Het bericht 'Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: ‘Met een moker heb ik de deur ingebeukt’' |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: «Met een moker heb ik de deur ingebeukt» uit de Telegraaf van 24 maart 2024?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de stelling van vastgoedondernemers en pandeigenaren dat het aangescherpte kraakverbod weinig tot geen oplossing biedt?
Wetgeving werkt normerend en biedt een grondslag om op te treden. In hoeverre de aanscherping van de ontruimingsmogelijkheden van een gekraakt pand een verbetering opleveren zal moeten blijken uit de evaluatie die ik komend jaar zal laten uitvoeren.
Is het onderzoek naar een toename of afname van het aantal krakers over de afgelopen jaren inmiddels afgerond? Wanneer volgt de brief van het kabinet hierover?
Zoals de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in 2021 is toegezegd2, zal de aldus gewijzigde wet drie jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Aangezien de wetswijziging op 1 juli 2022 in werking is getreden, volgt de eindevaluatie in 2025. Overigens bestaat het gehele evaluatie-onderzoek uit een zogenaamde 0- en 1-meting en een eindevaluatie. De 0-meting is vorig jaar naar uw Kamer gestuurd en ik verwacht uw Kamer in de loop van dit voorjaar de 1-meting te kunnen toesturen. De eindevaluatie volgt, zoals gezegd, in 2025. Op basis van deze onderzoeken zal ook iets gezegd kunnen worden over de ontwikkeling van het aantal kraakincidenten, ontruimingen en overige hierboven in de vragen aangehaalde kwesties.
Vooruitlopend daarop kan ik wel stellen dat het strafrechtelijk instrumentarium, dat met opeenvolgende wetswijzigingen is aangescherpt, voldoende aanknopingspunten biedt om op te treden. Ook is het zo dat gemeenten gebruik kunnen maken van de Leegstandwet en eigenaren van vastgoed leegstandbeheerders kunnen inschakelen teneinde te voorkomen dat een pand wordt gekraakt
Kunt u aangeven hoeveel kraakpanden sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving zijn ontruimd? Hoeveel van die kraakpanden zijn vreedzaam ontruimd en hoeveel ontruimingen zijn gepaard gegaan met wanordelijkheden en openbare ordeverstoringen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen is er ontruimd voor leegstand?
Zie antwoord vraag 3.
Houden politie en gemeenten bij welke kraakpanden er in hun stad of regio zijn en of deze ontruimd zijn of nog ontruimd gaan worden? Welke knelpunten zijn er bij de informatiehuishouding over kraakpanden?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft voor mij een uitvraag gedaan bij gemeenten en daarop reacties ontvangen van 9 gemeenten van verschillende omvang. Informatie over kraakincidenten wordt bijgehouden via de reguliere systemen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarbij zijn geen knelpunten gemeld.
In hoeveel gevallen vertrekken krakers vrijwillig uit een gekraakt pand?
Zie antwoord vraag 3.
Zien politie en gemeenten vaak dezelfde individuele krakers? Behoren deze krakers tot een collectief?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat kraken diefstal is?
Kraken is in juridische zin niet gelijk aan diefstal maar kan wel dezelfde gevolgen hebben.
Is de wetgeving waarin kraken is verboden voldoende effectief? Geeft de wet voldoende juridische instrumenten en capaciteit om het aantal krakers terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om het kraakverbod beter te handhaven en het aantal krakers terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de documentaire over de kraak en ontruiming van Hotel Mokum?2 Is het in een documentairefilm verwerken van instructies over hoe te kraken strafbaar?
Ik ben bekend met de documentaire. Het is in zijn algemeenheid niet strafbaar om in een journalistiek document te berichten over wat door derden gezegd wordt. Tegelijkertijd is het altijd afhankelijk van feiten en omstandigheden of er sprake is van een strafbaar feit. Dit is aan het Openbaar Ministerie en ultiem de rechter om te beoordelen.
Bent u bereid om publieksvoorlichting op het verbod op kraken in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Hierin is niet voorzien. Ik acht een publiekscampagne weinig zinvol gezien de beperkte omvang van het fenomeen.
Valt het online oproepen tot een kraak onder opruiing? Zo nee, waarom niet?
Opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden, is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van een verdenking ter zake van opruiing. Of een verdachte schuldig wordt bevonden aan overtreding van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht is uiteindelijk aan de rechter4.
Het mogelijk maken van resomeren |
|
Wim Meulenkamp (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
In hoeverre deelt u de stelling dat, zoals het kabinet reeds in 2020 aangaf voornemens te zijn om de benodigde wetswijziging van de Wet op de lijkbezorging te realiseren en resomeren zo mogelijk te maken, resomeren zo snel als mogelijk legaal moet worden in Nederland?
Ik deel de urgentie om alkalische hydrolyse wettelijk mogelijk te maken. Deze urgentie is opnieuw bevestigd tijdens een recent gesprek met enkele uitvaartondernemers die zich hard maken voor de introductie van alkalische hydrolyse. Zij worden regelmatig geconfronteerd met de wens van mensen om alkalisch gehydrolyseerd te worden en moeten hen dan teleurstellen dat dat nog niet mogelijk is.
Het toestaan van alkalische hydrolyse is slechts een onderdeel van een wetsvoorstel dat beoogt de gehele Wet op de lijkbezorging te moderniseren. We zetten in op een spoedige, maar ook zorgvuldige voorbereiding van dit wetsvoorstel. Momenteel wordt hard gewerkt aan de afronding van het wetsvoorstel met het oog op de eerder aangekondigde consultatie in de eerste helft van dit jaar.1
Erkent u dat, in lijn met het draagvlakonderzoek van het ministerie uit 2017, een aanzienlijk deel van de bevolking positief tegenover resomeren staat en deze manier van afscheid nemen overweegt?1
Ja.
In de brief van 2 januari jl. staat dat voor enkele verwerkingsmethoden meer onderzoek nodig is om te bepalen hoe succesvol de methode is om het effluent te zuiveren of te hergebruiken, kan daar een nadere toelichting op worden gegeven? Wanneer wordt dit vervolgonderzoek afgerond en wanneer kan naar verwachting het Besluit activiteiten leefomgeving naar aanleiding van dit onderzoek worden aangepast?2
Deze uitspraak is ontleend aan het rapport over de milieu-impact van de verwerkingsmethoden van het effluent bij alkalische hydrolyse. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) om effectieve en doelmatige regels op te kunnen stellen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het rapport is meegestuurd met de Kamerbrief van 2 januari jl. Uit het onderzoek bleek dat enkele «nieuwe» verwerkingsmethoden nog niet in Nederland worden toegepast, maar wel potentie hebben. Het betreft verwerkingsmethoden die nog niet zijn uitontwikkeld of nog niet zijn ontwikkeld voor afvoer van het effluent als gevolg waarvan hierop geen Levenscyclus Analyse (LCA) kon worden uitgevoerd om de milieu-impact te beoordelen. De Minister van IenW zal hier geen nader onderzoek naar uitvoeren, omdat momenteel al wordt gewerkt aan het opstellen van regels voor het Besluit activiteiten leefomgeving op grond van de uitkomsten het uitgevoerde onderzoek. Hierbij wordt een vergunningplicht uitgewerkt voor het lozen van het effluent op het vuilwaterriool. Het is de bedoeling om ruimte te bieden aan innovatieve technieken middels bijvoorbeeld een maatwerkvoorschrift. Het bevoegd gezag zal bij de aanvraag van de ondernemer beoordelen of de verwerkingsmethode van het effluent voldoet aan de gestelde regels.
Hoe reflecteert u op de voortgang van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging? Hoe kijkt u naar de verwachtingen die zijn gecreëerd aan mensen die graag op deze manier afscheid willen nemen?
Om uiteenlopende redenen die ik eerder heb toegelicht4, duurt de totstandkoming van het wetsvoorstel ter modernisering van de Wet op de lijkbezorging langer dan verwacht. Ik begrijp dat men verwachtingen ontleent aan de aankondigingen van een spoedige introductie van alkalische hydrolyse. Ik begrijp ook dat er mensen zijn die teleurgesteld zijn dat het conceptwetsvoorstel, dat deze manier van bestemmen van het lichaam van een overledene regelt, nog niet in procedure is gebracht, zeker als zij de wens hebben om alkalisch gehydrolyseerd te worden na overlijden. Daarom blijf ik mij samen met mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid Welzijn en Sport, de medeondertekenaars van de Wet op de lijkbezorging en het wetsvoorstel ter modernisering van die wet, inzetten om het aangekondigde wetsvoorstel spoedig, maar ook zorgvuldig, tot stand te brengen.
Kunt u toelichting geven op de aankondiging in de brief van 2 januari jl. dat de planning als gevolg van complexiteit wederom niet haalbaar is gebleken? Welke elementen zijn er vanaf 5 oktober jl. zo complex gebleken dat op 2 januari jl. moest worden geconcludeerd dat indiening bij de Kamer voor het zomerreces van 2024 niet mogelijk bleek? Wat is er voor nodig om de aangekondigde modernisering van de wet op de lijkbezorging op 1 januari 2025 in werking te laten treden?
In de Kamerbrief staat aangegeven dat de eerdere planning vanwege de complexiteit van de onderwerpen die in de brief staan beschreven niet haalbaar is gebleken. In het geval van lichamelijke integriteit bleek het ontwikkelen van regelgeving voor het borgen non-commercialiteitsbeginsel met het oog op proportionaliteit en noodzaak ervan ingewikkelder dan verwacht en is uiteindelijk van regeling afgezien.5 Wat betreft alkalische hydrolyse was het beoordelen van de resultaten van het onderzoek naar de verwerking van het effluent complexer dan verwacht en kostte dat meer tijd. Ten slotte was het onderzoek naar de kwaliteit van de uitvaartsector nog niet gereed en was dus ook onduidelijk of hierin aanleiding was voor regelgeving.
Momenteel werk ik aan de afronding van het wetsvoorstel met het oog op consultatie in de eerste helft van dit jaar. Onderdeel daarvan is het regelen van aanvullende taken en bevoegdheden van de politie in het kader van het overlijdensonderzoek.
Gelet op de gebruikelijk te doorlopen stappen van een wetstraject lijkt het mij onwaarschijnlijk dat het wetsvoorstel op 1 januari 2025 in werking kan treden. Hoewel ik waarde hecht aan spoedige totstandkoming van het wetsvoorstel dat onder meer alkalische hydrolyse mogelijk maakt, meen ik dat dit ook zorgvuldig dient te gebeuren.
Klopt het dat resomeren in België op dit moment wordt gedoogd in afwachting van nadere wetgeving? Bent u bereid om, vooruitlopend op de wetswijziging, een gedoogconstructie op te zetten om zo die mensen die op dit moment graag op deze manier hun afscheid willen invullen tegemoet te kunnen komen? Zo niet, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van berichten dat de Vlaamse regering in 2024 een pilot wil starten met alkalische hydrolyse om de gevolgen van de afvoer van het effluent te kunnen beoordelen. De Vlaamse regering heeft laten weten dat de pilot nog niet van start is gegaan.
Hoewel ik dus de urgentie onderschrijf om alkalische hydrolyse toe te staan, ben ik niet bereid tot het opzetten van een gedoogconstructie, vooruitlopend op aangekondigde wetswijziging. Het is van belang dat een nieuwe bestemming voor het lichaam van een overledene, zoals alkalische hydrolyse, toelaatbaar is, met oog voor de menselijke waardigheid, duurzaamheid en veiligheid. Het beoordelen van de toelaatbaarheid vergt een zorgvuldig (wetgevings)proces, waarbij de verschillende (politieke) belangen goed kunnen worden afgewogen. Het wetgevingsproces en het primaat van de wetgever zijn hiervoor de passende waarborg. Wetten worden tot stand gebracht om rechtszekerheid te verschaffen en rechtsgelijkheid te verzekeren. Doordat zij via een democratisch proces tot stand zijn gekomen, vormen wettelijke regels een neerslag van de rechtsnormen die de samenleving noodzakelijk acht. Het gedogen van alkalische hydrolyse zou aan dat zorgvuldig ingerichte proces afbreuk doen. Mij lijkt dat daar ook een onwenselijke precedentwerking van uit zou gaan.
Het bericht ‘Politie pakt waker op bij abortuskliniek’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie pakt waker op bij abortuskliniek» (Reformatorisch Dagblad)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand onterecht zes uur in de cel zit vanwege een vreedzaam «eenmensprotest»?
De politie treedt op onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag (burgemeester en de officier van justitie). Het is niet aan mij of aan de Minister van Justitie en Veiligheid om te treden in individuele casuïstiek.
Bent u het ermee eens dat het arresteren en vastzetten van personen zonder dat daar een aanklacht uit volgt niet gebruikt mag worden als oplossing voor een vermeende hinderlijke situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke onterechte arrestatie en hechtenis als intimiderend kan worden ervaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat een eenmensprotest geen betoging is in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom), maar valt onder de grondwettelijke beschermde vrijheid van meningsuiting?
Van een demonstratie of manifestatie die beschermd wordt onder de Wom is enkel sprake als er een «collectieve mening» wordt geuit. Dat betekent dat er sprake moet zijn van twee of meer personen. Een eenmansprotest wordt dus niet gezien als een demonstratie. Wel kan sprake zijn van een uiting die beschermd wordt onder de vrijheid van meningsuiting in artikel 7 van de Grondwet. Een gemeente kan, bijvoorbeeld in de Algemene Plaatselijke Verordening, regels stellen over eenmensprotesten. Deze regels mogen niet gaan over de inhoud van de uiting.
Erkent u dat een vreedzaam eenmensprotest, hoe choquerend, kwetsend of verontrustend dit ook wordt ervaren, in beginsel daarom niet kan worden verboden of beëindigd vanwege vijandige tegenreacties dan wel de vrees daarvoor?
De inhoud van een uiting mag zowel bij demonstraties als bij eenmensprotesten geen grond zijn voor een verbod op het doen van die uiting. Het censuurverbod, neergelegd in artikel 7 van de Grondwet, staat aan een preventief verbod in de weg. Ook grievende en kwetsende uitingen worden dus beschermd door de Grondwet, behoudens uitingen die strafbaar zijn gesteld (zoals groepsbelediging of bedreiging). Aan eenmensprotesten kunnen voorts wel vormvoorschriften worden gesteld door de gemeente waar het protest plaatsvindt, bijvoorbeeld door een plaatsaanduiding voor het protest te geven. De (vrees voor) vijandige tegenreacties op het eenmensprotest kan een rol spelen bij de overweging van de gemeente om zulke voorschriften op te stellen en daarmee de vrije meningsuiting te beperken. Die voorwaarden mogen echter geen algeheel verbod tot gevolg hebben, een vergunningstelsel instellen of de betekenis van de vrijheid van meningsuiting anderszins uithollen. Bovendien dienen deze en andere beperkingen van de vrijheid van meningsuiting of het demonstratierecht noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving.2 Tot het beoordelen van de rechtmatigheid van een door het lokale gezag opgelegde beperking is alleen de rechter bevoegd. Als Minister ben ik dat niet.
Deelt u de mening dat het opkomen voor ongeboren leven en het uitdelen van flyers met hulp bij ongewenste zwangerschap valt onder de reikwijdte van vrijheid van meningsuiting en dus grondwettelijk beschermd wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat artikel 11 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder andere vereist dat een beperkingsmaatregel «noodzakelijk in een democratische samenleving» is en dat het slechts als «hinderlijk» ervaren van een waker onvoldoende juridische grond biedt om een eenmensprotest te beëindigen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een burgemeester niet de bevoegdheid heeft om, blijkens het artikel in het Reformatorisch Dagblad, een eenmensprotest op basis van de inhoud van het betreffende protest te beschouwen als manifestatie in de zin van de Wom?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om gemeenten te informeren en toe te rusten, over hoe zij, gelet op de grondrechtelijke bescherming, dienen om te gaan met eenmensprotesten?
De ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid zetten zich ervoor in om het lokaal bestuur in staat te stellen optimaal gebruik te maken van het bestaande instrumentarium. Het faciliteren, beschermen en indien noodzakelijk beperken van demonstraties en eenmensprotesten gebeurt door de burgemeester. Er bestaan diverse handreikingen over het demonstratierecht, zoals de handreiking van de gemeente Amsterdam.3 Hierin wordt ook ingegaan op eenmensprotesten. Daarnaast wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis en vrij toegankelijk informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen. Ook het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft op haar website praktische informatie over het demonstratierecht. Deze is toegankelijk voor zowel adviseurs als bestuurders.
Het gesprek van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland betreffende woningbouwafspraken |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u inzichtelijk maken welke juridische instrumenten u bedoelt die u in de Kamerbrief van 15 maart aanhaalt om de woningbouwimpasse in Zuid-Holland door te breken wanneer het bestuurlijk overleg niet tot een oplossing leidt?1
Kunt u aangeven welke juridische instrumenten u kan en wil inzetten met betrekking tot de 130% realistische plancapaciteit, het toevoegen van meer dan 3ha buitenstedelijke locaties, 40% sociale nieuwbouw verplichting uit het coalitieakkoord van Zuid-Holland en de afwijking van «betaalbare koop» van € 355.000 in Zuid-Holland ten opzichte van het landelijk vastgestelde € 390.000?
Bent u bekend met het persbericht van de gezamenlijke fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland die naar aanleiding van de situatie in Zuid-Holland is geschreven?2
In hoeverre bent u het eens met de opmerking in de brief van de fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland dat u de beweegruimte van een missionair provinciebestuur op deze manier dreigt aan te tasten – en daarmee de maatwerkmogelijkheden van alle provinciebesturen –, en dat dit volstrekt onacceptabel en ondemocratisch is?
U gaf aan in Bleizo-West liever woningen in plaats van windturbines gerealiseerd te zien worden3. Bent u bereid hierin ook juridische stappen te nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Het buurtinitiatief grijpt naast de opdrachten voor energiebesparing’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het buurtinitiatief grijpt naast de opdrachten voor energiebesparing»?1
Wat vindt u ervan dat buurtinitiatieven om energiearmoede aan te pakken in de eigen wijk, zoals Energiewending in Amsterdam, naast opdrachten grijpen die door gemeenten worden aanbesteed?
Deelt u de mening dat buurtinitiatieven veel effectiever zijn in de aanpak van energiearmoede, omdat zij het vertrouwen hebben van mensen om daadwerkelijk achter de voordeur te komen?
Klopt het dat buurtinitiatieven grondiger te werk gaan dan commerciële partijen, die soms slechts standaard pakketjes afleveren en na anderhalf uur weer weg zijn?
Kunt u aangeven hoe gemeenten de landelijke middelen voor de aanpak van energiearmoede inzetten, bijvoorbeeld hoe vaak dit via aanbesteding gaat en of gemeenten de middelen ook op andere manieren inzetten? Heeft u hier een overzicht van?
Is het noodzakelijk om de aanpak van energiearmoede aan te besteden als het gaat om een lokaal initiatief in de eigen wijk of het eigen dorp en zo ja, waarom?
Vindt u dat in deze situatie sprake is van een «markt», waarin moet worden ingekocht via de aanbestedingsregels? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat de overheid, landelijk of lokaal, ervoor moet zorgen dat inkopen niet gericht moet zijn op aanbieders die zich in een markt bewegen, maar op de unieke situatie in een specifieke lokale context, zodat überhaupt geen sprake is van een markt en er dus ook niet aanbesteed hoeft te worden?
Hoeveel ruimte hebben gemeenten om de landelijke middelen voor de aanpak van energiearmoede anders dan via aanbesteding in te zetten? Hoe kunt u gemeenten hierbij ondersteunen?
Welke mogelijkheden bieden de huidige aanbestedingsregels voor gemeenten om voorwaarden als duurzaamheid, sociale impact of innovatie en nabijheid zwaarder mee te laten wegen? Hoe kunt u gemeenten hierbij ondersteunen?
Bent u bereid om via het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeverschap en Inkopen (MVOI) de 66 deelnemende gemeenten nog eens extra op te roepen om lokale initiatieven de ruimte te geven bij aanbesteden en inkopen door gemeenten en best practices te delen?
Het erkennen van het gebruik van de handtekeningstempel als volwaardige ondertekening van aktes |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat personen die vanwege hun fysieke beperking niet in staat zijn om zelf een contract of formulier te ondertekenen en als alternatief hiervoor een handtekeningstempel gebruiken?
Ja.
Is het u bekend dat hier tot op heden geen enkel wettelijk kader voor bestaat?1
In het Burgerlijk Wetboek worden geen eisen gesteld aan een schriftelijke handtekening. Dit kan een «gewone» handtekening zijn, maar ook een stempelhandtekening leidt dus tot een rechtsgeldige handeling. Voor akten geldt hetzelfde. Het Wetboek van Rechtsvordering stelt geen eisen aan de wijze van schriftelijke ondertekening van een akte. Ook akten kunnen dus met een stempel worden ondertekend.
Is het u bekend dat bij de aanvraag van nieuwe identiteitsdocumenten de oorspronkelijke handtekening niet langer geldig is en vervangen wordt door een niet-in-staat-tot-ondertekening aanmerking in (bijvoorbeeld) het paspoort?
Op het moment van de aanvraag van een (nieuw) identiteitsdocument dient de aanvrager in het kader van diens identiteitsvaststelling (onder meer) een schriftelijke handtekening te plaatsen op een daartoe bestemd formulier. Dit gebeurt bij elke nieuwe aanvraag van een document. Indien de aanvrager door leeftijd of handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen, wordt dit door de medewerker die de aanvraag in ontvangst neemt, vastgesteld en daarvan in de aanvraag een melding gemaakt. Op het document komt dan een standaardclausule te staan op de plaats van de handtekening: «Niet in staat tot ondertekening». Deze aantekening kan een bewijsfunctie hebben voor mensen die geen schriftelijke handtekening kunnen plaatsen. Met hun paspoort of identiteitskaart kunnen ze immers aantonen geen schriftelijke handtekening te kunnen plaatsen, wanneer dat aan hen wordt gevraagd. Het staat hen uiteraard vrij om in die gevallen een handtekeningstempel te gebruiken.
Hoe kijkt u naar deze geschetste tekortkoming in de voorschriften omtrent en daarmee de rechtsgeldigheid voor identiteitsdocumenten in de gevallen voor mensen met een beperking?
Een identiteitsdocument met de in het antwoord op vraag 3 beschreven aantekening is rechtsgeldig. Over tekortkomingen die zouden leiden tot ongeldige identiteitsdocumenten zijn bij mij geen signalen bekend. Het gebruik van een handtekeningstempel past niet bij de doelen van een identiteitsdocument (kenmerken vastleggen op basis waarvan een identiteit gecontroleerd kan worden). Daarom wordt de optie geboden om de aantekening «niet in staat tot ondertekening» op het document te plaatsen. Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, is een document met deze aantekening nog steeds rechtsgeldig.
Bent u van plan maatregelen te nemen om de handtekeningstempel als volwaardige handtekening te erkennen, vooral in gevallen waarin dit noodzakelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, zijn er geen voorschriften nodig om een stempelhandtekening te erkennen voor akten en contracten, aangezien de wet nu geen eisen stelt aan de ondertekening van deze documenten. Er hoeven hiervoor dus geen aanvullende maatregelen te worden genomen.
Voor identiteitsdocumenten geldt dat de handtekening een van de controlemiddelen is om de identiteit van de aanvrager van een document vast te stellen. Een stempel is makkelijk over te dragen of te dupliceren en daarom niet geschikt voor deze identiteitscontrole. Daarom is het niet wenselijk – mede uit het oogpunt van het voorkomen van fraude – om het gebruik van handtekeningstempels vast onderdeel te maken van het aanvraag- en uitgifteproces van identiteitsdocumenten.
Bent u het eens met de stelling dat de huidige situatie fraude kan bevorderen, aangezien in dergelijke gevallen een contract niet beschermd wordt door een wettelijk geldige handtekening, ook al bestaat en functioneert deze wel?
Zie het antwoord op vraag 2. Een contract dat getekend is met een handtekeningstempel is wel beschermd door een wettelijk geldige handtekening.
Het bericht 'Mila woont met haar pasgeboren baby in een auto in Noord, urgentieverklaring afgewezen' |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Mila woont met haar pasgeboren baby in een auto in Noord, urgentieverklaring afgewezen»?1
Het woningtekort gaat gepaard met een hoge vraag naar woningen. Dit maakt dat gemeenten lastige keuzes moeten maken in de verdeling van schaarse woonruimte. Met tot gevolg dat het instrument van urgentie beperkt wordt toegepast. We weten dat de gemeente Amsterdam er alles aan doet om te voorkomen dat kinderen in onveilige (woon)situaties – zoals deze – terecht komen. Naast maatwerkvoorzieningen biedt Amsterdam ook bovenwettelijke (nood)opvang.
Een gemeenteraad heeft de mogelijkheid om in de huisvestingsverordening te bepalen dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is2. Het is aan de gemeenteraad om criteria vast te stellen aan de hand waarvan kan worden bepaald welke woningzoekenden in aanmerking komen voor urgentie3. Maakt een gemeenteraad van bovenstaande mogelijkheid gebruik, dan behoren woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten of die mantelzorg verlenen of ontvangen in ieder geval tot de urgent woningzoekenden4. De verantwoordelijkheid voor de vormgeving van de overige categorieën van de urgentieregeling ligt nu volledig bij gemeenten.
Bij een afwijzing van een urgentieaanvraag heeft de aanvrager de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen het besluit van de betreffende gemeente. Indien het bezwaar wordt afgewezen kan de aanvrager in (hoger) beroep.
Ik weet dat gemeenten hier niet lichtvoetig mee omgaan, want in alle gevallen is het onwenselijk dat mensen op straat komen te staan. Daarom kan ik mij niet voorstellen dat het de bedoeling is van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam dat kinderen op straat of in de auto slapen en ga er dan ook vanuit dat de gemeente er alles aan heeft gedaan en aan doet om een dergelijke situatie te voorkomen. De gemeente heeft daartoe verschillende mogelijkheden buiten het toekennen van urgentie. Uit contact met de gemeente Amsterdam over deze casus, waarop ik met het oog op de privacy van de betrokkenen niet specifiek in kan gaan, is mij ook gebleken dat de gemeente zich heeft ingespannen om deze situatie te voorkomen.
Bent u ook zo geschokt dat de gemeente Amsterdam een pasgeboren baby in een auto laat slapen, omdat de moeder volgens de gemeente Amsterdam «haar huisvestingsprobleem had kunnen voorkomen»? Zo ja, wat vindt u van deze redenering? Zo nee, hoe beoordeelt u de situatie dat een pasgeboren baby en een pasbevallen moeder in een auto moeten overnachten dan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de stellingname van de gemeente Amsterdam dat de vrouw een gezin heeft gesticht zonder dat ze een passende woonruimte had, er daarom was geen sprake was van overmacht en het verzoek daarom werd afgewezen? Wat vindt u van de reactie van de gemeente Amsterdam dat de wooncrisis zo heftig is dat strenge criteria voor een urgentieverklaring nou eenmaal nodig zijn? Deelt u de woede over deze stellingname?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat het onbestaanbaar is dat een pasgeboren baby in een auto woont? Deelt u de mening dat de opstelling van de gemeente Amsterdam alle perken te buiten gaat, blind is voor de redelijkheid en billijkheid en totaal geen rekening houdt met de belangen van het pasgeboren kind?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de internationale verdragen, denk bijvoorbeeld aan art. 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Bij alle maatregelen betreffende kinderen moet ingevolge artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) het belang van het desbetreffende kind als een eerste overweging worden meegewogen. Daarbij moet recht worden gedaan aan een toereikende levensstandaard, waar het recht op onderdak (artikel 27 IVRK) en het recht op gezinsleven (artikel 9 IVRK) onder vallen.
Uit artikel 18, eerste lid, van het IVRK volgt dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kind. Wanneer het ouders niet lukt hun kinderen een toereikende levensstandaard te bieden, kunnen zij in aanmerking komen voor financiële of materiële bijstand zoals opvang en begeleiding in onder andere de Wmo 2015. Het is aan gemeenten om te beoordelen of ze daar recht op hebben en om vanuit het belang van het kind passende hulp te realiseren in geval van nood.
In algemene zin ben ik van mening dat gemeenten de totale gezinssituatie in ogenschouw moeten nemen bij de beoordeling van huisvestingsvraagstukken. Dat betekent onder andere dat gemeenten rekenschap moeten geven van het belang van een betrokken kind in de algehele belangenafweging ten behoeve van de beoordeling van urgentieverklaringen. Het is aan gemeenten om in een concreet geval een gedegen afweging te maken.
Hoe gaat u de gemeente Amsterdam aanspreken op het volstrekt inhumane gevoerde beleid en zich inspannen om te voorkomen dat meer baby’s slachtoffer worden van dit beleid?
Ik weet dat het nooit de bedoeling is van de gemeente Amsterdam dat kinderen op straat of in de auto slapen en dat zij bij (dreigende) dakloosheid altijd tijdig op de beschikbare ondersteuning en oplossingen voor dakloze gezinnen wijzen om dergelijke situaties te voorkomen. Uit contact met de gemeente Amsterdam over deze casus is mij gebleken dat dit ook gebeurd is. Echter voorkomt dat helaas niet in alle gevallen een zeer kwetsbare situatie.
Bent u bekend met andere gemeenten die beleid voeren om urgentieverklaringen te weigeren als er sprake is van minderjarige kinderen, of zelfs baby’s? Zo ja, wilt u deze gemeenten hier zo snel mogelijk op aanspreken? Zo nee, wilt u klip en klaar aangeven dat dergelijk beleid niet te tolereren is?
Adequate huisvesting is een belangrijke basis voor ouders om hun baby een goede start te kunnen geven. Gemeenten kunnen ervoor kiezen dit mee te laten wegen bij het bepalen van de voorwaarden voor het verlenen van urgentieverklaringen. Ik ben in de veronderstelling dat ze dit ook doen.
Uit de meest recente cijfers uit 2021 blijkt dat iets meer de helft van de gemeenten een huisvestingsverordening had, waarvan het merendeel ook een urgentieregeling bevatte5. Echter, ik heb geen zicht op de exacte invulling van de wijze waarop gemeenten de mogelijkheden binnen de Huisvestingswet 2014 met betrekking tot de urgentieregeling benutten.
Zoals hiervoor aangegeven ga ik ervan uit dat gemeenten niet lichtvoetig omgaan met het afwijzen van een urgentieaanvraag en dat gemeenten daarbij een gedegen afwegen maken tussen de verschillende belangen en ook andere mogelijkheden benutten om tegemoet te komen aan de belangen van woningzoekenden.
Hoe verhoudt zich deze situatie van de baby en moeder Mila tot het programma Kansrijke Start en de inzet in Amsterdam waar op de homepage te lezen valt: »Elk Amsterdams kind verdient de best mogelijke start in het leven en daarmee een optimale kans op een veilige, gezonde en kansrijke toekomst»?
Het programma Kansrijke Start richt zich op (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie, zodat meer kinderen een kansrijke start krijgen. Een belangrijke manier van werken binnen dit actieprogramma is om te werken met lokale coalities Kansrijke Start die ervoor zorgen dat (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie tijdig de juiste zorg en ondersteuning ontvangen, aansluitend op hun hulpbehoefte. Een belangrijke manier van werken daarbij is goede samenwerking tussen het medisch (geboortezorg) en het sociaal domein (gemeente). De gemeente Amsterdam heeft al enige jaren een lokale coalitie Kansrijke Start, die zich breed inzet om in alle wijken een goede sluitende aanpak te realiseren. Het tekort aan woningen in Amsterdam is nijpend en leidt helaas tot moeilijke keuzes en schrijnende situaties. Het is nooit de bedoeling van het college dat kinderen in Amsterdam op straat of in de auto slapen. Om die reden wijst de gemeente Amsterdam bij dakloosheid altijd tijdig op de ondersteuning en oplossingen voor dakloze gezinnen.
Biedt het programma Kansrijke Start of de beleidsvoornemens van het kabinet rond het terugdringen van het aantal abortussen ook perspectief voor jonge (aanstaande) ouders zonder passende woonruimte? Zo ja, hoe heeft deze situatie zich kunnen voordoen? Zo nee, bent u bereid samen met het betrokken maatschappelijk middenveld voor jonge (aanstaande) ouders te bezien welke verbeteringen mogelijk zijn?
In een lokale coalitie Kansrijke Start maken betrokken professionals uit het medisch en sociaal domein afspraken over hoe zij samenwerken tijdens de eerste 1.000 dagen, zodat (aanstaande) ouders tijdig de juiste zorg en ondersteuning krijgen. Het gaat daarbij om de periode van 12 maanden vóór tot 2 jaar na de geboorte. Dat betekent ook zorgen voor goede en tijdige huisvesting voor (aankomende) gezinnen in de betreffende gemeente binnen de daartoe beschikbare mogelijkheden. Zoals eerder aangegeven, ga ik er dan ook vanuit dat de gemeente Amsterdam al het mogelijke doet om een oplossing te vinden.
Kunt u deze vragen gezien het spoedeisende karakter van de schrijnende situatie zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De ministeriële regeling tot aanwijzing van evacués uit het Midden-Oosten met een Nederlandse verblijfsstatus wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft |
|
Peter de Groot (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat was de directe aanleiding voor het tot stand brengen van deze ministeriële regeling?
De directe aanleiding voor het tot stand brengen van de ministeriële regeling is gelegen in de actuele situatie in het Midden Oosten en het beleid om Nederlanders en hun kerngezin uit crisisgebieden te evacueren. De voorgestelde ministeriële regeling voor Nederlandse evacués uit het Midden-Oosten is in lijn met eerdere regelingen voor evacués uit Afghanistan en Sudan. Voor sommige van deze geëvacueerde personen (betreffen dus alleen mensen met een Nederlands paspoort, danwel met een Nederlandse verblijfsvergunning en hun kerngezin) geldt dat zij niet voldoende zelfredzaam zijn om huisvesting te regelen. Voor hen wordt tijdelijke opvang georganiseerd en zij worden ondersteund bij het zoeken naar een permanente woning.
Waarom vindt u deze regeling noodzakelijk voor geëvacueerde nareizigers uit Gaza? Deelt u de opvatting dat nareizigers uit Gaza dezelfde procedure kunnen volgen voor huisvesting als overige nareizigers?
De regeling is van toepassing op geëvacueerde personen en hun kerngezin die het recht hebben in Nederland te verblijven en niet zelfredzaam zijn. De term nareizigers vanwege gezinshereniging, met een betekenis zoals in de asielketen, is hier niet aan de orde.
Waarom vindt u deze regeling noodzakelijk voor evacués uit Gaza met de Nederlandse nationaliteit? Waaruit blijkt dat zij niet in staat zijn om zelf (tijdelijke) huisvesting te vinden, eventueel via familie, vrienden of kennissen?
De regeling is noodzakelijk omdat het niet zelfredzamen betreft.
De beoordeling of evacués wel of niet voldoende zelfredzaam zijn vindt van geval tot geval plaats. Er is geen algemene uitspraak te doen over waaruit dat in de individuele gevallen blijkt.
Heeft u alternatieven overwogen voor deze regeling, zoals tijdelijke opvang voor evacués die niet direct zelfstandig huisvesting kunnen vinden? Zo ja, welke alternatieven heeft u overwogen? Waarom heeft u niet voor deze alternatieven gekozen?
De regeling heeft alleen betrekking op de evacués die niet zelfstandig in woonruimte kunnen voorzien. Zij worden eerst tijdelijk opgevangen. De regeling faciliteert het doorstromen naar permanente huisvesting via een gemeente.
Heeft deze regeling alleen betrekking op evacués uit Gaza of bent u voornemens deze regeling ook op andere nareizigers, vluchtelingen of migranten met de Nederlandse nationaliteit uit deze regio toe te passen?
De regeling heeft betrekking op personen die (a) vanaf 7 oktober 2023 ten gevolge van de geweldsuitbarsting in Gaza en Israël naar Nederland zijn geëvacueerd door de Rijksoverheid, (b) niet zelf in hun huisvesting in Nederland kunnen voorzien en als gevolg daarvan verblijven in een door de Nederlandse overheid aangeboden voorziening voor tijdelijke huisvesting, en (c) de Nederlandse nationaliteit, of een tijdelijke of permanente verblijfsstatus in Nederland hebben. Deze eisen zijn cumulatief. Op dit moment zijn alleen gezinnen uit Gaza geëvacueerd, maar mocht het in de toekomst noodzakelijk zijn om ook uit andere gebieden in de regio Nederlanders te evacueren als gevolg van een escalatie van het huidige conflict, dan kan de doelgroep groter worden.
Op hoeveel evacués heeft deze regeling tot nu toe betrekking? Welke aantallen verwacht u dat in de toekomst in aanmerking komen voor deze regeling?
Tot op heden zijn sinds 7 oktober 2023 enige tientallen Nederlandse paspoort- en verblijfsstatushouders inclusief hun gezin naar Nederland geëvacueerd. Vier gezinnen bleken onvoldoende zelfredzaam te zijn om zelfstandig in een woning te kunnen voorzien en hiervoor is tijdelijke woonruimte gezocht. Uiteindelijk is voor drie gezinnen een beroep op huisvesting bij een gemeente gedaan. Inmiddels is één gezin doorgestroomd naar permanente huisvesting. Toekomstige aantallen zijn afhankelijk van eventuele toekomstige evacuaties.
Kunt u aangeven voor diverse voorbeeldgemeenten hoeveel evacués door deze regeling gehuisvest moeten worden? Komt deze taakstelling bovenop de taakstelling die gemeenten al hebben om statushouders te huisvesten? Hoe reflecteert u hierop, mede gelet op het feit dat veel gemeenten moeite ondervinden bij het tijdig huisvesten van statushouders?
Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt gaat het tot nog toe om hele kleine aantallen. De huisvesting van evacués die onder de regeling vallen kunnen gemeenten met deze regeling meetellen bij de taakstelling die ze hebben voor de huisvesting van statushouders.
Wat is de verwachte invloed van deze regeling op de wachtlijsten van sociale huurwoningen? Vindt u dit acceptabel, gezien de zeer langdurige wachtlijsten in veel gemeenten?
Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt gaat het tot nog toe om hele kleine aantallen. De doelgroep van de regeling betreft Nederlandse staatsburgers of personen die anderszins het recht hebben in Nederland te zijn en te blijven en noodgedwongen huis en haard hebben moeten achterlaten en niet zelfredzaam genoeg zijn bij het vinden van een woning.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden? Wilt u daarbij toezeggen geen onomkeerbare stappen te zetten, totdat de Tweede Kamer de mogelijkheid heeft gehad zich over deze regeling uit te spreken?
Ja en ja.
De financiële situatie van de gemeente Vlissingen |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van zaterdag 9 maart waarin de schrijnende situaties van inwoners van de gemeente Vlissingen worden geportretteerd?1
De verhalen die in de uitzending van Kassa van 9 maart 2024 naar voren kwamen, zijn aangrijpend om te horen. Het kabinet hecht aan het realiseren van bestaanszekerheid voor iedereen en beseft – zoals ook blijkt uit de betreffende uitzending – dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn om dit in Nederland te borgen.
Dit kabinet heeft in 2022 de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede- en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030. In de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden werkt het kabinet samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties, vrijwilligersorganisaties en ervaringsdeskundigen aan diverse maatregelen om deze doelstellingen te realiseren.
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek bij Vlissingen, die behandeld werd in de Kassa-uitzending. Het is aan de gemeente Vlissingen om te bepalen hoe zij hiermee omgaat. Er is destijds bij de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk te laten leveren, in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum en hen hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. Dit vraagstuk is ook door de Commissie sociaal minimum aangekaart. Zoals ook in de reactie op het rapport van de Commissie is vermeld, is het aan een volgend kabinet om hier verder keuzes in te maken.
Wat is uw reactie op de persoonlijke verhalen die in het item naar voren komen en de reactie van de burgemeester?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, grijpen de persoonlijke verhalen mij aan. Uit de reactie van de gemeente Vlissingen blijkt dat zij het lokale minima- en armoedebeleid gaat herzien en dat zij werkt aan het actualiseren van het lokale beleidsplan. Hierin zal de gemeente afwegen om het recht op minimaregelingen te versoepelen, zodat meer huishoudens hier gebruik van kunnen maken. In algemene zin vertrouw ik erop dat de gemeente Vlissingen haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de zorgplicht voor haar inwoners invult binnen de beleidsvrijheid die de gemeenten hierin is geboden.
Bent u het met de gemeente Vlissingen eens dat zij voldoen aan de zorgplicht? Hoe rijmt u dat met de verhalen die in de uitzending naar voren komen?
In het lopende artikel 12-traject van Vlissingen wordt conform artikel 12-beleid rekening gehouden met het voldoen aan wet- en regelgeving, haalbaarheid van bezuinigingen en mogelijke consequenties voor de burgers. Op basis daarvan heb ik niet het beeld dat Vlissingen haar zorgplicht niet nakomt.
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport van de inspecteur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarin wordt voorgesteld de wachtlijsten in de zorg te laten toenemen?2
In het artikel 12-traject Vlissingen zijn op basis van onderzoek, onder meer bij andere gemeenten, vele mogelijke opties en maatregelen geïnventariseerd voor Vlissingen, waarmee de lasten in het sociaal domein beter beheerst zouden kunnen worden. Eén van die opties was om in te zetten op wachtlijsten, waarbij mensen meer zelf op zoek zouden gaan naar alternatieven. In het rapport van de inspecteur is echter te lezen dat ervoor gekozen is dat Vlissingen niet inzet op wachtlijsten als instrument. Er is dan ook geen sprake van een aanbeveling van de inspecteur op dit vlak; dit is enkel benoemd als één van de vele opties.
De artikel 12-inspecteur heeft een eigenstandige rol, waarbij hij samen met de gemeente beziet hoe de gemeente weer financieel op eigen benen kan staan. Uiteindelijk beslist de gemeente(raad) altijd zelf, hoe ze haar begroting weer sluitend wil krijgen. De inspecteur kijkt mee of een gemeente dat volgens de afspraken doet. Zijn bevindingen geeft hij weer in een jaarlijks inspectierapport. Dat is een advies aan de fondsbeheerders van het gemeentefonds (BZK en Financiën). Zij besluiten uiteindelijk over de hoogte van een extra uitkering aan de gemeente en de daaraan gekoppelde voorwaarden.
Bent u het ermee eens dat dit soort aanbevelingen ontoelaatbaar zijn en het niet van je postcode mag afhangen of iemand recht heeft op fatsoenlijke zorg- en inkomensvoorzieningen?
Zoals aangegeven bij vraag 4, is er geen sprake van een aanbeveling, maar is dit als één van de vele opties benoemd. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de gemeente om te bepalen hoe uitvoering wordt gegeven aan de zorg- en inkomensvoorzieningen. Het is inherent aan de keuze voor beleidsvrijheid van gemeenten, binnen de kaders van wet- en regelgeving, dat er dan ook verschillen (kunnen) ontstaan tussen gemeenten.
Wat vindt u ervan dat er door alle financiële bezuinigingen in Vlissingen ook regelingen voor kinderen zoals muziek- en zwemles zijn verdwenen of sterk afgebouwd?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen kunnen participeren, ook als ouders als gevolg van hun financiële situatie hun kinderen dit zelf niet kunnen bieden. Om deze reden heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om kinderarmoede in 2025 te willen halveren. Gemeenten, en ook verschillende landelijke armoedefondsen, krijgen financiële middelen van het Rijk om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te ondersteunen, zodat zij zich kunnen ontwikkelen en kansrijk kunnen opgroeien. Via de armoedefondsen is het onder meer mogelijk om zwemles, een sportabonnement, een laptop voor onderwijsdoeleinden en een verjaardagspakket (vergoed) te krijgen.
Hiermee kunnen gemeenten hun inzet op kinderen met kindvoorzieningen vergroten en versterken. Ook ondersteunt het kabinet professionals en vrijwilligers rond kind en gezin actief bij het signaleren van en omgaan met kinderarmoede.
Navraag bij de gemeente Vlissingen leert dat de gemeente Vlissingen een aanbod kent van minimaregelingen waar in de basis huishoudens met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm gebruik van kunnen maken. Bij sommige regelingen ligt deze inkomensgrens hoger. Het Jeugdfonds, waarmee onder meer een tegemoetkoming in de kosten voor zwemles kan worden verkregen, kent een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm. Naast een tegemoetkoming in de bovengenoemde specifieke kosten kent Vlissingen bijvoorbeeld ook de individuele inkomenstoeslag en studietoeslag. Van afbouw of het verdwijnen van deze regelingen is geen sprake. Daarnaast geeft de gemeente Vlissingen aan dat zij als gevolg van groeiende inkomensproblematiek van de laatste jaren sowieso al werkt aan een herziening van het lokaal armoedebeleid. Een mogelijkheid is dat bij deze herziening minimaregelingen (deels) worden verruimd en/of versoepeld, zodat meer huishoudens hier gebruik van kunnen maken.
Vindt u dat ieder kind recht heeft op zwemles, en zeker een kind dat opgroeit in een gemeente omringt door water?
Het kabinet ziet, net als u, de meerwaarde van zwemles voor kinderen. Op verschillende manieren wordt gestimuleerd dat ook kinderen van ouders met een laag inkomen op zwemles kunnen. Gemeenten spelen hier een rol in, bijvoorbeeld via hun minimabeleid, maar het komt ook voor dat men dit via schoolzwemmen mede mogelijk maakt. De rol van gemeenten is hierin echter niet exclusief. Verschillende armoedefondsen krijgen subsidie om kinderen mee te laten doen.
De gemeente Vlissingen heeft aangegeven dat er twee zwemscholen zijn waar kinderen zwemlessen kunnen volgen. Ouders met een laag inkomen kunnen via de uitvoeringsorganisatie Orionis Walcheren een tegemoetkoming in de kosten van zwemlessen voor hun kinderen aanvragen bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Voor deze regeling geldt een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm.
Gemeenten zijn nu niet wettelijk verplicht om zwemles mogelijk te maken; dit is een besluit dat de gemeenten nemen binnen de lokale context.
Bent u het ermee eens dat de inkomens van inwoners van een gemeente nooit onder het sociaal minimum mogen zakken, ook niet als een gemeente een Artikel 12-gemeente is?
Het is van groot belang dat mensen bestaanszekerheid kennen. Dit is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Het kabinet heeft daarom, naar aanleiding van het advies van de Commissie sociaal minimum, eerste stappen gezet om het sociaal minimum toereikend te maken. Hiermee is de bestaanszekerheid van mensen verbeterd, maar het kabinet is zich ervan bewust dat de maatregelen er nog niet altijd voor zorgen dat iedere inwoner voldoende heeft om van te leven.
Gemeenten leveren op verschillende wijzen een bijdrage aan bestaanszekerheid voor hun inwoners. Dit doen zij met name door het verstrekken van bijstandsuitkeringen. Hierbij zijn zij gebonden aan regelgeving, waarmee geborgd is dat voor iedere Nederlander dezelfde criteria gelden. Dit vormt daarmee de basis. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid. Gemeenten verstrekken daarnaast individuele bijzondere bijstand. Hierin is sprake van maatwerk; elke situatie dient op zichzelf beoordeeld te worden. Binnen het gemeentelijk minimabeleid hebben gemeenten meer beleidsvrijheid.
Wat vindt u van het voorstel van de SP om een basisafspraak te maken waarin wordt gesteld dat het zorg- en inkomensbeleid van gemeenten altijd op peil blijft ondanks de financiële situatie van de gemeente?
Alle gemeenten, dus ook gemeenten met financiële problemen, moeten voldoen aan de vereisten van de wet- en regelgeving op het vlak van zorg- en inkomensvoorzieningen. Dit betekent echter niet dat er geen bezuinigingen zijn te realiseren. Het is ook niet zo dat alle gemeenten hetzelfde beleid voeren ten aanzien van zorg- en inkomensvoorzieningen. De Commissie sociaal minimum constateerde verschillen tussen gemeenten, en de gevolgen daarvan voor inwoners. Deze vormen een belangrijk punt van aandacht. Hoe hiermee om te gaan, is een grote vraag waar zorgvuldig naar gekeken moet worden, en waar potentieel grote consequenties aan verbonden zijn voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Dit is om deze redenen aan een nieuw kabinet. Er is destijds bij de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk te kunnen laten leveren, in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum, en hen hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Besluitvorming hierover vindt in de gemeenteraad plaats.
Ik ben dan ook geen voorstander om bij artikel 12 bepaalde beleidsterreinen, zoals de zorg en ondersteuning, geheel uit te sluiten van bezuinigingen of aanpassingen, daar een groot deel van deze taken ook onder de reikwijdte van de (individuele) beleidsruimte van gemeenten vallen. De aanvullende uitkering via artikel 12 wordt immers verstrekt ten laste van het Gemeentefonds, ofwel ten laste van de collectiviteit van de Nederlandse gemeenten. Het artikel 12-stelsel is dan ook gebaseerd op solidariteit tussen de gemeenten. Dit zou ernstig onder druk komen te staan als er bij de zorg geen maatregelen zouden kunnen worden genomen en daardoor de artikel 12-status onnodig langer duurt en de aanvullende uitkering veel hoger uitvalt.
Kunt u ingaan op de gevolgen die de bezuiniging van drie miljard bij gemeenten gaan hebben op zorg- en inkomensbeleid?
In zijn algemeenheid geldt dat de gemeenteraden vrij zijn in de besteding van de middelen uit het Gemeentefonds. Het valt dan ook niet te zeggen wat de implicaties van de beschikbare budgettaire middelen op lokaal niveau zijn. Dergelijke keuzes worden gemaakt door de gemeenteraad.
Het kabinet heeft in samenspraak met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting te schrappen vanaf 2026 en tegelijkertijd de nieuwe financieringssystematiek op basis van bbp vervroegd vanaf 2024 in te voeren. Het doel hiervan is een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. Gemeenten en provincies worden incidenteel grotendeels gecompenseerd voor de overgang naar de nieuwe bbp-systematiek. Het schrappen van de opschalingskorting resulteert in een plus van 675 miljoen voor gemeenten en een plus van ruim 40 miljoen voor provincies.
Ook is gesproken over een gedeelde verantwoordelijkheid om aan de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht te werken. Zo gaan Rijk en gemeenten gezamenlijk werken om de beheersbaarheid van de uitgaven in relatie tot de wettelijke zorgtaken van de Wmo 2015 te borgen.
Kunt u garanderen dat door de voorgestelde bezuinigingsmaatregel geen inwoners met een zorg- of inkomensbehoefte in de knel zal komen? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Zoals aangegeven, is het binnen de kaders van de wet- en regelgeving aan een gemeente zelf om een afweging te maken over de zorg- en inkomensvoorzieningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De plotselinge sloopaankondiging van 46 woningen in Boskoop. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de situatie in Boskoop, waar woningcorporatie Woonforte heeft aangekondigd 46 woningen te willen slopen1?
Wat is uw mening over deze situatie en de manier van handelen van Woonforte?
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Woonforte funderings- en verzakkingsproblemen te laat heeft vastgesteld?
Klopt het dat voor deze woningen, sloop de enige optie is?
Deelt u de mening, dat het slopen van woningen grote gevolgen heeft voor de zittende bewoners?
Deelt u de mening dat voor huurders die geconfronteerd worden met noodsloop, waardoor ze op zeer korte termijn uit huis moeten, er meer fysieke en financiële ondersteuning zou moeten zijn dan nu wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de de mening, dat het tijdelijk huisvesten van bewoners van sloopwoningen zo veel mogelijk in buurt zou moeten plaatsvinden?
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de bewoners van de woningen in Boskoop, die dat willen, ook in Boskoop kunnen blijven wonen?
Deelt u de mening dat bij sloop de inspraak en belangen van bewoners gewaarborgd moeten worden?
Kunt u inzicht geven hoe vaak de situatie van noodsloop, zoals in Boskoop, heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren?
Welk beleid voert u om noodsloop te voorkomen?
Herkent u dat bij de sloop in Boskoop funderingsschade en verzakking een grote rol speelt, en dat wanneer niet spoedig wordt ingegrepen veel meer woningen met vergelijkbare problemen te kampen krijgen?
Welke afspraken zijn er reeds gemaakt met corporaties over funderingsproblematiek, en welke afspraken zijn er reeds gemaakt met gemeenten over funderingsproblemen van sociale huurwoningen?
Bent u bereid om in de Nationale prestatieafspraken afspraken op te nemen over het voorkomen en verhelpen van funderingsproblemen?
Welk advies geeft u uw opvolgers wat betreft het vrijmaken van middelen om funderingsproblemen bij sociale huurwoningen te voorkomen en verhelpen?
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om met woningbouwcorporaties nu een groot onderzoek te starten naar de kwaliteit van funderingen, met name in veenweidegebieden en gebieden met sterke bodemdaling?
Kan een meldpunt worden ingericht voor huurders die zich zorgen maken over deze problematiek bij hun woning?
Deelt u de mening dat snel handelen noodzakelijk is om te voorkomen dat opnieuw bewoners, zoals die in Boskoop, de dupe worden van te laat ingrijpen bij kwaliteitsproblemen van de woning?
Dat in New Towns als Almere “het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen” |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het radiofragment «Relatief jong Almere heeft met veel problemen te maken» op het NOS Radio 1 Journaal, het fragment over hetzelfde onderwerp op het NOS Achtuurjournaal, en het rapport waaraan in deze fragmenten aandacht wordt besteed, genaamd «Sociale veerkracht van Almeerders»?
Ja.
Zou u willen reageren op de bevindingen in dit rapport en in deze reactie ook willen ingaan op (a) het relatief hoge aantal inwoners met schulden, armoede en laaggeletterdheid, (b) de mate van eenzaamheid onder alle leeftijdsgroepen, in combinatie met de beperkte aanwezigheid van nabije sociale en familienetwerken, (c) de woon-werkbalans, met als gevolg veel uitgaande pendel, (d) de clustering van zorgwekkende ontwikkelingen rondom jongeren, zoals het hoge lerarentekort, schooluitval en jeugdcriminaliteit, (e) hoe het achterblijven van voorzieningen samenhangt met de snelle groei van Almere en de financieringssystematiek van het Rijk?
Het rapport is in opdracht van de gemeente Almere opgesteld. Het is primair aan de gemeente Almere om op de inhoud van het rapport te reflecteren. Wel schetst het Ministerie van BZK de inzet met betrekking tot New Towns. Bij het Nationaal Programma Leefbaarheid (NPLV) zijn 19 gemeenten betrokken met een stedelijk focusgebied. Behalve aan deze 19 gemeenten wordt op basis van het NPLV ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten met kwetsbare gebieden bij het bevorderen van kansengelijkheid, bestaanszekerheid, leefbaarheid en veiligheid.1 Deze ondersteuning vanuit het NPLV geldt dus ook voor de New Towns waaronder gemeente Almere.
Daarnaast wordt op dit moment onder aanvoering van het kennis- en leernetwerk WijkWijzer, welke verbonden is aan het NPLV, onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status van veel New Towns – ondanks de geleverde beleidsinzet van de afgelopen jaren. Dit onderzoek zal ingaan op de genoemde aspecten in uw vraag. Voor een reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou u willen reflecteren op het feit dat in New Towns als Almere, zoals journalist Sander van Hoorn het treffend zegt, «het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen»? Zou u daarbij willen reflecteren op de vraag in hoeverre en op welke manier de genoemde sociale uitdagingen samenhangen met dat Almere de snelst groeiende stad van Nederland is, één van de grootste steden van Nederland is, en dus een zogenaamde New Town is? Zou u ook de combinatie van deze factoren in uw reflectie willen betrekken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft een aantal voormalige groeigemeenten zich verenigd in een netwerk New Towns.2 Deze Kopgroep van New Towns bestaande uit Almere, Capelle aan den IJssel, Nissewaard en Zoetermeer is hiermee in 2021 gestart om van elkaar te kunnen leren. Tijdens het New Town congres in 2022 hebben de New Towns samen met het Ministerie van BZK en wetenschappelijke partijen het leernetwerk Toekomstbestendige New Towns opgericht. Het brede onderzoek dat nu uitgevoerd wordt door WijkWijzer komt voort uit dit leernetwerk.
Zou u willen reflecteren op hoe New Town-problematiek ingrijpt op een gebrek aan sociale contacten en/of sociale cohesie voor mensen, en dit (mede) de oorzaak is van slechte (beleefde) gezondheid, verslavingsproblematiek, eenzaamheid, een groter beroep op de formele zorg en andere sociale ontwikkelingen?
Tot 2040 stijgt de vraag naar zorg sneller dan het aanbod. Dit komt bijvoorbeeld door het stijgende aandeel ouderen en chronisch zieken terwijl sprake is van een groot personeelstekort. Daarom hebben de bewindspersonen van VWS met het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (hierna: GALA) ingezet om de beweging van zorg naar welzijn te maken. Bij de uitvoering van deze akkoorden hebben gemeenten een grote rol. In het GALA zijn afspraken gemaakt om tot een gezonde generatie in 2040 te komen. En is verdere uitwerking gegeven aan de afspraken uit het IZA om in te zetten op gezondheid, preventie en de samenwerking in het medisch-sociaal domein op regionaal niveau.
In het GALA zijn onder andere afspraken gemaakt over het tegengaan van eenzaamheid, het versterken van de sociale basis, mentale gezondheid, kansrijke start en valpreventie. Op al deze thema’s hebben gemeenten een plan van aanpak opgesteld. Voor de uitvoering van deze aanpak hebben gemeenten financiële middelen verstrekt gekregen via de brede SPUK GALA. Het doel van deze aanpak is om zoveel mogelijk in te zetten op en te investeren in preventie en gezondheid en het hiermee voorkomen van gezondheidsproblemen en het verminderen van het beroep op de gezondheidszorg. De Staatssecretaris van VWS ondersteunt gemeenten bij het versterken van de sociale basis, bijvoorbeeld met de uitvoering van een ondersteuningsprogramma.
Als uitwerking van het IZA zijn in het GALA afspraken gemaakt over het opstellen van regiobeelden en regioplannen en de bijbehorende inhoudelijke focus. Voor de uitvoering van deze plannen ontvangen gemeenten structureel extra financiële middelen (€ 150 miljoen per jaar) via de Specifieke Uitkering IZA (hierna: SPUK IZA). In de plannen, die door gemeenten en verzekeraars zijn opgesteld, is veel aandacht voor de thema’s gezondheid, preventie, sociale basis en de verbinding van het medisch en sociaal domein. Juist om deze gewenste beweging te kunnen maken en tot transformatie van de huidige werkwijzen te kunnen komen.
De gemeente Almere heeft de mogelijkheid om, gegeven de geschetste problematiek in de genoemde media, via het IZA en het GALA extra te investeren in preventie, gezondheid en sociale basis om de genoemde problematiek aan te pakken.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van de ideeën achter de decentralisatie van taken in het sociaal domein naar gemeenten, zoals de gedachte dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving, en er dus in deze New Towns sprake is van een beperkter aanwezigheid van sociaal weefsel? Zou u daarbij ook willen ingaan op het toekomstbeeld dat deze kloof vermoedelijk groter zal worden omdat het ook voor de toekomst de ambitie is dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving en tegelijkertijd de ambities om in New Towns te blijven bouwen zullen blijven bestaan en het maatschappelijk weefsel en de sociale infrastructuur hierdoor zullen blijven achterlopen? Welke acties zijn volgens u nodig om deze groeiende kloof tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u willen reflecteren op wat de gedachte «we bouwen geen stad maar een samenleving» zou moeten betekenen voor gemeenten waar als gevolg van zogenaamde New Town-problematiek de sociale infrastructuur vaak achterblijft? Hoe kunnen we gemeenschapszin in New Towns versterken?
Bouwen is méér dan alleen woningen neerzetten, volkshuisvesting gaat over gemeenschappen bouwen. Brede welvaart is de maatstaf om samen te bouwen aan gemeenschappen. Onder andere via Regio Deals draagt het Ministerie van BZK bij aan de brede welvaart in gebieden. In Regio Deals werken regionale partijen en het Rijk samen als partners om de kwaliteit van leven, wonen en werken en leefomgeving van inwoners – de brede welvaart – te vergroten.3 Via de Regio Deal Nieuw Land is € 18,2 miljoen toegekend aan Almere en Lelystad, en via de Regio Deal MAINSTAGE is € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de Metropoolregio Amsterdam, Zaanstad en Almere.4
De regionale woondeals bevatten ook afspraken over gezamenlijke opgaven zoals de inrichting van de openbare ruimte, de aanleg van wegen en het vernieuwen van wijken.5 Daar waar je – naast je huis en werk – heen gaat om mensen te ontmoeten en samen te zijn: de vereniging, het buurthuis of een gezellig plein. Die plekken zijn essentieel voor het vormen van gemeenschappen.
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het belang van deze snelgroeiende New Towns voor het aanpakken van nationale uitdagingen zoals de woningnood? Op welke manier vindt New Town-problematiek weerslag in de financieringssystematiek van het Rijk? Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk op het gebied van de genoemde invloed van New Town-problematiek op sociale ontwikkelingen?
Via diverse regelingen en subsidies worden financiële middelen beschikbaar gesteld waar de regio aanspraak op kan maken.6 Op 15 maart 2023 is de woondeal MRA gesloten, waar ook Almere onderdeel van is.7 In deze woondeal staat beschreven dat elke gemeente een fair share neemt van de regionale bouwopgave. Ook verbinden de gemeenten zich aan de opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen waarbij zij streven om via een reëel tijdpad toe te groeien naar twee derde betaalbaar segment in de programmering. Hierbij wordt rekening gehouden met het huidige aandeel betaalbaar en middensegment in de bestaande voorraad.
Het bredere onderzoek om inzicht te verkrijgen in de oorzaken van de afnemende leefbaarheid, woonaantrekkelijkheid en sociaaleconomische status in veel New Towns wordt naar verwachting in de zomer van dit jaar afgerond. Omdat er uitdagingen zijn specifiek voor de New Towns, wordt gehecht aan een gedegen onderzoek die deze bredere problematiek helder uiteen zet. Voor een inhoudelijke reflectie op de problematiek in de New Towns, worden de resultaten van dat onderzoek afgewacht.
Zou in gesprek willen gaan met gemeenten als Almere over de invloed van New Town-problematiek op de hiervoor genoemde sociale ontwikkelingen en over wat er nodig is om het maatschappelijk weefsel te versterken?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 beschreven, maakt Almere deel uit van het netwerk New Towns. Met dit netwerk vindt periodiek overleg plaats met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Zodra het bredere onderzoek afgerond is, zal worden nagegaan hoe hier passende opvolging aan gegeven kan worden.
De publicatie van de internetconsultatie Huisvesting Nederlandse evacués |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Tot wanneer loopt deze internetconsultatie en wat is de vervolgprocedure?1
De internetconsultatie loopt tot 20 maart 2024. De vervolgprocedure is dat de consultatiereacties zullen worden meegenomen in de verdere besluitvorming. Naar aanleiding van de consultatiereacties kunnen eventueel aanpassingen worden doorgevoerd.
Kunt u onderbouwen waarom ervoor gekozen is om de Huisvestingswet 2014 hiervoor aan te passen en niet andere een andere regeling te overwegen?
Het betreft een ministeriële regeling op grond van artikel 31, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en daarmee de toepassing van een bestaande bevoegdheid en niet de aanpassing van de Huisvestingswet 2014 zelf. Dit artikel geeft de Minister de mogelijkheid om categorieën van woningzoekenden aan te wijzen wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft. In de praktijk betekent dit de huisvesting van onderhavige groep kan worden meegenomen in de taakstelling voor gemeenten. Dit faciliteert de doorstroom naar een woning voor de groep die hiertoe niet zelfredzaam is.
De voorgestelde ministeriële regeling voor Nederlandse evacués uit het Midden-Oosten is in lijn met eerdere regelingen voor evacués uit Afghanistan en Sudan.
Heeft u er voldoende mee rekening gehouden dat andere Nederlandse staatsburgers in sommige gebieden al meer dan tien jaar op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning?
Ja. Het betreft in het onderhavige geval Nederlandse staatsburgers of personen die anderszins het recht hebben in Nederland te zijn en te blijven en noodgedwongen huis en haard hebben moeten achterlaten.
Waarom is niet overwogen om deze evacués te verwijzen naar huisvesting bij familie/vrienden of particuliere woningen, zoals geldt voor andere mensen op zoek naar een woning? Kunt u een schatting geven van het aantal mensen die gaan vallen onder deze aanpassing van de Huisvestingswet 2014?
Alleen personen die niet zelfredzaam genoeg zijn om anderszins zelfstandig in eigen huisvesting te voorzien kunnen van de regeling gebruik maken. Zij beschikken niet over de alternatieven die in de vraag zijn genoemd. Er is op dit moment niet te voorspellen hoeveel personen onder deze regeling zouden gaan vallen. Tot op heden zijn sinds 7 oktober 2023 enige tientallen Nederlandse paspoort- en verblijfsstatushouders inclusief hun gezin naar Nederland geëvacueerd. Vier gezinnen bleken onvoldoende zelfredzaam te zijn, waarvan uiteindelijk voor drie gezinnen een beroep op huisvesting bij een gemeente is gedaan.
Heeft u de mogelijke aanzuigende werking van een dergelijke wetsaanpassing overwogen? Heeft u hier een duidelijke beeld van? Om hoeveel evacués gaat het? Hoeveel van deze evacués kunnen aanspraak maken op nareis vanwege gezinshereniging? Om hoeveel mensen zou dat dan gaan? Krijgen deze mensen ook voorrang op een sociale huurwoning?
Gegeven het feit dat de regeling uitsluitend betrekking heeft op niet zelfredzame Nederlandse paspoort- en verblijfsverblijfsstatushouders en hun kerngezinsleden die door of namens Nederland zijn geëvacueerd is er niet onmiddellijk sprake van een aanzuigende werking. De vraag of en zo ja hoeveel Nederlandse paspoorthouders met hun gezin worden geëvacueerd is een ingrijpend besluit dat wordt genomen op grond van de omstandigheden in het crisisgebied. Het begrip nareis vanwege gezinshereniging, met een betekenis zoals in de asielketen, is hier niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke groepen voorrang krijgen op de wachtlijst voor sociale huur op basis van nationale wetgeving en welke groepen gemeenten daar in de huisvestingsverordeningen in de regel nog aan toevoegen?
Als een gemeente een urgentieregeling heeft, dan moeten daar in elk geval de volgende groepen in worden opgenomen:
Het verschilt erg per gemeente welke groepen verder worden opgenomen in een urgentieregeling. Het kan bijvoorbeeld gaan om woningzoekenden die vanwege medische problematiek als urgent woningzoekende worden aangemerkt.
Daarnaast geldt er een taakstelling voor de huisvesting van statushouders voor gemeenten. Gemeenten kunnen indien zij dit wensen statushouders opnemen in de urgentieregeling. De groep van woningzoekenden die met de onderhavige ministeriële regeling gericht op evacués uit het Midden-Oosten wordt aangewezen, zal in de praktijk ook worden toegevoegd aan de taakstelling.
Wilt u de Kamer actief betrekken bij de procedure alvorens het doorvoeren van wijzigingen in deze regeling?
Deze ministeriële regeling wordt vastgesteld door de Minister op grond van de bestaande bevoegdheid die de Minister gegeven is in de Huisvestingswet. Er is derhalve geen formele procedurele betrokkenheid voor de Kamer. Mocht uw Kamer over deze regeling in debat willen gaan, dan ligt het voor de hand dit te doen onmiddellijk na sluiting van de internetconsultatie.
Welk moment heeft de Kamer de mogelijkheid om hierover met u in debat te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alle bovenstaande vragen stuk voor stuk beantwoorden?
Ja
Wilt u deze vragen uiterlijk 19 maart 2024 beantwoorden? Wilt u tot die tijd geen onomkeerbare stappen nemen?
De vragen zijn beantwoord binnen het daarvoor geldende termijn van drie weken. Er zijn geen onomkeerbare stappen genomen.
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Ja.
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Politie van 21 december 2023 ben ik in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in het Strategisch Beraad Veiligheid van 26 februari 2024. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform. Uit de evaluatie die door de VNG naar het modeluniform voor boa’s is uitgevoerd, zijn geen redenen of wensen naar voren gekomen om hiervan af te wijken. De VNG heeft aangegeven dat individuele gemeenten andere keuzes maken. Dat is op dit moment ook een bestaande mogelijkheid. Dit geeft volgens de VNG aanleiding om goed het gesprek te blijven voeren over een mogelijk verbod, zonder dat hier vanuit de VNG een dominante overtuiging is.
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Wanneer boa’s in dienst zijn bij gemeenten, zijn op dit moment gemeenten als werkgevers bevoegd om een verbod tot het zichtbaar dragen van religieuze uitingen op te leggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor boa’s in het openbaar vervoer: tot het geven van kledingvoorschriften bij vervoersdiensten zijn de vervoersdiensten die als werkgever optreden bevoegd. In 2021 heb ik de richtlijn lifestyle neutraliteit boa’s opgesteld om neutraliteit van het boa-uniform realiseren, zoals door de meerderheid van uw Kamer verzocht.2 Deze richtlijn geeft echter de ruimte aan boa-werkgevers anders te beslissen, zoals zich sinds november 2023 bij een aantal gemeenten in hun hoedanigheid als werkgever heeft voorgedaan.
De hier voorliggende vraag ziet niet op de gemeentelijke autonomie. Een wettelijk en landelijk verbod voor boa’s op het zichtbaar dragen van religieuze uitingen in de uitoefening van hun functie richt zich namelijk niet tot gemeenten of andere boa-werkgevers, maar tot de boa zelf.
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Code IBV) vormt een leidraad voor hoe verschillende overheden met elkaar samenwerken. Artikel 3 van de Code IBV schrijft voor dat overheden overleg zullen voeren over, onder andere, de beste plek om nieuwe taken te beleggen. In de richtlijn lifestyle-neutraliteit heb ik boa’s richtlijnen gegeven inzake het afzien van het dragen van zichtbare uitingen van (levens-)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle in de uitoefening van hun functie. Lange tijd hebben gemeenten met betrekking tot de bij hen in dienst zijnde boa’s de richtlijn gevolgd. Een aantal gemeenten heeft de richtlijn sinds november 2023 echter naast zich neergelegd. Conform artikel 4 van de Code IBV is over dit gewijzigde beleid door mij overleg gevoerd. Het overleg dat in het Strategisch Beraad Veiligheid met de VNG heeft plaatsgevonden, geeft hier uiting aan. Dit overleg heeft niet het door Uw Kamer en mij gewenste resultaat opgeleverd, waarmee ik doel op de naleving van de richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’s. Daarom zie ik mij genoodzaakt om de eis van neutraliteit in wet- of regelgeving vast te leggen, zoals een meerderheid van Uw Kamer heeft verzocht.4
Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. In de komende periode zal ik nader bezien waar en op welke wijze deze wettelijke grondslag zal worden ingevuld. Vanzelfsprekend zal hierbij het gebruikelijke wetgevingstraject worden gevolgd dat benodigd is voor een dergelijk voorschrift.
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Tot dusver zijn er in Nederland geen gevallen bekend van boa’s die een religieuze uiting dragen bij hun uniform. Ook de boa-vakbonden hebben geen signalen ontvangen van boa’s die religieuze uitingen bij hun uniform dragen.
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals bij uw Kamer bekend is, hecht ik nadrukkelijk aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Onder andere boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s waarop dit van toepassing is en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten. Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mij doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Hoewel voor zover bekend nog geen boa gebruikmaakt van de ruimte die er in enkele gemeenten is om religieuze uitingen te dragen bij hun uniform, kan op dit moment namelijk niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst, bij ongewijzigde situatie, voor kan komen. Met het voornemen een wettelijke regeling tot stand te brengen voer ik ook de wens uit die een meerderheid van Uw Kamer heeft uitgesproken.
De aanpak van malafide verhuurders |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over malafide verhuurpraktijken in Den Haag?1
Ja.
Kunt u reageren op het gedrag van de verhuurders uit het geciteerde stuk? Wat vindt u ervan dat sommige malafide verhuurders stelselmatig en bedrijfsmatig de fout in gaan, en er vanwege de huidige focus van huurregels op individuele en geïsoleerde misstanden geen effectieve aanpak tegen veelplegende huisjesmelkers is?
Ik herken het beeld dat er verhuurders actief zijn die huurders onder druk zetten en de regels overtreden. Met de op 1 juli 2023 in werking getreden Wet goed verhuurderschap heb ik ervoor gezorgd dat huurders beter beschermd worden tegen dergelijke misstanden op de huurmarkt. Met deze wet hebben gemeenten meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen huurmisstanden, zoals te hoge borg, onredelijke servicekosten en intimidatie. Huurders staan door deze wet niet langer alleen in hun strijd tegen malafide verhuurgedrag. Zo kan met boetes en andere maatregelen worden gestuurd op gedragsverandering bij deze malafide verhuurders, zodat het veelvuldig overtreden van huurregels geen voordeel meer oplevert.
Herkent u dat dit bij (te) veel verhuurders voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsbescherming van (in het bijzonder kwetsbare) huurders tegenover malafide verhuurders van groot belang is, zeker omdat er in tijden van wooncrisis nog moeilijker is om alternatieve huisvesting te vinden?
Ja, deze mening deel ik ten zeerste. Door de grote schaarste komen huurders onder druk te staan en is het versterken van de rechtsbescherming hoognodig. Met de Wet goed verhuurderschap heb ik er daarom voor gezorgd dat huurders beter beschermd worden en er niet langer alleen voor staan. In deze wet is een landelijke basisnorm voor goed verhuurgedrag opgenomen in de vorm van algemene regels. Deze norm ziet op het gedrag dat van verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. In aanvulling hierop kunnen gemeenten in bepaalde gevallen een verhuurvergunning instellen, waarmee zij extra eisen kunnen stellen aan verhuurders en waarmee het mogelijk wordt om malafide verhuurders harder aan te pakken. Gemeenten hebben de bevoegdheid om op de algemene regels en de verhuurvergunning te handhaven. Hiervoor hebben zij het klassieke bestuursrechtelijke handhavingsinstrumentarium tot hun beschikking. Ook dienen gemeenten sinds 1 januari 2024 een meldpunt te hebben ingericht, waar woningzoekenden en huurders terecht kunnen met meldingen over ongewenst verhuurgedrag. De Wet goed verhuurderschap draagt zodoende bij aan een sterkere rechtspositie van woningzoekenden en huurders. Ook zorgt het voor bewustwording en duidelijkheid over het gedrag dat van verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht wordt.
Herkent u dat de rechtsbescherming van huurders nu vaak tekort schiet? Welke acties onderneemt het kabinet om hun rechtsbescherming te versterken?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4, draagt de Wet goed verhuurderschap bij aan een sterkere rechtspositie van huurders. Die wet is op 1 juli 2023 in werking getreden en zorgt voor meer duidelijkheid voor verhuurders over wat wel en niet mag en zorgt voor betere bescherming van huurders. Sinds de inwerkingtreding zijn gemeenten volop bezig zich de nieuwe taken goed eigen te maken en met hun meldpunten aan de slag te gaan. Om huurders en verhuurders bewust te maken van de nieuwe regels, ben ik begin dit jaar een informatiecampagne gestart. Onderdeel van deze campagne is een communicatietoolkit waarin diverse communicatiemiddelen beschikbaar zijn gesteld aan gemeenten, brancheorganisaties en andere belanghebbenden. Hiermee kunnen zij huurders, verhuurders en hun achterban over de Wet goed verhuurderschap informeren. Gemeenten kunnen met de middelen uit de toolkit bovendien ook extra aandacht geven aan hun meldpunt goed verhuurderschap. Met het wetsvoorstel betaalbare huur wil ik nog een stap verder gaan in de bescherming van huurders. Ten eerste wordt hiermee de middenhuursector gereguleerd, waardoor middenhuurders huurprijsbescherming én toegang tot de Huurcommissie krijgen voor een breed scala aan onderwerpen. Ten tweede wordt de werking van de rechtsbescherming versterkt door het woningwaarderingsstelsel (WWS) dwingend te maken, zodat huurders makkelijker gebruik kunnen maken van de mogelijkheden om hun recht te halen. Zo krijgen gemeenten de bevoegdheid om toezicht te houden op te hoge huurprijzen en om verhuurders die zich niet aan de regels houden te beboeten. Daarnaast worden verhuurders met het wetsvoorstel verplicht om puntentellingen voor hun huurwoningen op te stellen en aan huurders te overleggen, zodat die inzicht krijgen in de kwaliteit van de woonruimte en de daarbij horende maximale huurprijs.
Bent u bekend met de hoge drempel die huurders ervaren om invidueel naar de huurcommissie te gaan, uit angst voor intimidatie of andere «sancties» vanuit de verhuurder en vanwege de grote hoeveelheid energie en tijd dat dit kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 al heb aangegeven, herken ik het beeld dat huurders niet naar de Huurcommissie durven te stappen uit angst voor de reactie van hun verhuurder. Dit onderstreept nog maar eens het belang van de Wet goed verhuurderschap, waarin voor verhuurders niet alleen de verplichting is opgenomen om hun huurders te informeren over diens rechten en plichten, maar waarin voor verhuurders en verhuurbemiddelaars ook een verbod op intimidatie is opgenomen, waar gemeenten bestuursrechtelijk (en op eigen initiatief) op kunnen handhaven. Ook is het voor huurders mogelijk om anoniem een melding van ongewenst verhuurgedrag te maken bij het meldpunt goed verhuurderschap van hun gemeente. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, heb ik een set met communicatiemiddelen ontwikkeld, waarmee huurders en verhuurders worden geïnformeerd over de regels van goed verhuurderschap, en waarmee de gemeentelijke meldpunten extra aandacht krijgen. Door duidelijk te maken op welke wijze huurders hun recht kunnen halen, hoop ik bij te dragen aan het verlagen van de drempel om dit ook daadwerkelijk te doen.
Daarnaast werkt ook de Huurcommissie aan het bieden van een laagdrempelige en klantvriendelijke toegang aan huurders en verhuurders om hun recht te halen door hen snel en zorgvuldig te helpen en door duidelijke informatie te bieden. Dit doet de Huurcommissie bijvoorbeeld door huurders en verhuurders via haar klantcontactcentrum bij te staan bij het invullen van verzoekschriften en voorlichting te geven. Ook heeft de Huurcommissie met het moderniseren van haar website en online tools ingezet op het beter ontsluiten van informatie en is het makkelijker geworden om in contact te komen met de Huurcommissie.
Hoe is de afschrikkende werking om het recht te halen door intimidatie meegenomen in de huidige wetsbescherming en wat doet u eraan om de drempel voor huurders om hun recht te halen te verlagen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om passende handhavingsmethodes en hogere sancties te ontwikkelen tegen stelselmatig en bedrijfsmatige misstanden van malafide verhuurders, aangezien individuele sancties niet het gewenste vergeldende en afschrikkende werking hebben bij dat bedrijfsmatige karakter? Zo ja, wanneer hoort de Kamer daar meer over? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet goed verhuurderschap kunnen gemeenten optreden tegen ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten dienen proportioneel te handhaven op basis van de bestuursrechtelijke handhavingsladder. Wanneer de gemeente een overtreding constateert, wordt een verhuurder eerst door middel van een herstelsanctie gedwongen de overtreding te beëindigen. Indien dit geen effect heeft, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De bestuurlijke boete kan, in geval van recidive, worden verhoogd (per 1 januari 2024 tot maximaal € 103.000). Indien een verhuurder ook dan zijn gedrag niet wijzigt, kan als ultimum remedium het beheer van het pand door het college van burgemeesters en wethouders worden overgenomen, de zogenaamde beheerovername. De wet voorziet reeds in forse boetes voor het overtreden van de wettelijke voorschriften. Indien een bestuurlijke boete is opgelegd voor een overtreding van de algemene landelijke regels of indien gehandeld is in strijd met de door de gemeente ingestelde vergunningplicht óf indien de gemeente een besluit tot inbeheername heeft genomen, maakt de gemeente die bovendien kenbaar op de website van de gemeente.
Naast de mogelijkheden die gemeenten dus reeds hebben om een accumulatie van misstanden mee te nemen in hun handhaving, ben ik met het wetsvoorstel betaalbare huur ook voornemens om verhuurders die herhaaldelijk in het ongelijk worden gesteld door de Huurcommissie, zwaarder te sanctioneren door de mogelijkheden voor het heffen van een gedifferentieerd legestarief uit te breiden.
Hoe kijkt u aan tegen het initiëren van een accumulatiegrond voor sancties misstanden van verhuurders, die bij het vaststellen van de zwaarte van de sanctie zowel de stapeling van het aantal overtredingen per individuele huurder als het aantal huurders dat op vergelijkbare manier wordt benadeeld, meeweegt?
Zie antwoord vraag 8.
Het komt regelmatig voor dat huurders een collectieve zaak tegen hun verhuurder willen starten bij de huurcommissie. Een drempel daarbij is de eis dat minstens 50% van de huurders daaraan mee moet doen (de representativiteitseis). Bent u bereid om de 50%-norm substantieel te verlagen, om de drempel voor collectieve zaken te verlagen? Zo ja, welke nieuwe norm heeft u voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ik herzie momenteel de wet- en regelgeving op het gebied van de servicekosten. In dit traject onderzoek ik hoe het voor huurders makkelijker kan worden gemaakt om een geschil over (de afrekening van) hun servicekosten in te dienen bij de Huurcommissie. Ik zal hierbij in samenspraak met de Huurcommissie onderzoeken of de mogelijkheden om collectief zaken in te dienen kunnen worden verruimd.
Op de website van de huurcommissie zijn de mogelijkheden voor collectieve zaken momenteel niet te vinden. Is het mogelijk om die daar wel duidelijk aan de voorkant op weer te geven?
Ik heb de Huurcommissie verzocht de informatie over collectieve procedures duidelijk beschikbaar te maken op haar website.
Wat doet u verder om huurders beter te informeren over hun (collectieve) rechten?
Met de ingang van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om huurders schriftelijk te informeren over hun rechten en plichten als huurder. Gemeenten zijn bevoegd om op de naleving van deze informatieverplichting door verhuurders en verhuurbemiddelaars te handhaven.
Verder ben ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, begin dit jaar een informatiecampagne gestart om huurders en verhuurders bewust te maken van de nieuwe regels van goed verhuurderschap. Ook de website en het in 2022 opgerichte klantcontactcentrum van de Huurcommissie zijn belangrijke bronnen van informatie voor huurders en verhuurders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb aangegeven, heb ik de Huurcommissie verzocht te onderzoeken hoe informatie over collectieve procedures ontsloten kan worden.
Ook voor het wetsvoorstel betaalbare huur zal een communicatiecampagne richting huurders en verhuurders worden opgezet. Daarin zal ik samen optrekken met de VNG, makelaarsorganisaties, verhuurdersorganisaties, huurdersorganisaties en de Huurcommissie, om te zorgen voor een zo groot mogelijk bereik. Het wetsvoorstel zelf verbetert de informatiepositie van huurders ook al, nu verhuurders daarin verplicht worden om een puntentelling op te stellen voor elke huurwoning en om deze te overleggen aan de huurder. Deze puntentelling geeft huurders inzicht in de kwaliteit van hun woonruimte en in hoeverre de gevraagde huurprijs daarbij redelijk is.
Veel klachten en zaken van bewoners over verhuurders gaan over onderhoud en ernstige gebreken. Dit leidt bijvoorbeeld tot tocht, schimmel, bedwantsen of andere ongezonde leefmonstandigheden. (Zeer) achterstallig onderhoud is momenteel echter geen overtreding vanuit de landelijke regels in de Wet goed verhuurderschap. Bent u bereid om in de Wet goed verhuurderschap een bepaling om te nemen omtrent (zeer) achterstallig onderhoud? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de (staat van de) gebouwde omgeving heeft de gemeente al bestuurlijke handhavingsmogelijkheden. Ik heb er daarom voor gekozen om in de algemene regels van de Wet goed verhuurderschap geen aanvullende regels hierover op te nemen. Wel voorziet de Wet goed verhuurderschap momenteel in een bepaling die het voor gemeenten mogelijk maakt om het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde te stellen bij het verlenen van een verhuurvergunning. Gemeenten kunnen hier bijgevolg ook op handhaven.
Verder kunnen huurders in het gereguleerde segment ook naar de Huurcommissie wanneer sprake is van gebreken of achterstallig onderhoud aan de woning. De Huurcommissie kan in dat geval een huurverlaging uitspreken. Met het wetsvoorstel betaalbare huur zal de liberalisatiegrens worden verhoogd, waarmee ook huurders van woningen in het middenhuur-segment toegang zullen krijgen tot de Huurcommissie.
Met welke acties worden gemeenten (financieel en anders) ondersteund in het vergroten van hun handhavingscapaciteit, zodat zij hun handhavende rol goed kunnen uitvoeren?
Gemeenten moeten over voldoende ambtelijke capaciteit beschikken om hun wettelijke taken uit te voeren. Daarom stelt het Rijk middelen ter beschikking om gemeenten financieel te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van de Wet goed verhuurderschap. De financiering bestaat uit een incidentele bijdrage van € 9,2 miljoen in 2023 en een structurele bijdrage van € 12,4 miljoen per 2023 voor de structurele kosten als gevolg van het handhaven van de landelijke algemene regels en het meldpunt. Voorts heb ik, samen met de VNG en enkele gemeenten, op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet een onderzoek laten uitvoeren om de financiële gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur in kaart te brengen. Op basis van de uitkomsten van het artikel 2-onderzoek stelt het Rijk middelen ter beschikking om gemeenten financieel te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel. Deze financiering ziet er als volgt uit:
Jaar
Structureel
5,5
0
0
0
0
9,3
16,2
3,6
1,7
0
Om gemeenten te helpen hun nieuwe handhavende rol in het kader van de Wet goed verhuurderschap goed uit te kunnen voeren, is verder door onderzoeksbureau RIGO, in opdracht van de VNG en het Ministerie van BZK, in 2023 een Handreiking Goed verhuurderschap voor gemeenten opgesteld, evenals een modelverordening en een Handhavingsprotocol. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK het afgelopen jaar samen met de VNG verschillende regiobijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd en vinden er in opdracht van het Ministerie van BZK verschillende verdiepende sessies plaats met gemeenten, de VNG en de Huurcommissie, met als doel onderlinge samenwerking te bevorderen en kennis te delen. Ook heb ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, begin dit jaar een set met communicatiemiddelen ontwikkeld, die onder andere gemeenten helpen om huurders en verhuurders te informeren over de regels van de Wet goed verhuurderschap en die de gemeentelijke meldpunten extra aandacht geven. Samen met de VNG bezie ik doorlopend waar gemeenten, groot en klein, eventueel additioneel nog mee geholpen zijn in de uitvoering van hun nieuwe taken. De in het kader van de Wet goed verhuurderschap opgestelde hulpmiddelen voor gemeenten, zoals de communicatiematerialen en de Handreiking over handhaving door gemeenten, zullen naar aanleiding van het wetsvoorstel betaalbare huur aangevuld worden met relevante informatie.
Voorts voorzie ik met het wetsvoorstel betaalbare huur in een objectivering van het woningwaarderingsstelsel voor zelfstandige en onzelfstandige woonruimte, zodat dit stelsel makkelijker toepasbaar is voor eenieder, waaronder begrepen ook gemeenten. Daarnaast herzie ik de regels voor servicekosten, waarmee deze ook handzamer worden gemaakt.
Het bericht ‘Halsema wilde Extinction Rebellion bij blokkade A10 ’zoveel mogelijk tegemoet komen’ |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Halsema wilde Extinction Rebellion bij blokkade A10 «zoveel mogelijk tegemoet komen»»?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Het is aan de burgemeester om een demonstratie binnen de kaders van de Wet openbare manifestaties te beoordelen en waar nodig voorschriften en beperkingen te stellen. De burgemeester van Amsterdam heeft verboden de demonstratie op de A10 te houden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Zij heeft daarbij een alternatieve locatie aangewezen. Er is dus op voorhand aan de actievoerders gecommuniceerd dat zij geen toestemming hadden om de demonstratie op de A10 te laten plaatsvinden. Dat de plaatsaanduiding van de burgemeester door de actievoerders niet werd gevolgd, is echter geen grond om de demonstratie volledig te verbieden. Het demonstratierecht is een grondrecht dat wordt gewaarborgd door onze Grondwet en internationale verdragen. Hoewel in de wet is vastgelegd dat actievoerders zich aan bepaalde regels moeten houden, zoals de verplichting demonstraties aan te melden en aanwijzingen van het bevoegde gezag op te volgen, vormt het niet volgen van deze regels geen directe rechtvaardiging voor het op voorhand beperken of zelfs verbieden van de demonstratie.2 Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt ook in het geval er een disruptieve demonstratie plaatsvindt die bijvoorbeeld het verkeer ontregelt, van autoriteiten een zekere mate van tolerantie gevraagd.3 Autoriteiten mogen dan alleen optreden voor zover dat proportioneel is volgens de maatstaf van artikel 11 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), om te voorkomen dat de betekenis van het demonstratierecht wordt uitgehold.4 De brief over demonstratierecht, die wij op 19 april jl. aan uw Kamer hebben aangeboden, gaat nader in op dit juridische kader.5
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom wordt ingezet op het veilig doorgang laten vinden van een verboden snelwegblokkade in plaats van het zoveel mogelijk beletten daarvan? Kunt u hierbij expliciet ingaan op de handhavingscapaciteit die nodig is voor het ontruimen van de snelweg in vergelijking met de capaciteit die nodig zou zijn om het betreden van de snelweg te beletten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er daadwerkelijk boetes gegeven voor het in strijd met het verbod van de burgemeester actievoeren op de snelweg? Zo ja, hoeveel? Welke overwegingen worden gehanteerd bij het al dan niet geven van boetes voor dit strafbare feit?
Zes demonstranten die zich op 30 december 2023 op de snelweg A10 begaven hebben een strafbeschikking ter hoogte van 200 euro opgelegd gekregen. De zes demonstranten zijn over de snelweg heengelopen en op een verdrijvingsvlak blijven staan terwijl verkeer langs raasde. Daarmee hebben ze naar het standpunt van het OM gevaar op de weg veroorzaakt. Er zijn geen boetes opgelegd voor het in strijd met het verbod van de burgemeester actievoeren op de snelweg. Zie verder ook de beantwoording van vragen 7, 8 en 11.
In hoeverre verwacht u dat burgers het besef houden dat niemand boven de wet staat indien activisten herhaaldelijk ongestraft de wet kunnen overtreden en zelfs zonder boete naar huis kunnen vertrekken?
In Nederland staat niemand boven de wet, ook actievoerders niet. Wel is het zo, dat bij iedere overtreding een afweging wordt gemaakt door het bevoegde gezag over de afdoening van het strafbare feit. Tot het maken van de afweging voor een afdoeningsbeslissing is het OM bevoegd.
Hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) mogelijkheden verkend om de aanwezigheid van activisten op de snelweg te registreren op zodanige wijze dat de politiecapaciteit niet of nauwelijks wordt belast, bijvoorbeeld door de inzet van digitale techniek of het inschakelen van andere diensten en partijen?
Het lokale gezag is verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie-inzet. Voor deze demonstatie is gekeken naar opties die in potentie de druk op de politiecapaciteit kunnen verminderen.
Waarom heeft het OM op voorhand besloten af te zien van vervolging?
Artikel 11, eerste lid, van de Wom bepaalt dat het overtreden van de Wom strafbaar is. De bevoegdheid om hiertegen strafrechtelijk op te treden ligt bij het OM. Strafrechtelijk optreden bestaat niet enkel uit vervolgen; het strafrecht kan ook worden ingezet ter beëindiging van het strafbare feit door aanhouden en ophouden. Het OM hanteert op basis van de geldende jurisprudentie als uitgangspunt dat geen strafvervolging wordt ingesteld voor één enkelvoudige overtreding van de Wom die niet gepaard gaat met andere strafbare feiten. In die gevallen komt de rechter meestal tot een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Het OM acht daarom vervolging in dergelijke zaken, ook gelet op de belasting voor de strafrechtketen die vervolging van al deze zaken zou meebrengen, niet opportuun.
Voor andere strafbare feiten geldt dat het OM per geval beoordeelt of vervolging opportuun is. Welke mogelijkheden bestaan voor strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten hangt onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is, zo volgt uit artikel 11 van het EVRM. Strafrechtelijk optreden tegen ernstige strafbare feiten die tijdens een demonstratie zijn begaan, zoals vernieling en brandstichting, zal in de regel een gerechtvaardigde beperking vormen van het demonstratierecht. Het OM zal in beginsel ook vervolgen voor dergelijke misdrijven. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde «chilling effect»). In geval van een vreedzame demonstratie, waarvan de mate van overlast beperkt is, en de demonstranten na aanhouding zijn opgehouden voor strafrechtelijk onderzoek, komt de rechter al snel tot het oordeel dat er geen straf moet worden opgelegd en volstaat een schuldigverklaring of ontslag van rechtsvervolging.8
In Kudrevičius e.a. t. Litouwen oordeelt het EHRM dat ondanks het feit dat met tractoren drie belangrijke Litouwse snelwegen gedurende twee aaneengesloten dagen worden geblokkeerd, de demonstratie nog steeds dient te worden beschouwd als een vreedzame demonstratie. Wel oordeelde het EHRM dat de beperkingen van het demonstratierecht, waaronder de voorwaardelijke gevangenisstraffen van de boeren, noodzakelijk en proportioneel waren gelet op het opzettelijke en ernstige karakter van de door de demonstranten veroorzaakte hinder.
Welke betekenis komt volgens u materieel nog toe aan artikel 11, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (WOM) nu door het OM in alle gevallen van ernstige verstoringen zoals het demonstreren op snelwegen wordt afgezien van vervolging? In welke situaties zou vervolging bij dit soort demonstraties nog wel aan de orde kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat het feit dat enkel het OM bevoegd is om te oordelen over vervolging onverlet laat dat u als Minister mede verantwoordelijk bent om te oordelen over de toereikendheid van het wettelijk kader? Vindt u het wenselijk dat het wettelijk kader in situaties van ernstige verstoring zoals snelwegactivisme in beginsel niet tot vervolging leidt? Hoe verhoudt dit zich tot de conclusie in het onderzoeksrapport dat ook bij laakbaar gedrag strafrechtelijk kan worden opgetreden?2
Wij onderkennen dat wij verantwoordelijk zijn om te oordelen over de toereikendheid van het wettelijk kader voor zover dat wettelijk kader in nationale regelgeving verankerd is. Wij nemen deze verantwoordelijkheid serieus en hebben uw Kamer hier dan ook uitgebreid over bericht in de Kamerbrief over het demonstratierecht die u onlangs heeft ontvangen.10
Wat is uw opvatting over de inzet van de last onder dwangsom in situaties als demonstreren op een verboden locatie?
De last onder dwangsom is een herstelsanctie die door het gemeentebestuur kan worden opgelegd ter beëindiging van een overtreding. Het is dan ook niet aan ons maar aan het gemeentebestuur om te oordelen over de inzet van de last onder dwangsom tegen demonstraties die op verboden locaties plaatsvinden.
Op welke rechterlijke uitspraken baseert het OM het oordeel dat vervolging, zelfs bij herhaalde aanwezigheid van activisten op een verboden locatie, al snel disproportioneel zal zijn?3 Hoe verhoudt dit oordeel van het OM zich tot de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Kudrevičius e.a./Litouwen waarin juist blijkt dat in vergelijkbare situaties wel met succes door de autoriteiten tot strafrechtelijke handhaving is overgegaan?4
Zie antwoord vraag 7.
Hoe geeft u in uw beleid rekenschap van de ruime beoordelingsmarge die aan lidstaten toekomt ingeval demonstranten opzettelijk nalaten de regels na te leven die met het oog op publieke belangen gesteld zijn?5 Kunt u hierbij expliciet ingaan op de bezwaren die voorafgaand bij het bevoegd gezag leefden over de aanrijtijden voor ambulances van het nabijgelegen Amsterdams Universitair Medisch Centrum?
In ons beleid komt een ruime beoordelingsbevoegdheid toe aan het lokale gezag als het gaat om het faciliteren (en waar nodig beperken) van de demonstratievrijheid. Dit betekent dat het aan het lokale gezag is, en in het bijzonder aan de burgemeester, om eventuele bezwaren af te wegen tegen de noodzaak van bescherming van het demonstratierecht en te beslissen of het demonstratierecht in het specifieke geval dient te worden beperkt. Die bevoegdheid komt ons niet toe.
Hoe weegt u het gegeven dat het EHRM in Kudrevičius e.a./Litouwen als relevant meewoog of een verboden snelwegblokkade noodzakelijk zou zijn geweest om te reageren op plotselinge gebeurtenissen die een onmiddellijke reacties vereisten?6
In de zaak Kudrevičius e.a. t. Litouwen is door het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een plotselinge gebeurtenis die het schenden van de voorschriften van de demonstratie, zoals de voor de actie aangewezen plaats, zou rechtvaardigen.13 Daarnaast is door het EHRM in dezelfde zaak geoordeeld dat het blokkeren van drie belangrijke snelwegen, in strijd met aanwijzingen van de politie en de rechten en noodzaak van anderen om die wegen te gebruiken, kan worden aangemerkt als «laakbaar gedrag» dat (strafrechtelijk) optreden kan rechtvaardigen.14 Of er sprake is van zulk laakbaar gedrag en of daartegen moet worden opgetreden, is aan het lokale gezag.
Hoe weegt u mee dat volgens de jurisprudentie meer mogelijkheden bestaan voor vervolging indien demonstraties feitelijk als dwangmiddel worden aangewend?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u om de reeds aangekondigde snelwegblokkade van 30 maart te voorkomen?
Het is niet aan ons om te beslissen tot het nemen van maatregelen. Die bevoegdheid komt toe aan de burgemeester.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 30 maart beantwoorden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de gestelde termijn van zes weken. Er is een uitstelbericht gestuurd nadat bekend werd dat de beantwoordingstermijn van drie weken niet gehaald zou worden.
Het bericht 'VVD pleit voor Duits huurplafond als alternatief voor reguleren woninghuren' |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bovenstaand bericht?1
Ja
Kunt u de analyse waarover gesproken wordt in de memorie van toelichting van de Wet betaalbaar huur en op basis waarvan besloten is dat de Mietspiegel-systematiek in Nederland niet past aan de Kamer doen toekomen?
Het document «Internationale vergelijkingen» is bijgevoegd als bijlage bij deze beantwoording (bijlage2. Ook is het document aangeboden bij de openbare internetconsultatie en online te vinden via: https://www.internetconsultatie.nl/wetbetaalbarehuur/b1 (documenten: bijlage 1. Internationale vergelijkingen).
In dit document wordt toelicht dat een Duits stelsel (de zogenaamde Mietspiegel) in Nederland niet opportuun wordt geacht. De Mietspiegel stelt dat de verhuurder bij mutatie een nieuwe huurprijs per vierkante meter mag vragen van maximaal 110 procent van het gemiddelde van de buurt waarin de huurwoning zich bevindt. Er wordt dan gekeken naar contracten van de afgelopen vier tot zes jaar. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar onderhoudsniveau en kwaliteit van de woning (denk aan energielabels, oppervlakte en voorzieningen).
De VVD stelt in het artikel van het Financiële Dagblad regulering op basis van het Duitse model voor, waarbij de huurprijzen van de afgelopen vijf jaar als spiegel worden gebruikt voor de maximale huurprijs bij nieuwe contracten. In Nederland zijn de huren in de vrije sector echter de afgelopen vijf jaar sterk gestegen. Nieuwe huurprijzen spiegelen aan al te dure marktprijzen van de afgelopen vijf jaar betekent dat ook nieuwe huurprijzen (te) hoog worden en niet aansluiten bij wat mensen daadwerkelijk kunnen betalen. Daarbij komt dat er in het Duitse systeem nog steeds opwaartse druk blijft bestaan op de huurprijs. In Duitsland kan er bij een nieuwe verhuring immers maximaal 10 procent meer vragen dan het gemiddelde. Dit opwaartse effect werkt sneller door bij een hoge mutatiegraad. In Nederland is de mutatiegraad in het vrije huursegment erg hoog. Zo verhuisde in 2019 en 2020 36 procent van de huurders in de private middenhuur en 47 procent in de private dure huur.3 Doordat je bij een nieuwe verhuring maximaal 10 procent meer mag vragen, wordt het gemiddelde snel hoger en ontstaat er een vicieuze cirkel van prijsopdrijving.
Dit illustreer ik graag aan de hand van een voorbeeld. De onderstaande tabel toont de gemiddelde vierkanten meterprijzen in Amsterdam bij nieuwe vrije huurcontracten over een periode van vijf jaar.
2019 (Q4)
€ 23,68
2020 (Q4)
€ 22,08
2021 (Q4)
€ 23,24
2022 (Q4)
€ 25,75
2023 (Q4)
€ 27,28
Bron: Pararius Huurmonitor Q4 2023
De maximale aanvangshuurprijs voor een woning van 65 m2 zou daarmee neerkomen op 1.745 euro (65 x 24,41 euro x 1,10 (10 procent) = 1.745 euro). Deze prijzen zijn voor mensen met een middeninkomen niet betaalbaar. Het Duitse systeem pakt daardoor niet het probleem aan van de reeds bestaande te hoge huurprijzen.
Daarnaast geldt dat voor een dergelijk systeem inzicht moet zijn in oude huurcontracten en omliggende huurcontracten in de omgeving. In Nederland is er momenteel (nog) niet een dergelijk registratiesysteem. De kennis van huidige huurcontracten in Nederland wordt vergaard via vrijwillige enquêtes en dit is te vrijblijvend om de Spiegel op te baseren. Wel wordt momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een huurregister, mede naar aanleiding van het onderzoek van PwC.
Tot slot zou de invoering van de Mietspiegel ertoe leiden dat het huurrecht nog complexer wordt met drie verschillende systemen: het woningwaarderingsstelsel (WWS) in het lage segment, Mietspiegel in het middensegment en daarboven het vrije segment. Vandaar dat het de voorkeur geniet aan te sluiten bij het bestaande WWS en de middenhuur te reguleren door de liberalisatiegrens op te hogen.
Kan de Minister aangeven of er berekeningen op het Ministerie van Financiën zijn gemaakt waarbij een bepaald rendementspercentage op basis van de WOZ-waarde is doorgerekend die inzichten geven in het oplossen van de excessen in de huursector?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is beleidsverantwoordelijk voor de huurmarkt. Bij het Ministerie van Financiën brengen ambtenaren doorlopend de effecten van beleid in kaart om zodoende onafhankelijk te kunnen adviseren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. In dat kader hebben ambtenaren van Financiën eind vorig jaar een onderzoek gedaan naar rendementen van particuliere verhuurders.4 Hiervoor is gebruik gemaakt van een model dat eerder is ontwikkeld door SEO Economisch Onderzoek in een onderzoek dat mede in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is gedaan naar het effect van beleid op rendementen van investeerders in huurwoningen.5
Naast de bevindingen die zijn gepubliceerd in het desbetreffende ESB-artikel zijn er daarnaast intern ambtelijk bij Financiën modelmatige exercities gedaan om inzicht te krijgen in hoeverre verschillende vormen van regulering het rendement van verhuurders beïnvloeden. Het model dat door ambtenaren van Financiën voor het ESB-artikel is gebruikt is recent online gepubliceerd op het platform Github en is ook publiekelijk toegankelijk.6
In deze interne modelmatige exercities heeft ambtelijk Financiën met de dataset en het model van het ESB-artikel voor eigen inzicht de effecten van een aantal alternatieven in kaart gebracht.7 Hierbij is onder andere gekeken naar een percentage van de WOZ-waarde als methodiek voor huurregulering. Onderstaande tabel geeft de resultaten van de berekeningen weer voor drie opties op basis van de dataset van 5.500 woningen: (0) nul-scenario (beleidswijziging noch rentestijging), (1) wetsvoorstel betaalbare huur (WBH) + fiscale maatregelen + gestegen rente en (2) fractie van WOZ-waarde8 + fiscale maatregelen + gestegen rente. Voor deze opties is het rendement afgezet tegen een marktconforme benchmark van 4,1 procent voor verschillende huurprijscategorieën.9 In de praktijk kunnen er beleggers zijn die genoegen nemen met een lager rendement. Dit is niet meegenomen in het model.
Nul scenario ESB (2020)
22%
53%
25%
Optie 1: WBH + fiscale maatregelen + gestegen rente
26%
11%
16%
Optie 2: Fractie WOZ-waarde i.p.v. WBH +_fiscale maatregelen +_gestegen rente
37%
45%
18%
De WBH (optie10 heeft als uitgangspunt om de betaalbaarheid van huurders te verbeteren. De WBH werkt op basis van het huidige WWS. Huurprijsverlaging wordt bepaald op basis van de eigenschappen van een woning. In de tabel is te zien hoeveel procent van de verhuurders nog een rendement van 4,1% kunnen halen. Volgens het model haalt in deze optie 47% van de verhuurders dit rendement niet meer11. De methodiek met een fractie van de WOZ (optie12 neemt als uitgangspunt dat verhuurders een marktconform rendement moeten kunnen behalen. Op basis van dit marktconforme rendement wordt vervolgens een algemeen percentage van de WOZ-waarde bepaald die ervoor zorgt dat een generieke belegger13 geen rendement onder de 4,1 procent heeft én dat verhuurders met een rendement boven marktconforme rendementseis hun huurprijzen moeten verlagen. Bij deze reguleringsvorm staat dus een marktconform rendement centraal, en niet de vraag of de daaruit voortkomende huur ook betaalbaar is voor de huurder. Het gevolg van de verschillende uitgangspunten is dat optie 1 voor meer woningen in de dataset de huren verlaagt dan optie 2. Anderzijds blijft in optie 2 het rendement voor meer woningen boven de rendementseis liggen.
Het is belangrijk om te benoemen dat net zoals voor het ESB-artikel geldt dat bovenstaande berekeningen enkel betrekking hebben op een subset particuliere verhuurders en niet representatief is voor de gehele woningmarkt. Daarnaast kunnen we hieruit geen conclusies trekken over de mate van uitponden – dit blijft een individuele investeringsbeslissing van een verhuurder. Ook zijn de berekeningen gebaseerd op de huidige macro-economische omstandigheden. Zo is het goed om aan te tekenen dat een rentedaling zou betekenen dat de rendementen van beleggers toenemen. Het effect op het rendement is derhalve een momentopname. Zo blijkt het uit ESB-artikel ook dat de rendementen van beleggers ook lang ver boven de marktconforme rendementseis hebben gelegen.
Ten aanzien van de deadline waar u om vraagt: ik heb uw Kamer op 21 maart per brief laten weten dat weten dat het niet mogelijk is gebleken om deze vragen voor het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector op 21 maart 2024 te beantwoorden14. De beantwoording van deze vragen vergde het nodige uitzoekwerk en afstemming, waardoor het niet mogelijk was om de vragen voor dit debat te doen toekomen. Het wetsvoorstel betaalbare huur, waar deze vragen aan raken, is op dit moment in behandeling bij uw Kamer en krijgt nog een eigen plenaire behandeling. Deze antwoorden op deze vragen zijn tegelijkertijd met de nota naar aanleiding van het verslag horende bij het wetsvoorstel betaalbare huur beantwoord, zodat deze antwoorden betrokken kunnen worden bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel.
Kan de Minister deze berekeningen als alternatief voor de Wet betaalbare huur aan de Kamer toesturen, uiterlijk vijf dagen voorafgaand aan het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector op 21 maart 2024?
Zie antwoord vraag 3.
Zou de Minister ook een berekening kunnen laten uitvoeren bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en door het Ministerie van Financiën, waarbij in plaats van het Duitse Mietspiegel-voorstel er gekeken wordt naar WOZ-waarde van woningen in een bepaald gebied, en om op basis van een bepaald percentage rendement te komen tot een maximering van de huurprijs? Indien deze berekeningen al gemaakt zijn, kunt u die dan vijf dagen voorafgaand aan het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector doen toekomen?
In 2021 heeft Stec Groep in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken twee mogelijke reguleringsvarianten nader uitgewerkt:
Het rapport is in 2021 met een aanbiedingsbrief aan uw Kamer gestuurd. Beide documenten zijn bijgevoegd bij deze beantwoording (bijlage 2 en 3).
Onderstaand wordt kort ingegaan op de effecten en berekeningen die zijn gemaakt voor het reguleren op basis van de WOZ-waarde. De gehele effecten en berekeningen zijn terug te vinden in het rapport.
Stec Groep heeft drie varianten onderzocht: de maximale huurprijs (op jaarbasis) bedraagt 4, 6 of 8 procent van de WOZ-waarde. In het onderzoek van Stec Groep komen alleen de woningen die op basis van het gekozen WOZ-percentage een huurprijs in het middensegment hebben (1.000 euro per maand/12.000 euro per jaar, prijspeil 2021) onder de regulering te vallen. Woningen die een op basis van het gekozen WOZ-percentage een hogere maximale huurprijs hebben, vallen dus buiten de regulering.
Stec Groep heeft met behulp van gegevens uit het WoON2018 een inschatting gemaakt van het aantal vrijesectorhuurwoningen dat in de drie verschillende varianten onder middenhuuregulering komt te vallen. Dit is weergeven in de onderstaande tabel.
1
4%
€ 300.000
400.000
74%
399.000
2
6%
€ 200.000
130.000
24%
128.000
3
8%
€ 150.000
35.000
6%
34.000
Zoals uit de bovenstaande tabel blijkt hangen de effecten van de invoering van middenhuurregulering op basis van de WOZ-waarde samen met het gekozen percentage van de WOZ-waarde. Bij een lager percentage vallen er meer onder de regulering. Bij een hoger percentage minder. Het aantal woningen dat onder de middenhuurregulering komt de vallen bij een percentage van 6 of 8 procent is zeer beperkt.
Daarnaast benoemt Stec Groep dat WOZ-waarden grotere regionale verschillen kennen dan kennen huurprijzen. In gebieden met een hoge marktdruk zal daarom een lager percentage van de WOZ nodig zijn om daadwerkelijk effect te zien van de maatregel. In gebieden met lagere marktdruk kunnen WOZ-percentages verhoudingsgewijs hoger zijn om middenhuur af te dwingen. Er zijn geen doorrekeningen gemaakt waarbij er verschillende percentages worden gehanteerd voor gebieden met een hoge marktdruk en gebieden met een lage marktdruk.
Ten slotte zeggen deze cijfers van het onderzoek van Stec niks over het (netto) rendement van verhuurders en enkel iets over de omvang van het gereguleerde segment bij verschillende huurreguleringsvormen. Het rendement hangt af van de huurprijs en huizenprijsontwikkeling (indirect rendement) en de financieringskosten, onderhoudskosten, etc.
Kan de Minister een berekening laten uitvoeren waarbij de maximering van de huur vaststaat op bijvoorbeeld 5.5–7 procent van de WOZ-waarde van een woning?2 Zou de Minister daarbij ook een berekening kunnen maken waarin er in een scenario per gemeente wordt gekeken naar een draagbaar rendementspercentage, en in een tweede scenario een algemeen vastgesteld percentage voor heel Nederland wordt vastgesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er andere alternatieven (anders die welke opgenomen) zijn in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel Betaalbare huur doorgerekend door de regering en zo ja, kunt u die naar de Kamer sturen?
In de memorie van toelichting heb ik alle overige onderzochte alternatieven geschetst. Zoals in de memorie van toelichting maar ook in de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt omschreven, heb ik onderzoek laten uitvoeren naar regulering op basis van het WWS en regulering op basis van een percentage van de WOZ-waarde. Daarnaast heb ik gekeken naar reguleringsvarianten die in het buitenland worden toegepast. Zo is gekeken naar Duitsland, Ierland, Oostenrijk, Luxemburg en Zweden. Ook de vergelijking met deze landen is onderdeel van de memorie van toelichting en staan ook verder uitgeschreven in het de bijlage «Internationale vergelijkingen». In het programma Betaalbaar wonen16 is de keuze om te reguleren op basis van het WWS aangekondigd. Vervolgens is gekeken naar een verdergaande (regulering tot 232 WWS-punten) en een minder vergaande variant (regulering tot 187 WWS-punten). Ook dit wordt in de memorie van toelichting omschreven.
Zou de Minister de aanwezige berekeningen op het Ministerie van Financiën en de nieuw gemaakte berekeningen met de Kamer kunnen delen uiterlijk zeven dagen voor het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector op 21 maart 2024?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven was het niet mogelijk is gebleken om deze vragen voor het commissiedebat Woningbouwopgave en koopsector op 21 maart 2024 te beantwoorden. Wel zijn deze antwoorden op deze vragen tegelijkertijd met de nota naar aanleiding van het verslag horende bij het wetsvoorstel betaalbare huur beantwoord, zodat deze antwoorden betrokken kunnen worden bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel.
De lokale lastendruk |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de totale (geschatte) omvang van de lokale lastendruk in 2024? Hoe heeft deze opbrengst zich in de periode 2020–2024 ontwikkeld?
Uit de Atlas van de lokale lasten 2024 van het COELO blijkt dat huurders (meerpersoonshuishouden) in 2024 gemiddeld € 999,– euro aan decentrale lasten betalen (gemeentelijke, provinciale en waterschapslasten) en eigenaar-bewoners (meerpersoonshuishouden) € 1.670,– euro. Op basis van Atlassen van eerdere jaren wordt onderstaand de ontwikkeling over de periode 2020–2024 weergegeven.
842 euro
1.315 euro
873 euro
1.361 euro
893 euro
1.486 euro
933 euro
1.562 euro
999 euro
1.670 euro
Bron: COELO Atlassen van de lokale lasten jaren 2020 t/m 2024
Wat is de verhouding tussen de opbrengsten van verschillende soorten lasten, waaronder in ieder geval onroerende zaakbelasting, afvalstoffenheffing, riool- en zuiveringsheffing, parkeerbelastingen en overige belastingen in 2024?
Onderstaand vindt u een overzicht van de verschillende heffingen van gemeenten, waterschappen en provincies als percentage van de totale opbrengst van decentrale heffingen voor de jaren 2020 t/m 2024, op basis van de jaarlijkse COELO Atlassen van de lokale lasten.
Hoe heeft deze verhouding zich in de periode 2020–2024 ontwikkeld? Is er een soort heffingen dat qua relatieve opbrengst in de afgelopen jaren aanzienlijk is toe- of afgenomen? Zo ja, welke?
Zie het overzicht bij vraag 2.
In hoeveel gemeenten wordt het principe «de vervuiler betaalt» gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing, door hierbij een onderscheid te maken tussen het aantal personen in het huishouden?
De juridische grondslag voor de afvalstoffenheffing wordt bepaald in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. Volgens deze grondslag kan de gemeenteraad ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om de keuze te maken op welke manier zij deze heffing vormgeven. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een vast tarief per huishouden, een tarief per lediging of een combinatie van beide zijn. Tot slot geldt dat de afvalstoffenheffing in een gemeente maximaal kostendekkend mag zijn.
Het COELO onderscheidt in de Atlas van de lokale lasten een drietal tariefsystemen, namelijk vastrecht, huishoudensomvang en gedifferentieerd tarief (diftar), waarbij het tarief wordt gekoppeld aan de aangeboden hoeveelheid afval. In deze gemeenten wordt betaald per kilo, per zak, per inworp of per lediging. Het gedifferentieerd tarief wordt ook vaak gecombineerd met een vast bedrag (al dan niet afhankelijk van huishoudensomvang). In onderstaand kaart van het COELO is te zien welk tariefsysteem gemeenten hanteren.
Bron: COELO Atlas van de lokale lasten 2024
In hoeveel gemeenten waar op basis van het aantal personen in het huishouden dit onderscheid gemaakt wordt, is er sprake van een hoger basisbedrag voor eenpersoonshuishoudens?
Dit is niet bekend. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat eenpersoonshuishoudens volgens het COELO gemiddeld € 279,– aan afvalstoffenheffing betalen en een meerpersoonshuishouden € 346,–. Dit gemiddelde is gebaseerd op alle gemeenten en dus niet enkel op gemeenten die heffen naar huishoudensomvang.
En in hoeveel gemeenten wordt de hoogte van de afvalstoffenheffing bepaald op basis van het gebruik van de voorziening (zoals het aantal afvalzakken)?
De kaart bij vraag 4 geeft aan welke gemeenten welk tariefsysteem hanteren. Het COELO geeft hierbij niet aan om hoeveel gemeenten het gaat.
Zijn er gemeenten waarbij het principe «de vervuiler betaalt» geen enkele rol speelt bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing? Zo ja, welke?
Ja, dit betreft de gemeenten die enkel het tariefsysteem van vastrecht hanteren. Zie de kaart bij vraag 4.
Welke verschillen bestaan er in lokale lastendruk per inwoner tussen een woningbezitter en een huurder, tussen een eigenaar van een auto en iemand die geen auto bezit en een eenpersoonshuishouden of een meerpersoonshuishouden?
Uit de Atlas van de lokale lasten van het COELO blijkt dat de gemiddelde gemeentelijke woonlasten € 362,– zijn voor eenpersoonshuishoudens en € 457,– voor meerpersoonshuishoudens met een huurwoning. Voor woningbezitters gaat het om € 911,– voor eenpersoonshuishoudens en € 994,– voor meerpersoonshuishoudens.
De totale decentrale lasten (incl. provinciale heffingen en waterschapsbelasting) voor meerpersoonshuishoudens bedragen € 999,– voor huurders en € 1.670,– voor woningbezitters.
Autobezitters betalen gemiddeld € 201,– aan decentrale lasten (de provinciale opcenten). Met betrekking tot de gemeentelijke parkeerbelasting geldt dat door het COELO in de Atlas van de lokale lasten alleen in kaart wordt gebracht welke gemeenten welke vorm van parkeerbelasting (incidenteel en vergunning) kennen.
In hoeveel gemeenten geldt een parkeerbelasting? Is de omvang van het gebied of het aantal gebieden waar een parkeerbelasting wordt gehanteerd in de afgelopen jaren toegenomen?
Het aantal gemeenten dat (een vorm van) parkeerbelasting heft is de afgelopen jaren vrij constant gebleven: zie onderstaande tabel. Wel is het mogelijk dat binnen de heffende gemeenten een uitbreiding van het «betaald parkerengebied» heeft plaatsgevonden. Hierover is op geaggregeerd niveau echter geen informatie beschikbaar.
Aantal gemeenten met parkeerbelasting
2021
138
2022
144
2023
143
2024
144
Bron: COELO Atlassen van de lokale lasten jaren 2021 t/m 2024
Hoe wordt de zinssnede «in het kader van parkeerregulering» in artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet geïnterpreteerd en toegepast?
Met de zinsnede «in het kader van de parkeerregulering» wordt tot uitdrukking gebracht dat er een relatie moet zijn tussen de vormgeving en de hoogte van de belasting en het reguleren van parkeergedrag.1 Hoe gemeenten invulling geven aan «in het kader van parkeerregulering» is onderdeel van het gemeentelijk parkeerbeleid dat is vastgelegd in een gemeentelijke verordening.
Is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat er sprake is van een parkeerprobleem in het gebied voordat parkeerbelasting kan worden ingevoerd? Zijn er andere wettelijke kaders bij het invoeren van een parkeerbelasting?
De wettelijke kaders over de parkeerbelasting zijn opgenomen in artikel 225, 234 en 235 Gemeentewet en in het «Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen».
In het kader van de parkeerregulering kan parkeerbelasting worden geheven. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat er reeds sprake is van parkeerproblematiek. Een belasting zou ook juist kunnen worden ingevoerd om die problematiek te voorkomen. Het is aan gemeenteraden om te bepalen en in te schatten of een parkeerbelasting aangewezen is.
Hoe beoordeelt u in dit verband het invoeren van parkeerbelasting in de gehele gemeente, zoals nu in Utrecht, Amsterdam en Amersfoort wordt overwogen en/of (gefaseerd) wordt ingevoerd?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel uit te spreken. Gemeenten hebben binnen de grenzen van de wet- en regelgeving zoals hiervoor geschetst een eigen vrijheid, aangezien parkeerbeleid iets is dat in verband staat met de specifieke situatie van de betreffende gemeente. De politieke weging van voor- en nadelen zal in de raad moeten plaatsvinden. Het is aan de betreffende gemeenteraden zelf om te beslissen of en waar parkeerbelastingen worden geheven.
Het artikel 'Gemeenten bereiden zich voor op ‘paspoortpiek’, vacatures staan open en noodplannen liggen klaar' |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat er binnenkort een piek in het aantal aanvragen voor vervanging van paspoorten wordt verwacht en zo ja, hoe ziet deze prognose er uit?1
Welke gevolgen heeft dit voor de afhandeling van aanvragen voor het vervangen van paspoorten vanuit het buitenland?
Welke gevolgen kan dit hebben voor mensen die vanuit het buitenland willen stemmen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen?
Op welke wijze wordt er rekening mee gehouden dat veel mensen in het buitenland rond dezelfde tijd hun paspoorten zullen moeten vernieuwen? Is er voldoende capaciteit om tijdig aan deze «piek» te voldoen?
Op welke wijze worden mensen in het buitenland tijdig geïnformeerd dat zij hun paspoort moeten laten vernieuwen, in het bijzonder in relatie tot de benodigde registratie voor stemmen in het buitenland?
Als hier nog geen actie op ondernemen is, bent u dan bereid om dit alsnog te doen?
Is de verwachting dat de paspoortpiek periodiek zal terugkomen en zo ja, welke acties worden er ondernomen om de effecten hiervan op te vangen?
Klopt het dat Frankrijk inmiddels gestart is met een experiment voor Fransen woonachtig in Canada en Portugal waarbij ze hun paspoort digitaal kunnen verlengen?
Is een dergelijk experiment ook een optie in Nederland om enerzijds de gemeenten te ontlasten, anderzijds digitale dienstverlening voor Nederlanders in het buitenland te vergemakkelijken, conform de eerder aangenomen motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma over nieuwe mogelijkheden voor digitalisering van producten en diensten voor Nederlanders in het buitenland (Kamerstuk 35 925 V, nr. 54)?
Olievervuiling op Bonaire |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over olievervuiling aan de kust van Bonaire?1 2
Een dergelijk incident heeft grote impact voor een prachtig stukje Nederland. Dat geldt voor de inwoners, het bestuur, de crisisorganisatie maar ook voor de natuur en biodiversiteit. Ik betreur de gevolgen voor alle getroffenen in welke zin dan ook en heb begrip voor de zorgen die leven op Bonaire. Het Kabinet ondersteunt het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) waar mogelijk bij de bestrijding van de verontreiniging, zowel gedurende als na de crisisfase.
Kunt u de Kamer informeren over de ontstane milieu en natuurschade op Bonaire?
Zoals beschreven in de informerende brief [IENW/BSK-2024/83781] aan de vaste Commissie voor Koninkrijksrelaties lijkt de impact op de natuur en biodiversiteit vooralsnog beperkt. De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet vast te stellen.
Welke maatregelen zijn reeds genomen om het onderwatermilieu, de kustnatuur en bewoners te beschermen tegen de olievervuiling en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen?
In de eerder genoemde informerende brief staan zowel de preventief als correctief genomen maatregelen beschreven waaronder de ondersteuning van militairen. Daarnaast is beschreven hoe de monitoring vanuit de lucht en via satellieten voortgezet wordt. Afgaande op de verantwoordelijken ter plaatse is de situatie onder controle en zijn nadere maatregelen op dit moment niet nodig.
Hoe schat u de risico’s op gezondheidsschade en sterfte in voor mens en dier?
Het risico op gezondheidseffecten voor de mens wordt als klein ingeschat en ook de impact op de natuur en biodiversiteit lijkt vooralsnog beperkt. De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet bekend. Er is door het Openbaar Lichaam Bonaire aan de lokale natuurorganisaties gevraagd naar de verwachtingen van de lange termijn gevolgen op de natuur in relatie tot de olievervuiling.
Klopt het dat de olie afkomstig is uit het verlaten tankschip Gulfstream?
Die kans is aannemelijk. Het is echter op dit moment niet uit te sluiten dat de substantie afkomstig is uit een andere bron. Er zijn geen feiten die stellig onderbouwen dat het uit de Gulfstream komt. Resultaten vanuit het laboratoriumonderzoek moeten daar duidelijkheid over geven. Die resultaten zijn nog niet bekend.
Wat kunt u doen om de veroorzaker van de ontstane schade aansprakelijk te stellen en de ecologische aantasting als gevolg van dit ongeluk voor de langere termijn in kaart te brengen?
Er wordt bezien of er mogelijkheden zijn om schade te kunnen verhalen. Op dit moment ontbreekt het daarvoor nog aan voldoende informatie. Zo is de eigenaar van het schip nog niet achterhaald, mede omdat de sleepboot «Solo Creed» direct na het ontstaan van de lekkage is verdwenen.
De exacte en lange termijn schade aan de natuur is op dit moment nog niet bekend. Er is door het Openbaar Lichaam Bonaire aan de lokale natuurorganisaties gevraagd naar de verwachtingen van de lange termijn gevolgen op de natuur in relatie tot de olievervuiling.
Verduurzamen van VvE’s lijkt onmogelijk door kosten en rompslomp |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verduurzamen van VvE’s voor 2050 lijkt onmogelijk door kosten en rompslomp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat de verduurzaming van 1,5 miljoen woningen stokt op «interne besluitvorming en papieren rompslomp», en dat dit slecht is voor de planeet én de portemonnee van de bewoners van die VvE’s?
De verduurzaming van VvE-gebouwen verdient specifieke aandacht. Appartementseigenaars en VvE’s ondervinden door het gezamenlijke eigendom verschillende uitdagingen bij de verduurzaming van het gebouw. Op 5 september 2023 heb ik u daarom de Versnellingsagenda verduurzaming gebouwen in beheer van Verenigingen van Eigenaars (VvE-versnellingsagenda verduurzaming) toegezonden.2 De redenen dat VvE’s achterblijven bij verduurzaming zijn breder dan knelpunten op het gebied van de interne besluitvorming en «papieren rompslomp».3 In de bijbehorende Kamerbrief is een samenvatting van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming opgenomen.4 Eén van de onderdelen van deze agenda is het aanpassen van de interne besluitvormingsregels, omdat die soms onnodig belemmerend werken. Daarbij dient tegelijk in het oog gehouden te worden dat de besluitvormingsregels er zijn om een goede reden en zowel het gemeenschappelijk belang van de VvE als de individuele belangen van appartementseigenaars dienen.
Verwacht u dat de versnellingsagenda verduurzaming VvE’s genoeg is om de verduurzaming van VvE’s vlot te trekken? Welke knelpunten blijven er naast financiering onopgelost?
Ja. De VvE-versnellingsagenda verduurzaming is een totaalpakket van verschillende onderdelen en is opgesteld in nauw overleg met onder andere diverse gemeenten, VvE-branche- en belangenorganisaties, financiers en (groot) appartementseigenaars. Samen met deze partijen wordt uitvoering aan de VvE-versnellingsagenda verduurzaming gegeven.
Het inmiddels uitgevoerde onderzoek van I&O Research laat zien waar op dit moment binnen de VvE’s barrières en kansen worden gezien bij het verduurzamen van het VvE-gebouw.5 Hierin komt naar voren dat de ervaren barrières ondervangen worden door de VvE-versnellingsagenda verduurzaming.
Ook ten aanzien van de financiering van de verduurzaming van VvE’s bevat de VvE-versnellingsagenda verduurzaming actiepunten. VvE’s worden sinds januari 2024 door de uitbreiding van de subsidieregeling voor VvE’s (SVVE) verder geholpen met de verduurzaming van het VvE-gebouw. Zo zijn voor monumenten de minimale isolatiewaarden verlaagd, zodat deze beter aansluiten op de aard van het gebouw. En naast subsidie voor procesbegeleiding kan een VvE voortaan ook subsidie aanvragen voor verschillende onderzoeken die nodig zijn voor het besluit voor het verduurzamen van het gebouw. Er kan bijvoorbeeld subsidie worden aangevraagd voor een asbestonderzoek of flora- en faunaonderzoek. Een VvE kan naast de SVVE ook gemeentelijke subsidies aanvragen en deze subsidies «stapelen».
Naast de subsidies is ook de mogelijkheid voor het lenen van geld verbeterd. Vanaf 26 april 2023 is de rente van de VvE-Energiebespaarlening van het Nationaal Warmtefonds (hierna: Warmtefonds) verlaagd. Het Warmtefonds werkt daarnaast aan een regeling voor appartementseigenaars zonder leenruimte. Hierdoor zullen appartementseigenaars vanuit financieel oogpunt minder snel tegen het VvE-besluit voor verduurzamingsmaatregelen en de VvE-Energiebespaarlening stemmen. Verder wordt onderzocht of het meefinancieren van groot (achterstallig) onderhoud bij het verduurzamen van VvE-gebouwen mogelijk kan worden gemaakt via het Warmtefonds en/of Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn).
Voor bepaalde knelpunten is voor het vinden van een eenduidige oplossing meer tijd nodig. Deze staan opgesomd in de Actiepuntenlijst van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming. Door de gezamenlijke uitvoering van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming met de verschillende partijen, kan tussentijds worden ingespeeld op nieuwe knelpunten die wellicht later in de tijd ontstaan bij het verduurzamen van VvE-gebouwen.
Wat betekent deze vertraging voor de afspraken met woningcorporaties voor het uitfaseren van label E, F en G woningen vóór 2028? Verwacht u dat de woningcorporaties die woningen vóór 2028 verduurzaamd hebben, zoals met hen is afgesproken, ook als de woningen in een VvE vallen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 19 januari 2024 heb bericht, zijn woningcorporaties voortvarend aan de slag met de verduurzaming van hun huurwoningen.6 De Aedes benchmark van 2023 laat zien dat het aantal huurwoningen met een E, F of G label in 2022 met ongeveer 25% is afgenomen, van 247.000 woningen naar 180.000. Dit is een flinke versnelling ten opzichte van 2021, waarin 31.800 E, F en G sociale huurwoningen zijn verduurzaamd. Hoeveel woningen in de corporatiesector in totaal zijn geïsoleerd, zal volgen uit de monitoringsrapportages in het kader van de Nationale Prestatieafspraken.
De afspraken met de corporaties hebben ook betrekking op de huurwoningen in gemengde VvE’s. Bij het verduurzamen van huurwoningen in VvE’s zullen woningcorporaties naar verwachting een deel van de knelpunten ondervinden die bij alle VvE’s spelen. Ze zullen daarnaast deels afhankelijk zijn van de instemming van andere appartementseigenaren. Op basis van de monitoring kan gekeken worden in hoeverre de verduurzaming van huurwoningen in VvE’s voldoende tempo heeft.
Voor het verduurzamen van gemengde VvE-gebouwen worden vanuit de VvE-versnellingsagenda verduurzaming verscheidene acties uitgevoerd samen met individuele woningcorporaties, branchevereniging Aedes en het samenwerkingsplatform de Groene Huisvesters.
Op 28 februari 2024 heeft Aedes de Toolbox verduurzaming gemengde VvE’s voor woningcorporaties gepubliceerd, om woningcorporaties van kennis en handvatten te voorzien voor hun aanjagende rol bij het verduurzamen van het gemengde VvE-gebouw. Woningcorporaties kunnen verduurzamingsmaatregelen agenderen en faciliteren. Daarnaast is er samen met Aedes en de Groene Huisvesters een Community of Practice opgestart. Het versnellen van het verduurzamen van (gemengde) VvE’s gebeurt ook door opschaling van vraag en aanbod te bewerkstelligen via het Programma Verbouwstromen7 en CondoReno.8 In deze programma’s worden vanuit de praktijk geteste tools voor VvE’s en woningcorporaties ontwikkeld, zoals een standaard maatregelenpakket en een format voor het te volgen besluitvormingstraject.
Zou het VvE’s helpen om de kosten behapbaar te maken door het Warmtefonds meer geschikt te maken voor VvE’s? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Voor een deel van de VvE’s is de financiering van het Warmtefonds inderdaad een erg belangrijk instrument. Een lening heeft als voordeel dat de verduurzaming op relatief korte termijn kan worden uitgevoerd en de kosten voor de verduurzamingsmaatregelen worden verspreid over een langere periode.
Het Warmtefonds maakt zijn aanvraagproces en voorwaarden steeds beter geschikt voor VvE’s. Een VvE die interesse heeft in een lening kan een quickscan doen om de mogelijkheden te bekijken en wordt daarna binnen een paar dagen door het Warmtefonds teruggebeld. Een vaste contactpersoon van het Warmtefonds ondersteunt de VvE vervolgens bij de aanvraag van de lening. Een andere, recente verbetering is dat de VvE in een online portaal op ieder moment kan zien wat de voortgang is van de aanvraag.
Sommige appartementseigenaars zullen moeite hebben met de hogere VvE-bijdragen. In de VvE-versnellingsagenda verduurzaming is aangekondigd dat het Warmtefonds werkt aan een vangnetregeling voor juist de appartementseigenaars met beperkte draagkracht. Het doel is dat elke appartementseigenaar in staat moet zijn om verduurzamingsmaatregelen te nemen. Ook zonder dat zij hiervoor eigen spaargeld of draagkracht hebben. Dit ligt in de lijn met de regelingen die het Warmtefonds al kent voor eigenaren van eengezinswoningen met een beperkte leenruimte.
Naast de financiering van het Warmtefonds zijn er vanuit het Nationaal Isolatieprogramma en de SVVE ook subsidies beschikbaar om de kosten voor verduurzaming van VvE’s behapbaar te maken.
Bent u bekend met het Parijse systeem vansurélévation? Hierbij worden appartementsgebouwen opgetopt en met de opbrengst daarvan de verduurzaming van het appartementencomplex betaald. Wat is er voor nodig om dit ook in Nederland mogelijk te maken?
Ja. Ik kijk met belangstelling naar het Parijse systeem. Voor het optoppen van een VvE-gebouw in Nederland is het nodig om de splitsingsakte van de VvE te wijzigen. Door het optoppen worden er namelijk wezenlijke wijzigingen aangebracht in of op het gebouw waardoor de feitelijke situatie na optoppen niet meer overeenkomt met hetgeen in de splitsingsakte is vastgelegd. Als de regels voor het wijzigen van de splitsingsakte worden versoepeld, wordt optoppen mogelijk makkelijker. Dat zal echter ook betekenen dat wordt ingegrepen in het eigendomsrecht van individuele appartementseigenaars. Gelet daarop is het van belang de gevolgen en risico’s goed in kaart te brengen.
Zoals ik in de VvE-versnellingsagenda verduurzaming heb aangegeven, onderzoek ik momenteel of het wenselijk is om het wijzigen van de splitsingsakte te vereenvoudigen. Voor het einde van dit jaar verwacht ik conclusies te kunnen delen over het onderzoek naar de mogelijkheid tot vereenvoudiging van de wijziging van de splitsingsakte.
Via het landelijke VvE-verduurzamingsloket -dat momenteel wordt opgezet- wordt VvE’s ondersteuning geboden in de vorm van onder meer standaard formats voor het wijzigen van de splitsingsakte en juridisch advies. Met de bovenstaande toelichting meen ik ook voldaan te hebben aan het verzoek van het Kamerlid Paternotte9 om een brief te sturen over de motie van de leden Paternotte, Grinwis (CU), De Hoop (GL/PvdA), Flach (SGP), Vedder (CDA) en Welzijn (NSC) over dit onderwerp.10 Dit verzoek heeft u mij per brief d.d. 23 april 2024, kenmerk: 2024Z06778, overgebracht.
U geeft aan dat we VvE’s meer zouden moeten ontzorgen. Zou het beschikbaar maken van de gebouwgebonden financiering voor VvE’s daar niet de meest geschikte oplossing voor zijn? Bijkomend voordeel is dat de VvE dan niet afhankelijk is van de financiële positie van elke individuele bewoner of van de VvE zelf, maar er financiering aangetrokken kan worden om het gebouw in één keer volledig te verduurzamen en isoleren.
Een VvE heeft al de mogelijkheid om als rechtspersoon een geldlening af te sluiten. Bij een VvE is die lening in feite «gebouwgebonden». De VvE gaat de lening aan en de geldverstrekker toetst de VvE; niet de individuele appartementseigenaars. De appartementseigenaars betalen een periodieke VvE-bijdrage aan de VvE. De VvE betaalt daarmee de rente en aflossing van de lening. Bij verkoop van het appartement geeft de verkopende eigenaar zijn of haar schulden en aansprakelijkheid bij de notaris op. Zo gaan de schulden en de aansprakelijkheid over naar de nieuwe appartementseigenaar. In die zin is een VvE-lening al een gebouwgebonden financiering. Bij VvE’s werkt dit goed. Sommige appartementseigenaars kunnen wel moeite hebben met de eventueel hogere periodieke bijdragen die nodig zijn voor de aflossing van de lening. Elke appartementseigenaar moet in staat zijn om verduurzamingsmaatregelen te nemen. Daarom werken we vanuit de versnellingsagenda aan een oplossing voor appartementseigenaars met beperkte draagkracht. Dit is onder antwoord 5 nader uiteengezet. VvE’s worden verder ontzorgd met acties uit de Versnellingsagenda, waaronder betere informatie op Verbeterjehuis.nl, een VvE-verduurzamingsloket voor gemeenten, VvE’s en professionals en betere subsidiemogelijkheden in de SVVE.
Eerder heeft u aangegeven de gebouwgebonden financiering niet vóór 2025 mogelijk te kunnen maken. Hebben we nog wel de luxe om daar zo lang mee te wachten?
VvE’s hoeven niet te wachten op een mogelijke nieuwe regeling voor de gebouwgebonden financiering, omdat de bestaande VvE-leningen in feite al een vorm van «gebouwgebonden financiering» zijn: de lening wordt verstrekt aan de VvE en als een appartementseigenaar zijn appartement verkoopt, blijft de lening bij de VvE.
Op 18 november 2022 heeft het kabinet uw Kamer een brief gestuurd die ingaat op de verschillende obstakels bij de ontwikkeling van gebouwgebonden financiering voor individuele woningen.11 Ik ben bezig met het onderzoeken van de mogelijkheden voor een robuuste juridische basis voor gebouwgebonden financiering. Gebouwgebonden en kostenneutraal financieren betekent dat we waarborgen voor goede consumentenbescherming moeten uitwerken en tegelijkertijd de lening betaalbaar, uitvoerbaar en simpel houden. Dat is praktisch en juridisch zeer uitdagend en een tijdsintensief traject. Naar aanleiding van de motie van het lid Paternotte over het versnellen van de mogelijkheid tot gebouwgebonden financiering van woningen12, zet ik hier meer ambtelijke capaciteit voor in.
De meeste eigenaren financieren verduurzaming overigens met spaargeld (87%) of de hypotheek (10%).13 Maar dat is niet voor iedereen weggelegd. Daarom hebben we afgelopen jaar een aantal nieuwe financieringsopties mogelijk gemaakt. Zoals de renteloze lening bij het Warmtefonds voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot 60.000 euro en de extra leenruimte voor verduurzaming van woningen met een slecht energielabel in de nieuwe leennormen voor hypothecair krediet die sinds 1 januari 2024 gelden.
Kunnen de vragen apart van elkaar worden beantwoord?
Ja.