Misstanden in de pakketbezorging. |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mona Keijzer (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 20 september «Wie is verantwoordelijk als pakketbezorging fout gaat?»1 en het Volkskrant-artikel «De prijs van gratis bezorging»2?
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in bijna de helft van de gevallen er weleens iets mis gaat met de bezorging van pakketten?3
Het is bijzonder vervelend voor een consument wanneer er iets mis gaat met de bezorging van een poststuk of pakketje. Het Ministerie van EZK beschikt echter niet over informatie waarmee de constatering gestaafd kan worden dat er in bijna de helft van de gevallen iets mis zou gaan. En uit het artikel van Radar blijft ongewis hoe dit onderzoek precies is uitgevoerd. Het totaal aantal bezorgde pakketten in Nederland in 2020 bedroeg 586,3 miljoen. Uit navraag bij DHL en PostNL komt naar voren dat meer dan 98% van alle pakketten op de beloofde dag wordt bezorgd.4
De Consumentenbond rapporteerde in februari 2021 dat zij in 2020 zo’n 13.000 klachten heeft gekregen over pakketjes die niet goed of niet op tijd zijn bezorgd.5 Dat waren 44% meer klachten dan in het jaar ervoor. Daar tegenover staat een flinke stijging van het binnenlands pakketvervoer ten opzichte van het jaar ervoor.6 Deze sterke volumestijging kan worden toegeschreven aan de coronapandemie. Met een dusdanige stijging van het volume lijkt een stijging van het aantal klachten niet exceptioneel. De pakketvervoerders hebben alle zeilen moeten bijzetten om deze toename logistiek te kunnen bolwerken in een uitzonderlijke periode. Dat alles neemt niet weg dat bedrijven er alles aan moeten doen om problemen in de bezorging en klachten van klanten en van bezorgers te voorkomen of op te lossen.
Bent u het eens dat dit aantal fouten bij de bezorging veel te hoog is, er hierover veel ergernis bij mensen bestaat, en dat hiertegen dus maatregelen genomen dienen te worden? Bent u daarom bereid om pakketbezorgbedrijven, zoals PostNL en DHL, hierop aan te spreken?
Fouten van een bedrijf, of een mindere kwaliteit van dienstverlening dan verwacht, zijn uiteraard altijd onfortuinlijk. Wel is het van belang om daarbij rekenschap te geven van het feit dat het aantal klachten bezien moet worden in relatie tot het totale volume aan bezorgde pakketten (zie ook het antwoord op vraag 2). De pakketmarkt is verder een markt waar verschillende vervoerders actief zijn. Op een dynamische markt zoals de pakketmarkt is een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats, zeker zolang klanten meerdere keuzeopties hebben en er verschillende manieren zijn om indien nodig een klacht in te dienen. Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staan de procedures beschreven voor het afhandelen van klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de Geschillencommissie Post en Telecom, de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Consumentenbond en via online consumentenplatforms klachten worden ingediend over de pakketbezorging. Tenslotte biedt de regelgeving rondom koop op afstand op meerdere vlakken bescherming aan de consument. Deze bescherming betreft onder andere ook online bestelde producten die niet geleverd zijn, of beschadigd zijn afgeleverd.
Deelt u ook de mening dat een van de voornaamste redenen dat het in zoveel gevallen met het bezorgen van de pakketten misgaat, de enorme druk is, zowel qua tijd als geld, die pakketbezorgers door pakketbezorgbedrijven wordt opgelegd? Bent u het daarom ook eens dat pakketbezorgers ook betaald zouden moeten worden bij retouren en een tweede of derde keer bezorgen?
Allereerst: de tweede of derde bezorgpoging is volgens PostNL geen standaard onderdeel meer van haar dienstverlening: Men geeft aan dat het pakket dat niet geleverd kan worden, in nagenoeg alle gevallen aan het einde van de rit wordt afgeleverd bij een pakketpunt. De bevraagde pakketvervoer- ders geven daarbij aan dat zowel de werknemer die in vaste dienst is, als de bezorgondernemer, wordt betaald voor alle werkzaamheden waaronder het afleveren op het pakketpunt. Datzelfde geldt voor het in ontvangst nemen van een retourpakket.
Dergelijke afspraken over de werkwijze rondom bezorgpogingen en retouren zijn -in theorie-overigens ook goed te maken tussen transportbedrijven en onderaannemers of zzp-ers in het kader van afspraken over bezorgdiensten die voor een bepaald tarief geleverd worden. Het is niet ondenkbaar dat in dergelijke overeenkomsten ook iets wordt afgesproken over zaken als bezorgpogingen. Verder zijn de bij de op te stellen overeenkomst betrokken partijen verantwoordelijk om in die afspraken de bestaande wettelijke kaders te respecteren.
Zoals aangegeven arriveert 98% van de pakketjes op de beloofde dag (zie ook antwoord/vraag 2).
In de situaties waar misstanden of klachten ontstaan, vormen de reeds bestaande wettelijke regels ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden het uitgangspunt. Deze dienen door betrokken bedrijven nageleefd te worden. Het is van belang dat conform het wettelijk kader wordt gewerkt waarbinnen de arbeidsovereenkomst valt. Verder bestaat een (gezamenlijke) verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers om daar bovenop goede afspraken te maken.
Navraag bij DHL en PostNL leert dat de eigen bezorgers (in vaste dienst) op basis van een arbeidsovereenkomst werken. Daarbij heeft de medewerker pauze conform vigerende regelgeving, wordt alle werktijd betaald en is er recht op toeslagen, conform de overeengekomen cao.
Vindt u het daarom ook schokkend om te zien hoe PostNL, via subcontracting, haar pakketbezorgers uitknijpt waardoor zij welhaast gedwongen zijn om illegale praktijken te ondernemen om toch nog het hoofd boven water te houden?
Ondernemingen hebben de mogelijkheid om werk uit te besteden. Wel moeten ze hierbij de geldende wet- en regelgeving naleven. Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om – aanvullend op de geldende arbeidswetgeving – afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht.
Met betrekking tot het uitbesteden van werk aan bezorgondernemers geeft PostNL aan dat het op basis van een tariefmodel gesprekken voert met ondernemers. De tarieven worden ten minste één keer per jaar met de ondernemer vastgesteld. PostNL meldt ondernemers te stimuleren om pakketbezorgers in loondienst te nemen en PostNL betaalt hiervoor een toeslag. Zodoende zou zij de ondernemers in staat stellen om pakketbezorgers conform de cao te betalen. PostNL meldt de Minister van EZK verder dat de tarieven die zij betaalt, erop gericht zijn dat ondernemers een reële marge kunnen maken.
Zoals aan uw Kamer gemeld in beantwoording op eerdere Kamervragen7 meldden betrokken partijen dat zij regelmatig met elkaar in overleg treden over onder andere de bezorgtarieven en het zogenaamde «stoptarief». De Belangenvereniging voor Pakket Distributie (BVPD) heeft destijds aangegeven een civiele procedure te overwegen als deze gesprekken onvoldoende zouden opleveren. In april van dit jaar heeft BVPD PostNL gedagvaard vanwege onderbetaling.8 Op 26 oktober meldde de Volkskrant dat de overeenkomst met de onderaannemer, die tevens voorzitter is van de BVPD, door PostNL is opgezegd. Het proces dat is aangespannen, dient waarschijnlijk begin volgend jaar.9
Bent u het daarom ook eens dat het onwenselijk is dat pakketbezorgers vaak meer dan 200 stops per dag moeten maken, waardoor zij geen pauzes kunnen houden?
Het is belangrijk dat pakketbezorgers hun werk gezond en veilig kunnen verrichten en voldoende pauze kunnen houden. Het recht op pauze is daarom wettelijk vastgelegd in de Arbeidstijdenwet.
De werkgever is verplicht het werk zodanig te organiseren dat een werknemer gebruik maakt van de wettelijke pauzetijden. Deze plicht is van overeenkomstige toepassing op zzp’ers in het wegvervoer.
DHL meldt dat het aantal stops waarop zij ritten inplannen, gebaseerd wordt op een gemiddelde dat voortkomt uit de werkelijk gemeten aantallen van die route. Aantallen van 200 stops zijn volgens DHL uitzonderlijk, maar kunnen voorkomen in wijken met hoge dichtheid.
Daarbij merk ik wel op dat bedrijven bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden zijn aan het naleven van de Arbeidstijdenwet- en regelgeving, maar eveneens aan de wettelijke regels rondom arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
In hoeverre voldoen pakketbezorgbedrijven aan de verplichting uit de Postwet om 80% van de bezorgers via een arbeidsovereenkomst in dienst te hebben?
Volgens artikel 2 van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Volgens de definitie in de Postwet 2009 is een postbezorger iemand die geadresseerde brieven en geadresseerde periodieken op afzonderlijke adressen aflevert. Daarnaast kunnen sorteerwerkzaamheden, indien deze worden verricht naast de bezorging, ook tot de definitie van postbezorger behoren. Het bezorgen van pakketten valt niet onder deze definitie en het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 heeft derhalve ook geen betrekking op pakketvervoerders.
Houdt u ook toezicht op het naleven van de verplichtingen op grond van de Postwet? Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Op grond van artikel 37 van de Postwet is de ACM belast met het toezicht op de naleving van de eisen en verplichtingen uit de Postwet 2009. Dit heeft in het verleden verschillende malen geleid tot bestuurlijke handhaving. Verder rapporteert de ACM periodiek over de ontwikkelingen op de post- en pakketmarkt, onder meer via de jaarlijkse Post- en Pakketmonitor. De Minister van EZK is verantwoordelijk voor het wettelijk stelsel, waaronder de uitvoering van de periodieke wettelijke evaluatie van de UPD. Deze evaluatie zal dit jaar opnieuw worden gestart. De Minister van EZK verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de uitkomsten van deze evaluatie te kunnen informeren.
Wat vindt u ervan dat, zoals de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ook aangeeft, misstanden in de pakketbezorgbranche eerder regel dan uitzondering zijn?
Al eerder10 meldde ik u dat ik groot belang hecht aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers. Dat onder meer de Inspectie SZW misstanden heeft geconstateerd in de pakket- en koerierssector, vind ik ernstig. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van hun werknemers.
Helaas blijkt uit de geconstateerde misstanden dat de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de sector wordt nageleefd. Bij geconstateerde misstanden kunnen, afhankelijk van de overtreding, door verschillende toezichthouders boetes en andere sancties worden opgelegd.
Welke aanvullende acties heeft de Inspectie SZW tot op heden ondernomen om deze misstanden aan te pakken? Gaat u de Inspectie SZW aansporen om zichtbaarder en actiever de pakketbedrijven aan te spreken en aan te pakken?
De Inspectie SZW hanteert als onafhankelijke toezichthouder een risicogerichte en programmatische aanpak ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. Het programma Transport en Logistiek legt de focus op het terugdringen van oneerlijke concurrentie en van onderbetaling, illegale tewerkstelling, arbeidsuitbuiting en het gebruik van schijnconstructies in onder meer de pakket- en koerierssector. Binnen dit programma heeft de Inspectie een speciaal project in die sector opgezet om misstanden aan te pakken en eerlijk werk in de gehele keten te bevorderen. In 2019 heeft de Inspectie bij 65% van onderzoeken een of meerdere misstanden geconstateerd, zoals onderbetaling, contante loonbetaling, ontbrekende of onvolledige urenadministraties en illegale tewerkstelling. Met de inzet van verschillende handhavingsinstrumenten beoogt de Inspectie een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Onder meer door het uitvoeren van risicogerichte controles en het opleggen van boetes bij geconstateerde overtredingen. Zo heeft de Inspectie onlangs na een uitgebreid onderzoek verschillende boetes opgelegd voor een totaalbedrag van 828.000 euro tegen een grote pakketorganisatie en vier opdrachtnemers (subcontractors) in dezelfde werkgeverketen. Daarnaast confronteert de Inspectie grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met feitelijke misstanden die zich in de werkgeversketen voordoen. Dat doet de Inspectie door met alle grote marktpartijen het gesprek aan te gaan en hen aan te zetten tot versterking van hun interne beheersprocessen. Deze aanpak is in 2020 gestart en zal in 2022 worden geëvalueerd. Mede naar aanleiding daarvan kan worden bepaald of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u het eens met de stelling dat de pakketbezorgbedrijven, in het kader van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS), ketenaansprakelijk zijn voor de misstanden bij de onderaannemers die voor hen aan het werk zijn?
Het is voorstelbaar dat prijsdruk in de markt kan leiden tot druk op kosten, waaronder loonkosten. Werkgevers moeten zich evenwel houden aan vigerende geldende wet -en regelgeving, waaronder de Wet op het minimumloon (WML). Werkgevers en werknemers kunnen in samenspraak komen tot aanvullende afspraken over arbeidsvoorwaarden en omstandigheden bovenop geldende wet- en regelgeving. Het hanteren van vergoedingen onder een bepaald minimum kan daarmee beteugeld worden.
Op grond van de ketenaansprakelijkheid voor niet uitbetaald loon kan een werknemer zijn werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betaling van het loon waar hij of zij recht op heeft. Wanneer de loonvordering bij genoemde partijen niet kan worden geëffectueerd, kan de werknemer naar alle volgende schakels in een opdrachtketen gaan om zijn rechten zeker te stellen. Hieruit volgt dat een opdrachtgever aansprakelijk kan worden gesteld voor onderbetaling van nog niet ontvangen loon door een onderaannemer.
Zo ja, hoe kan het dan zo zijn dat pakketbezorgers zo worden uitgeknepen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u ook van mening dat, kijkend naar de eerdere resultaten van het onderzoek van de Inspectie SZW, deze bezorgbedrijven onvoldoende verantwoordelijkheid nemen in het bestrijden en oplossen van alle misstanden?
Zoals gemeld onder het antwoord op vraag 10 kan, mede naar aanleiding van de bevindingen van de Inspectie, worden afgewogen of er aanleiding is tot aanvullende maatregelen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Beroepsgoederenvervoer over de weg, waar het personeel dat in loondienst is bij onderaannemers in de pakketbezorging onder valt, wordt nageleefd? En bent u bereid om hier extra inzet op te plegen om de naleving van deze cao door de onderaannemers te bevorderen?
Het is belangrijk dat afspraken uit een cao worden nageleefd. De cao-partijen zijn primair verantwoordelijk voor (het toezicht op) de naleving van de cao-voorwaarden. De sociale partners kunnen een verzoek indienen bij de Inspectie SZW voor ondersteuning bij het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. De Inspectie kan nader onderzoek uitvoeren en maakt een rapport op van de bevindingen. De sociale partners kunnen dit rapport gebruiken in een civiele procedure bij de rechtbank.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de misstanden in de pakketbezorgbranche aangepakt gaan worden?
Binnen bestaande regelgeving bestaat sinds 1 januari 2016 de mogelijkheid tot een civielrechtelijk bestuursverbod.11 De Inspectie kan bij een geconstateerde overtreding de persoon beboeten die persoonlijk verweten kan worden dat deze feitelijk leiding geeft aan de verboden gedraging, ook als deze persoon formeel niet de werkgever is. In de Kabinetsreacties op de aanbevelingen van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer is aangegeven dat momenteel de mogelijkheden worden verkend voor een bestuursrechtelijk bestuursverbod dat effectief is voor het domein van de arbeidswetten die zien op eerlijk werk.12
In de antwoorden op vraag 11 en 12 is aangegeven dat reeds sprake is van ketenaansprakelijkheid ten aanzien van niet betaald loon. Verder geldt dat, voordat we kunnen spreken over veranderende aansprakelijkheid voor gezond en veilig werken, eerst gekeken moet worden naar de verantwoordelijkheidsverdeling. Op dit moment is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Traditioneel is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. Met een veranderende arbeidsmarkt zien we dat deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 204013 is opgenomen dat er wordt gekeken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Nadat ik het SER-advies heb ontvangen, zal ik Uw Kamer verder informeren over de loop van het proces rond de vorming van een beleidsagenda 2022–2025, zoals ik reeds aangekondigde in mijn brief van 15 juni 2021.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de top, directeuren van deze pakketbezorgbedrijven, rechtstreeks aansprakelijk gesteld kan worden voor de omstandigheden in de hele keten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat consumenten alleen een klacht over het bezorgbedrijf bij de verzender van het pakket kunnen indienen en niet bij het bezorgbedrijf zelf?
Het is goed voorstelbaar dat consumenten met een klacht over bezorging willen kunnen aankloppen bij de partij die deze dienst uitvoert, namelijk het pakketbezorgbedrijf. Toch bestaan belangrijke voordelen aan de wijze waarop klachten nu door consumenten kunnen worden ingediend.
Op het moment dat de consument een product online bestelt, zoals bij een webshop, gaat de consument een contractuele relatie aan met de verkoper. De webshop geeft vervolgens een opdracht aan een pakketvervoerder om het pakket te bezorgen. Dit leidt tot een contractuele relatie tussen de webshop en de pakketvervoerder. De consument wordt beschermd en zijn rechten in relatie tot koop op afstand geborgd via het Burgerlijk Wetboek.14 De webshop dient de afspraken die bij de koop door de consument zijn gemaakt na te komen, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van het product en de bezorging bij de consument. Worden deze afspraken niet nagekomen, bijvoorbeeld ten aanzien van het bezorgen, dan kan de consument daarvoor bij de webshop terecht als aanspreekpunt. Wat de Minister van EZK betreft is het wenselijk dat de consument één aanspreekpunt heeft wanneer hij van mening is dat de afspraken die zijn gemaakt bij de koop niet worden nagekomen.
Op het moment dat een consument een klacht over de bezorging bij de webshop indient, is de webshop aansprakelijk en dient deze zijn verantwoordelijkheid te nemen om te zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen, bijvoorbeeld door in contact te treden met de pakketvervoerder waarmee hij een overeenkomst heeft. De klachten die webshops krijgen van consumenten over de kwaliteit van de dienstverlening van de pakketvervoerder kunnen een belangrijke signaalfunctie hebben ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening van de pakketvervoerder. De webshop kan op basis van deze signalen concluderen dat het kwaliteitsniveau van de dienstverlening van de pakketvervoerder niet volgens verwachting is, om vervolgens te overwegen over te stappen naar een concurrent. De ervaringen van consumenten met de dienstverlening van de pakketvervoerders dragen zodoende bij aan gezonde concurrentie op de pakketmarkt. Wanneer de klachten niet bij de verzender van het pakket terecht komen, maar bij de pakketvervoerder zelf, gaat de signaalfunctie richting de afzender van het pakket (deels) verloren.
Kunt u toelichten waarom het op dit moment niet mogelijk is dat consumenten een klacht over de verzending bij het bezorgbedrijf kunnen indienen, maar alleen bij de verzender van het pakket? Bent u bereid om het voor consumenten wel mogelijk te maken om een klacht in te dienen bij het bezorgbedrijf?
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 17 zijn er voordelen aan het feit dat de consument de klacht bij de verzender van het pakket indient. Het feit dat de consument één aanspreekpunt heeft voor alle afspraken die bij de koop worden gemaakt, biedt duidelijkheid. Het is op dit moment niet wenselijk om afbreuk te doen aan deze eenduidigheid, met name ten aanzien van welke partij aansprakelijk is. De bevraagde pakketbedrijven geven aan dat een klacht indienen altijd mogelijk is, ook door de ontvanger. Deze bedrijven geven aan hun best te zullen doen om de consument zo goed mogelijk van dienst te zijn. Alleen aansprakelijk stellen, is voorbehouden aan de verzender.
Vindt u bovendien dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een sterkere rol dient te krijgen om de misstanden voor consumenten aan te pakken?
Er zijn geen signalen ontvangen dat de ACM over onvoldoende instrumenten beschikt om de belangen van de consument in dit verband te kunnen borgen. De voormalige Staatssecretaris van EZK heeft verder in eerdere communicatie met uw Kamer15 geconstateerd dat de markt tot op heden zelf zorgt voor goede en betaalbare pakketbezorging, en dat er daarom geen reden bestaat voor overheidsingrijpen in de vorm van sectorspecifieke regelgeving voor de binnenlandse pakketmarkt. Het hoge niveau van generieke consumentenbescherming zoals we dat in Nederland kennen, evenals de bevoegdheden die de ACM reeds heeft, volstaat op dit moment in deze specifieke casus.
Zou het een idee zijn om tot een keurmerk pakketbezorgbedrijven te komen, waarbij bepaalde kwaliteitseisen richting de consumenten worden vastgelegd?
Keurmerken kunnen consumenten helpen bij hun aankoopbeslissing, met name als de keuze en de kwaliteitsverschillen groot zijn. Of de introductie van een keurmerk bijdraagt aan een goed werkende markt is aan de betrokken bedrijven. Het reeds bestaande keurmerk Thuiswinkel Waarborg is een goed voorbeeld van dergelijke zelfregulering. De rekentool Bewust Bezorgd, waarmee de consument de CO2-impact van een bezorgmethode kan berekenen, is een ander voorbeeld van een initiatief vanuit de sector zelf.
Het is aan de sector om op dit punt aan consumenten de mogelijkheid te bieden van een meer bewuste bezorging.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Daar waar mogelijk is volgtijdelijk en separaat invulling gegeven aan beantwoording.
De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
Ongelijke toeslagen voor studenten met een beperking |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Nog steeds ongelijke toeslagen voor studenten»?1
Ja.
Vindt u het ook kwalijk dat er nog steeds studenten met een beperking minder studietoelage krijgen dan is toegezegd?
Net als mijn ambtsvoorgangers vind ik het – mede gelet op de kwetsbare positie van de doelgroep – van groot belang dat gemeenten nieuwe wetgeving niet afwachten en de hoogte van de IST binnen de huidige wettelijke kaders vaststellen in de geest van de voorgenomen herziening van de genoemde regeling. De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Dit geldt ook voor het bepalen van de hoogte van de IST.
Zoals in beantwoording op de Kamervragen van de leden Werner en Peters is aangegeven3, heeft de toenmalige Staatssecretaris vanwege de vertraging van de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief gemeenten via het Gemeentenieuws van SZW 2020-94 opgeroepen om de IST in de geest van de voorgenomen herziening te verstrekken. Mijn ambtsvoorganger heeft in het SZW Gemeentenieuws 2021-55 gemeenten hier nogmaals toe opgeroepen. Gemeenten is gevraagd de IST vanaf de leeftijd van 21 jaar op 300 euro per maand vast te stellen. Voor studenten jonger dan 21 jaar kunnen gemeenten conform het toepasselijke jeugd-minimumloon een lager bedrag hanteren. Onderstaande tabel geeft de verschillende bedragen weer.
Leeftijd in jaren
Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
Kunt u aangeven welke gemeenten nog steeds onvoldoende studietoelage geven?
De rijksoverheid beschikt niet over informatie over de hoogte van de individuele studietoeslag in afzonderlijke gemeenten. Landelijke cijfers van het CBS laten wel een stijgende lijn zien in de totale uitgaven door gemeenten aan dit instrument: van circa 2,5 miljoen euro in 2017 naar 4,6 miljoen euro in 2019. Het voorlopige beeld van de uitgaven in 2020 is 7,1 miljoen euro.
Kunt u verder aangeven waar het bedrag van 300 euro op is gebaseerd, constaterende dat een student gemiddeld 550 euro per maand verdient en de regering is verzocht, in de unaniem aangenomen motie-Raemakers c.s.2, om de studietoeslag in lijn te brengen met de studieregeling van de Wajong2010?
De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning op grond van de Participatiewet. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven naast een voltijd studie. Ik ben van opvatting dat een hoger bedrag niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. In een brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 20197 is door de toenmalige Staatssecretaris van SZW een bedrag van circa € 300 per maand als uitgangspunt genoemd, in lijn met de motie van het lid Raemakers. Het bedrag is in overleg met gemeenten tot stand gekomen. Die hoogte stelt gemeenten in staat om de uitgaven op te vangen binnen middelen die bij invoering van de Participatiewet zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten (structureel € 35 miljoen8).
Welke maatregelen heeft u genomen om, ondanks dat het wetsvoorstel Breed offensief3 controversieel is verklaard, gemeenten aan te sporen de studietoelage te verhogen naar 300 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk bedrag gemeenten per jaar nodig hebben om alle studenten met een beperking, met terugwerkende kracht over 2021, een studietoelage toe te kunnen kennen?
De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Het meest recente voorlopige beeld van de uitgaven door gemeenten aan de IST in 2020 is 7,1 miljoen euro. Gemeenten hebben dus voldoende financiële ruimte om de uitgaven aan de studietoeslag op te hogen. Zoals eerder benoemd is het vaststellen van de hoogte van de studietoeslag op grond van de huidige wet aan het gemeentebestuur.
Bent u daarnaast bereid, vanwege de eerder genoemde aangenomen motie, om het gelijktrekken, en dus voor veel studenten verhogen, van de studietoelage uit het wetsvoorstel Breed offensief te halen, zodat het wetsvoorstel verhoging studietoelage behandeld kan worden?
De herziening van de IST maakt deel uit van het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet Uitvoeren breed offensief.9 Het wetsvoorstel – dat door de Tweede Kamer op 13 april 2021 controversieel is verklaard10 – bevat een pakket aan maatregelen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan (duurzaam) werk te helpen. Het is niet mogelijk om een ingediend wetsvoorstel te splitsen. Er is verder geen ander voorliggend wetsvoorstel dat in aanmerking komt waarin de herziening van de IST betrokken kan worden. Ik blijf gemeenten verzoeken om, totdat het wetsvoorstel Breed Offensief is aangenomen, conform IST te handelen.
Zo nee, bent u dan bereid om vooruitlopend op het wetsvoorstel gemeenten van meer budget te voorzien om zodoende studenten die nu geen of minder studietoelage ontvangen toch te kunnen compenseren?
Zie antwoord vraag 6.
Kleinschalige evenementen die niet door kunnen gaan wegens corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat horecazaken die voorheen gesloten evenementen mochten organiseren, dat nu niet meer mogen omdat ze een terrasvergunning hebben?
Ja.
Waarom mogen horecaondernemers met een eigen buitenruimte geen kleinschalige evenementen aanbieden, zelfs niet als ze voldoen aan de zelfde eisen als grotere evenement?
Voor eet- en drinkgelegenheden geldt er tot 25 september 2021 een amusementsverbod. Dit in die zin dat is geregeld dat een eet- en drinkgelegenheid slechts mag worden opengesteld voor publiek indien de beheerder er zorg voor draagt dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement is.
Welke specifieke regel zorgt ervoor dat een horecaondernemer met een terrasvergunning geen evenementen mag organiseren?
Dit is vastgelegd in artikel 4.4, eerste lid, onder a van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm).
Snapt u dat deze horecaondernemers niet hun terrasvergunning op willen geven om af en toe een evenement op hun eigen terras te organiseren?
Het is vanzelfsprekend aan de ondernemer om hier een afweging in te maken, maar het is begrijpelijk dat een ondernemer met een eet- en drinkgelegenheid er met deze regeling voor kiest tijdelijk geen evenementen te organiseren.
Hoe beoordeelt u het dat geen kleinschalige evenementen mogen aanbieden, doordat ze een terrasvergunning hebben?
De huidige regels brengen voor ondernemers met een eet- en drinkgelegenheid beperkingen met zich mee, daartoe is echter besloten in reactie op de snelle stijging van het aantal (grotere) clusterbesmettingen gerelateerd aan de horeca en feesten in juli. Op 26 juni jl. is besloten om de samenleving behoedzaam verder open te laten gegaan. Dit met inachtneming van de veilige afstandsnorm of mitigerende maatregelen zoals het gebruik van mondkapjes of toegangsbewijzen voor die gevallen waarin het niet mogelijk of wenselijk was deze afstand te hanteren. Kort daarop was er sprake van een exponentiële toename van het aantal besmettingen. Daarbij waren grote clusters niet alleen tot feesten in disco’s en nachtclubs te herleiden, maar ook tot andere eet- en drinkgelegenheden waar coronatoegangsbewijzen werden ingezet. Gelet op die sterk exponentiële toename van het aantal besmettingen is besloten om de regels voor de horeca, dansvoorzieningen, evenementen en de culturele sector aan te scherpen. Er is voor deze regels dus een duidelijke epidemiologische aanleiding en onderbouwing.
Bent u het met ons eens dat horecaondernemers die voorheen evenementen op hun terras organiseerde en dat nu niet meer mogen economisch gezien een klap krijgen?
Ondernemers die vanwege deze maatregelen geen evenementen kunnen organiseren worden hier inderdaad door geraakt.
Hoe schat u de economische schade voor deze horecaondernemers in?
Het is onduidelijk welk deel van hun inkomsten ondernemers uit deze activiteiten haalden.
Vindt u dat deze ondernemers aanspraak moeten kunnen maken van eventuele verlengde noodsteun voor nachthorecaondernemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Voor ondernemers uit onder andere de horeca die meer dan 30% van hun inkomsten missen door de coronamaatregelen staat onder meer de TVL regeling open. Deze regeling loopt tot en met 30 september 2021. Het Kabinet heeft op 14 september jl. aangekondigd dat vanaf 25 september de maatregelen in de horeca zullen worden versoepeld, waardoor het ook weer mogelijk wordt om evenementen te organiseren. Voor de nachthoreca die na 00.00 gesloten moet blijven wordt een aanvullende regeling ontwikkeld.
Het artikel “Mensen in financiële nood door achterstand bij UWV.’’ |
|
Bart van Kent , Senna Maatoug (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mensen in financiële nood door achterstand bij UWV» van de Telegraaf?1
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van dit artikel. In de brief die ik u tegelijkertijd met deze Kamervragen stuur ga ik in zijn algemeenheid in op deze situatie. In antwoord op uw vragen reageer ik op enkele specifieke elementen.
Vanaf welk jaar werkt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) met voorschotten voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Sinds de inwerkingtreding van de WIA in 2006 bestaat er al de mogelijkheid om voorschotten toe te kennen en worden ook voorschotten toegekend. Het voorschot overbrugt de periode tussen beëindiging van de inkomsten van de WIA-aanvrager (loondoorbetalingsverplichting van de werkgever of de Ziektewetuitkering) en de afgifte van de beslissing over het recht op WIA-uitkering. Het verlenen van een voorschot is bedoeld om te voorkomen dat zij in deze tijdelijk periode waarin nog geen duidelijkheid is over het uitkeringsrecht zonder inkomsten zitten.
Een niet tijdige claimbeoordeling kan plaatsvinden om twee redenen.
Allereerst door redenen die bij de aanvrager liggen. Bijvoorbeeld omdat de WIA-aanvraag te laat is gedaan door de verzekerde. In dat geval kan de WIA-beslissing niet worden afgegeven vóór het einde van de wachttijd en kan een voorschot worden verstrekt om in inkomen te voorzien. Ook als de aanvrager niet naar de afspraken met verzekeringsarts of arbeidsdeskundige kan komen, kan de WIA-beslissing mogelijk niet op tijd worden afgegeven, waardoor verstrekken van een voorschot noodzakelijk kan zijn.
Ten tweede kan de WIA-beslissing niet tijdig worden afgegeven door redenen die aan de zijde van UWV liggen. Bijvoorbeeld door een (tijdelijke) toename in de aanvragen of verminderde beschikbaarheid van verzekeringsartsen (vakantieperiodes) waardoor de afspraak met de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet tijdig kunnen plaatsvinden.
Tot 2019 deed beide redenen zich periodiek voor. Vanaf eind 2019 is het aantal WIA-claimbeoordelingen dat niet binnen de wettelijke termijn wordt uitgevoerd toegenomen. Dat is het gevolg van de al langer bestaande mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal-medische beoordelingen en de tijdelijke beperking van fysieke spreekuren door verzekeringsartsen vanwege de coronamaatregelen. Een nadere toelichting hierop is gegeven in de Kamerbrief die ik tegelijkertijd aan u toestuur.
Kunt voor de jaren 2018, 2019 en 2020 aangeven hoeveel mensen langer dan de wettige termijn van acht weken hebben moeten wachten op uitsluitsel van hun WIA-uitkering? En hoeveel voorschotten terugbetaald moest worden in die periode? Kunt u ook aangeven welk percentage van deze gevallen WIA 35-min betreft? Kunt u hierbij ook de gevallen meenemen waar het voorschot direct is terugbetaald?
De aantallen verstrekte voorschotten in de jaren 2018 tot en met 2020 zijn hieronder opgenomen in tabel 1. Dit zijn voorschotten aan WIA-aanvragers verstrekt, omdat niet voor afloop van de wachttijd van 104-weken een beslissing over het uitkeringsrecht kan worden gegeven. De redenen hiervoor kunnen, zoals bij vraag 2 aangegeven, liggen aan de zijde van UWV, maar ook aan de aanvrager zelf. In deze getallen is geen splitsing mogelijk naar de oorzaak van de te late beslissing.
Een voorschot wordt niet automatisch of verplicht verstrekt. Aanvragers kunnen ook afzien van een voorschot. De groep die afziet van een voorschot is niet zichtbaar is de cijfers, waardoor het aantal mensen dat langer dan de wettelijke termijn heeft moeten wachten op uitsluitsel over het recht op WIA-uitkering waarschijnlijk wat hoger ligt.
Gevraagd is naar het percentage van teruggevorderde voorschotten, omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Exacte cijfers hierover zijn niet te geven, omdat de terugvorderingen die volledig kan worden verrekend met een WW-uitkering niet als terugvordering geregistreerd worden.
Over het algemeen wordt gemiddeld zo’n 30% van de WIA-aanvragen afgewezen. De reden voor de afwijzing kan zijn dat de aanvrager minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, maar er kan een andere redenen zijn.
Van de groep met een WIA-afwijzing komt ongeveer de helft in aanmerking voor een WW-uitkering. Gemiddeld mondt 15% van de verstrekte voorschotten uit in een terugvordering, omdat er geen voorliggende voorziening is waarmee verrekend kan worden.
2018
2019
2020
In tabel 2 is informatie gegeven over het aantal voorschotten dat «direct» terugbetaald dient te worden, omdat er geen verrekening met een voorliggende voorziening, zoals een WW-uitkering, mogelijk is. Hierbij is in tabel 2 het onderscheid gemaakt tussen terugvordering die zijn ontstaan omdat er geen recht op uitkering is en om andere redenen, waarbij gedacht moet worden aan een kortere WIA-loongerelateerde duur.
In tabel 3 is het aantal al volledig terugbetaalde voorschotten te zien.
Voor beide tabellen geldt dat 2021 voorlopige cijfers zijn.
2018
2019
2020
2021
Totaal
< 35% AO
505
875
1.143
319
2.842
Overige uitkomsten
109
195
354
119
777
2018
2019
2020
2021
Totaal
< 35% AO
421
699
646
132
1.898
Overige uitkomsten
87
155
242
50
534
Wat is de gemiddelde overschrijding van de wettelijke beslistermijn? Zou u de spreiding van deze gegevens in een figuur kunnen weergeven?
In tabel 4 is de verdeling van de voorschotten weergegeven naar duur voorschot.
In 2018 was in 87% van de WIA-aanvragen beslist binnen 3 maanden na aanvraag en binnen 6 maanden na aanvraag was dat in 98%. In 2019 en 2020 dalen de percentages. Van de voorschotten uit 2020 was in 63% na 3 maanden beslist en in 92% na 6 maanden. In figuur 1 is de procentuele verdeling weergegeven.
De gemiddelde duur van de voorschotten bedroeg in 2018 2 maanden. In 2020 was dat gestegen naar 3 maanden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
2.261
295
1.123
493
159
53
31
24
12
4
1
2
1
3
3
2,0
4.442
341
1.847
1.077
557
278
127
57
39
21
20
4
7
7
5
2,5
11.085
519
3.487
2.512
1.553
893
577
385
206
119
69
49
22
12
3
3,0
Figuur 1 Procentuele verdeling van de beslissingen van voorschotten naar maand
Kunt u aangeven welke ondersteuning er is voor mensen die een afgekeurde aanvraag krijgen? Wordt er gewezen op bestaande Werkloosheidswet (WW)-rechten?
Verzekerden die geen recht blijken te hebben op een WIA-uitkering worden in de brief, waarin de WIA-beslissing wordt gegeven, gewezen op de mogelijkheid om een WW-uitkering aan te vragen. Ook wordt er tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige hiernaar verwezen en wordt het Werkbedrijf middels een intern signaal op de hoogte gesteld van de WIA-afwijzing en mogelijke WW-aanvraag.
Over de toekenning en omvang van de WW-rechten kan op dat moment geen exacte informatie worden gegeven, omdat er voor de WW andere criteria gelden en er dus een andere beoordeling dient plaats te vinden dan voor de WIA-beoordeling. Mocht al duidelijk zichtbaar zijn dat er geen recht zal bestaan op een WW-uitkering, bijvoorbeeld omdat voor ziekte het WW-recht is verbruikt, dan wordt bij de WIA-afwijzing direct verwezen naar de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen.
Wanneer na de beoordeling op het WW-recht blijkt dat er eveneens geen recht is op een WW-uitkering, bijvoorbeeld omdat niet aan de wekeneis is voldaan of omdat het recht voorafgaand aan ziekte al is verbruikt, dan wordt de verzekerde in de WW-afwijzingsbrief gewezen op de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen.
Op welke manier wordt er door UWV, Belastingdienst en gemeenten samengewerkt voor dienstverlening?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke gevolgen de terugvordering heeft voor de inkomensgegevens bij de Belastingdienst? Kunnen mensen altijd de nettobedragen terugbetalen?
Voor het terugbetalen van een vordering aan UWV geldt dat als die in hetzelfde belastingjaar wordt terugbetaald, voldaan kan worden met het nettobedrag. In dat geval kan UWV de afgedragen loonheffing verrekenen met de Belastingdienst.
Lukt het niet om het gehele verschuldigde bedrag vóór het einde van het boekjaar te voldoen, dan moet de verzekerde het brutobedrag terugbetalen aan UWV. In dat geval kan de afgedragen loonheffing niet meer met de Belastingdienst verrekend worden, omdat het boekjaar al gesloten is.
De verzekerde zelf heeft de mogelijkheid om de onterecht afgedragen loonheffing terug te vorderen van de Belastingdienst. Dit kan door het teruggevorderde bedrag als negatief inkomen op te geven in de aangifte Inkomstenbelasting. Op de site van de Belastingdienst is hierover meer informatie te vinden.
Waarom kunnen mensen geen bijstandsuitkering met terugwerkende kracht aanvragen bij de gemeente als er sprake is van een afgekeurde WIA-uitkering? Bent u bereid alle belemmeringen bij de rijksoverheid hiervoor weg te nemen?
De wetgever heeft in de Participatiewet opgenomen dat een bijstandsuitkering in beginsel per datum van de melding wordt toegekend. In bijzondere omstandigheden kan de uitkering met terugwerkende kracht worden toegekend. Ik ga nader in gesprek met VNG en UWV om te bezien of dit kader toereikend is.
Het UWV geeft in het Telegraaf artikel aan dat er binnenkort een oplossing komt voor deze problematiek, wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over een mogelijke oplossing?
Reeds voor het verschijnen van dit artikel hebben mijn medewerkers met UWV de afgelopen weken gesproken over een oplossing voor deze problematiek. In de Kamerbrief die ik gelijktijdig aan u toestuur, wordt hier nader informatie over aan u verstrekt.
Klopt het dat er bij de terugvorderingen geen rekening gehouden wordt met een beslagvrije voet? Kunt u aangeven hoe u voornemens bent om de strenge terugvorderingsregels bij de WIA-uitkering aan te passen?
Bij het terugbetalen van een verschuldigd bedrag aan UWV wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Er is echter een verschil tussen de terugvordering en invordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Bij de terugvordering wordt vastgesteld of er sprake is van een onverschuldigde betaling. Hierbij wordt niet gekeken naar iemands financiële draagkracht, behalve in de zin van het criterium «dringende redenen» van artikel 77 lid 6 WIA om af te zien van terugvordering. In de Kamerbrief WIA-voorschotten die ik tegelijkertijd aan u toestuur is meer informatie over dit criterium gegeven.
Bij de invordering van het verschuldigde bedrag wordt er, als mensen aangeven niet in één keer het verschuldigde bedrag te kunnen betalen, een betalingsregeling vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet en de geldende regels voor de vaststelling hiervan.
De regels rondom terugvordering van WIA-uitkering zijn strikt. De wetgever heeft bepaald dat als er onverschuldigd uitkering is verstrekt, deze altijd terugbetaald dient te worden. Mocht echter blijken dat de betrokkene niet in staat is om het bedrag terug te betalen, dan kan een betalingsregeling worden vastgesteld. In nadere regels is eveneens vastgesteld dat in individuele gevallen kan worden overgegaan tot kwijtschelding, als aan voorwaarden is voldaan.
Deelt u dat de bestaanszekerheid van deze mensen in het geding is?
De mensen die een voorschot moeten terugbetalen waardoor een schuld aan UWV ontstaat, kunnen in voorkomende gevallen in financiële problemen komen. Bij UWV zijn casussen bekend waarin deze problemen tot schrijnende situaties leiden met schuldenproblematiek en langdurige onzekerheid over de toekomst.
Er zijn echter ook gevallen waarin het verschuldigde bedrag laag is en de financiële gevolgen te overzien zijn. Of waar de betrokkene financiële middelen heeft, bijvoorbeeld door een partner met inkomen of vermogen, waardoor de financiële gevolgen een minder grote impact hebben.
Afhankelijk van de individuele casus kan iemand door de onvoorziene schuld in het bestaanszekerheid worden aangetast. Om die reden heeft UWV het beleid voorgesteld rondom kwijtschelding c.q. compensatie van terugvorderingen van voorschotten in bepaalde gevallen, zoals ook is toegelicht in de gelijktijdig toegezonden Kamerbrief over dat onderwerp.
Kunt u aangeven wat de instroom in de opleiding is geweest sinds 2009, aangezien in 2011 in een raming2 in opdracht van de Kamer Sociale Geneeskunde van het capaciteitsorgaan wordt aangegeven dat «De verwachting is dat het aantal werkzame verzekeringsartsen drastisch aan het afnemen is en dat dit steeds problematischer wordt als gevolg van vergrijzing van de beroepsgroep en de kleine instroom in de opleiding», en geconcludeerd wordt dat «Om deze tekort te voorkomen zouden in de komende jaren vanaf het bijstellingsjaar 2012 veel meer AIOS moeten worden opgeleid dan de huidige 28 per jaar. Hanteren we het «midden-scenario» dan gaat het om 111 (voor evenwicht in 2022) en 79 (voor evenwicht 2028) op te leiden AIOS per jaar. Dit betekent dus minstens een verdrievoudiging van de instroom»?
UWV heeft toegezegd na te gaan of deze informatie geleverd kan worden, maar kan daar niet op korte termijn uitsluitsel over geven. Omwille van tijdige beantwoording van uw overige vragen, heb ik de verzending van deze antwoorden daar niet op laten wachten. In een Kamerbrief later dit jaar zal ik terugkomen op deze vraag.
Kunt u aangeven welke stappen er zijn gezet sinds 2011 voor het voorkomen van de verwachtte tekorten in het aantal verzekeringsartsen? Kunt u ook aangeven welke maatregelen nog ingezet gaan worden en wat het verwachtte effect er van is?
UWV spant zich al jaren maximaal in om (verzekerings-)artsen te werven, op te leiden en te behouden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het coördineren van de wervingsactiviteiten, het inzetten van activerend personeelsbeleid richting verzekeringsartsen die langer en/of meer willen werken en om het toekennen van een arbeidsmarkttoeslag op hun loon. Bovendien zet UWV in overleg met de verzekeringsartsen steeds meer in op verdergaande taakdelegatie.
In mijn Kamerbrief3 van 9 april jl. ben ik nader ingegaan op de problematiek rondom de verwachtte tekorten in het aantal verzekeringsartsen. Zoals daar en in de Kamerbrief WIA-voorschotten aangegeven speelt de mismatch ten behoeve van sociaal-medische beoordelingen helaas al langere tijd. De afgelopen jaren is gezocht naar een andere manier van werken. Dat heeft ertoe geleid dat UWV twee nieuwe werkwijzen gaat hanteren: een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet. Deze nieuwe werkwijzen spelen op de kortere termijn echter onvoldoende capaciteit vrij om de achterstanden in de WIA-claimbeoordelingen op te lossen.
Ook op de lange termijn verwacht ik niet dat deze maatregelen voldoende zijn om de groeiende vraag naar sociaal-medisch beoordelingen op te vangen. Daarom concludeer ik dat er meer nodig is. Dat beeld wordt versterkt door de komst van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die de mismatch verder zal doen toenemen. Er vinden gesprekken plaats met NVVG en UWV hierover. Via de Kamerbrief «Stand van de uitvoering» wordt u elk half jaar van de voortgang van deze gesprekken op de hoogte gebracht.
Bent u het eens dat mensen nooit als gevolg van handelen door de overheid in financiële problemen mogen komen?
Het is inderdaad ongewenst als mensen als gevolg van handelen door de overheid in de financiële problemen komen. Waar mogelijk zal ernaar gestreefd worden om dit enerzijds te voorkomen en anderzijds, als het zich voordoet, deze mensen zo goed mogelijk te ondersteunen. In de Kamerbrief die ik tegelijkertijd aan u toestuur, wordt daarom beschreven welke oplossing wordt geboden voor de groep mensen die een voorschot heeft ontvangen door de achterstanden bij UWV.
Misleidende praktijken van Multi-level marketing (MLM) bedrijven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 1 juli 2021 over Multi-level marketing (MLM)?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat mensen gouden bergen worden beloofd via Multi-level marketing, maar ondertussen veel geld verliezen door deze misleiding?
Multi-level marketing (MLM) is een vorm van marketing waarbij de koper van een product in veel gevallen het recht verwerft om zelf ook bepaalde producten te verkopen. Daarmee kan hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet ontvangen. Dit dient om de verkoop van de betreffende producten te bevorderen en is derhalve onderdeel van het verkoopsysteem.2 Voor zover MLM gebruikt wordt als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Bedrijven die dergelijke verkoopmethoden hanteren, moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De regels over oneerlijke handelspraktijken zijn van toepassing als de koper een consument is en niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat kan het geval zijn wanneer hij de producten uitsluitend afneemt voor eigen gebruik. Het is bedrijven op grond van de regels betreffende oneerlijke handelspraktijken niet toegestaan om consumenten onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels.
Bent u bekend met studies dat mensen door MLM meer investeren dan dat zij er aan verdienen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek waar in de uitzending van Radar aan wordt gerefereerd.3 Dit onderzoek gaat onder andere in op de werkwijze van een aantal MLM-bedrijven en het belicht de werking van distributeursnetwerken.
Is er voldoende kennis bij Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de misleidende praktijken van MLM aan te pakken? Welke maatregelen neemt de ACM op mensen voor te lichten of te waarschuwen tegen MLM? Hoe kan het zo zijn dat er op de ACM-website niets te vinden is over MLM?
Als de koper een consument is, gelden de regels van afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM ziet toe op de naleving hiervan. Via ACM ConsuWijzer informeert de ACM consumenten over hun rechten en over hoe zij misleidende verkoopmethoden (oneerlijke handelspraktijken) kunnen herkennen. Als een bedrijf een oneerlijke handelspraktijk pleegt, kunnen consumenten dit melden via ACM ConsuWijzer. Onder andere op basis van meldingen van consumenten kunnen de experts van ACM besluiten nader onderzoek te doen naar een bepaald bedrijf of naar een bepaalde branche. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. De ACM merkt op dat er gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven worden ontvangen. Dit verklaart waarom er op de website van ACM ConsuWijzer geen berichten zijn geplaatst over MLM.
Hoe vaak heeft de ACM opgetreden tegen MLM-bedrijven? Staat het Amerikaanse bedrijf Valentus bijvoorbeeld al op het vizier van de ACM en is tegen dit bedrijf al opgetreden?
De ACM is onafhankelijk in haar toezicht en doet geen mededelingen over lopende of eventueel te starten onderzoeken. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 4, ontvangt de ACM gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven. Er zijn geen handhavingsacties van de ACM tegen MLM-bedrijven te melden.
Bent u verder bekend dat producten die via MLM met onjuiste medische claims worden verkocht?2 Zijn deze MLM-praktijken inmiddels aangepakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het gebruik van medische claims is verboden bij het verkopen en aanprijzen van levensmiddelen. Wanneer producten worden aangeboden, voorzien van onjuiste medische claims, dan kan de toezichthouder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), handhavend optreden. In juli 2020 heeft de NVWA bijvoorbeeld geconstateerd dat bepaalde claims rond de verkoop van oliën die een geneeskrachtige werking zouden hebben misleidend zijn en dus verboden waren. Als gevolg hiervan hebben verkopers van één de meest voorkomende oliemerken diverse protocollen en adviezen offline gehaald.4
Kunt u aangeven hoeveel mensen de dupe zijn geworden van de misleidende praktijken van Multi-level marketing? Hoeveel (financiële) schade hebben zij gemiddeld opgelopen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal gedupeerden, noch over de gemiddelde financiële schade. Wel geeft de ACM aan gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM(-bedrijven) te ontvangen.
Bent u ook mening dat er hier sprake is van een piramidespel, waarbij deelnemers worden misleid?
MLM is op zichzelf een toegestane verkoopmethode. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van latere deelnemers tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Een piramidespel is in Nederland op grond van de Wet op de kansspelen verboden. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en beoordeelt of er in een specifiek geval sprake is van een piramidespel.5
Kunt u een overzicht geven hoe in andere Europese landen worden opgetreden tegen MLM?
Op grond van de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken is misleiding van consumenten in de Europese Unie verboden.6 Hoewel MLM in Europa is toegestaan, is het aan de betreffende toezichthouders in andere lidstaten om op te treden tegen onrechtmatigheden. Zo legde de Italiaanse toezichthouder AGCM in 2010 de distributeurs van het «wondersap» Xango een boete op omdat deze verkoopmethode kenmerken vertoonde van een piramidespel.7
Bent u bereid om de Wet op Kansspelen aan te passen, door ook distribiteurs, en dus MLM, daarin op te nemen, zodat ook deze vorm van misleiding kan worden aangepakt?
Bedrijven die MLM als verkoopmethode hanteren moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels in afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken. Voor zover sprake is van oplichting, bedrog of bedreiging voorziet het Wetboek van strafrecht in passende verbodsbepalingen op basis waarvan vervolging kan worden ingesteld. Wanneer sprake is van een piramidespel – zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen – is de Kansspelautoriteit bevoegd om op te treden. De huidige wetgeving biedt daarmee voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende vormen van MLM, ook als eventuele piramidespelen.8 In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om de Wet op de kansspelen aan te passen.
Ziet u ook overeenkomsten, vanwege het feit dat verkopers als schijnzelfstandige worden ingezet, tussen MLM en andere platformbedrijven? Hoe denkt u daarom over de gedachte om ook de Inspectie SZW bij MLM-bedrijven te laten handhaven?
Of er sprake is van (schijn)zelfstandigheid, hangt onder andere af van de vraag of sprake is van een arbeidsrelatie en of er gezag wordt uitgeoefend. Aangezien het MLM-model afwijkt van veel andere vormen van platformwerk, kan niet zonder meer worden aangenomen dat er bij MLM-bedrijven sprake is van een arbeidsrelatie en of er een risico bestaat op schijnzelfstandigheid. Bij concrete vermoedens van overtreding van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), kan een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW.9
Bent u, naast het aanpakken van deze misleidende MLM-bedrijven, ook van mening dat MLM-bedrijven transparanter moeten zijn in hun verdienmodel? Bent u daarom bereid om MLM-bedrijven te verplichten informatie te geven over de risico’s, hun omzet, aantal leden en de gemiddelde inkomsten per MLM?
Ondernemingen zijn verplicht financiële gegevens te openbaren in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen van verslaggeving die zien op het publiceren van een jaarrekening en jaarverslag. Personen of bedrijven die een contract sluiten met een MLM-bedrijf hebben een eigen verantwoordelijkheid om naar eventuele relevante informatie te vragen. Een verplichte toelichting op het verdienmodel, zoals bedoeld in de vraag, kan ertoe leiden dat MLM-bedrijven gedwongen worden concurrentiegevoelige informatie te openbaren. Voor consumenten geldt een aanvullende bescherming. Er is onder meer sprake van een misleidende handelspraktijk als onjuiste informatie wordt gegeven of essentiële informatie wordt weggelaten die de (gemiddelde) consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over de transactie te nemen.
Naast de verplichting voor bedrijven om de Europese en Nederlandse wetgeving na te leven, hebben diverse MLM-bedrijven die zijn aangesloten bij Seldia (The European Direct Selling Organisation) zich geconformeerd aan een gedragscode. De Europese Gedragscode voor Directe Verkoop stelt onder andere dat een bedrijf belangrijke informatie over het product tijdig en duidelijk moet vermelden.10 Dezelfde code bepaalt dat aangesloten bedrijven verwacht worden een Code Compliance-verantwoordelijke aan te stellen die hierop toeziet.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende informatieverplichtingen.
Ook extra steun voor toeleveranciers van festivals en evenementen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat veel toeleveranciers van festivals en evenementen, zoals tent- en podiumbouwers, veelal nog geen contracten hebben gesloten met festivals die nu geannuleerd en daardoor buiten de boot vallen met aanvullende garantieregeling?
Ja. Om aanspraak te maken op de garantieregeling is een gedane verplichting in de vorm van een contract of betaling nodig. Anders is immers geen sprake van gemaakte kosten die subsidiabel zijn onder de garantieregeling.
Bent u tevens op de hoogte dat veel toeleveranciers, waarvan vele al 16 maanden stil liggen, inmiddels het subsidieplafond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) hebben bereikt en daardoor geen subsidie meer kunnen ontvangen voor hun geleden kosten?
Sinds de openstelling van de TVL is het subsidieplafond voor het mkb omhooggegaan van € 50.000 in TVL 1 naar € 90.000 in TVL Q4 2020 tot het huidige subsidieplafond van € 550.000 in zowel TVL Q1 als TVL Q2 2021. Het subsidieplafond van € 550.000 voor mkb en € 1,2 miljoen voor grote bedrijven (bij TVL Q3 2021 wordt dit weer € 600.000) is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat volgt uit de Europese Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Daaruit volgt dat bedrijven in totaal niet meer TVL-subsidie ontvangen dan € 1,8 miljoen. In de onderstaande tabel staat in percentages het aantal bedrijven dat tegen de staatssteungrens aan zit.
Bedrijven (uitgezonderd in de Landbouw & Visserij)
€ 1.800.000
0%
0%
<1%
<1%
Op termijn komen steeds meer bedrijven aan de staatssteungrens van de TVL waardoor ze geen steun voor vaste lasten meer kunnen ontvangen. Op dit moment is dat alleen voor een kleine groep bedrijven het geval, maar na het tweede kwartaal zullen mogelijk meer bedrijven aan de staatssteungrens komen. Dit is echter nog steeds een beperkte groep, waarbij het met name gaat om grote bedrijven en bedrijven in sectoren die een opslag hebben ontvangen.
Verreweg de meeste mkb-bedrijven in de TVL komen op dit moment niet in de buurt van de staatssteungrens.
Vreest u ook dat als deze toeleveranciers nu niet worden geholpen er tientallen banen op het spel staan en bovendien veel kennis en expertise verloren gaat?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen, waaronder de toeleveranciers van festivals en evenementen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben.
Bent u bereid om daarom het subsidieplafond voor de TVL te verhogen?
Een verhoging van het subsidieplafond voor de TVL is vanwege de afhankelijkheid van de Europese staatssteungrens niet mogelijk. Het subsidieplafond is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat in totaal aan een onderneming kan worden gegeven, namelijk de staatssteungrens van € 1,8 miljoen. Deze staatssteungrens is afkomstig uit de Tijdelijke kaderregeling, waar de TVL op gebaseerd is. Zie verder antwoord op vraag 2.
Zo nee, ben u dan wel bereid om op de korte termijn deze toeleveranciers op een andere manier te ondersteunen door met aanvullende steunmaatregelen te komen?
Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met de evenementenbranche. Zo heeft het kabinet de garantieregeling eind juli verruimd, om zo snel mogelijk de abrupt ontstane schades bij evenementenorganisaties te compenseren. Aanvullende steunmaatregelen zijn op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk deze vragen te beantwoorden zodat de toeleveranciers (financiële) duidelijkheid krijgen?
Ja.
Grootontvangers betalen onterecht ontvangen loonsteun niet terug |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weinig grootontvangers volgen voorbeeld Booking.com bij terugbetalen loonsteun»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke bedrijven de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) hebben ontvangen, maar in de tussentijd wel dividend of bonussen (via het moederbedrijf) hebben uitgekeerd? Kunt u per bedrijf aangeven wat de overheidssteun is en hoeveel winst of dividend zij, o.a. via het moederbedrijf, hebben uitgekeerd?
Het bonus- en dividendverbod verschilt voor NOW1 met de daaropvolgende tranches van de NOW. Bij NOW1 is er alleen sprake van een dergelijk verbod bij een aanvraag op werkmaatschappijniveau. Vanaf de NOW2 geldt dat elk bedrijf dat subsidie ontvangt vanuit de NOW, en een voorschot van € 100.0002 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen.
De gevraagde gegevens zijn derhalve niet beschikbaar voor NOW1. Ook voor NOW2 zijn de gegevens nog niet voorhanden, aangezien het loket voor de aanvragen voor de definitieve berekening van deze subsidieperiode nog niet is gesloten. Deze aanvragen kunnen tot en met 5 januari 2022 worden ingediend. Het loket voor NOW3.1 tot en met 3.3 opent op 4 oktober aanstaande.
Bij de vaststellingsaanvraag van het definitieve subsidiebedrag voor NOW2, moet middels een accountantsverklaring worden aangetoond dat er geen bonus- of dividend is uitgekeerd over het boekjaar 2020. Als de accountant vaststelt dat dit wel het geval is, volgt een verklaring met een afkeurend oordeel waardoor de subsidie nihil gesteld wordt. De aanvrager moet dan het gehele voorschot terugbetalen. Voorgaande is echter niet op dezelfde manier van toepassing op NOW1, daar gold het verbod immers enkel bij aanvragen op werkmaatschappijniveau.
Het gevraagde overzicht van het aantal afkeurende oordelen door de accountant is pas na afronding van alle definitieve berekeningen per tranche beschikbaar. Over de gegevens óf er dividend is uitgekeerd en zo ja hoeveel, beschik ik niet.
Welke maatregelen heeft u genomen om bij bedrijven die toch dividend of bonussen hebben uitgekeerd deze NOW terug te halen? Heeft u deze bedrijven bijvoorbeeld aangesproken op hun gedrag en daarbij aangegeven dat zij de loonsteun moeten terugbetalen? Kunt u de reacties van deze ondernemingen met de Kamer delen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, gold er bij NOW1 slechts een beperkt verbod. De accountant toetst of er is voldaan aan het bonus- en dividendverbod. Als een aanvrager zich niet aan het verbod heeft gehouden, zal de NOW op nihil worden gesteld. Overigens is het niet in alle situaties verboden om bonussen en dividend uit te keren. Voor een gedetailleerde toelichting, verwijs ik u naar de op 1 juni jl. door mij verstuurde reactie op de motie van het lid Ploumen c.s. over voorwaarden aan loonsteun ten aanzien van het uitkeren van winsten en bonussen door multinationals in het buitenland.3
Vanwege bovenstaande heb ik geen bedrijven aangesproken of verzocht de ontvangen steun terug te betalen. Wel heb ik in het Kamerdebat van 2 juni jl. aangegeven dat ik in gesprek wil met een bredere vertegenwoordiging van het bedrijfsleven om in brede context te bespreken welke afwegingen een rol hebben gespeeld bij het aanvragen van de NOW-steun en het al dan niet uitkeren van bonussen of dividend. Ook andere dilemma’s die spelen bij gebruik maken van NOW wil ik bespreken.
Vindt u het ook opmerkelijk dat, ondanks uw gesprek op 26 januari 2021 met de Algemene Bond UItzendondernemingen (ABU) over onterechte ontvangen loonsteun, opnieuw allerlei uitzend- en payrollwerkgevers, die ABU-lid zijn, staatssteun ontvangen maar tegelijkertijd dividend aan aandeelhouders uitkeren? Bent u bereid de ABU te herinneren aan haar eigen morele appel en er zo voor te zorgen dat de ABU haar eigen leden ook aanspreekt, zodat deze uitzend- en payrollwerkgevers de loonsteun terugbetalen?2
Het kabinet heeft meermaals bedrijven verzocht om alleen steun aan te vragen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor bedrijven die de steun achteraf niet nodig hebben gehad en voor bedrijven die dividend uitkeren. Tijdens ons gesprek op 26 januari 2021, gaf de ABU aan dat zij al eerder een moreel appèl had gedaan op haar leden om steun terug te betalen als deze niet nodig blijkt, en dit zou herhalen, gezien het belang van verantwoorde omgang met publiek geld. Hiermee heeft de ABU haar verantwoordelijkheid genomen. Dit laat echter onverlet dat individuele leden een andere afweging maken om, als zij aan de voorwaarden voldoen, toch een beroep te doen op loonsteun. Wanneer de steun rechtmatig is verstrekt, heeft de overheid geen mogelijkheden om deze steun terug te vorderen.
Daarnaast is er bij de totstandkoming van de NOW nadrukkelijk voor gekozen om de steun ook toegankelijk te maken voor payroll- en uitzendbedrijven. Middels deze financiële steun konden op die manier ook de salarissen worden doorbetaald van flexibel personeel.
Klopt het dat door uitwerking van de NOW payrollbedrijven die vanwege de aangescherpte maatregelen rond payroll in de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) minder omzet in 2020 hebben gehaald deze omzetdaling tijdens de gehele NOW-periode kunnen hanteren, waardoor zij dus aanspraak kunnen blijven houden op de NOW?
Het klopt inderdaad dat payrollbedrijven in aanmerking kunnen komen voor NOW-subsidie, ook als de vereiste omzetdaling niet veroorzaakt wordt door het coronavirus. Alle bedrijven die met ten minste 20% omzetverlies kampen, komen in aanmerking voor de NOW ongeacht de oorzaak van het omzetverlies. Dit is een gevolg van hoe de NOW-regeling in korte tijd is opgezet als reactie op de ontstane crisis. Dit brengt ongewenste en gewenste effecten met zich mee. Zo kan hierdoor de NOW-steun ook financiële verlichting bieden aan ondernemers die recent getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de steun verder in te kaderen.
Extra steun voor afgelaste festivals en evenementen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Evenementenbranche eist duidelijkheid en extra steun»1 en Roep om compensatie voor kleinere feesten: «Rijk draagt schuld»2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel verliezen, vanwege het plotselinge annuleren van festivals en andere evenementen, festivals en evenementen zullen gaan hebben? Hoeveel mensen zijn (of worden) er hierdoor ontslagen?
Er geldt vanaf 10 juli 2021 een verbod op ongeplaceerde evenementen. Vanaf 14 augustus 2021 geldt dat ongeplaceerde evenementen alleen onder strikte voorwaarden zijn toegestaan tot een bezoekersaantal van 750 personen. Het verbod op meerdaagse evenementen met overnachting loopt tot 1 september a.s. Een dertigtal evenementen heeft zich aangemeld voor de garantieregeling voor die periode. Daarnaast zijn bijna 200 evenementen in beeld doordat zij zich hadden aangemeld om gebruik te maken van Testen voor Toegang. Per brief van 13 juli en 27 juli3 jl. bent u geïnformeerd over de verruiming van de garantieregeling en een aanvullende tegemoetkoming voor evenementen. Hiermee worden bedrijven in de evenementensector gesteund, kunnen verliezen beperkt worden en kan werkgelegenheid behouden blijven. Er is geen overzicht over de precieze verliezen waar u naar vraagt.
In hoeverre worden al deze kosten gedekt door de garantieregeling (TRSEC), Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
De NOW biedt ondersteuning in de loonkosten om werkgelegenheid te kunnen behouden, en de TVL biedt ondersteuning in de vaste lasten van de ondernemer. Voor zover ondernemers in de evenementensector voldoen aan de voorwaarden voor deze regelingen, kunnen zij hiervan gebruik maken op de zelfde voet als ondernemers in andere sectoren. Er is geen overzicht over het specifieke gebruik door de evenementensector. De Garantieregeling ziet op gemaakte en verplichte kosten van de projectorganisatie van evenementen.
Kunt u daarbij aangeven hoeveel festivals en evenementen geen aanspraak kunnen maken op de garantieregeling?
De garantieregeling richt zich op organisatoren, die voorheen een annuleringsverzekering tegen een pandemie hadden. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd zijn daarnaast een kleine 200 evenementen tot 14 augustus 2021 in beeld die niet onder de garantieregeling vallen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vergunningsplichtige, kleinere lokale evenementen.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat als festivals een dag van tevoren te maken krijgen met een afgelasting zij 20 procent van de kosten moeten dragen?
Ja. Vanwege de snelle inwerkingtreding van het verbod van 9 juli 2021 heeft het kabinet daarom besloten de 20% terugbetalingsverplichting van de subsidie tot 3 september a.s. te laten vervallen.
Bent u bereid om, vanwege deze plotselinge annuleringen, de garantieregeling voor de nu geannuleerde festivals en evenementen te verhogen naar 100 procent? Zo nee, bent u dan bereid om via een andere manier deze sector financieel te ondersteunen?
Ja. U bent hier per brief van 13 juli 2021 over geïnformeerd.
Klopt het dat vanwege de voorwaarden van de garantieregeling, onder andere het moeten hebben van een annuleringsverzekering bij een voorgaande editie, veel evenementen geen aanspraak kunnen maken op deze garantieregeling? Klopt het dat er festivals zijn die vanwege het nog ontbreken van een vergunning geen aanspraak kunnen maken op de garantieregeling?
Het hebben van een annuleringsverzekering voor een (geplande) editie waarin het pandemierisico niet wordt uitgesloten is inderdaad een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de garantieregeling. De aanleiding was immers het wegvallen van deze dekking bij verzekeraars.
Binnen de garantieregeling is bij vergunningplichtige evenementen een vergunning óf een door het bevoegde gezag schriftelijk kenbaar gemaakt voornemen tot verlening van die vergunning nodig om over te gaan tot betaling. Een vergunning (of schriftelijke bevestiging van het voornemen tot vergunningverlening) moet zijn afgegeven voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod en behoeft pas bij de aanvraag tot subsidievaststelling te worden overgelegd. Dat wil zeggen, pas bij het verzoek om uitbetaling nadat een verbod en annulering hebben plaatsgevonden.
Bent u daarom bereid om de voorwaarden voor de garantieregeling aan te passen zodat meer evenementen gebruik kunnen maken van hoognodige garantieregeling?
In de brief van 13 juli jl. bent u op de hoogte gesteld dat de voorwaarden van de garantieregeling worden verruimd. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd om met een aanvullende tegemoetkoming evenementen te komen, om organisatoren die niet in aanmerking komen voor de garantieregeling steun te bieden.
Bent u ook bereid om gages van niet-EU-artiesten (zoals Britse artiesten) ook onder de garantieregeling te laten vallen?
Dit is inderdaad een van de verruimingen van de garantieregeling die ter goedkeuring voor wordt gelegd aan de Europese Commissie.
Kunt u garanderen dat er geen nadelige financiële gevolgen zijn door de samenloop van de garantieregeling, NOW en TVL?
Voor de NOW geldt indien een onderneming gebruik maakt van andere regelingen naast de NOW, anders dan de TVL, deze mogelijk worden gezien als omzet voor de NOW-regeling. Uitgangspunt hierbij is dat de omzet bestaat uit inkomsten die toe te rekenen zijn aan de reguliere activiteit van een onderneming.
Het kan per onderneming verschillen of de inkomstem uit de garantieregeling toe te rekenen zijn aan de reguliere activiteiten van de onderneming. Als dit het geval is, wordt dit gezien als omzet voor de NOW.
Andersom geldt dat loonkosten waarvoor de organisator in aanmerking komt op grond van de NOW-regeling, niet in aanmerking komen als subsidiabele kosten onder de garantieregeling.
Voor de TVL geldt dat COVID-gerelateerde subsidies niet worden meegerekend als omzet in de berekening van de TVL-vergoeding.
Kunt u festivals en de evenementenbranche (financiële) duidelijkheid geven over evenementen die kort na 14 augustus, zoals bijvoorbeeld Lowlands en Down The Rabbit Hole, gepland staan?
Omdat het kabinet op 13 augustus 2021 zou gaan beslissen over het besluit over het loslaten of verlengen van het verbod op ongeplaceerde evenementen na 13 augustus 2021 is de verruiming van de garantieregeling met 3 weken na 13 augustus verlengd tot en met 3 september 2021.
Deelt u de mening dat deze festivals en evenementen ook aanspraak dienen te maken op de garantieregeling als zij zelf besluiten om het evenement te annuleren?
Nee, alleen indien er een verbod van Rijkswege is op evenementen kunnen organisatoren aanspraak maken op de garantieregeling of de aanvullende tegemoetkoming evenementen. Het Rijk geeft geen financiële steun als om andere redenen een evenement niet door gaat, bijvoorbeeld wanneer te weinig kaarten zijn verkocht.
Kunt u deze vragen voor het debat van woensdag beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt deze vragen voor dit debat te beantwoorden.
Het (mogelijke) stopzetten van het National Agriculture Education College |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u inmiddels kennisgenomen van de open brief die aan uw ministerie is gestuurd over het National Agriculture Education College (NAEC) in Kabul, onderdeel van het door Nederland gefinancierde Agricultural TVET in Afghanistan Project d.d. 13 juni jl?
Ja.
Is het juist dat dit project in de afgelopen tien jaar bewezen succesvol is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Het NAEC heeft in de afgelopen jaren positieve resultaten laten zien (zie antwoord op vragen 9, 10 en 11).
Is het juist dat project door president Ghani opgewaardeerd is tot de eerste en vooralsnog enige «University of Applied Science» in Afghanistan?
Ja. NAEC is op 27 mei jl. door de toenmalige president Ghani geïnaugureerd als eerste en enige «University of Applied Sciences» in Afghanistan.
Is het juist dat u heeft besloten dit project stop te zetten? Zo ja, waarom?
Het huidige contract met NAEC loopt per 31 oktober 2021 af. Aanvankelijk was het kabinet voornemens het contract niet te verlengen. Vanwege de goede resultaten die NAEC heeft behaald, ondersteunt Nederland dit project al 11 jaar, wat met het oog op donorafhankelijkheid erg lang is. Het kabinet was hierom van mening dat NAEC alternatieve financieringsbronnen dient te vinden.
Echter, door de ontwikkelingen in Afghanistan voorafgaand aan de machtsovername van de Taliban achtte het kabinet het niet wenselijk om de financieringsrelatie per 31 oktober 2021 te beëindigen. Het kabinet heeft hierom besloten het aflopende contract met nog een jaar te verlengen. Dat besluit is op 27 juli jl. met NAEC gedeeld, met de nadruk op het feit dat deze verlenging als doel heeft NAEC de nodige middelen te bieden om zijn activiteiten nog een jaar voort te kunnen zetten en in dat jaar alternatieve financieringsbronnen te vinden.
De meer recente ontwikkelingen in Afghanistan en de machtsovername door de Taliban hebben er echter toe geleid dat alle hulp aan partners in Afghanistan on hold is geplaatst. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de toekomst van lopende projecten, en of, en onder welke voorwaarden, steun kan worden voortgezet. Er wordt met partnerorganisaties in kaart gebracht wat de situatie is en wat de mogelijkheden zijn. Met NAEC worden ook dergelijke gesprekken gevoerd.
Heeft u hierover overleg gehad met de Nederlandse ambassade en/of de Afghaanse overheid? Zo ja, wat is de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Kaboel maakt deel uit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is betrokken geweest bij de besluitvorming. De voormalige Afghaanse overheid heeft gesteld het voornemen om het aflopende contract niet te verlengen te betreuren, maar heeft ook gesteld erkentelijk te zijn voor de Nederlandse ontwikkelingsbijdrage aan Afghanistan. Het besluit om de financiering alsnog met een jaar voort te zetten is destijds ook met de Afghaanse ambassade in Den Haag gedeeld.
Waarom kan dit project op niet op duurzame wijze worden voortgezet? Welke maatregelen zou u kunnen nemen om dit succesvolle project wel voort te zetten?
Alle ontwikkelingssamenwerking met Afghanistan is op dit moment on hold geplaatst. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de toekomst van lopende projecten, en of, en onder welke voorwaarden, steun kan worden voortgezet. We brengen momenteel de consequenties voor onze inzet in kaart en kijken samen met partnerorganisaties naar wat per project de situatie en mogelijkheden zijn.
Is de veiligheidssituatie zodanig dat de activiteiten in het kader van dit project moeten worden stopgezet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het politiek wenselijk dat dit project wordt voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel studenten kent het NAEC? Hoeveel van deze studenten studeert jaarlijks af?
Per 31 december 2020 waren er 166 studenten ingeschreven bij het NAEC, waarvan 39 vrouwen. Sinds de opening van het NAEC in 2012 zijn er 1056 studenten afgestudeerd, waarvan 212 vrouwen. De laatste jaren ligt het aantal afstuderende studenten rond de 140 per jaar, van wie circa 25% vrouw was. Naast deze reguliere studenten volgen jaarlijks nog enkele honderden leraren landbouwonderwijs mid-career training aan het NAEC en dient de school als opleidingsinstituut voor jaarlijks circa 100 landbouwvoorlichters van het Afghaanse Ministerie van Landbouw.
Welke rol speelt het NAEC voor de ontwikkeling van vrouwen en meisjes?
Met een speciale prep course wordt gezorgd dat vrouwen die door een onderwijsachterstand niet volledig aan de toegangseisen van het NAEC voldoen, toch kunnen instromen. In praktische zin is gezorgd voor aparte slaapvertrekken die het mogelijk maken voor vrouwelijke studenten om veilig op de NAEC-campus te verblijven. In het onderwijs zelf wordt vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Vrouwelijke docenten (circa 20% van het totaal) geven les aan zowel mannelijke als vrouwelijke studenten. In het curriculum ligt de nadruk op kritisch denkvermogen, innovatie, creativiteit en ondernemerschap, waarmee mannen én vrouwen worden voorbereid om onafhankelijk en actief onderdeel van de Afghaanse maatschappij te zijn, ongeacht meer conservatieve sociale conventies. Deze inzet vertaalt zich in de afgelopen jaren in een toenemend aantal vrouwelijke studenten, dat met circa 25% in de Afghaanse context relatief hoog is.
Is het juist dat studenten van de NAEC een belangrijke bijdrage (kunnen) leveren bij de wederopbouw van Afghanistan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de NAEC kan blijven bestaan?
Het kabinet onderschrijft de positieve bijdrage van NAEC aan de wederopbouw van Afghanistan. Zoals geschreven in antwoord op vraag 4 is het kabinet echter ook van mening dat het niet wenselijk is dat projecten voor lange tijd uitsluitend afhankelijk zijn van Nederlandse financiering.
Indien u genoodzaakt bent dit project stop te zetten, welke overgangsregeling treft u om de lopende projecten af te ronden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met andere donoren om te bezien of dit project kan worden voortgezet? Zo ja, op welke termijn verwacht uitsluitsel? Zo nee, waarom niet?
Er zijn reeds gesprekken gevoerd met andere donoren. Tot nu toe zijn er geen andere donoren bereid gevonden om de financiering van NAEC over te nemen.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van NAEC zelf om alternatieve financieringsbronnen te vinden.
De fotografie-aanbesteding Rijksoverheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de aankomende aanbesteding van de fotografie-opdrachten vanuit de rijksoverheid? Zo ja, wat is de status van de aanbesteding?
Ja. De aanbesteding is nog in voorbereiding. De startdatum voor de aanbesteding is nog niet definitief vastgesteld. Op het aanbestedingsplatform TenderNed is op 2 juni 2021 een zogenaamde «vooraankondiging» gepubliceerd (TN 314560). Met deze vooraankondiging worden marktpartijen geïnformeerd over de op handen zijnde aanbesteding. In de vooraankondiging wordt een globaal beeld geschetst van de wijze waarop de diensten zullen worden ingekocht. Geïnteresseerde marktpartijen kunnen hierop schriftelijk reageren. Het Ministerie van AZ heeft de vragen van marktpartijen beantwoord. Zie verder het antwoord op de navolgende vragen.
Herinnert u zich de motie Vos/Mulder uit 2017 over het niet onnodig clusteren van opdrachten en de mogelijkheid voor freelance-fotografen om mee te dingen in de aanbesteding (Kamerstuk 32 440, nr. 100)? Zo ja, bent u van plan om deze motie weer mee te nemen bij de nieuwe aanbesteding?
Hoe beziet u de afgelopen aanbesteding en welke lessen trekt u hieruit voor de komende aanbesteding?
Bent u van mening dat door de opzet van de aanbesteding de tarieven van fotografen onder druk komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u in de komende aanbesteding anders doen om dit te voorkomen?
Wat zijn de mogelijkheden binnen de komende aanbesteding om verbeteringen aan te brengen zodat er een gelijker speelveld ontstaat tussen freelance fotografen en bureaus om mee te kunnen doen aan de aanbesteding tegen redelijke tarieven?
Het artikel ‘Bonden: minister moet cao uitzendsector blokkeren’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bonden: Minister moet cao uitzendsector blokkeren»1?
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) een cao hebben gesloten met een niet-onafhankelijke bond, «nepbond», waardoor duizenden uitzendwerknemers in onzekere contracten met lage lonen worden gehouden?
Zoals in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden vermeld, neem ik daar geen standpunt over in.
Bent u het eens dat de Landelijke Belangen Vereniging (LBV) geen onafhankelijke bond is volgens het Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)-verdrag nr. 98, en om die reden de door hen gemaakte afspraken niet rechtsgeldig zijn?
Ik heb geen redenen om aan te nemen dat LBV niet aan de vereisten voldoet die in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst gesteld worden aan vakbonden die een cao afsluiten. Ook in de brief van FNV, CNV Vakmensen en De Unie, waarin ik verzocht word om geen kennisgeving van ontvangst te verzenden voor de uitzend-cao’s, lees ik geen bewijs dat LBV – gelet op de geldende regelgeving – niet onafhankelijk zou zijn, waardoor de cao niet rechtsgeldig zou zijn.
Bent u daarom ook bereid om, zoals ook vakbonden Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), en De Unie bepleiten, bij dit ongeldige akkoord geen kennisgeving van ontvangst aan de betreffende cao-partijen te verzenden, want anders zorgt u ervoor dat dit ongeldige akkoord toch in werking treedt?
Zoals vermeld in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik geen grond gezien om geen kennisgevingen van ontvangst te verzenden. De cao’s zijn dan ook op 1 juni jl. in werking getreden.
Zo niet, welke andere maatregelen kunt u nemen om dit ongeldige akkoord niet in werking te laten treden?
Ik ben niet voornemens om maatregelen te nemen om de inwerkingtreding van de cao’s terug te draaien.
Vindt u ook dat door het sluiten van een cao met een «nepbond», met vrijwel geen leden, dat uitzendkoepels ABU en NBBU uitzendwerknemers in de kou laten staan en hierdoor niet als een fatsoenlijke onderhandelingspartners gezien zou moeten worden?
In de cao-aanmeldingsprocedure vel ik geen oordeel over de vakbonden die een cao afsluiten, anders dan de vraag of zij daar statutair toe bevoegd zijn.
Bent u bereid om, teneinde dit soort ongewenste situaties te voorkomen, de eisen voor onafhankelijke vakbonden die cao’s kunnen afsluiten aan te scherpen?
Eventuele aanpassingen aan de eisen aan vakbonden bij het afsluiten van cao’s zijn een ingrijpende aanpassing aan ons cao-stelsel. Het past mij niet om, gezien de demissionaire status van het kabinet, daar nu een standpunt over in te nemen. In antwoorden op vragen van de heer Van Kent (SP) van maart 2020 ben ik nader ingaan op het vraagstuk van kleine vakbonden in het cao-proces.2
Nu de LBV en uitzendkoepels ABU en NBBU geen afspraken hebben gemaakt om de wachttijd bij pensioenen te verkorten, zoals beoogt in het Pensioenakkoord, bent u daarom bereid om per direct met een wetsvoorstel te komen om de wachttijd pensioen voor uitzendkrachten te schrappen?
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is reeds opgenomen dat de maximale wachttijd in de uitzendsector in lijn wordt gebracht met de reguliere maximale wachttijd voor arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, namelijk maximaal 2 maanden.3 Het is aan (decentrale) sociale partners om binnen het wettelijk kader de duur van de wachttijd overeen te komen. Het is niet mijn verwachting dat het opstellen van een nieuw, separaat wetsvoorstel om de wachttijd in de uitzendsector te verkorten een eerdere inwerkingtredingsdatum zal kennen. De snelst mogelijke route voor het inwerking treden van het wettelijk kader is via het al lopende traject van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Voorts zal ik in gesprek met sociale partners waarmee het pensioenakkoord is gesloten, de urgentie van het op korte termijn verkorten van de wachttijd in de uitzendsector benadrukken. Sociale partners hebben hier een eigenstandige verantwoordelijkheid om, in lijn met de aanbeveling4 van de Stichting van de Arbeid aan de sector, op korte termijn al betekenisvolle stappen in te zetten.
Bent u bereid z.s.m. deze vragen, dus binnen een week, te beantwoorden, vanwege het feit dat een eventuele nietigverklaring van de cao met spoed dient plaats te vinden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen een week te beantwoorden.
Temper |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Flexwerkapp gedraagt zich als een uitzendbureau, en dus ís het een uitzendbureau»1 en «Voor de fiscus is een flexkracht van Temper voorlopig een zzp'er»?2
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat de overheid aan de ene kant, via de Inspectie SZW, Temper aanmerkt als uitzendbureau terwijl de Belastingdienst vervolgens Temper als opdrachtgever beschouwt?
De uitingen van twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie verschillen duidelijk van elkaar. Dat roept inderdaad vragen op en vereist toelichting. Eerst wil ik echter ingaan op de bredere vraag die hier ook aan de orde is. Werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben bij uitstek behoefte aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Dat hier verschillende uitingen zijn gegeven over Temper is dan ook in het bijzonder voor deze groep werkenden nadelig. Wanneer een werkende niet weet wat haar rechten zijn (is zij werknemer of zzp’er) is het eventueel opeisen van rechten immers complexer. De vraag die u stelt, is tegen deze achtergrond voor mij dan ook breder dan een vraag over toezicht, maar raakt aan de discussie over de kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt en hoe die kwetsbaarheden te reduceren.
Onder meer door de WRR3, de Commissie Regulering van Werk4 en intussen ook door de SER5, zijn bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. Een belangrijk element in de bouwstenen die zijn aangereikt is het versterken van de positie van kwetsbare werkenden en het reduceren van de tweedeling op de arbeidsmarkt langs contractvormen. Onderwerpen waar het huidige demissionaire kabinet al stappen op heeft gezet. In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR6 is aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om de bouwstenen en voorstellen voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.
Vanwege de onduidelijkheid rondom de rechtspositie van platformwerkers, heeft dit kabinet in de brief van 11 november 2020 in de kabinetsreactie op de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de WRR aangekondigd dat een start zal worden gemaakt met de uitwerking van de vraag of en hoe een rechtsvermoeden bij platformwerk geoperationaliseerd kan worden. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat het inmiddels demissionaire kabinet de eventuele implementatie van een dergelijke maatregel niet ter hand zal nemen.
Naast deze bredere context wil ik graag toelichten hoe de verschillende uitingen door twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie kunnen ontstaan. De verschillen zijn te verklaren gelet op het feit dat de doelen van beide instanties niet altijd volledig overlappen, er vanuit verschillende wettelijke doelen en bepalingen onderzoek wordt gedaan en de werkwijze van onderzoek kan verschillen. Om dit toe te lichten heb ik hieronder beschreven op welke wijze er bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW over het algemeen gewerkt wordt in processen die (mede) gericht zijn op het borgen van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Beide organisaties hebben ook – met behoud van hun zelfstandige taken en verantwoordelijkheden – de mogelijkheid om onderling overleg te voeren over de uitkomsten van een onderzoek. Vanwege artikel 15 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) kan hier niet worden ingegaan op individuele gevallen.
De Belastingdienst controleert bij het beoordelen van een modelovereenkomst op basis van de tekst of geen sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, waarin onder andere de vragen besloten liggen of sprake is van uitzending, tussenkomst of bemiddeling. Dit gebeurt met het doel van het vooraf geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. De modelovereenkomst geeft alleen zekerheid indien ook conform de overeenkomst wordt gewerkt. Wanneer er in de praktijk wordt afgeweken van de modelovereenkomst, kan alsnog binnen dienstbetrekking worden gewerkt. De Belastingdienst toetst risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze of er in de praktijk gewerkt wordt conform de modelovereenkomsten. Deze toetsing vindt in het algemeen plaats door middel van een boekenonderzoek.
Anders dan het geval is bij de voorafgaande beoordeling modelovereenkomsten, wordt bij het doen van onderzoek door de Inspectie SZW bezien of in de praktijk het arbeidsrechtelijk wettelijk kader wordt nageleefd. De Inspectie SZW doet dit met als doel om de sociale partners te ondersteunen door op hun verzoek onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden en de Waadi, zoals de loonverhoudingsnorm (artikel 8 en 8a) en het belemmeringsverbod (artikel 9a). De Inspectie SZW doet daarbij onderzoek naar feiten en omstandigheden waaronder in de praktijk wordt gewerkt. Veelal wordt daarbij een fysiek onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de situatie op de werkvloer en worden werkenden en bij de arbeidsrelatie betrokken partijen bevraagd. Dit betreft de bedrijven zelf, maar dus ook eventuele administratiekantoren en andere aanverwante bedrijven, de bedrijven bij wie het werk wordt verricht en de betrokken werkenden. De resultaten van dit onderzoek worden in de vorm van een rapportage gedeeld met de in artikel 15 van de Waadi genoemde betrokken personen en instanties, zoals de sociale partners. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de Waadi is voldaan, wordt dat oordeel opgenomen in de rapportage. De bevindingen kunnen door belanghebbenden worden gebruikt in een procedure voor de civiele rechter. In een eventuele procedure toetst de rechter aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Een oordeel over de aard van de specifieke arbeidsrelatie kan daar deel van uitmaken. Dergelijke onderzoeken van de Inspectie SZW leiden niet tot bestuursrechtelijke maatregelen: het onderzoek is uitsluitend ten dienste van belanghebbenden en desgewenst hun juridische procedure.
In september ontvangt uw Kamer tevens de reactie op vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de beantwoording van de Kamervragen over Deliveroo7 waar onder meer uitgebreider ingegaan zal worden op het toezicht en beleid op het gebied van platformwerk.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie SZW onderuit haalt, waardoor Temper door kan gaan met het inzetten van schijnzelfstandigen? Ondermijnt de uitspraak van de Belastingdienst niet het gezag van de Inspectie SZW?
Bij de beantwoording op vraag 2 is duidelijk gemaakt dat het opstellen van modelovereenkomsten ten behoeve van voorwaardelijke zekerheid vooraf voor de loonheffingen afwijkend is van het achteraf in de praktijk toetsen of de Waadi wordt nageleefd. Ik deel, gelet op de eigen doelen en aard van beide processen binnen deze overheidsorganisaties, niet de opvatting dat de uitspraak van de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie onderuit haalt of dat het gezag van de Inspectie SZW wordt ondermijnd.
Klopt het namelijk dat de Inspectie SZW Temper heeft aangegeven dat er bij de «freeflexers» bij Temper geen sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een uitzendovereenkomst?
Over individuele zaken en onderzoeken van de Inspectie SZW kan ik geen mededelingen doen. Als de Inspectie SZW op verzoek van bijvoorbeeld sociale partners een onderzoek doet naar naleving van de Waadi, verwerkt ze alle relevante feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken in een rapport. Conform artikel 15 van de Waadi wordt een dergelijk rapport uitsluitend verstrekt aan de betrokken arbeidskracht, aan de werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers en niet aan anderen. Het is vervolgens aan deze belanghebbenden om zelf te bepalen of zij de bevindingen van de Inspectie SZW desgewenst gebruiken voor een civiele procedure bij de rechtbank.
Klopt het verder dat de Inspectie SZW de werknemers bij Temper als schijnzelfstandigen beschouwt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW inmiddels ook al maatregelen genomen tegen Temper en zijn er dus al boetes uitgedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat door de uitspraak van de Belastingdienst de kwetsbare werknemers van Temper zich niet gesterkt voelen om zelf een eventuele rechtszaak te starten?
De beslissing om een modelovereenkomst goed te keuren gebeurt met het oog op het geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. Belanghebbenden kunnen desgewenst een civiele procedure starten waarbij de rechter toetst aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Daarnaast is er van overheidswege risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze toezicht of in de praktijk wordt gewerkt conform de modelovereenkomst en op de naleving van fiscale, sociale zekerheids- en arbeidswetgeving.
Om de onduidelijkheid over Temper weg te nemen, bent u bereid het inspectierapport van de Inspectie SZW over Temper openbaar te maken?
In de Waadi is geregeld dat bepaalde inspectiegegevens openbaar kunnen worden gemaakt. Die gegevens worden op www.inspectieresultatenszw.nl geplaatst. Het bedoelde inspectierapport heeft betrekking op de naleving van bepalingen die aan een civiele rechter kunnen worden voorgelegd en maakt geen deel uit van de inspectieresultaten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Indien Temper inderdaad als uitzendbureau moet worden aangemerkt, kunt u aangeven of Temper zich ook heeft geregistreerd als uitzendbureau in Handelsregister? Zo nee, klopt het dat, volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi), er een directe boete staat op het niet-registreren als uitzendbureau in het Handelsregister? En kunt u daarom aangeven of deze boete al is opgelegd bij Temper?
In de Waadi is geregeld dat onder andere uitzendbureaus als uitlener geregistreerd moeten staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 7a Waadi). Indien niet is voldaan aan deze registratieplicht, kan de Inspectie SZW nader onderzoek doen. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan conform de beleidsregel boeteoplegging Waadi8 een boete worden opgelegd. Ik kan niet ingaan op individuele zaken of onderzoeken.
Het bericht dat werknemers kunnen fluiten naar hun vakantiecenten |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen werknemers ontvangen dit jaar geen vakantiegeld»1 en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)-onderzoek «1 op 5 krijgt geen vakantiegeld»2?
Ja.
Bent u het eens dat het «vakantiegeld» voor veel werknemers hard nodig is om (achterstallige) rekeningen te betalen?
Het staat werknemers vrij om hun vakantiebijslag te besteden zoals zij willen. Ook als werknemers de vakantiebijslag niet nodig hebben om rekeningen te betalen, vind ik het belangrijk dat zij ontvangen waar zij recht op hebben. Ik kan mij echter voorstellen dat er werknemers zijn die de vakantiebijslag nodig hebben om rekeningen te betalen. In die situaties is tijdige betaling van de vakantiebijslag in het bijzonder van belang.
Voor veel huishoudens is de vakantiebijslag – in het algemeen 8% van het loon – een substantieel deel van het inkomen. Het Nibud houdt jaarlijks een enquête over het vakantiegeld, waarin onder meer gevraagd wordt naar bestedingsdoelen van de vakantiebijslag. Door de jaren heen blijkt dat het vakantiegeld het meest wordt gebruikt voor de vakantie en om te sparen. Sinds 2015 is er een lichte toename in het gebruik van het vakantiegeld voor het aflossen van schulden en betalingsachterstanden.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat een deel van de huishoudens het vakantiegeld geheel of gedeeltelijk gebruikt voor basale uitgaven, zoals het betalen van rekeningen of aanvullen van tekorten op de lopende rekening (20 procent), huishoudelijke uitgaven (13 procent) of om achter de hand te houden voor als het inkomen gaat dalen (9 procent). Uit dit onderzoek blijkt dat het vakantiegeld in 2020 minder voor deze uitgaven werd gebruikt dan in de voorgaande jaren. Deze afwijking kan waarschijnlijk worden verklaard door wijzigingen in uitgaven als gevolg van de Corona-crisis.
Vindt u het daarom ook zorgwekkend dat sommige werkgevers mogelijk geen of minder vakantiegeld uit willen gaan betalen aan hun werknemers?
Een dergelijke situatie is zorgelijk voor de werknemers en voor de werkgevers. Enerzijds kan ik mij de lastige situatie voorstellen waarin werkgevers zitten in verband met de economische situatie en de maatregelen die de overheid heeft getroffen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Ik spreek hier veelvuldig over met werkgeversorganisaties en vakcentrales. Werkgevers kunnen te maken krijgen met betalingsproblemen of zelfs met het risico om failliet te gaan en hun zaak te verliezen. Dat werkgevers proberen dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door met vakbonden en werknemers afspraken te maken over een uitgestelde of verminderde betaling van de vakantiebijslag, vind ik niet onlogisch. Anderzijds staat voor mij voorop dat er bij het maken van dergelijke afspraken rekening wordt gehouden met de wet- en regelgeving en de belangen van de werknemer. De hoofdregel in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is dat een werknemer een aanspraak van 8% vakantiebijslag heeft over het ten laste van de werkgever komende loon. Bij cao kan worden afgesproken dat de werknemer recht heeft op een lager bedrag aan of geen vakantiebijslag. Dergelijke afspraken mogen er echter niet toe leiden dat een werknemer minder dan 108% van het wettelijk minimumloon ontvangt.
Klopt het, zoals ook het CNV stelt, dat bij de tegemoetkoming van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook het vakantiegeld is meegenomen? Zo ja, bent u bent bereid om dit signaal ook aan werkgevers af te geven?
In de NOW is inderdaad rekening gehouden met de extra uitgaven die werkgevers moeten doen bovenop de reguliere loonsom door te werken met een forfaitaire opslag. Deze opslag is sinds de NOW 2 verhoogd van 30% naar 40% en omvat ook de vakantiebijslag.
Werkgevers die NOW-steun aanvragen of hebben aangevraagd, kennen de voorwaarden waaronder die verstrekt wordt. Dit is eerder al aan de orde geweest tijdens gesprekken met sociale partners.
Welke stappen gaat u verder zetten om er voor te zorgen dat alle werknemers het hoognodige vakantiegeld ontvangen? Gaat u werkgevers(organisaties) hierop aanspreken?
Het huidige stelsel voorziet in adequate mogelijkheden voor werknemers om hun vakantiebijslag op te eisen. Werknemers kunnen bij de burgerlijke rechter hun vakantiebijslag vorderen als de werkgever weigert uit te betalen. Werknemers die niet de vakantiebijslag ontvangen waarop zij recht hebben op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag kunnen dat melden bij de Inspectie SZW. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever de WML overtreedt, kan zij (herstel)sancties opleggen. Als er bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat hierdoor sprake is van onderbetaling aan de werknemer, kan de Inspectie SZW een boete opleggen en bestaat voor de werkgever een nabetalingsverplichting. Indien de werkgever daar geen gehoor aan geeft, kan hem een last onder dwangsom worden opgelegd.
Ik spreek regelmatig en frequent met werkgeversorganisaties en vakcentrales over de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt en het steun- en herstelpakket. Zoals ik hiervoor al schreef, vind ik het van belang dat werkgevers zich houden aan de wet- en regelgeving. Mijn beeld is dat werkgeversorganisaties zich daar van bewust zijn.
Bent u verder bereid om, in overleg met vakbonden en werkgevers, te kijken naar oplossingen mocht een ondernemer het vakantiegeld echt niet kunnen uitbetalen?
Zo lang zij zich houden aan de wet- en regelgeving, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, laat ik afspraken over het later uitbetalen van vakantiegeld aan (individuele) werkgevers en belanghebbende werknemersvertegenwoordigers en (individuele) werknemers. Zij kennen de situatie in een bepaalde branche of onderneming het best, en kunnen gezamenlijk beoordelen of uitbetaling van vakantiegeld in de vooraf vastgestelde maand de werkgever in grote financiële problemen zal brengen. Zeker met het oog op de vooruitzichten dat de beperkende maatregelen steeds verder opgeheven zullen worden, kan ik me voorstellen dat partijen onderling in dergelijke situaties tot schriftelijke afspraken komen van een later betaalmoment voor het vakantiegeld van dit jaar.
Zoals eerder aangegeven kan eventueel uitstel van betaling niet leiden tot afstel. Werkgevers moeten hun verplichting tot het betalen van vakantiegeld binnen het kalenderjaar voldoen.
Naast minder inkomen voor werknemers heeft het niet ontvangen van vakantiegeld ook grote gevolgen voor een mogelijke Werkloosheidswet (WW)-uitkering bij ontslag, bent u daarom bereid hier samen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) coulant mee om te gaan en hier een oplossing voor te zoeken mocht dit voorkomen?
De hoogte van een WW-uitkering is een percentage van het maandloon. Het maandloon is kort gezegd het gemiddelde loon per maand dat een werknemer per dag verdiende in het jaar voordat de werkloosheid is ingetreden. Bij de vaststelling van het maandloon wordt dit op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen vermeerderd met 8% vakantiebijslag wanneer de werkgever vakantiebijslag maandelijks reserveert en één keer per jaar uitbetaalt. Er wordt dus een bedrag aan vakantiebijslag berekend en opgeteld bij het loon. Bij de dagloonberekening wordt op deze manier uitgegaan van de reservering van vakantiebijslag en niet van de daadwerkelijke uitbetaling daarvan. Mocht een werkloze werknemer in de referteperiode waarover het maandloon wordt berekend (nog) geen vakantiebijslag uitbetaald hebben gekregen, heeft dit dus geen negatieve gevolgen voor de maandelijkse hoogte van de WW-uitkering.
Het bericht 'Miljoenen liters diesel liggen bij de ’groene’ datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen liters diesel liggen bij de «groene» datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon»?1
Ja.
Klopt het dat er miljoenen liters diesel in Hollands Kroon zijn opgeslagen en dat dit mogelijk nog met miljoenen liters gaat toenemen?
Een mogelijke aanvraag voor het opslaan van meer diesel zal door het bevoegd gezag beoordeeld moeten worden. Het bevoegd gezag is aan zet om te toetsen aan wet- en regelgeving en hier eisen aan te stellen in de vergunning. Ik ben geen bevoegd gezag voor de vergunningverlening, en ken dus ook de inhoudelijke specificaties van dergelijke gevallen niet. Op 21 mei jl. heeft het college van de gemeente Hollands Kroon schriftelijke vragen van de Raad beantwoord die ingaan op deze berichtgeving en de dieselopslag. Ik verwijs u graag door naar deze antwoorden (zie afschrift in bijlage 1)2.
Wie is verantwoordelijk voor de besluitvorming over het neerzetten van deze tientallen dieselaggregaten?
Het bevoegd gezag gaat over besluitvorming ten aanzien van een aanvraag. Hierbij toetst het bevoegd gezag aan wet- en regelgeving en neemt het een besluit over het wel of niet verlenen van een vergunning. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn hierover in overleg.
Vindt u het ook opmerkelijk dat het college Hollands Kroon opnieuw besluitvorming neemt waartoe zij niet bevoegd is?
De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Het is niet aan mij te beoordelen of besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon terecht is of niet. Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen, bij een conflict is het uiteindelijk aan de rechter om er een oordeel over te vellen.
Vindt u het ook onwenselijk dat de dieselaggregaten van deze datacenters eens per maand staan te ronken, waardoor stinkende dieselrook de lucht ingaat?
Bij het verstrekken van een vergunning zal in alle gevallen moeten worden voldaan aan relevante wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is stelselverantwoordelijke voor de milieuwetgeving, waaronder geur. Het is aan het bevoegd gezag om een integrale afweging te maken ten aanzien van de te vergunnen activiteit en om de vergunning al dan niet te verlenen. Bij deze afweging is geur één van de onderdelen die wordt meegenomen. De te ondernemen activiteiten moeten vervolgens passen binnen de verleende vergunning.
Vindt u ook dat Google en Microsoft maatregelen dienen te nemen om deze vieze dieselrook voor omwonenden te verminderen?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vindt u ook dat de claim van Google en Microsoft dat zij klimaatpositief wensen te worden niet strookt met het feit dat Google en Microsoft nu tussen grootvervuilers staan en bovendien een enorme CO2-uitstoot hebben?
De mogelijk bestaande wens van bedrijven om als klimaatpositief gezien te willen worden is een bedrijfsmatige afweging. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Hoe kan het zo zijn dat de brandweer nauwelijks informatie heeft over de machines en de opslagtanks? Vindt u het ook niet zorgwekkend dat de brandweer nauwelijks informatie over deze dieselaggregaten heeft en bovendien de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord weinig risico’s ziet, terwijl diesel een zeer gevaarlijke stof met ontploffingsgevaar is?
Ik kan niet beoordelen over welke informatie de brandweer beschikt of zou moeten beschikken. Het is aan de veiligheidsregio om dat te beoordelen, die bovendien deskundig is op dit gebied. In beginsel moet de activiteit passen binnen de verleende vergunning. Bij het verlenen van een vergunning wordt een integrale afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen.
Ik verwijs u door naar de eerder genoemde antwoorden op raadsvragen van het college van Hollands Kroon (zie mijn antwoord bij vraag 2). Deze stellen o.a. dat de brandweer en de veiligheidsregio goed op de hoogte zijn van de situatie, dat de berichtgeving onjuiste informatie bevatte en dat er geen onverantwoorde risico’s zijn. Daarbij is ook een factsheet bijgevoegd van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord die hier aanvullend op ingaat (zie afschrift in bijlage 2)3.
In hoeverre is deze opslag van diesel een gevaar voor de bewoners van Wieringenmeer?
De specifieke afweging omtrent externe veiligheid in dit geval is mij niet bekend. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning wordt door het bevoegd gezag hiervoor een afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen. In algemene zin moeten activiteiten zoals de opslag van diesel passen binnen de verleende vergunningen en de relevante wet- en regelgeving. Zie verder ook het antwoord onder vraag 8.
Vindt u met de enorme stroombehoeften, chemicaliën in het water en het enorme ruimtebeslag op het landschap het überhaupt wenselijk dat dit soort datacenters zich vestigen in Nederland?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen dat in beginsel decentrale overheden keuzes maken over de vestiging van bedrijven, waaronder datacenters. Het Rijk wil, gezien de impact op o.a. ruimte en energie, samen met decentrale overheden mede zorgdragen voor zorgvuldige vestigingslocaties van datacenters. De NOVI bevat daarvoor een aantal voorkeursrichtingen en zet daarbij in op selectieve groei aan de randen van Nederland. Onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden daarover afspraken gemaakt met decentrale overheden in landsdelige bestuurlijke overleggen. De voortgangsbrief over de NOVI van begin juni 2021 gaat hier verder op in (Kamerstuk 34 682, nr. 83).
Bent u daarom ook van mening dat er scherpere vestigingseisen, op het gebied van duurzaamheid, waterverbruik, beperking overlast, inpassing in het landschap en veiligheid moet worden gesteld aan deze techgiganten bij het bouwen van datacenters? Welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
Er gelden voor de vestiging van datacenters diverse wettelijke milieuvereisten, onder andere op het gebied van waterverbruik, geur, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook bestaat er op dit terrein beleid en regelgeving van decentrale overheden. Daarnaast is het, in lijn met de afspraken uit de NOVI, in beginsel aan het bevoegd gezag om een afweging te maken ten aanzien van de vestigingseisen. Verder verwijs ik hierbij naar de eerder genoemde afspraken voor zorgvuldige vestiging van datacenters die onder de NOVI worden gemaakt met decentrale overheden.
De ontbossing van het Amazonegebied door soja-invoer van Nederland |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Amazon «soy belt» will feed global thirst for Brazil’s commodities»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat wetenschappers vrezen dat door met name ontbossing het regenwoud in het Amazonegebied zichzelf niet meer in stand zal kunnen houden en in een neerwaartse spiraal terecht kan komen en dat dit tipping point dichtbij is? Zo nee, wat is naar uw mening dan wel de stand van zaken in dezen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Is het waar dat Nederland meer dan 40% van de export van soja uit het Braziliaanse gebied Rondônia’s voor haar rekening neemt? Zo nee, welk deel van de sojaproductie uit dat gebied wordt dan wel naar Nederland geëxporteerd, en welk deel van de gehele Braziliaanse productie van soja?
Ongeveer 5% van de Braziliaanse export van sojaproducten (bonen, meel en olie) gaat naar Nederland. Dit percentage is de afgelopen jaren (2017 t/m 2020) constant gebleven volgens gegevens van het Braziliaanse Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastimento: Estatisticas de Comércio Exterior do Agronegócio. Rondônia is een van de 26 Braziliaanse deelstaten. De bijdrage van Rondônia aan de Braziliaanse export van soja in 2020 was relatief klein, in waarde 1,20% en in gewicht 1,23%. Dat is een toename ten opzichte van 2017 toen die bijdrage 1,05% bedroeg. In 2020 ging 41% van de export van soja uit Rondônia naar Nederland. Hierbij geldt dat Nederland in belangrijke mate doorvoerland is van soja of daarvan afgeleide producten. De soja die is bestemd voor Nederlandse consumptie is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Acht u het mogelijk dat ten minste een deel van de soja uit Rondônia geproduceerd wordt op grond die pas na 2008 ontbost is en dus volgens de afspraken gemaakt in Brazil’s Soy Moratorium daarvoor niet gebruikt had mogen worden? Zo ja, bent u bereid de importeurs van deze soja daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Een deel van de soja in Rondônia wordt geproduceerd voor de lokale markt en dat gedeelte zal moeten voldoen aan eisen in de Braziliaanse boswet. Die eisen wijken af van de afspraken in het Braziliaanse soja moratorium. Zoals hiervoor bij vraag 3 aangegeven, is slechts een deel van de uit Rondônia ge-exporteerde soja bestemd voor Nederlandse consumptie; een ander deel is voor doorvoer naar andere Europese en EU-landen. In algemene zin is het deel van de soja dat is bestemd voor Nederlandse consumptie grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd (zie ook antwoord op vraag 7). Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principle’s on Business and Human Rights naleven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en risico’s voor mens en milieu, waaronder ontbossing, voorkomen en aanpakken.
Deelt u de mening dat de import van soja uit gebieden waar soja wordt geproduceerd op areaal dat door ontbossing is aangelegd, aan banden moet worden gelegd om verdere ontbossing te voorkomen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsinzet is conform het in de Kamerbrief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» uiteengezette beleid, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Welke concrete doelen stelt u zich ten aanzien van het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in 2030, zoals verwoord in uw brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel»?2
De internationale inzet van het kabinet op het gebied van bosbehoud en bosherstel richt zich op drie hoofdoelen: het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030, het uitbreiden van het wereldbosareaal met 3 procent in 2030 en het mobiliseren van de EU. Om deze doelen te realiseren zet het kabinet zich onder andere in om uiterlijk per 2030 tot ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens te komen door in EU-verband te pleiten voor ambitieuze wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Naar verwachting zal de Europese Commissie daartoe deze zomer een voorstel presenteren. Daarnaast draagt het kabinet via diplomatieke inspanningen en de financiering van bilaterale en multilaterale programma’s bij aan het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in uiterlijk 2030. Deze inzet is ook weergegeven in de kamerbrief over de internationale inzet op bossen en de reactie op de initiatiefnota Behoud het Woud (Kamerstuk 30 196, nr. 708 en Kamerstuk 35327, nr. 3).
Hoe kunt u bevorderen dat in Nederland geïmporteerde soja, ook die niet voor de Nederlandse consumptie verwerkt wordt, afgedekt wordt met Round Table on Responsible Soy(RTRS)-certificaten waarmee gewaarborgd wordt dat het om soja gaat die zonder ontbossing is geproduceerd?
In 2006 is in Zwitserland door bedrijven en NGO’s de Round Table for Responsible Soy (RTRS) opgericht. Overheden zijn geen lid van de RTRS. De RTRS heeft in 2010 de mondiale standaard voor duurzame («verantwoorde») sojaproductie vastgesteld. De RTRS-standaard is daarmee de standaard die via een mondiaal multistakeholdersproces en publieke consultaties van bedrijven, banken en NGO’s is vastgesteld. Op de achtergrond speelde en speelt Nederland een belangrijke stimulerende en faciliterende rol voor de ontwikkeling van de RTRS als organisatie en voor vaststelling van de RTRS-standaard. De Nederlandse overheid draagt bijvoorbeeld bij aan het vergroten van het bereik van de RTRS-standaard via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). De RTRS-standaard en daarvan afgeleide certificering is een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Omdat Nederland echter vooral ook doorvoerland voor soja en sojaproducten is naar andere Europese en EU-landen, voelen wij een bijzondere verantwoordelijkheid om waar mogelijk bij te dragen aan het ontbossingsvrij maken van ook deze handelsstromen. Uw Kamer is vorig jaar apart geïnformeerd over het kabinetsbeleid op het tegengaan van ontbossing (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Het kabinet heeft zich daarin onder meer vastgelegd op het zo spoedig mogelijk – en uiterlijk in 2030 – komen tot volledig ontbossingsvrije handelsketens. Verduurzaming van importen en doorvoer via Nederland naar andere Europese landen kan alleen in Europees en EU verband goed geregeld worden. Certificering zou een van de instrumenten in een pakket van EU maatregelen kunnen zijn, waar de Europese Commissie momenteel aan werkt en dat naar verwachting in de zomer wordt gepresenteerd. In een gesprek met de Europese Commissie, afgelopen april, hebben vertegenwoordigers van ADP landen op initiatief van Nederland gepleit voor effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing (cf. motie Bouali Kamerstuk 35 570, nr. 28).
Het bericht ‘Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding’. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding»?1
Ja.
Vindt u ook dat het unieke Waddengebied als UNESCO Werelderfgoed zo veel mogelijk beschermd moet worden en economische belangen hieraan ongeschikt zijn?
Het Waddengebied is een uniek natuurgebied, niet alleen voor Nederland maar ook wereldwijd daarom heeft de Waddenzee ook de bijzonder status van UNESCO natuurlijk Werelderfgoed. In 2009 heeft UNESCO de Waddenzee als natuurlijk Werelderfgoed aangewezen zodat de bescherming van het gebied geborgd is. Het beleid voor de Waddenzee en het Waddengebied is opgenomen in de Agenda voor het Waddengebied 2050. De Waddenzee is beschermd via het ruimtelijk instrumentarium (Wet ruimtelijke ordening / Structuurvisie Waddenzee /Barro), het Natura2000-instrumentarium (Wet natuurbescherming / Natura 2000 beheerplannen) en onder andere de Mijnbouwwet. Ook de Waddeneilanden en de natuurgebieden in de Noordzeekustzone kennen een vergelijkbare bescherming. Om die reden is een zorgvuldige omgang met de waarden in dit gebied altijd een uitgangspunt, zoals »mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 9 april jl. ook (Kamerstuk 35 092, nr. 26)2 aan u heeft gemeld. De uiteindelijke afweging of een activiteit in dit gebied plaats kan vinden is altijd een integrale waarbij binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee ook andere belangen als de klimaatdoelstellingen, economische waarden zoals de landbouw en de werkgelegenheid in het noorden een rol spelen. Hier zit ook het dilemma zoals door mijn voorganger beschreven in zijn brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3. Deze verbinding zorgt ervoor dat 700MW van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden aan land wordt gebracht. Hiermee geven we invulling aan de doelstellingen voor 2030 in de Klimaatwet en het Klimaatakkoord. Deze verbinding doorkruist echter ook een waardevol en kwetsbaar natuurgebied; het UNESCO Werelderfgoed de Waddenzee. In lijn met de Agenda voor het Waddengebied 2050 zoeken we in samenwerking met de regio naar de balans in doelen, lokaal en nationaal, nu en in de toekomst.
Waarom is uw voorkeursalternatief een kabel dwars door Schiermonnikoog in plaats van het milieuvriendelijkere alternatief van een kabel ten oosten van Schiermonnikoog? Zijn er onoverkomelijke obstakels om voor het laatstgenoemde alternatief te kiezen?
In het onderzoek naar het tracé voor windpark Ten noorden van de Waddeneilanden zijn er in een periode van twee jaar in een intensief traject met de omgevingspartijen en de regionale overheden negen tracés onderzocht. Hierbij is er gekeken naar de aspecten omgeving, techniek, kosten, milieu en toekomstvastheid. Op basis van de milieueffectrapportage zijn er drie tracés afgevallen vanwege de verwachte te grote effecten op natuur en milieu en daardoor verwachte onvergunbaarheid. Vanuit de regionale overheden bestaat de sterke wens om het tracé aan te landen in de Eemshaven, gelet op de ambitie voor een duurzame industrie en toekomstige werkgelegenheid. Naar de Eemshaven bleven twee alternatieven over: een westelijk en een oostelijk tracé.
Het tracé Eemshaven oost heeft de voorkeur van vele partijen. Er liggen echter al meerdere kabels en leidingen op dit tracé. Hierdoor is er nog maar heel weinig ruimte. Dit zorgt voor technische complexiteit en er zijn twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. De verwachting is dat er nog maximaal één verbinding via het oost tracé aangesloten kan worden en dat de aanleg hiervan technische, milieu en financiële risico's met zich meebrengt. Om de klimaatdoelstellingen te halen zijn er ook op de korte termijn al meer windparken nodig. Uw Kamer heef in de motie Boucke cs mei (Kamerstuk 35 668, nr. 21)4. verzocht om 10 GW extra windstroom te laten aanlanden voor 2030. Mogelijk landt een deel van deze extra opgave aan in de Eemshaven, passend bij de verduurzamingsambities van Noord Nederland. Deze nieuwe windparken zullen groter zijn én verder van de kust liggen. Daarom gebruiken deze windparken gelijkstroom in plaats van wisselstroom. Gelijkstroomkabels hebben als voordeel dat ze een kleiner ruimtebeslag hebben wat ze kansrijker maakt voor een tracé met weinig ruimte, zoals het oost tracé. Daarnaast zijn deze kabels, door het grotere vermogen, zwaarder waardoor deze met zwaarder materieel moeten worden aangelegd. Daarom is voor de minder belastende 700 MW verbinding (het Windpark ten noorden van de Waddeneilanden) in eerste instantie gekozen voor het west tracé en om de mogelijkheid om het oosttracé te benutten voor de meer belastende toekomstige verbinding(en) van 2 GW te behouden. Dit wordt de komende maanden conform de brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)5 verder onderzocht.
In het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) wordt er onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor NOZ TNW (Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden) verder uitgewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Beide onderzoeken worden uitgevoerd in afstemming met en met betrokkenheid van de regionale partners, het Omgevingsberaad Waddengebied (Omgevingsberaad), de Beheerautoriteit Waddenzee en de beheerders. In de tussentijd zet ik geen onomkeerbare stappen.
Wat zijn de ecologische risico’s van het aanleggen van elektriciteitskabels onder Schiermonnikoog? Kunt u onherstelbare schade aan de Schiermonnikoogse natuur uitsluiten?
Om tot het voorkeursalternatief te komen, is er een eerste fase milieueffectrapportage opgesteld.
In het natuuronderzoek wordt geconcludeerd dat alle tracés in de Waddenzee effect hebben op beschermde soorten en habitattypen.
Uit dit onderzoek bleek dat er – met waar nodig toepassing van mitigerende maatregelen – geen significante negatieve effecten van het westelijke tracé op de natuur worden verwacht. Andere tracés zijn juist vanwege te grote verwachte effecten op de natuur in deze fase wel afgevallen. Nu het voorkeursalternatief er ligt wordt het westtracé verder geoptimaliseerd en meer in detail onderzocht in een tweede fase milieueffectrapportage. Het uitgangspunt is altijd om een tracé met minimale natuurimpact uit te voeren en om permanente en langdurige impact te vermijden. Door middel van de milieuonderzoeken en met omgevingspartijen, wordt een tracé zo uitgewerkt dat permanente effecten worden vermeden, bijvoorbeeld door een tracé in minder dynamische gebieden te leggen. Wanneer dit niet kan, wordt bekeken hoe de effecten verkleind kunnen worden (mitigeren). Bijvoorbeeld door andere aanlegtechnieken te gebruiken. Dit wordt getoetst in de Passende Beoordeling, uit de Passende Beoordeling blijkt of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten.
Zijn er variaties mogelijk qua ecologische schade indien er wordt gekozen om de kabels onder Schiermonnikoog aan te leggen? Zo ja, bent u dan voornemens om de minst schadelijke optie te kiezen?
Ja, op dit moment wordt het tracé verder geoptimaliseerd en onderzocht. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de exacte route en de aanlegtechnieken, zowel bij Schiermonnikoog als op de rest van de route. Bij verschillende aanlegtechnieken kan er gedacht worden aan een horizontaal gestuurde boring onder het eiland of door gebruik te maken van een wadtrencher. Een wadtrencher is een apparaat op rupsbanden en heeft een druk op de bodem die vergelijkbaar is met de laars van een wadloper en maakt een sleuf voor de kabel van ongeveer 50 centimeter. Tussen deze routes en technieken zit ook verschil in ecologische impact, het kiezen van de minst schadelijke optie is hierbij het uitgangspunt.
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de noordelijke regionale overheden?
De regionale overheden hebben in hun regioadvies de sterke wens uitgesproken aan te sluiten in de Eemshaven. Hierbij heeft de oostelijke route de voorkeur maar wordt ook door de regiobestuurders Eemshaven west als een alternatief gezien omdat ook zij de moeilijkheden bij het oost tracé zien. Ik ben me zeker bewust van de gevoeligheid van het gebied. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 26)6 aan u ook aangegeven dat ik samen met de regionale overheden werk aan een programma dat bovenop de wettelijke compensatiemaatregelen (natuurherstel) en vergoeding van (plan)schade komt en dient bij te dragen aan een versterking van de natuur in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee, versterking van de Europees beschermde natuurwaarden en het borgen van de agrarische waarden. Dit sluit aan bij de gestelde randvoorwaarden van de regionale overheden aan de keuze voor Eemshaven west.
Wordt met de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog de kans vergroot op de aanleg van nog meer kabels onder Schiermonnikoog in de toekomst? Zo ja, wat betekent dit voor de plaatselijke natuur en wordt dit meegenomen in de overweging?
De impact op de natuur is, zeker in het Waddengebied, een van de belangrijkste aspecten in de overweging. Zo ook in de keuze om dit windpark via deze route aan land te brengen. Hierdoor wordt de mogelijkheid om bij het volgende aan te leggen windparken en aanlanding van kabels daarvoor, de oostelijke route open gehouden. Hiermee wordt de kans verkleind dat de volgende kabel ook onder Schiermonnikoog gaat. Komend half jaar wordt er verder in detail onderzocht in welke gebieden er nog voor 2030 extra windparken gerealiseerd moeten gaan worden, welke aanlandingen daarvoor nodig zijn en welke tracés mogelijk zijn. Ik verwacht u in het najaar hiervan de resultaten te kunnen melden, ook over de eventuele consequenties voor het voorkeursalternatief van dit project.
Hoe verhoudt de ecologische schade van de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog zich tot de ecologische schade door gasboringen? Bent u bereid ecologische schade wegens stroomkabels te compenseren door minder (schuine) boringen in de Waddenzee toe te laten?
Gaswinning onder de Waddenzee wordt alleen toegestaan indien dit veilig kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe. Dit houdt in dat vooraf een conservatieve inschatting wordt gemaakt van de verwachte effecten van voorgenomen mijnbouwactiviteiten. Deze effecten en vervolgens de natuurwaarden worden nauwlettend gemonitord in relatie tot de zeespiegelstijging, de sedimentatie (natuurlijk herstelvermogen) en de bodemdaling door gas- en zoutwinning, zodat activiteiten – waar nodig – kunnen worden aangepast of stopgezet om negatieve gevolgen voor de natuur te voorkomen. Uit de evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe7is gebleken dat er tot op heden geen sprake is geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest en dat het «hand aan de kraan»-principe voor wat betreft de gaswinning heeft gewerkt als beoogd. Compensatie van eventuele ecologische schade door vermindering van het aantal gasboringen is derhalve niet aan de orde.
Het bericht dat Nederland een grote aanjager is van wereldwijde ontbossing |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL), Gijs van Dijk (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «WNF: Nederland is grote aanjager van ontbossing»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Stepping Up: The continuing impact of EU consumption on nature» van het Wereld Natuur Fonds (WNF)?
De wereldwijde ontbossing die het WNF rapport beschrijft en de rol die niet duurzame productie daarin speelt heeft de volle aandacht van het kabinet. Bossen zijn essentieel vanwege hun functie voor klimaat, biodiversiteit en als leefgebied van inheemse groepen en lokale bevolking. Mede om die redenen hebben wij u vorig jaar in onze gezamenlijke brief geïnformeerd over onze ambitie voor een coherente en integrale aanpak van het complexe probleem van ontbossing en bosdegradatie (Kamerstuk 30 196, nr. 708).
De conclusies uit het rapport met betrekking tot de Nederlandse rol moeten genuanceerd worden. Nederland is vanwege zijn ligging een belangrijk doorvoerland van landbouwgrondstoffen naar andere Europese landen. Hier wordt in het rapport maar ten dele rekening mee gehouden. Bovendien wordt het Nederlandse verbruik van onder meer soja en palmolie voor het grootste deel afgedekt met behulp van verschillende private duurzaamheidscertificaten die bevorderen dat deze grondstoffen zonder ontbossing worden geproduceerd. De werkelijke «voetafdruk» van Nederland is daarmee kleiner dan het rapport suggereert.
Het kabinet spant zich in om de rol van de EU, en van Nederland in het bijzonder, in ontbossing te beperken. Nederland werkt al sinds 2015 via het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) met gelijkgezinde Europese landen aan het tegengaan van ontbossing en pleit bijvoorbeeld binnen de EU actief voor ambitieuze en effectieve wetgevende maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Daarnaast zijn we als Nederland in een permanente dialoog met landen, instituties en bedrijven om gewenste veranderingen in consumerende en producerende landen te bevorderen en/of te faciliteren. Wij zien het rapport daarom ook als een oproep en aanmoediging om door te gaan op deze weg.
Klopt het dat de Europese Unie door de import van grondstoffen, met name soja, palmolie en vlees, verantwoordelijk is voor de vernietiging van 5 miljoen hectare tropisch bos per jaar? Hoeveel extra CO2 uitstoot vindt plaats als gevolg van deze ontbossing en welk percentage is dat van de totale uitstoot van de EU?
Het WNF-rapport geeft aan dat de wereld tussen 2005 en 2017 ongeveer vijf miljoen hectare bos per jaar heeft verloren waarbij landbouw de grootste drijfveer was. De internationale handel in landbouwproducten heeft in 2017 volgens het rapport tot 1,3 miljoen hectare ontbossing geleid waarvan 203.000 hectare aan de EU wordt toegeschreven.
Volgens het rapport staat dat gelijk aan 116 miljoen ton CO2-equivalenten per jaar. Deze worden volgens internationale afspraken meegeteld bij het land dat ontbost. Volgens het Europees Milieuagentschap waren de totale emissies van de EU in 2017 4483 miljoen ton CO2-equivalenten.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat de gemiddelde Nederlander verantwoordelijk is voor 18 vierkante meter ontbossing in de periode 2007–2015, het meest van alle Europeanen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat, denkt u?
Nee. De wereldwijde ontbossing en de rol van Europa daarin zoals beschreven in het WNF rapport zijn zorgelijk, maar nuancering is nodig ten aanzien van de rol die Nederland speelt en van de voetafdruk die het heeft bij ontbossing. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe beziet u de verbinding van dit vraagstuk, via de Nederlandse vleesindustrie, met de stikstofproblematiek in eigen land? Deelt u de mening dat de excessieve Nederlandse vleessector zowel schade toebrengt aan de natuur in Zuid-Amerika, via de import van soja, als aan de natuur in eigen land, via de uitstoot van stikstof? Deelt u de mening dat de huidige omvang van de sector daarmee onverenigbaar is met doelstellingen op het gebied van wereldwijde biodiversiteit? Welke conclusies verbindt u hieraan?
Nederland heeft een stevige opgave om de neerslag van stikstof terug te dringen. Deze opgave geldt voor alle betrokken sectoren, en dus ook de landbouw. Daarom heeft het kabinet op 24 april 2020 ook een structurele aanpak stikstof gepresenteerd waarin onder andere op gebied van landbouw maatregelen zijn aangekondigd om deze problematiek aan te pakken (Kamerstuk 34 335, nr. 82). Deze maatregelen richten zich op de verduurzaming van de landbouw en bevatten ook mogelijkheden voor boeren om te stoppen als zij dit willen. De gewenste bijdrage van de landbouw aan de stikstofproblematiek kan niet los worden gezien van de bijdrage aan opgaven op het gebied van klimaat, luchtkwaliteit, dier- en volksgezondheid, bodem- en waterkwaliteit, biodiversiteit én dierenwelzijn. Daarom is de structurele aanpak van het Rijk voor de stikstofproblematiek zo opgesteld dat dit pakket, naast een bijdrage aan het oplossen van de stikstofproblematiek, tegelijk een bouwsteen is in het realiseren van de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» en bijdraagt aan onder andere de verduurzaming van de veehouderij (Kamerbrief 35 334, nr. 44). Daarnaast is eerder dit jaar de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door beide Kamers aangenomen, waarin de resultaatsverplichtingen voor 2025, 2030 en 2035 zijn opgenomen. Hierbij geeft het kabinet invulling aan de continue verplichting om de landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. Het kabinet streeft ernaar tot een volledige gunstige staat van instandhouding te komen conform de Habitatrichtlijn, en daarvoor de condities in de gebieden te verbeteren. Vervolgens moet deze staat worden behouden. Het belang van de biodiversiteit in Nederland en Europa, die de basis vormt van onze voedselketen, staat hierbij centraal. Voor de omvang van de veestapel verwijzen wij uw Kamer naar het antwoord op vraag 6. Wat de specifieke vraag over de impact van de Nederlandse veehouderij op de natuur in Zuid-Amerika via de import van soja betreft, dat is een complexe uitdaging, bijvoorbeeld omdat in belangrijke bos- en biodiversiteitsrijke gebieden van Zuid-Amerika ook landspeculatie en veeteelt grote aanjagers van ontbossing en biodiversiteitsverlies zijn. De veranderingen in landgebruik en indirecte effecten die daarbij optreden, maken het soms lastig vast te stellen wat de relatie is tussen soja productie en ontbossing. Dit zijn in zijn totaliteit uitdagingen die niet door Nederland alleen beantwoord kunnen worden. Om hierin zo effectief mogelijk te kunnen acteren, zoeken wij ook actief samenwerking met gelijkgezinde Europese landen, en met bedrijven, investeerders en maatschappelijke actoren die in de productielanden actief zijn. Hiervoor verwijzen wij uw Kamer tevens naar de antwoorden op vraag 2 en 9.
Deelt u de mening dat de huidige omvang van de sector tevens onverenigbaar is met doelstellingen op het gebied van het wereldwijde klimaatprobleem en de uitstoot van broeikasgassen? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De wereldwijde klimaatproblematiek vereist een aanpak die raakt aan vele sectoren. Ook de Nederlandse landbouw zal daar een bijdrage aan moeten leveren. In de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» zet Minister Schouten in op de verduurzaming van de landbouw, waarbij kringlooplandbouw een belangrijk speerpunt is. Vanuit de doelen voor een meer houdbaar en duurzaam voedselsysteem kan het resultaat een kleinere veestapel zijn. Dit is geen doel op zich, maar een mogelijk gevolg van het integrale verduurzamingsbeleid voor de veehouderij.
Deelt u de mening dat de grote bijdrage van de Europese Unie, en Nederland in het bijzonder, aan de wereldwijde ontbossing onverantwoord is en zo snel mogelijk moet worden teruggedrongen? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken en welke concrete doelen stelt u daarbij?
Deze mening delen wij. Het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie is één van de hoofddoelen van ons internationaal bosbeleid (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Om dit doel te bereiken werkt het kabinet aan diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en interventies. Nederland zet zich bijvoorbeeld met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie conform de motie-Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28). Nederland zet zich daarnaast als lid van onder meer het Amsterdam Declarations Partnership al geruime tijd in voor het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame landbouwgrondstoffenketens. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen dat de Nederlandse consumptie van sojabonen volledig afgedekt zou zijn door duurzaamheidscertificaten die garanderen dat productie vrij was van ontbossing en dat het grootste deel van de Europese import van soja uit Brazilië zou komen uit gebieden in Brazilië met een laag risico op ontbossing?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot de bevindingen van de nieuwe studie van het WNF?
Ja, dat antwoord herinneren wij ons. De Nederlandse consumptie van soja is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die bevorderen dat de productie vrij was van ontbossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de conclusie van het rapport dat vrijwillige keurmerken weinig hebben bijgedragen aan het terugdringen van ontbossing? Deelt u de mening dat de aanpak daarom moet veranderen? Bent u bereid om zich daarvoor in te zetten om zo te voorkomen dat producten die hebben bijgedragen aan ontbossing nog op de Europese markt kunnen worden aangeboden, bijvoorbeeld via Europese wetgeving? Kunt u toelichten hoe het staat met het Europese spoor (beleid & wetgeving) om ontbossing tegen te gaan? Kunt u toelichten hoe u dit Europese spoor zelf wil benutten om ontbossing tegen te gaan?
Vrijwillige private keurmerken voor bijvoorbeeld soja en palmolie hebben positieve resultaten opgeleverd door het bevorderen en realiseren van de verduurzaming van het Nederlandse gebruik van deze grondstoffen (zie ook eerdere vragen), maar vrijwillige keurmerken zijn geen wondermiddel om wereldwijde ontbossing te stoppen. Er is daarvoor een mix aan maatregelen nodig, zoals ook aangegeven in onze internationale inzet (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Mobilisatie van de EU is daarbij erg belangrijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zet het kabinet zich daarom in Europees verband, samen met gelijkgezinde landen, ook actief in om tot effectieve maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Nederland verwelkomt daarom een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie daartoe dat naar verwachting voor de zomer zal worden gepresenteerd. Daarnaast heeft Nederland aangedrongen op het belang samenwerking te zoeken met betrokken productielanden om aan deze EU-markteisen te kunnen voldoen. Het is daarbij belangrijk om boeren en bedrijven in productielanden als Brazilië en Indonesië, die investeren in duurzame en ontbossingsvrije producten, reële afzetmogelijkheden te blijven bieden voor hun duurzame producten.
Hoe kijkt u in het licht van dit rapport naar het voorgestelde handelsakkoord tussen de EU en de Mercosur-landen? Denkt u dat dat akkoord zou kunnen leiden tot een verdere toename van de Europese bijdrage aan ontbossing?
Zoals eerder aangegeven, zal het kabinet pas een standpunt over Mercosur innemen als alle daarvoor benodigde stukken beschikbaar zijn, waaronder de definitieve tekst van het akkoord. Daarbij zal de definitieve duurzaamheidseffecten-analyse die de Europese Commissie heeft laten uitvoeren worden meegewogen, evenals het rapport van Wageningen Economic Research en Ecorys, over de potentiële kwantitatieve handelseffecten van het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie.
Welke mogelijkheden ziet u om de bijzondere Nederlandse importpositie op het gebied van soja, als gevolg van de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van grote soja-verwerkende bedrijven (crushers), aan te wenden om de verduurzaming van de import te versnellen?
Producten die in onze havens aankomen vallen onder regelgeving zoals in Brussel afgesproken. Verduurzaming van importen via Nederland door andere EU-landen en wettelijke eisen daaraan moeten dus in Europees verband geregeld worden. Nederland zet zich in Europees verband actief in voor het tegengaan van ontbossing via de import van landbouwgrondstoffen. Zie hiervoor ook de beantwoording van de vragen 2 en 7.
Deelt u de mening dat de grootte van de vraag naar producten met een link met ontbossing deel van het probleem is en in absolute zin moet worden teruggedrongen? Bent u in dat kader bereid om zich in te zetten voor een hoger importtarief op dit soort producten, met name vlees en soja?
In onze gezamenlijke brief over onze internationale inzet voor bosbehoud en bosherstel hebben wij aangegeven dat wij in EU-verband en vanuit Nederland ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie willen stimuleren, met als doel ontbossingsvrije ketens in 2030 (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Op deze manier kunnen we onze voetafdruk verminderen en verduurzamen. Wij zijn dan ook van mening dat de vraag naar niet duurzame producten en productie die direct of indirect leidt tot ontbossing moet worden teruggedrongen.
Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband of onder bilaterale handelsakkoorden afspraken heeft gemaakt. De EU kan deze tarieven niet eenzijdig verhogen. Bovendien geldt dat tariefverhogingen kunnen leiden tot het verleggen van handelsstromen of substitutie tussen producten, waarbij het geen gegeven is dat tariefverhogingen tot een positief milieu effect leiden. Wij zijn daarom van mening dat er effectievere manieren zijn om ontbossing tegen te gaan. In de antwoorden op de vragen 2 en 7 zijn wij nader op onze inzet voor ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens ingegaan.
Bent u bereid om de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven voor ontbossingsgevoelige producten verder te stimuleren, door middel van beleid en investeringen? Zo ja, op welke wijze?
Nederland zet zich via de Nationale Eiwit Strategie in om minder afhankelijk te worden van eiwitrijke gewassen als soja, en meer zelfvoorzienend te worden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).
Gronings restaurant met eigen bezorgdienst krijgt minder steun |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Restaurant met eigen bezorgdienst krijgt minder steun: «Dit is scheef»»?1
Ja.
Klopt het dat restauranthouders die zelf hun eten bezorgen minder Tegemoetkoming Vaste Lasten-steun krijgen dan restaurants die gebruikmaken van bezorgdiensten?
Voor de TVL maakt het niet uit of je gebruik maakt van een eigen of een externe bezorgdienst. De TVL kijkt naar de bruto omzet van een ondernemer.
Afhankelijk van het contract met een bezorgdienst is het in de praktijk mogelijk, dat een ondernemer minder omzet realiseert omdat hij zijn omzet feitelijk realiseert bij de bezorgdienst en de bezorgdienst een wezenlijke marge inhoudt. De bezorgdienst is dan de klant van deze restauranthouder en het bedrag dat de ondernemer van de bezorgdienst ontvangt is zijn omzet. Als dat bedrag, in verder gelijke omstandigheden door het inhouden van de marge, minder is dan wanneer hij een eigen bezorgdienst had gehad, heeft hij minder omzet en daarmee een hogere TVL-vergoeding. Hetzelfde kan echter ook andersom waar zijn. Afhankelijk van het contract met de bezorgdienst, kan een ondernemer door het aansluiten op een website van een bezorgdienst ook voorstelbaar meer omzet halen dan wanneer dat niet het geval was geweest, waardoor hij juist minder TVL ontvangt.
Het is aan een ondernemer om een afweging te maken om gebruik te maken van een bezorgdienst of van een eigen bezorgdienst.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat deze restauranthouders minder steun ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er hierover bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bekend zijn?
Dat kan ik niet, omdat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dit niet bijhoudt.
Deelt u de mening dat restauranthouders die zelf eten bezorgen ook recht moeten krijgen op volledige steun?
Die mening deel ik, daarom heb ik de TVL zo vormgegeven dat hij meebeweegt met het omzetverlies van de ondernemer. Hoe zwaarder ondernemers getroffen worden, hoe meer steun ze ontvangen. De omzet die voor de TVL in aanmerking wordt genomen is de bruto omzet. Zie verder antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat het restaurant die zelf zijn de bezorging organiseert minder steun ontvangt dan collega-restauranthouders die gebruikmaken van bezorgdiensten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3. In de TVL-regeling ontvangt een restauranthouder alleen minder steun als hij meer omzet genereert dan andere restauranthouders.
Bent u daarom bereid om de restauranthouders die een eigen bezorgdienst hebben dezelfde steun te geven als restauranthouders die met bezorgdiensten werken?
Voor elke ondernemer geldt dat de TVL met het omzetverlies meebeweegt. In de TVL ontvangt een restauranthouder alleen minder steun als hij meer omzet genereert dan andere restauranthouders.
Zo nee, bent u dan op zijn minst bereid om de bezwaren van deze restauranthouders, net zoals het geval is bij verkeerde SBI-codes, opnieuw tegen het licht te houden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Misstanden in de kledingindustrie |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de deelnemende kledingmerken zich tot op heden nog niet hebben gecommitteerd aan een nieuw Akkoord om de bindende afspraken in stand te houden die op basis van het op 31 mei 2021 verlopende (bindende) Bangladesh Akkoord zijn gemaakt? Zo ja, op welke manier zet u zich in om een nieuw akkoord tot stand te laten komen? Zo nee, bent u bereid stappen te zetten om een nieuw akkoord mogelijk te maken?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Nederland beschouwt het Akkoord als een succesvol initiatief voor verduurzaming van de kledingindustrie en meent dat de ingrediënten die het huidige Akkoord succesvol maken onderdeel moeten zijn van een nieuwe overeenkomst. Dat betekent onder meer juridisch bindend, met individuele verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van bedrijven. Het bereiken van een nieuwe overeenkomst zou voortzetting betekenen van de verbeteringen die in de afgelopen acht jaar zijn bereikt.
De Nederlandse overheid is geen partij bij het huidige Akkoord of in de onderhandelingen voor een nieuw Akkoord. Het sluiten van een nieuw Akkoord is primair aan de onderhandelende partijen: de bedrijven en de vakbonden. Nederland vindt het wel belangrijk dat deze partijen er samen uit komen, volgt de ontwikkelingen en moedigt – waar en wanneer opportuun – de partijen aan hun verantwoordelijkheid te nemen, zoals bijvoorbeeld rondom 24 april, de dag dat acht jaar geleden de Rana Plaza-ramp plaatsvond.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de vakbonden die het Akkoord hebben getekend al langere tijd bepleiten dat de merken zich in een nieuw Akkoord ook zouden moeten committeren aan het opzetten van een Akkoord in andere landen?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, daarvan heb ik kennis genomen. Door de Rana Plaza-ramp acht jaar geleden is de focus op Bangladesh komen te liggen en sindsdien hebben de bouw- en brandveiligheid aldaar sterke verbeteringen doorgemaakt. De lessen en ervaringen uit Bangladesh zijn ook van waarde voor andere productielanden; een nieuw Akkoord is een manier om de verspreiding van die lessen en ervaringen te realiseren.
Principieel is het wenselijk dat er een zo uniform mogelijke minimumstandaard geldt in productielanden, in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Een nieuw Akkoord kan daaraan een zinnige bijdrage leveren.
Heeft u kennisgenomen van de recente incidenten in een textielfabriek in Marokko2 waarbij 28 mensen zijn omgekomen na een overstroming, en in een kledingfabriek in Egypte3 waarbij een brand 20 mensen het leven gekost heeft?
Ja.
Is het u bekend of Nederlandse bedrijven en inkopers zich bewust zijn van de ketenverantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden en risico’s die zich onder meer in Marokko voordoen? Zo ja, bent u hierover met de bedrijven en inkopers in gesprek? Zo nee, bent u bereid ze hierop te wijzen?
Nederland spant zich in om het bewustzijn onder Nederlandse bedrijven op risico’s in de kledingindustrie en hun verantwoordelijkheid daarbij te vergroten. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) naleven. De richtlijnen vragen bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen en mogelijke risico’s in hun waardeketen – zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken en hierover transparant te rapporteren. Het kabinet wijst bedrijven op verschillende manieren op gepaste zorgvuldigheid en risico’s. Het kabinet doet dit bijvoorbeeld in IMVO-convenanten, activiteiten gericht op het realiseren van de 90-procent doelstelling, de MVO-risico-checker en het postennetwerk.
In de textielsector werken bijvoorbeeld binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid samen om verbeteringen in de textielketen te realiseren. Binnen het CKT is afgesproken dat bedrijven vanaf het derde jaar van lidmaatschap publiekelijk over hun IMVO-inspanningen zullen rapporteren. De beoordeling van het proces van gepaste zorgvuldigheid van bedrijven, inclusief de publieke rapportages, is belegd bij de SER. De Stuurgroep, waar BZ ook deel van uitmaakt, besluit tot nieuwe maatregelen indien nodig. In dat kader wordt ook bezien of er extra aandacht moet worden besteed aan bepaalde risico’s of regio’s.
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat Nederland vooral kleding importeert uit de armste landen waarbij men vooral kijkt naar de laagste productiekosten4 en andere factoren zoals leefbaar loon en arbeidsomstandigheden geen rol van betekenis spelen?
Lage productiekosten spelen onmiskenbaar een belangrijke rol bij de keuze voor een productielocatie, dus wordt ook uit de armste landen kleding geïmporteerd. De kledingindustrie is een belangrijke motor voor werkgelegenheid, inkomen en (economische) ontwikkeling in deze landen. Bangladesh is bijvoorbeeld de status van LDC inmiddels aan het verlaten en daar heeft de lokale kledingindustrie een belangrijke rol in gespeeld. Belangrijk is dat kledingbedrijven wel hun verantwoordelijkheid nemen in hun keten en dat gebeurt nog niet genoeg. Er zijn nog steeds veel misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon is nog niet in zicht. Het kabinet spant zich met partners als de ILO, Fair Wear en het CKT in om met bedrijven te werken aan het verbeteren van arbeidsomstandigheden en inkooppraktijken in de kledingindustrie.
Hoe denkt u over het transparant maken van de keten door kledingimporteurs zodat misstanden van de arbeidsomstandigheden aan het licht komen?
Transparantie in de toeleveringsketen is belangrijk om misstanden in de kledingindustrie aan te kunnen pakken. De OESO-richtlijnen vragen bedrijven om transparant te rapporteren over hun aanpak. Door transparantie te bevorderen is het makkelijk risico’s te identificeren, prioriteren en daarmee substantiële verbetering in de keten te bereiken voor groepen die negatieve gevolgen ervaren.
Bedrijven die zijn aangesloten bij het CKT, verstrekken jaarlijks een lijst van productielocaties waarmee zij het afgelopen jaar hebben gewerkt. Bedrijven moeten laten zien dat ze elk jaar hun inzicht vergroten door ook productielocaties dieper in de keten te delen. Deze lijst wordt jaarlijks in geaggregeerde vorm gepubliceerd op Open Apparel Registry (OAR)5, een wereldwijde database van textielproductielocaties. Het aantal gepubliceerde locaties is de afgelopen jaren meer dan verdubbeld van 2.800 naar 5.933. Dat laat zien dat bedrijven zich inzetten om transparantie in de keten te vergroten.
Ook draagt Nederland zelf bij aan het vergoten van transparantie door financieel bij te dragen aan verschillende programma’s om transparantie in de textielsector in Bangladesh te bevorderen, waaronder het Mapped in Bangladesh-programma6.
Bent u bereid wetgeving op dit punt op nationaal niveau – in afwachting en anticiperend op Europese wetgeving – te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Het kabinet werkt de bouwstenen voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting uit, primair om het Europese traject te beïnvloeden. Maar Nederland is op deze manier ook optimaal voorbereid op het invoeren van nationale dwingende maatregelen zodra blijkt dat Europa te lang op zich laat wachten. Het kabinet zet niet in op aparte wetgeving over transparantie voor importeurs.
Overigens publiceerde de Europese Commissie op 21 april jl. een voorstel voor herziening van de Richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (RNFI). Met dit voorstel zou de reikwijdte van de richtlijn (het aantal bedrijven dat eraan moet voldoen) behoorlijk worden uitgebreid en worden er meer eisen gesteld over bekendmaking van de impact van het bedrijf op mens en milieu. Momenteel wordt er een BNC-fiche opgesteld met de Nederlandse positie op dit voorstel.
In december 2020 werden raadsconclusies aangenomen over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken. Lidstaten pleiten hierin voor het eerst gezamenlijk voor het ter tafel brengen van een wetgevend voorstel inz. gepaste zorgvuldigheid. De Europese Commissie werkt aan een wetgevend voorstel op gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven. Nederland pleit hier sterk voor, evenals een EU RBC Action Plan, naast EU IMVO-wetgeving.
Deelt u de mening dat deze incidenten eens te meer aantonen dat initiatieven ter verbetering van de brand- en bouwveiligheid in de kledingsector hard nodig blijven en dat Nederlandse merken zich daarom zouden moeten committeren aan een internationaal Akkoord op basis van het model van het bestaande Bangladesh Akkoord?
Ja.
Welke actie onderneemt u om de Nederlandse ondertekenaars van het huidige Bangladesh Akkoord aan te sporen om het door vakbonden voorgestelde Internationale Veiligheidsakkoord te tekenen?
Zie antwoord vraag 1.