Een commandant die zijn bemanning niet wil laten testen |
|
Jasper van Dijk , Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht in de Telegraaf over een commandant die weigert om zijn bemanning met coronaklachten te testen?1
De commandant heeft samen met zijn medische team een overwogen keuze gemaakt vanuit zijn verantwoordelijkheid voor zijn bemanning. De medische zorg die wordt geboden aan de bemanning aan boord van een schip is in beginsel de verantwoordelijkheid van de commandant en wordt uitgevoerd door het medische team aan boord. De commandant heeft geen zeggenschap over het wel of niet uitvoeren van medische behandelingen, inclusief het testen van bemanningsleden. Daarmee lijkt de berichtgeving in de Telegraaf op dit punt onjuist.
Klopt het dat 65 opvarenden met klachten te maken hebben en dat 11 procent niet gevaccineerd is?
Over de exacte medische situatie van operationele eenheden doet Defensie geen uitspraak. Wel kan ik aangeven dat op het moment van vertrek van Zr.Ms. Rotterdam een hoge vaccinatiegraad is vastgesteld vanuit de medische systemen van Defensie. Van de bemanningsleden waarvan geen vaccinatie geregistreerd is, kan niet met zekerheid worden vastgesteld of zij wel of niet gevaccineerd zijn of genezen zijn van een Covid-19 infectie, omdat registratie daarvan nog moet plaatsvinden of in enkele gevallen door militairen niet gewenst wordt. Bovendien gaat personeel conform het Rijksoverheidsbeleid niet aan boord wanneer zij Covid-19 gerelateerde klachten vertonen, tenzij, conform de Covid-19 maatregelen, een negatieve PCR-test kan worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat Defensie verantwoordelijk is voor de gezondheid van het personeel en dat optreden nodig is om een uitbraak te voorkomen?
Defensie is verantwoordelijk voor de gezondheid van het personeel en stelt alles in het werk om het personeel veilig en gezond te houden.
Deelt u de mening dat de houding van de commandant onaanvaardbaar is en dat de bemanning zo spoedig mogelijk getest moet worden?
Defensie volgt het Rijksoverheidsbeleid en maakt alleen bij operationele inzet of voorbereiding op operationele inzet hierop een gemotiveerde uitzondering. Zr.Ms. Rotterdam was varende in een oefening ter voorbereiding op operationele inzet. De medische zorg voor de bemanning aan boord van een varend schip valt onder de verantwoordelijkheid van de commandant en wordt uitgevoerd door het medische team aan boord. Het medische team heeft de Covid-19 gerelateerde klachten continue gemonitord en hierover ruggenspraak gehad met medische deskundigen in Nederland. Op basis van de vastgestelde zwaarte van de Covid-19 gerelateerde klachten en het feit dat het schip varende was op volle zee en daarmee vergelijkbaar is met een huishouden dat in quarantaine zit, was het niet noodzakelijk om de voorbereiding op operationele inzet voortijdig af te breken. Tijdens het havenbezoek, na de voorbereiding op de operationele inzet, is de quarantaine zolang als medisch noodzakelijk voortgezet. Alleen mensen die negatief getest waren, zijn van boord gegaan. Dit was in overeenstemming met de voorschriften van lokale autoriteiten. Zie ook mijn antwoord bij vraag 6 over het beleid.
Wat onderneemt u om dit alsnog te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is het beleid van Defensie omtrent Covid-19 besmettingen op schepen? Is de opstelling van de commandant in lijn met het beleid van Defensie?
Defensie volgt het Rijksoverheidsbeleid en maakt alleen bij operationele inzet of voorbereiding op operationele inzet hierop een gemotiveerde uitzondering. Het geldende medische beleid, RIVM-adviezen, nationale en internationale regelgeving zijn hierin leidend. De specifieke situatie wanneer een schip op volle zee is, wordt hierbij ook in ogenschouw genomen. Immers, is men eenmaal aan boord, dan zit de bemanning in een eigen bubbel. Uit de opgedane ervaring door de marine met Covid-19 is gebleken dat wanneer het virus eenmaal aan boord is, testen, isolatie en bron- en contactonderzoek de verspreiding onvoldoende kan beperken. Daarom kiest Defensie ervoor om, ook vanwege de hoge vaccinatiegraad, niet standaard te testen, maar patiënten te behandelen op basis van het daadwerkelijke ziektebeeld. Daarvoor beschikken de schepen over eigen medische teams.
Komt de bemanning van dit schip in aanraking met mensen buiten dit schip? Zo ja, wat wordt er gedaan om te voorkomen dat de bemanning hen besmet?
De bemanning komt zeer beperkt in aanraking met mensen buiten het schip. Tijdens het havenbezoek van Zr.Ms. Rotterdam heeft de commandant op basis van een aantal positieve testuitslagen besloten de bemanning niet van boord te laten gaan en conform het Rijksoverheidsbeleid de volledige bemanning in quarantaine te laten gaan. Hierbij houdt Defensie zich ook aan de internationaal en lokaal geldende richtlijnen. Bij binnenkomst in Nederland gelden de nationale richtlijnen eveneens onverkort. Immers bij binnenkomst is operationele inzet of voorbereiding op operationele inzet niet meer van toepassing. Bij aankomst is de bemanning dringend geadviseerd zich te laten testen en is de mogelijkheid zich te laten testen ook aangeboden vanuit Defensie. Gezien regelgeving omtrent medisch geheim is niet bekend hoeveel mensen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt hebben.
Het mogelijke baanverlies bij Tata |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad «Directie Tata Steel bezorgd om fusie»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen van de directie en de bonden over de banen en de zelfstandigheid van het voormalige Hoogovens? Zo ja, hoe kijkt u terug op uw oorspronkelijke juichtweet over de mogelijke fusie van Tata Steel met ThyssenKrupp gegeven het mogelijke baanverlies?2 Zo nee, waarom deelt u deze zorgen niet?
Vanwege de structurele overcapaciteit van de staalindustrie op mondiale schaal, vindt binnen de staalindustrie een consolidatieslag plaats. In dat kader vonden er reeds enige tijd gesprekken plaats tussen Tata Group en Thyssenkrupp waarbij ook de positie van Tata Steel Nederland in het geding was.
Om ervoor te zorgen dat deze belangrijke werkgever en industrie voor Nederland behouden blijft ondersteunde het vorige kabinet de inspanningen van Tata Steel Nederland om bij een eventuele fusie of joint venture een sterke positie voor IJmuiden te bedingen. Daarbij is een bidbook overhandigd dat de NFIA opstelde waarin voordelen zijn verwoord van vestiging van het hoofdkantoor in Nederland. De beslissing het hoofdkantoor van de joint venture in de regio Amsterdam te vestigen en de Research & Development-activiteiten in IJmuiden te behouden was belangrijk en positief nieuws voor Nederland en een bevestiging van de kwaliteit van ons vestigingsklimaat.
Het nieuwe bedrijf dat uit de joint venture ontstaat, moet de mondiale concurrentie beter aankunnen met een innovatieve, kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en duurzame productie van staal.
De verdere stappen in de vorming van de joint venture worden de komende maanden gezet. Het is daarbij zaak goed de belangen van de Nederlandse vestiging te benadrukken. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij nauw contact met de directie van Tata Steel Nederland en ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Wat is uw inschatting van de werkgelegenheidseffecten van deze fusie?
In recente berichtgeving in de media op basis van uitlatingen door de ondernemingsraad van Tata Steel Nederland wordt aangegeven dat door de samenvoeging mogelijk meer banen verdwijnen dan de circa 4.000 banen die eerder werden genoemd, waarbij de aantallen gelijk verdeeld zouden worden over Thyssenkrupp en Tata Steel Europe (Nederland en het VK). Na de aankondiging van de vorming van een joint venture is dit proces in een volgende fase beland.
In deze fase moeten veel vragen en onduidelijkheden worden opgehelderd en beslissingen worden genomen. De gevolgen die dit precies kan hebben voor de Nederlandse werkgelegenheid zullen de komende tijd duidelijk worden. Ik kan op basis van de nu beschikbare informatie geen verdere inschattingen doen.
Van belang in dit verband is het werkgelegenheidspact dat vakbonden en de directie van Tata Steel Nederland hebben afgesloten, en dat nog loopt tot 2021. De directie van Tata Steel Nederland heeft zich daarin verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de zelfstandigheid en banen bij Tata Steel essentieel zijn bij het beoordelen van de wenselijkheid van deze fusie?
De komende maanden onderhandelen Tata Group en Thyssenkrupp over de nadere uitwerking van de joint venture. Daarbij is het voor de werkgelegenheid op de langere termijn en voor de positionering binnen het nieuwe bedrijf van belang om voldoende investeringsmogelijkheden te behouden voor de vestiging in Nederland.
Deelt u de mening dat deze fusie niet door moet gaan als deze gepaard gaat met gedwongen ontslagen? Wat gaat u doen om betrokken werknemers meer zekerheid te geven over hun toekomst? Wat voor instrumenten heeft de overheid om de continuïteit van het Nederlandse bedrijf en de werkgelegenheid te beschermen? Bent u bereid om actief de belangen van Tata Steel te behartigen en zo nodig alles te doen om een fusie te blokkeren?
Tata Steel Nederland is van groot belang voor de Nederlandse industrie en de economie van de regio IJmond in het bijzonder. Tata Steel Nederland heeft bij de eerste aankondiging van de voorgenomen joint venture – waarbij werd aangekondigd dat in totaal 4.000 banen bij Thyssenkrupp en Tata Steel zouden verdwijnen – aangegeven dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van gedwongen ontslagen en dat een verlies van werkgelegenheid grotendeels opgevangen kan worden door natuurlijk verloop. Dit past ook bij de afspraken in het werkgelegenheidspact dat loopt tot 2021 en waarin de directie van Tata Steel Nederland zich verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord onder vraag 2 zal het kabinet zeer nauw de ontwikkelingen volgen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij intensief contact met de directie van Tata Steel Nederland. De fusie verbieden is niet aan de orde, maar ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Het bericht dat Groninger winkeliers duizenden euro’s aan boetes krijgen |
|
Maarten Hijink , Anne Kuik (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gronings conflict over koopzondag loopt uit de hand»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat zowel ondernemers met een eigen pand als ondernemers die huren, worden verplicht op koopzondag open te gaan en anders worden beboet?
Ik begrijp het belang van winkeliers, verhuurders van panden en het consumentenbelang om een bepaalde mate van coördinatie te bewerkstelligen in een winkelgebied. De aantrekkelijkheid van een winkelgebied is immers ook één van de redenen waarom winkeliers, groot en klein, zich juist daar willen vestigen. Daar tegenover staat het belang van (kleine) winkeliers, die soms al 60 tot 70 uur in de week werken, en geen dag rust hebben terwijl zij dit soms wel willen. Ik vind het belangrijkste dat partijen zich redelijk tegen elkaar opstellen en het goede gesprek met elkaar hierover aan gaan. Eigenaren van winkelpanden en winkeliers dienen samen te ondernemen in een winkelcentrum. Het is redelijk dat een winkelier die expliciet akkoord is gegaan om op overeengekomen tijden zijn of haar winkel te openen, vervolgens aan deze verplichting gehouden kan worden, contracten zijn er niet voor niets. Ik wil echter ook dat de keuzevrijheid van de ondernemer om open te gaan voldoende geborgd is. Met name kleine ondernemers dienen niet via omwegen gedwongen te worden zeven dagen per week te werken.
Ons contractenrecht geeft de vrijheid om sancties (boetes) te verbinden aan het niet nakomen van contractuele verplichtingen. Als daar gebruik van gemaakt wordt betekent dit dat ondernemers er niet in onderling overleg goed uit zijn gekomen. Boetes zijn een laatste redmiddel waarvan ik liever zie dat deze niet gebruikt hoeven te worden. De ruimte waarin eenzijdige wijzigingen in de openingstijden mogen worden doorgevoerd is verduidelijkt door het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 20172. Huurder en verhuurder dienen zich redelijk tegenover elkaar gedragen.
Hoe vaak komt het in Nederland voor dat ondernemers verplicht worden om open te zijn op koopzondag? Hoe vaak worden in Nederland geldboetes uitgedeeld als gevolg van het niet openen van een winkel op koopzondag?
Uit de recente evaluatie van de Winkeltijdenwet3 blijkt dat een ruime meerderheid (93%) van de winkeliers aangeeft dat er geen boetebeding in het huurcontract is opgenomen. Indien er wel sprake is van een boetebeding geeft 22% aan dat het mogelijk is om onder het boetebeding uit te komen door middel een onderbouwd verzoek aan de verhuurder. Van de respondenten geeft 4% van de ondernemers aan open te zijn vanwege contractuele verplichtingen. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal gevallen waarin daadwerkelijk een boete wordt opgelegd.
Ziet u met ons dat de openstelling zeven dagen in de week voor een kleine winkelier in moeilijker is dan voor grotere winkels?
Een contractuele verplichting om op zondag open te zijn betekent niet automatisch dat een ondernemer zeven dagen in de week open is of moet zijn. Daarnaast gaan contractuele verplichting tot openstelling niet altijd over 52 zondagen per jaar, dergelijke verplichtingen kunnen ook slechts één koopzondag per maand betreffen. Ik ga er bij de beantwoording van de vraag van uit dat de vragenstellers met «moeilijker» de economische gevolgen van openstelling bedoelen alsmede de praktische invulling, zoals bijvoorbeeld de personele bezetting. Hoe moeilijk het is om op zeven dagen open te zijn zal voornamelijk afhangen van de behaalde omzet op deze dagen, afgewogen tegen de gemaakte kosten. Zowel voor een grote als kleine winkel kan het moeilijk zijn op tijdstippen open te zijn waarop nauwelijks omzet wordt gehaald. De beoordeling of het praktisch moeilijk is, is lastig in te schatten omdat dit een beeld vereist van de concrete omstandigheden van de ondernemer. Over het algemeen is het wel zo dat het voor ondernemers die al personeel in dienst hebben het eenvoudiger is om elke zondag open te zijn.
Welke gevolgen heeft verplichte openstelling voor kleine winkeliers en hun medewerkers? Deelt u de mening dat de druk op arbeidsvoorwaarden met deze verplichtingen ernstig oplopen?
Voor (kleine) winkeliers en hun medewerkers is het belangrijk dat werkgevers en werknemers in goed overleg met elkaar afspraken maken over het werken op zondag. Deze afspraken zijn in beginsel niet anders dan de onderlinge afspraken die worden gemaakt als een werkgever winkelpersoneel nodig heeft op een andere dag in de week. In sommige cao’s is een zondagtoeslag overeen gekomen. Daarnaast bevat de Arbeidstijdenwet een strikte regeling omtrent het werken op zondag. Deze regeling is ook van toepassing in de detailhandel. Deze waarborgen voorkomen dat de druk op arbeidsvoorwaarden oplopen vanwege verplichte winkelopenstelling.
Is er sprake van een wurgcontract als een winkelier boetes van 500 euro per keer krijgt? Zo nee, waarom vindt u dat niet? Zo ja, wat wilt u hier aan doen?
Het is niet aan mij maar aan de rechter om een dergelijke clausule of de hoogte van de boete te kwalificeren als onredelijk. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 21 november 2017 een arrest gewezen waarin grenzen worden gesteld aan het eenzijdig wijzigen van openingstijden op grond van het huurcontract.
De rechter wijst op het belang van onderling overleg en op de redelijkheid en billijkheid. Ik vind het van belang dat er een evenwichtige belangenafweging plaatsvindt die recht doet aan de concrete situatie. De uitspraak van het Gerechtshof geeft daarbij meer richting en duiding. Zie ook mijn brief aan uw Kamer «Toezegging brief over verplichte openstelling van winkels».
Het bericht 'Veel glyfosaat in landbouwgronden: Verlenging toelating niet verstandig' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek over de mate waarin glyfosaat voorkomt in landbouwgronden?1
Ja.
Bent u bereid het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) om advies te vragen over wat dit onderzoek betekent voor de voorgestelde verlenging van de toelating van glyfosaat?
Ik heb het Ctgb inmiddels om advies gevraagd en heb uw Kamer over de uitkomst hiervan geïnformeerd in het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 6 november 2017 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1057).
Bent u bereid om de European Food Safety Authority (EFSA) dit onderzoek te laten toetsen in verband met de toelating van glyfosaat?
Ik ben uiteraard altijd bereid om de Europese Commissie te attenderen op nieuwe wetenschappelijke inzichten als deze mogelijke consequenties hebben voor de goedkeuring van een werkzame stof. In dit geval is het echter niet nodig, omdat EFSA de Europese Commissie hierover al heeft geadviseerd. EFSA komt tot een vergelijkbare conclusie als het Ctgb.
Verloedering van huurhuizen in Groningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verloedering huurhuizen dreigt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties het onderhoud stopzetten? Hebben huurders die last hebben van onveilige huizen geen recht op goed onderhoud?
Huurders moeten erop kunnen vertrouwen dat hun huis veilig is en goed onderhouden wordt. Het plegen van onderhoud en het treffen van noodzakelijke voorzieningen behoort tot de kerntaak van woningcorporaties. In de Woningwet is echter geen niveau van vereiste kwaliteit benoemd, anders dan de vereisten uit het Bouwbesluit voor gebouwen met een woonfunctie.
Er zijn verschillende wegen voor huurders om de corporatie te bewegen het onderhoud op peil te houden. Eerst en vooral door het onderhoud aan te kaarten in het reguliere overleg tussen corporatie en huurders(organisaties) met het oog op een goede onderlinge relatie tussen huurder en verhuurder. Indien huurders de kwaliteit van hun woning door achterstallig onderhoud onvoldoende achten, kunnen zij vervolgens terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie kan bijvoorbeeld beslissen dat de huurprijs omlaag moet omdat het onderhoud achterblijft. Ook kunnen huurders zich tot de gemeente wenden als achterstallig onderhoud ertoe leidt dat de bouwtechnische kwaliteit onvoldoende lijkt. De gemeente heeft de bevoegdheid huiseigenaren die hun bezit verwaarlozen aan te schrijven en hen ertoe te bewegen onderhoud te plegen aan de woning.
Tot slot heeft de huurder de mogelijkheid om een procedure bij de kantonrechter te starten. De kantonrechter kan de verhuurder direct verplichten tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het onderhoud en het treffen van voorzieningen op te nemen in de jaarlijkse prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisaties. Indien in de woonvisie van de gemeente is opgenomen dat corporaties hun woningen moeten onderhouden, dan moeten de corporaties een bod doen en in prestatieafspraken met de huurdersorganisaties en de gemeente aangeven hoe zij daar naar redelijkheid aan zullen bijdragen.
Wat vindt u ervan dat er in daken van huizen piepschuim wordt aangebracht in plaats van een degelijke reparatie van daken?
Huurders moeten er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. De voorschriften hiervoor, onder meer op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het gebruik van piepschuim is in de bouw niet ongewoon en kan aan het Bouwbesluit voldoen. Het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht ziet erop toe dat dit het geval is. Als huurders twijfelen aan de kwaliteit van reparaties raad ik aan dit bij het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht aan te kaarten. De gemeente kan handhavend optreden wanneer de bouwkwaliteit van de daken daar aanleiding toe geeft.
Hoe lang moeten huurders genoegen nemen met achterstallig onderhoud en slecht geverfde huizen, nu de versterkingsoperatie nog vele jaren zal duren?
Door de ontstane achterstand schuiven inspecties en engineering uit 2017 door naar 2018. Het beperken van de opgelopen vertraging in de op zichzelf al omvangrijke versterkingsopgave beschouw ik een prioriteit. Ondertussen blijft het wel zaak dat woningcorporaties hun onderhoud uitvoeren. Zie voor de stappen die huurders kunnen nemen als woningcorporaties dat niet doen ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de directeur van woningcorporatie Lefier die zegt dat het om gek van te worden is dat er nog steeds onduidelijkheid is en de overheid haar verantwoordelijkheid niet neemt?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie gaan nog niet snel genoeg. Zoals hierboven ook aangegeven, beschouw ik de huidige problematiek in Groningen dan ook als een prioriteit. Tegelijkertijd vraagt een operatie van dergelijke omvang en complexiteit om zorgvuldigheid en draagvlak bij alle betrokkenen. Onder coördinatie van de NCG wordt zoveel mogelijk gezocht naar samenhang van een gebiedsgerichte aanpak met de plannen van woningcorporaties. Waar er onduidelijkheden zijn ten aanzien van de planning van de versterkingsopgave voor woningcorporaties, raad ik aan hierover met de NCG in gesprek te gaan.
Beseft u dat de aankondiging van de noodzaak van het versterken van huizen, de ingrijpende ingrepen die ermee gepaard gaan, de onduidelijke timing van maatregelen, het gevoel tot die tijd in een onveilig huis te moeten leven en dan ook nog eens het laten verslonzen van onderhoud kan leiden tot psychische druk? Waarom wordt huurders die part noch deel aan het probleem hebben dit aangedaan?
De veiligheid van de bewoners in Groningen staat voorop. Om aan de bewoners in Groningen dezelfde veiligheid te kunnen garanderen als in ieder ander deel van Nederland, is het versterken van woningen noodzakelijk. Ik ben mij er goed van bewust dat de impact van de versterkingsoperatie op het dagelijks leven van bewoners groot is. De NCG voert regie op deze opgave. Daarbij staan zorgvuldigheid en samenspraak met bewoners centraal.
Deelt u de mening dat huurders momenteel in Groningen aan hun lot worden overgelaten? Wat gaat u doen om hieraan een einde te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, moeten huurders er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt, zowel in Groningen als elders in Nederland. In de regelgeving bestaan er dan ook waarborgen voor huurders ten aanzien van woningcorporaties, die voorkomen dat huurders aan hun lot zijn overgelaten. Met het van kracht worden van de herziene Woningwet in 2015 hebben huurders, net als gemeenten, tevens een grotere bevoegdheid gekregen ten aanzien van het beleid en de inzet van woningcorporaties, o.a. bij het maken van jaarlijkse prestatieafspraken. Dat kan ook gaan over achterstallig onderhoud. Met betrekking tot de versterking en verduurzaming van woningen in Groningen zijn stappen aangekondigd in het Regeerakkoord. Hierover treed ik op de kortst mogelijke termijn in overleg met de regio.
Afhandeling klachten en benutting slimme meters |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 9 oktober 2017 over klachten over de slimme meter?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de klachten als geuit in deze uitzending?
Slimme elektriciteits- en gasmeters zijn van belang voor het toekomstige energienet, waarbij consumenten naar verwachting steeds meer gebruik kunnen maken van actuele energieprijzen. Bijvoorbeeld door een elektrische auto op te laden wanneer dat financieel gunstig is. Ook wordt het met de slimme meter mogelijk meer inzicht te krijgen in het energieverbruik. Hiermee wordt het makkelijker om energie te besparen.
Er zijn bij een door het tv-programma Radar ingesteld meldpunt voor een hoger energieverbruik na plaatsing van de slimme meter 2.934 meldingen ontvangen.
In de uitzending van 9 oktober jl. is aandacht besteed aan de afhandeling van deze meldingen.
Ik vat de klachten in de Radar-uitzending over de klantenservice van energieleveranciers en netbeheerders, geschat energieverbruik en de communicatie daarover in relatie tot de slimme meter op als een serieus signaal. Er moet voorkomen worden dat consumenten bij vragen over de slimme meter, hun energieverbruik of -factuur van het kastje naar de muur gestuurd worden.
De netbeheerders geven in hun rapport2 over de afhandeling van de meldingen aan dat er een aantal verbeteringen is doorgevoerd. Zo hebben zij samen met de energieleveranciers een stappenplan opgesteld dat doorlopen wordt wanneer consumenten twijfelen aan hun energierekening en/of meterstand. Daarnaast is afgesproken dat leveranciers en netbeheerders goed nagaan welke rol zij zelf hebben bij het oplossen van de klacht. Ook werken de energieleveranciers verder aan de verbetering van de periodieke overzichten, die consumenten met een slimme meter inzicht bieden in hun verbruik en kosten. Nu gebeurt dit tweemaandelijks, ik bereid hiervoor een wijziging voor van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht energie, zodat consumenten met een slimme meter hier elke maand een overzicht van ontvangen.
In het rapport van Netbeheer Nederland over de Radar meldingen wordt geconcludeerd dat de slimme meter betrouwbaar meet. Uit verschillende controlemetingen in de praktijk is geen meter aangetroffen met een meetafwijking groter dan de maximaal toelaatbare fout. Ook de toezichthouder Agentschap Telecom concludeert3 dat de slimme meter betrouwbaar meet. Bij de afhandeling van de Radarmeldingen zijn er twee «niet-slimme» meters vervangen vanwege een technisch defect. Verder geeft de rapportage aan dat juist andere oorzaken zorgden voor een hoger energieverbruik dan verwacht, zoals gezinsuitbreiding of de aanschaf van nieuwe apparatuur. Desalniettemin vind ik het belangrijk dat uitgesloten wordt dat er zich grote meetafwijkingen in de praktijk voor kunnen doen. Netbeheer Nederland laat daarom nader onderzoek uitvoeren door het nationaal metrologisch instituut VSL.
Kunt u een overzicht sturen van de klachten die zijn binnengekomen bij netbeheerders en energieleveranciers en daarbij aangeven wat de oorzaak is en hoe klachten zijn afgehandeld?
Via Radar zijn er 2.934 meldingen gedaan over de slimme meter. Hiervan zijn er 2.500 onderzocht – alleen een kleine minderheid van melders kon niet worden bereikt. Daarbij is geen enkele meter aangetroffen met een groter dan toelaatbare meetafwijking.
In haar rapportage geeft Netbeheer Nederland de volgende oorzaken aan voor meldingen over afwijkende metingen van de slimme meter:
Netbeheer Nederland heeft contact gezocht met de melders, waarbij ze allereerst een stappenplan4 hebben doorlopen om te achterhalen waar de onverklaarbare verhogingen of verlagingen in het energieverbruik vandaan kwamen. Voor vrijwel alle behandelde meldingen kon na deze analyse de oorzaak worden gevonden. Wanneer geen duidelijke oorzaak werd gevonden, maakte de netbeheerder op verzoek van de melder een afspraak voor een gespecialiseerde doormeting van het verbruik in de woning. Momenteel is het stappenplan voor 2.500 van de 2.934 meldingen doorlopen. Bij 79 gevallen heeft een gespecialiseerde doormeting plaatsgevonden. In twee gevallen bleek een «niet-slimme» meter vervangen te moeten worden vanwege een technisch defect. Bij de resterend 434 meldingen kon de netbeheerder de betreffende melder niet bereiken en is de behandeling gesloten.
Is er sprake van een stijging van het aantal klachten over de slimme meter en is die groter dan verwacht bij de grootschalige uitrol?
Bij de grootschalige uitrol werd een stijging van het aantal vragen verwacht, zoals normaal is voor een dergelijk grootschalig project. De netbeheerders en energieleveranciers hebben laten weten dat zij gemiddeld genomen geen stijging zien van het aantal klachten na plaatsing van slimme meters.
Kunt u aangeven in hoeverre er «van het kastje naar de muur»-situaties zijn, waarvan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) waarschuwde dat daarvoor gewaakt diende te worden?2
In 2013 benoemde ACM de klachtenafhandeling rond de slimme meter als aandachtspunt, aangezien de netbeheerders de slimme meter plaatsen en leveranciers het eerste aanspreekpunt zijn voor de afhandeling van klachten van consumenten. In 2013 werd door ACM een beperkt aantal signalen ontvangen van «kastje-muur-situaties». Zowel bij ConsuWijzer, het consumentenloket van de ACM, als via het tv-programma Radar zijn meldingen bekend van consumenten die klagen over energieleveranciers die doorverwijzen naar de netbeheerders en andersom. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen hebben de netbeheerders en energieleveranciers hun onderlinge afspraken hierover aangescherpt. Er is bijvoorbeeld afgesproken dat de energieleveranciers bij klachten over een stijging in verbruik na plaatsing van de slimme meter eerst het eerder genoemde stappenplan doorlopen. De netbeheerders en energieleveranciers hebben mij toegezegd dit proces en de communicatie daarbij te monitoren.
Kunt u inzichtelijk maken of er klachten zijn van huishoudens met een slimme meter die niet worden opgelost?
Netbeheer Nederland heeft mij laten weten dat alle klachten die via Radar zijn binnengekomen zijn afgehandeld. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe een klacht over een slimme meter wordt opgevolgd en wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van een energiescan?
De energieleverancier is conform het leveranciersmodel het eerste aanspreekpunt voor de consument bij klachten ten aanzien van energie. Wanneer er een klacht over verhoogd verbruik na plaatsing van de slimme meter bij de leverancier binnenkomt zal deze allereerst het stappenplan doorlopen om te achterhalen waar de onverklaarbare verhogingen vandaan komen. Als de oorzaak na het doorlopen van het stappenplan niet is gevonden, zal de leverancier de consument doorverwijzen naar de netbeheerder inclusief de reden van de doorverwijzing.
De netbeheerder zal vervolgens op basis van de overgedragen informatie de klachtafhandeling overnemen. Zo kan de netbeheerder op verzoek van de consument een gespecialiseerde doormeting maken van de elektriciteit in een woning.
Van een energiescan wordt bij bovengenoemde klachtenafhandeling geen gebruikgemaakt. Een energiescan is een commerciële dienst, waarbij voor een woning energiebesparende maatregelen in kaart gebracht worden.
Kunt u inzicht geven in de afspraken die er gemaakt zijn tussen netbeheerders en energieleveranciers over de klachtenafhandeling ten aanzien van de slimme meter?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klachten adequaat worden opgevolgd en opgelost worden?
Ik vind het belangrijk dat consumenten transparant en juist geïnformeerd worden. Daarnaast moeten consumenten met klachten goed geholpen worden. Om deze reden is voor de netbeheerders en leveranciers bij wet bepaald dat zij moeten voorzien in een transparante, eenvoudige en goedkope procedure voor de behandeling van klachten en dat de klacht zo spoedig mogelijk moet worden afgehandeld. ACM houdt toezicht op deze wettelijke bepalingen.
Kent u de energiebesparingsmonitor 2016 en het rapport van Netbeheer Nederland «Consumentenmeldingen over vermoedens afwijkingen slimme meter», waaruit blijkt dat veel consumenten niet bekend zijn met het tweemaandelijkse verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht of dat zij het verbruiksoverzicht niet goed interpreteren en dat de aanbieding van energiemanagers niet toeneemt? Kunt u aangeven wat u gaat ondernemen om de besparingsmogelijkheden van de slimme meter bij de consument bekend te maken?3
Ja, ik ben bekend met beide rapporten. Ik hecht er waarde aan om het potentieel van de slimme meter goed te benutten. Specifiek voor het besparingspotentieel van de slimme meter zijn met het «convenant 10PJ energiebesparing gebouwde omgeving» onder het Energieakkoord extra maatregelen in gang gezet.7 Hiermee wordt onder meer ingezet op het verbeteren van het tweemaandelijkse verbruiks- en kostenoverzicht energie bij de slimme meter en het verbeteren van het aanbod van producten en diensten die een directe terugkoppeling geven van het eigen verbruik (bijv. via apps, displays etc.).
Wat gaat het Behavioural Insights team van het Ministerie van Economische Zaken, dat in het energiebesparingsconvenant «10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving» wordt genoemd, doen en hoe?
Het Behavioural Insights Team (BIT) van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft een adviserende rol bij het verbeteren van het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht onder het energiebesparingsconvenant (zie antwoord vraag 10). Dit betekent dat het BIT in samenwerking met andere kennispartners (zoals ECN, PBL en enkele universiteiten) energieleveranciers adviseert over verbeteringen in de inhoud, opbouw en vormgeving van het overzicht op basis van gedragswetenschappelijke inzichten. Hiernaast adviseert het BIT samen met de hierboven genoemde partijen over de opzet van de effectmeting naar de verbeteringen.
Kunt u aangeven of netbeheerders de informatie wie een slimme meter heeft, en dus kan worden benaderd voor een gebruiksmanager of andere besparingsmogelijkheden, zou mogen delen met marktpartijen als de consument daar toestemming voor geeft? Is dit mogelijk te maken?
Dit is mogelijk en wordt ook al gedaan. De netbeheerders delen informatie met de marktpartijen over de aangeboden (per kwartaal) en geplaatste (per week) slimme meters op wijkniveau.8
Onvoldoende mobiel bereik in delen van Brabant |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mobiel bereik in Olland nog altijd belabberd: «Mijn man klimt op het tuinhuisje van de kinderen»»?1
Ja.
Klopt het dat gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant eind 2016 een brief naar u heeft gestuurd over onvoldoende mobiel telefoonbereik in delen van Brabant? Zo ja, heeft u een reactie gestuurd naar gedeputeerde staten en is deze reactie openbaar? Heeft de brief van gedeputeerde staten geleid tot actie van u of het Agentschap Telecom?
Het klopt dat de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant de Minister van Economische Zaken op 12 december 2016 een brief hebben geschreven waarin zorgen worden geuit over de mobiele bereikbaarheid in Noord-Brabant.
In de brief wordt gevraagd de casus onder de aandacht van operators te brengen, zodat zij in samenspraak met betreffende gemeenten aan een oplossing kunnen werken. De provincie Noord-Brabant erkent dat de primaire verantwoordelijkheid voor mobiele bereikbaarheid bij mobiele operators en gemeenten ligt. Dat is ook de lijn die ik hanteer.
Agentschap Telecom biedt in geval van lokale problematiek op verzoek beschikbare technische expertise aan gemeenten en mobiele telecomaanbieders. Daar waar nodig vinden ook metingen plaats naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112, mits gemeenten en telecomaanbieders de lokale situatie en de oplossingsmogelijkheden gezamenlijk al goed in kaart hebben gebracht.
Ik heb de brief van de gedeputeerde staten doorgezet naar Agentschap Telecom, met het verzoek om deze brief onder aandacht van operators te brengen. Agentschap Telecom heeft dit gedaan.
Wat is de reden van het matige mobiele bereik in Sint-Oedenrode en Olland (gemeente Meierijstad)? Ligt dit aan onvoldoende netwerkdekking door onvoldoende masten of spelen alleen oorzaken als isolatie en weeromstandigheden een rol?
Het is uiteraard vervelend dat men in Sint-Oedenrode en Olland problemen ervaart met de mobiele bereikbaarheid. In het algemeen is de mobiele netwerkdekking in Nederland zeer goed te noemen. Uit recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie2 blijkt dat Nederland een algehele 4G-dekking van ruim 99% kent. 100% mobiele bereikbaarheid is vanuit technisch oogpunt niet haalbaar. Er zijn verschillende factoren, zoals het weer, bebouwing en vegetatie, van invloed op het tot stand komen van een mobiele verbinding.
Klopt het dat in het dorp Olland (gemeente Meierijstad) alarmnummer 112 met grote regelmaat onbereikbaar is? Zo ja, is, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
In de beantwoording van vraag 3 is aangegeven welke factoren van invloed kunnen zijn op de mobiele bereikbaarheid en in het verlengde daarvan de mobiele bereikbaarheid van 112. Voor de goede orde wil ik benadrukken dat wanneer het eigen netwerk niet beschikbaar is, dit niet automatisch betekent dat 112 niet bereikt kan worden. Wanneer het eigen netwerk niet beschikbaar is, wordt de oproep via een ander (Nederlands, Belgisch of Duits) beschikbaar netwerk afgehandeld. Hiervoor zijn afspraken gemaakt. Als er geen enkel mobiel netwerk beschikbaar is, blijft uiteraard een noodoproep via een vaste lijn mogelijk. Overigens geeft de politie aan geen informatie te hebben over burgers die vanuit Olland het alarmnummer 112 niet konden bereiken omdat zij geen mobiel bereik hadden.
Is Agentschap Telecom in contact met de gemeente Meierijstad of de provincie Noord-Brant om een oplossing te zoeken voor het matige mobiele bereik in delen van Brabant? Zo ja, kunt u een update geven wat hier uit is gekomen? Zo nee, waarom niet?2
Agentschap Telecom heeft in 2016 zowel telefonisch als schriftelijk contact gehad met de gemeente Sint-Oedenrode4. Het betrof de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 in deze gemeente. Agentschap Telecom heeft bij brief van 18 januari 2016 aangegeven wat de uitkomsten zijn van het onderzoek dat TNO en Agentschap Telecom in 2015 hebben uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in de gemeente Sint-Oedenrode. In de brief is ook aangegeven dat de sleutel voor goede bereikbaarheid van 112 ligt bij dekking van de netwerken van de mobiele operators en dat operators bereid zijn om met gemeenten in gesprek te gaan over de mobiele bereikbaarheid van 112. Ook de gemeente Sint-Oedenrode kon daar gebruik van maken.
Met welke gemeenten is Agentschap Telecom momenteel in contact om een oplossing te zoeken voor het onvoldoende mobiele bereik?
Op dit moment heeft Agentschap Telecom met de gemeenten Weststellingwerf (Fr.) Huizen (N-H) en Gooise meren (N-H) contact om te bezien hoe het met de mobiele bereikbaarheid in die gemeenten zit.
De ondergrondse puppyhandel |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Follow the Money naar de hondenhandel als de meest lucratieve clandestiene handel na de drugshandel?1
Ja.
Kunt u garanderen dat met het door u aangekondigde beleid, waaronder de witte lijst voor hondenhandelaren, een einde komt aan het gesjoemel met papieren en chipcodes? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het is niet mogelijk om garanties te geven op het uitbannen van misstanden. Er zullen helaas altijd handelaren zijn die regels weten te ontduiken, en kopers die dieren van deze handelaren kopen. Ik beoog met mijn beleid frauderen lastiger te maken en tegelijkertijd potentiële kopers te waarschuwen voor misstanden bij handelaren via voorlichting. Zo zal ik voorstellen voor een witte lijst van bonafide hondenhandelaren uitwerken met als doel kopers van pups een verantwoorde fokker of handelaar te helpen kiezen. Ook ga ik het paspoort voor alle honden verplichten en werk ik aan het verbeteren en intelligenter maken van de identificatie en registratie van honden. Op die manier wordt de kans op frauderen en de daar uit voortvloeiende risico’s voor het welzijn van honden en de gezondheid van mensen zo veel mogelijk verkleind.
Hoe zal de handhaving van dit beleid worden vormgegeven, zowel nationaal als internationaal, gericht op de import van honden voor de handel?
De NVWA is de primaire toezichthouder. De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de politie zijn belangrijke partners van de NVWA bij de aanpak van misstanden in de hondenhandel.
Indien illegale hondenhandel gepaard gaat met andere criminaliteit dan is samenwerking met de politie aangewezen. De LID kan problemen constateren tijdens reguliere controles en werkt met regelmaat samen met de NVWA.
Samen met de Belgische, Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten probeer ik de problematiek te agenderen op Europees niveau. Met deze landen hoop ik een discussie te initiëren binnen het EU-platform voor dierenwelzijn om gezamenlijk te zoeken naar verbetermogelijkheden op het terrein van ook de handhaving. Ik denk hierbij onder andere aan intensievere samenwerking met deze en andere lidstaten bij het toezicht op de hondenhandel. De eerste stappen zijn hierin al gezet door het aanwijzen van «contactpoints» per lidstaat bij de toezichthoudende autoriteiten. Misstanden kunnen hierdoor eenvoudiger worden gedeeld tussen de lidstaten.
Deelt u de mening dat elke hondenfokker in Nederland zich aan dezelfde welzijnsregels moet houden, inclusief inteeltbeperking? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Elke fokker dient zich inderdaad aan dezelfde regels te houden. De bepalingen in het Besluit houders van dieren die zijn gericht op het tegengaan van schadelijke effecten in de fokkerij bevatten geen specifieke maatregelen, omdat alleen per ras is te beoordelen hoe fokkerij verantwoord plaats kan vinden. Inteelt is verboden op grond van het Besluit indien dit binnen een specifiek ras leidt tot negatieve gevolgen voor het welzijn en de gezondheid van de nakomelingen.
Welk percentage van de hondenfokkers is aangesloten bij de Raad van Beheer voor de Kynologie in Nederland, om hoeveel fokkers gaat het en hoeveel van de jaarlijks in Nederland geboren pups worden geboren bij hondenfokkers die zijn aangesloten bij de Raad van Beheer?
Hondenfokkers zelf zijn niet aangesloten bij de Raad van Beheer, zij kunnen aangesloten zijn bij rasverenigingen. Rasverenigingen kunnen weer aangesloten zijn bij de Raad van Beheer. Jaarlijks worden er ca. 38.000 stamboompups geboren, die worden gecontroleerd, geïdentificeerd en geregistreerd door de Raad van Beheer. Deze pups worden gefokt door ca. 4.500 fokkers. Omdat alleen bedrijfsmatige fokkers een uniek bedrijfsnummer (UBN) dienen aan te vragen, kan het aandeel rashondenfokkers niet in een percentage worden weergegeven. Wel wordt geschat dat ongeveer één derde van de in Nederland geboren pups een stamboomhond is.
Is het waar dat de Raad van Beheer geen middelen heeft om aangesloten rasverenigingen te dwingen om uitsluitend honden te fokken zonder inteelt-problemen en zonder raskenmerken die een negatieve invloed hebben op het welzijn van deze dieren? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
De Raad is een private organisatie en kan regels opstellen waar de bij haar aangesloten rasverenigingen aan gehouden zijn. De Raad is initiatiefnemer van het plan Fairfok. Met het plan Fairfok wordt beoogd het welzijn van zowel rashonden als honden zonder stamboom in de toekomst verder te borgen. De Raad kan dit niet afdwingen bij niet aangesloten verenigingen.
Het Besluit houders van dieren stelt eisen aan alle fokkers van honden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen fokkers van honden met stamboom en fokkers van honden zonder stamboom. De bepalingen opgenomen in dit besluit gelden voor iedere fokker.
Is het waar dat de Raad van Beheer geen mogelijkheden heeft om hondenfokkers die niet zijn aangesloten bij deze vereniging regels op te leggen met betrekking tot fokbeleid, dierenwelzijn en het voorkomen van aangeboren schadelijke raskenmerken? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de vrijblijvende aanpak van misstanden in de fokkerij in het verleden al lang heeft aangetoond dat dit niet werkt? Zo ja, wanneer kan de Kamer maatregelen met een verplichtend karakter verwachten? Kunt u toelichten waarom u nu wel het vertrouwen heeft dat deze aanpak gaat werken?
Ik ben van mening dat het doorgeven van schadelijke raskenmerken of erfelijke gebreken op dit moment nog te vaak voorkomt in de fokkerij. Mijn voorganger heeft daarom ook de Faculteit Diergeneeskunde onderzoek laten uitvoeren naar erfelijke gebreken. Dit onderzoek is eind november 2016 afgerond. Het rapport3 geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Het onderzoek moet in de eerste plaats fokkers in staat stellen erfelijke gebreken te voorkomen. Ook kan onderzoek mogelijk een bijdrage leveren aan de handhaving van de bepalingen die misstanden in de fokkerij beogen tegen te gaan.
Daarnaast is uw Kamer in een brief over dierenwelzijn van 17 mei jl. geïnformeerd over het starten van een pilot, waarbij enkele rasverenigingen enkele jaren wetenschappelijk begeleid wordt om rasgebonden gezondheidsproblemen ook daadwerkelijk te laten verdwijnen (Kamerstuk 28 286, nr. 909). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wil deze pilot ondersteunen.
In aanvulling op deze maatregelen onderzoek ik nu hoe ik artikel 3.4 beter handhaafbaar kan maken.
Deelt u de mening dat er strafmaatregelen moeten kunnen worden opgelegd wanneer er willens en wetens wordt gefokt op uiterlijke kenmerken met dierenleed en erfelijke gebreken als gevolg? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, kunt u toelichten welke handhavingsmogelijkheden er zijn wanneer er slechts sprake is van een inspanningsverplichting die niet wordt nageleefd?
Ja. Zoals ook aangegeven in antwoord op de vragen over de problemen bij de raskatten (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 259) onderzoek ik momenteel hoe dit artikel beter handhaafbaar gemaakt kan worden. Indien overtredingen van het artikel beter kunnen worden vastgesteld, zullen ook eenvoudiger bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties opgelegd kunnen worden. Mijn beleid is hierop gericht.
Bent u bereid een verbod in te stellen op de handel in huisdieren via internet, omdat de herkomst van de aangeboden honden niet altijd kan worden achterhaald? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik acht een verbod niet zinvol, omdat een verbod op de handel van dieren op internet mogelijk zal leiden tot een toename van andere, niet altijd wenselijkere manieren om dieren te verhandelen, zoals bijvoorbeeld een toename van de handel op beurzen en markten. Wel zet ik graag in op een goede regulering van de handel, goede voorlichting en afspraken met online handelsplaatsen zoals Marktplaats, teneinde overtredingen tegen te gaan en potentiële kopers te helpen de goede fokkers en handelaren van de slechte te onderscheiden. Zoals aangegeven in mijn brief van 31 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2577) vindt er nu constructief overleg met Marktplaats plaats waarbij gekeken wordt naar de informatie die een verkoper moet verstrekken voor het kunnen plaatsen van een advertentie. De handel via Marktplaats zal daarmee transparanter gemaakt worden. Zoals ook in die brief aangegeven zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren over de afspraken die daarover worden gemaakt.
De Groningse opkoopregeling van huizen die niet eerlijk verlopen is |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: opkoopregeling Groningse huizen verliep niet eerlijk»?1
Ja.
Is het experiment met het opkopen van onverkoopbare Groningse huizen door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) naar uw mening eerlijk en transparant verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2016 heeft de NCG een pilot uitgevoerd om ondersteuning te bieden aan mensen in specifieke omstandigheden met een noodzaak tot verkoop, maar die hun woning niet verkocht krijgen.
Het beschikbare budget van € 10 miljoen bleek ontoereikend om aan alle aanmeldingen tegemoet te komen. Er is daarom een verdeling van het beschikbare budget gemaakt, afgespiegeld aan de huidige woningvoorraad in het gebied. Op deze manier heeft de NCG gemeend het beschikbare budget zo eerlijk mogelijk in te zetten. Hiermee is voorkomen dat er onevenredig veel budget op zou gaan aan relatief dure woningen (met een vraagprijs hoger dan 200.000 euro), waardoor mensen met een goedkopere woning ondergeschikt zouden raken.
Desondanks moet ik vaststellen dat de Nationale ombudsman de NCG en mij aanbeveelt om bij een vervolg van het Koopinstrument meer helderheid te verschaffen over de rol, positie en verantwoordelijkheid van de NCG en hierover duidelijk te communiceren met de Groningers. Dat de communicatie beter kan, kwam ook als aandachtspunt naar voren uit de evaluatie pilot Koopinstrument, uitgevoerd door de TU Delft in opdracht van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 350). De NCG heeft bij de presentatie van deze evaluatie aangegeven de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven en over te zullen nemen.
Wat vindt u van de kwalificatie dat er een loterij is gemaakt van de ellende van de Groningers?
Deze kwalificatie doet geen recht aan de pilot Koopinstrument, die als doel had zoveel mogelijk bewoners in specifieke, vervelende omstandigheden te ondersteunen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, betrof de pilot Koopinstrument een proef met een afgebakend budget. De pilot heeft inzicht gegeven in de vraag naar en noodzaak van een voorziening als het Koopinstrument. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 33 700, nr. 34) is tevens het voornemen te komen tot een opkoopregeling in het verlengde van de pilot Koopinstrument opgenomen. De aanbeveling van de Nationale ombudsman en de uitkomsten van de evaluatie worden daarbij betrokken.
Was of bent u bekend met het feit dat de werkwijze en de selectiecriteria daarbij onduidelijk waren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kwamen uit de evaluatie van de pilot Koopinstrument door de TU Delft (Kamerstuk 33 529, nr. 350) al belangrijke aanbevelingen over de communicatie en transparantie.
Klopt het dat de klacht van een uitgelote huiseigenaar door uw ministerie en de NCG niet is behandeld volgens de reguliere klachtenprocedure van de Algemene wet bestuursrecht? Waarom was dat?
Dat klopt. De klacht is door de klachtbehandelaar met de huiseigenaar besproken, waarbij bleek dat deze geen betrekking had op een gedraging in een bepaalde aangelegenheid, maar op beleidsvoering in het algemeen. De klachtprocedure op grond van Hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht ziet niet toe op klachten over beleid en beleidsuitvoering in het algemeen. In het gesprek is aangegeven dat de brief van de huiseigenaar wel inhoudelijk zou worden beantwoord en dit is vervolgens ook gedaan. De huiseigenaar heeft hier vooraf mee ingestemd.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat deze huiseigenaar niet is uitgeloot. De huiseigenaar kwam op basis van de gestelde criteria niet in aanmerking voor opkoop in het kader van de pilot Koopinstrument en heeft daarom niet mee geloot.
Is het waar dat de juridische status van de afwijzingsbrief die 129 uitgelote huiseigenaren hebben ontvangen niet duidelijk is? Bent u in dit licht bereid om deze afwijzingen te herbezien en te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Van in totaal 179 aanmeldingen hebben 122 huiseigenaren een afwijzingsbrief ontvangen. Hiervan hebben 41 bewoners deelgenomen in de loting, volgend uit zorgvuldige selectie door de NCG en een adviescommissie waarin ook regionale bestuurders zitting hadden, aan de hand van vooraf bepaalde criteria.2 Het aantal van 129 zoals vermeld in uw vraag herken ik niet.
Ik ben niet van plan afwijzingen te herzien of te heroverwegen. De procedure is naar mijn oordeel eerlijk verlopen. Met één niet-geselecteerde huiseigenaar is een verschil van mening ontstaan over de vraag of de afwijzingsbrief een besluit behelsde, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Deze zaak is nu onder rechter.
Wat is uw reactie op het feit dat de Nationale ombudsman stelt dat de klacht over de opkoopregeling niet op zichzelf staat?
De Nationale ombudsman geeft aan dat bewoners in het gaswinningsgebied zich niet gehoord en gezien voelen als het gaat om de gevolgen van de gaswinning en de wijze waarop de overheid hier mee omgaat. Ik neem dit signaal zeer serieus. Het is mij duidelijk dat de impact van de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in het gebied enorm is. Er zijn de afgelopen jaren al diverse maatregelen genomen om te werken aan het herstellen van het vertrouwen van de Groningers. In lijn met het regeerakkoord ga ik mij samen met alle betrokkenen inzetten voor het versterken van woningen en gebouwen, herstel en preventie van schade en toekomstperspectief voor de regio.
Wat is uw reactie op het verwijt dat «(b)urgers rekenen op een betrouwbare overheid, maar de overheid blijkt te loten om andermans ellende»? Trekt u zich dit aan?2
Zie de antwoorden op vraag 3 en vraag 6.
Wat vindt u van de opmerking: «De bestuurlijke spaghetti is in Groningen nog steeds niet van het bord. Van herstel van vertrouwen, een actieve regierol van de rijksoverheid, transparantie en een ruimhartige schadevergoeding is in de praktijk nog geen sprake»? Wat denkt u daaraan te doen?3
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom er na de vele Kamerdebatten, de tientallen moties, de schier oneindige aantallen van mondelinge en schriftelijke vragen, het optuigen van een Centrum Veilig Wonen en het installeren van een Nationaal Coördinator Groningen, nog steeds sprake is van het ontbreken van herstel van vertrouwen en gebrek aan regie van de rijksoverheid? Is het feit dat die regierol ontbreekt naar uw mening de oorzaak van dat gebrek aan transparantie en het ontbreken van het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De impact van de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in het gebied is enorm. De schadeafhandeling en uitvoering van de versterkingsoperatie lopen echter niet zo soepel en voortvarend als gewenst. Samen met de Groningers en alle betrokken partijen streef ik ernaar snel tot oplossingen te komen. Dit is voor het kabinet prioriteit.
Is het feit dat er nog steeds geen sprake is van een ruimhartige schadevergoeding, gelegen in de nog steeds overheersende invloed van de NAM in Groningen? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken over een nieuw schadeprotocol zijn nog gaande. Het is belangrijk dat er snel overeenstemming wordt bereikt, tegelijkertijd moet het protocol zorgvuldig en op een gedragen manier tot stand komen. Alle betrokken partijen, inclusief de NAM, zijn het eens over het uitgangspunt dat de NAM niet langer een rol dient te spelen in het proces van beoordeling van schadeoorzaken en beslissingen over de hoogte van vergoedingen. Het uitgangspunt daarbij is dat de NAM haar financiële verantwoordelijkheid behoudt.
Bent u bereid met spoed – in plaats van de opkooploterij – voor de getroffen Groningers een «Moerdijk-regeling» (een vangnetregeling met een verkoopgarantie) te ontwikkelen en in te stellen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals opgenomen in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» wordt de NCG gevraagd een opkoopregeling in het verlengde van de pilot Koopinstrument uit te werken. Streven is daarbij zoveel mogelijk bewoners te helpen en tegelijkertijd prioriteit te geven aan de gevallen waarin sprake is van sociaalmaatschappelijke of sociaaleconomische knelpunten.
Gevolgen van gaswinning in Drenthe |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van diverse inwoners van de provincie Drenthe over schade door gaswinning en gasopslag?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Hebben zij dezelfde rechten als Groningers? Zo nee, waarom niet?
Iedereen in Nederland die schade ondervindt door mijnbouwactiviteiten heeft hetzelfde recht op vergoeding van schade, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Vanwege de grote hoeveelheid gelijksoortige schadegevallen naar aanleiding van de bevingen in Groningen, is er wel een aanvullende bepaling voor dat gebied voor wat betreft hetgeen een huiseigenaar moet doen om de schade aan haar of zijn huis aan te tonen. Dit komt tot uiting in het bewijsvermoeden, zoals opgenomen in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek. De aanvullende bepaling geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken, die redelijkerwijs veroorzaakt door beweging van de bodem als gevolg van het winnen van gas uit het Groningenveld kan zijn.
Deelt u de mening dat de Drenten onder hetzelfde schadeprotocol moeten vallen als de Groningers? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) gevraagd om de optie te verkennen om voor de rest van Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover nog vóór het einde van het jaar adviseren.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) ontkent dat schade door aardbevingen of gasopslag komt, maar dat zij als mogelijke oorzaak het slaan met deuren noemt?1 Vindt u nou werkelijk dat mensen op deze wijze serieus worden genomen?
Het is belangrijk dat gemelde schades adequaat en eenduidige wijze worden onderzocht en elke schade serieus wordt genomen. Ik heb begrepen dat het onderzoek naar de mogelijke oorzaak van de schades nabij de gasopslag Norg, dat uitgevoerd is op verzoek van NAM, aangeeft dat er geen relatie is tussen de schade en het opereren van de gasopslag. Ik besef dat deze uitkomst voor de mensen met schade teleurstellend is. Zij twijfelen nu zelfs aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Mijnbouwwet biedt juist in dit soort situaties aan de gedupeerde de mogelijkheid om de Tcbb in te schakelen voor een «second opinion». De Tcbb bestaat uit experts, die opnieuw de schadeclaim bekijken en op basis daarvan de mogelijke oorzaak en, indien nodig, de hoogte van het schadebedrag in kaart brengen. NAM houdt zich aan de uitspraak van de Tcbb.
Begrijpt u de woede en het ongeloof van mensen als dit soort reacties wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt het niet hoog tijd dat de NAM uit de schadeafhandeling gaat en er een fonds komt, waar mensen hun schade kunnen claimen in plaats van bij de bureaucratische NAM?
Voor de stand van zaken met betrekking tot de afhandeling van schade door mijnbouw in heel Nederland verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3. De afhandeling van nieuwe schademeldingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld ligt stil in afwachting van de totstandkoming van een nieuw protocol. De inwoners van Groningen die met schade door de gaswinning te maken krijgen, verdienen een vlotte en rechtvaardige afhandeling daarvan. Het bereiken van overeenstemming over een nieuw protocol, waarbij NAM op afstand komt te staan van beslissingen over schadeoorzaken en -bedragen, heeft daarom hoge prioriteit. Hierover overleg ik nu met de regionale bestuurders, maatschappelijke partijen en de Nationaal Coördinator Groningen. Het is onze ambitie om over het schadeprotocol zo snel mogelijk in het nieuwe jaar overeenstemming te bereiken. In het regeerakkoord is afgesproken dat er een schadefonds onder publieke regie komt. De vormgeving daarvan is eveneens onderwerp van overleg dat ik nu voer met de regionale partijen.
Wanneer wordt het schadefonds eindelijk ingesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer is het protocol eindelijk gereed?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de opkoopregeling van Groningse huizen niet eerlijk is verlopen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: opkoopregeling Groningse huizen verliep niet eerlijk»?1
Ja.
Kunt u zich herkennen in de bevindingen van de ombudsman? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft een belangrijke rol in het signaleren van onvolkomenheden in de relatie tussen overheid en burger. Ik vind het belangrijk dat onvolkomenheden worden opgelost. Ik neem zijn aanbeveling dan ook zeer serieus zal er op toezien dat er bij een vervolg voldoende helderheid is voor bewoners. De conclusie van de Nationale ombudsman over de wijze van klachtbehandeling in dit specifieke geval deel ik echter niet.
In hoeverre ziet u verbeterpunten in de manier waarop klachten worden behandeld?
De aanbeveling van de Nationale ombudsman richt zich hoofdzakelijk op het verbeteren van de communicatie met bewoners, onder meer over de juridische status van het besluit en de wijze van klachtbehandeling die hieruit volgt. Dit sluit aan op uitkomsten van de evaluatie van de pilot Koopinstrument. Deze evaluatie is uitgevoerd door de TU Delft in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) (Kamerstuk 33 529, nr. 350).
Uit de evaluatie blijkt dat onderdelen van de pilot Koopinstrument bij de start nog niet volledig waren uitgewerkt. Zo was de door de NCG verstrekte informatie over de taxatieprocedure en het daaruit voortvloeiende aanbod niet eenduidig. De onderzoekers van de TU Delft bevelen onder meer aan om de communicatie met indieners van een aanvraag zoveel als mogelijk toe te spitsen op de persoonlijke situatie van de aanvrager en informatie eenduidiger beschikbaar te maken. De NCG heeft bij de presentatie van de evaluatie aangegeven de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven en over te zullen nemen.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 33 700, nr. 34), is opgenomen dat de NCG wordt gevraagd een opkoopregeling uit te werken in het verlengde van de pilot Koopinstrument. De aanbevelingen uit de evaluatie van de TU Delft en het rapport van de Nationale ombudsman worden bij de uitwerking betrokken.
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat het voor getroffene onduidelijk is waar zij terecht kunnen met hun klachten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre ziet u verbeterpunten in de manier waarop er gecommuniceerd wordt over de mogelijkheden die burgers hebben wanneer zij het niet eens zijn met de afwijzing van hun klacht(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport van de Auditdienst Rijk over toepassing van het billijkheidsbeginsel bij het opleggen van mestboetes |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bereid, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2015:5186; overweging 4.12), het in het rapport van de Auditdienst Rijk genoemde matigingsbeleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar de Kamer te sturen?1
Nee. Openbaarmaking van het matigingsbeleid kan ertoe leiden dat ondernemers daarop gaan anticiperen en er berekenend gedrag ontstaat. Dit acht ik ongewenst. Uit het genoemde arrest volgt overigens ook niet dat het boetebeleid openbaar gemaakt zou moeten worden.
Kunt u voor de genoemde 104 zaken, waarbij boetes voor overtredingen van gebruiksnormen gematigd zijn, aangeven met welk percentages deze boetes gemiddeld verlaagd zijn?
Bij het matigingsbeleid wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van een ondernemer. De mate waarin een boete verlaagd wordt is dus van geval tot geval verschillend. Een gemiddeld percentage waarmee boetes verlaagd zijn, geeft in dat licht geen relevante informatie.
Een meer specifieke beantwoording van de mate waarin de boetes verlaagd zijn, zou een individuele doorlichting van alle 104 zaken vergen. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Kunt u dit ook specifiek aangeven voor die zaken waarbij toepassing van het billijkheidsbeginsel met name de reden vormde voor matiging?
Bij overtreding van de Meststoffenwet en onderliggende regelgeving kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De hoogte van deze boete is vastgelegd in de Meststoffenwetgeving. Bij de vaststelling van een bestuurlijke boete wordt rekening gehouden met bijzondere omstandigheden, volgens het billijkheidsbeginsel, zodat de overtreder niet onevenredig wordt getroffen door de boete. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de boete.
De draagkracht van een overtreder geldt als zo’n bijzondere omstandigheid.
Het doel van het onderzoek door de Auditdienst Rijk was na te gaan of de ernst van de overtreding meegewogen wordt bij het bepalen van de boete door RVO.nl. Bekeken werd of de procedures daarin voorzien en de procedures gevolgd worden.
Centraal in het onderzoek stond de toepassing van het billijkheidsbeginsel bij het opleggen van mestboetes. Andere redenen dan het billijkheidsbeginsel werden niet onderzocht.
Kunt u aangeven welke andere redenen dan toepassing van het billijkheidsbeginsel met name de aanleiding waren om boetes voor overtredingen van gebruiksnormen te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel boetes in 2016 zijn opgelegd voor overtredingen van verantwoordingsverplichtingen en bij welk deel hiervan matiging heeft plaatsgevonden op basis van toepassing van het billijkheidsbeginsel?
In de beantwoording van eerdere vragen van het lid Dijkgraaf over boetes op basis van de Meststoffenwet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 207) is reeds aangegeven dat er in de periode 2014–2016 71 boetes in het kader van de verantwoordingsplicht opgelegd zijn. Dit betreft ca. 1 procent van het aantal opgelegde boetes in het kader van de Meststoffenwet met een gemiddeld boetebedrag van € 144.000,–. Matiging vindt plaats conform het matigingsbeleid, zie het antwoord op vragen 3 en 4. In hoeveel gevallen dit is toegepast wordt niet apart geregistreerd.
Het niet vervolgen van het illegaal afschieten van 82 beschermde grauwe ganzen door Faunabeheereenheid Flevoland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Kent u de berichten «Omgevingsdienst tikt Faunabeheer op de vingers»1 en «Faunabeheereenheid Flevoland niet gestraft voor illegaal schieten ganzen»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de provincie Flevoland geen ontheffing heeft verleend voor het afschieten van de 82 beschermde grauwe ganzen? Zo ja, klopt het dat dit een misdrijf betreft waarop een boete van ten hoogste 82.000 euro en een gevangenisstraf van maximaal zes jaar staat?
De provincie Flevoland heeft mij laten weten dat zij op 14 juli 2016 een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet heeft verleend aan de Faunabeheereenheid Flevoland voor het doden van overzomerende grauwe ganzen met het geweer en het verstoren van nesten en schudden van eieren van grauwe ganzen. Deze ontheffing werd verleend met het oog op het voorkomen van belangrijke schade aan landbouwgewassen in de gehele provincie Flevoland. Op grond van een rechterlijke uitspraak kon pas van deze ontheffing gebruik worden gemaakt na het verstrijken van de bezwarentermijn van 6 weken.
De Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek heeft geconstateerd dat er afschot van grauwe ganzen heeft plaatsgehad in de periode dat bezwaar kon worden gemaakt tegen de op 14 juli 2016 verleende ontheffing. Overtreden van het verbod op het doden van beschermde dieren zonder daartoe gerechtigd te zijn is, op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten, een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van ten hoogste 82.000 euro.
De Faunabeheereenheid Flevoland heeft erkend dat in die periode afschot van grauwe ganzen heeft plaatsgehad.
De Faunabeheereenheid heeft gemeld dat zij haar interne processen zal verbeteren teneinde te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals zou gebeuren. De Omgevingsdienst heeft daarop besloten af te zien van een strafrechtelijk onderzoek omdat zij de kans op herhaling klein acht.
Kunt u aangeven waarom de Omgevingsdienst te weinig aanknopingspunten ziet voor een strafrechtelijk onderzoek naar dit misdrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Welk onderzoek heeft de Omgevingsdienst verricht om de daders van dit misdrijf in het vizier te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Omgevingsdienst in verband met dit misdrijf de Faunabeheereenheid Flevoland een tik op de vingers heeft gegeven? Zo ja, waaruit bestond deze tik op de vingers?
Zie antwoord vraag 2.
Welke feiten heeft de Omgevingsdienst geconstateerd om deze tik op de vingers te geven? Waarom waren de geconstateerde feiten wel aanleiding voor een tik op de vingers, maar hebben ze niet tot vervolging geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juridisch mogelijk om de Faunabeheereenheid Flevoland strafrechtelijk te vervolgen voor dit misdrijf? Zo nee, waarom niet?
De Faunabeheereenheid Flevoland kan juridisch vervolgd worden voor overtredingen van de Flora- en faunawet. Zoals hierboven verwoord, heeft de Omgevingsdienst Flevoland afgezien van een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat een levenslang jachtverbod een passende straf zou zijn voor de jagers die verantwoordelijk zijn voor het illegaal afschieten van de 82 beschermde grauwe ganzen? Zo nee, waarom niet?
De in antwoord op 2 t/m 6 genoemde strafmaat op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten voor het overtreden van het verbod op het doden van beschermde dieren zonder daartoe gerechtigd te zijn, is voor een dergelijk misdrijf een passende strafmaat binnen het geheel van het Nederlandse rechtssysteem.
Zijn er meer gevallen bij u bekend van het afgelopen jaar waarbij jagers zonder benodigde ontheffing dieren hebben gedood?
Nee, die zijn bij mij niet bekend.
Het bericht dat de hygiëne in pluimveeslachterijen vaak niet op orde is |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVWA: hygiëne in pluimveeslachterijen vaak niet in orde»?1
Ja.
Op welke aspecten schiet de hygiëne van de twee slachterijen, die door Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder verscherpt zijn gesteld, tekort?
Eén slachterij schoot tekort op het gebied van slachthygiëne. Aan het eind van de slachtlijn werden meer karkassen met zichtbare verontreiniging aangetroffen dan volgens de norm toegestaan is. De andere slachterij schoot tekort bij het voorkomen van kruiscontaminatie tijdens de slacht en bij de reiniging van bedrijfsruimtes, materialen en machines.
De twee slachterijen hebben drie maanden onder verscherpt toezicht gestaan van de NVWA. Gedurende deze periode hebben beide slachterijen hun werkwijze verbeterd.
Welke overtredingen heeft de NVWA geconstateerd ten aanzien van dierenwelzijn? Hoeveel dieren zijn hierdoor getroffen? Kunt u aangeven hoeveel dieren jaarlijks worden geslacht door deze bedrijven? Is het vlees dat afkomstig is van deze slachterijen bestemd voor de Nederlandse markt of voor de export?
De meest voorkomende tekortkomingen hebben betrekking op de welzijnscontrole bij aankomst op het slachthuis, de monitoring van de gasbedwelming en het ruw kantelen van de containers met (onbedwelmd) pluimvee.
Ten aanzien van het ruw kantelen is de NVWA in september 2016 met een handhavingstraject gestart. Sindsdien zijn meerdere slachthuizen begonnen met grootschalige verbouwingen om het proces van het kantelen aan te passen. De uitvoering hiervan kost tijd, maar is inmiddels grotendeels voltooid. De verwachting is dat het aantal overtredingen op dit punt in de komende periode lager zal zijn.
Het is niet aan te geven hoeveel dieren getroffen zijn door de tekortkomingen. Er zijn gevallen waarbij de NVWA geen aantasting van het dierenwelzijn constateert, maar wel een niet toegestane situatie waarbij het risico bestaat dat het dierenwelzijn aangetast kan worden. Bijvoorbeeld als het slachthuis de welzijnscontrole bij aankomst van de dieren op het slachthuis niet goed heeft uitgevoerd. Ook houdt de NVWA niet permanent toezicht op alle controlepunten in een slachthuis gedurende de gehele slachtperiode.
In 2016 zijn op de 18 grote pluimveeslachthuizen in totaal 614 miljoen vleeskuikens, 17 miljoen kippen en 8,5 miljoen eenden geslacht.
Het vlees dat deze 18 grote slachterijen verlaat, voldoet aan de Europese eisen en is goedgekeurd voor humane consumptie op de EU-markt. Export naar derde landen is toegestaan afhankelijk van de importeisen van deze landen.
Wat vindt u van de bevinding van de NVWA dat slechts 38 procent van de bedrijfsruimten op orde is, terwijl dit eind 2015 nog 65 procent was? Klopt het dat deze daling grotendeels is veroorzaakt door de twee bedrijven die onder toezicht zijn gesteld? Hoe gaat u ervoor zorgen dat honderd procent van de bedrijfsruimte aan de gestelde eisen voldoet?
Het percentage bedrijfsruimten dat op orde is, is relatief laag. Dat betekent dat de bedrijven de hygiëne in de bedrijfsruimtes onvoldoende op orde hebben. Het percentage bedrijfsruimten dat op orde is, is lager dan in 2015. Hierop kunnen de verscherpte controles van de NVWA mede van invloed geweest zijn, waardoor er meer tekortkomingen zijn aangetroffen. Het percentage naleving wordt niet gerelateerd aan het aantal geïnspecteerde bedrijfsruimten, maar aan het aantal inspecties dat op de bedrijven heeft plaatsgevonden. Het bedrijfsleven is echter zelf verantwoordelijk voor de naleving van de wet- en regelgeving. De NVWA houdt daar toezicht op. Via dit toezicht, vastgelegd in het NVWA-interventiebeleid, en via overleg over de resultaten van het toezicht met de slachthuizen, streeft de NVWA ernaar het nalevingsniveau hoog te houden dan wel te verhogen.
De tekortkomingen hebben betrekking op alle bedrijven en niet alleen op de twee slachthuizen die onder verscherpt toezicht hebben gestaan.
Welke strafmaatregelen worden genomen ten aanzien van deze bedrijven, die ook in het verleden al overtredingen hebben begaan? Hoe verhouden eventuele boetes zich tot de winsten die deze bedrijven maken en waaruit bestaat het traject van verscherpt toezicht? Op welke moment mag de NVWA besluiten dat de overtredingen ernstig genoeg zijn om een slachterij te sluiten? Deelt u de mening dat het vreemd is dat slachterijen ondanks herhaaldelijke overtredingen gewoon hun bedrijfspraktijk kunnen vervolgen?
Het maatregelenbeleid van de NVWA is beschreven in het interventiebeleid en is opgenomen op de internetsite van de NVWA.
De hoogte van de bestuurlijke boetes is vastgelegd in de Wet dieren. De boetes hebben geen relatie met de hoogte van de winst van bedrijven.
Het verscherpte toezicht van de NVWA is een vorm van maatwerk dat afhankelijk is van de ernst van de overtreding en de eventuele herhaling van de overtreding. Na het vaststellen van een overtreding volgt een systeem van steeds zwaardere maatregelen die uiteindelijk kunnen resulteren in een schorsing van de erkenning als slachthuis en in feitelijke stopzetting van de bedrijfsvoering.
Het feit dat 66% van het stimuleringsgeld van Economische Zaken naar het buitenland gaat |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u de Kamer het volgende heeft laten weten: «Het DVI, Dutch Venture Initiative S.A., is een privaatrechtelijke entiteit om marktconform te investeren in risicokapitaalfondsen voor innovatieve ondernemingen. Omdat het privaatrechtelijk is, is aanbesteding van de uitvoering niet nodig.»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er bij de Kamer van Koophandel wel een Nederlandse bv met de naam Dutch Venture Initiative beheer bv ingeschreven heeft gestaan?2
Bent u ermee bekend dat in de statuten van deze bv staat vermeld dat deze is opgericht met als doel: «het oprichten van, deelnemen in en financieren van... de naar Luxemburgs recht op te richten, dan wel opgerichte rechtspersoon Dutch Venture Initiative II S.A.»? Wat is de exacte rol van deze bv geweest bij de totstandkoming van de privaatrechtelijke entiteit en waarom zijn de jaarverslagen van deze bv niet bekend?
Heeft u het opzetten van het Dutch Venture Initiative (DVI) gegund aan deze bv?
Waarom is het DVI eigenlijk naar Luxemburgs recht opgezet? Wie nam nu het initiatief voor oprichting: de genoemde bv of u zelf?
Dutch Venture Initiative S.A. en Dutch Venture Initiative II Sicar S.A. zijn opgericht naar Luxemburg recht omdat het Europees Investeringsfonds in Luxemburg is gevestigd. En een S.A Sicar-structuur gebaseerd op Luxemburgs recht is een herkenbare structuur voor private investeerders. Het initiatief voor oprichting van Dutch Venture Initiative S.A. is genomen door het EIF en PPM Oost.
Functioneert het Nederlandse Dutch Venture Initiative bv in uw ogen als een zogenaamde brievenbus bv (er zijn geen andere activiteiten genoemd in de statuten) dan wel heeft het zo gefunctioneerd?
Zie antwoord vraag 2 tot en met 4.
Is deze bv gebruikt om (publiek) vermogen weg te sluizen naar een (buitenlandse) Luxemburgse doelvennootschap? Zo ja, waarom is deze constructie gebruikt en tot welke mogelijk fiscale voordelen heeft dit geleid?
Nee, zie antwoord vraag 2 tot en met 4.
Kunt u de rol van deze bv verklaren in het licht van uw eigen uitspraken over het aanbestedingsvraagstuk?
Zie antwoord vraag 2 tot en met 4.
Had de uitvoering van het DVI niet aanbesteed moeten worden?
Nee, DVI is een privaatrechtelijke entiteit die tot doel heeft om marktconform te investeren in risicokapitaalfondsen voor innovatieve ondernemingen en hoeft, net als soortgelijke fondsen die het EIF voor andere Europese landen heeft opgezet, niet te worden aanbesteed.
Het bericht dat de energierekening volgend jaar verder stijgt. |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energierekening volgend jaar € 70 omhoog»?1
Ja. Het daadwerkelijke effect van de hogere Opslag duurzame energie (ODE) en de tijdelijke verhoging van de energiebelasting is echter afhankelijk van het specifieke energieverbruik van het individuele huishouden. De in het artikel genoemde gemiddelde verbruikscijfers voor gas en elektriciteit liggen hoger dan het gemiddelde verbruik dat wordt geraamd in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 (bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 479) en de NEV 2017 (bijlage bij brief aan uw Kamer van 19 oktober jl., Kamerstuk 30 196, nr. 559). Rekenend met dit gemiddelde verbruik per huishouden treedt een effect op van circa € 60.
Wat is de reden dat de Opslag Duurzame Energie (ODE) harder stijgt dan verwacht?
Bij de vaststelling van de tarieven in het wetsvoorstel 2018 zijn het belaste aardgas- en elektriciteitsverbruik over de onderscheiden belastingschijven (de belastinggrondslagen) de bepalende factoren. Deze grondslagen worden jaarlijks ten behoeve van de energiebelasting en de ODE geactualiseerd aan de hand van de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de ramingen in de meest recente versie van de Nationale Energieverkenning.
Aangezien dit belaste aardgas- en elektriciteitsverbruik lager uitvalt dan werd ingeschat in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 (Kamerstuk 34 497, nr.6), wijken de thans voorgestelde tarieven voor 2018 af van de eerder gepresenteerde ramingen van de benodigde tarieven. Door deze aanpassing wordt de beoogde opbrengst van de ODE gerealiseerd.
Wat is de reden dat in het Belastingplan 2018 gekozen is om de energiebelasting te verhogen?
In het belastingplan 2018 wordt een tijdelijke verhoging van de energiebelasting met € 200 mln voorgesteld ter dekking van uitgaven ter bevordering van energiebesparing in woningcorporaties. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan afspraken in het Energieakkoord. Overigens is tevens onderdeel van deze afspraken dat deze verhoging van de energiebelasting in 2020 zal worden teruggedraaid. Deze tijdelijke verhoging hangt samen met de lastenverlichting die in het Energieakkoord is overeengekomen, aangezien er vanaf 2017 lagere uitgaven voor de SDE+ nodig zijn dan ten tijde van het Regeerakkoord Rutte II werd voorzien. In 2018 bedraagt deze lastenverlichting € 550 mln. Na tijdelijke verhoging van de energiebelasting in 2018 resulteert in 2018 een nettoverlichting van de lasten met € 350 mln.
Vindt u dat bij de systematiek van de ODE de vervuiler werkelijk betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de keuze van de lastenverdeling van de ODE over huishoudens en bedrijven zijn de gevolgen voor huishoudens en bedrijven in samenhang gewogen en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de werking van de Energiebelasting. De intentie om de koopkracht van huishoudens zoveel mogelijk te ontzien, is daarbij afgewogen tegen het effect van een lastenverzwaring op de concurrentiepositie van bedrijven. De concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse bedrijven kan door lastenverzwaring negatief worden beïnvloed. Anderzijds zal een eenzijdige focus op het vermijden van lastenverzwaringen voor bedrijven ertoe leiden dat de koopkracht van huishoudens onevenredig sterk wordt benadeeld. Derhalve is gekozen voor een lastenverdeling die aansluit bij de energiebelasting. In de energiebelasting drukken de lasten ongeveer voor 50% op huishoudens en voor 50% op bedrijven. Vanwege dit uitgangspunt is tevens gekozen voor een degressieve tariefstructuur die vergelijkbaar is met de energiebelasting.
Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat met bedrijven aanvullende afspraken lopen om verdergaande energiebesparing te realiseren. Deze afspraken zijn in de zogenoemde meerjarenafspraken MEE- en MJA-3 vastgelegd. Daarnaast zijn aanvullend daarop bindende afspraken gemaakt in het Energieakkoord. Daarbij moet bedacht worden dat deze bedrijven ter realisering van deze afspraken extra kosten zullen maken. Alles afwegende vindt het kabinet de gekozen verdeling tussen huishoudens en bedrijven evenwichtig en verdedigbaar.
Vindt u het eerlijk dat huishoudens die inzetten op het verminderen van het gebruik van gas en elektriciteit, door soms letterlijk in de kou te zitten, alsnog onder de streep meer betalen aan hun energierekening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vindt het kabinet de gekozen verdeling in de bijdrage van huishoudens en bedrijven aan de opslag duurzame energie verdedigbaar. Door zuinig met het energieverbruik in het huishouden om te gaan, kan een huishouden de jaarlijkse bijdrage verminderen. In die zin gaat van de ODE een prijsprikkel uit om extra energie te besparen.
Hoe is het verklaarbaar dat bij een daling van het gebruik van gas en elektriciteit – een van de doelstellingen van de ODE – huishoudens over 2018 toch worden aangeslagen met een hogere energienota? Op welke wijze loont de door de ODE gewenste energiebesparing voor huishoudens, wanneer ondanks besparingen de energierekening toch omhoog gaat?
Uit de NEV 2017 blijkt dat ondanks een stijgende bijdrage aan de ODE de energierekening voor een gemiddeld huishouden ongeveer gelijk blijft, kijkend naar de ontwikkeling over de periode 2016–2020. In dit beeld is de toename van de ODE reeds verdisconteerd en is rekening gehouden met de gesignaleerde energiebesparing bij huishoudens. Deze energiebesparing heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van de energierekening en levert daarnaast een belangrijke bijdrage aan de reductie van broeikasgassen. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Regels voor de opslag duurzame energie (Wet opslag duurzame energie, Kamerstuk 33 115, nr. 3) en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 (Kamerstuk 34 497, nr. 3) is aangegeven, zal de ODE de komende jaren toenemen om dekking te geven aan de stijgende kasuitgaven voor de stimulering van hernieuwbare energieproductie. Deze kasuitgaven blijven nodig zolang hernieuwbare energie een hogere kostprijs kent dan de marktprijzen voor energie.
Op welke wijze is binnen de systematiek van de ODE en de energiebelasting geregeld dat de opgelegde maatregelen ook de komende jaren voor minder draagkrachtigen betaalbaar blijven?
Bij de vaststelling van tarieven voor de ODE wordt gestuurd op een verdeling van de lasten op een zodanige wijze dat huishoudens en bedrijven ieder 50% van de beoogde opbrengst van de ODE bijdragen. Daar worden de tarieven op vastgesteld. Daarbij kan niet apart rekening worden gehouden met de koopkracht van huishoudens met lagere inkomens. De belastingschijven in de energiebelasting en de ODE zijn generiek van karakter en belasten het energieverbruik, ongeacht het inkomen van de betrokken huishoudens.
Ten aanzien van het aardgas- en elektriciteitsverbruik naar inkomensgroep is sprake van een heterogeen beeld dat onder andere afhankelijk is van de woonsituatie en de gezinssamenstelling. Ook zijn woningtype, de grootte van de woning en het bouwjaar van invloed op het energieverbruik. Dit heterogene beeld doet zich binnen en tussen alle inkomensgroepen voor en leidt ertoe dat geen eenduidige uitspraken gedaan kunnen worden over het specifieke energieverbruik bij een bepaald inkomensniveau.
Overigens zijn milieubelastingen en heffingen onderdeel van het geheel aan belastingen en premies en werken als zodanig door in de berekening van de koopkrachtplaatjes. Het kabinet streeft bij het opstellen van de Miljoenennota naar een evenwichtig koopkrachtbeeld. Hierbij wordt geborgd dat het totaal aan maatregelen tot een evenwichtig beeld leidt, waardoor eventuele onevenwichtigheden als gevolg van maatregelen binnen één enkel beleidsterrein worden opgevangen.
Hoe gaat de stijging van de ODE de komende jaren verlopen? Wat staat er nog overeind van uw nota van 2016, waarin de ODE-tarieven staan vermeld die nodig zijn tot 2023? Kunt u op een rij zetten wat er om welke reden op welk moment gewijzigd is, met daarnaast uitgesplitst de effecten voor huishoudens en die van het bedrijfsleven?
In onderstaande tabel die eerder ook was opgenomen in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 (Kamerstuk 34 497, nr. 6) worden de tarieven voor de ODE naar huidige inzichten weergegeven voor de jaren 2018 tot en met 2023. Dit overzicht is louter indicatief. In het overzicht wordt uitgegaan van de belastinggrondslagen die voor de tarieven in 2018 gelden. Een toekomstige actualisering van deze grondslagen zal logischerwijs gevolgen hebben voor de tariefniveaus in de toekomstige jaren. Daarbij is voor de totaal benodigde opbrengst van de ODE uitgegaan van de benodigde kasuitgaven voor de SDE+ zoals verwacht werd bij het Energieakkoord. Dit betekent onder andere dat er geen rekening is gehouden met nieuw beleid.
678
1.074
1.730
2.308
2.280
2.402
2.550
0–170.000 m3
1,59
2,85
4,59
6,13
6,05
6,38
6,77
170.000–1.000.000 m3
0,74
1,06
1,71
2,28
2,25
2,37
2,52
1.000.000–10.000.000 m3
0,27
0,39
0,62
0,83
0,82
0,86
0,92
> 10.000.000 m3
0,13
0,21
0,33
0,45
0,44
0,46
0,49
0–10.000 kWh
0,74
1,32
2,13
2,85
2,81
2,96
3,14
10.000–50.000 kWh
1,23
1,80
2,89
3,86
3,81
4,02
4,27
50.000–10.000.000 kWh
0,33
0,48
0,77
1,03
1,02
1,07
1,14
>= 10.000.000 kWh
0,01
0,02
0,03
0,04
0,04
0,04
0,05
aardgasverbruik gemiddeld huishouden (o.b.v. NEV 2016)
1.420
1.420
1.375
1.330
1.330
1.330
1.330
elektriciteitsverbruik gemiddeld huishouden (o.b.v. NEV 2016)
2.800
2.800
2.631
2.461
2.461
2.461
2.461
gemiddelde bijdrage huishoudens incl. 21% BTW (euro)
52
94
144
183
181
191
203
bijdrage gemiddeld bakkersbedrijf
231
393
634
845
835
880
934
bijdrage gemiddeld groothandelsbedrijf
742
1.160
1.869
2.493
2.463
2.595
2.755
bijdrage gemiddeld bedrijf gezondheidszorg
1.235
1.517
2.444
3.260
3.221
3.393
3.602
bijdrage gemiddeld bedrijf glastuinbouw
1.918
3.045
4.904
6.543
6.464
6.810
7.229
bijdrage gemiddeld bedrijf foodsector
5.403
8.809
14.189
18.930
18.700
19.701
20.915
bijdrage gemiddeld chemiebedrijf
68.976
101.055
162.780
217.166
214.531
226.010
239.936
Hoe verhoudt de systematiek van de ODE – daling van het gebruik van gas en elektriciteit – zich tot de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde actuele gebruikscijfers, waarbij de tarieven van gas en elektriciteit hoger moeten worden vastgesteld, zodat alsnog de eerder gestelde opbrengst van 1 miljard euro over 2018 gerealiseerd wordt?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de energiebelasting over 2018 en 2019 zich tot de lastenverlichting voor huishoudens die in 2017 is afgesproken?2 Wordt er rekening gehouden met een lastenverlichting voor huishoudens in 2018 en 2019? Zo ja, waaruit bestaat die lastenverlichting?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangaf, is er onder de streep sprake van een lastenverlichting ten opzichte van het Regeerakkoord Rutte II.
Per saldo is in de jaren 2018 en 2019 ten opzichte van het regeerakkoord Rutte II sprake van een lastenverlichting van € 350 miljoen in 2018 en € 525 miljoen in 2019. In onderstaande tabel worden de effecten die optreden bij de ODE en de energiebelasting (EB) apart weergegeven, inclusief hun doorwerking op de bijdrage van een gemiddeld huishouden.
–550
–725
200
200
–350
–525
0- 170.000 m3
–1,46
–1,93
0,53
0,53
–0,93
–1,39
170.000–1.000.000 m3
–0,54
–0,72
0,20
0,20
–0,34
–0,52
1.000.000–10.000.000 m3
–0,20
–0,26
0,07
0,07
–0,13
–0,19
> 10.000.000 m3
–0,11
–0,14
0,04
0,04
–0,07
–0,10
0- 10.000 kWh
–0,68
–0,89
0,25
0,25
–0,43
–0,65
10.000- 50.000 kWh
–0,92
–1,21
0,33
0,33
–0,59
–0,88
50.000- 10.000.000 kWh
–0,24
–0,32
0,09
0,09
–0,16
–0,23
>= 10.000.000 kWh
–0,01
–0,01
0,00
0,00
–0,01
–0,01
aardgas 1.420 m3
–21
–27
8
8
–13
–20
elektriciteit 2.800 kWh
–19
–25
7
7
–12
–18
–48
–63
17
17
–31
–46
Hoe verklaart u het feit dat de energiebelasting in 2018 en 2019 hoger zal moeten liggen om de doelstellingen van het Energieakkoord te halen? Welke doelstellingen zijn dit? Wat is de reden dat deze niet volgens eerdere planning zijn gehaald?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wordt niet als onderdeel van het Energieakkoord een buffer van 375 miljoen euro beschikbaar gemaakt in de periode tot 2020 om te borgen dat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 wordt gerealiseerd?3 Wat is de invloed van de greep uit de duurzaamheidspot van 398 miljoen euro in 2015 geweest op de doelstellingen uit het energieakkoord?4
In het energieakkoord is afgesproken dat er, als onderdeel van de SDE+- Regeling, in de periode tot 2020 € 375 mln beschikbaar is om te borgen dat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 wordt gerealiseerd. Deze middelen zijn onderdeel van het beschikbare budget voor de SDE+ op de EZ begroting. Er is geen negatieve invloed op de doelstellingen uit het Energieakkoord door de ingezette kasschuif van € 398 mln. De kasschuif heeft overigens geen verband met de in het Energieakkoord afgesproken buffer van € 375 mln. Er zijn in de periode tot en met 2020 voldoende middelen beschikbaar om de gestelde doelen te realiseren.
Deelt u de mening dat het transparanter is de kasschuif van 398 miljoen euro niet pas in 2021 aan te vullen, maar zo spoedig mogelijk na de ingreep van 2015? Waarom is daar niet voor gekozen?
De in 2015 beschikbare budgettaire ruimte was bepalend voor het ritme waarin de kasschuif zou moeten terugvloeien naar de begrotingsreserve duurzame energie.
Daarbij was er ook geen noodzaak om de middelen eerder dan vanaf 2021 te laten terugvloeien naar de begrotingsreserve duurzame energie, gezien de voorziene inzet van de begrotingsreserve.
Is de maatregel om destijds in 2015 398 miljoen euro uit de reservering van duurzaamheidsgelden te halen op enigerlei wijze van invloed op de maatregelen die vanaf 2016 genomen zijn bij de ODE en de energiebelasting?5 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. De maatregel uit 2015 om voor de jaren 2015 tot en met 2020 tijdelijk € 398 mln beschikbaar te stellen uit de begrotingsreserve duurzame energie is op generlei wijze van invloed geweest op maatregelen die genomen zijn bij de ODE en de energiebelasting. De energiebelasting is in het geheel niet bij deze maatregel uit 2015 betrokken en voor de ODE geldt dat de raming van de inkomsten uit de ODE voor het laatst is gewijzigd naar aanleiding van de afspraken in het Energieakkoord uit 2013. Deze raming kan worden herzien bij het aantreden van een nieuw kabinet.
Hoe is de verdeling van de lastenverlichting van 8,5 miljard euro in het Energieakkoord voor de jaren 2016 t/m 2032 verdeeld ten opzichte van de behandeling van de Wet opslag duurzame energie in 2012?6
In vergelijking met de planning uit het Regeerakkoord 2012 (die ook bij de behandeling van de wet ODE is gehanteerd) bedraagt de verlaging van de ODE die het gevolg is van de afspraken in het Nationaal Energieakkoord in 2013 in totaal € 8.525 mln in de jaren 2017 tot en met 2032. Dat bedrag is als volgt verdeeld over de jaren.
gem. per jaar
budgettair effect in mln euro SDE+
(= verlaging ODE)
–200
–550
–725
–750
–950
–800
–600
–439
–8.525
Waarom is de keuze gemaakt om 200 miljoen euro die nodig is voor energiebesparing bij woningcorporaties – met als doel dat ook huurders hun energierekening omlaag kunnen krijgen – te dekken met verhoging van de energiebelasting voor huishoudens in 2018 en 2019? Is hierbij naar uw mening sprake van een sigaar uit eigen doos? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de energiebelasting betreft een tijdelijke dekking, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 11, en komt voort uit afspraken die hierover in het Energieakkoord zijn gemaakt. Het betreft een generieke tijdelijke verhoging die bij alle afnemers van gas en elektriciteit – huishoudens en bedrijven – neerslaat. Uit de opbrengst wordt specifiek de energiebesparing in woningen van woningcorporaties gedekt. Ik ben van mening dat er daarom geen sprake is van een sigaar uit eigen doos.
Op welke wijze is via de ODE en de energiebelasting van bedrijven geregeld dat ook grote vervuilers als industrie en transport hun eigen broek ophouden en zorg dragen voor energiebesparing en investeringen in verduurzaming van hun vervuilende activiteiten?
De bedrijven dragen zoals aangegeven voor 50% bij aan de beoogde opbrengst van de ODE en de energiebelasting. In het Energieakkoord zijn daarnaast energiebesparingsafspraken gemaakt met de bedrijven in onder andere de industrie en de transportsector. De afspraken die met de bedrijven in het Energieakkoord zijn gemaakt, alsmede de lopende meerjarenafspraken, leiden voor de betrokken bedrijven tot extra kosten om aan die afspraken te kunnen voldoen.
Kunt u alle opbrengsten, subsidies en vrijstellingen van de ODE en de energiebelasting van bedrijven vanaf 2012 tot aan 2023 per jaar op een rij zetten?
Ik verwijs naar bijlage 6 van de Miljoenennota 2018. In deze bijlage zijn ten aanzien van de energiebelasting een zevental fiscale regelingen opgenomen. Aangezien de ODE de energiebelasting – behoudens de belastingvermindering in de energiebelasting – in alle facetten volgt, gelden deze regelingen dus ook voor de ODE. In de Miljoenennota 2018 zijn budgettaire gegevens opgenomen over de jaren 2013–2018. Een doorkijk voorbij 2018 is thans niet voorhanden. Enerzijds zou een dergelijke raming afhankelijk zijn van de ODE-tarieven na 2018. Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, is de inschatting van tarieven na 2018 louter indicatief en zal een toekomstige actualisering van de belastinggrondslagen direct gevolgen hebben voor de tariefniveaus in de toekomstige jaren. Anderzijds kan toekomstig beleid van het kabinet ertoe voeren dat de beoogde opbrengsten uit de ODE anders uitvallen, bijvoorbeeld als een deel van de begrotingsreserve zou worden aangewend ter dekking van de uitgaven van de SDE+. Ook dit zal dan direct leiden tot herziening van de ODE-tarieven. Al met al is het vooralsnog niet goed mogelijk om een betrouwbaar budgettair beeld te verschaffen voor de periode 2019–2023.
Waarom is de vrijstelling van energiebelasting op gas voor mineralogische en metallurgische procedés, die immers leiden tot een grondslagversmalling, niet aangegrepen om de oorspronkelijke verdeling tussen huishoudens en bedrijven van 50 procent ieder aan te passen ten gunste van de huishoudens?7
Het toekennen van de vrijstellingen in de energiebelasting op aardgas voor de mineralogische en metallurgische procedés heeft inderdaad geleid tot een geringe grondslagversmalling. Het kabinet heeft daarbij vastgehouden aan de 50–50% verdeling over burgers en bedrijven. Daarbij gelden de afwegingen die zijn beschreven in het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de verdeling huishoudens-bedrijven van 50–50% binnen de ODE-systematiek een niet-rechtvaardige verdeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Hoe is naar uw mening te rechtvaardigen dat huishoudens – in verhouding tot het bedrijfsleven – veel meer energiebelasting en ODE betalen, terwijl zij maar 15% van de CO2-uitstoot veroorzaken?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is naar uw mening te rechtvaardigen dat voor het extra verbruik van kWh, huishoudens ruim 190 maal zoveel energiebelasting betalen dan bedrijven in de zware industrie?8
Zie antwoord vraag 20.
Hoe verklaart u dat tweederde van de 25 miljard euro aan milieubelastingen die de overheid vorig jaar ontving, is opgebracht door huishoudens?9 Is dit naar uw mening een rechtvaardige verdeling?
In het totaal bedrag aan milieubelastingen en heffingen domineren de belastingen die gerelateerd zijn aan het autobezit en autogebruik. Een groot deel van dat bezit en gebruik van auto’s is direct aan huishoudens toe te wijzen. Daarnaast zijn de reinigingsheffing, de rioolheffing, en de waterzuiveringsheffing bij uitstek heffingen die per woning worden geheven. Exclusief de energiebelasting zou het aandeel van huishoudens in deze belastingen en heffingen zelfs circa 70% bedragen.
Het feit dat 66% van het stimuleringsgeld van Economische Zaken naar het buitenland gaat |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veel stimuleringsgeld Economische Zaken verdwijnt naar het buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat u vanuit het Dutch Venture Initiative (DVI I & II) voor in totaal 60,3 miljoen euro aan investeringen heeft gedaan en dat dit via een hefboom heeft geleid tot een totale investeringsomvang van 480 miljoen euro, waarvan slechts 155 miljoen euro in Nederland terecht kwam?
Per 30 juni 2017 zijn de cijfers als volgt: Vanuit DVI en DVI-II is tot nu toe voor € 76,7 miljoen aangesproken door de betreffende fondsen. Deze fondsen, waarin naast DVI en DVI-II ook private (buitenlandse) investeerders hebben bijgedragen, hebben tot nu toe een bedrag van € 540,9 miljoen geïnvesteerd in ondernemingen. Daarvan is € 189,1 miljoen geïnvesteerd in Nederland.
Vindt u het niet merkwaardig dat 66% van de totale investeringsomvang in het buitenland belandde en slechts 33% ten goede kwam aan investeringen in Nederland?
Nee. Het klopt dat de fondsen waarin DVI participeert niet alleen in Nederland investeren, dit hoeft ook niet. Uiteindelijk belandt namelijk een veelvoud van de inbreng van de Nederlandse overheid terug in de Nederlandse economie. Bij DVI is er immers sprake van een hefboomeffect. Het streven is dat minimaal twee keer de inleg van de Nederlandse overheid in DVI weer terugkomt in Nederland. Als de fondsen op dezelfde wijze blijven investeren als ze nu doen, dan is de verwachting dat zij uiteindelijk circa vier keer de inleg van de Nederlandse overheid weer in Nederland zullen investeren. Deze ontwikkeling wordt ieder kwartaal nauwlettend gemonitord. Hierover zal ik de Kamer jaarlijks informeren bij de publicatie van het Jaarverslag.
Het eerste hefboomeffect treedt in op doordat DVI en DVI-II niet voor honderd procent met Nederlands belastinggeld zijn gefinancierd. Het EIF investeert voor een derde mee in DVI. Bij DVI-II investeert EIF evenveel als de Nederlandse overheid, namelijk ieder € 100 miljoen. Het tweede hefboomeffect treedt op bij de investeringsfondsen. DVI en DVI-II nemen altijd een minderheidsbelang in een investeringsfonds, en de fondsen worden voor het overige deel gefinancierd door private investeerders. Voor DVI geldt dat het een gemiddeld belang heeft van 13% in de onderliggende fondsen. Van de investeringsfondsen is dus gemiddeld 87% van het kapitaal afkomstig van private investeerders.
DVI en DVI-II kunnen daarom investeringsfondsen niet verplichten al hun kapitaal in Nederland te investeren. Via de bijdragen van EIF en de private investeerders ontstaat er dus twee keer een hefboomeffect waardoor de betreffende fondsen meer kapitaal kunnen investeren, waaronder in Nederland. Het blijkt dus dat zij meer in Nederlandse bedrijven investeren dan de hoogte van de inleg van de Nederlandse overheid in DVI en DVI-II.
Is het wel een juiste keuze geweest om risicodragend kapitaal aan investeringsfondsen te verstrekken in plaats van via subsidies en garantstellingen te proberen vooral Nederlandse startups te ondersteunen?
Ja, deze aanpak wordt internationaal en wetenschappelijk gezien als een goede manier om de markt voor risicokapitaal te versterken voor jonge innovatieve snelgroeiende ondernemingen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft in 2014 in haar rapport over het Nederlandse innovatiebeleid de fonds-in-fonds-aanpak van DVI als een goed voorbeeld bestempeld.2 Er is in dit marktsegment immers vooral behoefte aan risicodragend kapitaal en niet aan een subsidie of een garantiestelling.
Is het mogelijk om de opzet en werkwijze van DVI dusdanig aan te passen dat de verhouding in de eindbestemming van de investeringen wordt omgedraaid, of dat op zijn minst meer dan de helft van de investeringen in Nederland belandt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opzet en werkwijze zijn in meerjarige contracten vastgelegd. Als de onderliggende fondsen op dezelfde wijze blijven investeren, is de verwachting dat met behulp van DVI circa vier keer het bedrag dat de Nederlandse overheid heeft geïnvesteerd in DVI, wordt geïnvesteerd in Nederlandse ondernemingen.
Hoe verklaart u de beheerskosten van DVI van 12%, die daarmee 7,17 miljoen euro ten opzichte van een totale investering van 60,3 miljoen euro bedroegen? Vindt u deze beheerskosten niet te hoog en wat kunt en wilt u daaraan veranderen?
Het genoemde bedrag van € 7,17 miljoen is een optelsom van alle beheerskosten die sinds 2013 zijn gemaakt. Het is daarnaast gebruikelijk dat de beheersvergoeding van fondsen wordt gerelateerd aan de fondsomvang, en niet aan het geïnvesteerde kapitaal. EIF ontvangt als programmamanager van DVI een beheersvergoeding van 0,75% van de fondsomvang. Dit is lager dan in de markt gangbaar is. De beheersvergoeding van EIF wordt naar rato gedragen door de investeerders in DVI.
Bent u bereid om uw beleid op dit terrein te heroverwegen en op zoek te gaan naar een aanpak die de beschikbare middelen veel effectiever ten goede laat komen aan de kapitaal- en investeringsbehoefte van Nederlandse startups of kunt u overtuigend beargumenteren waarom deze methode superieur is (of zal blijken te zijn) aan andere mogelijke marsroutes?
Permanent evalueer ik of de aanpak op doeltreffender en doelmatiger wijze kan plaatsvinden, ook via reguliere evaluaties van mijn risicokapitaalinstrumentarium. In 2018 zal het risicokapitaalinstrumentarium, waaronder DVI, worden geëvalueerd en ik zal uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten en mijn bevindingen daarbij informeren.
Het alarmerend bericht over door mest verontreinigd grondwater |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over waterbedrijven die alarm slaan over verontreinigd grondwater?1
Ja.
Is u bekend dat er in Frankrijk en Duitsland tientallen waterleidingbedrijven zijn die al jarenlang programma's hebben waarbij (bijna) alle landbouw in een grondwaterbeschermingsgebied biologische landbouw moet zijn en waarbij ook afzetprogramma’s ontwikkeld zijn?2
Ja.
Kent Nederland een dergelijk programma? Zo ja, welk programma is dat en wat zijn de ervaringen? Zo nee, deelt u de mening dat dit ook een goed concept voor Nederlandse drinkwaterwingebieden kan zijn om zo minder uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en nitraat naar het grondwater te bewerkstellingen?
Nederland heeft vergelijkbare doelstellingen als Duitsland en Frankrijk op het gebied van landbouw en grondwaterbeschermingsgebieden, maar kiest voor een iets andere aanpak. De Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater geeft richting aan de ambitie aangaande chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. De betrokken partijen sturen op de samenhang en voortgang van lopende (deel)trajecten op het gebied van waterkwaliteit, drinkwater en zoetwater en geven waar nodig een extra impuls aangaande de drie prioriteiten nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Water als bron voor drinkwater vormt hierbij een specifiek aandachtspunt. Voor de inzet en concrete acties in het kader van de Delta-aanpak verwijs ik naar Kamerstuk 27 625, nr. 379.
Verder is in het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018 – 2021, dat momenteel ter inzage ligt in het kader van de uitvoering van de milieueffectrapportage, een maatwerkaanpak voorzien voor veertig drinkwaterwinningen waar risico bestaat op te hoge nitraatuitspoeling naar het grondwater. Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een bestuursovereenkomst tussen rijksoverheid, betrokken provincies, landbouwbedrijfsleven en drinkwaterbedrijven, waarbij genoemde partijen maatwerkplannen ontwikkelen en uitvoeren om te komen tot een vermindering van de nitraatuitspoeling. Doel is om binnen de looptijd van het actieprogramma afdoende maatregelen te nemen om uiterlijk gedurende het zevende actieprogramma blijvend aan het doel van de Nitraatrichtlijn te voldoen.
In verschillende grondwaterbeschermingsgebieden zijn ervaringen opgedaan om met bovenwettelijk maatwerk de nitraatuitspoeling op agrarische bedrijven te verminderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projecten Duurzaam Schoon Grondwater (Z-Limburg), Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Liemers (Gelderland), Boeren voor Drinkwater (Overijssel) en Grondig boeren voor Water (Drenthe). Deze projecten kunnen onderdeel uitmaken van de beoogde maatwerkaanpak van de regionaal resterende knelpunten.
Vindt u dit project interessant? Zo nee, waarom niet? Indien u dit project wel interessant vindt, bent u bereid onderzoek te doen en dit samen met de waterleidingbedrijven, landbouwsector en andere partijen op te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door dit programma de zuiveringskosten in de toekomst zullen dalen of minder zullen stijgen dan zonder dit programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat reden genoeg om met een vergelijkbaar programma aan de slag te gaan?
De Nitraatrichtlijn bevat de verplichting om verontreiniging met nitraat uit agrarische bronnen terug te dringen en verontreiniging te voorkomen. Daarnaast mag vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW) de kwaliteit van de drinkwaterbronnen niet verslechteren en is er een inspanningsverplichting om de kwaliteit te verbeteren met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning.
Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater en met de maatregelen onder de Nitraatrichtlijn en de KRW wordt ingezet op het realiseren van deze doelen. Met regionale en landelijke analyses onder de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater wordt getoetst in hoeverre aan deze doelen wordt voldaan en of extra maatregelen nodig zijn.
Maatregelen worden in de huidige praktijk van uitvoering van de KRW en de Nitraatrichtlijn reeds getoetst op doelbereik, uitvoerbaarheid, kosten- en milieueffectiviteit. Het (verplicht) laten uitvoeren van nieuwe kosten-batenstudies is dus niet nodig.
Wilt u waterleidingbedrijven of provincies verplichten kosten-batenstudies te laten uitvoeren voor dergelijke programma’s en de steeds hogere schadekosten voor waterzuivering openbaar te maken? Moeten waterleidingbedrijven hun klanten vragen of zij ook dergelijke programma’s willen om toekomstige kosten voor zuivering te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat bontartikelen in tien Europese landen onjuist worden gelabeld |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onjuiste labeling van bontartikelen in tien Europese landen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Fur Free Alliance waaruit blijkt dat er bij 68% van de onderzochte bontartikelen niet conform Europese wetgeving is gelabeld?
Bedrijven en merken in de kleding- en textielsector behoren zich aan de etiketteringsregels zoals gesteld in de Verordening (EU) nr. 1007/2011 (hierna: Textielverordening) te houden. Wanneer de onderzochte bontartikelen onjuist geëtiketteerd zijn, vind ik dat verontrustend. Hiermee komt het doel van de Textielverordening, consumentenbescherming door consumenten van juiste productinformatie te voorzien zodat zij bewuste aankoopkeuzes kunnen maken, in het geding.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strikte naleving van de labelingsplicht?
De Textielverordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat. Signalen dat de verordening niet wordt nageleefd, neem ik ernstig.
Misleidende handelspraktijken, waarbij onjuiste informatie wordt verstrekt waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten, zijn verboden bij Richtlijn 2005/29/EG van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en vallen onder Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Ik zal daarom het rapport van de Fur Free Alliance «Fur labelling problems in the EU-market» agenderen in de EU Commissiewerkgroep «Commission Expert Group on Textile Names and Labelling», om te bespreken hoe de naleving van de labellingplicht verbeterd kan worden. Verder zal ik het rapport onder de aandacht brengen van het EU Platform on Animal Welfare, dat is ingesteld als expertgroep voor dierenwelzijn van de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt momenteel gecontroleerd in hoeverre de lidstaten de labelingsplicht naleven en worden hierover cijfers verzameld door de handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten?
Bedrijven en merken zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de labellingplicht zoals voorgeschreven in de Textielverordening.
De handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten hebben op grond van diezelfde verordening de verantwoordelijkheid om hier op toe te zien.
Voor zover ik weet zijn er geen gegevens over Europese naleving van de handhavingsdiensten beschikbaar. Het toezicht van de NVWA is reactief, wat betekent dat de NVWA naar aanleiding van meldingen of vragen optreedt.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek heeft gedaan naar naleving van de labelingsplicht in Nederlandse winkels en hoe vaak er overtredingen werden geconstateerd sinds het onderzoek dat Bont voor dieren in 2014 heeft verricht?
Stichting Bont voor Dieren heeft in 2014 een steekproef gedaan waaruit bleek dat niet alle textielproducten die echt bont bevatten, zijn gelabeld zoals de Textielverordening voorschrijft. Bont voor Dieren heeft van de door hen veronderstelde overtredingen melding gemaakt bij de NVWA.
In navolging van de melding is het door Bont voor Dieren aangegeven bedrijf begin 2015 door een inspecteur van de NVWA bezocht. Er is een schriftelijke waarschuwing opgemaakt, omdat niet werd voldaan aan de labellingplicht. Tevens is een vervolginspectie ingesteld bij een toeleverancier van dit bedrijf. Ook hier is een schriftelijke waarschuwing opgemaakt voor eenzelfde overtreding.
Uw Kamer is hiervan op de hoogte gesteld op 1 februari 2016 (Kamerstuk 26 485, nr. 216). Na deze melding is er door de NVWA verder geen onderzoek gedaan naar naleving van de labellingplicht.
Kunt u zich voorstellen dat consumenten de huidige formulering op de etiketten verwarrend vinden? Zo ja, bent u bereid om het verzoek van de Fur Free Alliance om begrijpelijke en volledige labelingsvoorschriften in te voeren kracht bij te zetten door hier in zowel Europees als bilateraal verband voor te pleiten, zoals u ook in een eerder stadium heeft gedaan?
Ja. De door de Textielverordening voorgeschreven zinsnede «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong» is redelijk abstract geformuleerd. Vanuit Nederland is in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor consumenten, en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt «bevat bont» zou moeten komen te staan. De Commissie heeft destijds echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Ik ben bereid om ook dit punt van begrijpelijke informatie voor consumenten onder de aandacht brengen van de eerder genoemde Commission Expert Group en het EU Platform on Animal Welfare. Tevens zal ik het punt onder de aandacht brengen van de Werkgroep Dierenwelzijn van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel. In dit convenant is immers afgesproken dat partijen zich inspannen om uiterlijk in 2018 te komen tot op EU-niveau eenduidige en direct zichtbare labelling van producten, waarbij wordt aangegeven welke diersoort verwerkt is in het kledingstuk en de wijze waarop het dierlijk materiaal is verkregen.
Deelt u de mening dat artikel 12 van de EU-verordening nr. 1007/2011 moet worden uitgebreid, zodat zij ook zal gelden voor producten die online te koop worden aangeboden en tevens voor andere producten dan textiel waarin bont is verwerkt, ongeacht de hoeveelheid? Zo ja, bent u bereid met de Kamer te delen hoe u dat wilt bereiken?
Artikel 12 van de Textielverordening is van toepassing op alle textiel met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong dat binnen de EU wordt verkocht, ongeacht of dat via een winkel of online wordt aangeboden. Een uitbreiding van artikel 12 is dus niet nodig.
Uitbreiding van artikel 12 naar andere producten dan textiel, waarin bont is verwerkt is, acht ik gewenst. Het is belangrijk dat consumenten zich bewust zijn van wat ze kopen en in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Ook deze punten zal ik onder de aandacht brengen van de genoemde organisaties in het antwoord op vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van het op 28 september verschenen onderzoek door het Overseas Development Institute (ODI) en het Climate Action Network Europe (CAN-E) over de wijze waarop Nederland de fossiele sector ondersteunt door middel van subsidies, belastingmaatregelen, publieke investeringen en investeringen door staatsbedrijven?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het rapport dat de fossiele sector met deze publieke middelen en instrumenten voor meer dan 7 miljard per jaar wordt ondersteund?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 4 oktober2, waarin ik al ingegaan ben op de bevindingen uit dit rapport.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland zich al in 2009, als lid van de EU en daarmee als lid van de G20, gecommitteerd heeft aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies? Weet u dat de G7 in 2016 besloot dat alle inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen in 2025 uitgebannen moeten zijn? Hoe gaat u deze afspraken waarmaken?
Ja, Nederland heeft zich gecommitteerd aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies. Nederland heeft hiertoe in de afgelopen jaren verschillende stappen gezet, zoals het afschaffen van de vrijstelling op rode diesel. Zoals ik ook in mijn brief van 4 oktober heb aangegeven2, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, maar is het gericht op andere doeleinden, zoals het stimuleren van innovatie of het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie.
Klopt het dat Nederland geen overzicht publiceert van alle subsidies die Nederland verleent aan de fossiele industrie? Zo nee, deelt u de mening dat dit noodzakelijk is om na te kunnen gaan of de beloftes om subsidies voor fossiele brandstoffen te beëindigen na worden gekomen?
Overzichten die een specifiek onderscheid maken tussen bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren en bedrijven die hernieuwbare vormen van energie benutten en/of produceren, zijn niet voorhanden, aangezien dat onderscheid in de begrotingen niet wordt gemaakt. Zoals hiervoor aangegeven, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, en is er dus ook geen sprake van directe, specifieke steun aan deze bedrijven.
Kunt u een overzicht presenteren van alle financiële steun die Nederland verleent aan de fossiele industrie (inclusief fiscale maatregelen, publieke financiering en investeringen door staatsbedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe deze ondersteuning zich verhoudt tot de ondersteuning van duurzame initiatieven en projecten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat de overheid ervoor zorgen dat Nederland alle publieke middelen (directe subsidies, belastingmaatregelen, publieke financiering en investeringen van staatsbedrijven) niet langer gebruikt om de fossiele industrie te ondersteunen, maar deze in plaats daarvan gaat inzetten om de energietransitie te versnellen?
Zoals hiervoor aangegeven, is er geen sprake van directe, specifieke steun aan bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren. In de Energieagenda heeft het kabinet aangeven dat het akkoord van Parijs om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie vraagt, tot dichtbij nul in het jaar 2050.
Bent u bekend met de verwachting van Energiebeheer Nederland (EBN) dat de Nederlandse Staat 70% (5 miljard euro) van de totale kosten voor de ontmanteling van de infrastructuur voor de winning van fossiele brandstoffen voor zijn rekening zal nemen? Deelt u, gelet op het feit dat EBN ook stelt dat deze kosten nog flink hoger zouden kunnen uitvallen, de mening dat het grootste gedeelte van deze rekening niet doorgeschoven moet worden naar de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet? Op welke manier houdt de Nederlandse overheid rekening met de mogelijk hoger uitvallende kosten voor ontmanteling?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de komende twee decennia zal een aanzienlijk deel van de nu nog producerende olie- en gasvelden en de bijbehorende olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken en -installaties, putten, pijpleidingen en kabels) het einde van de economische levensduur bereiken. Waar er geen mogelijkheden en vooruitzichten zijn voor inzet van die infrastructuur voor hergebruik of ander gebruik, is de industrie verantwoordelijk voor veilige en milieuvriendelijke ontmanteling en verwijdering van haar faciliteiten en zal zij daartoe uit hoofde van de Mijnbouwwet moeten overgaan. Dat geldt ook voor mijnbouwwerken en gaswinningslocaties op land. Naar inschatting van EBN zullen de kosten van deze ontmanteling en verwijdering («decommissioning») van de Nederlandse olie- en gasinfrastructuur ca. € 7 mrd bedragen. Als deelnemer namens de Nederlandse Staat in de olie- en gaswinning in Nederland is het aandeel van EBN, zowel in de opbrengsten van de olie- en gaswinning als in de kosten van deze decommissioning, 40%. In aanmerking nemende dat voor mijnbouwondernemingen de kosten van decommissioning fiscaal aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting en de specifieke mijnbouwafdrachten, komt de facto ca. € 5 mrd van de geschatte kosten voor rekening van de Staat.
Om de verwachtingen en gevolgen ten aanzien van decommissioning in kaart te brengen en om in het kader van de energietransitie (synergie met windenergie, opslag van CO2 en waterstof, geothermie) de mogelijkheden voor hergebruik en ander gebruik van de olie- en gasinfrastructuur te onderzoeken, te coördineren en te faciliteren, heeft EBN eind vorig jaar in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, mijnbouwbedrijven (operators) en de toeleverende industrie, en met input van maatschappelijke organisaties, het «Netherlands Masterplan for Decommissioning and Re-use» opgesteld. Dit plan inventariseert de onderwerpen en de wijze waarop op een veilige, duurzame, effectieve en kostenefficiënte wijze de infrastructuur van de Nederlandse olie- en gaswinning kan worden ontmanteld en verwijderd en waar mogelijk kan worden hergebruikt. Het resultaat van een van de aanbevelingen van het Masterplan is de oprichting op 10 oktober jl. van het National Platform for Re-use and Decommissioning (Nexstep). Dit Platform gaat de aanbevelingen van het Masterplan verder uitwerken.