin Knooppunten (GTK’s) de beschikbaarheid van gegevens voor landelijke zorgtoepassingen werkt door bestaande zorgnetwerken (bijvoorbeeld XDS, maar ook andere netwerken) en gemeenschappelijke voorzieningen in samenhang te verbinden. Het Twiin afsprakenstelsel is in afstemming met diverse partijen ontwikkeld en is voor iedereen toegankelijk via de Twiin website.
Er is geen enkele belemmering voor partijen om te starten met Twiin. Een zestal partijen (RSO’s en VZVZ) hebben zich aangemeld als GTK-dienstverlener. In de praktijk blijkt het voor de zorgaanbieders een grote stap te zijn om in één keer aan de vereisten van het Twiin afsprakenstelsel te voldoen. Daarom is ervoor gekozen om stapsgewijs, via plateaus, het stelsel in gebruik te nemen. Hiermee is het voor de zorgaanbieders ook duidelijk waar zij staan ten opzichte van de eisen in het afsprakenstelsel. Om landelijk te kunnen communiceren moet aan alle eisen voldaan worden.
Hoe gaat u borgen dat er bij de verplichting van spoor 2 minder afhankelijkheid gaat bestaan van enkele aanbieders?
Met het wetsvoorstel voor de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) worden zorgaanbieders stapsgewijs verplicht erop toe te zien dat zorgverleners gegevens onderling elektronisch met elkaar kunnen uitwisselen. Uiteindelijk moet de uitwisseling genormaliseerd en onafhankelijk van een specifieke elektronische infrastructuur plaatsvinden. Dit wordt bereikt door in spoor 1 voor aangewezen gegevens elektronische uitwisseling verplicht te kunnen stellen, en in spoor 2 daarbij specifieke en transparante eisen te stellen ten aanzien van normalisatie en gestandaardiseerde gegevensuitwisseling. De openbaarheid van deze eisen maakt het voor leveranciers van deze producten of diensten al makkelijker om toe te treden tot deze markt. Het doel van deze eisen is volledige interoperabiliteit. Deze interoperabiliteit maakt het minder makkelijk om klanten en data af te schermen voor andere partijen, zodat zorgaanbieders makkelijker over kunnen stappen naar een ander product, leverancier of een andere dienst. Voor leveranciers van deze producten of diensten wordt het daarmee ook makkelijker om toe te treden tot deze markt.
Doordat meer aanbieders informatietechnologieproducten of -diensten op de zorgmarkt zullen komen, krijgen zorgaanbieders meer keuze tussen verschillende informatietechnologieproducten of -diensten. Ook is het voor aanbieders van informatietechnologieproducten of -diensten door standaardisering eenvoudiger om hun product of dienst zonder aanpassingen te doen in te passen bij zorgaanbieders, in meerdere sectoren en op landelijk niveau. De afzetmarkt wordt hierdoor dus ruimer.
Klopt het dat er slechts één aanbieder is van het uitwisselen van beeld en dat DVD-exit een gesloten systeem is, niet conform open internationale standaarden? Betekent dit dat sprake is van interoperabiliteit? Deelt u de conclusie dat het niet aantrekkelijk lijkt om in een nieuw open interoperabel systeem toe te laten terwijl het systeem geen gestructureerde informatie geeft en slecht koppelt met andere systemen, aangezien er inmiddels veel is geïnvesteerd in DVD-exit?
Er zijn meerdere partijen die oplossingen bieden voor het uitwisselen van beelden, deze worden veelal regionaal ingezet. Om te komen tot landelijke dekking is door de betrokken partijen gezamenlijk voor de korte termijn een bewuste keuze gemaakt om de DVD’s die zijn gebruikt in het zorgproces snel uit te faseren. Hiertoe is middels een transparant inkoopproces een voorziening, het Twiin Portaal DVDexit, gecreëerd.
DVDexit biedt gateways aan de instellingen die lokale integratie met de PACS-systemen mogelijk maakt om radiologische beelden uit te wisselen5. De PACS-systemen in de ziekenhuizen zijn gekoppeld met het portaal. DVDexit wisselt gegevens uit conform de internationale standaard DICOM mail, een standaard die gebruikt wordt in alle PACS- en EPD-systemen. De dienst is interoperabel, dat wil zeggen dat verslagen en beelden geïntegreerd in het werkproces vanuit het ene systeem van een zorgaanbieder met een andere zorgaanbieder uitgewisseld wordt. Deze uitwisseling verloopt via een centrale component. Naar de toekomst wordt binnen het focusprogramma Twiin en in de NEN-norm Beeldbeschikbaarheid gewerkt aan een meer gedistribueerde oplossing voor beeldbeschikbaarheid om niet alleen het versturen te ondersteunen maar ook het raadplegen mogelijk te maken.
Functioneel voldoet DVDexit aan de behoefte van het zorgveld om radiologische beelden van de ene zorgaanbieder naar de andere zorgaanbieder te versturen. Inmiddels worden meer dan 140.000 beelden per maand uitgewisseld en is de relatief beperkte investering per zorgaanbieder daarmee zeker de moeite waard. Voor goede, veilige en doelmatige zorg is echter een overzicht (tijdlijn) nodig van alle beelden en verslagen die er van een patiënt zijn bij verschillende zorgaanbieders, om van daaruit als zorgverlener gericht op te kunnen vragen (vanuit een behandelrelatie en mits daarvoor toestemming is gegeven). In die behoefte kan DVDexit niet voorzien.
Wat is de huidige stand van zaken en hoe wordt regie gevoerd op het lage gebruik van Persoonlijke Gezondheidsomgevingen (PGO’s)?
Uw Kamer ontvangt begin april een voortgangsbrief over de stand van zaken rond persoonlijke gezondheidsomgevingen. Daarin wordt ingegaan op de resultaten van het versnellingstraject MedElkaar dat nu ruim een jaar loopt, de PGO visie die samen met zorgverleners in het kader van het IZA wordt opgesteld, de recente ontwikkelingen rond het gebruik en de benodigde aanpassingen om tot versnelling/verbetering van de inzet van PGO’s te komen.
Hoeveel gemeenschapsgeld is reeds besteed aan het PGO-project qua voorbereiding en uitvoering?
Het is lastig om een precies totaalbedrag te geven. De kosten voor het kunnen ontsluiten van brongegevens door zorgverleners via onder andere de VIPP-programma’s zijn niet alleen nodig zijn voor het ontsluiten naar PGO’s, maar ook voor ontsluiting naar portalen en voor de gegevensuitwisseling tussen professionals. Deze kosten kunnen derhalve niet (alleen) aan PGO’s en aan ontsluiting van gegevens naar de patiënt worden toegeschreven en zijn breder nodig om te komen tot databeschikbaarheid.
Kosten die wel direct kunnen worden toegeschreven aan PGO’s zijn kosten voor ontwikkeling, gebruik, het Medmij afsprakenstelsel en communicatie. Om te zorgen dat er voldoende PGO’s op de markt zouden zijn (het was immers een nog niet bestaand product), hebben in 2018 24 leveranciers via de Subsidieregeling «impulsfinanciering PGO-leveranciers» 160.000 euro subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een PGO (4 miljoen euro in totaal).
Om de PGO gratis aan te kunnen bieden aan burgers is daarnaast in 2019 een gebruikersregeling ingesteld. Deze regeling is een tijdelijke financieringsregeling met een optie voor jaarlijkse verlenging tot en met 2023 (deze optie is inderdaad gebruikt). Leveranciers krijgen 7,50 euro (in 2023 verhoogd naar 10 euro) voor elke gebruiker die tenminste één keer actief gegevens ophaalt. Tot en met januari 2023 heeft dit voor ruim 130.000 gebruikers ongeveer 1 miljoen euro gekost (daarnaast is ruim een miljoen euro uitgekeerd voor vergoedingen voor herkwalificatiekosten van 30.000 euro per leverancier in 2021 en 35.000 euro in 2023).
De exploitatie, het beheer en de doorontwikkeling van het MedMij-afsprakenstelsel zijn in handen van de stichting MedMij. MedMij wordt via een instellingssubsidie van jaarlijks ruim 8 miljoen euro gefinancierd door Zorgverzekeraars Nederland en het Ministerie van VWS. Tenslotte is vanaf 2020 3,9 miljoen euro uitgegeven voor het project PGO on air, waarmee de bekendheid en communicatie rond PGO’s wordt gestimuleerd.
Het is de bedoeling dat door de inzet van PGO’s mensen zelf meer regie kunnen nemen op hun gezondheid en zorg. Dat zal naarmate het gebruik stijgt naar verwachting ook tot aanzienlijke baten binnen en buiten de zorg leiden (minder medicatiefouten, minder zorggebruik en minder uitval van mensen).
Klopt het dat de business case om te investeren voor een groot deel van de zorgorganisaties nu niet positief is? Hoe gaat u voorkomen dat organisaties de prikkel voelen om veel door te verwijzen om de kosten van het systeem rendabel te maken?
Ik heb in algemene zin geen zicht op welke investeringen in IT-systemen rendabel zijn voor zorgorganisaties. Ik werk samen met zorgorganisatie om te zorgen dat betere gegevensuitwisseling kan bijdragen aan betere en passende hybride zorg. Hierbij is het uitgangspunt dat investeringen zoveel mogelijk meerwaarde op leveren voor zowel patiënten als zorgverleners.
Hoe gaat u regie organiseren in het ontwikkelen, opschalen en implementeren van generieke functies om te voorkomen dat er nodeloos geïnvesteerd wordt in lokale en regionale oplossingen die uiteindelijk niet opschaalbaar zijn? Hoe worden leveranciers daarbij betrokken?
Op 15 december jl. is in de brief aan uw Kamer toelichting gegeven over het afwegingskader omtrent publieke sturing op generieke functies6. Zoals in de brief aangekondigd laat ik onderzoek uitvoeren naar na de generieke functies autorisatie, lokalisatie en adressering waarbij leveranciers actief bij betrokken zijn vanwege hun grote rol in de implementatie. Daarnaast wordt er conform de IZA afspraken een planning gemaakt waarbij samen met het zorgveld wordt gewerkt aan een implementatieplanning en oplossingsrichtingen voor generieke functies.
Daarbij geldt dat mijn interventies gericht worden op oplossingen voor generieke functies die opschaalbaar zijn.
Hoe gaat u een overzicht van de oplossingen die in het veld worden gebruikt en ontwikkeld, afgezet tegen de functionele behoefte, verwerven? Op welke wijze wordt dit getoetst aan de functionele behoefte? Ontstaat geen onvolledig beeld, aangezien wordt begrepen dat leveranciers hierover vooralsnog niet worden geraadpleegd?
Om een overzicht te krijgen van mogelijke oplossingen die in het veld kunnen worden gebruikt en ontwikkeld, heb ik voor de generieke functies autorisatie, lokalisatie en adressering, opdracht gegeven aan D&A Medical Group om een onderzoek te doen, de zogenaamde «Ist en Soll» analyse. Met dit onderzoek worden de vragen uit het afwegingskader generieke functies beantwoord. Hierin is ook het toetsen van de functionele behoefte ten aanzien van de oplossingen in opgenomen. Voor de generieke functies identificatie, authenticatie en toestemming gebruik ik daar onder andere de lopende NEN-trajecten voor. Op basis hiervan weeg ik af welke aanvullende interventies er nodig zijn om te komen tot werkende oplossingen die gebruikt kunnen worden door het veld (IZA-afspraak). ICT-leveranciers worden in beide trajecten actief betrokken.
Hoe ziet u het speelveld om functies interoperabel te maken met NEN-normen? Ziet u het risico enerzijds dat normen te nationaal worden ontwikkeld en internationale partijen worden uitgesloten? Ziet u het risico anderzijds dat veldpartijen die niet om tafel zitten worden geconfronteerd met keuzes die grote investeringen vragen of huidige investeringen tenietdoen? Op welke wijze houdt u rekening met deze risico’s?
Het doel van deze NEN-norm trajecten is om te komen tot een norm die gebruikt wordt om oplossingen die interoperabel zijn voor bovenstaande functies te ontwikkelen. Ik hoor vanuit het veld terug dat er veel energie en commitment is vanuit het (speel)veld om hier mee aan de slag te gaan. Maar zoals ook aangegeven in mijn brief van december jl., onderzoek ik ook wat de mogelijkheden zijn om (onderdelen) van deze normen wettelijk te verplichten.
Het risico van het te nationaal ontwikkelen van normen wordt door de NEN tot een minimum beperkt doordat zij zorgdraagt voor aansluiting bij relevante normen en standaarden die internationaal beschikbaar zijn en worden gehanteerd. Het risico op grote investeringen of huidige desinvesteringen kan ik echter niet wegnemen. Wat ik wel kan doen is het veld maximaal betrekken. De NEN-methodiek biedt de mogelijkheid aan alle geïnteresseerde partijen om mee te doen, in de werkgroep maar óók in de consultatie periode na het vaststellen van de concept-norm.
Verscheidene berichten met betrekking tot de GGZ-tarieven |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NZa gaat GGZ-tarieven in 2024 en 2026 aanpassen» en met het artikel «Invoering nieuwe ggz-bekostiging zonder vangnet is misrekening»?1, 2
Ja, ik ben hiermee bekend.
Is het bij u bekend of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook met terugwerkende kracht naar de jaren 2022 en 2023 kijkt, ook waar het omzetverlies, bijvoorbeeld vanwege COVID-19, impact kan hebben op bevoorschotting en liquiditeit?
Voor de invoering van het zorgprestatiemodel zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt tussen de betrokken partijen, waarbij zij onder andere hebben afgesproken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. In dat kader is ook afgesproken dat de partijen voor de jaren 2022 en 2023 de zogenaamde transitieprestatie (met een vrij tarief) kunnen gebruiken voor een zorgvuldige overgang naar de nieuwe bekostiging. Eventuele negatieve effecten als gevolg van de invoering van het zorgprestatiemodel kunnen op deze manier opgevangen worden. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.3 Recentelijk hebben de betrokken partijen deze eerdere bestuurlijke afspraken herbevestigd.
Voor de personele meerkosten die ggz-instellingen ondervonden als gevolg van exces verzuim door corona in 2022 heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een besluit genomen (en toegezegd aan de Nederlandse GGZ) dat zorgverzekeraars – waar nodig – aan relevante ggz-instellingen een vergoeding bieden voor deze (meer)kosten. Dit dient besproken te worden in het lokale overleg tussen de ggz-instelling en de (individuele) verzekeraar. De toepassing van de compensatie door verzekeraars wordt gemonitord en wordt – zo nodig – besproken in bestuurlijk overleg tussen dNLggz en ZN.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) kijkt niet met terugwerkende kracht naar de tarieven voor de jaren 2022 en 2023. Voor deze overgangsjaren bestaat immers bovengenoemde transitieprestatie. De NZa is wel gestart met twee kostprijsonderzoeken naar de tarieven om te kunnen bepalen of toekomstige aanpassingen nodig zijn. Het eerste onderzoek is een productiviteitsonderzoek. Dit wordt dit jaar uitgevoerd en is de basis voor de tarieven voor 2024. In het productiviteitsonderzoek wordt onderzocht of de productie waarvan is uitgegaan bij de huidige tarieven nog klopt. Het richt zich met name op de vraag of de (genormeerde) indirecte tijd binnen de consulten nog aansluit bij de praktijk. Het tweede onderzoek is een nieuw kostenonderzoek om actuele en kostendekkende tarieven te bepalen die per 2026 ingaan. Zoals ik heb toegezegd in het commissiedebat over de ggz van 2 november 2022, informeer ik uw Kamer op korte termijn nader over de stand van zaken met betrekking tot het zorgprestatiemodel.
Klopt het dat verzekeraars op dit moment vrijwel nooit 100% van het NZa-tarief betalen, maar bijna altijd minder? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot ongewenste effecten? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de afgelopen jaren het gemiddeld gecontracteerde tarief onder de 100 procent het NZa-maximumtarief ligt. Het gemiddeld gecontracteerd tarief voor 2022 is nog niet bekend. Ik vraag de NZa mij daar voor de zomer over te informeren.
De kern van ons zorgstelsel is het samenspel tussen patiënten/verzekerden, zorgaanbieders en zorgverzekeraars, waarbij de overheid aan zet is om de juiste randvoorwaarden te creëren. Eén van de randvoorwaarden is het maximumtarief dat de NZa vaststelt. Deze op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) vast te stellen tarieven dienen dekking te geven aan redelijke kosten van zorg. Dit maximum komt tot stand door een kostenonderzoek waarbij het tarief is gebaseerd op de (gewogen) gemiddelde kosten. Met dit tarief kan een aanbieder dus redelijkerwijs zijn kosten dekken. Aanbieders met een kostenniveau dat boven het maximumtarief ligt, hebben een prikkel om doelmatiger te worden. Maar er zijn ook aanbieders met een lager kostenniveau. Hierdoor ontstaat er binnen de bekostigingssystematiek de ruimte om afspraken te maken die bij de lokale situatie passen. Het is aan aanbieders en verzekeraars om binnen die ruimte goede afspraken te maken over toegankelijke en betaalbare zorg. Ze hebben hierbij de ruimte om ook onder het maximumtarief afspraken te maken. De NZa biedt in haar regelgeving ook de mogelijkheid om tot een maximum van 10% boven het geldende maximumtarief prijsafspraken te maken, het zogenaamde max-max tarief. Om hiervoor in aanmerking te komen dient sprake te zijn van een schriftelijke overeenkomst met de zorgverzekeraar.
Mocht deze ruimte leiden tot ongewenste effecten, bijvoorbeeld op de kwaliteit of de toegankelijkheid, dan hebben de toezichthouders IGJ en NZa bevoegdheden om in te grijpen.
Klopt het dat zwaardere zorg voornamelijk verzorgd wordt door geestelijke gezondheidszorg (GGZ)-instellingen en niet door zzp-ers of ongecontracteerde zorg?
Deze vraag kan ik op dit moment nog niet beantwoorden. De invoering van het zorgprestatiemodel is een grote operatie (geweest) voor (de backoffices van) de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het gereed maken van de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) bij de zorgaanbieders heeft meer tijd gekost dan verwacht, met name bij de grote zorgaanbieders. Inmiddels is het declaratieproces op gang gekomen. Zodra de declaratiedata beschikbaar zijn kan de NZa monitoren door welk soort aanbieders de zorg in de zwaardere settings wordt geleverd.
Bent u bereid om de NZa onderzoek te laten doen naar de kosten van de inhuur van zzp’ers ten opzichte van de inzet van regulier personeel? Zo nee, waarom niet?
Zoals geantwoord onder vraag 2, gaat de NZa twee onderzoeken uitvoeren. Het tweede onderzoek betreft een volledig kostprijsonderzoek waarin ook de kosten van de inhuur van zzp’ers worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het doel van het zorgprestatiemodel is dat gedifferentieerd wordt tussen de vergoeding van zwaardere zorg en lichtere zorg, zodat deze zorgvormen passender vergoed worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat één van de doelen van het zorgprestatiemodel is dat er beter gedifferentieerd kan worden tussen de vergoeding van zwaardere zorg en lichtere zorg, zodat er sprake is van een passende vergoeding voor de geleverde zorg. Om tot een passendere vergoeding te komen van zwaardere en lichtere zorg zijn de consulten in het zorgprestatiemodel onder andere gedifferentieerd naar beroepen en setting4, maar ook naar tijdsduur. Een consult met een bepaalde tijdsduur in een zwaardere setting kent een hoger maximumtarief dan een consult met dezelfde tijdsduur in een lichtere setting.
Hoe gaat u borgen dat zorgverzekeraars dan ook in lijn met die nieuwe tarieven daadwerkelijk passender gaan betalen voor de zwaardere zorg?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA)5 is afgesproken dat partijen in de contractering optimaal gebruik maken van de mogelijkheden die het zorgprestatiemodel biedt om een passende vergoeding af te spreken voor (zware en/of complexe) multidisciplinaire zorg. Als het zorgprestatiemodel en de contractafspraken tussen partijen onverhoopt toch onvoldoende bijdragen aan een passende vergoeding van zorg voor patiënten met de zwaarste zorgvraag dan worden deze afspraken hierop aangepast met als doel dat:
De NZa gaat in het kader van de invoering van het zorgprestatiemodel de effecten monitoren. Hierin zal ook aandacht zijn voor de toereikendheid van de bekostiging van «zwaardere» multidisciplinaire zorg. De NZa zal ook bekijken in hoeverre zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de mogelijkheden die het zorgprestatiemodel biedt om een passende vergoeding voor complexe, multidisciplinaire ggz af te spreken (bijvoorbeeld separate afspraken maken over outreachende en hoog-specialistische ggz en waar nodig gebruik maken van het max-max tarief).
Waar nodig nemen partijen maatregelen om in de contractering beter gebruik te maken van de mogelijkheden die het zorgprestatiemodel hiervoor biedt. Waar nodig zal de NZa bekijken hoe het zorgprestatiemodel kan worden aangepast om de prikkels en mogelijkheden voor partijen om tot goede afspraken te komen te versterken.
Klopt het dan het aantal intramurale GGZ-plaatsen voor specialistische zwaardere zorg blijft dalen omdat GGZ-instellingen die die zorg leveren, harder geraakt worden door de nieuwe GGZ-bekostiging? Welke acties gaat u nemen om dit probleem op te lossen?
In 2022 heeft een aantal ggz-aanbieders aangekondigd hun behandelaanbod aan te passen of delen van hun aanbod te beëindigen. Ik heb de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. De rode draden analyse heb ik op 7 juli 2022 met uw Kamer gedeeld.6 De conclusie van de NZa is dat de casussen geen directe samenhang hebben met elkaar. Iedere casus kent zijn eigen aanloop en verloop.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn, mede vanwege de sluitingen, afspraken gemaakt met als doel om beter zicht te krijgen op de benodigde capaciteit, voorzieningen en infrastructuur van (boven)regionaal cruciaal zorgaanbod, passend bij de zorgvraag van de patiënt. De eerste afspraak in het IZA was om voor eind 2022 een handreiking cruciale ggz vast te stellen, waarin onder andere staat opgenomen wat we verstaan onder cruciale ggz en hoe we het aanbod van cruciale ggz transparant kunnen maken (inventarisatiemodel). In het Bestuurlijk Overleg IZA op 21 december 2022 is de handreiking cruciale ggz conform afspraak vastgesteld en gepubliceerd.7 Nu is de volgende fase aangebroken. Het initiatief tot het gesprek en het vullen van de inventarisatie is vanaf januari jl. gestart door de ggz-kerninstelling in de regio. Elke regio brengt aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar hoeveel vraag er is naar cruciale ggz.
Voor 15 mei leveren regio’s aan of er cruciale zorg is waar de continuïteit in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Vanaf juli 2024 worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van het aanbod van cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden door de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop voor 2025. Met deze afspraken krijgen zorgverzekeraars en zorgaanbieders beter zicht op het zorgaanbod en zullen zij hierover sneller en beter met elkaar in gesprek komen indien de zorgplicht in het geding dreigt te komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deelname aan Avond Nacht en Weekend (A/N/W)-crisisdiensten door werkenden buiten instellingen (conform de afspraak in het hoofdlijnenakkoord zomer 2018)?
In het Bestuurlijk akkoord geestelijke gezondheidszorg 2018–2022 is de afspraak gemaakt dat de ggz-sector gezamenlijk een plan van aanpak maakt om de problematiek rondom ANW-diensten op te pakken. Op 4 juni 2019 is door uw Kamer een motie aangenomen om ANW-diensten in de ggz te regelen via een wettelijk kader.8 De Wet BIG, noch andere wetgeving biedt op dit moment een wettelijke grondslag om dergelijke regels te stellen. In reactie op de motie is aangegeven de bemensing van ANW-diensten via een breed gedragen afsprakenstelsel geregeld moet worden en niet via een wettelijk opgelegde verplichting. Een gedragen oplossing uit het veld is krachtiger dan een van bovenaf opgelegde wettelijke verplichting. In het voorjaar van 2021 is hierover het gesprek aangegaan met de Nederlandse ggz (dNggz) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Met beide partijen is afgesproken om in samenwerking met het Ministerie van VWS een pilottraject te starten gericht op gezamenlijke werkafspraken voor de ggz. Het pilottraject is inmiddels afgerond en biedt handvatten voor de voortzetting van het goede gesprek op alle niveaus en met alle stakeholders die hun aandeel hebben in het waarborgen van de continuïteit en kwaliteit. Dit moet zich vertalen in concrete werkafspraken. In het IZA en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ)9 is immers afgesproken dat binnen alle branches in zorg en welzijn per 1 januari 2024 werkafspraken zijn gemaakt door brancheorganisaties en koepels van zzp’ers, waarin de verantwoordelijkheden tussen werknemers in loondienst en zzp’ers helder en eerlijk verdeeld zijn onder andere rondom ANW-diensten, scholing en beloning.
Het bericht ‘Emergis krimpt kliniek verder in afdeling autisme van 16 naar 5 bedden’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Emergis krimpt kliniek verder in afdeling autisme van 16 naar 5 bedden»?1
Ja, dat is mij bekend.
Klopt het dat circa 1 procent van de mensen een prevalentie van stoornissen in het autismespectrum hebben?
Op basis van internationaal prevalentie-onderzoek wordt er in de geldende richtlijnen en recente handboeken van uitgegaan dat ongeveer 1 procent van de Nederlanders autisme heeft.2
Kunt u aangeven welk percentage van deze groep in een instelling verblijft?
Dat is niet bekend. Dit jaar wordt de vraag naar cruciale ggz in bovenregionale of landelijke context per doelgroep in kaart gebracht. Daarbij zal ook gekeken worden hoeveel patiënten per doelgroep er gemiddeld in zorg zijn.
Kunt u aangeven hoeveel bedden met mensen voor autisme nog voorhanden zijn in Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt momenteel gewerkt aan het meer zicht krijgen op het aanbod en de vraag naar behandelcapaciteit in de cruciale ggz. Zoals ik recentelijk in antwoorden op vragen van het lid Westerveld heb aangegeven3 was de eerste afspraak in het IZA om voor eind 2022 een handreiking cruciale ggz vast te stellen, waarin o.a. staat opgenomen wat we verstaan onder cruciale ggz en hoe we het aanbod van cruciale ggz transparant kunnen maken (inventarisatiemodel). Deze voorbereidende fase is inmiddels afgerond. In het Bestuurlijk Overleg IZA op 21 december is de handreiking cruciale ggz vastgesteld en gepubliceerd.4 Nu is de volgende fase aangebroken. Het initiatief tot het gesprek en het vullen van de inventarisatie is vanaf januari gestart door de ggz-kerninstelling in de regio. Elke regio brengt aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar hoeveel vraag er is naar cruciale ggz. De inventarisatie in de regio kost tijd, omdat het voor veel betrokken partijen een nieuw proces is dat onderlinge afstemming en zorgvuldigheid vraagt. Vanaf juli worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden. De uitkomsten hiervan worden door de zorgverzekeraars besproken en vertaald naar de individuele inkoop. Met deze afspraken krijgen zorgverzekeraars en zorgaanbieders beter zicht op het zorgaanbod en zullen zij hierover sneller en beter met elkaar in gesprek komen indien de zorgplicht in het geding dreigt te komen.
Is het voorgenomen besluit overlegd met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daar u heeft aangegeven meer zicht te willen hebben op bedden voor complexe zorg?
Doorgaans informeren instellingen de IGJ over organisatie ontwikkelingen, ze zijn hier overigens wettelijk niet toe verplicht. Ook Emergis heeft de IGJ geïnformeerd. Op basis van de contacten tussen Emergis en de IGJ, ziet de IGJ geen risico’s voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg. Hoe er uitvoering wordt gegeven aan de IZA afspraken om meer zicht en grip te krijgen op het aanbod en de vraag naar cruciale ggz heb ik toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4.
Is dit voorgenomen besluit overlegd met zorgverzekeraars?
De betrokken zorginkopers zijn op 7 december 2022 schriftelijk geïnformeerd over specifiek de afbouw van (een deel van) de klinische bedden voor autisme bij locatie Kloetinge Emergis. Emergis geeft bij de betrokken zorgverzekeraars aan dat er voor alle verzekerden een passend ambulant aanbod is en dat er de mogelijkheid tot klinische zorg is indien de situatie hierom vraagt.
Kunt u toelichten hoe volgens u de ambulante zorg voor de groep met stoornissen in het autismespectrum nu is geregeld en waarom tweederde van de mensen nu ineens ambulante zorg kan krijgen?
Ik baseer me hierbij op de toelichting die Emergis gegeven heeft bij de keuze om behandeling voor volwassenen met autisme zoveel mogelijk thuis te geven. Emergis geeft aan binnen het kader van de landelijke richtlijnen voor goede zorg voor mensen met een autisme spectrumstoornis meer in te zetten op ambulante behandeling. Door de zorg anders in te richten, kunnen ze meer mensen helpen, wat een positieve bijdrage levert aan het wegwerken van wachtlijsten.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in Zeeland op de wachtlijst staan voor hoogcomplexe zorg?
Er zijn alleen data beschikbaar over de wachttijden per hoofddiagnosegroep. Voor de hoofddiagnose Neurobiologische Ontwikkelingsstoornissen, waar autisme onder valt, is de gemiddelde landelijke totale wachttijd 26 weken (december 2022) en in de regio Zeeland gemiddeld 18 weken (december 2022).
Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen verschillende stoornissen en de combinatie van problematiek in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en een verstandelijke beperking?
Dat onderscheid is op basis van de beschikbare data niet te maken. Er zijn alleen data beschikbaar over de wachttijden per hoofddiagnosegroep.
Het bericht 'Ziek, maar huisarts woont 90 kilometer verderop' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Ziek, maar huisarts woont 90 kilometer verderop»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat patiënten na verhuizing bij hun «oude» huisarts moeten blijven omdat er geen huisarts in de nieuwe woonwijk voorhanden is of dat er plaats is?
Ik vind het onwenselijk dat mensen zonder huisarts komen te zitten of bij een huisarts in hun oude woonplaats moeten blijven nadat ze verhuizen.
Bent u voorstander van het voorstel in het Actieplan bereikbaarheid huisarten dat huisartsen regelmatig overleg hebben met gemeenten? Zo ja, hoe kan dit contact tussen huisartsen en gemeenten worden gestimuleerd?2
Ik vind de huisvestingsproblematiek van huisartsen een urgent probleem. Daarom heb ik in het Integraal Zorgakkoord (IZA) samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken om voor de zomer van 2023 tot werkbare afspraken en een handreiking voor de huisvestingsproblematiek van huisartsen te komen. Ik zie dat de druk op de huisartsenzorg momenteel groot is, en dat de huisvestingsproblematiek daar aan bijdraagt. Daarom ben ik sinds september 2022 in gesprek met bovenstaande partijen in de landelijke werkgroep huisvestingsproblematiek huisartsen. Hieraan nemen ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) deel.
Om de huisvestingsproblematiek op te lossen, is er van alle betrokken partijen iets nodig, zowel landelijk als regionaal. Dit geldt voor gemeenten en zorgverzekeraars, maar ook voor regionale huisartsenorganisaties en huisartsen zelf. Momenteel ben ik met de landelijke werkgroep volop in gesprek over de rollen en verantwoordelijkheden en de mogelijke oplossingsrichtingen. Ik wil niet vooruitlopen op de afspraken die in deze werkgroep gemaakt zullen worden. Conform de afspraak in het IZA zal er rond de zomer van 2023 een handreiking over de huisvestingsproblematiek van huisartsen verschijnen. Via de landelijke werkgroep ben ik eveneens bezig met de uitvoering van de motie Ellemeet en Kuiken over het in overleg met gemeenten maken van afspraken over extra huisvesting van huisartsenpraktijken.3 Ik zal uw Kamer naar verwachting in de tweede helft van 2023 informeren over de uitvoering van deze motie.
Denkt u dat een positief vestigingsklimaat bij gemeenten kan bijdragen om het tekort aan huisartsen af te remmen? Wat kan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen zorgverzekeraars gemeenten hierbij ook ondersteunen? Zo ja, hoe dan precies?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij gemeenten voldoende bekend dat er vooraf al rekening kan worden gehouden met de huisvesting van een huisarts maar ook bijvoorbeeld met de vestiging van tandartsen als er een nieuwe woonwijk van enkele duizenden woningen wordt gebouwd?
Ik weet niet of dit bij alle 342 gemeenten in Nederland voldoende bekend is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ben ik momenteel met onder andere de VNG en het Ministerie van BZK in gesprek over de huisvesting van huisartsen en eerstelijns gezondheidscentra. Hierin is ook de koppeling met de grote hoeveelheid woningen die de komende jaren gebouwd zal worden in Nederland onderwerp van gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u het standpunt dat nieuwe woonwijken met duizenden huizen alleen leefbaar zijn en blijven als er bij de bouw rekening worden gehouden met allerlei voorzieningen in die wijk, zoals een huisarts?
Ja. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vraag ik gemeenten als onderdeel van het volkshuisvestelijk programma ook om een woonzorgvisie te maken. In de woonzorgvisie wordt onder meer gekeken naar de woonopgave voor verschillende aandachtsgroepen en ouderen, maar ook of er voldoende voorzieningen zijn voor de bewoners. Dit gaat onder meer om voldoende zorg- en welzijnsvoorzieningen, waaronder ook huisartsen. Met de wet versterking regie volkshuisvesting, met als beoogde ingangsdatum 1-1-2024, wordt geregeld dat de woonzorgvisie in elke gemeente een verplichting wordt.
Conform de afspraak in het IZA zal er rond de zomer van 2023 een handreiking over de huisvestingsproblematiek van huisartsen verschijnen. Deze handreiking zal ik met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening betrekken bij communicatie aan gemeenten omtrent het volkshuisvestelijk programma en de woonzorgvisies en richting gemeenten met plannen voor grootschalige woningbouw.
Hoe kan de vestiging van gezondheidscentra verder gestimuleerd worden zodat onder andere de voordeur, administratie en telefoon gedeeld kunnen worden?
De eerstelijnszorg, waaronder de huisartsenzorg, is een belangrijke pijler onder ons zorgstelsel. In het IZA heb ik daarom stevige afspraken gemaakt over de versterking van de (organisatie van de) eerstelijnszorg. Daartoe ben ik in gesprek met eerstelijnspartijen om te komen tot een visie (voor het jaar 2030) en een plan van aanpak (tot en met 2026). Een van de uitgangspunten die hiervoor in het IZA is afgesproken is dat «zorgverleners worden ondersteund op het gebied van o.a. bedrijfsvoering, ICT en innovaties». De vorm waarin eerstelijnszorgaanbieders zich vestigen kan zeker bijdragen aan het versterken van de organisatie van de eerstelijnszorg. Ik leg dus ook de verbinding tussen de visie op de eerstelijnszorg en de handreiking die in de maak is over de huisvestingsproblematiek.
In hoeverre worden huisartsen die zich melden omdat zij interesse hebben om een praktijk te starten voldoende ondersteund? Waar kunnen zij zich toe wenden om ondersteuning te krijgen bij het vestigen in een bepaalde gemeente?
Huisartsen hebben veel vrijheid om zich ergens te vestigen en ook de vorm waarin ze dat doen staat hen vrij. Daar staat tegenover dat er geen landelijk beleid is voor de ondersteuning van huisartsen die zich op een nieuwe plek willen vestigen. Dat is in eerste instantie aan de huisarts zelf. Bij het opzetten van een nulpraktijk kan de praktijkhoudend huisarts maatwerkafspraken maken met de zorgverzekeraar om de praktijk op vlieghoogte te krijgen. Ik zie dat naast de zorgverzekeraars ook regionale huisartsenorganisaties en steeds vaker ook gemeenten meedenken en helpen wanneer huisartsen zich ergens willen vestigen. Dat vind ik een goede ontwikkeling.
Wel zie ik dat, gezien de druk op de huisartsenzorg, de huisvestingsproblematiek van huisartsenpraktijken een urgent probleem is. Het vinden van passende huisvesting zou bij het vestigen van een praktijk geen onoverkomelijke drempel moeten zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ben ik daarom momenteel met partijen in gesprek om afspraken te maken over het oplossen van de huisvestingsproblematiek van huisartsen. Daarin zijn specifieke knelpunten bij het opstarten van nulpraktijken ook onderwerp van gesprek.
De berichten ‘Groen licht voor euthanasie, maar Nathalie wil verkrachter eerst nog een keer in de ogen kijken’ en ‘Na loodzwaar traject kreeg ik ‘groen licht’ voor euthanasie’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Groen licht voor euthanasie, maar Nathalie wil verkrachter eerst nog een keer in de ogen kijken» en «Na loodzwaar traject kreeg ik «groen licht» voor euthanasie»?1, 2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Bent u bekend met de cijfers van de in het bericht genoemde traumakliniek dat in drie jaar tijd 100 vrouwen een euthanasieaanvraag hebben gedaan en deze kliniek een groeiend aantal meisjes en jonge vrouwen met seksuele trauma’s ziet aankloppen die in een euthanasietraject zitten?
Nee, hierover worden op landelijk niveau geen gegevens verzameld.
Er zijn gegevens beschikbaar over het aantal euthanasiemeldingen die de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie jaarlijks ontvangen, maar er zijn geen gegevens beschikbaar over het totaal aantal euthanasieverzoeken dat in Nederland gedaan wordt of het aantal mensen dat in een euthanasietraject zit. Wel kan op basis van onderzoek een schatting gemaakt worden van het aantal euthanasieverzoeken en het aantal dat daarvan wordt toegekend. Hierbij zijn echter geen gegevens beschikbaar of het lijden dat aan een euthanasieverzoek ten grondslag ligt gerelateerd is aan seksueel trauma/traumatische ervaring.
Deelt u de mening dat we als samenleving falen als slachtoffers van seksueel misbruik uiteindelijk euthanasie als enige uitweg zien, zeker als blijkt dat de juiste psychologische behandeling om welke reden dan ook niet tijdig genoeg is aangeboden?
Ik vind het van groot belang dat seksueel misbruik zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat slachtoffers van seksueel misbruik tijdig toegang hebben tot de juiste behandeling om te kunnen herstellen van hun trauma's. Het is tragisch als slachtoffers van seksueel misbruik uiteindelijk euthanasie als enige uitweg zien. Hierbij dient te worden opgemerkt dat aan een euthanasieverzoek alleen gehoor kan worden gegeven als er aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet is voldaan. Eén van die criteria is dat het lijden niet alleen ondraaglijk, maar ook uitzichtloos is. Dat wil zeggen dat de ziekte of de aandoening die het lijden veroorzaakt niet te genezen is en het ook niet mogelijk is de symptomen zodanig te verzachten dat daardoor de ondraaglijkheid verdwijnt. Euthanasie is alleen mogelijk als er geen redelijke andere oplossing is.
Wat is uw reflectie op deze berichtgeving? Welke acties worden in het algemeen ondernomen om de zorg voor deze groep slachtoffers te verbeteren?
Seksueel geweld is een groot maatschappelijk probleem dat ernstige gevolgen kan hebben. Het is verschrikkelijk dat mensen zozeer beschadigd worden door seksueel misbruik, dat zij daarna euthanasie als uitweg overwegen. Het kabinet is doordrongen van de ernst en urgentie van het maatschappelijke probleem en is gestart met een intensieve en vernieuwde, brede aanpak om seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld te voorkomen en aan te pakken. Eén van de actielijnen van het nieuwe Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld (NAP)3 staat in het teken van goede hulpverlening die makkelijk vindbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel behandelplaatsen er zijn waar traumabehandeling wordt gegeven?
Dit kan ik u op basis van de beschikbare data niet aangeven. Er is in Nederland een aantal aanbieders die gespecialiseerd zijn in traumabehandeling en het label van Top Referent Trauma Centrum (TRTC) hebben. Naast de TRTC’s zijn er verschillende aanbieders die een trauma/PTSS-afdeling hebben. Om in de toekomst meer zicht en grip te krijgen op het aanbod van cruciale ggz zijn het in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt4.
Kunt u aangeven of dat voldoende plaatsen zijn? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Om beter zicht te krijgen op de wachttijden bij «trauma- en stressgerelateerde stoornissen» heeft de NZa de wachttijdcijfers van deze betreffende diagnosegroep het afgelopen jaar afgesplitst van de grotere hoofddiagnosegroep «angststoornissen»5. De wachttijden voor psychische hulp bij een seksueel trauma zijn onderdeel van de diagnosegroep «trauma- en stressgerelateerde stoornissen» en worden niet separaat bijgehouden. De meest recente wachttijdcijfers van de NZa6 laten zien dat de gemiddelde wachttijd voor trauma- en stressgerelateerde stoornissen 19 weken bedraagt en daarmee de Treeknorm van 14 weken overschrijdt.
Kunt u aangeven of en in hoeverre meisjes of vrouwen die zich melden met een seksueel trauma bij de GGZ een behandeling krijgen die zich op deze problematiek richt?
Het is aan zorgverleners en zorgaanbieders om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau te verlenen waarbij zorgverleners en zorgaanbieders handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard, zoals de hier relevante zorgstandaard Psychotrauma-en stress gerelateerde stoornissen, de zorgstandaard Diagnostiek en de NHG-standaard Psychische klachten. In deze standaarden wordt het belang van het ontstaan van klachten door het meemaken van traumatiserende levensgebeurtenissen, zoals seksueel trauma, benadrukt. Het herkennen en behandelen van mensen met trauma gerelateerde stoornissen kan in brede zin overigens worden verbeterd. Bij vraag 9 ga ik daar nader op in.
Is er voldoende hulp beschikbaar of komt men op een wachtlijst? Kunt u aangeven wat de wachttijden zijn voor hulp bij een seksueel trauma? . Kunt u een reflectie geven op het beeld dat wordt geschetst in beide artikelen? Specifiek over dat de (geestelijke) gezondheidszorg in Nederland ernstig tekortschiet bij het herkennen en behandelen van seksuele trauma’s met depressies, suïcide en euthanasiewensen als gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er bij de intake en verdere GGZ-zorg voldoende rekening gehouden met het seksueel trauma?
Het is van belang dat het herkennen en het behandelen van mensen met trauma gerelateerde stoornissen verbeterd wordt. Dat blijkt ook uit het door het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) gepubliceerde Verbetersignalement Zinnige Zorg PTSS dat ik met uw Kamer heb gedeeld7 en dat in nauwe afstemming met partijen en deskundigen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) is uitgebracht. In vervolg op het Verbetersignalement PTSS van het Zorginstituut hebben partijen in de ggz een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld voor de periode tot en met 2025 om het herkennen en behandelen van mensen met PTSS te verbeteren.8 De sector laat hiermee zien voortvarend aan de slag te zijn met het verbeteren van de zorg voor mensen met PTSS.
Wordt een posttraumatische stressstoornis (PTSS) voldoende herkend bij de screening?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat slechts 39 procent van mensen met PTSS daarvoor behandeld worden in de GGZ?
Uit internationaal onderzoek is bekend dat PTSS niet wordt herkend bij een groot aantal mensen dat professionele hulp zoekt. Dit betreft naar schatting 18–35% van de mensen die in de ggz worden behandeld. Verder komt uit onderzoek naar voren dat veel mensen met PTSS geen hulp zoeken. In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat de sector stappen zet om dit te verbeteren.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen een euthanasieaanvraag hebben gedaan met als achtergrond/onderliggende reden een seksueel trauma / traumatische ervaring?
De resultaten van een in het kader van het verdiepingsonderzoek van het Zorginstituut uitgevoerd data-onderzoek laten zien dat ongeveer 39% van de mensen met PTSS een traumagerichte psychologische behandeling krijgt. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat een deel van de mensen met PTSS niet voor een traumagerichte therapie kiest of niet geschikt of in staat is de traumagerichte therapie te volgen. Zoals ik al in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven hebben partijen een plan van aanpak opgesteld om het percentage mensen met PTSS dat een traumagerichte psychologische behandeling krijgt te vergroten.
In hoeveel gevallen (onder vraag 13) wordt een euthanasieverzoek toegekend?
Aangezien er geen gegevens beschikbaar zijn van het aantal vrouwen dat een euthanasieaanvraag heeft gedaan met als achtergrond/onderliggende reden een seksueel trauma/traumatische ervaring (zie antwoord op vraag 2) is ook niet bekend in hoeveel van die gevallen een euthanasieverzoek wordt toegekend en daadwerkelijk wordt doorgezet.
In hoeveel gevallen (onder vraag 13 en 14) wordt het euthanasieverzoek ook daadwerkelijk doorgezet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke stappen kunnen worden gezet om toereikende zorg te bieden aan mensen met een seksueel trauma die een aanvraag voor euthanasie als enige uitweg zien?
Zie antwoord vraag 13.
Welke stappen onderneemt u om voldoende aanbod voor deze groep meisjes/vrouwen te ontwikkelen?
De hulp die nodig is voor slachtoffers van seksueel misbruik moet beschikbaar zijn en tijdig kunnen worden ingezet. Vanuit het Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld (NAP) gaat het Ministerie van VWS samen met relevante partners in beeld brengen wat nodig en mogelijk is voor voldoende, goede en tijdige hulpverlening voor deze slachtoffers. Daarnaast zijn in het IZA afspraken gemaakt over het terugdringen van wachttijden in de ggz en afspraken om meer grip te krijgen op het aanbod van cruciale ggz.
Het bericht Zoekactie naar vermiste Michael |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zoekactie naar vermiste Michael»?1
Ja. In reactie op het bericht wil ik benadrukken hoe het mij treft wanneer ik verhalen hoor en lees waarin mensen worstelen met zichzelf en met het leven. En hoe pijnlijk en ingewikkeld dat is, allereerst voor henzelf en daarnaast ook voor hun naasten en verdere omgeving. Ook voor zorgverleners, die zich dagelijks inzetten om deze mensen waar mogelijk te ondersteunen, is dat zwaar. Zeker wanneer de zorg haar grenzen kent en het niet lukt om het gehoopte te bereiken.
In de beschreven casus, waarbij deze persoon is overleden, is dat voor iedereen die betrokken is enorm zwaar. Allereerst gaat daarvoor mijn medeleven uit naar de nabestaanden.
De vragen van uw Kamer gaan in detail in op de gebeurtenis. Bij de beantwoording past mij terughoudendheid om casuïstiek op detailniveau met u te bespreken. Hoewel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over informatie beschikt over casuïstiek, valt deze voor een groot deel onder het medisch beroepsgeheim en kan deze niet vrijelijk met mij of uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat Michael op basis van een rechterlijke machtiging in een gesloten afdeling was opgenomen?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. Informatie over iemands gezondheid betreft bijzondere persoonsgegevens die niet zomaar met derden gedeeld kunnen worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Is de vermissing van Michael door ggz-instelling Parnassia als calamiteit gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, kunt u aangeven welke acties zijn genomen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is Parnassia dan nalatig geweest en welke juridische stappen kunnen worden gezet?
De inspectie heeft geen melding van de vermissing van Parnassia ontvangen. Op basis van de informatie in het artikel kan ik geen uitsluitsel geven of deze casus als calamiteit gemeld had moeten worden. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen dat zorgaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht zijn om in geval van een calamiteit een melding te doen bij IGJ en er vervolgens onderzoek plaatsvindt naar de toedracht, door de instelling of door de IGJ. Daarbij is een calamiteit geformuleerd als een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Belangrijk doel daarvan is dat er geleerd wordt zodat de kans op herhaling zo klein mogelijk wordt. Dat is dan ook het kernpunt in de beoordeling van de inspectie.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de IGJ gemeld?
Onttrekkingen aan gedwongen verblijf zijn op zichzelf geen calamiteit en hoeven daarom niet bij IGJ gemeld te worden. Pas wanneer de vermissing tot een calamiteit leidt, is deze meldplichting. De inspectie kan op het punt van onttrekkingen aan gedwongen verblijf dus geen registratie bijhouden.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de politie gemeld?
De politie maakt in hun systemen geen gebruik van een aparte registratiecategorie voor ggz-patiënten. Het is daarom niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden.
Klopt het dat de moeder van Michael om 12.50 uur is gebeld over dat haar zoon was weggelopen, maar dat de politie pas 14.30 uur is gebeld?
De politie doet geen uitspraken in individuele casussen. In algemene zin kan echter worden gesteld dat hetgeen in de vraag wordt geschetst past binnen het reguliere beeld van meldingen van vermissingen bij de politie. Wanneer iemand vermist is wordt niet direct de politie ingeschakeld, omdat een eerste stap vaak een eigen zoekslag betreft. Wanneer dat niets oplevert kan een volgende stap zijn de politie in te schakelen.
Is het zo dat de instelling onmiddellijk actie moet ondernemen als iemand met een rechterlijke machtiging wegloopt?
Ja, in geval van een vermissing van iemand die verplichte zorg krijgt vereist de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) dat direct actie wordt ondernomen. Hoe in een dergelijke situatie moet worden gehandeld hangt af van de precieze omstandigheden en de urgentie van de vermissing. Dit is nader uitgewerkt in afspraken tussen de ketenpartners Wvggz. Zie de Handout vermissingen2 en de uitvoeringsafspraken in de keten Wvggz ten aanzien van onttrekkingen en vermissingen3.
Zijn instellingen verplicht een protocol te hebben over hoe te handelen als ggz-patiënten die gedwongen zijn opgenomen plots verdwijnen?
Een dergelijk protocol wordt van iedere zorgaanbieder verwacht die verplichte zorg aanbiedt en daarmee ook voor Parnassia. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er bij Parnassia een standaardprotocol over hoe om te gaan met ggz-patiënten die gedwongen opgenomen zijn en vervolgens verdwijnen?
Zie antwoord vraag 8.
Commerciële huisartsenpraktijken |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «Meer klachten over commerciële huisartsenpraktijken: IGJ doet onderzoek» en «Meer huisartsenpraktijken in commerciële handen: toenemend aantal klachten bij inspectie»?1, 2
Ja.
Kent u de met grote meerderheid aangenomen motie van de leden Hijink en Joba van den Berg over kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken, waardoor jonge huisartsen geen mogelijkheid hebben praktijkhouder te worden? Zo ja, wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie?3
Ja. Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van deze motie en zal uw Kamer hierover zoals toegezegd dit kwartaal informeren.
Kent u het CDA-actieplan huisartsen? Kunt u aangeven welke acties het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ondernomen naar aanleiding van punt 3 uit het actieplan: «Laat onderzoeken hoe het programma van de Regionale Huisartsen Organisaties verder kan worden uitgebouwd. Deze regionale organisaties ondersteunen namelijk de praktijkhouders. Laat Nivel daarnaast in kaart brengen welke huisartsen een solo-praktijk hebben: jonge huisartsen werken namelijk liever in een meerpersoonspraktijk»?4
Ja, ik ben bekend met het CDA-actieplan huisartsen.
Ik ben het met u eens dat regionale huisartsenorganisaties een belangrijke rol hebben in het ondersteunen van praktijkhouders, onder meer in de organisatie van keten- en spoedzorg. Op verschillende plekken zie ik ook mooie voorbeelden waar regio-organisaties werk uit handen nemen van praktijkhouders, bijvoorbeeld door het aanbieden van digitale oplossingen of het faciliteren van multidisciplinaire samenwerking. Verzekeraars en aanbieders maken dergelijke afspraken onder meer via de daarvoor beschikbare Organisatie en infrastructuur (O&I) prestaties.
Ook ondersteunen regionale organisaties praktijkhouders bij praktijkovernames. Daarnaast zie ik ook dat er in het veld initiatieven ontstaan waarbij huisartsen ondersteuning wordt geboden bij de praktijkvoering door organisaties zoals Flexdokters of Buurtdokters.
Om de regionale ondersteuning en samenwerking verder te stimuleren, heb ik in het Integraal Zorgakkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt over een versterking van de organisatie van de eerstelijnszorg. Die moet onder meer leiden tot meer werkplezier van zorgprofessionals, bijvoorbeeld door het «ontzorgen» van individuele zorgverleners en zorgaanbieders. Hierbij is uiteraard een belangrijke rol weggelegd voor eerstelijns regio-organisaties.
Ook zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol bij de regionale organisatie van de huisartsenzorg. Dat kunnen zij doen door voldoende zorg in te kopen, waaronder ook activiteiten die worden uitgevoerd door de regio-organisaties ter ondersteuning van de praktijken. In het IZA is afgesproken dat hier ruime mogelijkheden voor beschikbaar zijn in de financiële kaders huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg. Deze activiteiten kunnen onder andere bekostigd worden via de betaaltitels voor organisatie & infrastructuur. Daarnaast kunnen zorgverzekeraars ook zelf meer het initiatief nemen, bijvoorbeeld door met de betreffende lokale partijen afspraken te maken over de continuïteit van huisartsenzorg, bijvoorbeeld bij op handen zijnde praktijkovernames.
Het klopt dat huisartsen nu anders werken dan tien jaar geleden. Deze veranderingen in het huisartsen vak zijn zichtbaar in recente cijfers van het NIVEL over de verschillende soorten huisartsenpraktijken. In 2012 was 23,8% van de huisartsenpraktijken een solopraktijk, tegenover nog maar 7,1% in 2022. Het aandeel duopraktijken is in dezelfde periode ook licht gedaald van 38,4% tot 31,8%. Daar staat tegenover dat het aandeel groepspraktijken (3 of meer praktijkhoudend huisartsen) in dezelfde periode sterk is gestegen van 37,7% naar 61,1%.5
Bent u het eens dat de kern van huisartsenzorg de continuïteit van zorg is en de kennis van de patiënten en hun omgeving en dat de huisarts de poortwachter van de zorg is?
De beroepsgroep zelf noemt onder andere «persoonsgericht» en «continu» als twee van de kernwaarden van de huisartsenzorg.6 Uit verschillende onderzoeken blijkt ook dat continuïteit in de (huis)arts-patiëntrelatie bijdraagt aan de kwaliteit van zorg. Het is een belangrijke vraag hoe deze kernwaarden kunnen worden geborgd in een veranderend zorglandschap met een veranderende en steeds krappere arbeidsmarkt.
De huisarts is direct toegankelijk voor mensen met een zorgvraag en de huisarts handelt het grootste deel van deze zorgvragen zelf af. Ook andere eerstelijnszorgverleners zijn veelal direct toegankelijk en kunnen veel zorgvragen beantwoorden. Indien gespecialiseerde zorg nodig is, is de huisarts poortwachter. Dit is een belangrijke rol om te voorkomen dat mensen onnodig een beroep doen op gespecialiseerde zorg. In het IZA heb ik met partijen afspraken gemaakt om de continuïteit, toegankelijkheid en poortwachtersrol van de eerstelijnszorg toekomstbestendig vorm te geven.
Klopt het dat er weliswaar een toename is van het aantal huisartsen, maar met name bij de waarnemers?
Ja, dat klopt. Uit cijfers van het NIVEL blijkt dat zowel het aantal huisartsen als het aantal fte’s aan huisartsen is gestegen. Daar staat tegenover dat het aantal praktijkhoudende huisartsen relatief en absoluut is gedaald terwijl het aantal (vaste) waarnemers is gestegen.7
Kunt u aangeven hoeveel artsen er de afgelopen jaren als huisarts zijn afgestudeerd, hoeveel uur zij momenteel werken en in welke hoedanigheid (praktijkhouder, waarnemer, in loondienst) en hoeveel huisartsen ermee zijn gestopt?
Sinds 2010 is het aantal geregistreerde huisartsen elk jaar gegroeid. Uit gegevens van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RSG) blijkt dat het aantal huisartsen tussen 2010 en 2021 gegroeid is met 3.387.8 Het werkelijke aantal afgestudeerde huisartsen in deze periode ligt nog hoger, omdat er in de tussentijd ook huisartsen zijn gestopt, bijvoorbeeld omdat zij de pensioenleeftijd hebben bereikt. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de hoedanigheid waarin pas afgestudeerde huisartsen werkzaam zijn.
Het is lastig in kaart te brengen hoeveel huisartsen er zijn gestopt. Uit cijfers van het NIVEL blijkt dat er in 2022 ten opzichte van 2021 726 regulier gevestigde huisartsen niet meer geregistreerd staan. Van deze groep is niet met zekerheid te zeggen of deze huisartsen gestopt zijn met hun werkzaamheden. Zij kunnen namelijk ook als wisselend waarnemer werkzaam zijn geworden, maar wisselende waarnemers worden niet opgenomen in de Nivel-huisartsenregistratie.9
Bent u het eens dat een van de kernproblemen is dat jonge artsen het niet meer aantrekkelijk vinden praktijkhouder te worden, onder andere vanwege de administratieve lasten en de meer aantrekkelijke tarieven als waarnemer?
In gesprekken die ik voer met jonge huisartsen en huisartsen in opleiding hoor ik dat jonge huisartsen andere verwachtingen en wensen hebben ten opzichte van het «traditionele» praktijkhouderschap. Jonge huisartsen hechten doorgaans meer waarde aan flexibiliteit, hebben vaak een werkende partner om rekening mee te houden, en willen liever samenwerken in een groepspraktijk dan een solopraktijk te voeren. Dit soort overwegingen kunnen eraan bijdragen dat jonge huisartsen ervoor kiezen om langer als waarnemer te werken of voor een dienstverband in loondienst te kiezen.Uit een vragenlijst die de Landelijke Organisatie van Aspirant Huisartsen (LOVAH) heeft uitgezet onder huisartsen in opleiding blijkt dat 83% van de huisartsen in opleiding zichzelf 10 jaar na de opleiding werkzaam ziet zijn als praktijkhouder.
De veranderingen in het huisartsenvak zijn zichtbaar in recente cijfers van het NIVEL over de verschillende soorten huisartsenpraktijken, zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven.
Ik vind het belangrijk dat het praktijkhouderschap aantrekkelijk is en blijft. In het IZA heb ik daarom onder meer afspraken gemaakt om «meer tijd voor de patiënt» landelijk op te schalen, de avond-, nacht- en weekendzorg door huisartsen anders te organiseren en de administratieve lasten aan te pakken. Daarnaast treed ik regelmatig in gesprek met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Huisartsopleiding Nederland (HON), de SBOH (werkgever van huisartsen in opleiding) en de LOVAH over het aantrekkelijk houden van het huisartsenvak voor jonge generaties.
Kunt u aangeven welke acties u heeft ingezet om de administratieve lasten voor huisartsen te verlagen en hoe nu de tariefstelling is van praktijkhouder, arts in loondienst, vaste waarnemer en flexibele waarnemer?
Vanuit [Ont]regel de Zorg pakken we de regeldruk in alle zorgsectoren, waaronder de huisartsenzorg aan, met een programma voor de periode 2022–2025 waarin vier actielijnen zijn opgenomen:
Om regeldruk in de huisartsenzorg aan te pakken werken de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en VWS samen in de werkgroep Bureaucratie & Administratieve Lasten (B&AL). De werkgroep zet zich ervoor in om met elkaar concrete afspraken te maken om regeldruk te verminderen, door het schrappen van regels en formulieren en ook door ervoor te zorgen dat al gemaakte afspraken daadwerkelijk nageleefd worden in de praktijk. Een initiatief vanuit huisartsen zelf, de verscheurkalender van Daisy Pors, heeft bijvoorbeeld duidelijk gemaakt dat veel regeldruk voortkomt uit het feit dat huisartsen niet weten dat bepaalde afspraken om regeldruk te verminderen al zijn gemaakt. In de communicatie over gemaakte afspraken werkt VWS dan ook samen met de LHV en VPH om zodoende de huisartsen goed te kunnen bereiken met deze informatie. Ook via de communicatiekanalen van [Ont]Regel de Zorg, zoals LinkedIn en www.ordz.nl worden huisartsen geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van regeldruk.
In het IZA is afgesproken dat in 2025 de tijdsbesteding aan administratieve werkzaamheden in alle sectoren met 5%-punt gedaald is ten opzichte van 2020.
De arbeidskosten voor de praktijkhouder worden normatief onderbouwd, op basis van onderzoek. Daarin wordt rekening gehouden met de factor praktijkhouderschap. Ook de functiezwaarte weegt mee bij het bepalen van de arbeidskosten, die voor praktijkhouders hoger zijn dan voor huisartsen in loondienst. Voor de verdere onderbouwing van de (maximum)tarieven in de huisartsenzorg verwijs ik u naar bijlage 1 van de NZa beleidsregel huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg.10 Arbeidskosten voor waarnemers verschillen en zijn ten dele ook onbekend. Zo worden vaste waarnemers veelal beloond via de cao-huisartsenzorg en gelden voor flexibele waarnemers markttarieven.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) denkt de resultaten van het onderzoek beschikbaar te hebben?
Enerzijds doet de IGJ onderzoek naar aanleiding van meldingen over specifieke praktijken/praktijklocaties van zorgaanbieders. Dergelijke onderzoeken door de IGJ leiden indien noodzakelijk tot het nemen van (verbeter)maatregelen. Waar nodig kan de IGJ handhavingsmaatregelen treffen, zoals het geven van een aanwijzing of een bevel.11 De IGJ doet geen uitspraken over lopende onderzoeken.
Anderzijds onderzoekt de IGJ het ontstaan van deze «innovatieve» initiatieven en potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Dit onderzoek doet de IGJ samen met de NZa. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer verwacht. Hieruit zal ook blijken of het toezicht op deze praktijken anders moet worden vormgegeven. Ik zal naar aanleiding van het onderzoek van de IGJ en de NZa ook met hen in gesprek gaan om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Een gesprek met de Eilandsraad van Sint Eustatius |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het dat er binnen de pilot met direct doorverwijzen, die is gestart vanaf de derde week van november 2022, alleen wordt doorverwezen naar het ziekenhuis op Sint Maarten, dat slechts beperkte faciliteiten heeft en vaak niet de behandeling kan geven die nodig is? Zo nee, waar wordt dan naartoe doorverwezen? Zo ja, waarom alleen naar Sint Maarten?
De pilot directe verwijzingen is gestart op 21 november 2022 en houdt in dat de verwijzingen op een zelfde manier worden georganiseerd als op Bonaire. Huisartsen op Bonaire verwijzen direct naar het lokale ziekenhuis Fundashon Mariadal (FM) zonder tussenkomst van de medisch adviseur van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN). Sint Maarten Medical Center (SMMC) is het aangewezen ziekenhuis voor Saba en St. Eustatius. Huisartsen op Saba en St. Eustatius kunnen in het kader van de pilot nu direct doorverwijzen naar SMMC. De nieuwe werkwijze wordt geëvalueerd na zes maanden met een tussentijdse evaluatie na drie maanden. Voor de verwijzingen naar andere zorgbestemming op Curaçao, Sint Maarten, Aruba, Colombia en Nederland (derdelijnszorg) is afgesproken dat het zal blijven gaan zoals gewoonlijk op initiatief van de behandelend specialist. Dit is gelijk op zowel Bonaire als Saba en St. Eustatius.
Klopt het dat er geen goedkeuring komt als een arts bijvoorbeeld doorverwijzing naar Columbia adviseert? En zo ja, waarom wordt het advies van de arts niet gevolgd?
Alle verwijzingen worden getoetst aan de Regeling Aanspraken Zorgverzekering BES (RAZ-BES) waarin aangegeven staat aan welke voorwaarden een verwijzing moet voldoen. Afkeuring geschiedt alleen indien de verwijzing daaraan niet voldoet. Belangrijk uitgangspunt bij dat bij de doorverwijzingen wordt gehanteerd is «zo dichtbij mogelijk als kan en verder weg als het moet».
Klopt het dat er mensen zijn overleden door «lack of handling»?
Nee.
Wat is de reactie van u op de vele klachten dat medische informatie verloren gaat en dat deze dus niet meer vindbaar is in dossiers c.q. niet aanwezig is bij overdracht?
Het verloren gaan van medische informatie moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Specialisten en huisartsen zijn onderling verantwoordelijk voor het delen van medische informatie over patiënten. Ter verbetering van de digitale gegevensuitwisseling onderzoek ik de mogelijkheden van een (regionaal) elektronisch patiënten dossier en op welke vlakken aansluiting gevonden kan worden op lopende ontwikkelingen in Europees Nederland.
Kunt u aangeven welke afspraken op 10 oktober 2010 onder leiding van de heer Bernard ter Haar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn gemaakt, aangezien de indieners berichten ontvangen dat het toen goed was geregeld en er adequate doorverwijzingen waren?
Wij kunnen niet nagaan op welke afspraken u doelt. De heer Bernard Ter Haar kan geen afspraken gemaakt hebben namens het Ministerie van VWS, omdat hij niet werkzaam geweest is binnen het Ministerie van VWS.
Hoeveel meldingen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontvangen van zorginstellingen/zorgprofessionals c.q. van burgers over inadequate gezondheidszorg? Kunt u een overzicht over de laatste 5 jaar geven?
In de wetgeving voor Caribisch Nederland is geen meldingsplicht voor calamiteiten beschreven zoals in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGJ stimuleert zorgaanbieders wel om incidenten en calamiteiten te melden om hiervan te kunnen leren en/of te verbeteren. Ook kunnen bijvoorbeeld burgers en medewerkers van zorginstellingen via het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ een melding doen of een signaal doorgeven. In totaal heeft de IGJ in die periode 13 meldingen en signalen ontvangen. Deze meldingen en signalen kunnen betrekking hebben op de kwaliteit of de organisatie en bekostiging van de zorg of op specifieke gebeurtenissen in of rond de zorg.
Hoe is de vertegenwoordiging van de IGJ georganiseerd in Caraïbisch Nederland?
Het toezicht op de gezondheidszorg en jeugdhulp op Caribisch Nederland is onderdeel van het reguliere toezicht van de IGJ, met aandacht voor de bijzondere situatie op de eilanden. Het toezicht krijgt op vergelijkbare manier invulling, dus met regelmatige gesprekken en inspectiebezoeken.
Klopt het dat op Bonaire patiënten wel dialyse krijgen onder toezicht van een verpleegkundige, maar dat wordt gesteld dat dat niet mogelijk is voor Sint Eustatius? Zo ja, wat is uw toelichting hierop?
Op Bonaire is er een dialysecentrum, dat onderdeel is van FM, waar dialyse wordt uitgevoerd door een gespecialiseerd dialyse verpleegkundige, onder verantwoordelijkheid van een nefroloog.
Hemodialyse is op St. Eustatius niet mogelijk. De mogelijkheden voor peritoneale dialyse voor St. Eustatius is onderzocht op initiatief van het ziekenhuis (SEHCF) op St. Eustatius in samenwerking met SMMC en Curaçao Medical Center (CMC). Tevens heeft het Amsterdam UMC een onafhankelijke toets gedaan naar deze vorm van dialyse op St. Eustatius. De conclusie is dat er onder strikte voorwaarden peritoneale dialyse op St. Eustatius mogelijk zou kunnen plaats vinden. Op dit moment vinden er gesprekken plaats tussen ZJCN, SEHCF en SMMC over de wijze waarop deze vorm van dialyse op een veilige wijze plaats zou kunnen vinden op St. Eustatius.
Het bericht ‘Covid raast door Peking: uitgestorven straten en volle crematoria’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u er kennis van genomen dat in China van diverse medicijnen en pijnstillers tekorten lijken te zijn ontstaan als gevolg van de huidige coronagolf?1
Ja.
Heeft u inzicht in welke medicatietekorten zijn ontstaan in China?
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in alle specifieke geneesmiddelentekorten in China. Dit geldt overigens voor veel landen, dit type informatie wordt in de regel niet breed gedeeld. Uit signalen leid ik af dat er met name tekorten lijken te zijn (geweest) aan koortsverlagende- en pijnstillende medicatie zoals ibuprofen en paracetamol vanwege een verhoogd gebruik. Ook heb ik signalen ontvangen dat er tijdelijk tekorten waren van bepaalde geneesmiddelen die in China worden gebruikt bij de behandeling van Covid-19 patiënten.
Weet u of dit medicijnen zijn waarbij Nederland en/of de EU (grotendeels) afhankelijk is van de import uit China? Zo ja, welke medicijnen zijn dit? Zo nee, zou u hier een inventarisatie van kunnen laten maken?
Ik heb geen inzicht in de specifieke medicijntekorten in China en daarmee ook niet in de exacte afhankelijkheden van Nederland en/of de EU van de geneesmiddelen die daar in tekort zijn.
In algemene zin geldt dat Nederland en ook andere landen binnen de Europese Unie voor bepaalde producten afhankelijk kunnen zijn van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen voor werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen, zie ook mijn onlangs aan u toegezonden Kamerbrief² en bijbehorende onderzoeksrapporten hierover. Deze landen en toeleveranciers kunnen zich buiten Europa bevinden, zoals in China. Desbetreffende werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten, het uiteindelijke geneesmiddel. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd verken ik dit jaar of ik kan identificeren voor welke medische producten Nederland specifiek kwetsbaar is2. In dit kader zal ik ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen, zoals China en India, als criterium meenemen.
Is Nederland voorbereid op een eventueel Chinees exportverbod van medicatie? Zo ja, op welke wijze?
Ik heb op dit moment geen signalen dat er in China sprake zou zijn van een (gepland) exportverbod van geneesmiddelen. Op het gebied van tekorten wordt er op Europees niveau in diverse gremia overlegd en samengewerkt, waaronder in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG3). In de MSSG van 11 januari jl. is de situatie in China besproken en daaruit volgde de conclusie dat er geen sprake lijkt te zijn van exportrestricties. Ook werd geconcludeerd dat de situatie in China voor nu geen kritische impact lijkt te hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Europa. Afgesproken is dat de MSSG de situatie nauw blijft monitoren, onder andere door middel van overleggen met lidstaten, derde landen en industrie. Eventuele nieuwe bevindingen worden in de toekomstige MSSG ‘s besproken, waarbij dan besproken wordt of aanvullende acties nodig zijn.
Ook in Europa zijn er, los van de situatie in China, signalen van een verhoogde vraag naar koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen, zoals paracetamol en ibuprofen. In Nederland is er geen sprake van kritische tekorten aan koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen.
Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan gelden de reguliere procedures rondom het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Handelsvergunninghouders zijn verplicht verwachte leveringsonderbrekingen hier van te voren te melden. Of er vervolgens daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het CBG. Indien nodig worden oplossingsrichtingen verkend om deze tekorten te mitigeren.
Is het volgens u verstandig om van bepaalde medicijnen tijdelijk grotere voorraden aan te leggen als voorbereiding op een eventueel Chinees exportverbod van bepaalde medicijnen? Zo nee, waarom is dat volgens u niet nodig?
Zoals aangegeven in vraag 4 zijn er op dit moment geen signalen van een (gepland) exportverbod. Ik zie geen noodzaak om, aanvullend op het reeds geldende voorraadbeleid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd4, op dit moment aanvullende noodvoorraden aan te gaan leggen. Hierbij wil ik ook benadrukken dat het nu plots gaan aanleggen van noodvoorraden ook juist voor onrust op de markt kan zorgen en eventuele beschikbaarheidsproblemen in andere landen kan veroorzaken.
Op welke termijn zou eigen productie van geneesmiddelen binnen Nederland of de EU opgeschaald kunnen worden in het geval dat China (tijdelijk) stopt met exporteren van medicijnen?
Dit is sterk afhankelijk van het type geneesmiddel waar een mogelijk tekort aan zou ontstaan. Daarbij is het niet realistisch om voor alles in Nederland en Europa volledig zelfvoorzienend te zijn. Op het moment dat er sprake zou zijn van (dreigende) tekorten zijn er primair andere oplossingsrichtingen die verkend worden en die naar verwachting ook sneller realiseerbaar zijn. Zoals het extra leveren door een ander bedrijf, het uitwijken naar een alternatief geneesmiddel of het nemen van een tekortenbesluit.
Ziet u mogelijkheden om – analoog aan artikel 12bis van de Belgische Wet op de geneesmiddelen – de mogelijkheden te verruimen voor apothekers om aan patiënten een apotheekbereiding ter hand te stellen als die apotheker niet zelf meer het middel kan bereiden? Zo ja, zou een dergelijke verruiming met spoed doorgevoerd kunnen worden om eventuele medicijntekorten op korte termijn tegen te kunnen gaan?
Ik heb uw Kamer naar aanleiding van het plenair debat Verzamelwet 2022 op 18 januari 2023 hierover een brief doen toekomen5. Hierin staat toegelicht waarom een dergelijke uitbreiding op basis van artikel 3 lid 1 en 2 van de Europese richtlijn 2001/83/EG niet mogelijk is. Het doorleveren van apotheekbereidingen van een bereidende apotheek naar een andere apotheek is – voor geneesmiddelen waarvoor geen geregistreerd alternatief beschikbaar is – op dit moment geborgd door middel van gedoogbeleid. Zo is er onder voorwaarden ook toegang voor patiënten die niet bij een bereidende apotheek zitten. Op dit moment verken ik, samen met de IGJ, of deze inrichting nog passend en toekomstbestendig is. Hier kan ik op dit moment niet op vooruitlopen.
Het bericht 'Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten zijn geconsulteerd?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het in maart en juni van 2021 en in juli 2022 gezamenlijke sessies heeft georganiseerd met de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Ronde Venen, Stichtse Vecht, Vijfherenlanden, Woerden en IJsselstein. Vervolgens zijn in het najaar van 2022 voor een persoonlijk gesprek bezoeken gebracht door het ziekenhuis in de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Woerden, IJsselstein, Montfoort, Lopik, Vijfherenlanden en Culemborg.
Kunt u met de Kamer de documenten delen die ter consultatie zijn voorgelegd aan de betrokken gemeentebestuurders, conform de wettelijke bepalingen?
De wetgeving schrijft niet voor welke documenten met gemeentebestuurders moeten worden gedeeld indien een bijeenkomst met gemeentebestuurders wordt georganiseerd over een eventuele sluiting van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8i, eerste lid). Het ziekenhuis dient de gemeentebestuurders te informeren over de plannen en over de uitkomsten van de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Ik heb de informatie/stukken die met de gemeentes gedeeld zijn niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat een besluit tot samenvoeging niet door de directie van het St. Antoniusziekenhuis genomen kan worden zonder dat het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt bezien?
Het ziekenhuis moet voor deze wijziging de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (de AMvB acute zorg) volgen. Hiervoor moet onder andere een bereikbaarheidsanalyse bij het RIVM worden aangevraagd en moeten gemeenten en inwoners worden betrokken.2 Onderdeel van de bereikbaarheidsanalyse is het effect voor patiënten op de rijtijden per ambulance naar de dichtstbij zijnde locatie waar na de eventuele sluiting de betreffende acute zorg wordt geboden en het gevolg van een eventuele sluiting voor het gevoelig worden voor de 45-minutennorm van andere zorgaanbieders. (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, artikel 8a.4, eerste lid, onderdeel g). In het continuïteitsplan moet het ziekenhuis aangeven welke afspraken er door het ziekenhuis, andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn gemaakt met het oog op de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8m, onderdeel f). Overigens gaat het om een situatie die pas over twaalf jaar concreet wordt. De komende jaren heeft het ziekenhuis de tijd om invulling te geven aan de zorg in de regio Nieuwegein.
Kunt u aangeven wat het effect van een samenvoeging is op ambulance-capaciteit en de effecten met betrekking tot beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg de andere ziekenhuizen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, geeft het RIVM in de bereikbaarheidsanalyse aan wat de effecten zijn op de rijtijden voor patiënten per ambulance naar de dichtstbijzijnde locatie waar de betreffende acute zorg wordt aangeboden. Tevens geeft het RIVM aan of door de sluiting van het aanbod van acute zorg op de betreffende locatie andere zorgaanbieders gevoelig worden voor de bereikbaarheidsnormen. De voorgenomen sluiting moet in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) besproken worden. In dat overleg worden afspraken gemaakt over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in de regio. Het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt door het ziekenhuis meegenomen in de verdere uitwerking van de plannen, samen met betrokken partijen.
Deelt u de mening dat die ziekenhuizen worden samengevoegd tot één locatie de eerste jaren veel energie richten op de interne organisatie c.q. de vervlechting?
Elke organisatieverandering heeft tijd nodig om goed geïmplementeerd te worden. Het St. Antonius Ziekenhuis neemt hier in ieder geval ruim de tijd voor, daar het voornemen tot daadwerkelijke samenvoeging voor het jaar 2035 gepland staat. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat dit zorgvuldig plaats zal vinden.
Kunt u aangeven waarom deze fusie een goed plan zou zijn tegen de achtergrond van het onderzoek over Spoedeisende hulp in Denemarken, waaruit bleek dat concentratie niet had geleid tot betere zorg?2
Graag wil ik hier benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie. Het St. Antonius ziekenhuis geeft aan dat de keuze om het grootste deel van de ziekenhuisfuncties te concentreren op de locatie Utrecht is ingegeven vanuit het de wens om de zorg betaalbaar en toegankelijk te houden, maar vooral ook van goede kwaliteit. In Denemarken was sprake van een zeer grote landelijke
concentratie van ziekenhuiszorg. Die situatie is niet te vergelijken met de situatie waarin één ziekenhuis functies concentreert en dat doet op basis van een onderbouwd en afgewogen plan met het oog op de kwaliteit van de zorg.
Kunt u aangeven wat het kosteneffect is geweest van de fusie van de ziekenhuizen tot het Elisabeth Twee Steden Ziekenhuis in Tilburg met betrekking tot behandelmixen?
Op 14 augustus 2013 zijn het St. Elisabeth Ziekenhuis (EZ) en TweeSteden Ziekenhuis (TSz) bestuurlijk gefuseerd waarna beide ziekenhuizen vervolgens op 1 januari 2016 juridisch zijn gefuseerd. De fusie was, anders dan de voorgenomen verhuizing van het St. Antonius Ziekenhuis, een fusie tussen twee ziekenhuizen waarbij de oorspronkelijke locaties behouden bleven. Het St. Antonius Ziekenhuis is van plan om twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie samen te voegen.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact opgenomen met het Elisabeth Twee Steden ziekenhuis (ETZ). Zij geven aan dat er ten tijde van de voorgenomen fusie tussen EZ en TSz zorgen waren vanuit de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa, de voorganger van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)) dat de fusie tussen beide ziekenhuizen de zorg duurder zou maken. Het ETZ heeft derhalve als voorwaarde van de NMA gekregen dat in de pre-fusie periode moest worden aangetoond dat de prijzen van de dbc’s (diagnose behandelcombinatie) van het vrije segment niet méér zouden stijgen dan de gemiddelde index over de jaren 2013 tot en met 1 januari 2016 (datum van de fusie). Het ETZ geeft aan dat het dit in deze periode heeft kunnen aantonen (met accountantsverklaring). De prijsstijging was, volgens het ETZ, in die periode ongeveer de helft van de gemiddelde prijsindex, waarmee het per saldo een kostenbesparing heeft opgeleverd hetgeen ook een voorwaarde was van de zorgverzekeraars.
Kunt aangeven hoe de vertakking/organisatiestructuur er gaat uitzien, aangezien artsen gaan straks werken in een groter team?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat de organisatiestructuur niet zal veranderen. De teams blijven hetzelfde; zij werken op dit moment ook al in één organisatie.
Deelt u de mening dat grotere teams zullen leiden tot verdunning van contacten met andere teams en dat dit zal leiden tot meer onafhankelijke eilandjes? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 ook aangegeven blijven de teams ongewijzigd. Zij zullen alleen efficiënter samenwerken op één locatie in plaats van verdeeld over twee locaties. Volgens het St. Antonius ziekenhuis bevordert het samenvoegen van de expertises een soepel verloop van zorgprocessen. Bovendien zijn er ook minder verplaatsingen (materiaal, patiënten) nodig wanneer geconcentreerd is op één locatie. Daarbij zijn er ook juist voordelen van de samenvoeging zoals dat er meer patiënten behandeld kunnen worden doordat operaties en behandelingen efficiënter ingepland kunnen worden. Ook is geen dubbele bezetting van personeel meer nodig.
Kunt u aangeven hoeveel en uit welke woonplaatsen de huidige patiënten van het Antoniusziekenhuis in Nieuwegein komen?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet. De patiënten van het St. Antonius Ziekenhuizen worden niet gekoppeld aan één locatie, zij ontvangen hun zorg op verschillende/meerdere locaties.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot uitholling van de zorg zoals dat ook met het Hofpoort ziekenhuis in Woerden is gebeurd?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van belang dat de continuïteit en toegankelijkheid van zorg in de regio geborgd blijft. In het ROAZ dienen daarover afspraken te worden gemaakt en de zorgverzekeraar moet daar in zijn contractering rekening mee te houden. Ook bij de keuze om de meer complexe zorg en de huisartsenpost (HAP) te concentreren in Leidsche Rijn stond de kwaliteit van zorg voorop. We hebben in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over passende zorg. Passende zorg betekent dat de zorg toegevoegde waarde heeft voor de patiënt en dat we moeten nadenken over de zinnigheid van zorg en dat de zorg door de juiste hulpverlener op de juiste plek verleend moet worden. Daarvoor moeten keuzes gemaakt worden. De geschetste ontwikkelingen vragen om een heroriëntatie op hoe we de zorg in ons land hebben georganiseerd en ingericht.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot een groot machtsblok en dat dat onwenselijk is in relatie tot de transformatie van de zorg en de afspraken met zorgverzekeraars?
Allereerst wil ik hier nogmaals benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie van twee ziekenhuizen waardoor de mogelijkheid zou bestaan dat een machtsblok ontstaat in de onderhandelingen met de zorgverzekeraar. Het betreft alleen het samenvoegen van twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie. Er is geen grond om te concluderen dat deze samenvoeging van locaties leidt tot meer marktmacht en negatieve effecten voor de zorg. Ik deel de mening dus niet.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de ACM toezien op machtsverhoudingen in de zorgmarkten. Als een zorgaanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft, kan de NZa maatregelen treffen. Daarnaast heeft de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als blijkt dat er sprake is van machtsmisbruik.
Het capaciteitstekort in de verloskundige zorg en over ‘Noodkreet gynaecoloog’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van een gynaecoloog richting u, waaruit blijkt dat er een ernstig capaciteitstekort in de verloskundige zorg is, die niet meer regionaal op te lossen is?1
Ja, daarop is vanuit de betreffende beleidsdirectie ook contact geweest met de gynaecoloog die het bericht heeft geplaatst.
Deelt u de mening dat informatie over verloskundige capaciteit met de hoogst mogelijke spoed real time landelijk beschikbaar moet komen via het Landelijk Platform Zorgcoördinatie? Zo ja, welke actie gaat u nemen? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Ja, dat informatie over de beschikbare capaciteit beschikbaar moet komen om een actueel beeld te hebben, deel ik. Vanuit het Ministerie van VWS maken we via het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) het Landelijke Platform Zorgcoördinatie (LPZ) mogelijk. Daar wordt ook voor de geboortezorg hard gewerkt aan landelijke implementatie van inzicht in beschikbare beddencapaciteit bij ziekenhuizen en geboortecentra. Verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) hebben het dashboard voor de geboortezorgcapaciteit al geïmplementeerd en de andere regio’s zijn hiermee bezig. Op die manier wordt ook het noodzakelijke bovenregionale inzicht mogelijk.
Ook de ROAZ-regio waar de betreffende gynaecoloog werkzaam is, werkt met verschillende maatregelen om capaciteit te coördineren, zoals het dashboard van LPZ. Ik adviseer de arts, het ziekenhuis en het regionale zorgcoördinatiecentrum met elkaar in contract te treden om te leren van deze casus om daarmee herhaling waar mogelijk te voorkomen.
Kunt u een overzicht aanleveren waarin per ziekenhuis de verloskundige capaciteit en de gemiddelde bezetting over 2021 wordt weergegeven en waarin per ziekenhuis is aangegeven hoe vaak men buiten het eigen ziekenhuis en/of de regio patiënten heeft geplaatst?
Nee, dat kan ik niet. Wanneer het gaat om bedrijfsgevoelige informatie wordt vanuit het oogpunt van proportionaliteit in eerste instantie enkel op regioniveau en niet op ziekenhuisniveau met data gewerkt.
Deelt u de mening dat regionale zorgcoördinatie voor dit type zorg niet toereikend is, omdat men ook buiten de regio geplaatst moet worden?
Ja, juist om die reden moeten zorgcoördinatiecentra met elkaar in verbinding staan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat informatie over de beschikbare capaciteit van dit type specifieke zorg (Intensive Care (IC)-bedden, traumazorg, hartoperaties, verloskunde etc.) landelijk gedeeld gaat worden? Zo ja, welke actie gaat u nemen? Zo nee, waarom gaat u dat niet doen?
Het LPZ richt zich op de beschikbare capaciteit en de druk op de acute zorg. De genoemde specifieke typen zorg zijn divers en zijn niet allemaal direct of indirect gerelateerd aan die acute zorg. Ik ben wel van mening dat de capaciteitsinformatie die noodzakelijk is om de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van deze zorg te kunnen borgen, gedeeld moet worden. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is het belang van inzicht in capaciteit onderschreven en hebben partijen afspraken gemaakt over de aansluiting bij het LPZ en het verplicht delen van de noodzakelijke capaciteitsinformatie. Verder neem ik het initiatief voor een structurele bekostiging van het LPZ en de landelijke en regionale functies voor inzicht in capaciteit en patiëntenspreiding, na afloop van de huidige overeenkomst met LNAZ per 1 juli 2023. Daarom ben ik voornemens het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG per 1 juli 2023 te wijzigen. Op die manier kunnen traumacentra, naast de activiteiten voor de coördinatie van traumazorg en het ROAZ, via de beschikbaarheidbijdrage ook regionaal en landelijk inzicht in actuele en toekomstige capaciteit van en druk op de acute zorg bekostigen.