De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.
De nadelige gevolgen van het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië m.b.t. de invoer van aardappelpootgoed uit de EU. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is de Minister bekend met het artikel «Brexit funding should be used for seed potato sector -IFA» waarin genoemd wordt dat de Irish Farmers’ Association (IFA) pleit voor het gebruik van Brexit Adjustment Reserve (BAR)-financiering om de productie van Ierse pootaardappelen te stimuleren?1
Ja.
Is de Minister zich bewust van de handelsproblemen m.b.t. de pootgoedsector, ingezet door Brexit, en daarmee de grote impact voor de Nederlandse markt voor pootgoed- en consumptieaardappelen? Zo ja, erkent de Minister dat de nadelige gevolgen voor deze sector voornamelijk het midden- en kleinbedrijf en kleinere exportbedrijven financieel schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de handelsproblemen met betrekking tot de pootgoedsector als gevolg van Brexit. Brexit stelt in het algemeen het midden- en kleinbedrijven (mkb) voor flinke uitdagingen.2 De rijksoverheid heeft daarom afgelopen jaren communicatie over Brexit specifiek gericht op het mkb.
Is de Minister het eens dat dit voor deze sector niet alleen negatieve effecten heeft voor de export maar ook de doorontwikkeling van deze producten en daarmee de koppositie van Nederland als een van de meest innovatieve landen op dit gebied in gevaar brengt?
Deze ontwikkeling is niet behulpzaam voor de ontwikkeling van pootgoed en de koppositie van de pootaardappelsector. Tegelijkertijd is de Nederlandse pootaardappelsector erg innovatief en sterk aanwezig op de wereldmarkt. Die positie zie ik niet direct in gevaar komen.
Deelt de Minister de zienswijze dat, naast de nadruk van EU wet- en regelgeving op dynamic alignment, een uitzondering geboden zou moeten worden (derogatie) voor pootgoed met het Verenigd Koninkrijk en specifiek tussen Nederland en Schotland (wegens de overeenkomsten tussen Nederland en Schotland i.h.k.v. specifieke rassen en specifieke exportmarkten van pootgoed)? Zo ja, Is de Minister bereid om samen met Schotse regering op korte termijn op zoek te gaan naar samenwerking om middels deze stap impliciet de druk op beleidsmakers in het Verenigd Koninkrijk en de EU te vergroten?
Nee, ik deel deze zienswijze niet.
Kan de Minister specifieke duiding geven over de kansen voor een tijdelijke danwel permanente oplossing voor de export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk, op een termijn die uitkomst biedt voor het huidige seizoen voor pootgoed (komend voorjaar)?
In overleg met de Europese Commissie, andere-EU lidstaten en de Nederlandse pootgoedsector worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de mogelijkheden voor export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk verkend. Dit is echter uiterst complex en tijdrovend.
Kan de Minister specificeren welke vooruitgang er is geboekt aangaande de op 24 september 2021 – door voormalig Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten – genoemde verkenning van mogelijkheden naar het voorzien van een Brexitgerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven vanuit de BAR?
Zoals u in de brief aan uw Kamer over de nationale invulling van de Brexit Adjustment Reserve3 kunt lezen, legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan het internationaliseringsprogramma. De verschillende onderdelen en de bijbehorende interventies van het programma beogen een tijdelijke impuls te geven aan de internationale handel vanuit Nederland richting de belangrijkste handelsmarkten in de EU. Daarmee zal het programma de Nederlandse concurrentiepositie binnen post-Brexit Europa versterken. Het programma is gericht op de meest door Brexit geraakte bedrijven en sectoren. Door middel van individuele technische ondersteuning zal het programma maatwerk leveren zodat bedrijven zich aan kunnen passen aan de veranderde handelsstromen. Naast individuele ondersteuning zal ook collectieve ondersteuning geboden worden. Daarbij worden bedrijven uit de meeste getroffen (sub-)sectoren gezamenlijk en gericht ondersteund bij handelsbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld matchmaking, missies en beurzen) binnen de voor hun sector meest kansrijke alternatieve Europese doelmarkten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) uitvoerder van het programma.
Kan de Minister aangeven welke «voortdurende inzet» er getoond wordt vanuit het Ministerie van LNV op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen?
Vanuit het Ministerie van LNV wordt door het derdelandenteam voor fytosanitaire markttoegang gewerkt aan het openen van nieuwe markten en het openhouden van bestaande markten voor Nederlandse plantaardige producten. Dit gebeurt in samenwerking met de sector, de NVWA, de keuringsdiensten en landbouwraden. De internationale (beleids-)kaders waarin het derde landen team voor fytosanitaire markttoegang werkt zijn het Sanitaire en Fytosanitaire akkoord van de Wereldhandelsorganisatie (WTO-SPS) en de standaarden van de Internationale Plantenbeschermingsovereenkomst (IPPC). Dit werk vereist bilaterale technische onderhandelingen en afstemming met derde landen en met de Europese Commissie. In de kern is de inzet erop gericht de mogelijkheden van markttoegang in derde landen te versterken door het verspreiden van ziekten en plagen tegen te gaan en het internationale vertrouwen in de Nederlandse fytosanitaire garantiesystemen te helpen vergroten.
Erkent de Minister dat aanspraak maken op de BAR voor de Nederlandse agrarische sector kansen biedt om Nederlandse boeren die zich bezigen met pootgoed financieel te ondersteunen? Zo nee, welke andere kansen voor financiële ondersteuning ziet de Minister aangaande deze kwestie?
De BAR is opgericht om de hardst geraakte sectoren en lidstaten te ondersteunen in hun aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit. Zoals in de brief van 11 februari jl. is aangegeven heeft het kabinet middelen ter beschikking gesteld om het bedrijfsleven te faciliteren in de aanpassing van hun operationele bedrijfsprocessen. De middelen komen beschikbaar via een aantal beoogde instrumenten waarvoor nog goedkeuring moet worden gegeven door de Europese Commissie. Zo zijn er regelingen beoogd voor nog te maken en reeds gemaakte eenmalige aanpassingskosten als gevolg van Brexit. Tenslotte is er het beoogde internationaliseringsprogramma, zie daarvoor het antwoord op vraag 6.
Kan de Minister bovenstaande vragen beantwoorden voor het commissiedebat Brexit / nieuwe relatie Verenigd Koninkrijk?
Ja.
Op welke wijze neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid om de risico’s van weeshuistoerisme te beperken? Welke concrete stappen zijn er gezet binnen EU-verband en vanuit het postennetwerk om de aanbevelingen uit de VN-Resolutie te implementeren en welke concrete stappen zijn er gepland voor de toekomst?
Het kabinet ontmoedigt actief dit soort vrijwilligersreizen door gerichte informatievoorziening, zoals reisadviezen en een specifieke informatiepagina op rijksoverheid.nl over vrijwilligerswerk in het buitenland. In het najaar van 2021 zijn de reisadviezen op dit punt geactualiseerd en uitgebreid naar meer landen.
Op politiek en diplomatiek niveau heeft Nederland zich in EU-verband actief ingezet voor kinderrechten en voor de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind 2019, gericht op kinderen zonder adequate zorg. Nederland steunt de actieve inzet van de EU op dit thema, zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen door de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP), Kuik (CDA) en Van Haga (Groep van Haga) op 19 augustus 2021.
Navraag bij relevante posten3 leverde het volgende algemene beeld op. De posten zijn bekend met de problematiek van weeshuistoerisme en geven daarbij aan dat in de afgelopen twee jaar toerisme in het algemeen sterk is afgenomen door de COVID-19 pandemie. Posten zijn op het thema kinderrechten werkzaam als onderdeel van de brede mensenrechtenagenda. Zo heeft de ambassade in Bangkok samen met de organisatie ECPAT eind 2020 een web-conferentie georganiseerd over «Seksuele uitbuiting van kinderen in Azië in het kader van COVID-19».
Vindt u dat naar aanleiding van de conclusies in het Ecorys onderzoek3 naar de effecten van het opgroeien in tehuizen op kinderen, het thema weeshuizen ook onderwerp moet zijn van de bredere discussie over algemeen nut (ANBI status)? Zo ja, kunt u dit faciliteren en kan de sector aan deze discussie bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeken van de juridische mogelijkheden om in te grijpen bij ANBI’s die in de ogen van het kabinet niet in het algemeen belang handelen ligt primair bij de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen. Hij heeft in zijn brief van 3 december 2021 aangegeven dat hij een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie. De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het begrip van algemeen nut beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden naar opgave van het Ministerie van Financien binnenkort verwacht.
Wanneer gaat u in dit kwartaal – zoals aangegeven in de kamerbrief van 14 januari j.l. – informatie verstrekken over de conclusies van het onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving met betrekking tot vrijwilligerswerk in weeshuizen? Wat gaat u concreet doen? En welke acties gaan door de verschillende ministeries uitgevoerd worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in de komende periode samen met betrokken ministeries in kaart te brengen welke van de opties tot regulering die zijn genoemd in de Kamerbrief van 14 januari 2021 effectief, haalbaar en wenselijk zijn. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen over de BHOS-begrotingsbehandeling van 24 november jl. vergt de voortgang op het gebied van aanpassing van wet- en regelgeving helaas meer tijd en interdepartementale afstemming dan aanvankelijk voorzien. Inzet is om de Kamer voor het zomerreces te informeren.
Bent u bereid een portefeuillehouder aan te stellen vanuit bijvoorbeeld de Rijksbrede projectenpool om de aanbevelingen uit het Ecorys onderzoek op een effectieve wijze interdepartementaal op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Directie Sociale Ontwikkeling zijn een projectleider en dossierbeheerder op het onderwerp werkzaam. Deze pakken de aanbevelingen zoals gesteld in de Kamerbrief op. Ook geven zij op dit onderwerp de interdepartementale samenwerking en -afstemming verder vorm.
Welke andere vormen van informatievoorziening onderneemt u naast de inmiddels gerealiseerde aanpassing van het reisadvies? Zou het gezien de conclusies uit het Ecorys onderzoek niet aan te bevelen zijn vanuit de overheid in de toekomst campagnes op te zetten of te stimuleren?
De sector van (maatschappelijke) organisaties die betrokken zijn bij het aanbieden of tegengaan van vrijwilligersreizen naar semi-residentiële instellingen voor kinderen heeft een eigenstandige functie en verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen en uitvoeren van campagnes ter ontmoediging van vrijwilligersreizen naar residentiële zorginstellingen voor kinderen. De overheid is met hen in gesprek en blijft dit stimuleren.
Vanuit de sector zijn de afgelopen jaren meerdere campagnes gevoerd, waarvan recent de #WeesWijs-campagne van Better Care Network Netherlands, die door het ministerie via meerdere sociale mediakanalen is gedeeld. Deze campagne, die ook door brancheorganisatie van particuliere initiatieven Partin werd onderschreven, alsook de media-aandacht die er op volgde, laat zien dat aandacht voor en het gesprek over deze problematiek volop gaande is. Bovendien is het ministerie als netwerkpartner in gesprek met Family Power, een samenwerkingsverband van negen particuliere initiatieven en hun internationale partnerorganisaties die werken met familiegerichte zorg voor kwetsbare kinderen en aan de ontwikkeling van een bewustwordingscampagne.
Bent u bereid om partijen, waaronder de aanbieders van de reizen naar weeshuizen, bij elkaar te roepen en een dialoog te faciliteren over de negatieve aspecten van het faciliteren van vrijwilligersreizen naar weeshuizen? Zo nee, waarom niet?
De sector neemt haar verantwoordelijkheid om door dialoog te komen tot verbetering van informatie-uitwisseling, alsmede door maatregelen te nemen om de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Een goed voorbeeld van dergelijk dialoog is het samenwerkingsverband van een aantal particuliere initiatieven, Family Power, dat in overleg met netwerkpartners als Wilde Ganzen, Better Care Network Netherlands en Partin werkt aan verdere bewustwording. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moedigt dergelijke initiatieven tot dialoog vanuit de sector aan en heeft de partners uitgenodigd een volgend overleg te organiseren op het ministerie.
Bent u gezien de conclusies van het Ecorys onderzoek dat wijst op het gevaar van (seksueel) misbruik, bereid om de standaard van een VOG-verklaring ook verplicht te stellen voor vrijwilligers die in het buitenland met kwetsbare kinderen willen gaan werken? En voor bestuursleden van stichtingen die zich in vanuit Nederland inzetten voor deze kwetsbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad is (seksueel) misbruik een gevaar in dit soort situaties. Uiteraard wil het kabinet alles doen wat binnen haar mogelijkheden ligt om dit soort misbruik onmogelijk te maken. Op korte termijn zal (interdepartementaal) een beter beeld worden verkregen van de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de VOG voor vrijwilligers en/of bestuursleden. In aanvulling daarop en zoals door mij is toegezegd in het debat inzake noodhulp op 14 april j.l., zal ik uw Kamer voor de zomer schriftelijk informeren over de inspanningen om seksueel misbruik door hulporganisaties te voorkomen, in het bijzonder de mogelijke introductie van een VOG+ en een humanitair paspoort voor noodhulporganisaties.
Het persbericht van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken inzake gesprekken in Afghanistan |
|
Jan Klink (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken van 18 november 2021 over gesprekken in Afghanistan?1
Ja.
Klopt het dat Nederland bereid is om via internationale organisaties de salarissen van leerkrachten en zorgpersoneel in Afghanistan te financieren?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 867) wordt in internationaal verband gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheden om bij te dragen aan de verlening van basisdiensten in de onderwijs- en gezondheidssector in Afghanistan.
Zoals in de genoemde Kamerbrief wordt geschetst, staat het kabinet hierbij voor een dilemma. Steun verlenen voor het in stand houden van basisdiensten zou betekenen dat internationale donoren taken financieren die de Taliban, als zelfbenoemde autoriteiten in Afghanistan, zelf zouden moeten uitvoeren. Daarmee kan het beeld ontstaan dat de Taliban als gevolg van deze steun (deels) wordt ontslagen van haar verantwoordelijkheden of dat deze steun zelfs wordt gezien als verkapte begrotingssteun. Het kabinet acht dit onwenselijk.
Tegelijkertijd hebben internationale organisaties zoals de VN herhaaldelijk aangegeven dat de infrastructuur voor het verlenen van basisdiensten in Afghanistan onder grote druk staat en dreigt te bezwijken. Dat scenario is niet in het belang van Nederland aangezien het kan leiden tot verder toenemende humanitaire noden, irreguliere migratiestromen en meer speelruimte voor terroristen.
Daarom spreekt het kabinet met internationale organisaties en gelijkgezinde partners over mogelijkheden om tijdelijk basisdienstverlening te ondersteunen, mits het buiten de Taliban om kan plaatsvinden en mits in de dienstverlening kan worden voldaan aan specifieke voorwaarden. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes. Met deze voorwaarden zoekt het kabinet naar een juiste balans tussen enerzijds voorkomen dat basisdienstverlening instort (met alle gevolgen van dien), en anderzijds steun aan en bemoeienis van de Taliban voorkomen. Als zodanig kunnen deze voorwaarden er ook voor zorgen dat de steun niet wordt aangewend, of gezien wordt, als verkapte begrotingssteun.
Hierbij bepleit het kabinet een gedifferentieerde aanpak van regio’s, waarbij alleen steun wordt verleend in provincies waar de principes worden nageleefd. Deze voorwaarden zijn ook gesteld aan de tijdelijke ondersteuning die vanuit de Europese Commissie wordt verleend ten behoeve van basisdiensten (zie vraag 7) en zullen tevens gelden bij eventuele voortzetting van door Nederland gefinancierde activiteiten van (lokale) partnerorganisaties.
Overigens staat, met uitzondering van humanitaire steun, ontwikkelingssamenwerking voor Afghanistan nog steeds on hold. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd als dit verandert.
Deelt u de mening dat verkapte begrotingssteun aan de Taliban onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er met het betalen van salarissen van zorg- en onderwijsmedewerkers sprake is van verkapte begrotingssteun aan de Taliban? En dat de Taliban hiermee worden versterkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Stelt het kabinet harde voorwaarden aan de Taliban voor het verlenen van tijdelijke humanitaire hulp in Afghanistan, zoals het tegengaan van terrorisme, respect voor mensenrechten, en toegang tot onderwijs voor meisjes?
Op het gebied van humanitaire hulp is, in tegenstelling tot reguliere ontwikkelingssamenwerking, het kabinet terughoudend in het opstellen van harde voorwaarden. Noodhulp dient te worden verleend in lijn met de humanitaire principes (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid), zoals ook vermeld in de Kamerbrief «Toekomstige hulp en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 783).
Nederland maakt zich via meerdere fora hard voor onbelemmerde humanitaire toegang en het naleven van het internationaal humanitair oorlogsrecht door alle betrokken partijen in Afghanistan (zie ook Kamerstuk 27 925, nr. 783). Zo heeft Nederland in samenwerking met Zweden het initiatief genomen om gezamenlijke kernboodschappen op het gebied van humanitaire hulpverlening in Afghanistan te formuleren (zie ook Kamerstuk 21 501-04, nr. 241). Deze kernboodschappen, gericht aan alle partijen in Afghanistan, inclusief de Taliban, benadrukken tevens het recht van vrouwelijke hulpverleners om hun werk te mogen doen. De kernboodschappen zijn inmiddels omarmd door de voltallige Europese Unie en andere grote humanitaire donoren (VK, VS, Canada, Noorwegen, Zwitserland, Australië en Japan).
Hoe worden de voorwaarden die Nederland en internationale partners stellen aan tijdelijke humanitaire hulp gehandhaafd? Is hiervoor een diplomatiek kantoor van de EU in Kaboel nodig en de vrijheid om zonder restricties door het land te reizen? Wat doet het kabinet als de Taliban zich niet aan deze voorwaarden houden?
Vooral de VN speelt een belangrijke rol bij het garanderen van respect voor de humanitaire principes. De VN heeft n.a.v. een bezoek van de Emergency Relief Coordinator Martin Griffiths van VN-OCHA in september toezeggingen gekregen van de Taliban op dit gebied (zie ook Schriftelijk Overleg RBZ/OS). Ook deden de Taliban toezeggingen over het recht op onbelemmerde humanitaire hulp. De VN blijft naleving van de principes handhaven en bericht de donoren hierover. De EU speelt daarbij een monitoringsrol: DG ECHO houdt de humanitaire situatie nauwlettend in de gaten middels het eigen kantoor op de VN-compound in Kaboel en brengt regelmatig rapport uit. Het hebben van diplomatieke presentie is daarvoor behulpzaam. Nederland onderhoudt daarnaast nauw contact met andere vertrouwde humanitaire partners die hun presentie in Afghanistan hebben behouden, zoals het Rode Kruis en ngo’s.
Op deze wijze monitort Nederland in samenwerking met gelijkgezinde landen en partners de mate waarin de humanitaire principes gerespecteerd worden door alle relevante partijen binnen Afghanistan, inclusief de Taliban. Ook zet het kabinet zich op diplomatiek terrein in voor de naleving hiervan, voornamelijk via een speciale coördinatiegroep bestaande uit gelijkgezinde donoren. Dit lijkt momenteel afdoende. Humanitaire organisaties melden dat zij relatief onbelemmerd door Afghanistan kunnen reizen en de hulpbehoevenden kunnen bereiken. Mocht hier verandering in komen, dan zal de EU de Taliban hierop aanspreken.
Hoe past dit initiatief van Nederland en Duitsland binnen de strategie om als EU zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken? Hebben andere Europese landen zich ook bereid getoond salarissen van zorg- en onderwijsmedewerkers te financieren?
Zoals aangegeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 november 2021, heeft de Europese Commissie 300 miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp en 250 miljoen euro voor het tijdelijk ondersteunen van basisdiensten in Afghanistan (door de EU «humanitair+» genoemd). Hiermee kunnen ngo’s en internationale organisaties ook salarissen en (dag)vergoedingen betalen van gezondheidswerkers en onderwijspersoneel, wier inzet essentieel is om de levering van basisdiensten overeind te houden. De Commissie heeft hiervoor een eerste programmavoorstel via comitologie aan de lidstaten voorgelegd om hier concreet invulling aan te geven en gaat nu met de uitvoering aan de slag. Dit betreft een herprogrammering van 197 miljoen euro uit stopgezette OS-projecten in Afghanistan. Op aandringen van Nederland zijn hierbij expliciet principes opgenomen die in acht genomen moeten worden, waaronder het garanderen van gelijke toegang voor meisjes, vrouwen en minderheden, het voorkomen van bemoeienis van de Taliban in het management en personeelsbeleid van de activiteiten, en het zorgen dat steun via multilaterale organisaties en ngo’s, en niet (direct of indirect) via de Taliban, wordt verstrekt. Het kabinet zal er nauw op toe blijven zien dat bij de uitwerking en invulling van de steun de genoemde principes zullen worden meegenomen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Shell verhuist hoofdkantoor naar Engeland en wordt op papier volledig Brits' |
|
Pim van Strien (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), de Th. Bruijn |
|
Hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of andere onderdelen van de rijksoverheid eerder signalen ontvangen van het voorgenomen besluit van Royal Dutch Shell om het hoofdkwartier naar Groot-Brittannië te verhuizen?1 Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Op dit moment heeft Shell een duale aandelenstructuur met aandelen A genoteerd aan de Amsterdamse beurs en aandelen B in Londen. In het voorstel van het bestuur wil Shell dit aanpassen naar één soort aandelen. Het is al langer bekend dat Shell deze duale structuur wil versimpelen, omdat deze versimpeling onder meer het uitgeven en inkopen van aandelen en het doen van overnames vergemakkelijkt. Ook was het kabinet al langer bekend dat deze versimpeling mogelijk gevolgen kan hebben voor de locatie van het hoofdkantoor.2
Vanuit de rijksoverheid wordt op verschillende niveaus regelmatig met Shell gesproken over hun activiteiten in Nederland, net zoals dat met andere bedrijven gebeurt. De inzet van het kabinet is daarbij steeds om activiteiten, investeringen en werkgelegenheid voor nu en op de lange termijn in Nederland te behouden en waar mogelijk uit te breiden, zeker waar deze bijdragen aan de energietransitie. Het is gezien de bedrijfsvertrouwelijkheid niet aan mij om in detail te treden over de inhoud van deze gesprekken. Uiteindelijk is het aan het bedrijf zelf om de voor- en tegens van een besluit af te wegen, tot een besluit te komen en dit vervolgens aan haar aandeelhouders voor te leggen.
Kunt u een inschatting maken van de directe en indirecte gevolgen qua werkgelegenheid, investeringen en innovatiekracht voor Nederland van het voorgenomen vertrek van het hoofdkantoor van Royal Dutch Shell naar Groot-Brittannië?
Het kabinet betreurt het voornemen van Shell om het hoofdkantoor te verplaatsen. Met dit voornemen worden alleen een aantal topfuncties van het hoofdkantoor verplaatst naar Londen. Het gaat op dit moment in totaal om circa tien banen, waaronder de CEO en CFO.
Gezien het belang van Shell voor de Nederlandse economie en haar rol in de energietransitie, is het kabinet na de aankondiging van dit voorstel met Shell in gesprek gegaan. De vraag van het kabinet was hierbij wat de gevolgen zijn voor de activiteiten van Shell in Nederland en hoe het bedrijf naar de toekomst toe actief kan bijdragen aan de energietransitie in Nederland. Het kabinet is positief dat Shell als uitkomst van deze gesprekken haar commitment naar Nederland op papier heeft gezet en openbaar heeft gemaakt. Met de in de brief opgeschreven plannen en toezeggingen, toont Shell aan voort te willen bouwen op de nu al grote aanwezigheid van het bedrijf in Nederland en een bijdrage te willen leveren aan de Nederlandse energietransitie.3
Wat zijn de gevolgen voor het vestigingsklimaat in Nederland, nadat in korte tijd twee van ‘s lands grootste multinationals (naast Royal Dutch Shell ook Unilever) Nederland hebben verlaten?
Blijkens recent onderzoek van Dialogic staat het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat er in algemene zin goed voor.4 Daarbij geeft Dialogic aan dat het onderzoek, omdat het gebruik maakt van internationale ranglijsten, gebaseerd is op metingen uit het verleden en dus per definitie terugkijkt. De impact van recente ontwikkelingen – zoals Brexit, Corona en stikstofproblematiek – is dus geen onderdeel van dit onderzoek. Bij het positieve beeld past daarom de kanttekening dat ik van verschillende partijen uit het veld steeds vaker signalen ontvang dat zij zich zorgen maken over hoe het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat zich ontwikkelt.5
Het is moeilijk te duiden wat het effect is van de verhuizing van het hoofdkantoor van Unilever en de recente aankondiging van Shell. Beide bedrijven hebben aangegeven dat deze verhuizing samenhangt met de wens om de aandelenstructuur te versimpelen en dat dit geen gevolgen heeft voor de activiteiten in Nederland. Nederland blijft volgens Shell en Unilever een aantrekkelijk land om investeringen te doen. Tegelijkertijd heeft het kabinet er oog voor dat hoofdkantoren van internationale bedrijven bijdragen aan een sterke internationale positie van Nederland en daarmee ook aan Nederland als vestigingsland. Het is belangrijk dat Nederland een aantrekkelijke locatie blijft voor hoofdkantoren en aan een volgend kabinet om invulling te geven aan het verdere beleid op vestigings- en investeringsklimaat.
Wat zijn de gevolgen voor het «gewicht» en de uitstraling van Nederland in de wereld en welke uitwerking heeft dit op de handelspositie van Nederland, nu in korte tijd de hoofdkantoren van twee grote multinationals Nederland hebben verlaten? Op welke wijze wilt u deze uitwerking mitigeren? Ziet u bijvoorbeeld dat dit verlies in internationale positie opgevangen kan worden door andere grote multinationals? Zo ja, hoe is dat proces te stimuleren?
De aanwezigheid van grote, innovatieve en internationaal georiënteerde bedrijven in Nederland draagt ontegenzeggelijk bij aan het gewicht van Nederland in het buitenland. Het opent deuren en biedt ook andere Nederlandse bedrijven, groot en klein, betere toegang tot een internationale afzetmarkt. Daarmee dragen deze bedrijven bij aan de internationalisering van het Nederlands bedrijfsleven. Daarnaast zijn hoofdkantoren in de regel goed voor hoogwaardige werkgelegenheid van zowel Nederlands als internationaal talent en leveren ook indirecte werkgelegenheid op. Het feit dat een hoofdkantoor in Nederland is gevestigd, maakt ook de relatieve positie van Nederland in de investeringsafweging van het bedrijf aantrekkelijker, bijvoorbeeld voor investeringen op terrein van innovatie en verduurzaming.
Het kabinet blijft daarom werk maken van een aantrekkelijk Nederlands vestigings- en investeringsklimaat door in de breedte aantrekkelijk te zijn als vestigingslocatie voor bedrijven, inclusief multinationals, en hun hoofdkantoren. Als onderdeel hiervan spreekt het kabinet regelmatig met verschillende bedrijven, zowel Nederlands als buitenlands, over hun activiteiten in Nederland.
Nederland huisvest, ook na het vertrek van Unilever en de aankondiging van Shell, de hoofdkantoren van een aantal significante, gerenommeerde internationale bedrijven met hoogwaardige kennis en kunde. Dit draagt bij aan de versterking van onze economie en een stevige internationale positie voor Nederland. Dankzij het brede aanbod vanuit het Nederlandse bedrijfsleven en de sterke Nederlandse positie en reputatie op het terrein van samenwerking tussen bedrijven, overheden en kennisinstellingen («triple helix»), is de inschatting van het kabinet dat door dit (aanstaande) vertrek het internationale gewicht van Nederland slechts beperkt vermindert.
Wat voor aanpassingen gaat u in het buitenlandse handelsbeleid voeren met Groot-Brittannië, nadat twee Brits-Nederlandse multinationals gekozen hebben om volledig Brits te worden? Hoe komt het dat Groot-Brittannië aantrekkelijker is dan Nederland om daar het hoofdkantoor te vestigen?
Ten aanzien van de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat wil ik nogmaals benadrukken dat deze twee Brits-Nederlandse bedrijven om specifieke redenen hebben besloten tot verplaatsing van hun hoofdkantoor vanuit Nederland of dat voornemens zijn te doen. Het is algemeen bekend dat bij deze van oudsher Brits-Nederlandse bedrijven, in de besluitvorming over de vereenvoudiging van de structuur de dividendbelasting een specifieke factor is die meeweegt. Deze specifieke casussen rechtvaardigen volgens het kabinet dan ook niet om te stellen dat het Verenigd Koninkrijk in algemene zin aantrekkelijker zou zijn voor hoofdkantoren. In het eerder bij vraag 3 genoemde onderzoeksrapport van Dialogic, met de kanttekening dat recente ontwikkelingen hierin niet zijn meegenomen, werd geconcludeerd dat in generieke zin Nederland met het investeringsklimaat grofweg in de top drie staat ten opzichte van onze tien belangrijkste concurrenten. Het Verenigd Koninkrijk scoort hier aanzienlijk lager.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van multinationals en hun hoofdkantoren een zeer positieve impact heeft op de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat, op de werkgelegenheid, op investeringen en op de handelsbalans? Deelt u de mening dat de belangen van Nederland bij toekomstige beslissingen door deze bedrijven over investeringen, innovatie, research et cetera daarmee beter geborgd zijn? Deelt u de mening dat Nederland daarmee aantrekkelijker is voor internationaal toptalent en investeringen? Zo ja, wat is uw visie om deze multinationals en hun hoofdkantoren voor Nederland te behouden of zich in Nederland te vestigen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Kabinet maakt reuzendraai: stopt toch met financieren fossiele brandstofprojecten in het buitenland' |
|
Silvio Erkens (VVD), Jan Klink (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), de Th. Bruijn |
|
Wat is de geschatte impact van het tekenen van de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene-energietransitie? Waarom is er gekozen voor eind 2022? Wie hebben nog meer getekend? Hebben de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ook getekend?1
Nederland heeft een relatief groot aandeel aan fossiele energie gerelateerde projecten in de portefeuille van de exportkredietverzekering (ekv). Het is duidelijk dat in de mondiale transitie van fossiele naar duurzame energie, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, deze fossiele activiteiten zullen worden afgebouwd en kansen verschuiven naar duurzame energie. Het ondertekenen van de verklaring betekent een versnelling van deze verschuiving. Het kabinet zal in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren.
De COP26-verklaring ziet o.a. toe op het richten van het buitenlandinstrumentarium op schone energie en de rol die de private sector daarin kan spelen, alsmede het beëindigen van nieuwe directe overheidssteun voor de internationale unabated (in het Nederlands «ongemitigeerd») fossiele energie sector voor het einde van 2022, met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met 1,5°C opwarming en de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. De opstellers van de verklaring hebben voor een ambitieuze datum gekozen, waarbij er ruim één jaar tijd is voor de implementatie van het nieuwe beleid.
Op dit moment hebben 39 landen en instellingen de verklaring ondertekend.2 Het is mogelijk dat meer landen en organisaties op een later moment alsnog de verklaring zullen ondertekenen. Vanuit het perspectief van een gelijk speelveld wordt hier een goede stap gezet, omdat een aantal concurrerende landen met grote exportkredietportefeuilles getekend heeft, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Frankrijk, België, Italië, en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd ontbreken belangrijke Aziatische (Japan, Zuid-Korea) en BRIC-landen3 die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de internationale publieke financiering van fossiele projecten. Nederland zet zich in dat zoveel mogelijk landen mee tekenen.
De Wereldbankgroep en het IMF hebben vooralsnog niet getekend, wel hebben andere financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) getekend.
Hoeveel bedrijven worden hierdoor geraakt en wat betekent dit voor de directe en indirecte werkgelegenheid? Hoe groot is de economische waarde van de geraakte activiteiten voor deze bedrijven? Wat betekent dit besluit voor de reeds lopende exportkredietverzekeringen gerelateerd aan fossiel?
Op basis van de door Atradius Dutch State Business (ADSB) ontwikkelde methodiek fossiel, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de Monitor Exportkredietverzekeringen 2020, is inzichtelijk gemaakt welke transacties gerelateerd zijn aan de fossiele waardeketen.4 Uitgangspunt van de analyse is de totale verzekeringsportefeuille (fossiel en niet-fossiele transacties, t/m 31-12-2020) van de ekv met een omvang van 18,8 miljard euro aan netto reëel obligo. Dit betreft lopende polissen en dekkingstoezeggingen op het moment van meten.
Op basis van het obligo (totaal aan uitstaande verplichtingen) per 31-12-2020 is 26% van de portefeuille geclassificeerd als fossiel, met een ekv gedekte-exportwaarde van EUR 4,8 mld. Het CBS berekende in 2021 dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties.5 In die periode hebben fossiele transacties via de publieke ekv dus gemiddeld bijgedragen aan 1.967 banen per jaar. Reeds afgegeven polissen en dekkingstoezeggingen gerelateerd aan fossiele projecten worden niet beïnvloed door ondertekening van de COP-26 verklaring.
Wat gaat het kabinet doen om deze bedrijven te ondersteunen in de overgang van fossiele projecten naar nieuwe (duurzame) projecten? Hoe gaat het kabinet waarborgen dat deze bedrijven blijven concurreren op een gelijk speelveld?
Het bedrijfsleven toont zich al langere tijd welwillend om mee te denken over een geleidelijke afbouw van ekv-steun aan fossiele projecten en heeft daarbij gewezen op de rol die aanvullend overheidsbeleid zou kunnen spelen om verlies aan banen en export te mitigeren. De eventuele mogelijkheden en modaliteiten zullen het komend jaar nader onderzocht en uitgewerkt worden in samenwerking met het bedrijfsleven in de betrokken sectoren. Op exportmarkten blijft het belangrijk om het bedrijfsleven in de energietransitie te ondersteunen met economische diplomatie (handelsmissies kabinet, dienstverlening door ambassades en een optimaal instrumentarium van de RVO). Het groene verzekeringsaanbod van ADSB kan een belangrijke rol vervullen bij de stimulering van groene export. Daarnaast biedt Invest International, met een kernkapitaal van EUR 833 mln en een doelstelling om met investeringen bij te dragen aan oplossingen voor wereldwijde maatschappelijke vraagstukken, ook mogelijkheden bij het financieren van duurzame projecten van Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Het is van groot belang voor een gelijk speelveld dat zoveel mogelijk andere landen de COP26-verklaring ondertekenen, vooral in Azië waar grote concurrenten van de Nederlandse sectoren zich bevinden. Het kabinet is ervan overtuigd dat de richting onvermijdelijk is, maar het tempo tussen landen nog teveel verschilt. Door een actieve Nederlandse inzet in internationale fora, samen met de COP26-ondertekenaars en de coalitie Export Finance for Future (E3F), zullen we ons inzetten zoveel mogelijk landen te overtuigen van de noodzaak om het tempo van de energietransitie te versnellen en hun publieke exportsteun in lijn te brengen met de klimaatdoelen. In het belang van het gelijk speelveld zet het kabinet zich verder in voor een gelijke interpretatie van de COP26 verklaring. Nu alle landen van E3F-coalitie de verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft.
Welke kansen ziet het kabinet voor bedrijven die de overstap van fossiele projecten naar duurzame projecten versneld moeten maken? Hoe ziet zij de kans dat de buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven groeien of in ieder geval gelijk blijven met deze stap?
De transitie naar een klimaatneutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Nederland heeft de ambitie en de kans om de (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame industrie. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn aanwezig: van een hoogopgeleide technische beroepsbevolking tot een gunstige geografische ligging voor verhandeling en transport van industriële grondstoffen en goederen. Dit heeft ook zijn weerslag op internationale verdienkansen, bijvoorbeeld in de aanleg van offshore windparken in het buitenland. In nauw overleg met het bedrijfsleven moet in kaart worden gebracht wat de kansrijke groene groeimarkten zijn en hoe de overheid Nederlandse bedrijven kan ondersteunen om deze exportkansen te verzilveren.
Welke subsidie- en financieringsinstrumenten zijn er beschikbaar om de versnelde transitie naar duurzame energie en innovatieve technologieën te ondersteunen? Zijn de bestaande instrumenten passend of worden deze aangepast? Hoeveel middelen verwacht het kabinet hiervoor nodig te hebben?
Groene export komt mede tot stand door een succesvolle groene transitie in Nederland, waar een goed klimaat heerst voor de ontwikkeling van groene technieken. Om de ontwikkeling van export te stimuleren is een aantal aanpassingen van het ekv-instrumentarium doorgevoerd. Investeringen in vergroening door bijvoorbeeld nieuwe technologieën zijn vaak een stuk risicovoller. Door verruiming van het acceptatiebeleid van risicovolle transacties en dekking van «indirecte» groene transacties wordt het eenvoudiger gemaakt voor exporteurs om een lening te krijgen voor groene investeringen, en daarmee wordt het vergroeningsproces versneld. Ook zal de nieuwe staatsdeelneming Invest International zich sterk richten op stimulering van groene exporttransacties door Nederlandse bedrijven.
Het kabinet blijft werken aan mogelijkheden om bedrijven verder te ondersteunen bij groene exporttransacties. Hierbij zijn ook internationale kaders voor exportkredietverzekeringen relevant, beschreven in het OESO-Arrangement. Zo zijn groene projecten vaak nog duurder, en hebben daarom in de financiering baat bij langere looptijden. Binnen de EU en de OESO spant Nederland zich in voor aanpassingen in het Arrangement om projecten met langere looptijden in verzekering te kunnen nemen.
Deelt het kabinet de mening dat een nationale financieringsstrategie voor internationale klimaatmitigatieprojecten en -adaptatieprojecten moet worden opgezet? Wat is het kabinet van plan om op dit vlak te doen?
Het staande klimaatfinancieringsbeleid van het kabinet is beschreven in de beleidsnota «Investeren in perspectief»6 en diverse aanvullende kamerbrieven, waaronder «financieren in perspectief, kansen pakken, resultaten boeken».7 De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de planning van klimaatfinanciering middels de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Het kabinet is altijd bereid om met een positieve grondhouding naar voorstellen te kijken die het huidige beleid kunnen versterken.
Hoe ziet het kabinet de vergroening van de exportkredietverzekering voor zich? Hoe kan dit voor bedrijven makkelijker en goedkoper worden gemaakt?
Het kabinet heeft reeds verschillende maatregelen genomen om de ekv te vergroenen. Allereerst, zijn er meetmethodieken ontwikkeld waardoor er beter inzicht is in het aandeel groen en fossiel in de ekv-portefeuille. Daarnaast zijn er ruimere dekkingsmogelijkheden voor groene transacties en is een pilot gestart voor de acceptatie van risicovollere groene transacties (Kamerstuk 26 485, nr. 338, 16 november 2020). Ook is ingezet op het verzekeren van fondsen met een specifieke focus op klimaatgerelateerde projecten zoals Climate Investor One.
Wanneer zullen de gesprekken met betrokken stakeholders, waarmee het kabinet heeft aangegeven in overleg te gaan, plaatsvinden en hoe wordt de Kamer hierin betrokken en over geïnformeerd?
In 2022 zal het kabinet werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Kan het kabinet deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het bestempelen van zes Palestijnse ngo’s als terreurorganisaties door Israël |
|
Jan Klink (VVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het bericht «Israël bestempelt zes Palestijnse ngo's als terroristisch»?1
Ja
Klopt het dat de zes Palestijnse ngo’s terreurorganisaties zijn, zoals Israël beweerd? Zo ja of zo nee, waar is deze constatering op gebaseerd en waarom komt Israël nu met dit bericht naar buiten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU verzocht deze informatie met donoren te delen, als ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk 2021D29418. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld en het besluit heeft hiervoor aanzienlijke consequenties. Nederland neemt daarom de kwestie zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend. Voor Nederland zijn de terrorisme sanctielijsten van de VN en de EU leidend bij het bepalen welke organisaties als terroristisch worden beschouwd. De zes Palestijnse organisaties komen niet op deze lijsten voor.
Hebben de organisaties of individuele medewerkers – wellicht op contractbasis – banden met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)?
Nederland beschikt vooralsnog niet over de informatie op basis waarvan deze zes organisaties op de nationale terrorismelijst van Israël zijn geplaatst. Nederland heeft Israël opgeroepen deze informatie te delen. Het kabinet verwijst in dit kader ook naar de brief van 12 mei 2021 (ref 2021Z07972) over eerder ontvangen informatie.
Klopt het dat deze ngo’s «grote sommen met geld» hebben ontvangen van Europese landen en internationale organisaties? Om hoeveel geld gaat het? Wat heeft Nederland hieraan bijgedragen via ODA-middelen?
Het klopt dat de ngo’s steun hebben ontvangen van de internationale donorgemeenschap, waaronder diverse EU landen en de EU. Het kabinet houdt geen lijst bij van alle organisaties die de EU direct of indirect steunt in landen. Voor informatie over de organisaties die de EU financiert in de Palestijnse gebieden verwijst het kabinet naar webpagina’s van de Europese Commissie. U wordt hiervoor verwezen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588.
Nederland steunt reeds jaren het Palestijnse maatschappelijk middenveld. Met UAWC liep een programma waarvan de financiering per zomer 2020 is opgeschort. U wordt hiervoor verwezen naar de beantwoording van Kamervragen d.d. 20 juli 2020 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572. Met twee andere ngo’s – DCI-P en Al-Haq – is er sprake van een beperkte en indirecte financiële relatie omdat zij een uitvoerende partij zijn binnen een breder programma.
Klopt het dat vijf van de zes genoemde ngo’s nog niet eerder in beeld waren bij eerdere onderzoeken naar banden met terreurorganisaties? Kunnen deze vijf ngo’s betrokken worden bij het onderzoek over de ngo UAWC (Union of Agricultural Work Committees)? Wanneer is het onderzoek over UAWC gereed?
Op 5 mei jl. ontving Nederland, net als diverse andere Europese landen en de Europese Commissie, informatie van Israël over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties, waaronder de 6 nu door Israel geliste organisaties, en de door de Europese Unie tot terroristische organisatie aangemerkte Popular Front for the Liberation of Palestine (PLFP). De ontvangen informatie was algemeen van aard en bood geen concreet bewijs van banden met PFLP. Hiervoor wordt u verwezen naar kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588 waarin u wordt geïnformeerd over eerder verkregen informatie.
Het Nederlandse besluit om in juli 2020 een extern onderzoek te starten naar mogelijke banden tussen UAWC en de PFLP is genomen op basis van unieke en zwaarwegende omstandigheden. De aanleiding hiervoor vormde de arrestatie van twee UAWC medewerkers op basis van de verdenking van betrokkenheid bij een bomaanslag, en de constatering dat deze voormalige UAWC medewerkers geld ontvingen uit de overhead die NL betaalde aan de organisatie. U wordt hiervoor verwezen naar de antwoorden op Kamervragen d.d. 20 juli 2020, met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572 voor een nadere toelichting. N.a.v. het externe onderzoek zal Nederland eigenstandig een afweging maken over de toekomstige samenwerking met UAWC. Dit proces begeeft zich in de afrondende fase.
Zijn deze ngo’s onderwerp van onderzoek van het EU Bureau voor Fraudebestrijding «OLAF» dat onderzoek doet naar twee organisaties die de EU rechtstreeks financiert? Wanneer is dit onderzoek gereed? Kan het EU onderzoek verbreed worden met de in het bericht genoemde ngo’s?
De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Het kabinet wacht het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af. Het is aan de EU om te beslissen over een eventuele verbreding van het onderzoek.
Kloppen de kritische geluiden van de VN, Amnesty International, Human Rights Watch en de Palestijnse autoriteiten over het besluit van Israël? Zo ja, hoe komt het dat er tegengestelde berichtgeving is? Zo nee, zijn er dan wellicht nog meer programma’s of ngo’s die ten onrechte financiële steun uit Nederland of andere EU-landen ontvangen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Is Nederland of de EU op de hoogte gesteld over dit besluit door de Israëlische regering? Hoe komt het dat de Verenigde Staten zeggen niet van tevoren op de hoogte gesteld te zijn door Israël? Gaat u samen met collega Ministers van EU-landen en de VS optrekken om met Israëlische partners te schakelen voor meer (eenduidige) informatie?
Israël heeft Nederland kort voor het moment van publicatie op ambtelijk niveau op hoofdlijnen geïnformeerd. Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen waarom de VS niet van tevoren is ingelicht door de Israëlische regering. Nederland, de EU en de VS hebben Israël opgeroepen meer duidelijkheid te geven over de toedracht van het besluit en de informatie op basis waarvan dit besluit is genomen. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. Het streven blijft om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken in dit kader.
De antwoorden op de vragen over aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam |
|
Jan Klink (VVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
In welke 71 landen waar homoseksualiteit bij wet verboden is ontvangen organisaties of projecten Official Development Assistance (ODA) gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?1
De volgende landen van de 71 genoemde landen in het Zero Flags Project ontvangen ODA gelden:
Afghanistan, Algerije, Bangladesh, Burundi, Comoren, Egypte, Eritrea, Eswatini, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee, Guyana, Indonesië, Irak, Iran, Jamaica, Jemen, Kameroen, Kenia, Libanon, Liberia, Libië, Malawi, Malediven, Maleisië, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Myanmar, Namibië, Nigeria, Oeganda, Pakistan, Palestijnse Gebieden, Papua Nieuw Guinea, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Solomonseilanden, Somalië, Sri Lanka, Syrië, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Zambia, Zimbabwe en Zuid-Soedan.
Hoeveel geld betreft dit per land? Kunt u een overzicht geven van de omvang van deze gelden per betreffend land?
Hoewel een groot deel van de 71 genoemde Zero Flags Project landen ODA-gelden ontvangt, zijn alleen de uitgaven op gedelegeerde budgetten voor 2020 weer te geven. Dit betreft de budgetten die door ambassades worden uitgegeven. Hiernaast zijn er nog projecten op wereldwijd of regionaal niveau die wellicht ook uitgaven in hierboven genoemde ODA-ontvangende landen kennen. Deze uitgaven zijn echter niet specifiek op landniveau weer te geven en daarom niet meegenomen in het overzicht.
Welk deel van deze gelden zijn bedoeld voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld? Kunt u een overzicht geven van het geld dat naar de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld gaat per land waar homoseksualiteit wettelijk is verboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de gelden voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld zijn bedoeld voor homoacceptatie/LHBTI-beleid? Kunt u een overzicht geven van deze gelden per betreffend land?
Vanuit diverse OS-fondsen zijn middelen beschikbaar gesteld om de positie van LHBTI’s wereldwijd te verbeteren (zie voor een overzicht van activiteiten: Home | NL Ontwikkelingssamenwerking). Zie tevens het antwoord op vraag 1 en 2.
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s is één van de thematische prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om uitvoering te geven aan deze prioriteit worden via het Mensenrechtenfonds diverse projecten gefinancierd. In de Mensenrechtenrapportage 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 320) staat gespecificeerd hoeveel vanuit het Mensenrechtenfonds per mensenrechtenprioriteit en per land werd uitgegeven.
Daarnaast zijn er diverse andere programma’s die zich richten op het bevorderen van gender gelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en Hiv/Aids, waarin belangen van LHBTI’s worden meegenomen. Gelden worden echter niet geoormerkt op specifieke gemarginaliseerde doelgroepen.
Hoeveel jaren ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld al in deze landen als het gaat om homoacceptatie/LHBTI-beleid? Kunt een overzicht geven van het aantal jaren per betreffend land?
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s is sinds het begin van deze eeuw één van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Sindsdien hebben opeenvolgende kabinetten het maatschappelijk middenveld in landen wereldwijd ondersteund, zowel met financiële instrumenten zoals het Mensenrechtenfonds als met niet-financiële instrumenten. Voorbeelden van het laatste zijn de inzet van de Mensenrechtenambassadeur, publieke steunverklaringen aan lokale LHBTI-organisaties, het bieden van een veilige ruimte voor LHBT-organisaties op Nederlandse posten, deelname aan/organiseren van Pride-bijeenkomsten, of (sociale) mediacampagnes.
Het aantal landen waar homoseksualiteit strafbaar is, is met 71 nog veel te groot. Nederland zal zich daarom blijven inzetten voor LHBTI-gemeenschappen in deze landen, en voor volledige en wereldwijde decriminalisering van seksuele oriëntatie en gender identiteit. De inzet van de Nederlandse beleidsinstrumenten voor gelijke rechten voor LHBTI’s zal – conform staand beleid – bepaald worden op basis van de plaatsen waar gemeenschappen onder grote druk staan. Dit zijn vaak landen waar homoseksualiteit strafbaar is, maar dit is niet de enige graadmeter. Wereldwijd is een toename te zien in het aantal geweldsincidenten tegen en discriminatie van LHBTI’s. Ook in landen waar seksuele oriëntatie of gender identiteit niet strafbaar is, kunnen gemeenschappen onder druk staan.
Het aantal landen waar seksuele oriëntatie of gender identiteit strafbaar is, is de afgelopen decennia wel afgenomen. Landen die de afgelopen 10 jaar gedecriminaliseerd hebben, zijn: Bhutan (2021), Gabon (2020); Angola (2019), Botswana (2019), Trinidad & Tobago (2018), India (2018), de Seychellen (2017), Nauru (2017), Belize (2017), Mozambique (2016), Noord-Cyprus (2014), Palau (2014), Lesotho (2012), São Tomé en Príncipe (2012). In deze lijst bevinden zich ook landen waar Nederland zich actief heeft ingezet voor decriminalisering. Meer informatie hierover is terug te vinden in opeenvolgende Mensenrechtenrapportages aan uw Kamer.
Aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam: «Ik voelde me geen burger»»?1
Ja.
Klopt het bericht dat ongeveer een derde van de wereldbevolking (ruim 2 miljard mensen) leeft in de het artikel genoemde 71 landen (Zero Flags Project), waar homoseksualiteit verboden is? Wat vindt u daarvan?
Het klopt dat homoseksualiteit in 71 landen strafbaar is. Het kabinet staat pal voor het recht van LHBTI-personen om te zijn wie ze zijn. Nederland is een uitgesproken tegenstander van strafbaarstelling op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Gelijke rechten voor iedereen zijn daarbij het uitgangspunt. Het non-discriminatiebeginsel, verankerd in diverse mensenrechtenverdragen, ligt aan de basis van dat uitgangspunt.
Strafbaarstelling van homoseksualiteit druist daar tegenin en is onaanvaardbaar.
Het kabinet zal zich daarom blijven inzetten voor het decriminaliseren van seksuele oriëntatie en genderidentiteit, het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie van LHBTI-personen.
Deelt u de mening dat iedereen zichzelf mag zijn en dat we geen onderscheid maken tussen hetero’s, homo’s, lesbiennes, biseksuelen, transgenders en interseksuelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ontvangen één of meerdere van deze 71 landen steun via ontwikkelingshulp of andere gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, waarom en hoeveel per land? En wat is de motivatie om landen waar homoseksualiteit verboden is, met Nederlands belastinggeld financieel te ondersteunen?
Het maatschappelijk middenveld in meerdere van deze 71 landen ontvangt gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via diverse fondsen. De mensenrechtensituatie in een land is geen reden om daar geen activiteiten te financieren. Juist in landen waar mensenrechten onder druk staan wil Nederland via lokale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers werken aan de verbetering hiervan. Mensenrechten inclusief gelijke rechten voor LHBTI-personen vormen immers de grondslag voor een democratische en inclusieve samenleving. Het mensenrechtenbeleid is één van de hoekstenen van het Nederlandse buitenland- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Om verbod op homoseksualiteit en haat jegens LHBTI-personen tegen te gaan financiert Nederland diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten om mensenrechtensituaties, en de positie van LHBTI-personen, te verbeteren.
Deelt u de mening dat we niet met Nederlands belastinggeld onderdrukking moeten stimuleren en dat stopzetten van subsidies (ontwikkelingsgeld of andere gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan deze landen het beste middel is om verbod op homoseksualiteit en haat tegen LHBTI’ers tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u eraan doen om de subsidies af te bouwen en in welk tempo? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan via het beleid van Ontwikkelingssamenwerking om verbetering te geven aan de positie van LHBTI’ers?
Nederland spant zich via diverse diplomatieke kanalen, zowel op bilateraal als multilateraal niveau, in om de positie van LHBTI-personen te verbeteren.
Vanuit diverse OS-fondsen zijn middelen beschikbaar gesteld om de positie van LHBTI-personen wereldwijd te verbeteren (zie voor een overzicht van activiteiten: Home | NL Ontwikkelingssamenwerking). Zo is er vanuit het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld en voorheen Samenspraak en Tegenspraak aandacht voor de bevordering van de gelijke rechten voor LHBTI-personen. Binnen dit beleidskader zullen diverse strategische partnerschappen worden uitgevoerd waarbij lokale maatschappelijke organisaties werken aan het tegengaan van systematische exclusie, discriminatie, en onderdrukking van LHBTI-personen. Hierbij staat het steunen van lokale LHBTI organisaties en LHBTI personen centraal om verandering van binnenuit de samenleving te stimuleren.
Daarnaast worden projecten gefinancierd via het Mensenrechtenfonds (zie de Mensenrechtenrapportage 2020, Kamerstuk 32 735, nr. 320).2
Het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië voor de invoer van pootgoed uit de Europese Unie |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britten sluiten grenzen voor pootgoed uit EU»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van de Brexit schadelijk is voor zowel Nederland, de Europese Unie als het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om in de toekomst alsnog tot afspraken te komen en wat gaat u daar aan doen in bilaterale contacten met het Verenigd Koninkrijk en in EU-verband?
Ik deel uw mening dat een einde aan de wederzijdse import en export van aardappelpootgoed als gevolg van Brexit nadelig is voor de handel en de teelt in zowel de EU als in het VK. Het in stand houden van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed is niet zozeer een technische kwestie, maar vooral een gevolg van een politieke keuze. Volgens EU wet- en regelgeving is onbelemmerde markttoegang voor pootaardappelen vanuit een derde land is alleen mogelijk indien dat derde land zich blijvend committeert aan de fytosanitaire regels van de EU voldoet, dus ook als deze over een bepaalde tijd zouden wijzigen («dynamic alignment»). Het VK wenst zicht niet te committeren aan dergelijke afspraken en heeft als reactie de import van pootaardappelen uit de EU aan banden gelegd. Hierdoor is van wederzijdse markttoegang voor pootaardappelen geen sprake meer. Het is voor Nederland op grond van de Europese plantgezondheidsregelgeving niet mogelijk om bilateraal met het VK tot andere afspraken te komen. De oplossing zal gevonden moeten worden tussen de EU en het VK. Zowel de Europese Commissie als het VK zijn op de hoogte van de wens van NL dat er een oplossing wordt gevonden voor deze situatie. Onlangs heeft Nederland de Europese Commissie nogmaals gewezen op het belang van wederzijdse markttoegang voor aardappelpootgoed.
Hoe groot is de schade aan Nederlandse telers, hun coöperaties en handelshuizen?
Officiële statistieken van intra-EU handel worden niet bijgehouden. De consequentie hiervan is dat de intra-EU handelsstromen van vóór Brexit niet in officiële cijfers bekend zijn omdat het VK onderdeel was van de interne markt. De cijfers die bij ons bekend zijn schattingen en zijn afkomstig van de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO). Daaruit blijkt dat de EU naar schatting jaarlijks ca. 25.000 tot 30.000 ton aardappelpootgoed naar het VK exporteerde en een vergelijkbare hoeveelheid werd jaarlijks vanuit het VK geïmporteerd in de EU. Het is niet bekend wat de impact van het wegvallen van deze goederenstromen is voor Nederlandse bedrijven.
Welke mogelijkheden ziet u om schade te mitigeren, bijvoorbeeld door te helpen bij het aanboren van nieuwe markten?
In gesprek met de sector is aangegeven dat zij gebruik kunnen maken van de reeds bestaande faciliteiten die er vanuit RVO zijn voor het aanboren van nieuwe markten. Zo kan het bedrijfsleven gebruik maken van de Brexitvouchers die RVO aanbiedt waarmee advies kan worden verkregen over alternatieve markten. Daarnaast worden momenteel de mogelijkheden verkend om vanuit de Brexit Adjustment Reserve te voorzien in een Brexit-gerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van LNV voortdurende inzet op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen. Dit gebeurt in nauwe afstemming met de sectororganisatie NAO.
Welke activiteiten heeft u hiervoor al ondernomen, en welke zijn nog voorzien?
Zie 4.
Op welke manier trekt u hier samen op met de sector?
LNV onderhoudt via de reguliere LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector nauw contact over de gevolgen van Brexit en de Brexit Adjustment Reserve. Zie ook 4.
Kan het Brexit Adjustment Reserve ingezet worden om de schade te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Vanuit de Brexit Adjustment Reserve (BAR) kan het bedrijfsleven tegemoet worden gekomen in kosten die gemaakt zijn ten behoeve van aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit (zie de Kamerbrief van d.d. 30 april 2021). Middelen uit de BAR zullen langs drie verschillende sporen worden ingezet, in afstemming met belanghebbenden: 1) regeling(en) voor het algemene bedrijfsleven, 2) specifieke regeling(en) voor de visserijsector en 3) vergoeding van publieke kosten gemaakt door decentrale overheden en het Rijk. Deze sporen worden momenteel uitgewerkt. Dit is via Kamerbrieven, LNV Brexit stakeholderbijeenkomsten en gesprekken met de sector aan de sector gecommuniceerd.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de reactie en de genomen maatregelen van het kabinet op dit dossier?
Met de antwoorden op de vragen hierboven vertrouw ik erop u voldoende te hebben geïnformeerd.