Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over compensatie voor vergunninghouders radiofrequenties |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van het onderzoek naar de mogelijkheid om voor vergunninghouders van landelijke, regionale en lokale FM-frequenties, ter compensatie van de coronacrisis, de vergunning te verlengen met tenminste twee jaar?1
In de motie Van den Berg c.s.2 wordt de regering verzocht om in overleg met de sector te komen tot een verlenging van de bestaande FM-licenties voor commerciële radiostations. In mijn brief aan uw Kamer van 11 november 20203 heb ik u laten weten dat in reactie op deze motie overga tot een tijdelijke (nood)verlenging van de bestaande commerciële radiovergunningen voor FM met een termijn van minimaal twee jaar tot 1 september 2024. Deze termijn kan oplopen tot drie jaar indien na onderzoek duidelijk wordt dat een dergelijke termijn proportioneel is in verhouding tot het gestelde doel.
Een van de elementen die voor de verlenging van de bestaande vergunningen noodzakelijk is, is de berekening van de verlengingsprijzen. Ik heb daartoe aan SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam (SEO) opdracht verstrekt. De verwachting is dat in april, begin mei er meer duidelijkheid ontstaat over de hoogte van de verlengingsprijzen en de vergunningen voor welke deze prijzen moeten gaan gelden. Het gaat hierbij conform de motie om bestaande FM-vergunningen voor landelijk en regionaal gebruik met daaraan gekoppeld spectrum voor digitale radioomroep.
Kunt u aangeven of het klopt dat deze compensatie geen tegemoetkoming biedt voor vergunninghouders met een vergunning voor Laagvermogen Middengolf (LM)? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze vergunninghouders met een LM-vergunning worden gecompenseerd? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken op welke wijze deze vergunninghouders wel kunnen worden gecompenseerd?
De radiosector heeft zelf aangegeven dat zij in plaats van overheidssteun in de vorm van geld graag hun bestaande FM-vergunningen verlengd wilde hebben4. De sector heeft aangegeven dat het op deze wijze makkelijker wordt om additionele financiering rond te krijgen om daarmee de coronacrisis door te komen.
Zoals hierboven reeds aangegeven heb ik aan de wens van de sector en uw Kamer gehoor gegeven en wordt er uitvoering gegeven aan de motie Van den Berg c.s. teneinde tijdig de noodzakelijke verlengbaarheidsbesluiten te kunnen publiceren.
De vergunningen voor Laagvermogen Middengolf (LM) zijn op volgorde van binnenkomst uitgegeven voor een termijn van vijf jaar en worden normaliter op grond van artikel 3.17 van de Telecommunicatiewet na afloop van de vergunningstermijn van rechtswege met een periode van vijf jaar verlengd5. Aangezien voor deze vergunningen een ander wettelijk regime van toepassing is, is hiervoor geen afzonderlijk verlengbaarheidsbesluit noodzakelijk en zal er ook geen verlengingsprijs in rekening worden gebracht. Het onderzoek van SEO strekt zich dan ook niet uit tot deze vergunningen.
De vergunninghouders van LM kunnen dus van hun vergunningen gebruik blijven maken. Daarnaast kunnen alle radiopartijen -waaronder de vergunninghouders van LM – gebruik maken van het bestaande pakket aan steunmaatregelen. Het steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt is op 21 januari 20216 verder verruimt om bedrijven zoveel mogelijk te ondersteunen in deze moeilijke tijden. Ik zie dan ook geen redenen om deze categorie vergunninghouders op een afzonderlijke wijze te compenseren.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, ook lokale vergunninghouders van Digital Audio Broadcasting (DAB) worden meegenomen bij het onderzoek naar de mogelijkheid deze te compenseren voor de gevolgen van de coronacrisis?
Conform het advies van de Taskforce Radio is om vooruitlopend op de afronding van de internationale onderhandelingen een gedeelte van de digitale laag 6 tijdelijk uit te gegeven voor lokaal gebruik. Het uitgeven van laag 6 (of gedeeltes daarvan) vooruitlopend op de definitieve resultaten van de internationale frequentiecoördinatie heeft wel als consequentie dat het onzeker is of hetgeen tijdelijk aan frequentierechten wordt uitgegeven, overeenstemt met het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen. Er is daarom gekozen voor een tijdelijke uitgifte tot en met uiterlijk 31 augustus 2022. Na deze termijn zal de beschikbare frequentieruimte opnieuw worden uitgegeven onder nieuwe voorwaarden conform de resultaten van de internationale onderhandelingen. Dit betekent dat na 31 augustus 2022 de lokale commerciele digitale vergunningen niet verlengd kunnen worden. Deze vergunningen maken derhalve evenmin onderdeel uit van het door SEO uitgevoerde onderzoek naar de verleningsprijzen.
Deelt u de mening dat ook kleine vergunninghouders (LM & DAB) worden getroffen door teruglopende inkomsten als gevolg van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis is inmiddels verworden tot ook een langlopende economische crisis, waarbij veel ondernemers en werkenden hard zijn getroffen, zo ook de kleine vergunninghouders (LM & DAB). Ook het kabinet blijft zich daarom in deze moeilijke fase in de bestrijding van het coronavirus onverminderd inspannen om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het is om deze reden dat het kabinet besloten heeft het steunpakket voor banen en economie banen en economie fors uit te breiden7.
Deelt u de mening dat, omdat de LM-vergunningen in principe al verlengd worden en een verlenging voor lokale DAB-frequenties wellicht onmogelijk is omdat het misschien in 2028 stopt, er een andere vorm van compensatie nodig is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 20208 heeft het onafhankelijk Adviescollege «Toekomstbeleid Commerciële Radio» advies uitgebracht. De verschillende vraagstukken in het radiodossier, waaronder het toepasselijk verdeelinstrument, zijn in samenhang met elkaar door dit college onderzocht. Ook lag bij dit college de vraag voor wanneer afschakeling van frequentieruimte voor commerciële analoge radio aan de orde is. Het college constateert dat de toekomst van radiodistributie onmiskenbaar in het digitale domein lig. Conform het advies van de Taskforce Radio ben ik overgegaan tot de uitgifte van een extra landelijke digitale laag (laag 7) en zal in 2022 ook de digitale laag 6 – die beter geschikt is voor lokaal gebruik – definitief worden uitgegeven. Op deze wijze zal de transitie van analoge naar digitale radioomroep geleidelijk vorm worden gegeven. Belangstellenden voor een vergunning voor digitale radio met lokaal bereik kunnen bij de start van de aanvraagperiode in 2022 een aanvraag indienen en hebben op deze wijze de mogelijkheid om een vergunning voor een langere periode te verkrijgen. Bij de tijdelijke uitgifte van de lokale DAB frequenties tot 1 september 2022 is hierover duidelijk gecommuniceerd richting partijen. Het toekennen van compensatie – al dan niet op basis van de coronacrisis – is niet in lijn hiermee.
Bent u bereid deze vergunninghouders een alternatieve vorm van compensatie te bieden, bijvoorbeeld door een tijdelijke vrijstelling van de kosten voor het Commissariaat voor de Media en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Ook deze vergunninghouders kunnen gebruik maken van het bestaande pakket aan steunmaatregelen dat nog doorloopt tot het tweede kwartaal van 2021. Een tijdelijke vrijstelling van de (toezichts)kosten verschuldigd aan Agentschap Telecom is daarom niet aan de orde. Voor vrijstelling van de kosten voor het Commissariaat voor de Media moeten partijen zich wenden tot de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
De uitnodiging van de UvA over de start van de selectie voor de opleiding psychologie, de studieweek en de toetsdag |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Vindt u het redelijk dat de Universiteit van Amsterdam aan eindexamenleerlingen vraagt om 24 uur aan studielast in een week te doen voor hun selectietoets naast hun reguliere schoolwerk en voorbereiding op hun eindexamens? Kunt u dit toelichten?1
Bij de selectie voor numerus fixusopleidingen wordt door de instellingen zo goed mogelijk geprobeerd om de juiste student op de juiste plek te krijgen. Instellingen kiezen daarbij methoden die het beste bij de opleiding passen en zo goed mogelijk wetenschappelijk onderbouwd zijn. Het is daarbij aan de instellingen om een balans te vinden tussen het minimaliseren van de voorbereidingstijd en het maximaliseren van de inschatting van geschiktheid van de student.
De UvA heeft bij de opleiding psychologie gekozen voor de wetenschappelijk onderbouwde methode proefstuderen (curriculum sample). Tijdens het proefstuderen bestuderen de deelnemers een representatief onderdeel van het curriculum. Een toets meet vervolgens hoe goed de deelnemers daarin geslaagd zijn. Onderzoek2 3 heeft aangetoond dat proefstuderen als selectiemethode een goede voorspeller is van studiesucces en één van de meest valide manieren van selectie.
De UvA heeft in een schriftelijke reactie aangegeven dat een lange periode tussen de beschikbaarstelling van het studiemateriaal en de toets een onevenredig voordeel kan opleveren voor deelnemers die de mogelijkheid hebben om meer tijd vrij te maken voor de voorbereiding. Door de selectie voor het studiejaar 2021/2022 op twee momenten aan te bieden, wil de UvA deelnemers tegemoet komen die bij het eerste selectiemoment tegen tijdgebrek aanlopen.
Op welke andere universiteiten en hogescholen, naast de UvA en de Universiteit van Utrecht worden dit soort onredelijke eisen gevraagd van aankomend studenten?2 Bent u bereid hiervan een inventarisatie te doen?
De voorbereidingstijd voor de selectieprocedures van andere numerus fixusopleidingen loopt uiteen, afhankelijk van de opleiding en de selectiemethode. De VSNU geeft op basis van een uitvraag onder universiteiten aan dat de totale voorbereidingstijd voor selecties tussen de 0 en 30 uur ligt, waarvan het merendeel tussen de 4 en 8 uur. Dat de voorbereidingstijd verschilt komt doordat er per opleiding een afweging wordt gemaakt.
In hoeverre speelt de coronacrisis een rol bij deze strenge selectie-eisen? Zijn de selectie-eisen bij de opleidingen die deze belachelijke eisen stellen strenger geworden?
De UvA geeft aan dat de selectie voor de betreffende opleiding niet is aangepast als gevolg van de coronacrisis. Volgens de VSNU is het bij andere opleidingen mogelijk dat de selectie is aangepast van fysieke naar digitale onderdelen. Deze aanpassing verandert veelal niets aan de tijdsinvestering die van deelnemer wordt gevraagd.
Deelt u de mening dat dit bij veel aankomend studenten mogelijk kan leiden tot zelfselectie, omdat zij de tijd niet kunnen vrijmaken om aan deze studielast te kunnen voldoen?
Selectie is soms nodig, maar het is van belang om oog te hebben voor de neveneffecten die bepaalde selectiemethoden kunnen hebben. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het zo veel mogelijk beperken en ondervangen van het mechanisme van bewuste of onbewuste zelfselectie door (bepaalde groepen) studenten, waarmee ze zichzelf op voorhand uitsluiten van deelname aan een studie.
Dat de studielast voor een selectieprocedure kan leiden tot zelfselectie is niet uit te sluiten. Om beter zicht te krijgen op zelfselectie, voert de Inspectie van het Onderwijs hier momenteel een onderzoek naar uit. Dit onderzoek is opgezet naar aanleiding van de motie Van den Hul5. De Inspectie onderzoekt welke overwegingen een rol spelen in de keuze van jongeren om af te zien van een studie in het hoger onderwijs, terwijl zij wel over de daarvoor benodigde kwalificaties beschikken. De resultaten van het onderzoek worden vóór de zomer naar de Tweede Kamer verstuurd.
Bent u bereid na te gaan welke gevolgen deze strenge selectie-eisen hebben voor eindexamenleerlingen en eventueel in overleg met de instellingen een einde te maken een deze strenge selectie-eisen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het nieuws dat jagers worden uitgezonderd van de avondklok |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest om uitzonderingen op de avondklok toe te staan voor jagers?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg, is in overleg met het IPO besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild tijdens de avondklok als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om een uitbraak van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. Een van de manieren om de kans op insleep van het virus te verkleinen is het reduceren van populaties wilde zwijnen. Het afschot is daarvoor de geëigende methode. We zetten nog meer acties en maatregelen in om de risico’s verder te verkleinen. Deze zijn opgenomen in de Roadmap Preventie introductie AVP die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is volgens u de urgentie om nu op korte termijn afschotmaatregelen te nemen tegen groot wild?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat mensen boos worden als zij lezen dat zij omwille van de volksgezondheid na 21.00 uur niet de straat op mogen terwijl dit ondertussen wel wordt toegestaan voor mensen die op pad gaan om dieren te doden?
Dat kan ik mij voorstellen, daarom heb ik in de berichtgeving ook benadrukt dat alleen het beheer van wilde zwijnen een noodzakelijke werkzaamheid is, alle andere vormen van wildbeheer zijn op dit moment geen noodzakelijke werkzaamheden. Jagers dienen zich tijdens de werkzaamheden te houden aan alle andere beperkende maatregelen die zijn genomen om SARS-CoV-2 te bestrijden en verspreiding ervan tussen mensen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat buitensporige verstoring van het leefgebied van zwijnen en vossen in natuurgebieden ook op andere wijze kan worden voorkomen dan door afschot?
Nee die mening deel ik niet. Het beheer van wilde zwijnen vindt net als in andere jaren hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder normale omstandigheden. Het beheer van populaties wilde dieren in de nachtelijke uren leidt niet tot een buitensporige verstoring van het leefgebied. Het beheer is noodzakelijk om groei van de populatie tegen te gaan. De zwijnenpopulaties dienen in stand te worden gehouden in de aangewezen leefgebieden. Daarbuiten geldt die verplichting niet. De provincies houden bij het beheer rekening met diverse belangen, waaronder verkeersveiligheid, vraatschade en risico’s van dierziekten.
Deelt u de mening dat deze uitzonderingspositie op de avondklok voor jagers per direct dient te worden geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik in het antwoord op vragen 2 en 3 aangeef zie ik het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijk in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
Het herleven van een studieschuld na afronding van een WSNP |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar , Jasper van Dijk |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
De terugbetaling van de reguliere studieschuld wordt gedurende een Wsnp-traject bevroren. De inning van de reguliere termijnen wordt stopgezet en debiteuren hoeven geen afbetalingen te doen. Eventuele achterstallige schuld wordt wel in het Wsnp-traject gesaneerd.
Op het moment dat mensen uit een Wsnp-traject komen wordt de terugbetaling van de reguliere studieschuld weer opgestart. Zij worden hier op dat moment per brief van op de hoogte gesteld. Ik begrijp echter dat een dergelijke brief onverwachts kan komen en als zeer vervelend kan worden ervaren door de mensen die net een heel Wsnp-traject hebben doorlopen.
Dit geldt des te meer wanneer nog geen rekening is gehouden met het inkomen van de debiteur en de termijnbetalingen nog erg hoog kunnen zijn. Doordat de inning van de reguliere studieschuld een periode is bevroren, is de periode waarin nog betaald dient te worden verkort. De schuld is echter op hetzelfde niveau blijven staan, waardoor het bedrag per maand om die schuld af te betalen hoger uitvalt. Of iemand dat bedrag daadwerkelijk kan betalen, hangt af van zijn inkomen.
Bij een deel van de debiteuren wordt automatisch de draagkracht berekend en in dit bedrag meegenomen. Bij debiteuren die vóór 2009 voor het eerst studiefinanciering ontvingen wordt dit echter niet automatisch berekend, maar moet de draagkrachtmeting worden aangevraagd. Daardoor kan het zijn dat er in eerste instantie een veel hoger bedrag wordt gecommuniceerd dan uiteindelijk betaald dient te worden als de draagkracht is vastgesteld. In de brief wordt naar de draagkrachtmeting verwezen, maar dit zal in het vervolg nog duidelijker worden aangegeven.
Na overleg met DUO is dan ook besloten om niet langer uitsluitend per brief aan te kondigen dat de inning wordt herstart. Als de draagkracht nog niet kan worden vastgesteld, omdat er geen inkomensgegevens beschikbaar zijn of kunnen worden opgevraagd door DUO, zal DUO voor het versturen van de brief persoonlijk contact opnemen met de debiteur. Ook zal DUO de brief aanpassen zodat het voor debiteuren duidelijker wordt wat de gevolgen zijn van de herstart van de terugbetalingsverplichting. In de brief wordt het daardoor duidelijker dat als er na het Wsnp-traject nog een (hoge) schuld bij DUO openstaat, de debiteur nooit méér terug hoeft te betalen dan hij op basis van zijn inkomen kan dragen.
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
De Wsnp kan een oplossing bieden voor achterstallige, direct opeisbare schulden. Nog niet opeisbare studieschulden worden niet meegenomen in de sanering (Faillisementswet artikel 299a).
De reden hiervoor is dat de aard van de studieschulden anders is. Het gaat bij studieschulden om een lening die over een looptijd van 15 tot 35 jaar mag worden afbetaald en alleen als het inkomen daarvoor toereikend is. Ook wordt de resterende studieschuld na afloop van deze termijn kwijtgescholden. De Wsnp ziet alleen toe op de sanering van achterstallige termijnen.
Het is goed om op te merken dat de brief die via Twitter werd gedeeld nog los stond van de hersteloperatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, waarin – na verzending van die brief – ook is besloten om over te gaan tot kwijtschelding van publieke schulden van gedupeerden. Voor de laatste stand van zaken over de hersteloperatie verwijs ik u naar de Kamerbrief2 en verdere correspondentie van uw Kamer met de Staatssecretaris van Financiën.
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rente-opbouw gedurende de looptijd van het Wsnp-traject wordt al opgeschort. Daarnaast zijn er nog andere stappen ingebouwd om de gevolgen van het niet kunnen aflossen van de studieschuld te verzachten. Zo wordt de tijd die mensen in een Wsnp-traject zitten niet opgeteld bij de totale loopduur van de lening. Wanneer mensen het Wsnp-traject afronden is er dus een korte looptijd voor dezelfde schuld. Door de draagkrachtregeling hoeft de oud-student nooit meer te betalen dan op basis van zijn inkomen mogelijk is. De kans is daardoor groot dat een deel van de schuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
Het bericht dat Hanzehogeschool tentamens uitstelt vanwege datalek |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de Hanzehogeschool Groningen op de manier, zoals verwoord in het bericht, de privacy van studenten heeft geschonden?1 Bent u voornemens de Hanzehogeschool Groningen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van persoonsgegevens is een recht van iedere Nederlander. Daarom is een datalek, in welke vorm dan ook, onwenselijk en zorgelijk. Dit geldt dus ook voor het datalek bij de Hanzehogeschool Groningen.
Na het lek heb ik de Hanzehogeschool aangesproken en mijn zorgen geuit. De Hanzehogeschool heeft de situatie aan mij toegelicht en gaf daarbij ook aan dat zij direct hebben ingegrepen. De Hanzehogeschool heeft de surveillanceomgeving verbeterd zodat persoonsgegevens beter beveiligd worden.
Heeft de Hanzehogeschool Groningen dit datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, bent u van plan er zorg voor te dragen dat het alsnog gemeld wordt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja. De Hanzehogeschool heeft het datalek gemeld bij de AP.
Deelt u de mening dat, uit het feit dat de tentamens waarbij proctoring was aangekondigd nu zonder proctoring doorgang vinden, wat dus betekent dat deze vorm niet strikt noodzakelijk was, kan worden opgemaakt dat de Hanzehogeschool Groningen tegen de regels van de Autoriteit Persoonsgegevens en de strekking van de aangenomen motie van het lid Futselaar over het afschalen van online proctoring heeft gehandeld door digitale surveillance in te zetten bij tentamens waarbij alternatieve toetsingsvormen mogelijk waren?2
Zoals genoteerd in de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens3 en SURF4, dienen onderwijsinstellingen steeds aan de hand van de specifieke omstandigheden te bepalen of de inzet van online proctoring of online surveillance noodzakelijk is bij de toetsing. Dit geldt dus ook voor de Hanzehogeschool, waar de opleiding samen met de examencommissie per tentamen bepaalt welke vorm van toetsing het beste past bij de omstandigheden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de studievoortgang en de bescherming van persoonsgegevens. Na het datalek zijn enkele tentamens zonder surveillance of in aangepaste vorm georganiseerd. Ook dit besluit is gebaseerd op de specifieke omstandigheden, conform de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens en SURF.
Welke stappen gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat hogescholen en universiteiten handelen conform de motie van het lid Futselaar en de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens over proctoring?
Ik heb samen met de VH en VSNU afspraken gemaakt over het gebruik van online proctoring, conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens en SURF. Ik wijs instellingen nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid om deze richtlijnen na te leven.
Zoals ik heb aangegeven zijn datalekken zorgelijk en onwenselijk. Met de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs ben ik in gesprek over het eventueel uitvoeren van een thematisch onderzoek naar de kwaliteit van het hoger onderwijs in de coronatijd. Met de organisaties zal ik verkennen of de inzet van online proctoring ook onderdeel kan zijn van dit onderzoek.
Bent u bereid om het principe dat online surveillance alleen in omstandigheden waarin geen enkel alternatief mogelijk is kan worden toegestaan op te nemen in het servicedocument?
In mijn eerdere Kamerbrieven5 6 en in het servicedocument7 is aangegeven dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, de onderwijsinstelling voor deze (alternatieve) toetsvorm zal moeten kiezen. Daarnaast is ook aangegeven dat instellingen die online proctoring gebruiken voortdurend moeten verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waar de inzet van proctoring software niet nodig is. Dit komt overeen met het principe dat het lid Futselaar hierboven beschrijft.
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over ernstige vertraging bij de bezorging van braillepost (blindenpost). |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat er het afgelopen jaar ernstige vertragingen waren bij de bezorging van blindenpost? Zijn hiervan precieze cijfers beschikbaar?
Over de signalen waarover u spreekt heb ik contact gezocht met betrokken marktpartijen en met de ACM. Uit deze contacten maak ik het volgende op. Er zijn bij de ACM en PostNL geen formele klachten van verzenders van braillepost bekend. Wel wordt door een zakelijke distributeur geconstateerd dat de overkomstduur van sommige braillezendingen in de maand december van vorig jaar in sommige gevallen opliep tot 4–5 dagen. Deze vertragingen komen overeen met het bredere beeld veroorzaakt door de piek van de postvoorziening in de drukke decembermaand. Verder wordt door dezelfde marktpartij gemeld dat er sinds ongeveer een jaar een toename is van het aantal gevallen waarbij de norm voor 24-uurs bezorging niet wordt gehaald. Er wordt door deze partijen echter niet bijgehouden om hoeveel gevallen het daarbij gaat. Het is van belang dat belangenorganisaties of zakelijke gebruikers eventuele structurele problemen doorgeven aan PostNL of aan de ACM. Dan kan er zicht worden gekregen op de omvang en ernst van mogelijke vertragingen in de bezorging en kan er zo nodig effectief actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat tijdige bezorging van blindenpost een belangrijke bijdrage levert aan de informatievoorziening van mensen met een visuele beperking?
Ja. Blindenpost is onderdeel van de universele postdienstverlening (UPD) en als zodanig zijn hiervoor eisen opgenomen in de Postwet. De UPD is belangrijk in het kader van sociale inclusie en om de postdienst als communicatiekanaal voor iedereen en overal in Nederland laagdrempelig beschikbaar te houden. Uit contacten met bedrijven die zijn gespecialiseerd in de publicatie van leesmateriaal voor visueel beperkte burgers blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen publicaties waarbij het tijdstip van bezorging voor de ontvanger van meer of minder belang is. Als voorbeeld wordt de krant in braille genoemd als een publicatie waarbij vertraagde bezorging leidt tot een sterke afname van de actuele nieuwswaarde. Net zoals een abonnee op een fysieke krant boos naar de krant belt als deze niet is bezorgd, is het begrijpelijk dat iemand die afhankelijk is van braille benadeeld wordt als deze zijn krant pas dagen later ontvangt. Dit geldt niet of veel minder voor een leesboek of tijdschrift.
Bent u van mening dat de tijdige bezorging van blindenpost, net als bijvoorbeeld rouwkaarten, altijd voorrang behoort te krijgen en niet afhankelijk mag zijn van incidentele drukte bij PostNL?
Braillepost maakt deel uit van de UPD-postvoorziening waarvan de overkomstduur is gereguleerd. Verder is wettelijk vastgelegd dat braillepost kosteloos kan worden verzonden. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan (o.a. wijze van aanlevering, herkenbaarheid via speciale sticker, inhoud en gewicht) kan de verzender aanspraak maken op gratis 24-uursservice van PostNL. Braillepost heeft daarmee dezelfde hoge prioriteit als de reguliere UPD-brievenpost. Ik verwijs hierbij wel ook naar het antwoord op de vragen 4 en 5. De kwaliteitsnorm van 95% is een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Negatieve afwijkingen in bepaalde maanden zijn dus mogelijk zolang deze elders in het jaar worden gecompenseerd.
Specifiek voor rouw- en medische post is een apart logistiek proces ingericht waarmee 24-uurs bezorging wordt gegarandeerd. Dit is gebaseerd op de medische urgentie en relationele-sociale impact die is verbonden aan deze zendingen. Het verbijzonderen van logistieke processen voor individuele postdiensten kan leiden tot extra complexiteit. Dit leidt derhalve niet per definitie tot een betere kwaliteit. Daarbij komt dat een bijzondere behandeling ook gevolgen heeft voor de kosten. Braillezendingen zijn voor gebruikers gratis en de kosten daarvan worden opgevangen binnen de tariefregulering voor de UPD. Dat betekent dat een kostenstijging zich vertaalt in hogere tarieven voor overige diensten als de brievenpost.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat PostNL zich, ongeacht incidentele drukte, houdt aan de wettelijke bezorgtermijn voor braillepost van 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 4a van het Postbesluit geldt als kwaliteitsnorm dat 95% van de UPD-post binnen 24 uur bezorgd dient te zijn. Deze norm ziet niet op individuele diensten van PostNL, waaronder braillepost, maar deze norm geldt voor verschillende diensten gezamenlijk. Dit zijn nationale briefpostdiensten binnen de UPD met vijf bezorgdagen. Ook is de norm een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Voor rouwpost en medische post geldt ook een 95%-norm maar dan voor zes bezorgdagen. De ACM voert het toezicht hierop uit en rapporteert hier jaarlijks over. De ACM toetst daarbij ook de onderbouwing van eventuele afwijkingen van de norm. Indien PostNL niet voldoet aan de 95%-norm heeft de ACM verschillende mogelijkheden om verbetering af te dwingen (waaronder een boete of bestuursdwang). Ik zie geen aanleiding hier nog strengere eisen aan te verbinden.
Aangezien blindenpost onderdeel uitmaakt van de universele postdienst die PostNL verplicht moet uitvoeren, heeft eventuele vertraging consequenties voor PostNL?
Zie antwoord vraag 4.
Coulanceregelingen en maatwerk in toelatingseisen voor mbo-, hbo- en wo-studenten |
|
Niels van den Berge (GL), Frank Futselaar |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat nieuwkomers die in het kader van de coronamaatregelen alvast zonder NT2-diploma aan een mbo-, hbo- of wo-opleiding mochten beginnen, uitgeschreven worden als ze hun NT2-examen niet vóór 1 januari 2021 gehaald hebben?
Studenten die alvast aan een mbo-, hbo- of wo-opleiding zijn begonnen zonder het Staatsexamen Nederlands als tweede taal (Nt2) te hebben behaald, worden niet uitgeschreven als ze dit diploma nog niet vóór 1 januari 2021 hebben behaald.
Mbo-instellingen die het behalen van het Staatsexamen Nt2 als formeel vereiste hanteren kunnen studenten toelaten tot een opleiding mits deze studenten vóór 1 juli 2021 hun Nt2 diploma behalen.
Voor het hoger onderwijs (ho) geldt dat het kan voorkomen dat buiten de schuld van de student hij of zij niet binnen de gestelde termijn aan de toelatingseisen heeft kunnen voldoen. Als dat leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard heeft de ho-instelling de mogelijkheid de student langer de tijd te geven om aan de toelatingseisen te voldoen. Dat kan op basis van artikel 7.37c, derde lid, WHW. De termijn kan worden verlengd tot uiterlijk 1 september 2021. De instelling zal bij de afweging ook de studievoortgang van de student in de vervolgopleiding betrekken.
Bent u het ermee eens dat het in het belang is van de kansen, integratie en participatie van deze nieuwkomers als zij hun opleiding wel af kunnen maken?
Het is van groot belang dat nieuwkomers hun opleiding af kunnen maken en zo min mogelijk negatieve gevolgen ervaren van de verminderde capaciteit voor het afnemen van Staatsexamens Nt2. We zorgen er daarom voor dat zoveel mogelijk kandidaten een Staatsexamen Nt2 kunnen doen, met inachtneming van de coronamaatregelen. Zoals hierboven beschreven, hebben mbo-instellingen en ho-instellingen binnen de wet ruimte om studenten de gelegenheid te geven hun opleiding af te kunnen ronden.
Bent u het ermee eens dat nieuwkomers niet de dupe zouden mogen worden van het uitvallen van inburgeringsonderwijs en NT2-examens als gevolg van de coronacrisis en dat het goed zou zijn om voor deze studenten coulance te betrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met mbo-, hbo- en wo-instellingen om te bezien hoe zij in wet- en regelgeving alsmede in het servicedocument, de ruimte kunnen krijgen om maatwerk toe te passen voor kansrijke studenten, die nu nog niet, maar volgens de onderwijsprofessionals op termijn wel aan de taaleisen kunnen voldoen?
Ik ben hierover blijvend in gesprek met de koepelorganisaties van het mbo, hbo en wo. Hierbij is ruimte om de mogelijkheden in wet- en regelgeving alsmede in het servicedocument te bespreken en te bezien hoe onderwijsinstellingen maatwerk kunnen bieden aan kansrijke studenten.
Als het gaat om studenten voor komend studiejaar (2021–2022), dan zal OCW daarover wederom met de koepels overleggen en indien gewenst en noodzakelijk via het servicedocument nadere afspraken maken.
Hebben onderwijsinstellingen op dit moment voldoende ruimte om maatwerk te bieden aan succesvolle doorstromers, zoals aan mbo-studenten die als onderdeel van de coulanceregelingen aan een hbo-opleiding mochten beginnen?
Mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hoger onderwijs dienen voor 1 januari 2021 het mbo-diploma te behalen. De voorwaardelijke toelating gebeurde op basis van een afrondingsadvies van de instelling waar de student vertraging had opgelopen. Als het mbo-diploma niet voor 1 januari 2021 wordt behaald, en als dat buiten de schuld van de student is, dan kan de ho-instelling een hardheidsclausule toepassen. Ook hier gaan wij er vanuit dat de instellingen in deze uitzonderlijke tijden het belang van de student zwaar laten wegen. Zo is vastgelegd in het servicedocument ho dat de ho-instelling bij deze afweging ook de studievoortgang van de student in de vervolgopleiding zal betrekken.
Kunnen onderwijsinstellingen maatwerk bieden aan succesvolle doorstromers die het goed doen op bijvoorbeeld het hbo, maar die hun mbo-diploma niet vóór 1 januari 2021 hebben kunnen halen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met onderwijsinstellingen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde tijd die nieuwkomers moet wachten voordat ze het NT2-examen af kunnen leggen?
Het is niet bekend wat de gemiddelde tijd is die nieuwkomers moeten wachten voordat zij het Staatsexamen Nt2 kunnen afleggen. Kandidaten die zich aanmelden voor een Staatsexamen Nt2 zijn gedurende hun voorbereidingstijd voor het examen niet in beeld bij het College van Toetsen en Examens. Deze kandidaten komen pas in beeld wanneer zij zich aanmelden voor een Staatsexamen Nt2. Kandidaten kunnen zich ongeveer acht weken voor het examen aanmelden.
Er worden zoveel mogelijk Staatsexamens Nt2 afgenomen, met inachtneming van de coronamaatregelen. Zo worden er ook examens in de avond afgenomen, om de capaciteit te vergroten. De examens die wegens de coronacrisis niet door konden gaan zijn in het najaar alsnog afgenomen, met inachtneming van de coronamaatregelen. Gedupeerde kandidaten werden hierbij als eerst geplaatst voor afname van het examen.
Welke maatregelen kunt u nemen om deze wachttijd te verkorten, zodat nieuwkomers, zodra ze er klaar voor zijn, examen kunnen doen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vóór het kerstreces te beantwoorden?
Het was helaas niet mogelijk om deze vragen vóór het kerstreces te beantwoorden.
De berichten over hoge waardes aan dioxines die zijn aangetroffen bij dieren in natuurgebieden |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over met dioxine besmette dieren in diverse uiterwaardengebieden in Gelderland en in de Oostvaardersplassen?1 2
Ja.
Bent u bereid om nader onderzoek te laten verrichten onder de dierenpopulaties in de betreffende gebieden, waar bij de steekproef sprake bleek te zijn van hoge waarden aan dioxines in vlees van dieren?
In opdracht van bureau-NVWA verricht Wageningen Food Safety Research (WFSR) momenteel onderzoek om meer inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid van dioxines (en een aantal andere relevante stoffen) in vlees afkomstig van dieren in uiterwaarden langs de grote rivieren. Dit onderzoek richt zich specifiek op dieren die het hele jaar in de uiterwaarden grazen («wildernisvlees»), waar ook de gerefereerde dierenpopulaties onder vallen. Bij het opstellen van het onderzoeksplan zijn de eerdere resultaten m.b.t. de verhoogde dioxinegehalten meegenomen.
Kunt u aangeven hoe de dioxines in het milieu terecht zijn gekomen of bent u bereid om nader onderzoek te verrichten naar de herkomst hiervan?
Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de beantwoording van vragen van de leden Kröger en Dik-Faber (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2869) over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het voor de gezondheid van uitgezette grazers onverantwoord is om ze te vestigen op locaties waarvan bekend is dat de bodem is verontreinigd?
Er zijn geen experimentele gegevens bekend over de gezondheidsgevolgen voor de grazers zelf. Doordat grazers, net als proefdieren en mensen, waar de gevolgen wel bestudeerd zijn, ook zoogdieren zijn, kan worden aangenomen dat inname van dioxines ook tot negatieve effecten zou kunnen leiden, afhankelijk van de dosis, de blootstellingsduur en de specifieke typen dioxines die erbij betrokken zijn. Ziekteverschijnselen worden zelden waargenomen omdat de levensduur van grazers over het algemeen relatief kort is.
Zo ja, bent u bereid om met de terreinbeheerders afspraken te maken over alternatieve vestiging op een veilige locatie?
Op dit moment wordt er nog niet gesproken over alternatieve vestiging. Het bureau-NVWA onderzoek kan mogelijk extra inzicht geven in de contaminatie van gebieden in de uiterwaarden en daarmee handelingsperspectief bieden.
Deelt u de vrees dat de uiterwaarden van alle grote rivieren en binnenwateren lijden onder te hoge dioxineconcentraties vanwege hun voormalige functie als afvoerput voor industrieel afval?
Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de beantwoording van vragen van de leden Kröger en Dik-Faber (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2869) over dit onderwerp.
Welke gezondheidsrisico’s kunnen te hoge blootstellingen aan dioxines hebben voor mensen en dieren?
Bij langdurige en te hoge blootstelling aan dioxinen, kunnen nadelige gezondheidseffecten bij mensen optreden. Risico’s voor de vruchtbaarheid zijn bij die te hoge langdurige blootstelling inderdaad reëel, voor kanker is minder duidelijk wanneer een risico optreedt. Er is nu eerst onderzoek geïnitieerd om meer inzicht te krijgen in de mate van aanwezigheid van dioxinen (en een aantal andere relevante stoffen) in vlees afkomstig van dieren die in de uiterwaarden langs de grote rivieren hebben gegraasd. Voor gezondheidsrisico’s bij dieren zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de resultaten van het door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gestarte onderzoek zo spoedig mogelijk met de Kamer, de verantwoordelijke terreinbeheerders en de provincies te delen?
Ja, het definitieve rapport zal gedeeld worden met de Kamer.
Momenteel vindt de monsterverzameling plaats en worden de eerste metingen verricht. De onderzoeksvragen kunnen pas worden beantwoord zodra de volledige dataset beschikbaar is, door mogelijke verschillen tussen gebieden in de uiterwaarden is het niet mogelijk om deelresultaten op de juiste manier te interpreteren. Tussentijdse bevindingen worden gedeeld met de terreinbeheerders en meegenomen in de keuringsbeslissing voor dieren die ter slacht worden aangeboden.
Deelt u de hypothese van emeritus hoogleraar toxicologie Martin van den Berg die verwacht dat de dioxine in de Oostvaardersplassen via de lucht is neergeslagen? Zo nee, wat is uw verklaring voor de aangetroffen concentraties?
Het is niet uit te sluiten dat de aangetroffen dioxine op enig moment via de lucht is neergeslagen. De precieze bron zal moeilijk te achterhalen zijn. Windrichting speelt namelijk een rol en zoals ook in de antwoorden op de vragen van de leden Kröger/Dik-Faber en Baudet is aangegeven kan het gaan om vervuiling uit het verleden die helaas nog langdurig in ons milieu aanwezig zal zijn.
Het bericht dat de Leidse rechtenfaculteit vrijwilligers werft voor het nakijken van scripties |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Leiden werft vrijwilligers voor nakijken scripties»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat de Leidse rechtenfaculteit oud-collega’s en vakgenoten vraagt om als vrijwilliger te helpen bij het nakijken van bachelorscripties. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact opgenomen met de Universiteit Leiden.
Vindt u het wenselijk dat universiteiten vanwege de coronacrisis oud-collega’s vragen om als vrijwilliger te helpen bij het nakijken van scripties? Kunt u dit toelichten?
De Universiteit Leiden heeft mij laten weten dat de berichtgeving dat oud-collega’s en vakgenoten zijn gevraagd om als vrijwilliger te helpen bij het nakijken van bachelorscripties feitelijk onjuist is. De betrokken oud-collega’s en vakgenoten krijgen namelijk een tijdelijke aanstelling als docent en overeenkomstig betaald. Met deze extra krachten wordt door de Universiteit Leiden getracht het hoofd te bieden aan de onverwachte toename van het aantal studenten dat vanwege de coronacrisis een bachelorscriptie zal gaan schrijven. Eerder heb ik waardering uitgesproken voor de creatieve en innovatieve wijze waarop er door instellingen wordt omgegaan met de uitdagingen van de coronacrisis. Het initiatief van de Leidse rechtenfaculteit zie ik als een voorbeeld daarvan.
Deelt u de mening dat het nakijken van scripties structureel werk is en dat hier sprake is van een onwenselijke situatie? Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat nakijken structureel onderdeel uitmaakt van de werkzaamheden van een docent. Uit informatie verstrekt door de Universiteit Leiden maak ik op dat er bij de Leidse rechtenfaculteit door de coronacrisis een piek ontstaat in het aantal te begeleiden en te beoordelen bachelorscripties. Er is bij deze faculteit tevens sprake van een onverwacht grote toename in het aantal studenten. Met de huidige docentencapaciteit is het niet mogelijk om deze piek op een kwalitatief goede manier te ondervangen.
Bent u voornemens om extra geld vrij te maken zodat docenten die scripties nakijken een fatsoenlijk salaris ontvangen en instellingen in deze coronacrisis niet afhankelijk zijn van vrijwilligers? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is er geen sprake van vrijwilligerswerk.
Vindt u dat het werven van vrijwilligers de positie van jonge docenten en betaalde krachten ondergraaft? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief van de Leidse rechtenfaculteit is bedoeld om de druk op de huidige staf te verlichten. Doordat oud-collega’s en vakgenoten bijspringen in het begeleiden en nakijken van bachelorscripties, kunnen de jonge docenten en huidige vaste krachten tijd (blijven) besteden aan bijvoorbeeld het persoonlijk contact met en begeleiding van studenten en het verrichten van onderzoek.
Behoort scriptiebegeleiding en het nakijken van tentamens en scripties niet tot het structurele werk van docenten en zou dit werk ook niet uitgevoerd moeten worden door bevoegde docenten met bijbehorend salaris? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit behoort tot de werkzaamheden van een docent. De Universiteit Leiden heeft mij geïnformeerd dat bij de rechtenfaculteit de huidige staf nog steeds betrokken zal zijn bij de begeleiding en beoordeling van bachelorscripties. Elke scriptie wordt beoordeeld door twee medewerkers, waarvan altijd één vast staflid van de faculteit. Een beoordeling kan alleen worden gedaan door wie daartoe door de examencommissie als examenbevoegd is aangewezen. Dit geldt ook voor de tijdelijke oud-collega’s en vakgenoten.
Deelt u de mening dat het werven van vrijwilligers door universiteiten een teken is van onderfinanciering van universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder vermeld stelt de Leidse rechtenfaculteit juist betaalde tijdelijke medewerkers aan. Er is geen sprake van het werven van vrijwilligers.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het werven van vrijwilligers voor werk dat door bevoegde en betaalde docenten gedaan hoort te worden geen structureel beleid wordt op universiteiten?
Zoals aangegeven in de beantwoording is er geen sprake van het werven van vrijwilligers.
Het opnemen van de haas en het konijn op de lijst bedreigde zoogdieren, terwijl beide nog steeds bejaagd worden |
|
Frank Futselaar , Dion Graus (PVV), Laura Bromet (GL), Esther Ouwehand (PvdD), William Moorlag (PvdA), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Het gaat niet goed met de haas en het konijn: ze staan voor het eerst op de Rode Lijst»?1
Ja.
Waar wordt de teruggang van deze soorten door veroorzaakt?
De oorzaken van de teruggang van deze soorten wordt in het basisrapport van de zoogdiervereniging2 uitgebreid beschreven. Kort samengevat ondervindt de haas nadelige invloeden van veranderingen van zijn leefgebied: het boerenland. Hierdoor wordt de haas ook gevoeliger voor predatie door vossen en (verwilderde) huiskatten. Het konijn heeft regelmatig last van (nieuwe) virussen maar vertoont daarna ook weer tekenen van herstel. Ook lijden zij onder de impact van stikstofdepositie en predatie door andere soorten zoals vossen en (verwilderde) huiskatten.
Is het juist dat de jacht op de haas en het konijn gewoon door mag blijven gaan, omdat deze bedreigde soorten nog steeds op de lijst van vrij bejaagbare soorten staan?
Allereerst merk ik op dat in de Rode Lijst Zoogdieren de haas en het konijn niet vermeld staan als bedreigd, maar als gevoelig. De haas en het konijn staan op de lijst van te bejagen soorten (wildlijst), Art 3.20 lid 1 van de Wet natuurbescherming. De jachthouder mag, gedurende de tijden waarop de jacht is geopend, op de soorten van de wildlijst jagen. De jachthouder heeft daarbij wel de verantwoordelijkheid om in zijn jachtveld een redelijke stand van het aanwezige jachtwild te handhaven dan wel te bereiken (Art 3.20 lid 2).
Bent u bereid de haas en het konijn met spoed van de lijst met vrij bejaagbare soorten te halen? Zo nee, waarom niet?
Het jachtseizoen voor de haas is al beëindigd. Dat voor het konijn eindigt eind januari. Er wordt dan dus niet meer gejaagd op die soorten, behoudens de vrijstellingen voor konijn in het kader van schadebestrijding. Het komende jaar zal ik verder onderzoek laten uitvoeren naar de afname van deze soorten. Hierbij zal nader bekeken worden of voortzetting van de jacht nadelig zal zijn voor de instandhouding van de soort en of hier regionaal ook verschillen waar te nemen zijn. Op basis van deze onderzoeken zal dan bekeken worden wat dit betekent voor het al dan niet plaatsen van de haas en het konijn op de lijst met bejaagbare soorten.
Zoals ik ook heb geantwoord op vragen van het lid Bromet (Groenlinks) over de jacht op de wilde eend (kenmerk 2020Z16051), wordt ook in internationaal verband gesproken over de ontwikkelingen van populaties van soorten in relatie tot de bejaagbaarheid van deze soorten. Deze internationale ontwikkelingen zal ik ook betrekken in het bovengenoemde onderzoek.
Wat gaat u doen om de haas en het konijn zodanig te beschermen dat ze weer van de Rode Lijst van bedreigde dieren af kunnen?
Haas en konijn staan in de Rode Lijst Zoogdieren vermeld als «gevoelig» (zie ook antwoord op vraag 3). In overleg met provincies laat ik momenteel onderzoek doen naar de populatieontwikkeling van haas en konijn. Daarbij zullen ook mogelijke regionale verschillen in beeld worden gebracht. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik met provincies bekijken of er aanvullende beschermingsmaatregelen voor haas en konijn noodzakelijk zijn.
Het bericht dat niet alle bijzonder hoogleraren voeding aan de Wageningen University & Research (WUR) transparant zijn over nevenwerkzaamheden |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de publicatie van Foodwatch die stelt dat Wageningse voedingswetenschappers regels overschrijden?1
Ik heb kennisgenomen van de publicatie. Ik heb me ervan vergewist dat het bestuur van Wageningen University & Research (WUR) naar aanleiding van de publicatie dit nader heeft onderzocht en de nodige maatregelen heeft getroffen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat bijna de helft van de bijzonder hoogleraren voeding van de WUR hun nevenwerkzaamheden niet allemaal openbaar toegankelijk maken op hun universiteitsprofielpagina?
WUR heeft mij ervan op de hoogte gesteld dat Foodwatch terecht constateert dat niet bij alle onderzochte bijzonder hoogleraren de nevenwerkzaamheden openbaar gemaakt zijn. Hier is inmiddels actie op ondernomen. WUR heeft alle bijzonder hoogleraren nogmaals benaderd en dringend verzocht de tekortkomingen rond nevenwerkzaamheden in het systeem op korte termijn aan te passen.
Bent u van mening dat hiermee de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit wordt overtreden en dat de onafhankelijkheid van de wetenschap hiermee in het gedrang is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De gedragscode is een vorm van zelfregulering van de sector. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de Sectorregeling nevenwerkzaamheden en de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit ligt bij de instellingsbesturen. Als het instellingsbestuur vermoedt dat één of meer normen niet zijn nageleefd, heeft het bestuur de verantwoordelijkheid dat dit integer en eerlijk wordt onderzocht.
Hoe kan het dat nog steeds nevenfuncties onvermeld blijven, terwijl in 2007 al de belofte werd gedaan om volledige openbaarheid te geven? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de afspraken rond nevenwerkzaamheden wordt nageleefd?
De afgelopen jaren hebben universiteiten flinke vooruitgang geboekt met de registratie van nevenwerkzaamheden. De VSNU meldt dat uit de meest recente inventarisatie (voorjaar 2019) blijkt dat van 97% van alle hoogleraren nevenwerkzaamheden online staan. In 2017 was dit 87%. Bij de bijzonder hoogleraren heeft 88% zijn of haar nevenwerkzaamheden in 2019 ingevuld, waar dit in 2017 nog 64% was. Universiteiten houden aandacht voor het registreren van nevenwerkzaamheden.
Erkent u dat transparantie over nevenwerkzaamheden in het geval van bijzonder hoogleraren belangrijk is, aangezien hun leerstoel door een derde partij wordt gefinancierd? Kunt u dit toelichten?
Transparantie over nevenwerkzaamheden van hoogleraren is in alle gevallen belangrijk. Bijzonder hoogleraren horen niet meer of minder transparant te zijn dan andere hoogleraren. Het ligt in de aard van de functie dat een bijzonder hoogleraar door een derde partij wordt gefinancierd. In dat opzicht mag wel van een bijzonder hoogleraar verwacht worden dat hij of zij zich op voorhand realiseert dat er sprake is van nevenwerkzaamheden of een financieringsrelatie die gemeld moet worden.
Bent u bereid om met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in gesprek te gaan om de onderzoeksmethode voor inventarisatie en rapportage met betrekking tot de registratie van nevenwerkzaamheden te verduidelijken om volledige transparantie van wetenschappers te waarborgen?
Ik zie onvoldoende aanleiding, gezien de genomen maatregelen, om hierover nu met de VSNU in gesprek te gaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat op korte termijn alle nevenfuncties van hoogleraren volstrekt openbaar zijn? Bent u bereid sancties in te stellen indien instellingen medewerking weigeren?
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de universiteiten, en van elk van de besturen, om zich ervan te vergewissen dat de Sectorregeling nevenwerkzaamheden en de Gedragscode wetenschappelijke integriteit worden nageleefd. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat instellingen zich daar niet voor inspannen.
Hoe komt het dat de VSNU (veel) positievere cijfers rapporteert met betrekking tot de inventarisatie van nevenwerkzaamheden, en dat dit niet strookt met andere inventarisaties zoals door Foodwatch (2020) en de Groene Amsterdammer (2013 en 2014)?
De inventarisatie van Foodwatch betreft een specifiek onderzoeksgebied (voeding) binnen een specifieke universiteit (WUR) en is beperkt tot een inventarisatie van 24 bijzonder hoogleraren. Dat een dergelijke selectie andere percentages oplevert dan een landelijk beeld is niet vreemd. Daarnaast is het logisch dat er veel positievere cijfers door de VSNU worden gerapporteerd dan de inventarisatie van de Groene Amsterdammer uit 2013 en 2014 omdat er sindsdien een flinke vooruitgang is geboekt door de universiteiten met de registratie van nevenwerkzaamheden (zie ook mijn antwoord op vraag 4). De VSNU heeft mij verzekerd dat transparantie rondom het onderwerp nevenwerkzaamheden hoog op de agenda staat en onverminderd de aandacht houdt.
Het nieuws dat de controle op visvangst in de Nederlandse havens tekortschiet |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Brussel: controle op visvangst in Nederlandse havens deugt niet» en «Europese Commissie: controle op visvangst in Nederlandse havens deugt niet»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat de controle en inspectie van de wegingen, het transport en de traceerbaarheid van de vis en de vangstregistratie in Nederlandse havens tekortschieten?
De tekortkomingen die door de Europese Commissie zijn geconstateerd rondom de controle en inspectie van wegingen, transport, registratie en traceerbaarheid van vis neem ik zeer serieus. De Nederlandse invulling van risico-gebaseerde controle, handhaving en inspectie, wordt door de Europese Commissie als onvoldoende beoordeeld. De geconstateerde punten in de ingebrekestelling zien op zowel onvolkomenheden in het steekproef- en controleplan als op de beschikbare capaciteit bij de NVWA hiervoor. Als gevolg van deze ingebrekestelling zal het steekproef- en controleplan aangescherpt worden en zal de capaciteit bij de NVWA uitgebreid worden om op een goede manier invulling te geven aan de Europese verplichtingen ten aanzien van de controle en handhaving op het wegen, transport en traceerbaarheid van vis.
Bent u bereid om de betreffende brief van de Europese Commissie spoedig te delen met de Kamer?
Nee, het gaat hier om een juridische procedure tussen de Europese Commissie en de Nederlandse regering. Een dergelijke procedure is vertrouwelijk van aard. Alle correspondentie die hierover tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie wordt gewisseld kan dan ook niet naar buiten worden gebracht.
Erkent u dat er verbeteringen noodzakelijk zijn bij de controle op de Nederlandse visvangst, duurzaam visserijbeheer en het tegengaan van overbevissing en stroperij? Zo ja, hoe wenst u die verbeteringen door te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de bevindingen van Deloitte, dat in opdracht van uw ministerie onder meer concludeerde dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) onvoldoende capaciteit heeft om afdoende te kunnen handhaven op het domein Vis duurzaamheid?3
In mijn reactie op de bevindingen van Deloitte (Kamerstuk 33 835, nr. 171) heb ik aangegeven dat voor het domein Vis Duurzaamheid de beschikbare capaciteit voor de NVWA niet toereikend is voor het uitvoeren van haar taken op dit domein.
Verwacht u op basis van de conclusies van de rapportage van Deloitte dat u de capaciteitsproblemen bij de NVWA het hoofd kunt bieden en waarom heeft u ervoor gekozen om geen nieuwe middelen voor personele kosten vrij te maken in de rijksbegroting?
Dat is wel mijn inzet. Ik zal zoeken naar een structurele oplossing om de capaciteitsproblemen bij de NVWA aan te pakken.
Hoe groot schat u de kans in dat er ten aanzien van het toezicht op visserij in gesloten gebieden tevens risico's op basis van de voedselveiligheid zijn, zoals Deloitte constateert, en bent u bereid om de potentiële risico's snel in kaart te brengen?
Het sluiten van gebieden voor de visserij is bedoeld om bepaalde voedselveiligheidsrisico’s te voorkomen, met name de vangst van paling en wolhandkrab in gebieden die sterk verontreinigd zijn met dioxinen en PCB’s. Als het toezicht op de vangstverbod in deze gebieden niet optimaal is, zijn voedselveiligheidsrisico’s niet uit te sluiten. De NVWA is op dit moment bezig met het opstellen van een Integrale Ketenanalyse van de visketen, waarin onder andere de voedselveiligheidsrisico’s in de visketen in kaart worden gebracht. Overigens ziet de constatering van Deloitte op de binnenvisserij en staat deze los van de controle op visvangst in de Nederlandse havens waarop de brief van de Europese Commissie betrekking heeft.
Welke sancties kan Nederland volgens u tegemoetzien op basis van de huidige tekortkomingen?
Mijn inzet is erop gericht om aan de kritiekpunten van de Europese Commissie te voldoen teneinde verdere stappen van de Europese Commissie in deze ingebrekestelling te voorkomen. De Europese Commissie heeft de mogelijkheid om in een latere fase van de procedure naar het Europese Hof te stappen indien zij van mening blijft dat Nederland zijn verplichtingen niet nakomt. In dat kader beschikt het Europese Hof over de mogelijkheid om een boete en/of een dwangsom op te leggen.
Heeft u eerder waarschuwingen van de Europese Commissie ontvangen als het gaat om de controle en handhaving van visvangst in Nederland?
De Europese Commissie heeft in mei vorig jaar in Nederland een audit uitgevoerd naar het toezicht op wegen, het transport, de traceerbaarheid en de registratie van vis. In deze audit werden door de Europese Commissie tekortkomingen geconstateerd in de controle en handhaving van verplichtingen met betrekking tot onder andere het wegen van vis. Naar aanleiding hiervan is met de Europese Commissie gesproken over verbeteringen. Voor de Europese Commissie was dit echter niet voldoende en daarop heeft de Commissie besloten tot een ingebrekestelling.
De verkoop van illegaal geïmporteerd bushmeat |
|
Frank Futselaar |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland van 25 oktober 2020 over de verkoop van illegaal geïmporteerd bushmeat?1
Ja.
Bent u daarnaast bekend met de berichten «Jaarlijks komt 44,4 ton vlees van huisdieren en wilde dieren op Brussels Airport aan» en «Illegaal apenvlees gewoon te koop in Brusselse wijk «Klein-Zaïre»?2 3
Ja.
Deelt u de mening dat de handel in bushmeat een bedreiging vormt voor zeldzame en kwetsbare diersoorten en ecosystemen en deelt u tevens de mening dat deze praktijk actief bestreden dient te worden?
Illegale praktijken zoals stroperij en smokkel vormen een bedreiging en het is van belang dat dit adequaat voorkomen en bestreden wordt. Naast de inzet op CITES – die gericht is op de internationale handel – onderschrijft Nederland dan ook het CBD-besluit over de «Voluntary guidance for a sustainable wild meat sector4». Gebruik van en (lokale) handel in vlees van wilde oorsprong is belangrijk voor voedselzekerheid en voor veel mensen in de wereld de belangrijkste bron voor bestaanszekerheid. Door te werken aan verduurzaming van dit gebruik en deze handel wordt schade aan ecosystemen en gevaar voor het voortbestaan van soorten zoveel mogelijk voorkomen.
Kunt u aangeven op welke wijze de douanediensten en De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhaven op de aanwezigheid en import van dergelijk gestroopt illegaal vlees?
Voor wat betreft de CITES-regelgeving en de veterinaire wetgeving (ter voorkoming van de insleep van dierziekten zoals mogelijk in bushmeat) heeft de douane een taak ten aanzien van het EU-grensoverschrijdend goederenverkeer bij passagiers en bij vracht.
Bij passagiers voert de douane generieke controles uit op door hen meegevoerde goederen en specifieke controles op passagiersbagage. Deze specifieke controles in het kader van veterinaire wet- en regelgeving zijn gericht op passagiers afkomstig uit gebieden waar dierziekten zijn vastgesteld. Hierbij wordt met name gecontroleerd of ze vlees en zuivel bij zich hebben. De douane ontvangt wekelijks van de NVWA een lijst met gebieden waar dierziekten zijn vastgesteld, welke de basis vormt voor het controleregime. Bij het aantreffen van veterinaire producten wordt passagiers de mogelijkheid gegeven om afstand te doen van de veterinaire producten, of het te laten keuren door de NVWA.
Vlees dat via reguliere vracht binnenkomt en als zodanig wordt aangegeven moet voldoen aan diverse EU en nationale eisen. Samen met de NVWA controleert de douane of die zendingen aan alle gezondheidseisen voldoen en of alle vereiste documenten aanwezig zijn. Daarnaast controleert de douane risicogericht en steekproefsgewijs op de smokkel van vlees en andere producten.
Controleert de NVWA winkels specifiek op de aanwezigheid van bushmeat? Zo ja, hoe vaak wordt dit jaarlijks aangetroffen in Nederlandse winkels en in welke hoeveelheden?
De NVWA controleert niet specifiek winkels op de aanwezigheid van bushmeat. Bedrijven die in vlees of vleesproducten handelen dienen dit doen volgens de wettelijke regels waaronder verplichte traceerbaarheid van het vlees. Indien er specifieke signalen of verdenkingen op het verhandelen van bushmeat zijn, zullen winkels of bedrijven worden gecontroleerd.
Is u bekend hoeveel kilo bushmeat in Nederland jaarlijks bij douanecontroles wordt aangetroffen op luchthavens en scheepvaarthavens?
Dit is niet bekend. De veterinaire wetgeving kent verplichtingen voor de invoer van vlees, maar maakt daarbij geen onderscheid tussen zogenaamd «bushmeat» en ander vlees. Bushmeat wordt daarom ook niet als zodanig door de douane geregistreerd. Producten die niet voldoen aan veterinaire wetgeving worden direct in daartoe bestemde afvalcontainers gedeponeerd waarvan de inhoud wordt vernietigd. Deze procedure is gekozen om de kans op verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers zo klein mogelijk te maken. Indien bij het aantreffen van vlees er een duidelijke indicatie is dat het om een beschermde diersoort gaat zal ook voor deze wetgeving worden opgetreden. Dit is niet recentelijk voorgekomen.
Is u bekend hoe vaak het bij aangetroffen bushmeat gaat om beschermde diersoorten die vallen onder regelgeving behorende tot de CITES-overeenkomst (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora)? Zo nee, bent u bereid dit voortaan te registreren?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 6. Het belangrijkste is dat illegaal ingevoerd vlees of dierlijke producten zo snel mogelijk vernietigd worden om de verspreiding van ziekteverwekkers te voorkomen. In voorkomend geval dat het duidelijk is dat het om een onder CITES beschermde soort gaat, dan wordt dit altijd geregistreerd en gerapporteerd aan CITES.
Welke sancties worden opgelegd voor het importeren van bushmeat?
Bushmeat is geen wettelijk begrip. Om te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit zal vast moeten komen te staan of de voedselveiligheid in het geding is en om wat voor diersoort het gaat.
Bushmeat is in de regel niet gekeurd en om die reden ook niet veilig voor humane consumptie. Indien een passagier kiest voor het afstand doen van de producten worden er in de regel geen sancties opgelegd voor het overtreden van veterinaire wetgeving. Als de voedselveiligheid in het geding is kan er gesanctioneerd worden voor overtreding van artikel 3.1 van de Wet dieren jo. Regeling dierlijke producten jo. (EG) Verordening 178/2002. Deze overtreding is strafbaar gesteld in art 1 onder 1e van de Wet op de economische delicten. Indien het feit opzettelijk is gepleegd, dan is het een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaar, taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000). In voorkomende gevallen kan een nog hogere straf worden opgelegd; ook bijkomende straffen zijn mogelijk (art 6 WED).
In geval van een beschermde diersoort is art 3.37 van de Wet natuurbescherming aan de orde (CITES). Overtreding van dit artikel is tevens strafbaar gesteld in art 1a onder 1e van de Wet op de economische delicten.
Heeft u inzicht in hoeverre bushmeat vanaf Belgische (lucht)havens wordt doorgevoerd naar Nederland aangezien België in het eerder genoemde artikel van het Nieuwsblad genoemd wordt als een doorvoerland voor bushmeat?4
Daar is geen inzicht in gezien het vrije verkeer van goederen binnen de Unie. Het beeld is overigens niet dat er veel vraag naar en aanbod van illegaal ingevoerd bushmeat is in Nederland.
Welke ziektes en of virussen kunnen als zoönose worden geïmporteerd door de import van bushmeat en in hoeverre zijn overheidsdiensten hierop voorbereid?
Het grootste volksgezondheidsrisico bevindt zich in herkomstlanden op de plekken waar dieren worden gevangen en het vlees wordt uitgesneden en verwerkt. Daarnaast kunnen meerdere ziekten worden geïmporteerd door vlees of dierlijke producten. Hierop vindt controle plaats conform verordening EU 2017/625. De NVWA en de douane werken nauw samen om illegale invoer tegen te gaan.
Kunt u specificeren wat de richtsnoeren inhouden en welke doelstellingen worden beoogd met de door u in uw verslag van de 14e conferentie van partijen van het Biodiversiteitverdrag (CBD COP14) vermelde aangenomen vrijwillige richtsnoeren over het legaal en gereguleerd verwerven van bushmeat?5
Het biodiversiteitsverdrag erkent het belang van duurzaam gebruik van soorten uit het wild afkomstig. Door niet elk gebruik van deze soorten uit te sluiten maar handreikingen te bieden voor duurzaam gebruik, kunnen ze gebruikt blijven worden als bron voor levensonderhoud voor inheemse volken en lokale bevolkingsgroepen terwijl gelijktijdig het draagvlak voor het behoud van biodiversiteit en ecosystemen groeit. Hiermee komen een aantal duurzame ontwikkelingsdoelen beter binnen bereik.
Het vrijwillige richtsnoer voor een duurzame sector van vlees van wilde oorsprong is bedoeld voor tropische en subtropische habitats. Het geeft richtlijnen voor onder meer het duurzaam managen van het aanbod, vraagreductie in steden en dorpen van niet-duurzaam of illegaal verworven vlees en voor het creëren van de juiste juridische context en regelgeving,
Separatorvlees |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is de totale jaarlijkse hoeveelheid separatorvlees die in Nederland jaarlijks wordt geproduceerd?
De productie van separatorvlees 1 is gebonden aan Europese hygiëneregels. De productie mag alleen plaatsvinden in bedrijven die beschikken over een erkenning als bedrijf voor de productie van separatorvlees en/of gehakt vlees en/of vleesbereidingen. Op de website van de NVWA (www.nvwa.nl) zijn overzichten van erkende bedrijven opgenomen. De lijst met bedrijven die een erkenning hebben voor het produceren van separatorvlees treft u aan in de bijlage. In de praktijk maken niet alle bedrijven gebruik van hun erkenning. Er bestaat geen overzicht van bedrijven die separatorvlees verwerken.
De NVWA houdt toezicht op vleesbedrijven en bedrijven die separatorvlees verwerken, maar houdt geen centrale bestanden bij van productiehoeveelheden en afnemers. Centrale beschikbaarheid van dit soort gegevens is niet nodig voor het uitoefenen van toezicht door de NVWA. Er vindt ook geen registratie plaats in welke mate welke ingrediënten in welke voedingsmiddelen worden verwerkt. Separatorvlees mag niet als zodanig aan de consument verkocht worden en mag alleen verwerkt worden in producten die vóór consumptie – door het bedrijf of door de consument – worden verhit. Deze producten kunnen zowel voor de Europese markt als voor de export naar derde landen zijn bestemd.
Wie zijn de belangrijkste producenten en wie zijn de belangrijkste afnemers van separatorvlees?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de belangrijkste producten die separatorvlees bevatten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke wettelijke voorschriften zijn van kracht om de traceerbaarheid van separatorvlees in Nederland te waarborgen en welke verplichtingen hebben producenten volgens deze regelgeving?
Voor de traceerbaarheid van separatorvlees (én alle andere levensmiddelen) zijn de eisen van artikel 18, lid 1 t/m 3 van de Verordening 178/2002 van toepassing.
Producenten hebben op basis van deze Europese wetgeving de verplichting om ervoor te zorgen dat in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van separatorvlees het separatorvlees traceerbaar is.
Ze moeten kunnen nagaan wie hun het separatorvlees heeft geleverd en aan wie zij het separatorvlees of de levensmiddelen met daarin het separatorvlees als grondstof, hebben geleverd (1 stap terug, 1 stap vooruit). Daarnaast moeten producenten van levensmiddelen van dierlijke oorsprong ook voldoen aan de traceerbaarheidsvoorschriften van de uitvoeringsverordening (EU) Nr. 931/2011.
Als aan deze eisen wordt voldaan, is volledige traceerbaarheid gewaarborgd.
Is volledige traceerbaarheid in overeenstemming met de vastgestelde wettelijke regels?
Zie antwoord vraag 4.
Welke sancties kunnen worden opgelegd aan producenten die deze regels overtreden?
De sancties zijn onder andere het schorsen van een erkenning, het terugroepen van producten uit het winkelkanaal, een bestuurlijke boete, en een schriftelijke waarschuwing. Dit zijn de reguliere interventies van de NVWA die voor de inspecteurs ter beschikking staan bij het aantreffen van overtredingen tijdens inspecties en monsteronderzoeken.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhaaft op gebruik van separatorvlees conform de wettelijke voorschriften?
Bij de producenten van separatorvlees en bij de bedrijven die separatorvlees verwerken worden jaarlijks één of meerdere inspecties uitgevoerd. Daarnaast worden periodiek projecten uitgevoerd waarbij specifieke aspecten bij deze bedrijven onder de loep worden genomen. Mocht blijken dat er hierbij overtredingen worden geconstateerd, dan wordt het hiervoor geldende interventiebeleid toegepast (zie ook het antwoord op vraag 6).
Kunt u aangeven hoeveel capaciteit in uren hier jaarlijks door de NVWA aan wordt besteed?
De NVWA houdt hier geen aparte uren-administratie van bij. Separatorvlees is zowel onderwerp van onaangekondigde inspecties als een specifiek onderdeel van de (aangekondigde) audits van de vleesbedrijven en van de bedrijven die separatorvlees verwerken, waarbij op meerdere inspectie-onderwerpen gecontroleerd wordt.
Wordt separatorvlees gelabeld? Zo nee, hoe hebben consumenten van separatorvlees de mogelijkheid om te ontdekken of ze separatorvlees kopen?
Het is niet toegestaan separatorvlees aan consumenten te verkopen. Bij producten waarin separatorvlees is verwerkt, is dit in de lijst van ingrediënten te lezen.
De onderbouwing voor de Nederlandse inzet voor de bescherming van honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer |
|
William Moorlag (PvdA), Frank Futselaar , Dion Graus (PVV), Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat u over de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer heeft gesteld dat «(j)uist de gekozen werkwijze voor het vaststellen van het beschermdoel (...) ervoor (zorgt) dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft»? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing voor deze bewering met de Kamer delen?1
Ja. In de beschrijving van de vier opties die door de European Food Safety Authority (EFSA) zijn voorgelegd en waarover u bent geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245) staat dat de werkwijze zoals beschreven in optie 2 ertoe leidt dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adviseerde positief over deze optie. Idealiter wordt het beschermdoel bepaald op het niveau van de ecosysteemdienst, in dit geval dus de bestuivingsfunctie van bijen. Dit is een van de door EFSA voorgestelde opties (optie 4) welke zijn besproken in de technische bijeenkomst op 30 juni. EFSA geeft aan dat hiervoor wetenschappelijke informatie ontbreekt en deze optie kan dus niet worden uitgevoerd zonder veel extra wetenschappelijk onderzoek dat vele jaren in beslag zal nemen. In het bijenrichtsnoer uit 2013 is door EFSA aangenomen dat met het beschermen van de kolonieomvang ook de bestuivingsfunctie zou worden beschermd en men heeft het beschermdoel toen vastgesteld op het niveau van de kolonieomvang. Dit uitgangspunt ligt ook onder de drie andere door EFSA voorgestelde opties, aangezien deze alle drie uitgaan van een beschermdoel op het niveau van de kolonieomvang (of populatieomvang in het geval van solitaire bijen).
Stelt u hiermee dat bijen met dit rekenmodel (BEEHAVE) in de praktijk goed beschermd zijn tegen landbouwgif? Zo ja, kunt u de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor de Kamer doen toekomen?
Het BEEHAVE-model wordt gebruikt om de natuurlijke variabiliteit van een bijenkolonie te modelleren. Het daadwerkelijke beschermingsdoel dient nog te worden vastgesteld. Naar verwachting zal eind oktober hierover een technische bijeenkomst plaatsvinden tussen EFSA, de Commissie en de lidstaten. Wanneer ik meer informatie heb over de bijeenkomst zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u bevestigen dat begin oktober in een technisch overleg ter voorbereiding van een vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) gesproken zal worden over een te kiezen «percentiel» in het BEEHAVE model, dat de facto het beschermingsniveau voor bijen zal bepalen?
Het is inderdaad de bedoeling dat een technische bijeenkomst wordt gepland tussen de Europese Commissie, EFSA en de lidstaten, waar onder andere gesproken zal worden over het daadwerkelijk te hanteren beschermdoel. De Europese Commissie heeft mij op 29 september laten weten dat deze technische bijeenkomst naar verwachting eind oktober zal plaatsvinden.
Wat is de Nederlandse inzet in deze discussie? Kunt u de wetenschappelijke stukken die ten grondslag liggen aan deze inzet delen met de Tweede Kamer?
EFSA en de Commissie zullen met voorstellen komen voor de te hanteren beschermingsdoelen binnen het bijenrichtsnoer. Ik wacht deze voorstellen af en laat mij hierop adviseren door het Ctgb. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan deze bijeenkomst daarover informeren. Daarnaast heeft de Europese Commissie mij toegezegd dat alle stukken van de betreffende bijeenkomst vooraf openbaar worden gemaakt.
Kunt u eventuele test-runs die de European Food Safety Authority (EFSA) uitvoert met het BEEHAVE-model delen met de Kamer?
De Europese Commissie heeft mij toegezegd om alle stukken voorafgaand aan de technische bijeenkomst openbaar te maken, ook eventuele test-runs die EFSA met de lidstaten deelt.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op het raadplegen van onafhankelijke bijenexperts en het Plant Protection Products and their Residues-panel van de EFSA betreffende goede beschermingsniveaus voor honingbijen, hommels en wilde bijen in het bijenrichtsnoer?
EFSA heeft het mandaat om het bijenrichtsnoer verder uit te werken, met een deadline van maart 2021. Het door u genoemde Panel on Plant Protection Products and Residues (PPR panel) van EFSA staat vermeld in het EFSA werkplan voor herziening van het bijenrichtsnoer als te consulteren panel. Het PPR panel heeft destijds (2015) het BEEHAVE-model beoordeeld. In het proces naar maart 2021 worden stakeholders nauw betrokken. Zo is een «stakeholder consultation group» actief waaraan diverse koepelorganisaties en ngo’s (waaronder PAN-Europe) deelnemen en zal er een publieke consultatie worden uitgevoerd voor het gehele bijenrichtsnoer. Ook onafhankelijke experts kunnen dan reageren. Vervolgens is het aan de Europese Commissie om het document aan de lidstaten voor te leggen voor uiteindelijke besluitvorming.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op uitstel van de besluitvorming hierover zolang deze experts niet zijn geraadpleegd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen en de onbeantwoorde vragen uit het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september op uiterlijk 2 oktober 2020 beantwoorden, zodat de Kamer volledig is geïnformeerd voordat de discussie in Brussel plaatsvindt?
Ja. Ik informeer uw Kamer zo transparant en volledig mogelijk over de uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA. De technische bijeenkomst zal naar verwachting eind oktober plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra de stukken beschikbaar zijn en het Ctgb mij hierop heeft geadviseerd.
Het bericht dat studenten hun diploma kwijtraken na haperend online tentamentoezicht |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Studenten raken diploma kwijt na haperend online tentamentoezicht»?1
Hoger onderwijsinstellingen dragen vanuit hun wettelijke taak de verantwoordelijkheid de kwaliteit van de examens en de onderdelen daarvan te waarborgen. Indien zich incidenten voordoen waarbij de kwaliteit niet gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld door technische problemen van een online proctoring systeem, is het aan de betreffende examencommissie om in te grijpen en aan de betreffende faculteit of instelling om maatwerkoplossingen te bieden aan de studenten. Dit is ook het geval in de casus waarnaar het lid Futselaar verwijst.
Bent u het met de mening eens dat de technische problemen die zijn ontstaan, niet op de studenten mogen worden afgeschoven? Hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat studenten pas twee maanden na het maken van een tentamen via online proctoring bericht van de universiteit kregen dat hun tentamen ongeldig is verklaard? Had dit niet veel sneller gekund? Bent u het met de mening eens dat universiteiten zich niet achter een Amerikaans bedrijf mogen verschuilen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u verder doen om een veilige online leeromgeving voor studenten te garanderen? Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de meeste tentamens op locatie kunnen worden afgenomen?
Een veilige online leer- en werkomgeving is van groot belang. Zoals ik aangaf in mijn brief van 3 juli 20202, blijven instellingen zich inzetten om het bewustzijn van studenten en docenten op het gebied van online veiligheid te vergroten. Ook nemen ze een aantal belangrijke stappen en maatregelen om de online veiligheid te vergroten en besteden ze extra aandacht aan veilig werken en leren op afstand in relatie tot nieuwe digitale tools. Zo is er aandacht voor privacy en security rond video bellen, gebruiken van een VPN om veilig thuis te kunnen werken, phishing en hoe veilig gebruik te kunnen maken van wifi bij online proctoring. Hiernaast hebben de universiteiten zich gecommitteerd om dit jaar, naast de tweejaarlijkse SURFaudit, een onafhankelijke audit te laten uitvoeren naar online veiligheid. Ik heb er vertrouwen in dat deze stappen bijdragen aan een veiligere online leer- en werkomgeving.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsinstellingen bij online proctoring te allen tijden verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de gegevens van studenten en het bewaren van de resultaten, ook als deze in handen van een externe partij zijn gegeven?
Ja. Hogeronderwijsinstellingen verzekeren mij dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software, de toepassing vanuit de instelling (bijvoorbeeld middels een privacy statement). Mij is toegezegd dat de persoonsgegevens niet langer bewaard zullen worden dan strikt noodzakelijk.
Vind u het ook niet wrang dat studenten waarbij het is misgegaan, nu een herkansing via online proctoring kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het nieuws dat loslopende nertsen zijn gesignaleerd |
|
Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Oldebroek is ontsnapte nertsen zat, Bertha had er zelfs een in de keuken» en «Best opgeschrikt door loslopende nertsen: «Straks heeft zo'n beest corona»»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is u bekend of de betreffende nertsen afkomstig zijn van pelsdierhouderijen en zo nee, bent u bereid om de herkomst te onderzoeken?
De nerts is geen dier dat van nature voorkomt in Nederland. Daarmee is het waarschijnlijk dat deze nertsen afkomstig zijn van een nertsenhouderij. In Oldebroek was de loslopende nerts niet in de nabijheid van een besmet nertsenbedrijf, Oldebroek ligt in Noord Gelderland en niet in het gebied met de besmette bedrijven.
Op welke wijze is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) betrokken bij deze incidenten en wordt er actief op loslopende nertsen gehandhaafd?
De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wet Natuurbescherming. Het uitzetten van nertsen is verboden op basis van deze wet. Indien mogelijk wordt de eigenaar de loslopende nerts opgespoord en aangesproken en moet deze de nerts terugvangen. In de praktijk is het vaak zo dat de eigenaar van een nerts niet kan worden opgespoord. In het kader van de kans dat er een met SARS-CoV-2 besmette nerts in de nabijheid van een besmet bedrijf wordt gevonden is in samenwerking met de NVWA een protocol opgesteld. Hierin is opgenomen dat de NVWA in actie komt op het moment dat er loslopende nertsen in de nabijheid van besmette bedrijven worden geconstateerd. Zodra een loslopende nerts wordt geconstateerd is het advies om contact op te nemen met de gemeente. Indien er een besmet en geruimd bedrijf in de buurt is kunnen zij contact opnemen met de NVWA. De NVWA zal vervolgens er voor zorgen dat het dier wordt geëuthanaseerd en getest door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Er wordt niet actief naar loslopende nertsen gezocht.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden in Oldebroek en Best zich zorgen maken om deze loslopende nertsen, gezien de overdraagbaarheid van het coronavirus van dier op mens en vice versa. Hoe groot schat u de besmettingsrisico’s in?
Ik kan mij voorstellen dat mensen die geconfronteerd worden met een loslopende nerts zich hier zorgen over maken. Echter de nertsenbedrijven zijn in het algemeen geheel omheind en goed afgesloten, er zijn op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig om loslopende nertsen te vangen. De nertsen waar u naar refereert zijn niet gevonden in de nabijheid van besmette bedrijven, dus de kans dat deze nertsen zorgen voor de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus is verwaarloosbaar. Ondanks alle maatregelen zijn er toch twee met SARS-CoV-2 besmette nertsen gevonden in de omgeving van Deurne en Egchel. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze nertsen afkomstig zijn van een besmet bedrijf. De besmettingsrisico’s die er in het algemeen van met SARS-CoV-2 besmette loslopende nertsen uit zal gaan is verwaarloosbaar. Nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De humane verspreiding van het virus is nog steeds de drijvende kracht achter het stijgend aantal nieuwe besmettingen.
Kunt u inventariseren of er op meer locaties loslopende nertsen zijn gesignaleerd?
Nertsen die ontsnappen gedurende een ruiming worden direct gevangen en geëuthanaseerd. De kans dat een met SARS-CoV-2 ontsnapte nerts het bedrijventerrein verlaat is niet groot, en de kans dat iemand besmet raakt door een ontsnapte nerts is verwaarloosbaar. Verdere inventarisatie van de locaties waar loslopende nertsen zijn gesignaleerd is daarmee niet nodig en zal ik dus niet doen.
Is u bekend wat de oorzaak is van het feit dat op meerdere locaties loslopende nertsen zijn aangetroffen en is u bekend of hierbij sprake is geweest van menselijke fouten of bewuste vrijlating dan wel loslating?
Daar waar dieren worden gehouden is altijd een kans dat een dier ontsnapt. Pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich maximaal in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Ontsnapte dieren leveren bovendien een economische schadepost op, zowel bij een bedrijf dat wordt geruimd als bij een bedrijf in de normale situatie. Het is met de informatie die nu voor handen is niet de verwachting dat deze dieren bewust zijn vrijgelaten.
Wat is uw reactie op het nieuws dat een onderzoeksgroep heeft aangetoond dat maar liefst 68 procent van de geteste personen op nertsenhouderijen besmet is gebleken met het coronavirus en dat het virus daarbij elf keer van stal naar stal is overgeslagen?3 4
Het artikel waarnaar u verwijst geeft aan dat er 66 mensen besmet zouden zijn door nertsen. Dit is echter niet de conclusie die uit het onderzoek kan worden getrokken. Wat met zekerheid is te stellen is dat het virus eenmaal van mens naar nerts is overgegaan en bij twee mensen is infectie van nerts op mens waarschijnlijk. De besmettingsroute van de overige personen die besmet zijn geraakt is niet meer te achterhalen, maar er bestaat ook een mogelijkheid dat het virus is uitgewisseld tussen de medewerkers, zonder een tussenliggende rol voor een nerts. De belangrijkste conclusie die wel uit het onderzoek kan worden getrokken is dat het virus niet in de lucht buiten de nertsenbedrijven is aangetroffen. Daarmee is vastgesteld dat er geen risico is voor omwonenden.
Bent u op grond van deze kennis nog steeds van mening dat het verantwoord is om de nertsensector pas in maart 2021 definitief te beëindigen?
Het voorbereiden van de wetgeving op basis waarvan het houden van nertsen op korte termijn zal worden beëindigd, vindt met spoed plaats. Streven is dat de wet, uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking kan treden.
Wettelijke beëindiging van de sector in maart 2021 betekent feitelijk dat nertsenhouders voor het eind van dit jaar, wanneer zij gaan pelsen, al moeten besluiten over de wijze waarop zij hun bedrijf zullen saneren.
Het bericht ‘Sanering varkenshouderij levert veel minder stikstofwinst op dan gedacht, opnieuw tegenslag voor minister Schouten’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sanering varkensboeren levert te weinig op» en «Sanering varkenshouderij levert veel minder stikstofwinst op dan gedacht, opnieuw tegenslag voor Minister Schouten»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat het effect van deze maatregel bijna drie keer te hoog is ingeschat en wat betekent dit voor de ambities ten aanzien van stikstofreductie en de daarmee samenhangende plannen voor weg- en woningbouw?
Vooralsnog lopen de termijnen van de maatregel nog en zijn nog geen definitieve cijfers over deelname aan de regeling te geven. Pas op basis van daadwerkelijk beëindigde varkenshouderijlocaties is een doorrekening te maken op hexagon niveau, die de basis biedt voor vergunningverlening voor weg- en woningbouw.
Hoe hoog ligt het aantal ingetekende varkenshouders op dit moment?
Binnenkort zal ik uw Kamer infomeren over de stand van zaken van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Daarbij zal ik ook ingaan op het aantal deelnemers.
Kunt u aangeven in hoeverre het klopt dat er een terugloop van deelnemers aan de uitkoopregeling waar te nemen valt, zoals voorspeld door sectorbelangenvereniging Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV)?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is ervoor gekozen om de regeling niet primair te richten op veebedrijven met een hoge uitstoot die zich in de nabijheid van Natura 2000-gebieden bevinden?
De Srv vloeit voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 34 700, nr. 34) om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Per brief van 7 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het doel en de hoofdlijnen van de Srv (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkensbedrijven, door het bieden van een subsidie voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties in de concentratiegebieden Zuid en Oost. De Srv is daarmee primair gericht op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. Reductie van stikstofemissie en -depositie is een positief neveneffect bij de beëindiging van varkenshouderijlocaties, maar vormde geen toetsingscriterium bij de beoordeling van aanvragen voor een beëindigingssubsidie op grond van de Srv.
Bent u bereid om deze criteria alsnog toe te voegen voor deelname aan de regeling? Zo nee, waarom niet?
De Srv bevindt zich momenteel in de fase van uitvoering. Varkenshouders konden in de periode van 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 een subsidieaanvraag indienen. Alle aanvragen zijn beoordeeld en beschikt. Het is zowel in juridische als in praktische zin niet mogelijk om met terugwerkende kracht het doel en selectiecriteria van de Srv aan te passen.
Per brief van 20 april van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Onderdeel van deze structurele aanpak wordt gevormd door de bronmaatregelen, waaronder de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de gerichte opkoop. Doel van deze bronmaatregelen is het verminderen van depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden.
Hoe kan het dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bij haar berekening andere uitgangspunten heeft gehanteerd dan uiteindelijk in de saneringsregeling zijn opgenomen?
PBL heeft in haar doorrekening geen andere uitgangspunten gehanteerd dan in de regeling zijn opgenomen. PBL heeft een inschatting gemaakt van de afname van de stikstofemissie die met de Srv gerealiseerd kan worden. PBL heeft daarbij een aanname gedaan over het aantal varkenshouders dat daadwerkelijk over zal gaan tot beëindiging van hun productie, het aantal varkensrechten dat daarmee definitief van de markt zou verdwijnen en heeft die afname met een conversiefactor van het RIVM omgezet in een geschatte reductie van de stikstofdepositie.
Een belangrijke kanttekening blijft dat de definitieve emissie- en depositiereductie nog altijd afhankelijk zijn van het uiteindelijk aantal deelnemers, het aantal dieren dat zij houden, de leeftijd van hun stallen, het type stal en de locatie waarop zij zijn gevestigd.
Bent u bereid om de te verwachten stikstofreductie opnieuw te laten doorrekenen? Zo nee, waarom niet?
De met de Srv te realiseren stikstofreductie is sterk afhankelijk van het werkelijke aantal varkenshouderijlocatie dat definitief en onherroepelijk wordt beëindigd en de ligging van individuele varkenshouderijlocaties ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Ik verwacht in de loop van het vierde kwartaal van dit jaar meer zekerheid te hebben over welke varkenshouders daadwerkelijk hun productie gaan beëindigen en welke varkenshouders alsnog afzien van de beëindigingssubsidie. Zodra deze zekerheid er is zal ik het RIVM opdracht geven om, op basis van de feitelijke gegevens, de reductie van stikstofemissie en -depositie te berekenen. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar over de uitkomst hiervan berichten. Daarbij dient aangetekend te worden dat pas van feitelijke emissiereductie sprake is op het moment dat de dieren en de mest daadwerkelijk van de productielocatie zijn afgevoerd. Dat moment zal per varkenshouderijlocatie verschillen. Mijn verwachting is dat medio 2021 het merendeel van de productielocaties definitief beëindigd zal zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van de onderzoekende partijen die stellen dat de uitkoopregeling qua reductie van zowel geuroverlast als broeikasgassen en stikstof, inefficiënt en extreem duur is?
Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden door het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties. Subsidieaanvragen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. De varkenshouderijlocatie waarvoor een subsidie werd aangevraagd, moest een minimale geurbelasting op geurgevoelige objecten in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie veroorzaken, de zogenaamde drempelwaarde, om voor subsidie in aanmerking te komen. Met de drempelwaarde is geborgd dat uitsluitend die varkenshouderijlocaties worden beëindigd die daadwerkelijk geuroverlast veroorzaken, waarmee een doelmatige besteding van middelen wordt gegarandeerd.
Met de beëindiging van varkenshouderijlocaties worden naast geur ook andere emissies voorkomen, waaronder die van stikstof (ammoniak) en broeikasgassen. Ten algemene heeft de beëindiging van varkenshouderijlocaties een positief effect op de leefomgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Rosenthal, die als voorzitter van de ontwerpcommissie van de saneringsregeling aangaf dat het voornaamste motief van de uitkoopregeling is om de varkenshouders meer rendement te geven?3
Ik onderschrijf de uitspraak van de heer Rosenthal in het artikel van het Platform Investico niet. Ik herken de uitspraak van de heer Rosenthal wel uit eerdere gesprekken in relatie tot het doel van de samenwerking in de keten, zoals nu door CoViVa wordt vormgegeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vloeit de Srv rechtstreeks voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. De Srv is niet gericht op het verhogen van het rendement van de varkenshouderij.
Overigens wil ik uw Kamer er op wijzen dat de heer Rosenthal niet de voorzitter van de ontwerpcommissie van de Srv was. De heer Rosenthal trad op als voorzitter van de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa). CoViVa was, net als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de vijf betrokken provincies, een van de partijen waarmee ik op regelmatige basis afstemming heb gezocht over de invulling van de Srv.
Waarom is gekozen voor een regeling die volgens de voorzitter primair gericht is op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij, terwijl volgens het regeerakkoord de saneringsregel gericht was op gezondheids,- en leefbaarheidsproblemen in Veedichte gebieden?4
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van de conjuncturele positie van de varkenssector in Nederland tussen 2015 tot aan de start van de uitkoopregeling?
In het artikel van Investico wordt over de Srv geconcludeerd «dat de maatregel in 2015 werd ontworpen om de varkenssector een economische oppepper te geven, die destijds in een ernstige conjuncturele crisis verkeerde.» Zoals in antwoord op vraag 10 en 11 al is aangegeven is de Srv niet gericht op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij maar op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. De conjuncturele positie van de varkenssector tussen 2015 en het moment van inwerkingtreding van de Srv (12 oktober 2019) heeft dan ook geen rol gespeeld in de besluitvorming over de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregel.
Deelt u de mening dat de saneringsregeling strikt als doel zou moeten hebben om stikstof, broeikasgas en geuroverlast te reduceren en daarmee de natuur- en omgevingswaarde te versterken?
De Srv heeft als doel de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden te verminderen. Een positief neveneffect van de definitieve en onherroepelijke beëindiging van varkenshouderijlocaties is dat daarmee ook andere emissie worden gereduceerd.
Klopt het dat de Rabobank als deelnemende partij bij het opstellen van de voorwaarden van de saneringsregeling zelf financieel baat heeft bij de uitkoopregeling in de vorm van 40% van het totale bedrag aan af te lossen leningen?5
Varkenshouders die het besluit hebben genomen om zich aan te melden voor de Srv hebben een eigen afweging gemaakt. Daarbij zullen verschillende aspecten een rol hebben gespeeld en tegen elkaar afgewogen zijn. Een belangrijk aspect is of met de hoogte van het subsidiebedrag de varkenshouder zijn nog lopende financiële verplichtingen kan nakomen. Varkenshouders zullen om die reden, afhankelijk van hun individuele situatie, in meer of mindere mate afstemming hebben gezocht met die partijen jegens welke ze als ondernemer nog een financiële verplichting hebben, zoals bijvoorbeeld slachterijen, voerleveranciers of banken. Of en in welke mate een varkenshouderij nog financiële verplichtingen moet nakomen richting deze partijen hangt sterk af van de individuele situatie. Ik heb geen zicht op welk deel van het totaal aan uit te keren subsidiebedragen uiteindelijk naar deze partijen vloeit.
Was u bekend met het financiële belang dat de Rabobank heeft bij de saneringsregeling? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat u de Rabobank niet hebt geweerd als onderdeel van deze commissie?
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven zal elke varkenshouder die gebruik maakt van de Srv en die zijn productie definitief onherroepelijk beëindigd in meer of minder mate te maken hebben met nog lopende financiële verplichtingen jegens derden. Dat de Rabobank en andere banken, net als partijen zoals slachterijen en voerleveranciers, mogelijk een financieel belang hebben bij een varkenshouder die zijn bedrijf beëindigt is daarmee evident. De suggestie die in het artikel van Investico wordt gewekt dat de Rabobank, vanwege dit financiële belang, «het grootste deel van de voorwaarden schreef», is echter onjuist.
De voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Srv, hangen voor een belangrijk deel samen met uit de Europese staatssteunkaders, de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01). De Richtsnoeren stellen onder meer strikte voorwaarden aan de hoogte van de steun die mag worden verstrekt voor de beëindiging van een veehouderijlocatie. De Europese Commissie heeft de Srv hierop getoetst en is tot het oordeel gekomen dat de met de regeling te verstrekken steun verenigbaar is met de interne markt en dat er vanuit de optiek van staatsteun daarom geen bezwaar bestaat tegen (definitieve vaststelling van) de subsidieregeling.
Kunt u zich voorstellen dat de deelname van de Rabobank aan de betreffende commissie de schijn van belangenverstrengeling oproept, temeer daar het hierbij gaat om een groot bedrag aan belastinggeld dat is opgebracht door inwoners?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 is het evident dat er verschillende partijen kunnen zijn die een financieel belang hebben bij het beëindigen van een varkenshouderij. Dit belang staat echter los van het doel van de regeling, het verminderen van de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden. Om die reden bevat de Srv een toetsing op geurbelasting (de zogenaamde geurscore). Een eventueel financieel belang van partijen, zoals banken, veevoerleveranciers of slachterijen, speelde bij de opstelling van de Srv – laat staan bij de beoordeling van de aanvragen – geen enkele rol. Van belangenverstrengeling bij het opstellen van de criteria en voorwaarden voor de subsidieregeling is dan ook geen sprake.
Het bericht ‘LTO Noord wil af van ‘onzinnige beregeningsverboden’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «LTO Noord wil af van «onzinnige beregeningsverboden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u als opdrachtgever het feit dat een concept van de publicatie over bestaande wetenschappelijke kennis met betrekking tot beregening is gedeeld met belangenorganisatie LTO Noord?
De opdracht is voortgekomen uit een vraag die gesteld was in het sectoroverleg Droogte Landbouw en Natuur, waarin informatie over de actuele stand van zaken en kwesties die spelen tijdens een droogtesituatie worden uitgewisseld. Dit sectoroverleg is ingesteld naar aanleiding van de droogte-ervaringen in 2018 en de aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte.
De opdracht betrof deskresearch om de bestaande wetenschappelijke kennis over de efficiëntie van beregening bijeen te brengen voor de beregeningsmethode waarmee in Nederland de grootste arealen worden beregend (i.e. de spuithaspel, gebruikt in akker- en weidebouw). Onderdeel van het voorziene proces was een bespreking met vertegenwoordigers van de landbouwsector en van de waterschappen, als beoogde gebruikers van de kennis. Doel was om te toetsen of de laatste stand van de wetenschappelijke kennis over efficiëntie beregening in de notitie helder is weergegeven. De bevindingen zelf stonden tijdens deze bijeenkomst niet ter discussie.
In het sectoroverleg Droogte Landbouw en Natuur nemen naast LNV en Rijkswaterstaat vertegenwoordigers deel vanuit LTO, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), alsook deelnemers vanuit Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de Landschappen en de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE). Met de waterschappen is een overleg georganiseerd in Unie van Waterschappen-verband.
Wat is de reden dat de conceptstudie is gedeeld met belangenorganisaties alvorens tot definitieve publicatie wordt overgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wie heeft ervoor gekozen om de conceptstudie te delen met belangenorganisaties en welke partijen zijn hierbij buiten LTO Noord nog meer geïnformeerd over de conceptresultaten van de studie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de samenstelling van de betreffende onderzoeksgroep?
De onderzoekersgroep bestaat uit onderzoekers van WUR, KNMI en enkele zelfstandige specialisten op dit gebied. Hun namen staan vermeld in de bijgaande definitieve notitie.
Bent u bereid om het onderzoek meteen naar de Kamer te sturen in de vorm zoals het is gedeeld met belangenorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De notitie is recent afgerond door de onderzoekersgroep en de definitieve versie is bijgevoegd. Ten opzichte van de conceptnotitie zijn de tekstpassages over de verdampingsverliezen overdag verduidelijkt en is er enige kennis over de relatie tussen windsnelheid en dag-nacht alsook windsnelheid en regio in relatie tot beregeningsverliezen toegevoegd2.
Deelt u de mening dat het in het kader van wetenschappelijke onafhankelijkheid zorgvuldiger zou zijn geweest om de publicatie niet voor te leggen aan belangenorganisaties alvorens er sprake is van een definitief resultaat?
Die mening deel ik niet. De bevindingen van de notitie stonden tijdens dit overleg immers niet ter discussie. Zie de antwoorden op vragen 2, 3 en 4.