Het bericht dat het ministerie van buitenlandse zaken actief naar argumenten voor het ontkennen van de Armeense genocide zocht |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact heeft opgenomen met de Nederlandse ambassade in Turkije met de vraag naar wetenschappelijke argumenten die de Armeense genocide tegenspreken?1
Vanuit het kerndepartement in Den Haag is op 7 februari 2018 contact geweest met de Nederlandse ambassade in Ankara over mogelijke wetenschappelijke publicaties die zouden concluderen dat de grootschalige moordpartij van 1915 niet voldoet aan de juridische term «genocide». Dit betrof een verzoek om informatie en vond plaats in het kader van de reguliere werkprocessen binnen het ministerie.
Heeft het Ministerie niet zelf kunnen nagaan dat er wetenschappelijke consensus bestaat over het feit dat de massamoord op Armeniërs, ruim honderd jaar geleden, aangemerkt dient te worden als een genocide?
Het postennet is een integraal onderdeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is goed gebruik dat medewerkers in Den Haag zich laten informeren door de ambassades. Deze nauwe samenwerking is een voorwaarde voor goed geïnformeerd buitenlands beleid.
Wat is de bedoeling geweest van deze vraag aan de ambassade daar? Had u reden om te twijfelen aan de reeds beschikbare wetenschappelijke feiten over de Armeense genocide?
Eén van de voorwaarden in het regeerakkoord ten aanzien van de erkenning van genocides betreft «eenduidige wetenschappelijke conclusies». Vanuit dat oogpunt is het vanzelfsprekend dat het kabinet diverse wetenschappelijke bronnen raadpleegt. Er was reeds goed zicht op studies die pleiten voor erkenning. Het was van belang om ook kennis te nemen van wetenschappelijke studies die tot een andere conclusie komen. In voorbereiding op het debat dat uiteindelijk plaatsvond op 22 februari 2018, is daarom ook informatie ingewonnen over dergelijke wetenschappelijke publicaties.
Waarom wordt het commentaar vanuit Turkije op Nederlandse acties zo nauwlettend gevolgd? Waarom hecht Nederland zoveel waarde aan de opvattingen van Turkije?
Het kabinet is bekend met de gevoeligheden en de verschillende standpunten in zowel Turkije als Armenië over deze gebeurtenissen. Het is in algemene zin gebruikelijk om goed op de hoogte te zijn van de standpunten van andere landen ten aanzien van diverse dossiers. Nederland komt daarbij uiteraard eigenstandig tot een inhoudelijke positiebepaling.
Waarom stelt het kabinet drie voorwaarden aan de erkenning van genocide waaraan in het geval van de Armeense genocide nooit voldaan kan worden?
Deze drie voorwaarden volgen de afspraken uit het Regeerakkoord van 2017, te weten: voor het erkennen van genocides zijn uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de Verenigde Naties (VN Veiligheidsraad bijvoorbeeld) leidend.
Begin maart 2017 ontving het kabinet het gezamenlijk advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over het gebruik door politici van de term «genocide». Het Kabinet had om dit advies gevraagd ter uitvoering van de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 550 V, nr. 32, aangenomen op 29 november 2016. In deze motie werd het kabinet opgeroepen om de CAVV en de EVA te vragen een gemeenschappelijk rapport voor te bereiden met als doel duidelijkheid te scheppen rondom de wenselijkheid, mogelijkheden en betekenis van het gebruik van de term «genocide» door politici, zowel in algemene zin als ten aanzien van wreedheden begaan door IS.
De CAVV en EVA lieten, in hun advies, historische kwesties nadrukkelijk buiten hun advisering: zij beperkten zich tot lopende situaties. Volgens de CAVV en EVA zijn bij historische situaties vooral vragen over genoegdoening en excuses aan de orde, hetgeen voor het kabinet primair een zaak is tussen de betrokken partijen.
Bent u het eens met het advies en de inschatting van hoogleraar Ugur Üngör dat Nederland beter door de zure appel heen kan bijten en dan «hooguit een paar maanden ruzie met Turkije [krijgt], maar daarna [...] de diplomatieke banden en handelsrelaties gewoon weer verder [gaan]?»2 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in beraad over de uitvoering van de motie Voordewind (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277).
Deelt u de mening dat erkenning van de genocide juist kan bijdragen tot een evenwichtiger en duurzamer toekomstige relatie met Turkije en zal bijdragen aan oprechte verzoening tussen Turkije en Armenië en tussen Turken en Armeniërs wereldwijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven vermeld is het kabinet bekend met de gevoeligheden en verschillende standpunten in Turkije en Armenië ten aanzien van deze vreselijke gebeurtenissen. Van belang is de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen. Nederland hoopt dan ook dat Turkije en Armenië met elkaar hierover het gesprek voeren, met het oog op een duurzame verzoening.
Hoe beoordeelt u de stap van president Biden die namens de Verenigde Staten de Armeense Genocide nu officieel heeft erkend?
Ik heb kennisgenomen van het besluit van de VS. Het Nederlandse kabinet neemt hierover een eigenstandige beslissing. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband te overleggen – met bijvoorbeeld een land als Duitsland – om gezamenlijk met andere EU-lidstaten en in navolging van de Verenigde Staten te komen tot een officiële erkenning van de Armeense Genocide?
Zie het antwoord op vraag 6 en vraag 8. Het Nederlandse kabinet neemt hierover een eigenstandige beslissing.
Onderdrukking van religieuze minderheden in India naar aanleiding van onderzoek door de London School of Economics |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het op 1 juli gepubliceerde rapport «Destructive Lies – Disinformation, speech that incites violence and discrimination against religious minorities in India» van Open Doors, uitgevoerd door de London School of Economics (LSE), waarin melding wordt gemaakt van grove schendingen in India van het grondrecht uit artikel 18 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens om te geloven, niet te geloven, van geloof te veranderen en een geloof of levensovertuiging te praktiseren, privé en in groepsverband?
Ja.
Herkent u de duidelijk negatieve trend die onderschreven wordt in vele andere recente rapporten van toenemende religieuze spanningen, en geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden in India?1 Zo nee, waarom niet?
De rapportages waarnaar u verwijst zijn mij bekend. Dat geldt ook voor een rapport van de Duitse Beauftragter für weltweite Religionsfreiheit over 2018/19, dat onlangs in het Engels werd gepubliceerd en diverse eerder door Open Doors, Jubilee Campaign en Actie Kerk in Nood uitgebrachte rapportages.2
Door de Indiase geschiedenis heen verlopen de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen met golfbewegingen: ze nemen toe of af of verdwijnen voor een tijd, afhankelijk van de politieke context. Officieel is India een land van «eenheid in verscheidenheid» – door de grote variatie aan culturen, religies en talen, alsmede een politiek systeem gebaseerd op secularisme en democratie.
In de praktijk blijkt dat die diversiteit van verschillende kanten onder druk staat en dat de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen sinds eind 2019 toegenomen zijn en verder versterkt lijken door de impact van de Covid19-crisis. Nederland brengt de zorgen over deze ontwikkelingen over bij de Indiase autoriteiten.
Onderschrijft u ook dat religieuze minderheden in India, met als grootste groepen moslims en christenen, in hun bestaansrecht bedreigd worden door de aanhoudende uitsluiting, discriminatie, intimidatie, bedreiging en geweld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie dat dit niet om losstaande incidenten gaat in specifieke staten maar dat het een wijdverbreid fenomeen betreft dat benadrukt wordt door verspreiding van leugens, propaganda en ophitsende boodschappen via de media en sociale media? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het rapport van Open Doors ook naar voren komt, spelen sociale media een rol in de verspreiding van desinformatie. Desinformatie kan (religieuze) minderheden verder marginaliseren, de samenleving verder polariseren en maatschappelijke cohesie verder afbreken. Zo kan desinformatie bijdragen aan discriminatie, vreemdelingenhaat, intolerantie en geweld. Vrijheid van meningsuiting, waar toegang tot informatie een belangrijk onderdeel van is, is een prioriteit van het Nederlands mensenrechten buitenlandbeleid. Dit uit zich in zowel diplomatieke inzet als ondersteuning van maatschappelijk middenveld. In augustus 2020 is een nieuw project van de Nederlandse ambassade in India gestart, gericht op het aanpakken van de wortels van desinformatie.
Bent u bereid zich in te zetten voor een internationale onderzoekscommissie die met de Indiase overheid voortbouwt op onderzoek en verder onderzoek stimuleert naar geweld en mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India? Zo ja, hoe kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in India nauwgezet en bespreekt deze met de Indiase autoriteiten, zowel bilateraal als in multilateraal verband.
Verder steunt de ambassade in New Delhi sinds 2016 een aantal projecten die de vrijheid van religie en levensovertuiging bevorderen. Tot nu toe zijn de projecten uitgevoerd in zes deelstaten waar de situatie voor religieuze minderheden het meest precair is. Drie van deze deelstaten, Jhakarand, Karnataka en Odisha worden ook genoemd in het rapport van Open Doors.
In genoemde projecten zijn twee componenten opgenomen: 1) rechtsbijstand en opleiding voor mensenrechtenverdedigers die ondersteuning bieden aan personen die slachtoffer zijn geworden van geweld tegen religieuze minderheden, en 2) interreligieuze dialoog.
De inzet van het kabinet is dat de Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging India bezoekt, zijn bezoek is vorig jaar wegens COVID uitgesteld. De mogelijkheid wordt onderzocht op welke termijn, gegeven de huidige COVID-situatie in India, dit kan plaatsvinden. Hij heeft hierover en over godsdienstvrijheid in het algemeen goed contact met de Indiase ambassadeur in Nederland.
Op 12 april jl. heeft de lokale EU-India Mensenrechtendialoog in Delhi plaatsgevonden. Tijdens deze dialoog zijn burger- en politieke rechten, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden en kwetsbare groepen besproken. Zowel de EU als India spraken de noodzaak uit om een grotere betrokkenheid bij mensenrechtenkwesties te bevorderen, op basis van internationaal erkende mensenrechtenwetten en -normen. Daarnaast heeft Nederland zich ook ingezet voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in het kader van de recent gehouden EU-India top op 8 mei. Mede als gevolg daarvan is in de slotverklaring een passage opgenomen over het beschermen van mensenrechten.
Verder zal in 2022 in het kader van de VN-Mensenrechtenraad de UPR (Universal Periodic Review) van India plaatsvinden, waarbij de ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in India in VN-Mensenrechtenraadverband aan de orde zullen komen. Nederland zal zich inzetten voor de situatie van religieuze minderheden tijdens deze UPR. Overigens heeft ook het maatschappelijk middenveld (in India en internationaal) een belangrijke rol in de UPR.
Welke mogelijkheden ziet u voor het tegengaan van publieke uitingen vanuit de Hindutva aanhangers binnen en buiten de overheid die oproepen tot geweld en discriminatie van christenen en moslims en deze acties ook nog legitimeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op Europees of VN-niveau een halt toeroepen aan de schijnbare onschendbaarheid en straffeloosheid van leden van politie, de rechterlijke macht en politici die zich schuldig maken aan pogroms tegen religieuze minderheden, en betrokken zijn bij het ophitsen tot geweld of het goedpraten van geweld? Ziet u mogelijkheden hen verantwoordelijk te houden voor hun daden en gerechtelijk te laten vervolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om mediabedrijven en sociale mediabedrijven op te roepen tot betere monitoring en tot training in religieuze geletterdheid, om zo met in achtneming van vrijheid van meningsuiting, misleidende informatie die oproept tot geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden uit te bannen, in lijn met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (ICCPR)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In juli 2021 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan ter bevordering van «interreligious and intercultural dialogue and tolerance in countering hate speech», waarin onder andere «any advocacy of hatred that constitutes incitement to discrimination, hostility or violence, whether it involves the use of print, audiovisual or electronic media, social media or any other means» werd veroordeeld. Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in internationale verdragen.
In het kader van het Istanbul Process steunt Nederland het werk van de VN Speciaal Rapporteur voor Vrijheid van Religie en Levensovertuiging en enkele leidende landen om onder andere mediabedrijven hun verantwoordelijkheid te doen onderkennen en nemen. Een deel van het bij amendement op de BZ begroting vrijgemaakte budget voor de VN Speciaal Rapporteur voor religie en levensovertuiging en OHCHR (Office of the High Commissioner Human Rights) is bestemd voor dat proces. De Nederlandse Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging heeft de Speciaal Rapporteur van de VN op uw verzoek gewezen. De VN Speciaal Rapporteur en enkele collega’s hebben vruchtbare gesprekken gehad met vertegenwoordigers van betrokken bedrijven in het kader van de UN Strategy and Plan of Action on Hate Speech: tackling discrimination, hostility and violence.
Verder steunt sinds augustus 2020 de Nederlandse ambassade in Delhi via het mensenrechtenfonds een project dat gericht is op het aanpakken van de wortels van desinformatie. Nederland hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de vermindering van verspreiding van misleidende informatie. Bij gebleken succes kan dit project mogelijk verder worden uitgebouwd.
De Durban IV-conferentie |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Open brief: Nederland, ga niet naar Durban IV!»?1
Ja.
Deelt u de door het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) verwoorde zorgen over uitingen van antisemitisme tijdens eerdere Durban-conferenties, en de vrees dat dit herhaald zal worden tijdens de Durban IV-conferentie?
Eerdere Durban-conferenties zijn misbruikt als platform voor antisemitische uitingen. Het risico bestaat dat dit zich zal herhalen in het voorbereidende proces en tijdens de Durban IV-conferentie in september van dit jaar. Dit is onacceptabel. Nederland blijft zich inzetten in de strijd tegen antisemitisme.
Bent u daarom voornemens om, evenals gedurende Durban II en Durban III, af te zien van deelname van Nederland aan de bijeenkomst in september, omdat dit een belangrijk en helder diplomatiek signaal zou zijn dat Nederland antisemitisme afwijst? Zo nee, kunt u toelichten hoe die beslissing zich zou verhouden tot de afwijzende houding van Nederland tegenover antisemitisme?
Nederland is niet voornemens om deel te nemen aan de Durban IV-bijeenkomst, gelet op de historische belasting van het Durban-proces, het risico op herhaling van misbruik van dit platform voor antisemitische uitingen en de disproportionele en eenzijdige aandacht voor Israël zoals weergegeven in de oorspronkelijke Durban-verklaring.
Nederland blijft zich in de VN en daarbuiten onverminderd inzetten om racisme tegen te gaan. Zo legt Nederland deze maand tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad een nationale verklaring af tegen alle vormen van racisme en discriminatie. Ook tijdens de aanstaande Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal Nederland zich in het bijzonder inzetten op het bestrijden van racisme, xenofobie, antisemitisme en islamofobie.
Betreurt u net als de indieners dat de laatste decennia ook in VN-verband steeds meer internationale vergaderingen en conferenties, die in theorie in het teken staan van vrede en mensenrechten, in de praktijk ontaarden in een diplomatiek pandemonium waar niet zelden Israëlkritiek en antisemitisme in elkaar overlopen, en uiteindelijk geen enkele groep bij gebaat is? Wat doet Nederland om deze trend te keren?
Zoals u bekend acht het kabinet een eenzijdige focus op Israël in VN-verband onwenselijk. De Nederlandse inzet in verschillende fora is erop gericht om dergelijke disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan. Wel moet er ruimte blijven voor gerechtvaardigde kritiek op het handelen van alle partijen.
De vrijlating van het Pakistaanse echtpaar Shagufta en Shafqat |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de inschatting dat het vrijgelaten echtpaar Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel in Pakistan groot gevaar loopt?1
Blasfemiezaken, zoals die van het Pakistaanse echtpaar Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel, liggen over het algemeen erg gevoelig in Pakistan. In hoeverre betrokkenen na vrijlating concreet gevaar lopen, kan het kabinet niet op voorhand bepalen. Wel staan Nederland en gelijkgezinde landen in contact met mensen rondom het echtpaar. Vooralsnog lijkt de aandacht voor deze specifieke rechtszaak in Pakistaanse media enigszins te zijn geluwd, hetgeen hun veiligheid ten goede kan komen.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt als zij door Nederland als vluchteling opgenomen zouden worden, aangezien zij hier een broer hebben wonen?
Nederland heeft deze zaak, en de vervolging van christenen in algemene zin, de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen regelmatig opgebracht bij de Pakistaanse autoriteiten. Dat zal het kabinet blijven doen. Ook de vrijspraak en de consequenties daarvan heeft Nederland in EU-verband geagendeerd. Voor wat betreft hun situatie in Pakistan of hun opvang in een ander land geldt dat het kabinet, zoals altijd als het gaat om individuele zaken, blijft kiezen voor stille diplomatie.
Hierbij dient aangetekend te worden dat het uitgangspunt van het Nederlandse asielbeleid is dat iemand enkel in Nederland asiel kan aanvragen. Nederland kent niet de mogelijkheid van asiel aanvragen op een ambassade.
Hervestiging is niet aan de orde aangezien de betrokkenen dan hun land verlaten moeten hebben en door de UNHCR als vluchteling moeten zijn aangemerkt. Tevens moet door de UNHCR bepaald zijn dat zij voor hervestiging in aanmerking komen.
Bent u bereid hen op te nemen en hen te helpen hier veilig te komen dan wel te bemiddelen voor een veilige doorgang?
Zie antwoord vraag 2.
Welke druk wordt in Europees verband op Pakistan uitgeoefend om de omstreden blasfemiewetten, waarvan veel onschuldigen – leden van de zeer kwetsbare christelijke minderheid, maar ook moslims – willekeurig het slachtoffer worden, af te schaffen? Acht u dit voldoende, aangezien ook de huidige regering dit weigert? Kunt u dit toelichten?
Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering, besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het gebruik van blasfemiewetgeving regelmatig aan de orde gesteld. Op 16 december jl. heeft de toenmalige Minister Blok van Buitenlandse Zaken nog met zijn Pakistaanse ambtsgenoot gesproken en zijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging alsook bescherming van religieuze minderheden in Pakistan overgebracht. Ook tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
In EU-verband is er eveneens veel aandacht voor het onderwerp. Zo uitte Hoge Vertegenwoordiger Borrell op 4 november jl. tijdens de vijfde ronde van de EU-Pakistan strategische dialoog zijn zorgen over misstanden rondom de blasfemiewetgeving. Ook bij de EU-Pakistan-mensenrechtendialoog, die op 1 juni jl. plaatsvond, heeft de EU haar zorgen over misbruik van de blasfemiewetgeving overgebracht.
Door dit onderwerp voortdurend en consequent op de agenda te houden in contacten met de Pakistaanse autoriteiten beoogt Nederland bilateraal, in EU-verband en met gelijkgezinde landen indachtig de motie Voordewind c.s. van 1 juli 20192bij te dragen aan versterking van de positie van (religieuze) minderheden in dit land, versterking van de rechtsgang en – uiteindelijk – afschaffing van deze wetten, niet alleen in Pakistan, maar wereldwijd.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
De dreigende executie van een Egyptische monnik |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk , Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International ten behoeve van de Egyptische monnik Wael Tawadros die in Egypte ter dood is veroordeeld?1
Ja
Bent u het eens met het oordeel van Amnesty International dat er in de zaak-Wael Tawadros sprake is van een zeer oneerlijke rechtszaak?
Ik ben bekend met de berichten en het oordeel van Amnesty International hierover. Het proces in deze rechtszaak heeft buitengewoon snel plaatsgevonden waardoor de EU geen zittingen heeft kunnen bijwonen. Ik beschik derhalve niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen verder oordeel over geven. Egypte heeft het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in 1986 geratificeerd. Desalniettemin concludeerde de UN Committee against Torture in 2017, na een onderzoek van vier jaar, dat foltering systematisch wordt toegepast in Egypte.
Kunt u op basis van eigen informatie of vanuit andere bronnen bevestigen dat er sprake is van een bekentenis verkregen op basis van marteling? Zo niet, wat is u in het algemeen bekend over marteling in Egypte?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Egyptische autoriteiten aan te spreken over de zaak-Wael Tawadros en hen allereerst op te roepen het doodvonnis niet ten uitvoer te brengen?
Ja. De zaak van Wael Tawadros werd nauwlettend gevolgd door Nederland en de EU en stond op de EU Trial Monitoring lijst. Op zondag 9 mei jl. werd door de Egyptische autoriteiten naar buiten gebracht dat de Egyptische monnik Wael Tawadros is geëxecuteerd door ophanging. Dit is bevestigd door zijn familie. Op het moment van inzending van de Kamervragen was het vonnis dus al voltrokken.
Klopt het dat er in 2020 een sterke stijging is geweest in het aantal executies in Egypte? Afgezien van het feit dat Nederland tegen de doodstraf is, bent u ervan overtuigd dat er in deze gevallen een eerlijke rechtsgang is geweest?
Er is sprake van een aanzienlijke toename van de uitvoering van de doodstraf in Egypte. De exacte cijfers verschillen. Volgens Amnesty International is het aantal gerapporteerde executies meer dan verdrievoudigd: van ten minste 32 in 2019 naar ten minste 107 in 2020. De NGO Egyptian Front for Human Rights spreekt over 126 mensen die in 2020 zijn geëxecuteerd. Volgens de Britse NGO Reprieve heeft Egypte in 2020 minstens 152 executies uitgevoerd. Hiermee neemt Egypte, na China en Iran, de derde plaats in van landen waar de doodstraf het vaakst ten uitvoer wordt gebracht.
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Cairo, nauwgezet ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. Nederland onderhoudt daarbij intensief contact met de EU en EU-lidstaten.
Op welke manier protesteert Nederland tegen de oplegging van de doodstraf, de oneerlijke rechtsgang en andere mensenrechtenschendingen in Egypte? Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s als EU Egypte tot de orde te roepen?
Nederland blijft zich internationaal inzetten voor het afschaffen en niet langer ten uitvoer brengen van de doodstraf, ook in Egypte. De stijging van het aantal executies in Egypte en de uitkomsten van het betreffende Amnesty International rapport over de Egyptische monnik Wael Tawadros schetsen een zorgwekkend beeld. Als gevolg hiervan is er op hoog-ambtelijk niveau contact geweest met de Egyptische autoriteiten en heeft Nederland zijn zorg uitgesproken. Nederland houdt samen met de EU en andere partners de ontwikkelingen omtrent de uitvoering van de doodstraf in Egypte scherp in de gaten. Daarnaast wordt Egypte ook in VN- en EU-verband regelmatig aangesproken op de verslechterende mensenrechtensituatie, waaronder de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, arbitraire detentie, en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Een recent voorbeeld hiervan is de gemeenschappelijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte die tijdens de Mensenrechtenraad in maart jl. is uitgesproken en door 31 landen, waaronder Nederland, werd ondertekend.
Welke gevolgen zou de executie van Wael Tawadros volgens u moeten hebben voor de opstelling van Nederland en de EU ten opzichte van Egypte?
Zie antwoord vraag 6.
Invoer van producten uit de Westelijke Sahara via Marokko naar de EU |
|
Gert-Jan Segers (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt aangeven waarom het Israël Producten Centrum uit Nijkerk is beboet voor de etikettering van hun wijn uit de Westelijke Jordaanoever? Kunt u aangeven waarom de manier waarop zij de herkomst van het product omschrijven niet in overeenstemming is met geldende regels en voorschriften?1
Aan het Israël Producten Centrum is door de NVWA, na herinspectie in juli 2020, een bestuurlijke boete opgelegd omdat het wijn verhandelde met de aanduiding «Afkomstig uit een Israëlisch dorp in Judea en Samaria». Deze aanduiding moet worden beschouwd als misleidende voedselinformatie in de zin van artikel 7, lid 1, onder a van de Voedselinformatieverordening, Verordening 1169/2011, omdat deze aanduiding verhult dat de wijnen afkomstig zijn uit een in strijd met het internationaal recht gevestigde Israëlische nederzetting, in de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever. Daardoor ontstaat ten onrechte de indruk dat de wijnen afkomstig zijn uit een plaats in Israël binnen de internationaal erkende grenzen van het land. De NVWA handelt hiermee overeenkomstig de uitspraak van het Europees Hof van Justitie «dat op levensmiddelen die afkomstig zijn uit een door de Staat Israël bezet gebied, niet alleen dit gebied maar tevens, wanneer die levensmiddelen afkomstig zijn uit een plaats die of een geheel van plaatsen dat een Israëlische nederzetting binnen dat gebied vormt, deze herkomst moet worden vermeld.»2
Is het eerder voorgekomen dat een bedrijf is beboet voor een verkeerde omschrijving van de herkomst van een product? Zo ja, kunt u deze gevallen omschrijven?
Het komt zeer incidenteel voor dat een bedrijf wordt beboet voor een verkeerde omschrijving van de herkomst van een product. Zo heeft de NVWA in 2016 een boete aan een bedrijf opgelegd omdat de indruk werd gewekt dat een product (gerookte forelfilet) in Nederland was geproduceerd, terwijl dat in Turkije was gebeurd.
Voor welke gebieden met een betwistte of bezette status in de wereld gelden de regels en voorschriften op grond waarvan het Israël Producten Centrum nu beboet is? Gelden deze bijvoorbeeld ook voor producten afkomstig uit het door Turkije bezette deel van Cyprus die mogelijk via Turkije ingevoerd worden? Gelden deze bijvoorbeeld ook voor producten afkomstig uit de Krim die mogelijk via Rusland ingevoerd worden? Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle bezette gebieden waarvoor deze regels en voorschriften van toepassing zijn?
De EU-wetgeving met betrekking tot etikettering van levensmiddelen, en in het bijzonder de juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt. Er is dan ook geen sprake van ongelijke behandeling van Israël en de door Israël bezette gebieden. Indien een consument meent – of een vermoeden heeft – dat de herkomstaanduiding op een product verkeerd is, kan hij of zij een klacht indienen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Daar is geen beperking op voor welk land of gebied dan ook, dus deze gelden ook voor producten afkomstig uit de in deze vraag genoemde gebieden (zie ook de Kamerbrief van 26 november 2019, kamerstuk 23 432, nr. 475). Overigens merkt het kabinet op dat ten aanzien van bepaalde gebieden, zoals de Krim, specifieke EU-maatregelen van kracht zijn, waaronder een importverbod van goederen.
Een overzicht zoals gevraagd bestaat niet. Zie ook de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Reactie op de motie van het lid Ten Broeke, over richtsnoeren voor een etiketteringsbeleid voor de herkomst van producten, van 17 maart 2016, kamerstuk 23 432 nr. 419).
Kunt u een document verstrekken met daarin de gegevens over de uitvoer van producten die van oorsprong uit de Westelijke Sahara komen, zoals onderdeel is van de overeengekomen informatie-uitwisseling tussen de EU en Marokko?2 Kunt u deze gegevens specificeren voor die producten die in Nederland zijn ingevoerd?
In het kader van het Associatie Akkoord met de EU, heeft Marokko in 2019 een database opgesteld met informatie over export vanuit de gebieden die onder de geografische reikwijdte van het Associatie Akkoord vallen, waaronder de Westelijke Sahara, naar de EU lidstaten. Zie de tabellen onderaan het document voor de beschikbare informatie. Voor het opstellen van deze tabellen is de geografische benadering van de Europese Commissie overgenomen uit het rapport over de voordelen van preferentiële exporttarieven voor inwoners van de Westelijke Sahara (p. 7).
Hoe zouden dergelijke producten geëtiketteerd moeten worden?
Voor de wijze waarop de herkomst van producten uit de Westelijke Sahara moeten worden aangeduid verwijst het Kabinet naar de antwoorden op Kamervragen van het lid van Bommel, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2791 d.d. 10 juni 2016.
Kunt u dergelijke gegevens ook overleggen over de overige gebieden waar vraag 3 op doelt?
Zie ook het antwoord op vraag 3: een overzicht van gebieden zoals gevraagd in vraag 3 bestaat niet. Het is derhalve niet mogelijk dergelijke gegevens te overleggen.
Welke gevolgen hebben de aangenomen moties-Voordewind c.s.3 en Bisschop-Van der Plas4 voor het handhavingsbeleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op dit punt?
Het kabinet is van mening dat het interventiebeleid op een objectieve manier moet worden toegepast, om de onafhankelijkheid van de handhaving te kunnen blijven garanderen. De motie Bisschop-Van der Plas roept op tot gelijke behandeling van gelijke gevallen. De verplichting tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding is algemeen van toepassing, ongeacht het land of gebied waar het product vandaan komt. Indien een consument meent dat de herkomstaanduiding op een product verkeerd is, ongeacht uit welk land of gebied het afkomstig is, kan hij of zij een klacht indienen bij de Voedsel- en Warenautoriteit NVWA. Voor de uitvoering van de motie Voordewind verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief daaromtrent (Kamerbrief van 26 november 2019, met kenmerk 23 432, nr. 475).
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
CALAMARS NON VIVANTS FRAIS OU REFRIGERES
2,250
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
HUILES DE POISSONS
6163,040
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SARDINES ENTIERES A LA SAUCE TOMATES
71,500
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SEICHES SEPIOLES ET ENCORNETS CONGELES
24,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
HARICOTS DECOUPES
2,235
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE PIMENTEES
11,994
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE VEGETALE
8,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
TOMATE FRAICHE
1104,572
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
HUILES DE POISSONS
6210,5
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
POULPES OU PIEUVRES CONGELES
40,016
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SARDINES ENTIERES A L HUILE ET A LA TOMATES
270,050
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
SARDINES ENTIERES A LA SAUCE TOMATES
60,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
FILETS D ANCHOIS ALLONGES A L HUILE VEGETALE
8,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
HUILES DE POISSONS
613,620
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
POULPES OU PIEUVRES CONGELES
25,072
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE PIMENTEES
12,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE VEGETALE
20,312
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES ENTIERES A L HUILE VEGETALE ET PIMENT
20,312
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE
54,432
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SEICHES SEPIOLES ET ENCORNETS CONGELES
24,200
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
TOMATE FRAICHE
667,374
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
FILETS DE SARDINES A L HUILE D OLIVE
15,036
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
HUILES DE POISSONS
2506,140
LAAYOUNE-SAKIA EL HAMRA
POULPES OU PIEUVRES CONGELES
10,000
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE
68,040
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE ET PIMENT
13,608
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
SARDINES SANS PEAU SANS ARETES A L HUILE D OLIVE PIMENTEES
13,608
DAKHLA-OUED ED-DAHAB
TOMATE FRAICHE
717,513
De gegevens over 2021 beslaan enkele maanden, en zijn nog niet compleet.
Bent u bekend met het bericht dat Iran is verkozen als lid van de Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW) van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC)?1
Ja
Bent u het eens dat, gezien de ongelijkwaardige positie van vrouwen in het land, het misplaatst en onterecht is dat Iran nu zitting heeft in een commissie die tot doel heeft vrouwenrechten te beschermen?
Nederland is kritisch op het trackrecord van Iran wat betreft vrouwenrechten. De Nederlandse zorgen over vrouwenrechten in Iran zijn welbekend, en Nederland deelt deze zorgen met regelmaat zowel publiekelijk als in bilaterale gesprekken met Iran.
Klopt het dat de stemming geheim was, maar dat desondanks uit de uitslag kan worden opgemaakt dat tenminste vier van de 15 EU/westelijke landen in de Economische en Sociale Raad voor de toetreding van Iran tot de Commissie hebben gestemd?
Omdat de stemmingen geheim waren, is niet bekend hoe de ECOSOC-leden hebben gestemd. Wel is bekend dat 43 van de 53 bij de stemming aanwezige ECOSOC-leden voor de kandidatuur van Iran hebben gestemd. Er zitten momenteel 13 landen van Western European & Others Group (WEOG) in de ECOSOC, waarvan 7 EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Heeft Nederland voor of tegen gestemd en waarom?
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de stempositie, weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd met deze antwoorden.
Hebt u de Turkse autoriteiten om opheldering gevraagd over het feit dat de monnik Sefer Aho Biliçen veroordeeld is tot 25 maanden gevangenisstraf omdat hij vanuit zijn christelijke plicht twee Koerdische bezoekers eten en drinken heeft gegeven, zonder geweten te hebben dat hier om leden van de PKK ging? Zo nee, waarom niet? Veroordeelt u de vervolging van Sefer Aho Biliçen vanwege dit feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade volgt net als enkele andere gelijkgestemde landen de ontwikkelingen in deze kwestie op de voet. In algemene zin dringt Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband er bij Turkije op aan om de rechtsstaat en de mensenrechten te respecteren, waaronder een eerlijke rechtsgang. Er loopt momenteel een hoger beroep procedure bij de Turkse rechter.
Bent u overigens van mening dat de rechtspraak in Turkije onafhankelijk is? Zo ja, waar baseert u dat op?
Nederland heeft grote zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije en stelt deze zorgen consequent aan de orde. De Europese Commissie constateerde in het laatste voortgangsrapport opnieuw dat Turkije zich verder is blijven verwijderen van de Europese Unie, met serieuze achteruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat, fundamentele rechten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Ook in EU-verband worden deze zorgen consistent aangekaart.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat de laatste christelijke bewoners van een dorp in Zuid-Oost Turkije op 11 januari 2020 verdwenen zijn, van wie één later dood is teruggevonden?1
Ja. Het onderzoek van de Turkse autoriteiten naar de toedracht hiervan duurt nog voort.
Hoe verhouden deze incidenten zich volgens u tot de algemene houding en optreden van de Turkse autoriteiten ten opzichte van de laatste restanten van de christelijke bevolking in het gebied?
De Europese Commissie constateert in haar laatste landenrapport over Turkije (2020) dat vrijheid van religie en levensovertuiging in het algemeen wordt gerespecteerd in Turkije, maar wijst op specifieke problemen en incidenten. Als voorbeelden noemt de Commissie de moord op een buitenlandse protestantse pastor in november 2019, de uitzetting van enkele tientallen buitenlandse protestanten uit Turkije, langlopende claims rondom de teruggave van land aan de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap en het ontbreken van een rechtspersoonlijke titel voor bepaalde religieuze gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft deze constatering van de Commissie en de suggestie om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie aan Turkije uit 2010 ten aanzien van religieuze minderheden uit te voeren.
Bovendien heeft Nederland ook in Turkije aandacht voor religieuze minderheden, waaronder christenen, onder andere in de vorm van mensenrechtenprojecten met religieuze gemeenschappen. Ook hebben de Nederlandse ambassade in Ankara en het Nederlandse Consulaat-Generaal in Istanbul met regelmaat contact met de vertegenwoordigers van de diverse religieuze gemeenschappen, inclusief vertegenwoordigers van christelijke gemeenschappen in Zuidoost-Turkije.
Kunt u deze incidenten ook duiden in het licht van de stijging van Turkije op de ranglijst christenvervolging naar de 25e plaats, de hoogste notering in de afgelopen vijf jaar?2 Welke gevolgtrekkingen voor uw beleid ten aanzien van Turkije maakt u hieruit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat religieuze minderheden in Turkije dezelfde rechten hebben als andere Turken, of dat hun rechten voldoende beschermd worden? Zo nee, spreekt u de Turkse overheid hierop aan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u resultaten gezien van alle keren dat u, uw EU-collega’s of de EU zelf Turkije op deze situatie en dergelijke schendingen hebben aangesproken? Zo ja, heeft u aanwijzingen dat de situatie voor religieuze minderheden zoals de Aramese christenen structureel verbeterd is? Zo ja, welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
Enkele concrete resultaten zijn gedeeltelijke teruggave van landerijen van het Mor Gabrielklooster in Tur Abdin in juni 2018 en de bouw van een nieuwe Syrisch-Orthodoxe kerk in Istanbul, waarvan de eerste steen in augustus 2019 door president Erdogan is gelegd.
Dat neemt niet weg dat er nog veel ruimte is voor verbetering, zoals door de Europese Commissie wordt geconstateerd en door het kabinet wordt onderschreven (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Indien u geen of onvoldoende resultaat heeft gezien, overweegt u een andere omgang of verhouding met Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland zal het belang van voortgang op het terrein van mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, blijven benadrukken.
Wat betekent de vervolging van de monnik voor de kennelijke toenaderingspogingen van de Turkse regering tot de Europese Unie?
Er is sinds kort inderdaad sprake van enige toenadering tussen de Europese Unie en Turkije. De leden van de Europese Raad (ER) concludeerden in maart jl. dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren en verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni. Mede op aandringen van Nederland stelden de leden van de ER dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De leden van de ER concludeerden dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft.
In algemene zin geldt dat Nederland verbeteringen op het terrein van de rechtsstaat en de mensenrechten, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging, als integraal onderdeel van EU-Turkijerelatie beschouwt.
Op grond waarvan zou toenadering volgens u plaats kunnen vinden? Is daar nu volgens u grond voor? Kunt u uw antwoord toelichten? Acht u toenadering in het licht van deze ontwikkelingen wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat voor een werkelijke normalisering van de betrekkingen met Turkije een van de voorwaarden is dat het beleid om christenen te marginaliseren en onderdrukken tot een einde zal moeten zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid bij uw Europese collega’s aan te dringen op het beëindigen van de uitbetaling van de toetredingssteun aan Turkije? Zo nee, waarom niet? Welke redenen geven andere EU-lidstaten om dit niet te doen?
Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers (Kamerstuk 32 824 en 29 279, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun aan Turkije en zal dit blijven doen. Hiervoor is echter geen steun binnen de Raad. Een groot aantal lidstaten vreest dat het opschorten van deze steun de gematigde krachten in Turkije verder onder druk zal zetten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het zo snel mogelijk invoeren van de inburgeringsplicht van Turkse asielstatushouders |
|
Jan Paternotte (D66), Bente Becker (VVD), Gert-Jan Segers (CU), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Is het juist dat u in uw brief aangeeft dat het uitvoeringstechnisch en begrotingstechnisch mogelijk is om voor Turkse asielstatushouders niet te wachten tot de invoering van de nieuwe inburgeringswet maar al op korte termijn de inburgeringsplicht in te voeren?1
Ja, het is mogelijk om Turkse asielstatushouders die op of na 1 mei 2020 hun verblijfsstatus verkrijgen een inburgeringsplicht op te leggen.
Bent u bereid met ingang van 1 mei 2020 hier gevolg aan te geven, zodat ook deze nieuwkomers met de Nederlandse taal, de arbeidsmarkt en kennis van de Nederlandse samenleving aan de slag kunnen gaan?
Ja, ik zal hier per 1 mei 2020 gevolg aan geven.
Bent u bereid na 1 mei 2020 voor Turkse asielzoekers die voor die datum een verblijfsvergunning hebben verkregen de optie om vrijwillig deel te nemen aan de inburgering open te houden?
Met de (her)invoering van de inburgeringsplicht met ingang van 1 mei 2020 zal de opt-in regeling vervallen. Het naast elkaar hanteren van twee systemen, te weten een vrijwillige opt-in regeling naast een wettelijke inburgeringsverplichting, is onwenselijk. Bovendien is het uitvoeringstechnisch ingewikkeld voor de betrokken uitvoeringsinstanties (COA, IND en DUO), omdat dit een extra en separaat (handmatig) proces is.
Het blijft voor Turkse asielstatushouders die hun verblijfsstatus voor 1 mei 2020 hebben verkregen wel mogelijk om vrijwillig in te burgeren (met een lening mits het inkomen niet te hoog is, maar zonder een kwijtscheldingsmogelijkheid) zoals geregeld in de Wet inburgering.
Kunt u uiteenzetten hoe momenteel in de coronacrisis in algemene zin met de inburgering wordt omgegaan?
Het is van groot belang dat inburgeringsplichtigen doorgaan met het leren van de Nederlandse taal en kennis opdoen over de Nederlandse samenleving. In plaats van klassikale lessen kunnen zij onder voorwaarden inburgeringsonderwijs via e-learning volgen. Sinds 13 maart zijn alle toetslocaties van DUO gesloten, in ieder geval tot en met 28 april. De reeds ingeplande examens (1000 examens per dag) zullen op een later tijdstip opnieuw moeten worden ingepland en afgenomen. Nu inburgeringsplichtigen geen examen kunnen afleggen en er vertraging te verwachten is bij het afleggen van examens, wordt de inburgeringstermijn van alle inburgeringsplichtigen verlengd met twee maanden. SZW en DUO werken samen om inburgeringsplichtigen zo goed als mogelijk te informeren. De dienstverlening van DUO, zoals het uitbetalen van inburgeringsfacturen en de telefonische helpdesk voor inburgeringsplichtigen en instellingen, gaat gewoon door.
Kunt u bevestigen dat eventuele maatregelen die in het licht van de coronacrisis getroffen worden rond de inburgering ook zullen gelden voor deze nieuwe groep?
Ja. De maatregelen die in het licht van de coronavirus en inburgering worden genomen, gelden voor Turkse asielstatushouders die per 1 mei 2020 inburgeringsplichtig worden.
Herinnert u zich de beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag 18 februari 2020 over het bericht «Antisemitische incidenten in Nederland» en dan specifiek de beantwoording rondom de vragen over antisemitische incidenten in Amsterdam op de Albert Cuypmarkt en in het restaurant HaCarmel?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de gebeurtenis waarin marktkoopman Tarik E. in 2019 twee joodse collega-marktkoopmannen neerstak op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt dat deed vanuit antisemitische motieven? Zo ja, waarom oordeelde zowel het openbaar ministerie (OM) als de rechtbank eind vorig jaar dat daar juist geen sprake van was? Zo nee, waarom niet?
Ik deed mijn uitspraak in antwoord op een vraag van het Kamerlid Van Dijk, die vroeg hoe ik ervoor ging zorgen dat elke melding van antisemitisme serieus zou worden opgepakt. Ik benadrukte toen dat we elke aanwijzing dat sprake is van een antisemitisch motief serieus moeten nemen. Om die reden is bijvoorbeeld het Joods politieoverleg (beter bekend als Joods politienetwerk) ingesteld, dat tevens dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitisme onder agenten te vergroten. Tijdens het vragenuur gaf ik daarbij ook aan dat ik contact heb gezocht met het Joods politienetwerk kort na de steekpartij op de Albert Cuypmarkt. Op het moment dat dit feit plaatsvond moest de mogelijkheid worden opengehouden dat er sprake was van antisemitische motieven. Juist omdat die mogelijkheid moest worden opengehouden, heb ik toen contact gezocht met het Joods politienetwerk. Mijn uitspraak tijdens het vragenuur moet daarom worden opgevat als een verwijzing naar het vermoeden dat onmiddellijk na het steekincident was gerezen, dat hier sprake kon zijn van antisemitische motieven. Ik lees in het vonnis dat de rechtbank op basis van het dossier uiteindelijk niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte een discriminatoir motief had. Tegen dit vonnis is beroep ingesteld bij het Hof.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de vernieling van het Joods restaurant HaCarmel in 2017 een aanslag is geweest? Zo ja, waarom sloot de politie destijds een terroristisch motief uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de vorige vraag heb ik toegelicht in welke context ik deze uitspraak deed. Ik noemde de HaCarmel-zaak als illustratie van de functie van het Joods politienetwerk, dat dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitische incidenten te vergroten, zodat elke aanwijzing van antisemitische motieven ook door de politie serieus wordt genomen. In de HaCarmel-zaak leefde bij de slachtoffers het gevoel dat zij slachtoffer waren van antisemitisme. Dat gevoelen moest naar mijn mening serieus worden genomen en was voor mij de reden om contact te zoeken met het Joods politienetwerk. Met de term aanslag heb ik slechts uitdrukking willen geven aan het gevoel dat bij de slachtoffers leefde. Het OM heeft bij de bepaling van de strafeis overigens ook rekening gehouden met een discriminatoir motief. Dat laat onverlet dat de politie, het OM en de rechter op basis van het dossier uiteindelijk niet hebben kunnen vaststellen dat er sprake was van een terroristisch motief.
Kunt u de discrepantie tussen uw kwalificatie van de incidenten en de kwalificaties van de politie en het OM verklaren? En wat betekent deze discrepantie, hoe duidt u dit?
Zie de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om antisemitische incidenten als zodanig te herkennen en te erkennen, zodat de zaken ook echt worden gezien als wat ze zijn en er sprake kan zijn van correcte opvolging?
Ja, die mening onderschrijf ik ten volle. Daarom investeert het kabinet in Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), terwijl ook de politie en het OM maatregelen nemen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging oog is voor een eventueel discriminatoir motief. Zo wordt bij de politie bij alle eenheden het al aangehaalde Joods politienetwerk uitgerold. Dit netwerk functioneert als intermediair tussen de Joodse gemeenschap en de politieorganisatie en helpt politiemedewerkers antisemitisme beter te herkennen en aanwijzingen daarvan beter op te volgen, net zoals bijvoorbeeld Roze en Blauw helpt bij de bestrijding van discriminatie van seksuele minderheden. Ook werkt de politie nauw samen met de Anne Frank Stichting om politiemensen te laten zien hoe belangrijk het is om antisemitisme te herkennen. Het OM beschikt over een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) dat bestaat uit twee officieren van justitie en drie medewerkers, die gespecialiseerd zijn in het herkennen van discriminatiezaken en in de wijze waarop deze voor de rechter kunnen worden gebracht. Daarnaast zijn bij alle parketten discriminatieofficieren aangesteld. Het LECD voert met de politie en ADV’s – en soms ook met gemeenten of belangenorganisaties – op lokaal en regionaal niveau overleg over trends, incidenten en de gewenste aanpak.
Deelt u de mening dat het herkennen en erkennen van een antisemitisch karakter van een incident een hele belangrijke stap is richting slachtoffers en dat zij zich nu te vaak ongehoord voelen?
Ja, het is van belang dat bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten aanwijzingen dat sprake is van een discriminatoir motief goed worden opgevolgd. Ik kan mij daarbij overigens goed voorstellen dat individuele slachtoffers zich nu soms nog ongehoord kunnen voelen. Dat betekent overigens niet dat slachtoffers van antisemitische incidenten structureel niet gehoord zouden worden. Juist ADV’s, politie en OM is er veel aan gelegen om de juiste opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes, waaronder die met een antisemitisch karakter. Zoals ik hiervoor al aangaf, worden er ook concrete maatregelen genomen om dit te verbeteren.
Op welke manier gaat u in uw gesprekken met de politie en het OM aandacht besteden in de verschillen in de beoordeling van antisemitisme door de politie, het OM en de rechter? Kunt u de Kamer voor het mei-reces informeren over de voortgang van deze gesprekken, met name over hoe meldingen van antisemitische incidenten beter gestroomlijnd kunnen worden?
De aanpak van discriminatiedelicten en delicten met een discriminatoir motief, zoals antisemitische incidenten, zijn in het verleden verschillende malen in mijn overleggen met het OM en de politie aan de orde gesteld. Ook in de toekomst blijft de afhandeling van dergelijke incidenten daar op de agenda staan. Een gedeelte van de extra ter beschikking gestelde gelden om antisemitisme tegen te gaan, zal ik inzetten om naast reeds bestaande voorzieningen zoals Slachtofferhulp, ook ADV’s beter in staat te stellen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
De berichten ‘Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden’ en ‘CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Nico Drost (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden»1 en «CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland»2 en de uitlatingen als «Boycot Israël», Weg met Israël», «Weg met Amerika» en «Down, down, Israel» die tijdens deze demonstratie zijn gedaan?
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen voor de ondergang en beëindiging van de staat Israël, als enige Joodse staat, en voor de ondergang van de Verenigde Staten, gezien mogen worden als het aanzetten tot haat? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden? Zo nee, welke kwalificatie geeft u dan aan deze uitlatingen? Zijn er verder strafbare feiten geconstateerd?
Het demonstratierecht omvat ook het publiekelijk uiten van meningen of uitlatingen die als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend kunnen worden ervaren. Voorafgaand aan een demonstratie kunnen geen voorwaarden worden gesteld aan de meningen die daar worden verkondigd of de leuzen die worden geroepen. Dit neemt niet weg dat de politie wel kan ingrijpen als tijdens de demonstratie wordt geconstateerd dat er strafbare feiten worden gepleegd. Wel geldt daarbij dat het aanhouden van personen die strafbare feiten plegen, niet noodzakelijkerwijs tot gevolg moet hebben dat de demonstratie ook wordt beëindigd. Het recht om te demonstreren mag niet lichtvaardig worden ingeperkt. De Wet openbare manifestaties (Wom) laat alleen ruimte voor de beëindiging van een demonstratie ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden, vanwege de verkeersveiligheid of de volksgezondheid. Dat wil zeggen dat als er na de aanhoudingen voldoende vreedzame demonstranten overblijven en er geen sprake is van een onhoudbare situatie – vanwege het risico op nog grotere openbare ordeverstoringen of gevaar voor de verkeersveiligheid – de demonstratie in beginsel door kan gaan.
Van de gemeente heb ik vernomen dat er weliswaar controversiële uitingen zijn gedaan, maar dat de politie geen strafbare feiten heeft geconstateerd. Het is niet aan mij om de uitingen strafrechtelijk te duiden noch om te treden in de beslissing van de burgemeester – al dan niet in overleg met de driehoek – om de uitlatingen niet ter beoordeling voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Het in goede banen leiden van demonstraties is immers een lokale aangelegenheid onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezige politie, op basis van genoemde uitlatingen, had gekozen voor beëindiging van de demonstratie? Zo nee, bij welk soort uitlatingen zou hier wat de regering betreft wel sprake zijn van moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de demonstratie een politieagent dan wel een tolk aanwezig die ook de niet-Nederlandse uitlatingen kon verstaan en duiden? Zo nee, hoe staat u tegenover de suggestie om gemeenten, in elk geval de gemeente Den Haag, te verzoeken dit in de toekomst wel te doen bij demonstraties waar politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen in een vreemde taal worden gedaan?
Ja, er was tijdens de demonstratie zowel een Arabisch, als een Farsi sprekende tolk aanwezig.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken over de suggestie om «standaard» een tolk aanwezig te laten zijn bij demonstraties waarbij politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen zullen worden gedaan in een vreemde taal. Het is in Nederland niet verboden om tijdens een demonstratie mondelinge of schriftelijke uitlatingen te doen in een vreemde taal. Het Engels wordt vermoedelijk zelfs regelmatig gebruikt en ook bij ambassades is het niet ongebruikelijk dat er wordt gedemonstreerd in de taal van het land waarvan de ambassade de vertegenwoordiging is. Zo vond er in januari 2018 een demonstratie plaats voor de Iraanse ambassade tegen het regime in Iran, waarbij (ook) borden werden meegevoerd met boodschappen in het Farsi. Het gaat mijns inziens dan ook te ver om bij alle demonstraties zoals bedoeld door de Leden, uit voorzorg een tolk aanwezig te laten zijn. Zoals ik hierboven heb betoogd, is dat een beslissing van de burgemeester in overleg met de driehoek die per demonstratie op lokaal niveau moet worden genomen.
Kan u ingaan op de stelling van het CIDI dat sprake is van betrokkenheid van het Iraanse regime bij de organisatie van deze demonstratie? Zijn er redenen om eventuele betrokkenheid uit te kunnen sluiten? Deelt u de lezing dat, indien dit het geval is, hier sprake zou zijn van het misbruiken van onze vrijheden door een onvrij regime om een boodschap van haat op Nederlands grondgebied te kunnen uitdragen? Wat zou, wat het kabinet betreft, hier een gepaste reactie op zijn?
Het kabinet heeft geen concrete aanleiding te concluderen dat Iran betrokken is bij het organiseren van deze demonstraties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Demonstratie op 3 juli 2019?
Het algemeen overleg Demonstratie is verplaatst van 3 juli naar 27 juni 2019, en samengevoegd met twee andere algemene overleggen over onderwerpen die binnen mijn portefeuille vallen. Ik beantwoord de vragen voorafgaand aan dit algemeen overleg.
Kent u de brandbrief van het Strategisch Overleg Mensenhandel (SOM) en het Zorgcoördinatorenoverleg Mensenhandel (ZoCo) aangaande de tijdelijke werkwijze Dublinoverdrachten wanneer de vreemdeling heeft aangegeven aangifte van mensenhandel te willen doen?1
Ja, deze ken ik.
Klopt het dat er sprake is van een «tijdelijke werkwijze Dublinoverdrachten wanneer vreemdeling heeft aangegeven aangifte mensenhandel te willen doen»? Zo ja, hoe is de Kamer geïnformeerd over dit besluit?
Er is geen sprake van een nieuwe, tijdelijke, werkwijze. Het is onder de Dublinverordening al mogelijk om Dublinclaimanten vanuit Nederland over te dragen aan een andere Dublinlidstaat, ook als zij hadden aangegeven aangifte te willen doen van mensenhandel. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit worden gegaan dat een vreemdeling ook in een andere EU-lidstaat, waar ook de EU Mensenhandelrichtlijn geldt, aangifte van mensenhandel kan doen.
Echter, in het verleden zijn vrijwel geen Dublinclaimanten aan een andere lidstaat overgedragen voordat zij in staat zijn gesteld aangifte te doen van mensenhandel, omdat de aantallen personen die aangifte mensenhandel wilden doen een stuk lager waren en de politie de aangifte snel op kon nemen. Het aantal vreemdelingen, voornamelijk Dublinclaimanten, dat aangifte wil doen van mensenhandel is de afgelopen tijd echter sterk gestegen, waardoor bij sommige politie-eenheden de wachttijd voor het doen van aangifte opgelopen is tot enkele maanden. In een groot deel van deze aangiften (naar schatting 75%) heeft Nederland geen rechtsmacht, wat betekent dat de politie geen opsporingshandelingen kan verrichten, en een groot deel van de aangiften mensenhandel door vreemdelingen (naar schatting 90–95%) bevat geen opsporingsindicaties voor Nederland. Het gevolg is dat een groot deel van de capaciteit van de politie momenteel naar de behandeling van aangiften zonder opsporingsindicaties en/of rechtsmacht gaat, waardoor de opsporing en vervolging van kansrijke mensenhandel zaken in het geding komt.
Door de lange wachttijd bij de politie komt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in de knel met het uitvoeren van overdrachten van Dublinclaimanten aan de voor de behandeling van hun asielverzoek verantwoordelijke lidstaat. Op basis van de Dublinverordening moet die overdracht binnen een termijn van, in beginsel, zes maanden plaatsvinden. Bij het overschrijden van die termijn van zes maanden vervalt de mogelijkheid om de betrokken vreemdeling over te dragen aan de andere lidstaat. Daarmee vervalt de Dublinclaim definitief. Derhalve wordt sinds kort gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door te gaan met de Dublinoverdracht.
Omdat er geen sprake is van een nieuwe werkwijze, bestond er geen aanleiding uw Kamer hier apart over te informeren. Naar aanleiding van vragen vanuit het maatschappelijk middenveld, in reactie op overdrachten waarbij de Dublinclaimant in Nederland geen gelegenheid heeft gehad om aangifte van mensenhandel te doen, is een toelichting gegeven op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving hieromtrent. Echter is het aantal overdrachten van Dublinclaimanten die geen aangifte hebben kunnen doen gering.
Dit betekent niet dat voor Dublinclaimanten sprake is van een de facto aangiftestop. Het is ook niet zo dat een groep van ca. 200 mannen en vrouwen onder het Dublin-verdrag overgedragen worden zonder aangifte te kunnen doen. Integendeel er zijn in 2019 tot op heden circa 200 aangiften opgenomen, grotendeels aangiften van Dublinclaimanten. Door de politie wordt er te allen tijde naar gestreefd om verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel zo snel mogelijk in behandeling te nemen. Als dit aantal wordt vergeleken met het totaal aantal opgenomen aangiften in 2018, ruim 300, geeft dit duidelijk de bovenmatige inspanningen van de politie weer.
Inmiddels heb ik verschillende maatregelen aangekondigd om de genoemde problematiek tegen te gaan. Voor deze maatregelen verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 juni 2019.
Op welke wijze is tot deze regeling gekomen? Is het maatschappelijk middenveld hier ook in gekend, alvorens tot invoering is overgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat de tijdelijke werkwijze een de facto aangiftestop inhoudt? Betekent dit ook dat een groep van ca. 200 mannen en vrouwen onder het Dublin-verdrag zal worden uitgezet, zonder dat zij de mogelijkheid hebben gehad aangifte te kunnen doen van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke reden wordt deze groep vreemdelingen uitgezet, zonder dat zij aangifte hebben kunnen doen? Is er reden om aan te nemen dat een eventuele aangifte in geen van deze gevallen een concrete opsporingsindicatie zou bevatten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de stelling in de brandbrief van SOM en ZoCo dat er geregeld vreemdelingen worden uitgezet, wanneer er juist wel concrete opsporingsindicaties aanwezig zijn? Zo ja, om welk aantal gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt in gevallen van uitzetting, ook wanneer er geen sprake is van een concrete opsporingsindicatie voor mensenhandel, altijd conform de geest van het regeerakkoord een warme overdracht plaats met de opsporingsdiensten ter plaatse? Zo nee, bent u bereid dit als vereiste bij uitzetting in te voeren?
Indien de aangifte van de Dublinclaimant geen opsporingsindicaties voor Nederland bevat, maar wel voor een ander EU-land, zal de politie de aangifte in afstemming met het OM via EuropOL delen met de aangesloten lidstaten en specifiek met het land waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden, dit is veelal het Dublinland.
Daarnaast is het de rol van Liaison Officers (OM en politie) die vanuit Nederland in bronlanden zijn gevestigd om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten. Een van de belangrijkste bronlanden is Italië: een groot deel van de aangiften mensenhandel betreft verklaringen over uitbuiting in Italië. Gezamenlijk brengen de in Italië gevestigde politie- en OM-liaison officers de aangiften die in Nederland zijn opgenomen met relevante opsporingsindicaties voor Italië onder de aandacht van de Italiaanse autoriteiten.
Is voor de initiële behandeling van aangiften van mensenhandel een werkwijze mogelijk die minder arbeidsintensief is dan de in eerdere berichtgeving genoemde dertig uur onderzoek door twee rechercheurs, maar die niet betekent dat wordt overgegaan tot uitzetting?
De politie en het OM bekijken de mogelijkheden voor een efficiëntere wijze tot het opnemen van deze aangiften mensenhandel, waarbij de kwaliteit van het aangifteproces behouden zal blijven.
Hoe kijkt u aan tegen het scenario dat de belangenorganisaties schetsen dat een dergelijk besluit er toe leidt dat vreemdelingen uit de betreffende groep de illegaliteit in zullen gaan, om na het vervallen van de Dublin-claim alsnog aangifte te doen? Deelt u de mening dat een dergelijk verloop, vreemdelingen juist extra kwetsbaar maakt voor mensenhandel?
Om een dergelijk scenario maximaal te voorkomen, zullen de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de IND een nieuwe werkwijze gaan hanteren. Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 juni 2019.
Dat laat onverlet dat nooit kan worden uitgesloten dat vreemdelingen ervoor kiezen zich aan het toezicht te onttrekken. Dat in zichzelf kan echter geen reden zijn te berusten in het verblijf.
Kent u «Operatie Koolvis», uitgevoerd in 2006?2
Ja, deze ken ik.
Ziet u ook dat er parallellen zijn tussen die casus en de huidige situatie met een onverklaarbaar hoog aantal aangiftes van mensenhandel die weinig concreet waren maar, dat er uiteindelijk wel sprake was van een complex mensenhandelnetwerk? Valt het uit te sluiten dat in de huidige situatie sprake is van één of meerdere van dit soort netwerken? Zo nee, bent u bereid over te gaan tot een fenomeenonderzoek?
Een belangrijke aanleiding van «Operatie Koolvis» was gelegen in het feit dat diverse aangiften van mensenhandel overeenkomstige elementen bevatten. Dit kan duiden op de betrokkenheid van een criminele organisatie en derhalve is destijds nader strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ook in de huidige situatie zijn de politie, het OM en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) alert op overeenkomstige elementen in de grote hoeveelheid aangiften en wordt waar nodig overgegaan op een fenomeenonderzoek of een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Het is op dit moment echter te vroeg om paralellen te trekken met de Operatie Koolvis. We wachten af wat bovenstaande werkwijze aan informatie zal opleveren.
Kan de beantwoording van deze vragen naar de Kamer worden gestuurd voor het komende algemeen overleg over mensenhandel en prostitutie?
Ja.
Het bericht ‘Verscherpte aanpak klanten van jeugdprostitutie door politie en OM’ |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het openbaar ministerie (OM) van 10 april 2019 «Verscherpte aanpak klanten van jeugdprostitutie door politie en OM »?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen van de politie en het OM over het grote aantal minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting? In hoeverre is deze groep de laatste jaren gegroeid? Bent u van mening dat wij inmiddels meer zicht krijgen op deze groep dan de schatting van de Nationaal Rapporteur uit 2017 waarin duidelijk werd dat 89% van deze groep onzichtbaar blijft?2
Ja, deze mening deel ik. Het is onaanvaardbaar dat uitbuiting van kinderen en volwassenen plaatsvindt. Elk slachtoffer is er namelijk één te veel. Het is daarom goed dat het Openbaar Ministerie (OM) om de minderjarigen te beschermen steeds vaker vervolging instelt voor artikel 248b Wetboek van Strafrecht, dat ontucht met een jongere van 16 of 17 jaar oud die zich prostitueert strafbaar stelt.
Op basis van de cijfers van de Rapporteur in de Slachtoffermonitor Mensenhandel 2013–2017 blijkt dat in deze jaren 578 minderjarige mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in Nederland geregistreerd zijn bij het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha).3 In absolute aantallen zijn in de jaren 2016–2017 minder minderjarige mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting gemeld dan in de jaren 2014–2015.
In 2017 hebben United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) een eerste schatting van de slachtoffers van mensenhandel gepubliceerd.4 Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal in het kader van het programma Samen tegen Mensenhandel, een tweede schatting laten uitvoeren in 2020. Op basis van een tweede schatting wordt het mogelijk om eventuele trends in het aantal mogelijke slachtoffers te ontwaren.
Hoeveel klanten zijn de afgelopen jaren onder artikel 248b Sr vervolgd?
Over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 zijn in totaal 107 verdachten door het Openbaar Ministerie vervolgd ter zake van overtreding van
artikel 248b van het wetboek van Strafrecht (jeugdprostitutie).
Kunt u aangeven in hoeverre deze zaken leiden tot een veroordeling dan wel een sepot? Kunt u tevens aangeven wat hierbij de gemiddelde strafmaat is en in hoeverre deze afwijkt van de strafmaat van één dag cel c.q. een taakstraf welke destijds in de Valkenburgse zedenzaak tot aan de Hoge Raad is opgelegd?
Van de hierboven genoemde 107 verdachten zijn 14 verdachten door de rechter vrijgesproken en 93 verdachten zijn veroordeeld tot een (voorwaardelijke) gevangenisstraf dan wel een taakstraf of een combinatie hiervan.
Sinds de Schiedamse kelderbox zaak, lijkt de strafmaat af te wijken van de Valkenburgse zedenzaak. In de Schiedamse kelderbox zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2018 bepaald dat bij een overtreding van het bepaalde in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht als uitgangspunt bij de bepaling van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden dient te worden opgelegd. In beginsel kan niet worden volstaan met een andere, lichtere, strafmodaliteit. In deze zaak zijn dan ook vijf verdachten ieder afzonderlijk veroordeeld tot een gevangenisstaf van 5 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. 5
Deze lijn van het opleggen van gevangenisstraffen lijkt zich voort te zetten nu de rechtbank Rotterdam recentelijk twee verdachten heeft veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk.6 Deze zaken zijn nog niet onherroepelijk.
Ik ga er vanuit dat uit deze jurisprudentie een generaal preventieve werking uit gaat nu voor iedereen duidelijk kan zijn dat bij overtreding van strafbare feiten als onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tegemoet kan worden gezien.
Kunt u aangeven op welke wijze uw programma «Samen tegen Mensenhandel» bijdraagt aan een meer effectieve bestrijding van de vraagkant van mensenhandel en of u tevens nog andere maatregelen overweegt om dit te versterken aangezien, volgens het bericht, veel klanten aangeven niet op de hoogte te zijn van het feit dat het slachtoffer minderjarig was? Kunt u verder aangeven hoe vaak door klanten een verplichte melding is gedaan bij vermoedens van jeugdprostitutie?
Burgers en klanten kunnen een belangrijke rol spelen in de bestrijding van mensenhandel. Enerzijds hebben zij een signalerende functie en kunnen zij melding maken van de verschillende vormen van uitbuiting. Anderzijds kunnen zij, als afnemers van (seksuele) diensten, misstanden in de seksindustrie voorkomen. Zonder afnemers van deze diensten wordt de handel bemoeilijkt. In het programma Samen tegen mensenhandel is dan ook oog voor deze rol van burgers en klanten. Het programma kent op dit moment echter geen specifieke maatregelen die zien op de bestrijding van de vraagkant van seksuele uitbuiting van minderjarigen.
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar over het aantal verplichte meldingen door klanten bij vermoedens van seksuele uitbuiting van minderjarigen, omdat cijfers niet op deze wijze worden geregistreerd bij de politie.
Is bij u bekend hoe vaak de politie en het OM gebruik zal gaan maken van de mogelijkheden onder de Wet Computercriminaliteit III om klanten en daders middels (virtuele) lokprofielen in de kraag te vatten? Kunt u aangeven in hoeverre zij hierin getraind zijn/worden? Bent u, zo nodig, bereid te voorzien in extra training?
Het OM en de politie wegen per geval af of en in hoeverre de inzet van een lokmiddel passend en geboden is. Nu dit maatwerk betreft, zijn algemene cijfers niet te geven.
De inzet van lokmiddelen vergt specifieke deskundigheid van de politie. In de opleiding van kinderporno-rechercheurs en zedenrechercheurs is aandacht voor dit onderwerp. Het daadwerkelijk binnendringen dan wel de inzet van lokprofielen wordt gecoördineerd door speciale teams binnen de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Kunt u voorts aangeven hoe andere landen binnen de Europese Unie, met name de landen met een vergelijkbaar rechtssysteem, omgaan met de vervolging van klanten die seks kopen van minderjarigen en de vervolging hiervan?
Op 1 februari 2008 is het Mensenhandel verdrag van de Raad van Europa in werking getreden. Artikel 6 van dit verdrag legt lidstaten een verplichting op om wettelijke maatregelen te treffen die zien op het tegengaan van de vraag naar diensten verricht door slachtoffers van mensenhandel.7 In Nederland is het plegen van ontucht met een jongere van 16 of 17 jaar oud die zich prostitueert strafbaar gesteld in artikel
248b van het wetboek van Strafrecht en nader uitgewerkt in de Richtlijn voor strafvordering art. 248b Sr. Hoe andere Europese landen met een vergelijkbaar rechtssysteem, en landen aangesloten bij het verdrag van de Raad van Europa, omgaan met de vervolging van klanten die seks kopen van minderjarigen valt voor mij niet eenduidig te beantwoorden. Zo hebben enkele lidstaten afnemers van seksuele diensten van minderjarigen of bijzonder kwetsbare personen strafbaar gesteld. Dit is lang niet bij alle Europese lidstaten het geval. Daarnaast hebben enkele lidstaten ook bepaald dat klanten niet worden vervolgd als zij vrijwillig een melding maken van mensenhandel bij de verantwoordelijke autoriteiten. De uiteindelijke keuze voor vervolging ligt bij de hiervoor verantwoordelijke autoriteiten in die landen.
Het bericht Ombudsman slaat alarm: 'Het centrum van Amsterdam is 's nachts een wetteloze jungle’ en daarbij het conceptrapport van de Ombudsman van Amsterdam |
|
Nico Drost (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Harbers (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ombudsman slaat alarm: «Het centrum van Amsterdam is ’s nachts een wetteloze jungle»»1 en daarbij het conceptrapport «Feesten of Beesten 3»?2
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport en ken ook het voornoemde bericht.
Bent u bereid met een integrale reactie op het conceptrapport van de ombudsman metropool Amsterdam te komen en hierin specifiek op de gesuggereerde oplossingen in te gaan waar zij het landelijk beleid raken?
Het conceptrapport van de Ombudsman metropool Amsterdam betreft een lokale aangelegenheid. Als zodanig is het aan de burgemeester van Amsterdam of zij dit conceptrapport wil voorzien van een integrale reactie. Zowel mijn departement als het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staan in nauw contact met de gemeente Amsterdam. Op de hiernavolgende vragen zal, voor zover zij betrekking hebben op het landelijk beleid, nader worden ingegaan.
Wat vindt u ervan dat Amsterdam het imago heeft van een wetteloze jungle en dat Amsterdam het drugs- en drankwalhalla van Europa wordt genoemd? Deelt u de mening dat onze hoofdstad beter verdiend?
Ik ben bekend met de problematiek die zich in het centrum van Amsterdam, en dan met name in het «1012»-postcodegebied afspeelt. Het toezicht en de handhaving van de openbare orde betreft een lokale aangelegenheid, evenals het beleid ten opzichte van het type toerisme dat de stad aantrekt. Het College van de gemeente Amsterdam heeft de gemeenteraad onlangs geïnformeerd over bestaande en aanvullende maatregelen die zij in verband met overlast zal inzetten.3 Waar de problematiek zoals in het concept-rapport omschreven het landelijk beleid raakt, zal de gemeente Amsterdam vanuit de voornoemde departementen ondersteund worden. Een voorbeeld hiervan betreft onder andere de uitbreiding van de operationele sterkte van de politiecapaciteit, zoals te lezen is in het antwoord op vraag 5.
Ook bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit vindt nauwe samenwerking plaats tussen mijn ministerie en de gemeente Amsterdam, onder meer door het ter beschikking stellen van extra incidentele en structurele investeringen ter versterking van de aanpak, met een focus op de drugsindustrie. Het programma «De Weerbare Stad», dat de gemeente Amsterdam onlangs heeft gepubliceerd, sluit hier goed bij aan. In dit programma kondigt het Amsterdamse college aan op korte termijn ook naar buiten te treden met een meer omvangrijk programma tegen de drugsindustrie, gericht op het tegengaan van het afglijden van kwetsbare jongeren in de drugshandel, het versterken van wijken en groepen en netwerken in de strijd tegen drugshandel, en op preventiemaatregelen in het kader van de volksgezondheid.
Deelt u ook de zorgen van de Amsterdamse Ombudsman over de leefbaarheid en de veiligheid van de bewoners van het centrum van Amsterdam? Deelt u de mening dat het rijk, de gemeente Amsterdam dient te ondersteunen bij het borgen van deze leefbaarheid en veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de capaciteit met betrekking tot de handhaving, de politie en de vergunningverlening in de gemeente Amsterdam? Op welke termijn verwacht u dat de toegezegde capaciteitsuitbreiding zal plaatsvinden?
De handhavingscapaciteit in de openbare ruimte wordt bepaald door gemeenten. In de lokale driehoek wordt bepaald op welke manier de beschikbare toezichtscapaciteit door buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in de openbare ruimte wordt ingezet.
De intensivering van politie zoals in het regeerakkoord van het kabinet Rutte III opgenomen, betekent voor de regionale eenheid Amsterdam een uitbreiding van de formatie van de volledig opgeleide operationele sterkte met 60 FTE. De intensivering wordt geleidelijk gerealiseerd. Het «Begroting en Beheerplan politie 2019–2022» gaat uit van een volledige realisatie vanaf eind 2022. De doelformatie operationele sterkte van de regionale eenheid Amsterdam was ultimo 2018 5.279 FTE (inclusief aspiranten). De bezetting per 31 december 2018 is 5.316 FTE (inclusief aspiranten). De operationele sterkte per inwoner is in de regionale eenheid Amsterdam verreweg het grootst van heel Nederland.
Ik heb uw Kamer op 3 december 2018 geïnformeerd over de ontwikkelingen van de operationele sterkte van de gehele Nederlandse politie.4 De inzet van politiepersoneel komt tot stand door lokale beslissingen die afhankelijk van de lokale veiligheidssituatie genomen worden. Hoeveel agenten er op enig moment feitelijk ingezet kunnen worden voor de handhaving en andere operationele taken wisselt hierdoor voortdurend. Ik heb uw Kamer 14 maart 2019 geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking op de arrestantenzorg tussen de politie Amsterdam en de Dienst Justitiële Instellingen (DJI).5 Het beoogde resultaat van deze samenwerking is een substantiële verhoging van de inzetbaarheid van de politie, in eerste instantie binnen de eenheid van de politie Amsterdam.
Deelt u de mening dat extra capaciteit en de vernieuwde wijzen van handhaving niet zorgen voor een toename in de effectiviteit en de productiviteit als er geen betere communicatie en samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten van de rijksoverheid en de gemeentelijke uitvoeringsdiensten plaatsvindt? Welke mogelijkheden ziet u teneinde deze communicatie en samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten te faciliteren en te verbeteren?
Deze mening deel ik niet. Er wordt intensief samengewerkt tussen Rijks- en gemeentelijke diensten. Informatie tussen de partners wordt gedeeld en per casus wordt besproken wat de meest effectieve interventie is. Goede samenwerking en communicatie zijn hierbij van groot belang. Dit krijgt continu aandacht in het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s).
Verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid werken samen om onder andere georganiseerde criminaliteit en het ondermijnende effect daarvan te voorkomen en te bestrijden. Integrale samenwerking staat hierbij centraal. Dit betekent dat strafrechtelijke, fiscale en bestuurlijke maatregelen in samenhang met elkaar worden ingezet. Deze samenwerking wordt gecoördineerd door de tien RIEC’s, het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC). De basis voor de samenwerking is het «Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen».
Aan het regionale samenwerkingsverband RIEC nemen alle gemeenten, provincies, Belastingdienst (waaronder de onderdelen Douane en Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)), Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), Nationale Politie, Koninklijke Marechaussee (KMar), Openbaar Ministerie (OM), waaronder arrondissementsparketten, Landelijk Parket (LP) en Functioneel Parket (FP)) en Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het UWV deel.
Hoe beoordeelt u de constatering van de ombudsman dat, binnen het RIEC (Regionaal Informatie en Expertise Centrum) -verband, in Amsterdam nog regelmatig langs elkaar heen wordt gewerkt? Hoe zou binnen het RIEC meer gebruik kunnen worden gemaakt van proactief informatie gestuurd handelen in plaats van handelen op plaats van verdenkingen?
Binnen RIEC Amsterdam-Amstelland werken verschillende partners samen binnen werkgroepen of clusters aan de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gebruik gemaakt van elkaars specialismen waardoor ondermijnende criminaliteit effectiever kan worden aangepakt. De samenwerking is gebaseerd op vertrouwen en het besef dat samenwerking loont. Door de veelheid aan partners en de complexiteit van de zaken waaraan wordt gewerkt komt het soms voor dat partners in het RIEC-verband langs elkaar heen werken. Daar wordt specifiek aandacht aan besteed. De RIEC’s en het LIEC zijn dit jaar het «Next-Level» traject gestart dat ziet op een verdere professionalisering van de samenwerking tussen de partners in RIEC-verband. Een speerpunt binnen dit traject is dat binnen de RIEC-samenwerking meer informatiegestuurd gewerkt gaat worden. Dat betekent dat relevante gegevens uit politieonderzoeken door de politie actief worden aangeleverd bij het RIEC ten behoeve van de aanpak van een of meerdere casussen in RIEC-verband. Om een beter zicht te krijgen op ondermijning maken de RIEC’s, in aanvulling op de informatie die wordt aangeleverd door de partners, lokale en regionale ondermijningsbeelden.
Bent u op de hoogte van de door de Ombudsman beschreven toename van ATM’s (Automated Teller Machines), waarbij er nauwelijks toezicht is op de geldstromen die daar rondom circuleren? Om hoeveel van deze ATM’s gaat het? Speelt dit enkel in het Amsterdams centrumgebied of ook in andere gemeenten?
Ja, ik ben op de hoogte van de toename in het aantal geldautomaten zoals geconstateerd door de Ombudsman, metropool Amsterdam.
Naast de bancaire geldautomaten (hierna: gea’s) zijn er in Nederland twee andere categorieën geldautomaten operationeel. Deze gea’s worden meestal bij retaillocaties geplaats. Zij worden óf door een waardevervoerder óf door de retailer zelf gevuld.
De retailers die de gea’s met kassaopbrengsten vullen, verrichten geen financiële diensten zoals nu gedefinieerd is in de Wet op het Financieel toezicht (Wft) en vallen als zodanig niet onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het opnemen van contant geld uit een geldautomaat, voor zover de winkelier geen andere betaaldiensten verleent, wordt niet als betaaldienst aangemerkt in de zin van artikel 1:5a, lid 2, onder o van de Wft.6 De Nederlandsche Bank (DNB) houdt op grond van de Wft en de Wwft wel toezicht op de banken die deze retailers als cliënten hebben. Banken dienen hun cliënten, in dit geval de exploiterende winkeliers, te kennen en hun cliëntenonderzoek te verscherpen als er sprake is van een hoger risico. Ook dienen zij ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit
Bij navraag bij DNB blijkt er op dit moment sprake te zijn van een daling van het aantal gea’s dat door retailers zelf in Nederland wordt gevuld.
Is er onderzoek gedaan naar de herkomst van de ATM’s en in hoeverre is hier sprake van dubieuze geldstromen? Zo nee, bent u bereid dit te doen en hierin ook de door de Ombudsman beschreven negatieve ervaringen vanuit Canada en Australië mee te nemen?
Voor zover te achterhalen, zijn de gea’s afkomstig van verschillende partijen. Nederlandse banken kunnen gea’s plaatsen in winkels, maar deze worden in beginsel door de banken zelf geëxploiteerd en gevuld. Ook kunnen de gea’s afkomstig zijn van andere partijen zoals onder meer Travelex, Yourcash Ltd en Icard AD, waarbij winkeliers zelf de gea’s kunnen bijvullen. Het RIEC Amsterdam Amstellland en de gemeente Amsterdam hebben aangegeven geen signalen te hebben ontvangen van dubieuze geldstromen bij gea’s. Verder heeft de gemeente Amsterdam mij laten weten dat op dit moment de opties worden verkend om de wildgroei van gea’s in de gemeente te beperken.7
Wat vindt u van de constatering dat het imago van Amsterdam als stad waar alles kan een toeristendoelgroep trekt die een voorname bron van overlast maar ook bron van belasting van het systeem – zoals de spoedeisende hulp – vormt? Herkent u het beeld dat een kleine groep ondernemers op de Wallen een groot en gevarieerd aanbod van vastgoed en ondernemingen in bezit heeft, waaronder souvenirwinkels, coffeeshops en seksbedrijven, en dat deze groep daarmee een groot belang heeft in de komst van toeristen en een actieve rol speelt in het werven van deze toeristen en het in stand houden van eerdergenoemd imago?
Het is mij bekend dat de overlast in de Amsterdamse binnenstad door het toerisme is toegenomen. Zoals ik al eerder heb verwoord, betreft dit een lokale aangelegenheid. De autoriteiten in Amsterdam staan dan ook voor een opgave. Die opgave vraagt niet alleen maatregelen op korte termijn, maar ook een visie voor langere termijn.8
Op welke wijze kan het rijk een bijdrage leveren aan het veranderen van dit imago? Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling maatregelen te nemen tegen goedkope vluchten, met name uit Engeland, naar Schiphol?
De in het conceptrapport gesuggereerde oplossingen zijn met name gericht aan de gemeente Amsterdam. Voor wat betreft de aanbeveling omtrent het opvolgen van maatregelen tegen goedkope vluchten kan ik het volgende mededelen. Binnen de EU (aangevuld met de EVA landen Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Liechtenstein) is sprake van een vrije luchtvaartmarkt. Luchtvaartmaatschappijen uit deze landen kunnen zelf bepalen op welke bestemmingen ze willen vliegen en welke vliegtarieven ze daarbij in rekening willen brengen. De overheden hebben geen instrumenten om bijvoorbeeld goedkope vluchten of tickets te verbieden. Wat specifiek het Verenigd Koninkrijk betreft is niet te verwachten dat na de Brexit hiertoe voor vluchten tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland wel directe mogelijkheden zullen ontstaan om in te grijpen. Wel kan de invoering van een vliegbelasting invloed hebben op de ticketprijzen. In het Verenigd Koninkrijk bestaat al een dergelijke belasting en Nederland bereidt een nationale vliegbelasting voor, die zoals in het regeerakkoord is aangegeven in 2021 van kracht moet worden.
Deelt u de mening dat intimidatie en vervelende opmerkingen van toeristen jegens mensen die in prostitutie werken niet wenselijk is en dat hier dan ook handhavend in moet worden opgetreden? In hoeverre is hiervoor, en voor de handhaving in de Amsterdamse prostitutiebranche in de brede zin, afdoende capaciteit?
Ik deel de mening dat intimidatie en vervelende opmerkingen van toeristen jegens mensen die in prostitutie werken niet wenselijk zijn.
De handhaving van de Amsterdamse prostitutiebranche betreft toezicht op de prostitutiebranche en niet het toezicht op gedrag van bezoekers binnen de openbare ruimte. Indien intimidatie wordt geconstateerd, dan wordt daar daartegen opgetreden door politie of handhavers. De complicatie is echter dat straatintimidatie zelden waarneembaar is in de nabijheid van politie of handhavers.
Hoe beoordeelt u de geluiden toe te willen werken naar een Wallengebied zonder prostitutie? Deelt u de mening dat dit een betekenisvolle stap zou zijn voor de leefbaarheid en het imago van onze hoofdstad, maar dat hier enkel sprake van zou kunnen zijn wanneer de vrouwen en mannen die achter de ramen werken zicht hebben op volwaardige alternatieven, bijvoorbeeld in de vorm van uitstapprogramma’s en toegang tot huisvesting?
Het Wallengebied al dan niet prostitutievrij maken valt onder het Amsterdamse gemeentelijk beleid. Vanzelfsprekend moet er bij de vrouwen en mannen die achter de ramen werken en de prostitutie willen verlaten, bekend zijn wat hun mogelijkheden zijn. Het is aan de gemeente om hier invulling aan te geven. Er zijn in Amsterdam meerdere uitstapprogramma’s voor diverse doelgroepen om ondersteuning te bieden aan sekswerkers bij het uitstappen naar ander werk en eventueel bij opvang en zorg. Sekswerkers die in de raamprostitutie op de Wallen werken worden daarbij regelmatig bezocht door veldwerkers. Sekswerkers kunnen bij deze veldwerkers terecht met hulpvragen onder andere over de alternatieven voor het doen van (seks)werk.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er vrouwen en mannen in de prostitutie zijn die wel willen uitstappen, maar hiertoe geen mogelijkheid zien «doordat ze nog in het krijt staan bij hun bemiddelaars»? Gaat het hierbij om klassieke pooiers of zijn er ook bemiddelaars in andere hoedanigheden die het uitstappen bemoeilijken?
Het zou niet zo mogen zijn dat vrouwen en mannen die ander werk willen doen, hiertoe geen mogelijkheid zien door schulden. Het hebben van schulden bij bemiddelaars is een signaal van slachtofferschap van uitbuiting. De daders kunnen mensenhandelaren zijn. Als uitbuiting ofwel mensenhandel zich voordoet, dan is dat een zeer ernstige situatie.
Veldwerkers van uitstapprogramma’s melden signalen van uitbuiting bij de politie. Ook exploitanten van raamprostitutie hebben een verantwoordelijkheid in het melden van signalen van uitbuiting bij de politie. In Amsterdam is daarbij specialistische ondersteuning beschikbaar voor (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.
Herkent u het beeld dat het voor mensen die uit de prostitutie stappen moeilijk is huisvesting, werk en/of scholing te vinden en dat dit ook een drempel is om überhaupt uit de prostitutie te schrappen? Welke mogelijkheden ziet u deze drempels weg te nemen en de toegang tot huisvesting, werk en/of scholing te verbeteren?
Dit beeld herken ik en wordt ook bevestigd in het onderzoek dat in opdracht van de gemeente Amsterdam, in 2017 heeft plaatsgevonden.9 Sekswerkers die uitstappen, kunnen te maken krijgen met lagere inkomsten. Bij gelijkblijvende vaste lasten kan de betaalbaarheid van huisvesting onder druk komen staan en is uiteindelijk verlies van de vaste woon- en/of verblijfplaats mogelijk. De uitstapprogramma’s hebben tot doel het uitstappen van sekswerkers te faciliteren. Sekswerkers worden geholpen met het daadwerkelijk uitstappen naar ander werk en ook bestaat de mogelijkheid dat zij worden gefaciliteerd bij huisvesting en zorg. Gemeenten beschikken over diverse mogelijkheden om- indien gewenst- bepaalde groepen, zoals bijvoorbeeld uitstappende sekswerkers, met voorrang te huisvesten in bijvoorbeeld sociale huurwoningen.
Zou het invoeren van een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning voor mensen die, bijvoorbeeld via een uitstapprogramma, uit de prostitutie stappen, een oplossing kunnen zijn? In hoeveel gemeenten is zo een dergelijke regeling er momenteel al? Kan er reden zijn deze grond voor verlening van een urgentieverklaring ook landelijk voor te schrijven?
Gemeenten hebben diverse mogelijkheden om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Iedere gemeente kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Het is mij onbekend hoeveel gemeenten een specifieke voorrangsregeling kennen voor de huisvesting van uittredende sekswerkers.
Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Wanneer uitstappende sekswerkers eerst hun toevlucht hebben moeten zoeken bij blijf-van-mijn-lijf huizen vallen zij onder de voorrangsregeling. De gemeente kan daarnaast aanvullende categorieën mensen aanwijzen voor urgentie. Ook uittredende sekswerkers zouden als aanvullende categorie benoemd kunnen worden. Gezien het geringe aantal gemeenten waar de problematiek van uitstappende sekswerkers speelt, ligt het niet voor de hand een dergelijke voorrangsregeling voor hen op landelijk niveau in te stellen.
In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen (zogenaamde «contingenten») die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit het beschermd wonen of de maatschappelijke opvang en zelfstandig (begeleid) gaan wonen, vaak onder de noemer van een programma voor huisvesting voor kwetsbare of bijzondere doelgroepen. Dergelijke afspraken zouden ook voor uitstappende sekswerkers kunnen worden gemaakt.
In hoeverre ervaren mensen tijdens hun uitstapprogramma al problemen op het gebied van huisvesting? Bent u bereid in kaart te brengen in hoeverre er behoefte is aan een tussenvoorziening voor de huisvesting van vrouwen en mannen die uit de prostitutie willen stappen en welke mogelijkheden er zijn dit integraal in de uitstapketen te verwerken?
In het eerdergenoemde onderzoek door Regioplan gaven deelnemers van uitstapprogramma’s aan het lastig te vinden om hun nieuwe levensstijl aan te passen aan de nieuwe situatie. De periode van sekswerk ging soms gepaard met dure huisvesting, in de nieuwe situatie is vaak een vermindering van uitgaven noodzakelijk.
Op dit moment wordt door mijn departement de laatste hand gelegd aan een nieuwe tijdelijke Regeling Uitstapprogramma’s voor prostituees. Deze nieuwe regeling heeft een tijdsbestek van anderhalf jaar. De komende periode wordt daarnaast een nieuwe, structurele, toekomstgerichte financieringssystematiek voor uitstapprogramma’s met betrokken partners verkend en nader uitgewerkt. De behoefte aan een tussenvoorziening voor huisvesting kan in deze verkenning worden meegenomen.
Kunt u ingaan op de constatering van de Amsterdamse Ombudsman dat de Belastingdienst minder controles is gaan uitvoeren op de boekhouding van mensen die in de prostitutie werken en van exploitanten? Wat is de aanleiding hiervan? Bent u bereid hierover met de verantwoordelijk bewindspersoon in gesprek te gaan?
Desgevraagd heeft de Belastingdienst aangegeven zich niet te herkennen in deze constatering. In het jaar 2018 heeft de Belastingdienst meer controles uitgevoerd dan in de jaren 2016 en 2017. Een gesprek met de Staatssecretaris van Financiën is dan ook niet nodig.
De ‘Rapportage aan het Comité voor de rechten van personen met een handicap, inzake de eerste rapportage van Nederland’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Rapportage aan het Comité voor de rechten van personen met een handicap, inzake de eerste rapportage van Nederland» van het College voor de Rechten van de Mens (het College) over de uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?1
Ja.
Wat is uw reactie op zorgen van het College over de snelheid waarmee noodzakelijke aanpassingen worden gedaan om te zorgen dat personen met een beperking kunnen deelnemen aan de maatschappij? Bent u ook van mening dat de implementatie van het VN-verdrag sneller moet? Zo nee, waarom niet?
De rapportage van het College voor de Rechten van de Mens onderstreept het belang van het programma «Onbeperkt Meedoen!» dat ik in juni 2018 heb gelanceerd.2 Met dit programma wil het kabinet de komende jaren stappen zetten om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking merkbaar meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen met de samenleving.
Ik deel de oproep van het College om zo snel als mogelijk noodzakelijke aanpassingen te treffen om te zorgen dat personen met een beperking zo volwaardig mogelijk kunnen deelnemen aan de maatschappij. Tegelijkertijd constateer ik dat de opdracht waar het VN-Verdrag ons als samenleving voor plaatst, niet in één dag is afgerond.
Uit de verhalen van mensen met een beperking zelf, blijkt dat er op tal van gebieden in het leven nog drempels zijn die het meedoen in de weg staan. Het doel van het programma Onbeperkt Meedoen! is om samen met mensen met een beperking een merkbare verbetering te realiseren en drempels weg te nemen. Mede op basis van de jaarrapportage van het College voor de Rechten van de Mens uit 2017 zijn in dit programma zeven actielijnen gekozen (Bouwen en Wonen, Werk, Onderwijs, Vervoer, Participatie & Toegankelijkheid, Zorg en Ondersteuning en het Rijk als organisatie), om op deze terreinen in de periode 2018–2021 concrete resultaten te boeken.
Maar waar op sommige terreinen voor de korte termijn doelen kunnen worden gesteld en concrete stappen kunnen worden gezet, vragen duurzame verbeteringen vaak ook om een langdurig bewustwordingsproces in de gehele samenleving. Het VN-verdrag moet blijvend op het netvlies komen van overheidsinstanties, bedrijven en organisaties. En voor dit proces is ook tijd nodig. Deze constatering sluit ook aan op de bedoeling achter de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (Wgbh/cz), een belangrijk kader voor de implementatie van het VN-verdrag. Deze wet vraagt van overheden, bedrijven en organisaties om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten inmiddels een plan voor lokale inclusie gereed hebben om het VN-verdrag uit te voeren? Heeft u hierbij zicht op de achterblijvers en de redenen waarom zij nog geen plan gereed hebben? Bent u bereid om gemeenten aan te spreken om in lijn met uw programma «Onbeperkt meedoen!» zo snel mogelijk werk te maken van een lokale vertaling van dit programma?
Voor het stimuleren en faciliteren van de lokale inclusie-aanpak in het programma Onbeperkt Meedoen! werk ik samen met de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG geeft de komende twee jaar een extra impuls aan initiatieven van gemeenten die zich richten op het onbeperkt meedoen van inwoners met een beperking. Dit onder meer door met 25 koplopergemeenten bestaande initiatieven groter en zichtbaarder te maken. Andere gemeenten kunnen hiervan leren en zich laten inspireren. Ook wil VNG de overige gemeenten ondersteunen bij hun stappen naar een inclusievere samenleving.
Hoeveel gemeenten een plan voor lokale inclusie gereed hebben, is op dit moment niet exact bekend bij de VNG. Wel zijn er indicaties. Uit een meting van de VNG en Movisie uit 2017 bleek dat op basis van 94 respondenten rond de 43% van de gemeenten haar lokale opgave heeft vastgesteld, een plan in ontwikkeling heeft, een plan besproken heeft in de gemeenteraad en/of een plan reeds in uitvoering heeft. Ongeveer 50% van de gemeenten zit in de verkennende fase zitten wat betreft het opstellen van een plan voor de implementatie van het VN-Verdrag Handicap. Uit dat onderzoek blijkt ook dat het feit dat gemeenten nog geen vastgesteld plan hebben, niet wil zeggen dat er niet wordt gewerkt aan inclusie in de gemeente.3 In december 2018 is deze meting onder de gemeenten herhaald. De resultaten hiervan worden begin 2019 door de VNG bekend gemaakt.
De VNG wijst gemeenten actief op de verplichting (vanuit het sociaal domein) om een plan voor lokale inclusie te maken.4 Zo werkt de VNG samen met ervaringsdeskundigen en beleidsmedewerkers van gemeenten aan het opstellen voor een handreiking Lokale Inclusie Agenda voor alle gemeenten. Deze handreiking verschijnt begin 2019.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van het VN-verdrag in Caribisch Nederland? Bent u bereid om samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een tijdspad op te stellen voor de implementatie van het VN-verdrag in Caribisch Nederland?
Momenteel worden de plannen voor de praktische uitvoering van het VN-Verdrag in 2019 met de openbare lichamen in Caribisch Nederland opgesteld. In het voorjaar van 2019 zal de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u hierover nader informeren.
Bent u het met ons eens dat mensen met een beperking in lijn met het VN-verdrag zoveel mogelijk hun beslissingsbevoegdheid moeten kunnen behouden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om minder ingrijpende maatregelen op te leggen als alternatief voor curatele of beschermingsbewind? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen met een beperking zoveel mogelijk hun beslissingsbevoegdheid moeten kunnen behouden.
Als uitgangspunt geldt dat mensen met een beperking op alle terreinen van het leven handelingsbevoegd en handelingsbekwaam zijn (vanaf hun achttiende). Dit is alleen anders als de rechter curatele, beschermingsbewind of mentorschap heeft ingesteld. De gedachte hierachter is dat degenen ten behoeve van wie curatele, beschermingsbewind of mentorschap is ingesteld zonder deze maatregel de noodzakelijke bescherming ontberen. Bijvoorbeeld in geval van zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (ZEVMB) is evident dat de betrokkene duurzaam niet in staat zal zijn om zijn belangen zelf te behartigen.
Het VN-Verdrag is betrokken bij de totstandkoming van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap die op 1 januari 2014 in werking is getreden (Stb. 2013, 414). Eén van de doelstellingen van deze wetswijziging was dat de beschermingsmaatregelen curatele, beschermingsbewind en mentorschap passend zijn en, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkene bevorderen. De wetswijziging is na drie jaar geëvalueerd.5 Uit de evaluatie komt naar voren dat met de wetswijziging effectieve stappen zijn gezet om de beoogde doelen te bereiken. Rechters hebben ervaren dat de wijziging ertoe heeft geleid dat er minder vaak curatele wordt ingesteld. Bovendien zijn veel curatelen omgezet naar beschermingsbewind in combinatie met mentorschap. Rechters oordelen ook positief over de vijfjaarlijkse evaluatie van beschermingsmaatregelen. Aan de hand hiervan besluiten zij dikwijls tot beëindiging of overheveling naar een lichtere maatregel. Ook vertegenwoordigers ervaren het reflectiemoment op de noodzaak tot voortzetting van de maatregel als positief. Verder zijn curatoren, bewindvoerders en mentoren verplicht om waar mogelijk aan zelfredzaamheid van de betrokkene te werken. Uit de wetsevaluatie komt naar voren dat dit met name gebeurt bij bewinden vanwege problematische schulden, met een toename van het aantal opheffingsverzoeken als gevolg. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer bericht dat hij naar aanleiding van de evaluatie een stakeholderbijeenkomst zal organiseren om inzicht te krijgen in welke uitkomsten van de evaluatie aanleiding zouden kunnen geven tot veranderingen in de praktijk of aanpassing van regelgeving.6 Hierbij zal ook het College voor de Rechten van de Mens worden betrokken. De bijeenkomst zal in de loop van 2019 plaatsvinden. Daarna zal de Minister uw Kamer nader informeren.
Specifiek ten aanzien van de ondersteuning van mensen met problematische schulden kan ik u melden dat de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het conceptwetsvoorstel adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind in voorbereiding hebben. Dit voorstel biedt de rechter de mogelijkheid om alternatieve vormen van ondersteuning door de gemeente af te wegen als hij een verzoek krijgt om een schuldenbewind in te stellen. Het voorstel draagt eraan bij dat mensen met problematische schulden op de meest passende en minst ingrijpende manier worden ondersteund.
Kunt u aangeven welke acties inmiddels zijn ondernomen om het onderwijs (met name het regulier onderwijs) meer inclusief te maken?
Met de invoering van de Variawet passend onderwijs per 1 augustus 2018 hebben reguliere scholen in het primair en voortgezet onderwijs, in navolging van speciale scholen, meer mogelijkheden gekregen om maatwerk te bieden aan leerlingen die vanwege medische of psychische problematiek tijdelijk of gedeeltelijk geen onderwijs kunnen volgen. Verder is in het programma «Onbeperkt meedoen!» aangekondigd dat de Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media met het onderwijsveld in gesprek zal gaan over het verder verbeteren van de toegang tot het onderwijs voor leerlingen met een handicap. Mijn collega start deze dialoogronde op 16 januari 2019. De Kamer wordt in de volgende voortgangsrapportage over het VN-verdrag geïnformeerd over de opbrengsten en de vervolgstappen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegankelijkheid van zorgwebsites en -apps voor mensen met een beperking? Welke maatregelen zijn er genomen om de toegankelijkheid te verbeteren?
In het programmaplan Onbeperkt Meedoen! is expliciet aandacht besteed aan het belang van het wegnemen van de digitale drempels die mensen met een beperking in het dagelijkse leven kunnen tegenkomen, juist omdat het waardevol is dat mensen met een beperking zelf (en zonder hulp) online afspraken kunnen maken of online aankopen kunnen doen. Op 1 juli 2018 is het Besluit digitale toegankelijkheid in werking getreden. Daarmee zijn (semi)overheidspartijen ook verplicht om stapsgewijs aan toegankelijkheidseisen te voldoen.
Ook in de zorg neemt de digitalisering toe, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van elektronische patiëntomgevingen. Juist bij dit soort innovaties in de zorg is het belangrijk dat deze ook toegankelijk zijn en iedereen er gebruik van kan maken. Daarom heeft het Informatieberaad Zorg, waarin meerdere zorgpartijen samenwerken, op 10 december 2018 besloten om de zogenaamde «WCAG standaard voor digitale toegankelijkheid» ook voor de zorg van toepassing te laten zijn.
De zorgpartijen is verzocht bij eerste gelegenheid (nieuwe website of aanpassing van de website) aan de leverancier te vragen deze richtlijn te gebruiken. De leden van het Informatieberaad rapporteren in juni 2019 hoe toepassing van de richtlijn verloopt. Verder zal er in de komende e-health week, deze maand, ook aandacht zijn voor digitale toegankelijkheid. De Oogvereniging presenteert dan onder andere een handreiking om zorgpartijen op weg te helpen om in hun organisatie werk te maken van digitale toegankelijkheid.
Kunt u aangeven op welke wijze gemeenten werken aan het vergroten van de bekendheid met onafhankelijke cliëntondersteuning onder mensen met een beperking?
De VNG organiseert sinds 2017 een zogenaamd koploperstraject waarin veertien gemeenten aan de slag gaan met de doorontwikkeling van het beleid ten aanzien van cliëntondersteuning. De eerste tranche is afgerond, medio oktober 2018 zijn in de tweede tranche twaalf gemeenten en twee regio’s van elk ongeveer tien gemeenten actief aan de slag gegaan met vraagstukken rondom cliëntondersteuning. De gemeenten zijn geselecteerd door de VNG, de Koepel Adviesraden Sociaal Domein en Ieder(in).
Het vraagstuk hoe mensen uit de doelgroep het beste kunnen worden bereikt met de functie cliëntondersteuning is een nadrukkelijk aandachtspunt. De VNG zal in 2019 een communicatieaanpak starten die er op is gericht de functie cliëntondersteuning bekender te maken, in het bijzonder onder professionals (huisartsen, zorgverleners, professionals in de toegang en wijkteammedewerkers) die gericht kunnen doorverwijzen naar cliëntondersteuners.
Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen om te zorgen dat mensen met een rolstoel ook gebruik kunnen maken van buurtbussen, die steeds vaker het reguliere OV vervangen?
Doordat in sommige – dunbevolkte – delen van het land reguliere buslijnen niet meer rendabel zijn, worden buurtbussen ingezet. Dit bespaart veel kosten en zorgt ervoor dat deze dunbevolkte gebieden toch bereikbaar blijven. Wel is het zo dat door deze ontwikkeling mensen met een rolstoel in sommige regio’s niet meer van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Vrijwillige bestuurders zijn namelijk niet altijd in staat om iemand met een rolstoel op een veilige manier mee te nemen en de betrokken vervoerders geven aan dat dit niet te verzekeren is. Deze mensen zijn hierdoor volledig afhankelijk van doelgroepenvervoer, terwijl zij voorheen de keuze hadden om ook van toegankelijk openbaar vervoer gebruik te maken.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij provincies en gemeenten. Een eenduidige oplossing hiervoor is momenteel niet voorhanden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat constateert dat hiermee in verschillende delen van het land verschillend wordt omgegaan. In sommige regio’s (bijvoorbeeld Groningen-Drenthe, Midden-Brabant, Zeeland) kijkt men of het mogelijk is om aanvullend openbaar vervoer en doelgroepenvervoer slim te combineren.
In het kader van het in ontwikkeling zijnde actieprogramma Iedereen onderweg, dat uw Kamer begin 2019 wordt aangeboden, worden momenteel samen met vervoerders en medeoverheden oplossingsmogelijkheden verkend en uitgewerkt.
Kunt u concreet aangeven hoe de regering in alle programma’s voor ontwikkelingssamenwerking rekening houdt met de rechten van mensen met een beperking?
De zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals – SDGs) zijn leidraad voor het Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beleid zoals vastgelegd in de Nota «Investeren in perspectief». De ambitie is om verbeteringen te realiseren voor mensen die het meest achtergesteld zijn («leaving no one behind»). Een groot aantal programma’s op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zet expliciet in op het beter bereiken en betrekken van mensen die achtergesteld zijn, waaronder mensen met een beperking. Ook versterkt Nederland de capaciteit van maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van de meest achtergestelde groepen in lage en laag/midden inkomenslanden om hun participatie in de samenleving te vergroten en discriminatie en ongelijkheid tegen te gaan. Hiermee draagt Nederland bij aan de kansen voor mensen met een beperking om in hun eigen land voor hun rechten op te komen.
Wanneer stuurt u de Kamer de eerste voortgangsrapportage van uw programma «Onbeperkt meedoen!»?
Zoals ik in de brief aan uw Kamer bij de aanbieding van het programma Onbeperkt Meedoen! heb toegezegd, rapporteer ik jaarlijks aan uw Kamer over de voortgang van het programma. Dat zal ieder jaar vóór de zomer gebeuren, zo ook voor de zomer van 2019.
De uitzending ‘Voodoo maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Brandpunt+ over ongedocumenteerde Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat in 2016 26.000 Nigeriaanse jonge vrouwen Europa via Libië in zijn gesmokkeld?
Cijfers over en schattingen van het aantal migranten en specifieke groepen en routes lopen sterk uiteen. Volgens de meest recent beschikbare cijfers van onder andere de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) waren er in Libië in augustus 2018 ten minste 669.176 migranten, waarvan 10% vermoedelijk Nigeriaans is (ca. 64.980).2 Hoeveel Nigerianen, en specifiek meisjes, uiteindelijk naar Europa worden gesmokkeld is lastig vast te stellen.
Vrouwen kunnen met behulp van het voodoo ritueel enorm onder druk worden gezet en durven hierdoor veelal geen hulp te zoeken. Het is daarom van belang om deze slachtoffers snel en goed te signaleren, zodat ze uit de uitbuitingssituatie gehaald kunnen worden en daders, ofwel met behulp van een aangifte of ambtshalve opgespoord kunnen worden. Binnen het programma «Samen tegen mensenhandel»3 dat ik mede namens de Minister van VWS, de Minister van BZ, de Minister voor BHOS en de Minister en Staatssecretaris van SZW onlangs naar uw Kamer heb gestuurd, wordt daarom ook veel aandacht besteed aan het vergroten van de bewustwording en het verbeteren van de signalering van mensenhandel door alle betrokken professionals.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat mensenhandelaren Nigeriaanse vrouwen naar Nederland smokkelen onder beïnvloeding van het Voodoo ritueel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u maatregelen genomen om deze specialistische vorm van mensenhandel te bestrijden? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet zet in op een integrale aanpak van mensenhandel. Dit betekent dat we ons zowel in Nederland als daarbuiten inzetten om de verschillende vormen van mensenhandel te voorkomen, aan te pakken en slachtoffers te ondersteunen.
Zo tracht Nederland met bewustwordingscampagnes potentiële migranten uit onder andere Nigeria te behoeden voor de gevaarlijke reis naar Libië en Europa en de risico’s op mensenhandel daarbij. Ook draagt Nederland bij aan reddingsoperaties in de Sahel en trainingen van politie en grenscontrolebeambten op het gebied van mensenrechten en bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Met Nigeria werkt Nederland al jarenlang samen bij het tegengaan van mensenhandel. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan trainingen van de Nigeriaanse immigratiedienst (NIS) en het agentschap op het gebied van de bestrijding van mensenhandel (NAPTIP).
In de Sahel en West-Afrika draagt Nederland via UNODC en OHCHR bij aan de ontwikkeling van wetgeving op mensenhandelgebied, regionale samenwerking om daders te identificeren, op te sporen en te vervolgen. Binnen dit programma is veel aandacht voor mensenrechten, (psychosociale) ondersteuning van slachtoffers en getuigenbescherming. Ook wordt de juridische samenwerking tussen West-Afrika en de EU bevorderd, bijvoorbeeld via de door Nederland gefinancierde detachering van een Nigeriaanse aanklaagster in Italië. Deze detachering heeft in zes maanden tijd al geleid tot een significante versterking van de samenwerking met Nigeria ten behoeve van de aanpak van mensenhandelnetwerken.
Daarnaast is vanuit het OM een Liaison Officer in Rome geplaatst. Dit biedt de mogelijkheid om gegevens en informatie met de Italiaanse en – via de gedetacheerde aanklaagster – Nigeriaanse opsporingsdiensten uit te wisselen over deze groep (mogelijke) slachtoffers. Mede op basis van deze samenwerking zijn ook de VN-sancties tegen mensensmokkelaars en -handelaren actief in Libië, waar ook Nigerianen slachtoffer van worden, tot stand gekomen.
Momenteel lopen in Nederland enkele strafrechtelijke onderzoeken waarbij de aangevers en/of slachtoffers de Nigeriaanse nationaliteit hebben. Binnen de afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de politie werken gecertificeerde mensenhandel rechercheurs die speciaal opgeleid worden om alle verschillende soorten mensenhandelonderzoeken uit te voeren, waaronder complexe internationale zaken. Met het oog op de uiteenlopende achtergronden van slachtoffers van mensenhandel, investeert de politie in kennis en expertise van interculturele communicatie. Dit maakt expliciet onderdeel uit van de opleiding voor mensenhandel rechercheurs. Politie en OM nemen de angst van Nigeriaanse slachtoffers zeer serieus. In de zaak Koolvis heeft het OM bijvoorbeeld in Nederland woonachtige voodoo-experts ingeschakeld om de vrouwen gerust te stellen. De vrouwen ervaren de dreiging van de voodoo-vloek als zeer reëel. Er is daarom veel aan gelegen om die angst zoveel als mogelijk weg te nemen. Daarnaast is er recent in Nigeria door een spirituele leider een ban uitgesproken op het gebruik van voodoo in mensenhandel-praktijken
Deelt u de mening dat de cijfers van het aantal opgepakte mensenhandelaren betrekkelijk laag is ten opzichte van andere Europese landen?
De Europese Commissie heeft op 3 december jl. het tweede Progress Report4 onder de mensenhandelrichtlijn gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat Nederland in de top vijf staat van lidstaten met het hoogste aantal veroordelingen voor mensenhandel. Ik ben daarom niet van mening dat gesteld kan worden dat het aantal opgepakte mensenhandelaren laag is ten opzichte van andere Europese landen.
Bent u bereid een specialisme binnen de politie in te richten dat zich richt op onderzoek naar en opsporing van slachtoffers van mensensmokkel en mensenhandel door de Nigeriaanse maffia?
Een specialistisch team dat zich binnen de politie alleen op deze doelgroep richt acht ik niet wenselijk. De recente slachtoffermonitor mensenhandel5 laat zien dat naast Nigeria, verschillende andere bronlanden relevant zijn. Bovendien bestaat de grootste groep slachtoffers van mensenhandel nog steeds uit Nederlandse slachtoffers.
Binnen de politie zijn er gespecialiseerde teams voor de aanpak van mensenhandel in den brede. De AVIM’s moeten in kunnen blijven spelen op eventuele veranderingen, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe groep slachtoffers prominent naar voren komt. De politie heeft bij de opsporing van mensenhandelaren bewust niet voor een doelgroepenbenadering gekozen, maar als er aanleiding toe is wordt wel gekeken of bepaalde doelgroepen relatief vaker voorkomen en of de ingezette aanpak bijgesteld moet worden. Dat geldt onder andere voor de Nigeriaanse doelgroep. Het Expertisecentrum Mensenhandel – Mensensmokkel (EMM) speelt daar ook een belangrijke rol bij. Bij mensenhandelzaken kunnen ook andere gespecialiseerde rechercheurs buiten de AVIM’s worden betrokken, bijvoorbeeld als het gaat om financieel en digitaal rechercheren.
Bent u bereid – in het kader van de Europese samenwerking – met de Belgische en Franse politie samen te werken teneinde daders en slachtoffers van de Nigeriaanse maffia op te sporen?
Internationale samenwerking bij de bestrijding van mensenhandel is essentieel, daarom is Nederland zeer actief op dit terrein. Zo speelt de Nederlandse politie samen met het Verenigd Koninkrijk al jaren een leidende rol in het EMPACT-project mensenhandel, waarin 26 EU-lidstaten operationeel samenwerken. Binnen EMPACT Mensenhandel is een werkgroep actief genaamd ETUTU die zich bezighoudt met Nigeriaanse mensenhandel. Nederland is hierin vertegenwoordigd in de persoon van de gespecialiseerde landelijk officier van justitie en een medewerker van het EMM. Ook worden er regelmatig Joint Investigation Teams (JIT’s) opgericht, onder andere met België en verschillende bronlanden van mensenhandel. Begin dit jaar vindt er een grensoverschrijdende expertmeeting met de Belgische politie plaatsgevonden met als thema prostitutie. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 genoemd zijn in VN-verband op initiatief van Nederland sancties tegen mensenhandelaren ingesteld. Tot slot worden met middelen uit het regeerakkoord politieliaisons aangesteld in bronlanden van mensenhandel.
Ziet u mogelijkheden in het kader van de internationale samenwerking inzake het opsporen en sanctioneren van mensenhandelaren – zoals laatst de Veiligheidsraad VN-sancties heeft opgelegd aan zes mensenhandelaren in Libië – de Nigeriaanse maffia beter op de radar te krijgen?
Naar mijn verwachting zullen politie en justitie de criminele netwerken die zich bezighouden met mensenhandel door intensivering van de internationale samenwerking (Verenigd Koninkrijk, België, Frankrijk) en de verschillende maatregelen zoals benoemd in bovenstaande antwoorden, beter op de radar krijgen.
Het bericht ‘Meisjes zwijgen liever’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meisjes zwijgen liever»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat slachtoffers van mensenhandel en zedendelicten aangifte doen?
Ja, seksuele uitbuiting is een zeer ernstig misdrijf met vaak indringende en langdurige gevolgen voor het slachtoffer. Dit geldt des te meer als het slachtoffer minderjarig is.
Deelt u de mening dat de lage aangiftebereidheid in zeden- en mensenhandel zaken problematisch is, te meer daar het ook vaak om minderjarige kinderen gaat?
Drempels om aangifte te doen moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Het rapport «Aangifte doe je niet» van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) constateert dat er veel goed gaat, maar dat er ruimte is voor verbetering, met name in beïnvloeden van de aangiftebereidheid. Het rapport geeft aan dat slachtoffers van seksuele uitbuiting verschillende drempels ervaren en kunnen ervaren binnen en buiten de strafrechtsketen die van invloed kunnen zijn op hun aangiftebereidheid. Met diverse maatregelen zet het kabinet in op het verhogen van de aangiftebereidheid van seksuele uitbuiting. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar minderjarige slachtoffers. Voor het overzicht van deze maatregelen verwijs ik u naar mijn brief d.d. 19 juni 20182. Het voorgaande laat onverlet dat het ambtshalve onderzoek naar dit soort zaken, als er (nog) geen aangifte is, ook belangrijk is.
Klopt het dat de aangiftebereidheid terugloopt?
Allereerst wil ik opmerken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat. Slachtoffers maken per type delict een eigen kosten-baten afweging in hun keuzeproces tot het doen van aangifte. Het is van belang dat de meldingsbereidheid toeneemt, zodat het slachtoffer na een gesprek een keus kan maken. Ik heb op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat de bereidheid tot aangifte terugloopt.
Deelt u de mening dat als een slachtoffer aangifte doet, alles in het werk moet worden gesteld om hier werk van te maken en dat het onacceptabel is als deze zaken op de plank belanden?
Ik deel deze mening en dit is ook het uitgangspunt van het beleid: seksuele uitbuiting van minderjarigen heeft prioriteit. Dit laat onverlet dat er keuzes gemaakt moeten worden door openbaar ministerie en politie in het opwerken van signalen tot verdenkingen en de omvangen van opsporingsonderzoeken. Ernst, aard, omvang en opsporingsindicaties zijn dan van belang; net als het totale werkaanbod op dat moment.
Wat vindt u, in het licht van de vorige vraag, van de ervaringen van in bovengenoemd artikel genoemde Merel van Groningen, Richard Körver en het Centrum Kindermishandeling (CKM)?
Deze ervaringen ondersteunen het belang van de maatregelen om drempels weg te nemen voor het doen van aangifte van seksuele uitbuiting. De overheid zet al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting. Zie hiervoor ook mijn brief van 19 juni 2018. Ook heeft het kabinet aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld.
Welke prioriteit heeft de aanpak van zeden- en mensenhandelzaken bij de politie? Hoe heeft de capaciteit en de expertise zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Zedendelicten en mensenhandel zijn onacceptabel en wordt door de politie zo goed en snel mogelijk opgepakt. Wel merk ik daarbij op dat het gezag de prioriteiten bepaalt binnen de kaders van de wet. Zaken waarbij sprake is van seksuele uitbuiting van minderjarige slachtoffers hebben prioriteit. De reorganisatie bij politie, alsmede de grote vluchtelingeninstroom heeft geleid tot kwantitatieve en kwalitatieve onderbezetting in mensenhandel capaciteit binnen de strafrechtketen. Zoals u weet heeft mijn voorganger diverse investeringsmaatregelen3 in gang gezet om de mensenhandel capaciteit weer op peil te krijgen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat slachtoffers laagdrempelig aangifte kunnen doen, de aangiftes van slachtoffers in zeden- en mensenhandelzaken serieus genomen worden en de aangiftebereidheid in dit soort zaken niet daalt, maar stijgt?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 19 juni 20184 zet de overheid al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting. Ook heeft de overheid aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld. Er zijn diverse aanwijzingen dat voor het doen van aangifte of het melden van mensenhandel en zedendelicten diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen. Zedenzaken doen zich vaak voor in de directe (familie)kring. Dat maakt de stap naar de politie niet eenvoudiger. Politie zal zich tot het uiterste inspannen om die drempel zo laag mogelijk te laten zijn, maar het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
De diverse maatregelen die zijn genomen binnen het zeden- en mensenhandeldomein sluiten goed aan op de aanbevelingen uit het eerdergenoemde rapport van het CKM. Na de zomer zal ik uw Kamer het plan van aanpak voor mensenhandel toesturen. Ik betrek daarbij ook de relevante ontwikkelingen op het gebied van zeden en de bevindingen uit het CKM-rapport.
De berichten ‘Ander huis gezocht voor bedreigde christelijke Syriër’ en ‘Syrische christen uit Overijssel krijgt dreigbrief, van IS’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de berichten «Ander huis gezocht voor bedreigde christelijke Syriër» en «Syrische christen uit Overijssel krijgt dreigbrief, van IS»?1
Ja.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat burgers, in dit soort situaties, meteen op adequate beveiliging kunnen rekenen?
Het lokale gezag draagt in het algemeen zorg voor de veiligheid en het welzijn van haar burgers. Het lokale gezag beoordeelt in hoeverre de persoon en/of zijn werkgever in staat is weerstand te bieden aan de dreiging. Indien nodig, treft zij aanvullende beveiligingsmaatregelen. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen.
In hoeverre zijn meer van dit soort situaties bekend? Bent u bereid dit zorgvuldig te registreren?
Mensen in Nederland moeten in vrijheid hun geloof kunnen belijden en uitleven, binnen de grenzen van de rechtsstaat. Wanneer sprake is van bedreiging, al dan niet met een discriminatoir motief, is het van belang om hiervan melding of aangifte te doen bij de politie. Meldingen en aangiftes van discriminatie en bedreiging worden serieus behandeld en opgepakt.
De politie kan dit registreren als discriminatie of – waar sprake is van bedreiging – als bedreiging. Vorig jaar is er een samenwerkingsconvenant gesloten tussen de politie, het Openbaar Ministerie en antidiscriminatie voorzieningen om de aanpak van discriminatie een impuls te geven. Deze samenwerking leidt ertoe dat een beter beeld wordt verkregen van discriminatiezaken in Nederland, zodat gerichter maatregelen kunnen worden ingezet om discriminatie aan te pakken. De politie screent landelijk de politiesystemen op mogelijke discriminatiezaken. Per 1
Hoe voorkomt u dat burgers zich, als gevolg van bedreiging en intimidatie, beperken in de vrijheid teneinde hun opvattingen te uiten? Bent u bereid met het oog op het voorkomen van dit risico extra in te zetten op opsporing van daders van bedreiging en intimidatie?
De vrijheid van meningsuiting is een groot goed in onze democratische samenleving. Een ieder moet de mogelijkheid hebben om – binnen de grenzen van de wet – zijn of haar gedachten te kunnen verwoorden in een vrij maatschappelijk debat. Het is zeer kwalijk als men zich onder druk van dreigingen moet terugtrekken uit dit debat. Als er concrete aanwijzingen zijn dat dat gebeurt, dient direct tegen dergelijk gedrag te worden opgetreden. Men moet zich onbedreigd weten bij het uiten van hun mening of geloof. In geval van dreiging of intimidatie kan melding of aangifte bij politie worden gedaan. Tevens lopen er diverse bescherming en preventieprogramma’s voor situaties waarin de vrijheid van burgers beperkt worden. In brede zin zet dit kabinet fors in op het verder terugdringen van criminaliteit en een veiliger Nederland. Dit betreft o.a. investeringen in de politie waar een stevig accent gelegd wordt op de toekomstige versterking van opsporing, het verzwaren van strafmaten in het algemeen en verbetering en versterking van de strafrechtketen als geheel. Indien sprake is van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan starten. Het Openbaar Ministerie zet in op de opsporing van dit soort zaken en neemt de zaken uiterst serieus.
Bent u bereid te komen tot een gerichte aanpak ter voorkoming van bedreiging en intimidatie uit jihadistische kring, in samenwerking met de lokale overheden? Bent u met het oog daarop eveneens bereid gericht te onderzoeken in hoeverre deze praktijken breder spelen, gelet op eerdere berichtgeving over situaties van bedreiging van ex-moslims?2
De gerichte aanpak waar u naar vraagt wordt uitgevoerd op lokaal niveau. Gemeenten zijn regiehouders in de lokale aanpak die tot doel heeft radicalisering, extremisme en dreigingen te onderkennen en daarop te interveniëren. Een onderdeel van de lokale aanpak is het multidisciplinaire casusoverleg waarin informatie over personen die (mogelijk) geradicaliseerd zijn of een dreiging vormen wordt gedeeld, geduid en een plan van aanpak wordt opgesteld met als doel het indammen van de dreiging die van een persoon uitgaat. Lokale en landelijke partners werken nauw samen en er is een palet aan maatregelen beschikbaar. NCTV adviseert gemeenten en andere partners over de aanpak van de jihadistische beweging. Verder kunnen gemeenten die geen actief beleid voeren op het thema radicalisering gebruik maken van regionale expertise en kennis die beschikbaar is bij (grotere) gemeenten, veiligheidshuizen en politie-eenheden. Binnen het lokale beleid en de bovengenoemde casusoverleggen wordt er aandacht besteed aan voorkomen van bedreiging en intimidatie. Daarnaast overleggen Politie, Openbaar Ministerie en antidiscriminatievoorzieningen in regionale discriminatieoverleggen over trends en spanningen die samenhangen met de verschillende discriminatiegronden, waaronder ras en religie.
Financiering van Nederlands islamitische instellingen vanuit Golfstaten |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente uitzendingen van Nieuwsuur en de artikelen in NRC Handelsblad over financiering van Nederlands islamitische instellingen vanuit Golfstaten?1
Ja.
Bent u bekend met de stellingname van de onderzoeker van RAND ten aanzien van het al dan niet inzage geven in de lijsten met financieringsaanvragen?2
Ja.
Herinnert u zich dat u in uw brief3 aan de Kamer van 26 april 2018 over het in 2015 door RAND uitgevoerde onderzoek naar genoemde buitenlandse financiering schrijft: «de indruk is ontstaan dat WODC en RAND (die in opdracht van WODC werkte) geen kans is geboden tot vertrouwelijke inzage in de lijsten met financieringsaanvragen»? Herinnert u zich dat u vervolgens in uw brief erop wijst dat RAND wel degelijk toegang heeft gekregen tot vertrouwelijke informatie? Hoe rijmt u dit met het feit dat de onderzoeker van RAND heeft gesteld dat hij deze lijsten nooit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gekregen, maar dat hij deze lijst(en) van een andere bron kreeg?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar eer en geweten tijdens de uitvoering van het onderzoek eind 2014 volledige medewerking verleend aan RAND om in alle vrijheid onderzoek te doen. Er is geen sprake geweest van het bewust achterhouden van stukken. Zoals ik in mijn brief 26 april jl. aan uw Kamer aangaf, beschikte het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het moment dat het onderzoek plaatsvond over één overzicht met (18) namen van organisaties, op basis van informatie ontvangen van de ambassade van Saoedi-Arabië in de periode 2010 t/m 2013. Het kabinet (in dit geval het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft dit overzicht al op 12 december 2013 gedeeld met het WODC ten behoeve van het onderzoek dat door RAND zou worden uitgevoerd. Met andere woorden: Sinds 12 december 2013 beschikte WODC als opdrachtgever van RAND over de lijst die de op dat moment beschikbare informatie bevatte. De email terzake hebben we kunnen achterhalen.
Als de onderzoeker van RAND inderdaad deze lijsten niet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg, waarom hebben uw ambtsvoorgangers de keus gemaakt om deze informatie niet te verstrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Koeweitse overheid sinds 2013 informatie over financiering van islamitische instellingen deelt met onze regering? Is deze informatie door uw ambtsvoorgangers beschikbaar gesteld aan de onderzoeker van RAND? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ook Koeweit informatie met Nederland is gaan delen. Voor zover ik dat heb kunnen achterhalen heeft Koeweit in de periode 3 maart 2015 en 20 juni 2016 driemaal informatie over een financieringsaanvraag uit Nederland gedeeld. Deze informatie is in november 2016 vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat uw ministerie destijds de onderzoekers heeft ontraden dan wel verboden contact te zoeken met instanties in en/of overheidsvertegenwoordigers van Golfstaten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heefteind 2014, in goed overleg met RAND, de vragen van RAND actief onder de aandacht gebracht van de Nederlandse ambassades in de Golfregio. Op het moment dat het onderzoek werd uitgevoerd speelden de ambassades in de Golfstaten een zeer beperkte rol op het gebied van het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering, vanuit de gedachte dat buitenlandse financiering is toegestaan en Nederland vrijheid van godsdienst kent. Ambassades konden met de vragen van de onderzoekers niet goed uit de voeten omdat zij op dat moment niet over relevante informatie en kennis terzake beschikten.
Klopt het dat uw ministerie het verzoek om contact met Nederlandse ambassadeurs in Golfstaten niet heeft ingewilligd dan wel dat pogingen tot dergelijk contact vanuit de onderzoekers onbeantwoord zijn gebleven? Hoe rijmt u dat met het belang dat de Kamer hechtte aan dit onderzoek en het belang dat het vorig kabinet zei te hechten aan dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bij een nieuw onderzoek alle op de ministeries beschikbare informatie wel te delen met de onderzoekers die zo’n nieuw onderzoek ter hand nemen?
Omdat de onderzoekers inzage hebben gehad in alle relevante gegevens verwacht het kabinet niet dat een nieuw onderzoek, dat ook gebaseerd is op later ontvangen informatie (zoals reeds ter vertrouwelijke inzage met de Kamer is gedeeld) tot nieuwe inzichten zal leiden. Het kabinet richt zich nu op de uitwerking van de verkenningen naar mogelijke wettelijke maatregelen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 29 maart jl.
Waarom is informatie van de overheden van Koeweit en Saudi-Arabië aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financiering van moskeeorganisaties vertrouwelijk en niet openbaar? Is daartoe door die landen verzocht? Hoe verhoudt het geheim houden van informatie over financiering van Nederlandse islamitische instellingen vanuit Golfstaten zich tot uw inzet om buitenlandse financiering aan te pakken door transparantie? Graag een toelichting.
Saoedi-Arabië en Koeweit zijn uit eigen beweging en op vertrouwelijke basis via diplomatiek verkeer begonnen met het informeren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over aanvragen om financiering van Nederlandse organisaties. De informatie was beperkt en ging in de meeste gevallen niet over het daadwerkelijk toekennen van financiering. De informatie is vertrouwelijk gehouden om deze informatiestroom niet in gevaar te brengen. De informatie werd niet geheimgehouden, maar gedeeld met andere overheidsinstanties. In eerste instantie vooral met de AIVD, vanaf 2016 ook structureel met andere overheidsinstanties zoals het Ministerie van SZW en de NCTV. Hierdoor ontstond binnen de overheid meer transparantie omtrent aanvragen voor financiering van Nederlandse organisaties.
Nederland heeft ook aan de VAE en Qatar voorstellen gedaan om transparantie rondom geldstromen te vergroten. Vertegenwoordigers van deze landen hebben begrip voor de Nederlandse wens daartoe. De VAE en Qatar delen weliswaar niet op dezelfde manier als Saoedi-Arabië en Koeweit informatie met Nederland, maar hebben tijdens diplomatieke contacten ook duidelijk gemaakt dat zij geen organisaties zullen financieren als Nederland dat niet wil.
Waarom berichten Koeweit en Saudi-Arabië het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk over financiering van moskeeorganisaties en andere Golfstaten niet? Weigeren die landen informatie te verstrekken of is dat niet verzocht?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de bij u bekende informatie over financiering van islamitische instellingen door Golfstaten vrij te geven? Zo nee, bent u bereid hierover in contact te treden met desbetreffende landen teneinde deze informatie openbaar te maken? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw uitlatingen dat deze landen de financieringsinformatie verstrekken teneinde radicalisering te bestrijden? Is bij het recente bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saudi-Arabië de ongewenste financiering van gebedshuizen vanuit Golfstaten door de Minister aan de orde gesteld? Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken geweest? Zo nee, waarom niet? Welke afspraken zijn gemaakt tijdens het laatste bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saudi-Arabië? Bent u inmiddels bereid het Memorandum of Understanding openbaar te maken?
Alle informatie die is ontvangen is al eerder vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld. Zoals toegezegd tijdens het vragenuurtje op 24 april jl. ben ik bereid om de informatie ook openbaar met de Kamer te delen. Gevolg kan wel zijn dat deze landen in de toekomst minder bereid zullen zijn informatie met ons te delen. Ik heb mijn voornemen om de informatie publiekelijk te delen op 20 mei meegedeeld aan mijn Saoedische collega en zal dat z.s.m. doen aan mijn Koeweiti collega.
Zoals gesteld in de Kamerbrief met het verslag van het bezoek van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken mw. Kaag aan Saoedi-Arabië, Oman en Iran (34 775-V-78 van 30 april jl.) heeft de Minister in Saoedi-Arabië inderdaad gesproken over ongewenste financiering van organisaties in Nederland en heeft ze het belang van transparantie omtrent geldstromen benadrukt. Saoedi-Arabië heeft duidelijk gesteld dat het staand beleid is dat geen organisaties in het buitenland gefinancierd worden zonder dat overheden in die landen vooraf geïnformeerd worden. Sinds 2015 heeft Nederland geen informatie ontvangen over voorgenomen financiering vanuit Saoedi-Arabië.
Het Memorandum of Understanding (MoU) dat tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saoedi-Arabië is getekend behelst een afspraak om periodiek consultaties te houden over alle onderwerpen die beide landen aangaan. Hierin zijn geen specifieke afspraken gemaakt over financiering van organisaties in Nederland. Dat onderwerp zal uiteraard in dergelijke consultaties wel aan de orde komen. U bent inmiddels separaat geïnformeerd over mijn besluit om de tekst van het MoU, die eerder wel vertrouwelijk met de Kamer is gedeeld, niet openbaar te maken, omdat de Saoedische autoriteiten niet instemmen met het openbaar maken van dit MoU.
Wat is uw reactie op het bericht dat de As Soennah-moskee spreekt met gespleten tong en geld zou krijgen van een Koeweitse instelling die ook jihadisten in Syrië steunt? Wat is uw reactie op de hatelijke (online) preken, het preken van lijfstraffen, jihad en de doodstraf op afvalligheid, jihad tegen andersgelovigen en geweld en onderdrukking van vrouwen? Welke stappen gaat u ondernemen om deze financiering en hatelijke preken te stoppen? Is er (strafrechtelijk) onderzoek verricht naar deze praktijken en betrokken personen? Zo nee, waarom niet en bent u hiertoe alsnog bereid? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten verwachten? Heeft de Koeweitse instelling, die salafisme en jihadisme in Syrië zou ondersteunen, alle vrijheid in Nederland of is die hier verboden? Kunt u dit toelichten?4
De maatschappelijke en politieke discussie over buitenlandse beïnvloeding via financieringsstromen en religieuze sprekers die met hun preken anti-integratieve en antidemocratische en onderdrukkende denkbeelden verspreiden loopt al geruime tijd. Er zijn zorgen over gedragingen die op gespannen voet staan met de vrijheden van groepen, de democratische rechtsorde, of die als antidemocratisch en anti-integratief beschouwd kunnen worden. Het kabinet deelt de zorgen en is er alles aan gelegen om de vrijheden van personen of groepen te beschermen en, daar waar dat nodig is, sprekers die anti-integratieve, antidemocratische en onderdrukkende boodschappen verkondigen te beletten deze ideeën te verspreiden.
Om onwenselijke invloed tegen te gaan zet het kabinet in op het transparant maken van financieringsstromen. Het kabinet heeft bij brief van 29 maart 2018 uw Kamer geïnformeerd over de verkenning van een wettelijke regeling ter bevordering van transparantie over geldstromen naar maatschappelijke organisaties.5 Een voorstel wordt rond de zomer in consultatie gebracht. In aanvulling hierop wordt verkend of financieringsstromen uit zogenaamde onvrije landen, waarbij misbruik wordt gemaakt van de vrijheden die we kennen in Nederland, beperkt kunnen worden. Ook zal het kabinet, zoals verzocht door uw Kamer in het vragenuur van 27 maart en het Dertigledendebat op 3 april 2018, een overzicht van de maatregelen geven die beschikbaar zijn voor de aanpak van extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed en de rol die het strafrecht in deze aanpak speelt. Zoals u weet is de afweging over het al dan niet instellen van strafrechtelijk onderzoek of vervolging een die is weggelegd aan het Openbaar Ministerie. Het past mij derhalve als Minister niet daar uitspraken over te doen.
Hoe kan het dat gemeenten zoals Geleen en Dordrecht niet door uw ministerie zijn geïnformeerd over salafistische moskeeën en financiering van deze religieuze instellingen vanuit Golfstaten, waardoor lokale gemeenschappen zich in de steek gelaten voelen? Hoe vaak en welke gemeenten zijn de afgelopen jaren wel door u geïnformeerd over financiering van religieuze instellingen door Golfstaten, met welk resultaat?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de verkregen informatie over moskeefinanciering zoveel mogelijk in de periode van september tot en met november 2017 vertrouwelijk met betreffende gemeenten gedeeld. In een enkel geval is door toedoen van het Ministerie van SZW de informatiedeling niet optimaal verlopen. Naast deze officiële informatieronde was er in meerdere gevallen al langer contact tussen het ministerie en gemeenten over specifieke casussen.
Op basis waarvan kunnen op dit moment buitenlandse geldstromen richting moskeeorganisaties worden beperkt? Biedt dat aanknopingspunten om financiering vanuit Golfstaten aan banden te leggen of is daarvoor nieuwe wetgeving nodig? Heeft u nieuwe wetten en regels in voorbereiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Buitenlandse financiering van Nederlandse organisaties is toegestaan. Er kan op dit moment alleen worden opgetreden indien er strafbare feiten geconstateerd worden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief die de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Rechtsbescherming op 29 maart jl. hebben verstuurd (Kamerstuk 29 614, nr. 71) verkent het kabinet op dit moment een aantal wettelijke maatregelen. U zult na de zomer over de uitkomsten van deze verkenningen geïnformeerd worden.