Het bericht 'Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren»?1
Ja.
Klopt het dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (of registreerden) welke informatie medewerkers opvragen?
Voor het werken binnen de Belastingdienst is het noodzakelijk gegevens te raadplegen. Organisatorisch is vanuit het autorisatiebeheer en functiescheiding geborgd dat als een medewerker geautoriseerd is voor een bepaald proces, de medewerker daarmee toegang krijgt tot de gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van die werkzaamheden.
Het klopt dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (loggen) welke informatie medewerkers opvragen omdat deze systemen niet zijn opgezet om dit soort informatie vast te leggen.
Zo ja, waarom ontbreekt deze informatie? Welke stappen zijn inmiddels gezet of worden op korte termijn gezet om deze informatie boven tafel te krijgen?
Deze informatie ontbreekt mede omdat de Belastingdienst met zo’n 900 verschillende systemen werkt, die meestal niet aan elkaar zijn gekoppeld. Ook is in de oude systemen van de Belastingdienst het loggen van raadplegen van informatie niet meegenomen in het ontwerp en is geen rekening gehouden met principes van deze tijd, zoals het need-to-know of privacy-by-design principe. Uit een marktconsultatie uit 2021 is gebleken dat er geen bruikbare IT systemen in de markt zijn die de oudere legacy applicaties kunnen afschermen en of zaaksgerichte verwerking te doen.
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt wel rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. De Belastingdienst kijkt nog of en hoe logging, de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design» in de toekomst verbeterd kunnen worden. Ik zal hier op terugkomen in de door uw Kamer gevraagde brief in reactie op het krantenartikel.
Klopt het dat deze technische beperking het onderzoek naar corruptie binnen de dienst bemoeilijkt? Hoeveel gevallen van (vermeende) corruptie zijn bekend?
Het is juist dat de afwezigheid van loggegevens, zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, van alle handelingen van medewerkers het onderzoek naar corruptie bemoeilijkt. Signalen uit de strafrechtketen over (vermeende) corruptie bij de Belastingdienst worden gedeeld met het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) van de FIOD. Van ambtelijke corruptie wordt aangifte gedaan.
Ten behoeve van het Jaarverslag Integriteit Financiën wordt onder andere bijgehouden hoe vaak er sprake is van vermoedelijke integriteitsschending op het gebied van het ongeoorloofd raadplegen van systemen. Uit het Jaarverslag Integriteit Financiën 20212 volgt dat er in 2021 bij de Belastingdienst in totaal 11 (vermoedelijke) integriteitsschendingen zijn geregistreerd die betrekking hebben op het ongeoorloofd raadplegen van systemen. In 7 gevallen is na onderzoek komen vast te staan dat sprake was van een integriteitsschending. In een van deze gevallen heeft er een veroordeling plaatsgevonden wegens onder andere ambtelijke omkoping.
Welke indicaties heeft u dat vertrouwelijke gegevens terecht zijn gekomen in het criminele milieu?
Dat is naar voren gekomen uit strafrechtelijk onderzoek door de Rijksrecherche. De Minister van Justitie en Veiligheid doet geen uitspraken over lopende onderzoeken dan wel de vraag of sprake is van lopende onderzoeken.
Is dit probleem inmiddels verholpen, aangezien het artikel melding maakt over 2021? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. Conform aanbeveling van de Audit Dienst Rijk zijn de procedures voor logische toegangsbeveiliging in 2022 aangescherpt en het wordt beoogd de werking hiervan aan te tonen. In 2023 wordt gezorgd dat de beheersing op orde blijft.
Klopt het dat 10.000 belastingambtenaren toegang hebben (of hadden) tot gegevens van burgers en bedrijven? Zo nee, om hoeveel ambtenaren gaat?
Ja, ongeveer 10.000 medewerkers van de in totaal ca. 25.000 hebben toegang tot specifieke delen van informatie over burgers en bedrijven die relevant is voor het uitvoeren van hun werkzaamheden in het kader van de wettelijke taak van de Belastingdienst.
Afhankelijk van de functie en rol krijgt een medewerker autorisatie voor bepaalde systemen die benodigd zijn voor desbetreffende werkzaamheden. Ik wil graag het beeld wegnemen dat er bij de Belastingdienst sprake zou zijn van één grote databank waar alle informatie over alle burgers en alle bedrijven terug te vinden is.
Tot welke (vertrouwelijke) gegevens hebben zij toegang?
De medewerkers van de Belastingdienst voeren de wettelijke taak van de Belastingdienst uit en hebben daarvoor toegang nodig tot de gegevens die daarvoor verzameld mogen worden. De medewerkers zijn integere mensen die verantwoordelijk omgaan met deze autorisaties. Zie ook het antwoord op vraag 7. Voor een overzicht op hoofdlijnen van de verwerkte gegevens, verwijs ik, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, naar de privacyverklaring en de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens door de Belastingdienst» op de website van de Belastingdienst3. Het gaat hierbij onder andere om identificerende gegevens zoals Burgerservicenummers en contactgegevens, maar voornamelijk om gegevens over inkomen, omzet en vermogen.
Wat wordt gedaan om misbruik en corruptie binnen de Belastingdienst te voorkomen?
Hoewel corruptie nooit volledig voorkomen kan worden, wordt dit zo veel als mogelijk beperkt. Binnen de Belastingdienst is veel aandacht voor integriteit. Allereerst leggen alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst de eed/belofte af. Tijdens de onboarding worden alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst gewezen op de interne integriteitsregels die gelden. Dit gebeurt onder andere door het bespreken van dilemma’s en het aanreiken van een zeven stappenplan van een morele afweging. Bij de onboarding wordt ook aandacht besteed hoe moet worden omgegaan met vertrouwelijke informatie. Binnen de jaarlijkse gesprekkencyclus is integriteit een terugkerend onderwerp van gesprek tussen medewerker en leidinggevende. Tevens is er een vaste intranetpagina integriteit en zijn er interne folders ontwikkeld, zoals de folder «een integere Belastingdienst». Deze folder verwijst onder meer naar regels omtrent integriteit die zijn opgenomen in het Personeelsreglement van het Ministerie van Financiën en is bedoeld om medewerkers goed te informeren. De onlinecursus «Online Security Awareness Game» die alle medewerkers van de Belastingdienst verplicht moeten volgen, richt zich specifiek op hoe moet worden omgegaan met bedrijfsmiddelen en vertrouwelijke informatie, bijvoorbeeld uit de systemen van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend zijn medewerkers van de Belastingdienst ook gebonden aan geheimhoudingsverklaring, die zij moeten ondertekenen bij indiensttreding, de Gedragscode Integriteit4 voor de digitale werkomgeving, waar ook regels over het raadplegen en delen van informatie staan opgenomen. Deze regels worden regelmatig onder de aandacht gebracht in bijvoorbeeld teamoverleggen en op afdelingsbijeenkomsten. Verder maakt het meld- en advieslandschap van Financiën het mogelijk om over vermoedelijke integriteitschendingen (en dus ook over misbruik en corruptie) te praten/overleggen en te melden.
Klopt het dat de database van de Belastingdienst is gelinkt aan de bestanden van de Rijkdienst voor het Wegverkeer?
Ja. De Belastingdienst heeft ook als wettelijke taak het heffen en innen van autobelastingen.
Om deze taak uit te voeren, maakt de Belastingdienst ook gebruik van de gegevens uit de Basisregistratie kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (de RDW), die via beveiligde kanalen doorgeleverd worden aan de Belastingdienst. Deze gegevens worden bij de behandeling van de Auto-belastingmiddelen voor de Motorrijtuigenbelasting en de Belasting personen- en motorvoertuigen gebruikt.
Aan welke bestanden van andere instanties is de database van de Belastingdienst verder gelinkt?
De Belastingdienst heeft als wettelijke taak het heffen en innen van rijksbelastingen. Om deze taak uit te voeren, gebruikt de Belastingdienst naast gegevens van burgers en bedrijven ook gegevens van andere instanties. Die andere instanties delen de gegevens, omdat zij wettelijk verplicht zijn deze gegevens (al dan niet op verzoek van de Belastingdienst) te leveren. Het gaat hier bijvoorbeeld om gegevens voor de inkomstenbelasting over uitkeringen van het UWV. Het komt ook voor dat de Belastingdienst gegevens aan andere instanties moet verstrekken. Bijvoorbeeld in het geval van de loonaangifteketen, waarbij loongegevens verstrekt worden aan het UWV.
Verder verwijs ik naar de (openbare)brochure «verwerking persoonsgegevens door de Belastingdienst»5 die inzicht geeft in de verwerkingen door de Belastingdienst en de bijbehorende bronnen.
De Belastingdienst is daarbij niet met die andere instanties «gelinkt» door een structurele verbinding tussen computersystemen. Op basis van een wettelijke grondslag ontvangt de Belastingdienst gegevens door middel van een uitwisseling van bestanden via beveiligde verbindingen.
Klopt het dat de adresgegevens van medewerkers van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI-medewerkers) in 2021 zijn bevraagd? Zo ja, is dit nog steeds mogelijk? Zo ja, wat wordt hier tegen gedaan?
Over individuele medewerkers worden geen uitspraken gedaan. Het gebruiken van systemen voor niet zakelijke doeleinden kan worden gekwalificeerd als een ernstige integriteitsschending. Bij verdenking van een integriteitsschending wordt op basis van beschikbare informatie onderzoek uitgevoerd en worden zo nodig passende arbeidsrechtelijke maatregelen getroffen. Voor de Belastingdienst is het, op basis van de beschikbare gegevens, in de meeste gevallen niet tot nauwelijks te achterhalen wat de werklocatie is van een burger. Werkgevers, in dit geval het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen het gegeven «adresgegevens» af laten schermen in de Basisregistratie personen (BRP). Of dit voor alle EBI-medewerkers kan worden aangevraagd, wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzocht. Werknemers kunnen zelf verzoeken om geheimhouding van hun adresgegevens in de BRP.
Maakt de aanpak van corruptie binnen de overheid onderdeel uit van de facilitatoren aanpak, die u in het kader van ondermijning ontwikkelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer meer informatie over deze aanpak?
Verschillende vormen van corruptie, zoals het omkopen van ambtenaren, brengen schade toe aan onze democratie en de rechtsstaat. Zo kan door middel van corruptie de georganiseerde criminaliteit de samenleving ernstig ondermijnen. Het kabinet zet zich met kracht in om in den brede georganiseerde misdaad aan te pakken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal in dat verband, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in reactie op een vraag van het lid Michon-Derkzen het onderwerp corruptie agenderen voor de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO) en uw Kamer in de tweejaarlijkse brieven over ondermijning ook over dit onderwerp informeren. Daarnaast zal de Minister van Justitie en Veiligheid middels gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld bezien hoe de huidige integrale, repressie aanpak van ambtelijke corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van de verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit. Belangrijk hierbij is dat we niet alleen kijken naar repressie achteraf, maar maatregelen treffen om te voorkomen dat corruptie plaats kan vinden. Dit vergt onder meer een stevig en effectief integriteitsbeleid. De verantwoordelijkheid en mogelijkheden om telkens tot een effectieve, toegesneden preventieve aanpak en beperking van risico’s te komen, zijn belegd bij diverse departementen, lokale en regionale overheden en de onder hen vallende uitvoeringsorganisaties. Zo is onder meer de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het integriteitsbeleid voor ambtenaren en heeft zij aangekondigd in het voorjaar 2023 een samenhangende visie op het integriteitsbeleid van het openbaar bestuur aan de Tweede Kamer aan te bieden. De Minister van Justitie en Veiligheid kan dus niet de regie voeren op de aanpak van corruptie binnen de gehele overheid, maar zal de urgentie van de inzet van de vele partijen in deze bij de MCAO agenderen, om zo tot concrete afspraken daarover te komen.
Ziet u een rol bij het toezien op de aanpak van corruptie bij de verschillende kwetsbare overheidsdiensten? Kunt u deze rol per overheidsdienst uitschrijven, te weten Belastingdienst, Douane, Koninklijke Marechaussee, politie en gemeenteambtenaren werkzaam bij de balie Burgerzaken?
Het voorkomen van corruptie en het versterken van de integriteit zijn belangrijke thema’s voor de uitvoerende diensten. Het beleid dat hiervoor gehanteerd wordt, valt onder de verantwoordelijkheid van het bijbehorende departement. De rol in de bestrijding van corruptie en het versterken van de integriteit van de Belastingdienst is onder andere in antwoord 9 toegelicht. Voor de politie wordt dit gedaan in antwoord 15.
Ook voor de Douane is integriteit een zeer belangrijk onderwerp. Op 16 december jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de Verbeteragenda Integriteit6 aan uw Kamer gestuurd. Met de Verbeteragenda Integriteit wil de Douane bereiken dat iedereen die bij de Douane werkt optimaal is toegerust om integer te handelen en maximaal weerbaar is tegen integriteitsrisico’s waaronder corruptie en ongewenste beïnvloeding van buitenaf.
De Douane focust met de Verbeteragenda Integriteit op een integrale benadering vanuit een aantal thema’s waarin zowel:
Per thema zijn projecten ingericht die gezamenlijk een pakket aan maatregelen en producten vormen die bijdragen aan de doelstelling van de Verbeteragenda Integriteit.
Een aantal voorbeelden van projecten uit dit pakket aan maatregelen, gericht op de aanpak van corruptie zijn:
Daarnaast is de Douane gestart met het opzetten van een Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) met als doel de regie voeren over een gestandaardiseerde en uniforme aanpak op het gebied van integriteit. In 2023 ligt de focus op de verdere realisatie van de producten en instrumenten uit de Verbeteragenda Integriteit en de implementatie hiervan op basis van de veranderaanpak bij en met de regio’s.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de integriteit van haar eigen organisatie en daarmee het bestrijden van interne corruptie hoog in het vaandel staan. Zij zet hier op in door aandacht te hebben voor het voorkomen, het tijdig verstoren en het opsporen van concrete casuïstiek. De KMar heeft naast verantwoordelijkheden op het gebied van integriteit binnen de eigen organisatie, ook een rol in het bewaken van de integriteit van de Krijgsmacht (andere Defensie-onderdelen). Het integriteitsbeleid bij de KMar richt zich niet alleen op handhaving, maar ook op een juiste houding, morele competenties en een veilige context. Dit moet de morele fitheid van de KMar vormgeven, in een snel veranderende wereld. De KMar beschikt over een Cluster Integriteit dat adviseert, klachten behandelt en onderzoek doet indien nodig, waarbij het integriteitsmanagementmodel KMar wordt gehanteerd dat integriteit bekijkt vanuit het beschermen, (stimu)leren en handhaven. Dit model sluit aan op het integriteitsmodel van Defensie en geeft handvatten aan risico-inventarisaties, preventie, voorbeeldgedrag, leren van incidenten, aanspreken en, waar nodig, ook op het vlak van corrigeren en sanctioneren.
Op 8 juli7 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties per brief uw Kamer geïnformeerd over een voorbeeld van corruptie bij gemeenteambtenaren burgerzaken met uitgifte van paspoorten. In de brief van 8 juli 2022 en een vervolgbrief van 8 november8 geeft zij aan met welke maatregelen zij de betrouwbaarheid van reisdocumenten wil waarborgen.
Met gesprekken en voorlichtingsmiddelen voor uitgevende instanties wordt gewerkt aan het bewustzijn dat nodig is om corruptie te ontdekken en te voorkomen. Andere maatregelen zijn gericht op versterking van processen en technologie om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Integriteit is een onderwerp voor personeelsbeleid en uitgevende instanties zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. BZK werkt in samenwerking met de uitgevende instanties ondersteunende maatregelen en middelen uit.
Wat doet u aan het tegengaan van corruptie binnen de politieorganisatie? Wat is de aanpak en wat zijn de behaalde resultaten tot nu toe?
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en de politie heeft een uitgebalanceerd integriteitsbeleid waarbij de nadruk ligt op het creëren van een ethisch werkklimaat. Integriteit is hierbij een onderdeel van het dagelijks handelen van medewerkers. Ook als goed werkgever is de Politie verplicht om haar medewerkers te beschermen tegen vormen van corruptie. Want corruptie kan bijdragen aan de erosie van het vertrouwen van burgers en onze medewerkers, in de politie, de rechtstaat en kan daarmee ook onze legitimiteit aantasten.
Integriteitsschendingen komen ook bij de politie voor, waaronder ook in mindere mate corruptie. Wanneer er signalen zijn van corruptie, dan worden deze onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzocht door de Rijksrecherche, rechercheteams en/of de afdeling Veiligheid, Integriteit. De korpsleiding heeft september 2021 op basis van het strategisch advies integriteitsbevordering besloten om de aanpak van corruptie, vanuit de werkgevers-verantwoordelijkheid binnen de politie verder te ontwikkelen en te versterken. Om medewerkers weerbaar te maken en elementen van corruptie te herkennen wordt in samenwerking met de portefeuillehouder ondermijning gewerkt aan bewustwording. De politie is in 2019 geëvalueerd door de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO). GRECO was grotendeels positief over de politie en er zijn aanbevelingen gedaan om het integriteitsbeleid te verbeteren. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen en bevindingen van GRECO aan Nederland ter preventie van corruptie.9
Om een ethisch werkklimaat te creëren om medewerkers en de politieorganisatie weerbaarder te maken en corruptie te kunnen bestrijden wordt een gezamenlijke en gestructureerde aanpak ontwikkeld. Vanuit meerdere perspectieven (waaronder wetenschap, datascience, leiderschap, etc) wordt gewerkt aan een vroegtijdige detectie en analyse.
Over de resultaten van het integriteitsbeleid informeert de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer regelmatig via Kamerbrieven en in de jaarverantwoording van de politie.10
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
De opinie “Henk Bluemink: Alimentatie toont aan dat belastingstelsel anders moet” |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opinie «Henk Bluemink: Alimentatie toont aan dat belastingstelsel anders moet»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op het door de auteur geschetste cijfervoorbeeld dat tegenover de 10.000 euro die de ontvangende partner aan alimentatie krijgt, 10.353 euro aan hogere belastingen en lagere toeslagen staan, waarbij van de 10.000 euro ontvangen alimentatie de partner netto dus helemaal niets over houdt; sterker nog: onderaan de streep moet de partner zelfs 353 euro bijbetalen? En dat de ex-partners bij betaling van bruto 10.000 partneralimentatie er gezamenlijk netto 6.353 euro op achteruitgaan kunnen gaan zoals de schrijver stelt?
Vooraf is het goed om uit te leggen welke vormen van alimentatie er zijn en hoe deze fiscaal worden behandeld. Het gaat om partneralimentatie en om kinderalimentatie. Partneralimentatie is een tijdelijke2 bijdrage die een draagkrachtige ex-partner betaalt aan de andere ex-partner als deze na de scheiding te weinig inkomen heeft om van te leven. De hoogte van de partneralimentatie kan in onderling overleg worden vastgesteld, vaak met de hulp van een mediator, advocaat of notaris. Als de ex-partners het niet eens worden, kan de rechter verzocht worden het bedrag te bepalen. De partneralimentatie is als inkomen belast bij de ontvanger en aftrekbaar voor de betaler. De andere vorm van alimentatie is de kinderalimentatie. Bij een scheiding maken de ouders een ouderschapsplan. Onderdeel daarvan zijn afspraken over de verdeling van de kosten van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige kinderen. Daarbij spelen de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders na de scheiding een rol. De rechter beoordeelt de afspraken of – als de ex-partners het niet eens zijn – stelt de hoogte van de kinderalimentatie vast. Kinderalimentatie is «netto». Het is niet belast bij de ontvanger en niet aftrekbaar bij de betaler.
In het voorbeeld is de marginale druk van de alimentatieontvanger zeer hoog, zelfs iets boven de 100%. Een hoger bruto inkomen leidt daardoor niet tot een hoger netto inkomen en zelfs tot een iets lager netto inkomen. Dat is een bekend onbedoeld gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is het niet eenvoudig op te lossen. Zie ook het antwoord op vraag 11. In de praktijk komt een marginale druk van 100% of hoger gelukkig niet vaak voor. In de begroting van het Ministerie van SZW is een figuur opgenomen waarin de gemiddelde en extreme marginale druk zijn afgezet tegen het brutoinkomen (zie hoofdstuk 5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten).
Dat de marginale druk zo hoog is, is het gevolg van de stapeling van inkomensafhankelijke regelingen waar de alimentatieontvanger in het voorbeeld recht op heeft als geen sprake zou zijn van partneralimentatie. Zonder de partneralimentatie zou de alimentatieontvanger met een bruto inkomen van € 25.000 niet of nauwelijks belasting betalen, bijna € 12.000 aan zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen, en bijna alle kosten van de kinderopvang (orde € 25.000) door de overheid vergoed krijgen.
Door de partneralimentatie van € 10.000 krijgt de alimentatieontvanger een hoger bruto inkomen. Bij dat inkomen is wel belasting verschuldigd (inclusief inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw over de ontvangen alimentatie en afbouw van de algemene heffingskorting ongeveer € 5.000). De arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting nemen niet toe, omdat die heffingskortingen afhangen van het arbeidsinkomen, dat niet wijzigt in geval van alimentatie. Ook vervalt of daalt het recht op zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget. Dat scheelt in totaal ongeveer € 4.000. Daarnaast neemt de eigen bijdrage kinderopvang toe met ongeveer € 1.000. Het netto inkomen van de alimentatieontvanger blijft hierdoor per saldo ongeveer gelijk. De partneralimentatie komt als het ware in de plaats van de inkomensondersteuning vanuit de overheid.
Het klopt dat de ex-partners gezamenlijk een lager netto inkomen overhouden dan als er geen partneralimentatie zou zijn. Daar staat tegenover dat de bijdrage vanuit het collectief door de partneralimentatie minder groot hoeft te zijn.
Klopt het dus dat het in zo’n situatie voor beide partijen daarom vrijwel altijd beter is om geen partneralimentatie af te spreken?
Als sprake is van een marginale druk van 100% of meer heeft de alimentatieontvanger geen financieel voordeel van de partneralimentatie. En de alimentatiebetaler heeft een financieel nadeel. In zo’n uitzonderlijke situatie is van het vanuit de ex-partners bezien financieel niet aantrekkelijk om partneralimentatie af te spreken.
Bent u het met de auteur eens dat deze financiële gevolgen groter worden naar mate de partneralimentatie hoger is dan 10.000 euro?
De marginale druk van de alimentatieontvanger daalt zodra inkomensafhankelijke regelingen zijn afgebouwd. Het effect wordt dan kleiner. Bij een marginale druk onder de 100% leidt iedere euro extra partneralimentatie tot een hoger netto inkomen van de alimentatieontvanger.
Als – en dat zal vaak het geval zijn – de marginale druk van de alimentatieontvanger hoger is dan het tarief waartegen de alimentatiebetaler de alimentatie mag aftrekken, leidt meer partneralimentatie voor de ex-partners gezamenlijk tot een lager netto inkomen. Hoe hoger de bijdrage van de draagkrachtige ex-partner, hoe lager de bijdrage aan de inkomensondersteuning vanuit de overheid.
Acht u de onder 2 en 3 geschetste conclusies juist en wenselijk? Zo nee, wat is het kabinet voornemens hiertegen te gaan doen?
Ik vind het wenselijk dat de draagkrachtige ex-partner indien nodig tijdelijk (sinds 2020 is dat gedurende maximaal vijf jaar) bijdraagt aan het levensonderhoud van de alimentatieontvanger. Dat lijkt me maatschappelijk ook te verkiezen boven een extra bijdrage vanuit de overheid. Als de ex-partner kan meebetalen aan het levensonderhoud van de alimentatieontvanger, is er minder noodzaak voor inkomensondersteuning vanuit de overheid.
Tegelijkertijd vind ik een marginale druk van 100% of meer niet wenselijk. Het kabinet neemt een aantal maatregelen om dit tegen te gaan. Zo wordt de eigen bijdrage voor de kinderopvang onafhankelijk van het inkomen. Ook zijn de afgelopen jaren stappen gezet om situaties met zeer hoge marginale druk te voorkomen, bijvoorbeeld door het vervangen van de harde afbouwgrens in de huurtoeslag door een geleidelijk traject. Ook na deze maatregelen kan de marginale druk echter zeer hoog zijn. Dat is een bekend gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is dat niet eenvoudig op te lossen zonder de inkomensondersteuning van lage en middeninkomens danig te verlagen of zonder een forse budgettaire consequenties. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is het u bekend dat mensen die hiermee te maken zouden kunnen krijgen zullen «vluchten» in nepschenkingen of tot kinderalimentatie herbenoemde partneralimentatie, om belastingvrij geld van de ene naar de andere partner te krijgen? Zo ja, wat is uw visie hierop? In hoeveel gevallen komt dit voor?
Het is mij niet bekend. In algemene zin zou ik dat niet wenselijk vinden. Het zou betekenen dat de alimentatieontvanger meer voordeel zou hebben van inkomensafhankelijke regelingen dan passend zou zijn gegeven de gezamenlijke draagkracht van beide ex-partners.
Wat is uw visie ten aanzien van de conclusie van de auteur dat partneralimentatie betalen enkel nog zinvol is als de ontvangende partij weinig of geen box 1-inkomen heeft (zoals loon of pensioen), en leeft van veel spaargeld (vermogen boven de toeslagengrenzen)? Of als de ontvanger in een buitenland woont waar partneralimentatie onbelast is?
Die conclusie deel ik niet. Partneralimentatie heeft niet als doel om te leiden tot een fiscaal voordeel voor de ex-partners gezamenlijk. Het heeft als doel dat de draagkrachtige ex-partner indien nodig tijdelijk bijdraagt aan de kosten van het levensonderhoud van de alimentatieontvanger.
Wat is uw visie ten aanzien van de conclusie van de auteur dat de wetgever daarom met deze regelgeving belastingconstructies uitlokt die over de rand van het toelaatbare zijn (fraus legis of zelfs valsheid in geschrifte)?
Ik onderken dat een dergelijk hoge marginale druk mensen kan aanzetten tot ongewenste gedragsreacties. Wetsovertredingen zijn uiteraard niet toegestaan. Ook binnen de wet zijn ongewenste gedragseffecten mogelijk. Een marginale druk van 100% betekent bijvoorbeeld ook dat meer uren werken niet loont. Dat kan ertoe leiden dat mensen minder uren gaan werken dan ze zouden doen bij een lagere marginale druk.
Wat is uw visie ten aanzien van de conclusie van de auteur dat de bizarre fiscale gevolgen van partneralimentatie aantonen hoezeer ons systeem is ontspoord in de afgelopen decennia?
Het klopt dat een dermate hoge marginale druk onwenselijk is. Het is een bekend onbedoeld gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is dat niet eenvoudig op te lossen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is het niet zo dat het achteraf bezien dus onjuist en onrechtvaardig is geweest om alimentatiebetalingen niet meer te mogen aftrekken tegen het toptarief, maar tegen een lager afzonderlijk aftrektarief dat bovendien het wettelijk stelsel nodeloos verder heeft gecompliceerd?
In het Regeerakkoord 2017 is als onderdeel van de invoering van een tweeschijvenstelsel de maatregel opgenomen om aftrekposten geleidelijk tegen maximaal het basistarief in aanmerking te nemen.3 De maatregel is in wetgeving omgezet in het Belastingplan 2019.4
Het tarief waartegen alimentatiebetaling mag worden afgetrokken is in het voorbeeld geen bepalende factor. Ook als de aftrek tegen het toptarief zou plaatsvinden, zou de partneralimentatie immers niet leiden tot een hoger netto inkomen voor de alimentatieontvanger.
Onderschrijft u de conclusie dat het prioriteit moet zijn dat het belasting- en toeslagenstelsel drastisch wordt hervormd? Zo ja, wat zijn de concrete voornemens daartoe?
Het belasting- en toeslagenstelsel is continue in verbouwing. In het Coalitieakkoord 2021 is de ambitie opgenomen om de toeslagen af te schaffen.5 In deze kabinetsperiode voert het kabinet aanpassingen door in de kinderopvangtoeslag en in de huurtoeslag. Daarbij wordt de eigen bijdrage voor de kinderopvang onafhankelijk van het inkomen. Dat zorgt voor een lagere marginale druk.
Dat de marginale druk in het huidige stelsel zeer hoog en soms zelfs hoger dan 100% kan zijn, is het gevolg van de stapeling van inkomensafhankelijke regelingen. Dat is een bekend onbedoeld gevolg van het huidige stelsel van belastingen en toeslagen. Helaas is dat niet eenvoudig (volledig) op te lossen en heeft elke hervorming bijeffecten. Er zou een grotere hervorming nodig zijn om dit effect te voorkomen die ofwel leidt tot het drastisch verminderen van de inkomensondersteuning aan lage en middeninkomens of gepaard gaat met zeer forse budgettaire gevolgen. Ook geldt dat aanpassingen leiden tot gevolgen voor de uitvoering.
Het bericht “Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND” |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat zijn momenteel de (gemiddelde) wachttijden bij de BelastingTelefoon?
De gemiddelde wachttijd bij de Belastingtelefoon in week 35 was 17 minuten. Eind juni – de periode waar het NOS-artikel aan refereert – lag de gemiddelde wachttijd rond de 20 minuten. De Belastingtelefoon werkt zowel voor de Belastingdienst als voor de dienst Toeslagen. De Douane heeft haar eigen telefoondienst, de BelastingTelefoon Douane, waar burgers en bedrijven met vragen terecht kunnen. Vanwege de samenloop van een groot aantal briefzendingen van de Belastingdienst en de dienst Toeslagen aan burgers en bedrijven en reacties die daarop volgden is piekdrukte bij de Belastingtelefoon ontstaan.
Wat zouden deze wachttijden idealiter moeten zijn?
De Belastingdienst heeft geen streefnormen geformuleerd op wachttijd, maar op bereikbaarheid (het percentage aangenomen gesprekken ten opzichte van het aantal aangeboden gesprekken, waarbij de streefnorm >90% is) en op klanttevredenheid. Uiteraard is het voor burgers en ondernemers ideaal indien de wachttijd zo kort mogelijk is. De Belastingdienst streeft er naar de wachttijden voor burgers en bedrijven zo kort mogelijk te houden.
Welke hinder ondervinden burgers en ondernemers momenteel van deze situatie?
Wanneer de Belastingtelefoon slecht bereikbaar is, leidt dit begrijpelijkerwijs tot ontevredenheid en onzekerheid bij burgers en ondernemers. Als vragen niet kunnen worden gesteld, bestaat het risico dat burgers en bedrijven niet helder hebben wat er van hen verwacht wordt. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maken we inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij onze steunpunten en balies. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
We houden bij welke vragen vaak gesteld worden en passen deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
We informeren intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is.
Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee we de mogelijkheid bieden teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Welke alternatieven, naast telefonische ondersteuning, zijn voorhanden voor burgers en bedrijven om geholpen te worden met hun (urgente) fiscale of douanegerelateerde kwesties?
De Belastingdienst en dienst Toeslagen kijken zorgvuldig naar hoe klantvragen zo goed mogelijk beantwoord kunnen worden via de digitale kanalen. Burgers en bedrijven die contact zoeken, worden via een nieuwe pagina op de website van de Belastingdienst («contact op maat») gewezen op alle mogelijkheden die er zijn om verder geholpen te worden. De opties voor persoonlijk contact zijn naast telefonie: de socialmediakanalen, ondersteuning via bibliotheken en maatschappelijke dienstverleners. Burgers en bedrijven kunnen ook langskomen bij een balie van de Belastingdienst of bij één van de ingerichte steunpunten. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
Telefonische vragen over douanegerelateerde kwesties worden niet beantwoord door de Belastingtelefoon maar door de Douane. Naast telefonische ondersteuning kunnen burgers en bedrijven informatie over en antwoorden op douanegerelateerde kwesties vinden op de website douane.nl. Vragen kunnen ook via sociale media gesteld worden aan de Douane. Daarnaast zijn er apps beschikbaar, zoals de Reisapp voor reizigers (waarin de mogelijkheid wordt geboden om via sociale media of telefonisch contact op te nemen) en de Accijnsapp (voor het melden van vermoedens van accijnsfraude). Daarnaast is er structureel overleg tussen koepels uit het bedrijfsleven en de Douane in het Overleg Douane Bedrijfsleven. Voor specifieke onderwerpen organiseert de Douane webinars voor bedrijven met de mogelijkheid om vragen te stellen.
Kunt u beschrijven wat momenteel de problemen zijn ten aanzien van het aantrekken en/of behouden van arbeidskrachten voor de Belastingdienst en Douane? Wat is ervoor nodig om dit effectief aan te pakken?
Naast uitvoering van reguliere taken hebben de Belastingdienst en de dienst Toeslagen te maken met uitbreiding en intensivering van taken, zoals herstel- en compensatieregelingen voor bijvoorbeeld toeslagen, box 3 en FSV. Dat leidt tot extra vraag op de toch al krappe arbeidsmarkt. De krappe arbeidsmarkt maakt de invulling van deze wervingsopgave dus moeilijker. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
De diensten zetten een breed scala aan wervingsactiviteiten in om personeel te werven en als aantrekkelijke en inclusieve werkgever continu zichtbaar te zijn. Naast het publiceren van vacatures wordt steeds meer gebruik gemaakt van bijvoorbeeld referral recruitment (werving via collega’s), sourcing (actief benaderen van kandidaten) en centrale wervingen. Aanvullend wordt het aanbieden van stage- en werkstudentplekken en starters- en traineefuncties geïntensiveerd.
Naast het aantrekken van nieuw personeel is behoud van personeel cruciaal. Daarom worden (nieuwe) medewerkers gevraagd naar hun ervaringen om ongewenste uitstroom te voorkomen.
De Douane ervaart dat het vervullen van met name specialistische functies moeizamer gaat. Ter versterking van de arbeidsmarktpositie van de Douane is er een arbeidsmarktstrategie ontwikkeld en vertaald in een creatief concept. Hiernaast ontwikkelt Douane een doelgroep/kanalen strategie die onder andere gericht is op de doelgroepen voor de moeilijker te vervullen functies. Juist om hier effect te sorteren werft de Douane anticiperend op uitstroom en worden moeilijk vervulbare functies (RA en IT-audit) standaard permanent opengesteld. Op dit moment wordt onderzocht of dit voor meer functies zou moeten gelden. Nieuwe medewerkers worden middels een onboardingsprogramma geïntroduceerd binnen de Douane.
Daarnaast zijn de interne doorgroeimogelijkheden voor medewerkers verbeterd door belemmeringen voor doorgroei weg te nemen. Voorbeelden daarvan zijn het laten vervallen van diploma-eisen bij vacatures en in plaats daarvan te kijken naar het werk- en denkniveau. Daarmee willen de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane medewerkers meer perspectief bieden en langer behouden.
In hoeverre zijn de werkwijze en de processen van die diensten hierdoor geraakt? Welke zaken krijgen prioriteit en welke activiteiten lijden hieronder?
Prioritering bij de Belastingdienst leidt tot complexe afwegingen. Hierin hebben werkzaamheden zoals het arrest over box 3, herstel FSV en de inning van de coronaschulden grote prioriteit. Werkzaamheden waar wet- en regelgeving aan ten grondslag ligt, zoals het behandelen van bezwaren, hebben ook prioriteit. Dit geldt ook voor de (implementatie van) EU-regelgeving waaraan Nederland gehouden is.
De consequentie is dat minder capaciteit beschikbaar is voor activiteiten waarvoor de Belastingdienst kan kiezen die uit te voeren. Dit betreft toezicht (die niet aan wet- en regelgeving verbonden is) en vernieuwing van de processen. In de stand-van-zakenbrief2 heb ik, Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit & Belastingdienst, opgenomen dat ik u in het najaar nader zal informeren over het niveau van toezicht. Ook raakt het de dienstverleningsprocessen van de Belastingdienst.
Ik wil transparant zijn over de afwegingen die worden gemaakt. Daarom heb ik in de Beleids- en Uitvoeringsagenda3 een schematisch overzicht van mijn ambities en de elementen waartegen deze gewogen moeten met u gedeeld.
Om u zo goed mogelijk mee te nemen in de afwegingen die ik maak, wil ik u in de aanloop naar het Belastingplan en het Jaarplan 2023 Belastingdienst meer inzicht bieden in de keuzes die in de uitvoering nodig zijn om de ambities te realiseren. In de parameterplusbrief (bijlage bij het Belastingplan) ben ik uitgebreider ingegaan op de effecten voor de uitvoering voor de Belastingdienst en de dienst Toeslagen. In de Jaarplannen 2023 wordt met concrete plannen aangegeven hoe de Belastingdienst respectievelijk de dienst Toeslagen de uitvoeringsambities willen gaan realiseren.
Bij de Douane vormt de krappe personele bezetting nú nog geen risico voor de continuïteit van het primaire proces, maar heeft – gezien het mogelijke risico in de toekomst- nadrukkelijk de aandacht.
Kunt u reflecteren op het bovengemiddeld ziekteverzuim bij die diensten? Welke hoofdoorzaken zijn hiervoor aan te wijzen? Welke maatregelen zijn of worden getroffen om dit aan te pakken?
Zowel de Belastingdienst, de dienst Toeslagen als de Douane, hebben te maken met een stijgende trend van het ziekteverzuim. Dit ziekteverzuim heeft zijn oorzaken in werkdruk, mentale gezondheidsklachten en de gevolgen van COVID 19. De aanpak van ziekteverzuim is complex en het verzuim is in sommige situaties moeilijk beïnvloedbaar. Om hier beter inzicht in te krijgen worden er meerdere keren per jaar verzuimanalyses uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze verzuimanalyses worden (extra) interventies ingezet gericht op de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Zoals de inzet van extra personeel ter vermindering van de werkdruk en het aanbieden van vitaliteitsinterventies, zoals een vitaliteitcheck en coaching, die medewerkers zelf (preventief) kunnen inzetten. Dit draagt ook bij aan het behouden van medewerkers.
De Douane maakt gebruik van het model «Huis van Werkvermogen», dat de factoren beschrijft die invloed hebben op het werkvermogen van werknemers. Hierbij komen drijfveren & cultuur, werk & leiderschap, vitaliteit & gezondheid en loopbaan & ontwikkeling aan bod. Omdat er meerdere factoren kunnen spelen bij ziekteverzuim, is het van belang dat de verschillende dimensies/verdiepingen in balans zijn.
Door naar het grotere geheel te kijken is er meer aandacht voor de preventieve kant van ziekteverzuim. In het kader van duurzame inzetbaarheid worden teamleiders bijvoorbeeld getraind om gerichter in te zetten op verzuimpreventie. Daarnaast wordt ingezet op preventie middels een vitaliteitscheck waarbij medewerkers zelf aan de slag kunnen met hun vitaliteit.
Volgens het bericht heeft o.a. de Douane met name moeite met het vullen van functies met een specifiek profiel (gespecialiseerde juridische, digitale en financiële functies). Geldt dit ook voor de Belastingdienst? Wat is het plan van aanpak van die diensten om deze specialisten te werven (en te behouden)?
De Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane merken de schaarste en krapte op de arbeidsmarkt. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
Wat betreft de aanpak voor werving en behoud van deze groepen: zie de beantwoording op vraag 6.
Hoeveel extra mensen zijn nodig voor de box 3-uitspraak en de nasleep van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarvoor volgens het artikel bij de Belastingdienst de meeste vacatures openstaan? Hoe zullen deze worden geworven en op welke termijn verwacht u dat deze zullen zijn geworven? Wat betekent dit voor de tussenliggende periode?
Uit de uitvoeringstoets voor de werkzaamheden box 3 blijkt dat met de huidige aannames er incidenteel 495 fte benodigd zijn, verspreid over de jaren 2022 tot 20254. Naar verwachting zal het zwaartepunt van de werkzaamheden liggen op de jaren 2022 en 2023 voor wat betreft het behandelen van burgerreacties op het herstel. Voor de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen zijn 1.179 fte aan de slag (juni 2022). Dit zal naar verwachting oplopen tot circa 1.900 fte tot in 2023. Hierover wordt de Tweede Kamer elk kwartaal in de Voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen de stand van zaken geschetst.
In de uitvoeringstoets voor het herstel box 3 wordt aangegeven dat de exacte gevolgen afhankelijk zijn van de omvang van het aantal reacties van burgers naar aanleiding van het rechtsherstel. Met Prinsjesdag is de overbruggingswetgeving voor box 3 ingediend. Dit wetsvoorstel is voorzien van een uitvoeringstoets waarin nader is ingegaan op de benodigde capaciteit voor deze werkzaamheden5.
De werving en opleiding van nieuw vast personeel en inhuur en opleiding van uitzendkrachten en ander personeel kost tijd. Dit kan leiden tot vertraging in de behandeling van bezwaarschriften, verzoeken en beroepschriften, verminderde bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en verdringing van toezichtwerkzaamheden.
In de elfde Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen van 15 juli jl. is beschreven dat door de herijking en de komst van nieuwe regelingen een uitbreiding van het werknemersbestand van in juni 1.179 fte naar uiteindelijk circa 1.900 fte doorlopend tot in 2023 wordt verwacht6. De werving van nieuwe medewerkers vindt nog altijd plaats in een periode waarin de arbeidsmarkt zeer krap is en voorlopig krap blijft. Ook vraagt de werving veel van de wendbaarheid en flexibiliteit van de mensen binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), terwijl de hulp aan gedupeerde ouders te allen tijde door dient te blijven gaan.
Hoe wordt geanticipeerd op het feit dat een groep mensen de komende jaren met pensioen gaat? Hoe groot is deze groep bij de diensten?
Met behulp van meerjarige personeelsplannen is de pensioenuitstroom in beeld gebracht. Deze inzichten worden verwerkt in de opleidings- en wervingsplannen en daaraan gekoppelde activiteiten. Op het moment wordt tot en met 2030 voor de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane een totale pensioenuitstroom verwacht van ca. 9.400 fte. Zie het antwoord op vraag 6 voor de wervings- en opleidingsinspanningen die o.a. naar aanleiding van de pensioenuitstroom worden uitgevoerd.
Het bericht 'Advocaat-generaal: verplichte eHerkenning bij belastingaangifte mag' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat zijn de consequenties voor ondernemers als de Advocaat-generaal wordt gevolgd door de Hoge Raad?1 En wat als de Hoge Raad dat niet doet?
De vraag gaat over de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad naar aanleiding van de vordering tot het instellen van cassatie in het belang van de wet van Advocaat-Generaal Niessen (de AG) van 10 juni 2022, ECLI: NL:PHR:2022:553. Met zijn vordering beoogt de AG dat de Hoge Raad zich in het algemeen belang uitspreekt over de wettelijke basis voor het verplichten van bepaalde belasting- en inhoudingsplichtigen om eHerkenning aan te schaffen bij een commerciële partij voor het doen van aangifte voor bepaalde (zakelijke) belastingmiddelen. De AG betoogt dat deze wettelijk basis bestaat en vordert daarom vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:394.
Zonder op enige wijze vooruit te willen lopen op het arrest van de Hoge Raad is het beoogde gevolg van de vordering van de AG dat alsnog duidelijkheid komt over de wettelijke basis voor het verplichte gebruik van eHerkenning. Dat deze duidelijkheid er mogelijkerwijs komt, juich ik toe.
Hoe bereidt het kabinet zich voor op die mogelijke uitkomsten?
Zoals gezegd wil ik op geen enkele wijze vooruitlopen op het arrest van de Hoge Raad. Wel heb ik al eerder aangegeven van mening te zijn dat er een toereikende wettelijke basis is voor het verplichte gebruik van eHerkenning. De AG komt eveneens tot deze conclusie. Het kabinet houdt daarom vooralsnog vast aan de overheidsbrede lijn van het gebruik van eHerkenning als authenticatiemiddel. Dit ook omdat eHerkenning nog steeds het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG en Verordening (EU) nr. 910/2014 (eIDAS-verordening) en daarmee voldoende bescherming van persoonsgegevens biedt. Dit laat onverlet dat ook nog steeds ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang», zoals u ook in mijn antwoord op vraag 8 kunt lezen.
Welke voorbereidingen worden op dit punt door de Belastingdienst getroffen?
In antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Worden tijdelijke (overgangs-)maatregelen getroffen?
In antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen het bezwaar van veel ondernemers, met name mkb-ers, dat zij niet zouden moeten worden verplicht tot het maken van (extra) kosten bij commerciele aanbieders om belasting te kunnen betalen?
EHerkenning biedt niet alleen toegang tot portalen van de Belastingdienst, maar het gebruik is ook verplicht bij de digitale communicatie met andere overheidsinstellingen, zoals het UWV en bij een groeiend aantal commerciële dienstverleners. Met het gebruik van eHerkenning krijgen ondernemers voldoende bescherming van hun persoonsgegevens.
Op de vraag hoe het kabinet aankijkt tegen de bezwaren van veel ondernemers dat zij verplicht worden (extra) kosten te maken om belasting te kunnen betalen, benadruk ik dat men alleen verplicht is eHerkenning te gebruiken als men zelf aangifte doet. Ik kan mij voorstellen dat ondernemers liever geen kosten maken voor de aanschaf van eHerkenning. In mijn antwoord op vraag 7 beschrijf ik hoe ondernemers onder bepaalde voorwaarden gecompenseerd kunnen worden voor de aanschaf van eHerkenning.
Is en blijft hier coulance (bijvoorbeeld het openhouden van het oude portaal?) ten aanzien van deze ondernemers?
Vanaf 2022 doen ondernemers aangifte voor de omzetbelasting via het nieuwe portaal MijnBelastingdienstZakelijk, een fiscaal dienstverlener of commerciële software. (Alleen) voor het gebruik van MijnBelastingdienstZakelijk moet eHerkenning aangeschaft worden. Voor de aangifte over het eerste kwartaal van 2022 kregen ondernemers tijdens het tijdvak zelf en de aangifteperiode toegang tot het oude portaal, wanneer zij meldden de overstap naar het nieuwe portaal nog niet te kunnen maken. Voor de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2022 krijgen ondernemers alleen hernieuwd toegang tot het oude portaal bij het beëindigen van de onderneming of bij calamiteiten zoals overlijden, brand en overstroming. Dit in antwoord op de vraag van de heer Idsinga of er in de toekomst coulance zal zijn ten aanzien van ondernemers.
Hoe worden ondernemers nu en in de toekomst gecompenseerd voor deze (mogelijk) aanvullende kosten?
Om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer, dat het inlogmiddel waarmee belastingaangifte moet worden gedaan kosteloos moet zijn, heeft de Belastingdienst samen met het Ministerie van BZK en de eHerkenningsleveranciers een compensatieregeling opgesteld (Beleidsregel compensatie inloggen belastingaangifte). Op aanvraag wordt maximaal één keer per kalenderjaar een compensatie verstrekt aan een aanvrager die 1) eHerkenning uitsluitend gebruikt voor het doen van belastingaangifte, 2) hiertoe het specifieke Belastingdienst eHerkenning inlogmiddel heeft aangeschaft, en 3) niet op andere wijze belastingaangifte kan doen. Deze compensatie bedraagt € 24,20 per kalenderjaar, hetgeen gelijk is aan het bedrag waartegen eHerkenning bij de goedkoopste aanbieder aangeschaft kan worden. Daarnaast heeft de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wet digitale overheid de Staatssecretaris van BZK middels de motie Van der Molen opgeroepen om de mogelijkheden voor een publiek middel te onderzoeken als alternatief naast eHerkenning. De Staatssecretaris van BZK heeft de uitvoering van deze motie ter hand genomen. De compensatieregeling zal worden verlengd totdat er een publiek middel beschikbaar is als alternatief naast eHerkenning.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van gratis inlogmethoden vanuit de overheid?
Ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang». Zij verwacht deze in het najaar naar u te sturen.
Het bericht 'Belastingadviseurs kritisch: veel zoekgeraakte post bij de fiscus; e-mailen niet mogelijk' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Belastingadviseurs kritisch: veel zoekgeraakte post bij de fiscus; e-mailen niet mogelijk»?1
Ja.
Hoe kan het dat brieven en poststukken, zelfs wanneer deze aangetekend zijn verstuurd, zoekraken bij de Belastingdienst? Bent u het ermee eens dat dit, op zijn zachtst gezegd, onwenselijk is?
Het is inderdaad een onwenselijke situatie dat post zoekraakt of met vertraging wordt behandeld. De exacte omvang van dit probleem kan echter niet worden vastgesteld. Alle binnenkomende post gaat over bijna tien miljoen brieven per jaar, die verspreid over tientallen locaties van de Belastingdienst binnenkomen. Er is geen centraal registratiesysteem waarin alle binnenkomende post wordt ingeboekt. De centraal binnengekomen post wordt grotendeels gedigitaliseerd en aangeboden aan diverse binnen de Belastingdienst beschikbare behandelsystemen, zoals die voor bezwaarschriften.
Mogelijke oorzaken voor het (tijdelijk) zoekraken zijn divers en hebben onder meer verband met onjuiste bezorging, onvolledige adressering, uitgestelde verwerking, interne distributie en onvolledige bekendheid met de werkwijze bij verschillende onderdelen. Aangetekende brieven worden na digitalisering verwerkt als reguliere post en zijn in het systeem niet te herleiden als aangetekend. Om die reden lopen binnen de Belastingdienst verschillende initiatieven (vastgestelde formulieren met juiste voor ingevulde adressering, specifieke kenmerken voor classificatie en koppeling aan bestaande dossiers zoals beconnummers, voorkomen van verzamelbrieven met meerdere onderwerpen in één envelop, etc.) om het zoekraken te voorkomen en de interne distributie en communicatie hieromtrent te verbeteren. Er loopt daarnaast overleg met de betrokken externe partijen (o.a. fiscaal dienstverleners) en de Belastingdienst biedt handreikingen (zoals een contactkaart met te gebruiken adressen, gewenste vorm en inhoud van poststukken, voorlichting over interne procedure, etc.) om zoekraken of vertraging in de behandeling te voorkomen en te beperken. Ik verwijs hierbij tevens naar eerdere antwoorden op Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht Voorstel: Track & Trace voor de Belastingdienst.2
Welke fiscale en/of formeel rechtelijke gevolgen kan dit zoekraken van stukken voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst hebben? Hoe omvangrijk zijn deze gevolgen? Wat gaat u eraan doen om deze problemen op te lossen en naar de toekomt toe zoveel mogelijk te voorkomen?
De belangrijkste formeelrechtelijke gevolgen bij het zoekraken van stukken kunnen zich voordoen bij stukken die binnen een bepaalde termijn bij de Belastingdienst moeten worden ingediend, zoals een aangifte of een bezwaarschrift. In dat geval kan een discussie ontstaan over of het stuk (tijdig) is ingediend. In deze gevallen verplicht de wet de Belastingdienst echter een ontvangstbevestiging te zenden, zodat duidelijk is dat het stuk door de Belastingdienst is ontvangen en op welk moment zodat geen discussie hierover kan ontstaan. Bovendien is het in deze gevallen mogelijk om het stuk digitaal in te dienen.
Klopt het dat het verzenden van e-mails nog niet formeel geregeld is bij de Belastingdienst? Zo ja, waarom niet en zou dit niet wenselijk zijn?
Het gebruik van e-mail is formeel geregeld via het besluit fiscaal bestuursrecht.3
Het versturen van e-mails door of namens belastingplichtigen kan risico’s met zich meebrengen, doordat er geen zekerheid is dat een e-mail bij de bedoelde ontvanger en in een veilige digitale omgeving aankomt. Daarom kan niet in alle situaties met de Belastingdienst gemaild worden. Op de website van de Belastingdienst is aangegeven wanneer verantwoord gecommuniceerd kan worden via e-mail.4
De Belastingdienst verkent de verdere mogelijkheden voor het gebruik van e-mail en/of alternatieven voor het digitaal uitwisselen van informatie. Bij een dergelijke oplossing is het randvoorwaardelijk dat er zekerheid is over de veilige aflevering van het digitale bericht.
Wordt er aan gewerkt om dit digitale verkeer op korte termijn formeel mogelijk te maken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is formeel mogelijk om in bepaalde situaties via e-mail met de Belastingdienst te communiceren.
Erkent u het belang van bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Belastingdienst? Waarom hebben belastingadviseurs die werkzaam zijn voor het MKB minder snel een vast contactpersoon vergeleken met belastingadviseurs die werkzaam zijn voor grote bedrijven? Kunt u toezeggen dit te gaan adresseren en ervoor zorgen dat belastingadviseurs voor het MKB sneller/vaker een vast contactpersoon krijgen?
Ja, ik erken het belang van een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Belastingdienst. Het versterken hiervan past ook binnen mijn ambities om de dienstverlening van de Belastingdienst te verbeteren zoals beschreven in de Meerjarenvisie Belastingdienst 2020–2025.5
Het toezicht van de directie Grote Ondernemingen op de grootste 8.500 organisaties van Nederland gebeurt via individuele klantbehandeling. Het gevolg is dat deze organisaties een vaste contactpersoon binnen de Belastingdienst hebben. Als deze grote organisaties zich laten vertegenwoordigen door een belastingadviseur kan deze ook gebruik maken van deze vaste contactpersoon.
De directie Midden- en Kleinbedrijf (MKB) kent een doelgroep van ongeveer 3,1 miljoen MKB- bedrijven. Deze doelgroep is te groot voor een individuele klantbehandeling. Een groot deel van deze MKB-bedrijven laat zich ondersteunen door één van de ruim 20.000 fiscaal dienstverleners (FD’s).
Voor deze FD’s zijn er diverse contactmogelijkheden beschikbaar. De Belastingdienst heeft convenanten gesloten met individuele organisaties, (koepel)organisaties van fiscaal intermediairs en brancheorganisaties die werkzaam zijn in het midden- en kleinbedrijf. FD's met een convenant Horizontaal Toezicht (HT) hebben een vast contactpersoon in de vorm van een relatiebeheerder. FD’s zonder een convenant HT kunnen voor één-op-één contact gebruik maken van de accountmanagers van de FD-teams die op elk MKB-kantoor beschikbaar zijn.
Additionele interactie voor FD's wordt geboden via de Helpdesk Intermediairs waarbij bellende FD's met beconnummer met voorrang geholpen worden en een Forum FD waar 21.657 (status medio mei 2022) leden op zijn aangesloten. Op het Forum FD staat een contactkaart die FD’s kunnen gebruiken om het juiste kanaal te vinden bij de Belastingdienst voor hun vragen of voor het verkrijgen van informatie. Op deze kaart staan ook de e-mailadressen opgenomen om in contact te komen met de accountmanagers van de FD-teams.
Verder is er sinds december 2021 een Meldpunt FD voor spoedeisende situaties die ogenschijnlijk niet langs de gebruikelijke kanalen tot een passende oplossing leidt. Het Meldpunt FD is – net zoals de contactkaart – een activiteit die voortkomt uit het programma Meerjarenplan FD. Het programma heeft primair tot doel de samenwerking tussen FD's en de Belastingdienst in co-creatie te versterken. Bereikbaarheid is het eerste thema dat binnen dit programma is opgepakt. Samen met FD's zijn/worden activiteiten uitgewerkt die de bereikbaarheid verbeteren. De vijf grote beroeps- en koepelorganisaties FD, waaronder het Register Belastingadviseurs (RB) en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), spelen bij deze co-creatie een prominente rol.
De adviseurs tonen zich volgens het bericht onverminderd kritisch over de verharding in de relatie met de Belastingdienst. Herkent u deze verharding? Zo ja, wat is hiervan de reden? Is dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat zouden partijen moeten doen om deze relatie te verbeteren? Wat gaat u daar aan doen?
Signalen over het gevoel dat er verharding optreedt in de relatie tussen Belastingdienst en FD zijn vanuit de beroeps- en koepelorganisaties FD en het landelijk Intermediairpanel in de voorbije periode vaker gedeeld. Desgevraagd geven FD’s in de dialoog met de Belastingdienst aan dat zij ervaren dat de Belastingdienst in de uitvoering strakker stuurt op de formele procesregels. Onderdeel van de eerdergenoemde Meerjarenvisie is dat de Belastingdienst burgers en bedrijven centraal stelt. Daarbij geldt als uitgangspunt een basis van vertrouwen. Vertrouwen in burgers en bedrijven, maar ook vertrouwen in hun belastingadviseur. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij dat vertrouwen in mindere mate aanwezig is in de verhouding Belastingdienst, belastingplichtige en/of belastingadviseur. Er wordt dan door partijen eerder teruggegrepen op het formele (proces) recht. Dit neemt de laatste jaren toe in de fiscale uitvoeringspraktijk. Het is belangrijk dat er (ook) in die situaties waarin het risico op verharding zich voordoet persoonlijk contact blijft bestaan. Dat vergt een inspanning van de Belastingdienst, maar ook van de belastingplichtige en/of zijn of haar belastingadviseur. De inspanning die ik op dit punt wil plegen is de Belastingdienst te vragen aandacht te besteden aan dit bericht en dit te bespreken in de reguliere overleggen die plaatsvinden tussen de Belastingdienst en de (koepels van) FD’s. Aan de hand van concrete casussen kan dan eventueel besproken worden waar die verharding zich voordoet en wat daarvan de oorzaak is om daarvan te kunnen leren.
Klopt het dat de Belastingdienst veelal hogere boetes oplegt dan in het verleden? Bent u het ermee eens dat sommige boetes niet in verhouding staan tot het verzuim? Wat is uw zienswijze ten aanzien het ontbreken aan de menselijke maat in deze context? Hoe kijkt nu naar de mogelijkheid om (meer) fiscale mediation toe te passen voor dergelijke en andere fiscale disputen?
De Belastingdienst kan verzuimboeten opleggen tot een in de wet bepaald maximumbedrag. Wanneer en tot welk bedrag een verzuimboete in beginsel wordt opgelegd is bepaald in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Deze standaardbedragen zijn in recente jaren niet verhoogd. Daarnaast heb ik geen aanwijzingen dat de inspecteur vaker hogere boetes oplegt dan volgt uit het BBBB. De mening van de NOB en het RB dat er hogere boetes worden opgelegd dan in het verleden kan ik daarom moeilijk plaatsen.
Eerder heeft het lid Van Weyenberg onder meer tijdens het Algemeen Overleg van 25 september 2019 een vraag gesteld over strikte wetgeving over verzuimbeboeting. Toen is aangegeven dat uw Kamer schriftelijk zou worden geïnformeerd over het verzuimboetebeleid.6 In het Algemeen Overleg van 4 maart 2020 heeft het lid Van Weyenberg zijn vraag herhaald.7 In de brief met deze informatie zal verder worden ingegaan op de functie en het doel van de verzuimboete en de grondslag en beginselen bij het verzuimboetebeled. In deze brief wordt daarnaast ingegaan op de geluiden die uit de samenleving zijn gekomen over het verzuimboetebeleid. Omdat het in deze brief gaat om een brede uiteenzetting van het verzuimboetebeleid, verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag graag naar deze brief die na het reces wordt verwacht.
Kunt u uitgebreid reflecteren op het geconstateerde beperkte (en/of afnemende?) enthousiasme en draagvlak voor Horizontaal Toezicht?
HT bestaat sinds 2005 en is bedoeld voor ondernemingen en FD’s die zichtbaar en structureel uit zichzelf de fiscale regels willen en kunnen naleven. De Belastingdienst past zijn toezicht hierop aan. HT kent twee varianten, individuele convenanten met ondernemingen en convenanten via FD’s. In 2005 zijn de eerste individuele handhavingsconvenanten gesloten met grote ondernemingen en in 2008 is het eerste convenant gesloten met een koepel van FD’s. Met de invoering van HT liep Nederland voorop met deze aanpak binnen het fiscale toezicht. In de eerste jaren stond HT vooral in het teken van normalisering van soms vastgelopen verhoudingen en het mogelijk maken van werken in de actualiteit. In de jaren daarna heeft HT zijn plek binnen de toezicht- en handhavingsstrategie gekregen. Sinds de invoering van HT in 2005 is de werkwijze niet wezenlijk veranderd, maar de (fiscale) wereld daaromheen wel. HT bewoog in de praktijk slechts beperkt mee met maatschappelijke, politieke en beleidsmatige ontwikkelingen, zowel nationaal als internationaal, hetgeen ook tot kritiek leidde bij FD’s.
Dat heeft in 2018 geleid tot het besluit om HT door te ontwikkelen. Deze doorontwikkeling is in de jaren 2018 en 2019 in nauw overleg met de branche-, beroeps- en koepelorganisaties vormgegeven. Daarbij zijn eerder opgekomen verbetersuggesties die onder meer afkomstig waren van het vorige onderzoek naar de relatie tussen Belastingdienst en FD’s van de NOB en het RB meegenomen. In het Jaarplan 2020 van de Belastingdienst8 zijn de belangrijkste wijzigingen voor het HT opgenomen. De implementatie van de wijzigingen als gevolg van de doorontwikkeling HT is weliswaar in 2020 gestart maar het neemt – mede vanwege overgangsregelingen voor individuele convenanten – naar verwachting een aantal jaren voordat alle wijzigingen volledig doorgevoerd zijn.
De wijzigingen hebben met name voor grote organisaties tot gevolg dat minder organisaties in aanmerking komen voor een individueel convenant. Middelgrote organisaties kunnen vanaf 2020 alleen via een convenant met een fiscaal dienstverlener participeren in horizontaal toezicht. Met de grootste 100 bedrijven wordt ook geen individueel convenant meer gesloten. Voor deze bedrijven wordt een individueel toezichtplan opgesteld, waarin wordt beoordeeld in hoeverre met de bedrijven kan worden samengewerkt volgens de uitgangspunten van horizontaal toezicht. Voor de overige grote organisaties geldt dat de voorwaarden voor een individueel convenant zijn verduidelijkt en strikter gemaakt, in lijn met internationale ontwikkelingen en ontwikkelingen op het gebied van corporate governance. Voor een aantal organisaties zijn de nieuw geformuleerde voorwaarden (nog) niet haalbaar. Dit alles maakt dat het aantal grote organisaties met een individueel convenant afneemt. We zien daarnaast wel dat veel grote organisaties de uitgangspunten van horizontaal toezicht toepassen, doordat zij werken aan hun Tax Control Framework en tax governance codes onderschrijven, zoals de onlangs door VNO/NCW gepubliceerde code en de internationale Global Reporting Initiative (GRI) 207.9
Omdat de enquête van NOB-RB eind 2021 is afgenomen is het mogelijk dat de leden nog geen of weinig ervaring hebben opgedaan met de nieuwe werkwijzen. De eerste geluiden over de doorontwikkeling van HT zijn niet negatief en de wijzigingen hebben gezorgd voor hernieuwde interesse van een aantal beroepsverenigingen en ook een aantal grote FD’s. Ik wacht dan ook met belangstelling het volgende onderzoek van de NOB en het RB af.
Erkent u ten aanzien van Horizontaal Toezicht dat beoogde voordelen voor belastingplichtigen niet uit de verf komen en de methode eerder kostenverhogend dan -verlagend werkt? Zo ja, welke verbeteringen kunnen worden getroffen?
Bij HT via FD’s past de Belastingdienst zijn toezicht aan op het werk dat de FD voor zijn klant (de onderneming) doet en past zijn toezicht daarop aan. Het uitgangspunt bij HT is dat de FD namens de onderneming tijdig een convenantaangifte indient. De basis hiervoor ligt in de houding en het gedrag (vertrouwen, begrip en transparantie) van zowel de onderneming als de FD en het interne kwaliteitssysteem van de FD. Daarnaast worden relevante fiscale standpunten die tot verschil van inzicht kunnen leiden, door de FD met de Belastingdienst afgestemd voordat de aangifte wordt ingediend (vooroverleg).
In de praktijk hoeft een aangifte ingediend onder HT niet duurder te zijn, omdat de Belastingdienst geen extra kwaliteitseisen stelt. Overigens berekenen de meeste deelnemende FD’s dan ook geen hogere prijs voor een aangifte die onder HT wordt ingediend.
Bij aangiften die onder HT worden ingediend is het toezicht aangepast. Er hoeven minder vaak vragen gesteld te worden of boekenonderzoeken uitgevoerd te worden, hetgeen kostenbesparend voor de belastingplichtige is. Zo wordt een teruggaaf omzetbelasting onder HT in beginsel zonder vragen afgehandeld en zeer snel uitgekeerd. In het geval dat een bijzondere gebeurtenis in het bedrijf leidt tot een fiscaal standpunt kan dit leiden tot vooroverleg. Vooroverleg werkt kostenverhogend voor belastingplichtige. Sommige FD’s geven aan dat het «verplichte» vooroverleg naar hun mening betekent dat zij op de stoel van de inspecteur moet gaan zitten. Daar staat tegenover dat verzoeken om vooroverleg onder HT over het algemeen zo snel mogelijk worden afgewikkeld, omdat ook hierbij vertrouwd kan worden op de feiten zoals deze door de FD worden aangeleverd. Dit voorkomt meestal het opvragen van stukken en andere toezichtinterventies achteraf.
Wat is uw toekomstvisie rondom het instrument Horizontaal Toezicht? Wat is er geleerd van de afgelopen jaren dat dit instrument in gebruik is? Op welke onderdelen zijn herijkingen/aanpassingen nodig?
Als onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie stimuleert de Belastingdienst ondernemers en FD’s tot deelname aan een convenant in het kader van HT. Onderdeel van de uitvoerings- en handhavingsstrategie is dat we het toezicht zoveel mogelijk afstemmen op het gedrag van belastingplichtigen. Waar het HT vanaf de invoering in 2005 tot de doorontwikkeling uit 2019 minder onderscheid maakte bij de verschillende werkzaamheden die FD’s verrichten is dat anders na de doorontwikkeling van HT. Het doel van de doorontwikkeling is om de plaats van HT in het handhavingsbeleid van de Belastingdienst te preciseren en om het proces van HT richting ondernemingen en FD’s te verduidelijken, zodat het past bij de huidige tijd.
Bij de individuele convenanten bij grote ondernemingen wordt in de doorontwikkeling een onderscheid gemaakt naar verschillende categorieën grote organisaties en zijn alle organisaties opnieuw ingedeeld met een bijpassende vorm van HT. Vanaf de implementatie in 2020, wordt dan ook meer aangesloten bij de kenmerken van grote ondernemingen en verschillen in werkzaamheden die de fiscaal dienstverleners voor hun klanten verrichten.
Alle aanpassingen zijn vastgelegd in de nieuwe Leidraden («Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen» aangevuld met de «Good Practices Fiscale Beheersing», maart 2021 en update december 202110 en «Leidraad Horizontaal Toezicht Fiscaal dienstverleners» september 202111). Mijn verwachting is dat deze wijzigingen beter aansluiten bij de huidige tijd en werkwijze van zowel de ondernemingen, de FD’s als de Belastingdienstdienst. Uiteraard blijft de Belastingdienst in gesprek met de deelnemers aan het HT om aan te kunnen blijven sluiten bij maatschappelijke en fiscale ontwikkelingen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Vertrek DSM is signaal voor politiek' |
|
Pim van Strien (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vertrek DSM is signaal voor politiek»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het in het bericht genoemde negatieve sentiment in de samenleving en politiek ten aanzien van het grote bedrijfsleven?
In toenemende mate wordt van bedrijven verwacht dat ze positief bijdragen aan de samenleving en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ik merk echter ook dat de toon richting bedrijven – met name de grote, internationale bedrijven – de afgelopen jaren is verhard. Deze toon is niet altijd terecht. Ik vind het mijn rol om ook voor het bedrijfsleven te gaan staan en waardering uit te spreken wanneer deze waardering op zijn plaats is. Dat is vaak het geval. Het innovatievermogen van het bedrijfsleven is essentieel om transities (verduurzaming, digitalisering, circulariteit) te versnellen en daarmee bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan. Multinationals zijn goed voor 70% van de private R&D-uitgaven dus juist daar zit de innovatiekracht die belangrijk is voor sterke Nederlandse (kennis)ecosystemen. Zie de rol die grote bedrijven spelen in Wageningen op voedsel, in Brainport op halfgeleiders en in Rotterdam rond de energietransitie. De samenleving heeft het bedrijfsleven dus hard nodig om die opgaven te realiseren en zo onze brede welvaart nu en in de toekomst op peil te houden. De bijdrage van het bedrijfsleven wordt daarbij soms te zeer als een gegeven gezien.
Deelt u daarbij de mening dat dit sentiment zou kunnen veranderen indien er meer transparantie en communicatie zou zijn omtrent de financiële en niet-financiële bijdrages van het bedrijfsleven aan de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat gaat het kabinet daar aan doen? Ziet u (daarnaast) andere oplossingen?
Ik denk dat het goed en belangrijk is dat bedrijven meer communiceren over hun rol en bijdragen aan onze samenleving. Naast dat ze zorgen voor banen en welvaart zie ik vele mooie voorbeelden van bedrijven die hard werken aan innovaties om te verduurzamen en van bedrijven die komen met slimme oplossingen om de transities te versnellen. De trekkende rol van (grote) bedrijven is vaak essentieel voor de verdere ontwikkeling van sterke Nederlandse (kennis)ecosystemen. Hier heeft heel Nederland profijt van. Ik juich het toe wanneer bedrijven hiermee actief naar buiten treden, voor zover ze dat nog niet doen. Ik moedig dit ook altijd aan in mijn contacten met het bedrijfsleven.
Voor hoeveel directe en indirecte (denk aan toeleveranciers, zoals mkb, etc.) banen zorgen multinationals die in Nederland zijn gevestigd?
Volgens onderzoek van het CBS uit 20182 genereerden multinationals in 2016 ruim 30 procent van de 635 miljard euro aan toegevoegde waarde en was het directe belang van internationale bedrijven in de werkgelegenheid 1,5 miljoen voltijdsbanen. Deze multinationals zijn indirect te relateren aan 872.000 voltijdsbanen, deels ook bij het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel. Daarnaast zijn deze bedrijven goed voor 70% van de private R&D-uitgaven in Nederland.
Wat is het directe en indirecte aandeel van multinationals aan de Nederlandse economie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de niet-financiële bijdrage van multinationals aan de Nederlandse samenleving (bijvoorbeeld op het gebied van verduurzaming, vergroening, etc.)?
Om ervoor te zorgen dat Nederland ook in de toekomst een fijn land is om in te leven, is de bijdrage van multinationals essentieel. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat zij bovengemiddeld veel investeren in onderzoek en innovatie. Ook hebben ze de massa en schaal om snel sprongen te maken in de grote transities (verduurzaming, digitalisering en circulariteit). Daarbij hebben deze multinationals een belangrijke, vaak trekkende, rol in de ontwikkeling en versterking van Nederlandse ecosystemen. Het Nederlandse mkb en kennisinstituten profiteren mee van deze sterke ecosystemen, via kennisdeling en omdat het mkb vaak als toeleverancier fungeert voor deze multinationals. De afgelopen jaren hebben we ook gezien hoe multinationals door productie en ontwikkeling van bepaalde strategische goederen, bijvoorbeeld medicijnen en microchips, zorgen dat Nederland minder afhankelijk is van andere landen. Zeker in de wereld van vandaag, waarin geopolitieke spanningen oplopen, is die weerbaarheid van steeds groter belang. Zo dragen multinationals op verschillende manieren bij aan onze samenleving en aan dat we ook in de toekomst een hoogontwikkeld land zijn met een hoogwaardig leefklimaat.
Hoe groot acht u het belang van het aantrekken, het hebben en het behouden van hoofdkantoren van deze multinationals in Nederland?
De aanwezigheid van multinationals en hun hoofdkantoren acht ik van groot belang voor Nederland. Uiteindelijk stuurt de hoogste leiding van een multinational vanuit de hoofdzetel de verschillende vestigingen aan en gaat over grote nieuwe investeringen, innovaties of reorganisaties. Het vertrek van een hoofdkantoor hoeft op korte termijn geen grote impact te hebben op de werkgelegenheid en overige activiteiten van het bedrijf in ons land. Echter, omdat de wortels in Nederland uiteindelijk minder sterk worden ligt hier op de langere termijn een risico.
Wat is het huidige beleid van het kabinet met betrekking tot het behouden van en het aantrekken van (nieuwe) hoofdkantoren van multinationals?
De keuze van een bedrijf voor een bepaald land is van veel factoren afhankelijk. De aanwezigheid van een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde. Het kabinet zet zich hier actief voor in en in algemene zin staat dat Nederlandse klimaat er nog steeds goed voor. Dit blijkt uit de verschillende internationale ranglijsten waarin Nederland al jaren in de top meedraait3. Nederland biedt een prettige leefomgeving, een goed opgeleide beroepsbevolking, kennis en innovatie van wereldklasse, excellente verbindingen binnen Nederland en naar het buitenland en sterke clusters waarin kleine en grote bedrijven, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken.
Ik maak me echter zorgen over de ontwikkeling van ons vestigingsklimaat, mede op basis van mijn gesprekken met bedrijven en het vertrek van de hoofdkantoren van DSM, Shell en Unilever. Zo krijg ik signalen over de ontwikkeling van het fiscale stelsel, krapte op de arbeidsmarkt of gebrek aan ruimte – zowel fysiek als op het gebied van stikstof of netcapaciteit. Ook leven er zorgen over de waardering voor en sentiment ten aanzien van het bedrijfsleven, en de voorspelbaarheid van beleid in Nederland.
De recente signalen en ontwikkelingen geven aan dat ons vestigingsklimaat aandacht behoeft. Ik ben met betrokken collega’s in gesprek over hoe we dit gericht kunnen verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van fiscaliteit, vergunningverlening en stikstofruimte. Vestigingsklimaat is een breed en complex onderwerp en vraagt om keuzes waar op in te zetten. Ik heb in april een brief over het belang van het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 493) en werk momenteel aan een tweede brief met plannen om het vestigingsklimaat te versterken. De komende maanden ga ik hierover verder in gesprek met stakeholders om goed inzichtelijk te krijgen welke aanpassingen in beleid nodig zijn. Deze input neem ik mee ik de tweede Vestigingsklimaatbrief, die ik zo spoedig mogelijk na het zomerreces en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling EZK aan uw Kamer stuur.
Wat is uw reflectie op het (mogelijke) vertrek van het hoofdkantoor van DSM naar Zwitserland?
Ook na de fusie met Firmenich blijft DSM voor voedingsingrediënten en -supplementen stevig in Nederland verankerd. DSM-Firmenich krijgt een duaal hoofdkantoor; in Maastricht en Kaiseraugst, Zwitserland – waar de juridische entiteit is gevestigd. DSM geeft aan dat de nieuwe combinatie DSM-Firmenich sterk blijft in Nederland en de notering aan de Amsterdamse beurs behoudt. De gezamenlijke voedingsdivisie, met een onderzoekstak voor biotechnologie en een omzet van € 2,7 miljard, blijft in Delft en zal volgens DSM over de tijd sterk groeien. Het is goed dat een innovatief bedrijf met zulke sterke Nederlandse wortels hier een hoofdkantoor houdt en investeert in ecosystemen in Nederland.
DSM en Firmenich hebben het besluit tot fusie en de keuze voor de juridische entiteit in Zwitserland eigenstandig genomen. Het kabinet was hier niet op voorhand in gekend en heeft er derhalve geen betrokkenheid bij gehad of invloed op kunnen uitoefenen. DSM is een beursgenoteerde onderneming en mag wettelijk gezien deze informatie niet voorbeurs delen. Uiteraard heb ik de afgelopen periode wel contact gehad met het bedrijf om meer achtergrond te krijgen bij dit besluit. Het bedrijf geeft aan dat de keuze voor een duaal hoofdkantoor als onderdeel van de contractuele voorwaarden moet worden gezien en niet het gevolg is van het Nederlandse vestigingsklimaat. DSM roemt juist het ecosysteem van kennisinstituten en bedrijfsleven en geeft aan dat de Food divisie zijn business hoofdvestiging in Delft krijgt omdat het de agri-food infrastructuur in Nederland wereldwijd op hoge waarde schat.
De stap van DSM maakt mij wel duidelijk dat, na eerder het vertrek van de hoofdkantoren van Shell en Unilever, het niet meer vanzelfsprekend is dat grote multinationals kiezen voor hoofdkantoor en/of juridische zetel in Nederland. Dat vind ik zorgelijk. Ik acht de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland van groot belang, uiteindelijk worden daar de beslissingen genomen over toekomstige investeringen. Daarom werk ik aan een actieplan om ons vestigingsklimaat te versterken.
Wat heeft u concreet gedaan en/of wat gaat u nog doen om dit (mogelijke) vertrek tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw antwoord op de waarschuwing dat veel ondernemingen de locatie van het besliscentrum (hoofdkantoor) op de agenda zouden hebben staan?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de conclusie van het artikel dat er werk aan de winkel is voor de Nederlandse politiek? Zo ja, wat dient er te gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De tax governance code van VNO-NCW. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de nieuwe fiscale gedragscode opgesteld door VNO-NCW en die door ongeveer 40 grote Nederlandse bedrijven wordt onderschreven?1
Ja, dat heb ik. Op woensdag 18 mei is deze fiscale gedragscode (de Tax Governance Code) formeel aan mij aangeboden door de voorzitter van VNO-NCW, Ingrid Thijssen. Tevens was een delegatie van deelnemende bedrijven aanwezig.
Hoe apprecieert u deze gedragscode? Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat bedrijven transparant zijn over hun bijdrage aan onze samenleving aangezien dit duidelijkheid schept en bijdraagt aan vertrouwen in bedrijven en tevens in het belastingstelsel? Bent u het daarbij ook ermee eens dat het een krachtig signaal is dat dit initiatief vanuit intrinsieke motivatie tot transparantie door het bedrijfsleven zelf is genomen?
Ik ben te spreken over de Tax Governance Code van VNO-NCW. Met deze code laat het bedrijfsleven zien haar maatschappelijke verantwoordelijkheid rondom de belastingen serieus te nemen. In het bijzonder waardeer ik dat het bedrijfsleven erkent dat belastingen een maatschappelijk nut dienen, en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de welvaart in Nederland.
De Tax Governance Code heeft op zichzelf waarde, en geeft vooral ook perspectief. Het geeft verder vorm aan hoe bedrijven hun maatschappelijke rol komende periode willen invullen. Mijn hoop is dan ook dat de komende periode nog meer bedrijven zich bij dit initiatief gaan aansluiten.
Loopt Nederland internationaal gezien voorop met een dergelijke gedragscode? Zo ja, hoe draagt dit bij in de discussies en beeldvorming rondom het belastingklimaat voor bedrijven in Nederland?
Mij zijn geen soortgelijke initiatieven bekend in het buitenland. Natuurlijk hoop ik dat dit initiatief ook zijn doorwerking krijgt richting andere landen. Duidelijk is dat VNO-NCW hier een goede stap zet om het vertrouwen van de samenleving in het bedrijfsleven te versterken.
Bent u bereid om (bedrijven gevestigd in) andere landen aan te sporen om het Nederlandse voorbeeld hierin te volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe ondernemen?
Met de Tax Governance Code committeren aangesloten bedrijven zich aan een aantal zaken. Bedrijven zeggen toe zich niet alleen te gaan gedragen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest daarvan. Zij worden transparant over hun belastingstrategie, en ook over hun lobbyactiviteiten. Mijn verwachting is dat er zowel nationaal als internationaal toenemende druk gaat ontstaan voor bedrijven om ook aan te sluiten bij de Tax Governance Code of om soortgelijke initiatieven te ontplooien. Ik wil deze code dan ook eerst zijn goede werk laten doen, en wil op een later moment evalueren of meer nodig is.
In welke mate zorgt deze gedragscode van bedrijven, of geldt zij mogelijk als leidend voorbeeld, voor meer transparantie rondom andere betrokken spelers in het domein van de bedrijfsbelastingen; denk hierbij aan de Belastingdienst, belastingadviseurs, trustkantoren, hoogleraren, docenten, wetenschappers, etcetera. Graag verneem ik ten aanzien van al deze afzonderlijke groepen een korte toelichting en/of appreciatie van de (reeds genomen) initiatieven.
Het bedrijfsleven is inderdaad niet de enige partij die op het thema van een maatschappelijk verantwoorde belastingpraktijk stappen zet.
Ook de beroepsgroep van belastingadviseurs ontplooit diverse initiatieven. De recent aangenomen Tax Principles van de NOB beschrijven hoe belastingadviseurs het maatschappelijke perspectief van fiscale vraagstukken met hun cliënten kunnen bespreken. Het Register Belastingadviseurs heeft ook een voorstel gedaan voor het beroep van adviseurs om de kwaliteit te bewaken en misstanden tegen te gaan.
Ik laat daarnaast een ambtelijke verkenning uitvoeren naar de kwaliteit en gedrag van belastingadviseurs. Deze gaat ook in op de vraag over de inzet en effectiviteit van het bestaande fiscale boete-instrumentarium voor belastingadviseurs. Op basis van de uitkomsten daarvan wordt een analyse gemaakt van knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen.
Ook in het onderwijs en de (beroeps)opleiding bestaan initiatieven. Studenten van de opleidingen fiscale economie en fiscaal recht leiden de toekomstige belastingexperts op. Bij deze opleidingen geldt dat het in mijn ogen niet alleen zou moeten gaan om de uitleg van de wet, maar juist ook over de discussie over de bedoeling erachter. Mijn overtuiging is dat fiscale opleidingen hier nog meer aandacht aan geven. Daar is ook de onafhankelijkheid van wetenschappers, die hun verbintenis aan de universiteit vaak combineren met werkzaamheden bij de belastingpraktijk of overheid. Dat heeft voordelen – studenten krijgen immers nuttige praktijkkennis mee – maar kan ook voor kleuring zorgen. Van belang is in ieder geval dat transparant wordt gemaakt wanneer wetenschappers deze werkzaamheden combineren.
Daarbij speelt voor mij ook het vraagstuk van de onafhankelijkheid van wetenschappers in adviescommissies op het gebied van de fiscaliteit. Voor mij is onwenselijk dat mensen die een direct belang hebben bij de uitkomsten van een advies op fiscaal terrein, deze adviesopdrachten uitvoeren. Als de relevante deskundigheid elders niet toegankelijk is, en de risico’s op het gebied van belangenverstrengeling beperkt zijn, moeten adviesopdrachten mogelijk blijven.
Genoemde stappen waardeer ik positief, maar zijn nog niet het eindpunt. De komende jaren blijf ik hierover het gesprek voeren met de betrokken maatschappelijke partijen. Zie daarvoor ook de beantwoording op vraag 6.
Uw voorganger gaf in een interview in het FD van 5 maart 2021 dat naast bedrijfsleven en adviespraktijk een gedragslijn ook verplichtingen voor de overheid met zich meebrengt. Bent u het hiermee eens? Zo nee, waarom niet. Zo ja, welke verplichtingen brengt dit met zich mee en wat bent u voornemens te gaan doen?
Ik ben het daarmee eens. Mijn overtuiging is dat het thema van een maatschappelijk verantwoorde belastingpraktijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Bedrijfsleven, NGOs, advieskantoren, wetenschap en overheid hebben allemaal een rol, en zijn ook alle belangrijk om dit thema verder te brengen. Ik wil dan ook het maatschappelijke debat over dit onderwerp de komende jaren blijven voeren. Zo ben ik voornemens dit najaar een rondetafelgesprek te organiseren waar zojuist genoemde partijen bij aanwezig zijn. In de rest van mijn ambtstermijn zal ik dit onderwerp aandacht blijven geven.
Het bericht 'Grensarbeider kan thuiswerken vergeten: ‘Dit is pure discriminatie’' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grensarbeider kan thuiswerken vergeten: «Dit is pure discriminatie»»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Idsinga en Erkens (beiden VVD) over het bericht «Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt» (ingezonden 19 juli 2021, 2021Z13868)?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland met Duitsland en België afspraken heeft gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen tijdens de coronapandemie en dat deze afspraken, na te zijn verlengd, gelden tot en met 30 juni 2022?
Ja, Nederland heeft met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona. Deze afspraken zijn diverse malen verlengd, meest recentelijk tot en met 30 juni 2022. Bij de laatste verlenging van de overeenkomsten is in overleg met Duitsland en België afgesproken dat de overeenkomsten per 1 juli 2022 aflopen.
Voorziet u dat deze afspraken zullen worden verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer worden deze regelingen verlengd?
Nee, zoals hiervoor aangegeven is in overleg met Duitsland en België afgesproken dat de overeenkomsten per 1 juli 2022 aflopen.
De thuiswerkovereenkomsten betreffen een crisismaatregel om onverwachte gevolgen van thuiswerken door de coronacrisis te voorkomen. Zonder coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken, is er geen rechtvaardiging meer om af te wijken van de afspraken in het belastingverdrag. Daarvoor is een verdragsaanpassing nodig. De thuiswerkovereenkomsten zijn ook niet geschikt voor een verdere verlenging. Ze zijn namelijk direct gekoppeld aan de coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken en lenen zich daardoor niet voor een permanente maatregel.
Voorziet u, gelet op het feit dat thuis- en/of hybride werken ook na de coronapandemie het nieuwe normaal lijken te worden, mogelijkheden om hierover tot werkbare fiscale afspraken te komen met beide buurlanden?
Op initiatief van Nederland wordt in overleg met onze buurlanden bezien of mede vanwege het toegenomen thuiswerken nieuwe afspraken kunnen worden gemaakt voor grensarbeiders in de belastingverdragen. Nadat de thuiswerkovereenkomsten aflopen (per 1 juli van dit jaar) gelden de regels van de belastingverdragen met België en Duitsland zoals die vóór corona ook golden. Deze regels voorkomen op adequate wijze dubbele belastingheffing, ook voor thuiswerkende grensarbeiders.
Zijn beide buurlanden (inmiddels) bereid om oplossingensrichtingen te verkennen? Zo ja, wanneer verwacht u een akkoord? Zo nee, waar loopt het op vast?
Nederland is met zowel België als Duitsland in gesprek over een mogelijke thuiswerkregeling in de belastingverdragen. In het belang van de onderlinge relatie en een vertrouwelijk onderhandelingsproces kan ik niet in detail kan ingaan op de concrete inzet en het precieze verloop van de gesprekken. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de precieze vormgeving van een thuiswerkregeling niet eenvoudig is en een goede analyse vereist van de voor- en nadelen van een dergelijke regeling voor thuiswerkende grensarbeiders en hun werkgevers. Revelante aandachtspunten zijn onder andere de administratieve gevolgen en inkomensgevolgen voor grensarbeiders, de administratieve gevolgen voor werkgevers en (het voorkomen van) discoördinatie tussen sociale zekerheid en fiscaliteit.3 Verder zal moeten worden bezien of een thuiswerkmaatregel leidt tot een (binnen de verdragssystematiek) passende verdeling van heffingsrechten en wat de budgettaire gevolgen voor de verdragspartners zijn. Het is daarom niet zeker of een thuiswerkregelingen de belastingverdragen er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zou zien. Als het lukt om overeenstemming te bereiken over een verdragsaanpassing, dan zal het nog geruime tijd duren voordat deze van toepassing wordt.
Bent u het eens met de stelling dat deze kwestie snel moet worden opgelost voor de betrokken grenspendelaars?
Bij de besprekingen met onze buurlanden wil Nederland verkennen of het wenselijk en mogelijk is om de belastingverdragen met de buurlanden zo aan te passen dat een bepaald aantal of percentage thuiswerkdagen geen invloed heeft op de verdeling van heffingsrechten over het inkomen van een grensarbeider. Ook zonder specifieke thuiswerkregeling voorkomen de belastingverdragen overigens op adequate wijze dubbele belasting voor thuiswerkende grensarbeiders. Bovendien is het goed mogelijk dat het huidige systeem van een gesplitst heffingsrecht door thuiswerken (deels belastingheffing in de woonstaat, deels in de werkstaat) gunstig uitwerkt voor het netto-inkomen van een grensarbeider.
Wanneer verwacht u de Kamer nader te informeren omtrent de besprekingen met beide buurlanden?
Voor het zomerreces zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens mij een brief aan uw Kamer sturen om uw Kamer te informeren over de voortgang van onze gesprekken met buurlanden en binnen de EU.
Wanneer heeft u voor het laatst met uw Duitse en/of Belgische collega’s over deze problematiek gesproken en wat is uit deze gesprekken gekomen?
Er is regelmatig contact tussen delegaties van het Nederlandse Ministerie van Financiën en het Duitse respectievelijk het Belgische Ministerie van Financiën. Eind maart is met Duitsland over het thema thuiswerkende grensarbeiders gesproken. Met België komt dit aan de orde in het kader van de lopende onderhandelingen over het belastingverdrag.
Het bericht 'FIOD schorst speciale eenheid ‘onaanvaardbaar lang' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD schorst speciale eenheid «onaanvaardbaar lang»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) nog steeds op non-actief is gesteld? Klopt het voorts dat er door een rechter is besloten dat deze schorsing «onaanvaardbaar lang» is?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan. In zijn uitspraak heeft de rechter gewezen op een onaanvaardbare lange schorsing.
Klopt het dat werknemers alleen bij zwaarwegende omstandigheden en voor een beperkte periode op non-actief mogen worden gesteld? Is dat hier volgens u het geval?
Tot een non-actiefstelling wordt enkel overgegaan, indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Er is sprake van zwaarwegende omstandigheden vanwege het ontbreken van een onbegrensd vertrouwen tussen het team en de leidinggevenden, die de bijzondere aard van de werkzaamheden vereist.
Klopt het dat de FIOD overweegt om het TSO op te heffen? Bent u het met eens met de stelling dat het belang van het werk van dit team te groot is om het op te heffen? Wat gaat u doen om opheffing te voorkomen?
De FIOD heeft op dit moment niet de intentie het TSO op te heffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de FIOD er alles aan gaat doen om het TSO op een verantwoorde en veilige wijze de werkzaamheden te laten hervatten? Wanneer verwacht u de spoedige oplossing die door de directie van het FIOD is toegezegd?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan.
Hoe wordt voorkomen dat dit soort situaties zich in de toekomst opnieuw voordoen? Is het u bekend of er door de FIOD-directie gekeken gaat worden naar de werksfeer en werkcultuur?
De ontstane problematiek rond het TSO betreft een unieke situatie. Om herhaling te voorkomen zal de FIOD nadere helderheid verschaffen over specifieke procedures en richtlijnen die in bijzondere werkprocessen van toepassing zijn. Daarnaast is er binnen de FIOD doorlopend aandacht voor onderwerpen als de werksfeer en cultuur. De FIOD volgt de reguliere cyclus van personeelsgesprekken en het medewerkersonderzoek en programma’s van de Belastingdienst zoals leiderschap en cultuur.
Klopt het dat, gedurende de schorsing van het team TSO, de werkzaamheden van dat team zijn overgenomen door ketenpartners, zoals de politie? Klopt het voorts dat de ketenpartners het afluisteren van verdachten niet hebben voortgezet, maar alleen de hoogstnodige plaatsingen hebben verricht? Is de voortgang van lopende onderzoeken op die manier niet gehinderd?
Er is geen sprake van de hindering van de voortgang van lopende onderzoeken. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door anderen binnen en (met behulp van politie en Douane) buiten de FIOD overgenomen.
Het bericht ‘Weer hersteloperatie fiscus' door onterechte heffing op letselschade’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weer hersteloperatie fiscus» door onterechte heffing op letselschade»?1
Ja
Kunt u uitgebreid reageren op de mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden?
De mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden zijn praktische uitvoeringsgevolgen. In het arrest wordt namelijk gesteld dat de uitzondering dat de letselschadevergoeding wel loon vormt, enkel van toepassing is indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. De Hoge Raad heeft hiermee een nieuw vereiste bepaald waaraan de Belastingdienst voortaan zal toetsen.
Kunt u beschrijven wat tot op heden het beleid is ten aanzien van letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting?
Er geldt geen specifiek beleid voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting. De Belastingdienst past de wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. Voor wat betreft de jurisprudentie gold tot het arrest van 25 maart jongstleden voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting de lijn van het zogenaamde Smeerkuilarrest2. Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt dat een letselschadevergoeding vanwege arbeidsongevallen geen loon vormt, tenzij deze voortkomt uit een bijzondere omstandigheid zoals uit een arbeidsovereenkomst. In een arrest uit 19933 is door de Hoge Raad verduidelijkt dat een letselschadevergoeding die voortkomt uit een rechtspositionele regeling eveneens een dergelijke bijzondere omstandigheid vormt.
In hoeverre verschilt het beleid als de letselschadevergoeding voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt er voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geen specifiek beleid. De Belastingdienst past de geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie toe. In de jurisprudentie is geen onderscheid gemaakt tussen letselschadevergoedingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling. Beide werden onder een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het Smeerkuilarrest geschaard.
Ben u het eens met de conclusie in het bericht dat de uitspraak van 25 maart een nadere invulling is van oorspronkelijke arrest uit 1983 en nadrukkelijk geen nieuwe jurisprudentie is? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik ben van mening dat sprake is van nieuwe jurisprudentie.
De Hoge Raad heeft als toevoeging op de eerder genoemde oudere rechtspraak een nieuw vereiste geformuleerd; de uitzondering van «bijzondere omstandigheden» (wel loon) wordt beperkter dan voorheen uitgelegd. De Hoge Raad maakt naar mijn oordeel dus een omslag ten opzichte van het Smeerkuilarrest uit 1983.
Sinds 1983 worden letselschadevergoedingen, zoals volgt uit het antwoord op vraag 3, op grond van het Smeerkuilarrest aangemerkt als belast loon indien de betaling daarvan is vastgelegd in afspraken in bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst of rechtspositionele regelingen. Dit is gesteund in jurisprudentie van de Hoge Raad4 en recente uitspraken, zoals van de rechtbank Den Haag5.
Op 25 maart 2022 heeft de Hoge Raad echter overwogen dat slechts sprake is van bepaalde afspraken – en dus van een belaste vergoeding – indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Wanneer de werkgever niet zo’n hogere vergoeding aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft en is geen sprake van belastbaar loon.
Klopt het dat er verschillende rechtsgevolgen zijn van nieuwe jurisprudentie ten opzichte van een nadere uitleg van een oud arrest in relatie tot het recht op teruggave van belasting?
Dat klopt.
Als er sprake is van jurisprudentie die is gewezen nadat de belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan («nieuwe jurisprudentie»), vermindert de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet op grond van artikel 45aa, onderdeel b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Voor andere regelingen volgt dit uit paragraaf 23, onderdeel 8, onder b, Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
Echter, in het geval sprake zou zijn van een nadere uitleg van een eerder arrest zouden belastingplichtigen bij wie een letselschadevergoeding als belast loon in aanmerking is genomen binnen vijf jaar na afloop van het belastingjaar waarover de aanslag is opgelegd een verzoek tot ambtshalve vermindering van hun aanslag inkomstenbelasting kunnen indienen waaraan tegemoet zou moeten worden gekomen door de belastinginspecteur, mits toepassing van het arrest van 25 maart jongstleden leidt tot de uitkomst dat de belastingaanslag lager diende te worden vastgesteld en aan de overige voorwaarden voor een ambtshalve vermindering is voldaan.
Kunt u aangeven of het arrest ervoor zorgt dat burgers met een letselschadevergoeding die is uitgekeerd in 2017 of later, vanaf heden succesvol een verzoek kunnen doen om ambtshalve vermindering om daarmee de ingehouden loonbelasting terug te krijgen?
Burgers kunnen vanaf heden geen succesvol verzoek doen om ambtshalve vermindering bij de belastinginspecteur door dit arrest. Zoals toegelicht onder het antwoord bij vraag 5, ben ik van mening dat er sprake is van nieuwe jurisprudentie. Zoals toegelicht onder het antwoord bij vraag 6, leidt het wijzen van nieuwe jurisprudentie er niet toe dat de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting ambtshalve vermindert.
Hoe groot zou de financiele impact kunnen zijn indien er sinds 2017 compensatie zou moeten plaatsvinden van burgers die dergelijke schadevergoedingen hebben ontvangen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. In het geval van nieuwe jurisprudentie vermindert de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet. Daarom is er naar mijn oordeel ook geen compensatie nodig en is er dan ook geen financiële impact. Ten overvloede merk ik op dat binnen de loonaangifte geen splitsing wordt gemaakt tussen regulier loon en loon dat voortvloeit uit letselschadevergoedingen, waardoor de financiële impact niet kan worden bepaald.
Geeft het arrest van 25 maart aanleiding tot wijziging van het fiscale beleid rondom dergelijke schadevergoedingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3: voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geldt geen specifiek beleid. De Belastingdienst past wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. De Belastingdienst zal dus ook aan het nieuw opgeworpen vereiste uit het arrest van 25 maart jongstleden toetsen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het bericht «Belastingexpert: «Compensatie spaartaks kost maar € 3 miljard en kan rap worden opgelost»»1 en het artikel «Een voostel voor een goed uitvoerbaar «massaal» rechtsherstel inzake box 3»?2
Ja.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de door de auteur voorgestelde «redelijke, forfaitaire benadering van het te compenseren bedrag wegens een te hoog berekend belastbaar inkomen uit vermogen voor burgers die een lager werkelijk behaald rendement realiseerden»?
De vragen 2 tot en met 12 worden, zoals voorgesteld in vraag 13, beantwoord in de «voorbereidingsbrief» die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer is gestuurd.
Vindt u daarbij dat zijn voorstel een werkbare oplossing zou zijn om dit probleem op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de stelling in het bericht dat particulieren op deze manier «veel sneller" zouden kunnen worden terugbetaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Belastingdienst beschikt over alle relevante gegevens van gedupeerden, zoals alle banktegoeden, beleggingen en schulden, aangezien deze staan genoteerd in de desbetreffende boxen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bij het beantwoorden van vraag twee uitgebreid ingaan op de hoofdlijnen van het voorstel zoals gedetailleerd beschreven in paragraaf twee van het WFR-artikel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u dat de door de auteur geschetste oplossingsrichting een bevredigende oplossing voor dit vraagstuk zou kunnen zijn? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet en op welke wel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de uitwerking van het voorstel ten aanzien van «100 procent-spaarders»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het daarbij door de auteur genoemde bedrag voor compensatie voor de periode 2017–2021 van (afgerond) 1,8 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de uitwerking van het voorstel ten aanzien van «degenen die deels sparen en deels beleggen»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het daarbij door de auteur genoemde bedrag voor compensatie voor de periode 2017–2021 van (afgerond) 1,2 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de auteur eens dat zijn voorstel door de Belastingdienst uitvoerbaar is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u de vragen met spoed beantwoorden binnen een termijn van 14 dagen, ofwel de antwoorden op bovenstaande meenemen in de nog door te Kamer te ontvangen brief over de «richtingennotitie» inzake box 3?
De vragen zijn zoals voorgesteld beantwoord met de voorbereidingsbrief voor de technische briefing over box 3.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie»?1
Ja.
Klopt het dat de FIOD vier maanden geleden het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) op non-actief heeft gesteld dat zich bezighoudt met het heimelijk afluisteren van verdachten van zware, veelal druggerelateerde, criminaliteit? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Het is juist dat dit team (TSO) enkele maanden geleden op non-actief is gesteld. Er is sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Uit hoeveel fte bestaat dit speciale FIOD-team in totaal? Hoeveel mensen daarvan zijn op non-actief gezet?
Als werkgever heeft de FIOD een zorgplicht naar zijn medewerkers. Om die reden kan ik hier geen mededeling over doen.
Kunt u uitgebreid aangeven hoe de voortgang van de lopende onderzoeken, waaraan dat team werkte in de tussentijd, is geborgd?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Wat betekent het op non-actief zetten van dit FIOD-personeel voor de samenwerking met de politie? Hoe wordt dit opgevangen?
Zoals onder vraag 4. is aangegeven zijn de werkzaamheden doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Kunt u het belang van het werk dat het TSO in algemene zin verricht, uitgebreid toelichten? Kunt u dat tevens toelichten aan de hand van cijfermatige gegevens omtrent, bijvoorbeeld, het aantal succesvolle resultaten dat dit team heeft behaald?
De werkzaamheden van het TSO leveren een waardevolle bijdrage aan de inwinning van informatie in strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan niet specificeren wat het belang van een specifiek team als het TSO is. Werkzaamheden van dit team maken onderdeel uit van een bredere uitvoering van activiteiten in een strafrechtelijk onderzoek. De inzet en bijdrage van het TSO worden in de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek niet als resultaat gespecificeerd.
Volgens het bericht zou het gaan om een verschil van mening over vergoedingen, kunt u het verschil van mening toelichten? Klopt het dat de toelagen voor het werken op zeer onregelmatige en veelal nachtelijke uren zomaar zijn stopgezet?
De zaak is onder rechter en om die reden doe ik over de specifieke inhoud geen mededelingen. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Klopt het, dat in het bericht wordt gesproken van een binnen de FIOD heersende «angst- en afrekencultuur» en een «sociaal onveilige werksfeer»? Kunt u reflecteren op de cultuur binnen de FIOD? Zijn bij u meer signalen bekend over een sociaal onveilige werksfeer bij de FIOD? Wat gaat u eraan doen de geuite zorgen rondom angstcultuur weg te nemen?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Op welke wijze gaat u dit geschil met de leden van het TSO oplossen? Wanneer verwacht u het geschil te hebben opgelost?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
Het bericht ‘Prins Constantijn: 'We hadden de ster van Europa kunnen zijn'. |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Prins Constantijn: «We hadden de ster van Europa kunnen zijn»»?1
Ja.
Bent u het eens met de strekking van het artikel dat Nederland kansen heeft laten liggen, en de ster van Europa had kunnen zijn op het gebied van het startup-klimaat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. We staan mede dankzij de inspanningen van het kabinet nu op de derde plaats binnen Europa volgens het Global Startup Ecosystem Report 2021 van StartupGenome als het gaat om startup ecosystemen en op de dertiende plaats wereldwijd. We versterken het ecosysteem voor startups en scale-ups door het verbeteren van de toegang tot talent, kapitaal, kennis, (internationale) netwerken, markten en de overheid (Kamerstuk 32 637, nr. 374). Binnen deze aanpak fungeert Techleap.nl – met Constantijn van Oranje als special envoy – als externe aanjager en als kenniscentrum door EZK ingesteld en betaald. Ik ben het eens met de envoy dat we alert moeten zijn op nieuwe kansen en ons moeten blijven inzetten voor het oplossen van knelpunten in ons startup klimaat. Zoals de tekorten aan technisch of digitaal opgeleide mensen, de beschikbaarheid van vroege fase kapitaal en benutting van kennis door nieuwe én bestaande bedrijven. Een sterk ecosysteem voor startups en scale-ups vraagt blijvend aandacht. We zijn en blijven daarover in gesprek met Techleap.nl en partijen in het veld.
Hoe apprecieert u de analyse in het artikel dat het innovatiebeleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en ook het Nationaal Groeifonds het belang van startups en durfkapitaal onderschat?
Met het bedrijfsleven- en innovatiebeleid zetten we erop in dat bedrijven kunnen floreren en hun bijdrage kunnen leveren aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Daarbinnen is er uitgebreid aandacht voor de vernieuwingskracht van startups en scale-ups, en bevorderen wij de start en doorgroei van deze bedrijven. Met het innovatie-instrumentarium worden projecten gericht op de totstandkoming van innovaties gefinancierd. Dit instrumentarium is toegankelijk voor alle bedrijven, maar jonge innovatieve bedrijven worden bij sommige regelingen, zoals via de tarieven in de WBSO, extra gestimuleerd. Daarnaast wordt met het financieringsinstrumentarium de (door)groei van jonge innovatieve bedrijven gestimuleerd door de toegang tot en beschikbaarheid van durfkapitaal te stimuleren. Dit neemt niet weg dat er nog steeds knelpunten zijn in het Nederlandse startup ecosysteem. Zo zijn er financieringsknelpunten voor startups en scale-ups m.n. bij de toegang tot kapitaal in de vroege- en in de latere fases bij kennis- en kapitaalintensieve bedrijven. Daarnaast is bijvoorbeeld ook valorisatie van publieke kennis een knelpunt in het Nederlandse startup ecosysteem.
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het versterken van het duurzaam verdienvermogen. Dat betekent dat er juist ook geïnvesteerd moet worden in nieuwe en baanbrekende innovaties en ecosystemen, waarbij startups en scale-ups een belangrijke rol kunnen spelen. De mate en vorm is maatwerk. De strategie ecosystemen2 geeft handvatten voor schrijvers van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds. Zo is bijvoorbeeld in het gehonoreerde voorstel van kwantum Delta NL uit de eerste investeringsronde sprake van een startupfaciliteit, om kapitaal te verschaffen binnen dit ecosysteem. Daarnaast faciliteer ik gesprekken tussen de deelnemende consortia van gehonoreerde voorstellen uit de eerste ronde en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) om kansen – nu en in de toekomst – te onderzoeken. Dit wil ik ook doen bij de gehonoreerde voorstellen in de tweede ronde. Tevens is er tussen het Nationaal Groeifonds en Invest-NL goed contact om mogelijkheden en behoeftes bij voorstellen te onderzoeken. In de voorstellen voor de tweede ronde is ook weer aandacht voor valorisatie en het betrekken en stimuleren van mkb, met startups en scale-ups in het bijzonder. De voorstellen worden nu beoordeeld door de adviescommissie Nationaal Groeifonds. De adviescommissie van het Nationaal Groeifonds (waarvan Constantijn van Oranje op persoonlijke titel lid is) is zodanig samengesteld dat er voldoende en diverse expertise beschikbaar is om een objectief en kwalitatief hoogwaardig advies te kunnen geven over een divers palet aan voorstellen. Ook betrekt zij verscheidene externe experts om een zo breed en objectief mogelijke invalshoek bij de beoordeling mogelijk te maken.
Wat is volgens u het belang van start-ups en durfkapitaal en hoe vertaalt dit belang zich in innovatiebeleid en/of fiscale maatregelen en/of toekomstige plannen?
Succesvolle startups en scale-ups dragen sterk bij aan de innovatiekracht van Nederland, jagen de productiviteitsgroei aan en creëren veel werkgelegenheid. Startups en scale-ups zijn daarmee van belang voor onze concurrentiepositie en voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Een goede toegang tot durfkapitaal is daarbij van groot belang. De laatste jaren heeft de overheid hier sterk op ingezet. Zo is de afgelopen kabinetsperiode Invest-NL opgericht en bestaat er inmiddels een landsdekkend stelsel van Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), die zijn opgericht om de (regionale) economische structuur te versterken. Daarnaast zijn er via de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) verschillende subsidie-instrumenten om innovatieve starters van durfkapitaal te voorzien. Voortdurend wordt gekeken of deze instrumenten aanpassing behoeven om in te kunnen spelen op de laatste marktontwikkelingen. Een voorbeeld is de recente aanpassing van de Seed Capital regeling waarbij er meer aandacht is voor vroege fase investeringen en er een specifieke tender is gehouden voor deeptech startups.
Kunt u uitgebreid aangeven wat u op dit moment doet ten aanzien van een gunstig startup-klimaat, zowel op het fiscale als niet-fiscale gebied? Hoe relateert deze inzet zich tot inspanningen van andere Europese landen die eveneens de ambitie hebben een sterk startup en scale-up ecosysteem te creëren? Hoe aantrekkelijk is het Nederlandse vestigingsklimaat voor deze snelle groeiers in een Europees perspectief?
Hoewel Nederland een sterke positie binnen Europa heeft als ecosysteem voor startups en scale-ups, laat het rapport van Sifted «The future’s orange?» zien waar Nederland op in moet zetten om deze positie te behouden of versterken. Op dit moment werk ik o.a. aan verbetering van venture capital investeringen (in de vroege fase en grote tickets die m.n. relevant zijn voor snelle groeiers), maatregelen gericht op betere benutting van kennis (valorisatie), het ontwikkelen en aantrekken van talent en meer aandacht voor diversiteit en inclusiviteit.
Het beleid van EZK is erop gericht dat de toegang tot financiering voor het bedrijfsleven in Nederland minstens gelijkwaardig moet zijn aan andere regio’s in de wereld zoals de VS en China, zodat dat dat geen reden kan zijn voor ondernemingen om naar het buitenland te vertrekken of te kiezen voor een buitenlandse overname. Dit is van belang met het oog op het op peil houden van onze innovatiekracht en technologische soevereiniteit en het vinden van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van bijvoorbeeld klimaat en circulaire economie.
Binnen Europa werkt Nederland samen met andere lidstaten aan de versterking van het ecosysteem voor startups en scale-ups. Het huidige Franse voorzitterschap heeft het initiatief genomen voor het opstellen van een verklaring over een Scale-up Europe Initiative. Doel van de verklaring is om het pan-Europees financieringsecosysteem te versterken zodat de groeifase van innovatieve technologiebedrijven en de technologische soevereiniteit wordt bevorderd. Plan is om een publiek-privaat initiatief van € 10 miljard op te zetten dat de totstandkoming van 10–20 pan-Europese private late stage venture capital fondsen voor het mkb mogelijk maakt. Ik steun dit initiatief omdat er, zoals Techleap.nl ook aangeeft, noodzaak is voor een meer Europese aanpak voor scale-ups bij grote financieringsronden in Nederland/Europa. In vergelijking met andere regio’s in de wereld hebben Nederland en andere EU-lidstaten bij deze specifieke investeringsfase een zwak financieel ecosysteem.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten, zoals die in het Belastingplan 2022 was opgenomen? Wanneer wordt dit wetsvoorstel in, al dan niet gewijzigde vorm, opnieuw aangeboden aan de Kamer?
Naar aanleiding van twijfels van Kamerleden is de behandeling van het in
september jl. ingediende wetsvoorstel op verzoek van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst aangehouden. De twijfels van deze Kamerleden zien hoofdzakelijk op de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Op dit moment wordt bekeken of en hoe het genoemde wetsvoorstel op die punten kan worden verbeterd. Na weging van de voor- en nadelen van verschillende opties wordt de Kamer zo snel mogelijk door het kabinet geïnformeerd. De verwachting is dat dit binnen enkele weken zal zijn.
Wat zijn de eventuele wijzigingen ten aanzien van het bovengenoemde oorspronkelijke wetsvoorstel?
Zoals gezegd wordt op dit moment gekeken naar verschillende opties. Er is op dit moment nog geen definitief oordeel.
Wat zijn de eventuele belemmeringen voor een snelle invoering van de voorgestelde aandelenoptieregelingen? Per wanneer verwacht u dat eventuele belemmeringen weggenomen zullen zijn, zodat de maatrelen van kracht kunnen worden?
De beoogde inwerkingtreding hangt af van de eventuele aanpassing van het aangehouden wetsvoorstel en zal op zijn vroegst liggen op 1 januari 2023.
Welke overige maatregelen overweegt de regering om investeringen in nieuwe bedrijven, startups en scale-ups fiscaal aantrekkelijker te maken?
Op dit moment overweegt het kabinet geen extra maatregelen gericht op het fiscaal aantrekkelijker maken van investeringen in startups en scale-ups.
Wat is de visie van de regering ten aanzien van de in het artikel genoemde «vliegwiel van kapitaal» dat steeds weer nieuwe bedrijven creëert?
Succesvolle ondernemers die weer herinvesteren in nieuwe tech-startups: daar ben ik voor. Deze investeerders brengen naast kapitaal namelijk ook kennis en kunde in het ecosysteem, zogeheten «smart capital», wat in de vroege levensfase van een startup erg waardevol is. Met de Seed Capital regeling en de Seed Business Angel regeling wordt dit vliegwieleffect gestimuleerd. Via deze regelingen kunnen investeerders een lening aanvragen om hun investeringsrisico in de vroege fase te verlagen. Beide regelingen zijn recent verbeterd n.a.v. aanbevelingen uit het onderzoek van KplusV over versterking van de Nederlandse durfkapitaalmarkt.
Onderzoek laat echter zien dat het aantal deals onder de € 1 miljoen sinds 2019 licht terugloopt. Techleap.nl heeft naar aanleiding daarvan het initiatief genomen om te onderzoeken hoe andere landen het aanbod van risicokapitaal door Business Angels stimuleren. De resultaten zijn met EZK gedeeld en momenteel wordt bekeken hoe de bevindingen uit dit onderzoek betrokken kunnen worden bij ons beleid voor durfkapitaal in de vroege fase.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Meer dan miljoen spaarders lopen fiscale teruggave mis door wetswijziging' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Klopt het volgens u dat meer dan een miljoen spaarders geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben aangetekend tegen hun box 3-heffing in 2017 en 2018 en daardoor geen recht meer hebben op herziening van hun box 3-belasting? Wat is de precieze omvang van de totale groep spaarders voor 2017 en voor 2018 en welk gedeelte van de groep heeft rechtsgeldig bezwaar gemaakt? En welke groep heeft geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar aangetekend?
Het aantal aangiften van belastingplichtigen waarin box 3 is aangegeven was in 2017 2,9 miljoen en daalde in 2018 naar 2,6 miljoen vanwege de verhoging van het heffingvrije vermogen van € 25.000,– naar € 30.000,–. Circa 68.000 belastingplichtigen hebben rechtsgeldig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2017 en circa 50.000 tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2018. In totaal gaat het om ongeveer 120.000 bezwaarschriften.
In 2017 hadden circa 1,3 miljoen belastingplichtigen uitsluitend bank- en spaartegoeden, verdeeld over circa 1,2 miljoen aangiftes. In 2018 waren er circa 1,0 miljoen van aangiften waarin uitsluitend bank- en spaartegoeden zijn aangegeven. Ongeveer 13.000 van deze spaarders zijn onderdeel van de massaal bezwaarprocedure voor 2017 en 9.000 van hen voor 2018.
Wat vindt u van de wenselijkheid van de manier waarop de in 2016 ingevoerde wijziging van de massaalbezwaarprocedure nu uitwerkt, waardoor mensen die geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben aangetekend, geen recht hebben op teruggave, ondanks dat de box 3-heffing volgens de Hoge Raad in 2017 en 2018 in strijd is geweest met de fundamentele rechten van spaarders op bezit en het discriminatieverbod?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald, maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Deelt u onze veronderstelling dat de wijziging op de massaalbezwaarprocedure uit 2016 nu met name de groep raakt van spaarders, veelal ouderen, die nagenoeg uitsluitend geld op een spaarrekening hadden staan en die (dus) nooit hoge beleggingsrendementen hebben behaald omdat beleggen voor hen gelijk staat aan gokken, en die zich gewoon gevoegd hebben naar de wet en geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben aangetekend tegen hun aanslag, terwijl de regeling van box 3 nu in strijd blijkt met hun rechten?
Het ligt inderdaad voor de hand dat met name belastingplichtigen met nagenoeg uitsluitend laag renderende vermogensbestanddelen, zoals bank- en spaartegoeden, baat hebben bij het arrest van de Hoge Raad. Het is mij niet bekend of dit specifiek een groep ouderen is.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad voor spaarders die bezwaar hebben gemaakt en kunt u een inschatting geven van de budgettaire gevolgen van de uitspraak? Kunt u ook een inschatting maken van de budgettaire gevolgen indien alle spaarders in box 3 een teruggave zouden krijgen, op basis van de aangiftegegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst, waarin spaarders hun bank- en spaartegoeden en hun box 3-vermogen aangeven?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over het Pakket Belastingplan 2022 «…dat is een reden waarom ik het inderdaad verstandig vind om in huis een aantal scenario's te ontwikkelen over wat we zouden kunnen verwachten bij verschillende uitspraken van de Hoge Raad»?2 Kunt u het scenario met de Kamer delen dat op de huidige situatie ziet?
Er is gekeken naar wat de gevolgen zouden kunnen zijn van mogelijke uitkomsten van de Hoge Raad. Voor het geval een vergaand rechtsherstel zou moeten worden geboden is een begin gemaakt van een onderzoek op welke wijze dit voor de burger efficiënt zou kunnen gebeuren binnen de uitvoeringstechnische mogelijkheden van de Belastingdienst.
Welke oplossingsrichtingen overweegt u in reactie op de uitspraak van de Hoge Raad? Hoe belicht u daarbij ook de positie van spaarders die geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben gemaakt in 2017 en 2018?
Voor burgers en de Belastingdienst is het belangrijk dat het herstel van aanslagen recht doet aan het arrest van de Hoge Raad, tijdig, zorgvuldig en zo eenvoudig mogelijk gebeurt. Dit is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komt voor herstel op dit moment nog niet bepaald.
Hoe bent u voornemens te gaan anticiperen op de jaren na 2018, waarin vergelijkbare uitspraken van de Hoge Raad op vergelijkbare bezwaarprocedures te verwachten zijn?
Het arrest is geldend recht per 24 december 2021. Naast de aanslagen van burgers die zijn aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure over de jaren 2017 en 2018, heeft het arrest ook gevolgen voor alle aanslagen die per 24 december 2021 nog moeten worden opgelegd en alle aanslagen waarover al wordt geprocedeerd of zal worden geprocedeerd. De in deze procedures geformuleerde rechtsvraag is nagenoeg gelijk aan die van de procedures 2017 en 2018. Het aan de Hoge Raad voorleggen van de box 3-rechtsvraag voor 2019 en 2020 zal daarom naar verwachting niet tot een ander oordeel leiden dan het oordeel gegeven in het arrest van 24 december 2021 voor wat betreft het oordeel over het stelsel.
Hoe bent u voornemens te gaan anticiperen op de mogelijkheid dat ten aanzien van de procedures tot en met 2016 die nu aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn voorgelegd, maar ook ten aanzien van de procedures in alle daarop volgende jaren die nog zullen worden voorgelegd aan het EHRM, het EHRM oordeelt dat inderdaad sprake is van strijdigheid met het recht op bezit en het discriminatieverbod van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, waardoor alsnog álle spaarders voor al die jaren zullen moeten worden gecompenseerd?
Het arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op het sinds 2017 geldende box 3-stelsel. Het EHRM heeft nog niet geoordeeld over de jaren 2013 tot en met 2016. Het bieden van rechtsherstel over die jaren terwijl de juridische procedure bij het EHRM nog niet is afgerond is prematuur.
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat als het EHRM in de procedures over de jaren 2013 en 2014 op regelniveau een schending van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM vaststelt en in die procedures een financiële genoegdoening voor de jaren 2013 en 2014 toekent aan de indieners van de klacht, deze overeenkomstig wordt toegekend aan de belastingplichtigen die onder de massaal bezwaarprocedure uit de aanwijzing voor 2013 en 2014 vallen, ervan uitgaande dat het EHRM voor hen eveneens een dergelijke schending zou hebben vastgesteld en aan hen een financiële genoegdoening zou hebben toegekend.
Hoe gaat u de Kamer proactief betrekken bij de te zetten vervolgstappen?
Op 24 januari 2022 heb ik de Kamer op hoofdlijnen meegenomen in de keuzes die nog gemaakt moeten worden en welke dilemma’s met betrekking tot de oplossingsrichtingen spelen. In het door de vaste commissie van Financiën voorgestelde debat op 2 februari zal ik hierover met uw Kamer van gedachten wisselen.
Wilt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Bent u bekend met het bericht «Hulp blijkt moeilijk: Stad krijgt niet alle gegevens toeslagenslachtoffers»1?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Rotterdam is gehinderd in haar werk om slachtoffers van de Toeslagenaffaire te kunnen helpen doordat zij niet over de juiste gegevens beschikken?
Alle beschikbare gegevens die doorgegeven mogen worden, deelt UHT ook met gemeenten. Dat betekent niet dat alle geleverde informatie ook 100% compleet en correct is. Soms ontbreekt bepaalde informatie ook bij UHT. Sinds 1 september geven ouders tijdens het aanmeldproces bij UHT aan of hun gegevens doorgegeven mogen worden aan de gemeente waar de ouder woont om gemeentelijke ondersteuning aan te kunnen bieden. Indien ouders daarvoor toestemming geven, deelt UHT de beschikbare gegevens met de gemeente, zodat gemeenten het contact kunnen leggen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft deze aanpassing geadviseerd. Deze werkwijze is conform artikel 49h Awir. Dit wetsartikel komt voort uit het amendement Lodders c.s. dat met algemene stemmen is aangenomen.2
De aangepaste werkwijze heeft twee belangrijke voordelen: ten eerste geven ouders altijd expliciet toestemming voor het delen van hun gegevens, en ten tweede kunnen gemeenten vanuit hun eigen rol en taken contact opnemen met de ouder. Dit stelt gemeenten in de gelegenheid om direct een integrale intake en breed hulpaanbod te doen. Dat laatste is een belangrijke verbetering ten opzichte van de situatie van voor 1 september. Gemeenten benaderden tot 1 september ouders op basis van het machtigingsbesluit, omdat een zelfstandige gegevensoverdracht niet conform AVG kon plaatsvinden.3 Gemeenten legden namens UHT contact met de ouders, om hen te wijzen op de mogelijkheden voor ondersteuning. Pas na toestemming van de ouder, kon de gemeente overgaan tot een integrale intake en het bieden van hulp op de vijf leefgebieden.
Gemeenten ontvangen om de twee weken de contactgegevens van nieuwe aanmeldingen. Het kan voorkomen dat er in deze lijsten gegevens ontbreken of niet kloppen. Soms kiezen ouders ervoor om niet alle (contact)gegevens door te geven of hebben zij per ongeluk foutieve gegevens doorgegeven. In andere gevallen willen ouders niet benaderd worden door hun gemeente. In een enkel geval zal ook sprake zijn van fouten bij het registreren van gegevens. Dit laatste kwam met name voor in de oude situatie waarbij gewerkt werd op basis van het machtigingsbesluit. Wij onderkennen dat het daardoor voor gemeenten in sommige gevallen moeilijker wordt om gedupeerde ouders daadwerkelijk te bereiken. Gemeenten kunnen de aangeleverde gegevens naast de BRP-administratie houden, zodat ouders op diverse manieren – bijvoorbeeld schriftelijk – benaderd kunnen worden voor hulp. Ouders kunnen op ieder moment hun besluit om wel of geen gebruik te maken van het brede ondersteuningsaanbod wijzigen.
Kunt u aangeven of meer gemeenten binnen Nederland bij dit proces hiervan hinder ondervinden? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken en wanneer?
Zowel Toeslagen als de VNG hebben de afgelopen tijd signalen ontvangen dat er soms foutieve of ontbrekende data worden geleverd. Echter niet op grote schaal. Er is uitgezocht wat hier de oorzaak van is. Er zijn daarbij geen structurele fouten gevonden. Er worden alleen gegevens doorgegeven van ouders die in het systeem «ja» hebben staan voor toestemming gegevensdeling gemeenten. Dit sluit niet uit dat er soms menselijke fouten kunnen optreden bij de registratie. Daarnaast kan het voorkomen dat een deel van de ouders tijdens een gesprek ja zegt, terwijl ze niet goed beseffen waarop ze ja zeggen. Bijvoorbeeld vanwege alle informatie die ze te verwerken krijgen en vanwege de spanning die een gesprek met zich meebrengt. We gaan hier tijdens het eerste contact extra aandacht aan geven.
Gemeenten kunnen met vragen over de gegevenslevering altijd contact opnemen met Toeslagen, en doen dat ook regelmatig. Er wordt dan gekeken hoe het komt dat er gegevens ontbreken of onjuist zijn. Deze signalen worden zeer serieus genomen en verder uitgezocht, wat er vaak voor zorgt dat problemen ook kunnen worden opgelost.
Bent u ook van mening dat een snelle en goede ondersteuning van de gedupeerden prioriteit zou moeten zijn? En dat hierbij een goede vertrouwensband met de gedupeerden voorop staat?
Ja. Mede hierom is ook gekozen om te werken met persoonlijke zaakbehandelaren die intensief contact onderhouden met gedupeerde ouders. Dat contact is belangrijk om een vertrouwensband op te bouwen en gedurende het gehele proces van compensatie samen op te kunnen trekken. Het blijkt dat veel ouders deze werkwijze prettig vinden en positief waarderen. Daarnaast kunnen ouders ook altijd terecht bij het Service Team. Gemeenten staan in nauw contact met gedupeerde ouders en spelen een belangrijke rol bij het herstel van vertrouwen in de overheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en de VNG. Gezamenlijk hebben wij de ambitie om gedupeerde ouders snel, maar ook zo goed mogelijk te helpen.
Kunt u toelichten hoe u de werkwijze gaat vormgeven of veranderen om de gemeente, via hun speciale informatiepunt in staat te stellen de gedupeerden zo snel mogelijk hulp te kunnen bieden?
De nieuwe werkwijze bestaat sinds 1 september en is conform 49h Awir. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is de werkwijze aangepast op aandringen van de Autoriteit Persoonsgegevens zodat de gegevensuitwisseling in lijn is met geldende privacywetgeving. Deze aanpassing is gedaan mede in het belang van gedupeerde ouders. Bij de nieuwe systematiek heeft de ouder zelf de regie. De ouder bepaalt of UHT zijn of haar contactgegevens aan de gemeente verstrekt, zodat de gemeente een hulpaanbod kan doen. De kwaliteit van de data is een ander punt. Het is niet te voorkomen dat er soms informatie ontbreekt of dat invoerfouten leiden tot het verstrekken van foutieve informatie. Het blijft uiteindelijk mensenwerk. Zoals aangegeven wordt bij meldingen hierover altijd bekeken wat daar de oorzaak van is. En als een medewerker van UHT ziet dat iemand met een ander nummer belt, wordt standaard gevraagd of het nummer dat geregistreerd staat nog klopt.
Om het proces verder te verbeteren zullen medewerkers van het Serviceteam aan de telefoon nog meer verduidelijken dat de gemeente contact op zal nemen met de ouder, als die toestemming geeft voor gegevensuitwisseling. Aan gemeenten gaat worden gevraagd of zij in hun gesprek met ouders nog duidelijker dan heden al gebeurt willen aangeven dat ze contact opnemen omdat de ouder bij het UHT heeft aangegeven met de gemeente te willen spreken over mogelijke ondersteuning. Daar is al vanaf maart 2021 aandacht voor in de handreiking die gemeenten gebruiken bij het eerste contact met ouders. Daarnaast gaat het UHT controleren of de reeds getroffen maatregelen voldoen om te voorkomen dat gemeenten een gegevenslevering voor brede ondersteuning dubbel ontvangen.
Tenslotte wil ik benadrukken dat ouders zich op welk moment dan ook kunnen melden wanneer zij toch ondersteuning nodig hebben. Een ouder kan zich zowel bij UHT als bij de gemeente melden. Gemeenten bieden ondersteuning aan alle ouders die zich gemeld hebben. Dus ook aan ouders die nog niet door het beoordelingsproces heen zijn. Mochten ouders na integrale beoordeling niet gedupeerd blijken, kunnen zij reguliere ondersteuning krijgen vanuit de gemeente, op basis van geldende decentrale (wettelijke) kaders bijvoorbeeld in het sociaal domein.
Bent u bekend met het bericht «Rechter deelt tik uit aan Belastingdienst»2?
Ja.
Klopt het dat door de oplopende wachttijden bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) de gedupeerde ouder niet tijdig kon worden geholpen en gecompenseerd, waardoor deze ouder wegens een huurachterstand uit huis zou worden gezet als deze gedupeerde niet deze rechtszaak had aangespannen?
In algemene zin kan ik niet met uw Kamer in gesprek over individuele ouders. Omdat in het openbare vonnis reeds specifieke informatie bekend is geworden, kan ik hier in deze specifieke situatie wel enkele opmerkingen over maken.5
Wachttijden van de CWS vormden niet als zodanig de aanleiding voor de rechtszaak. Zoals elke ouder die een beroep kan doen op CWS heeft de ouder in deze casus al zowel de lichte toets op grond van de Catshuisregeling als de integrale beoordeling doorlopen. Deze ouder heeft op grond daarvan in april in totaal een bedrag van circa € 47.000 ontvangen, zo blijkt ook uit de betreffende uitspraak van de rechter. Deze ouder heeft zich vervolgens met urgentie bij de CWS en UHT gemeld met een verzoek om zeer spoedige betaling van een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade. UHT heeft de urgentie beoordeeld en vervolgens, na een desgevraagd spoedadvies over een voorschot van de CWS en op basis van de op dat moment beschikbare stukken die de werkelijke schade zouden moeten onderbouwen, een voorschot van € 5.000 betaald. Vervolgens heeft de CWS het dossier met voorrang opgepakt. Bij het afgeven van de beslissing over het voorschot is aan de gemachtigde van de ouder gevraagd om, in het geval er een hoger voorschot nodig is, een nadere onderbouwing te geven van het verzoek zodat UHT het verzoek om een voorschot opnieuw kon bekijken. Daar heeft de gemachtigde niet op gereageerd.
Ik wil hierbij verduidelijken dat een voorschot niet het enige instrument is waarmee UHT gedupeerde ouders in een acute situatie kan helpen. Als ouders dat willen en daar toestemming voor geven, dan zoekt het Brede Hulp Team samen met gedupeerde ouders naar een oplossing, zoals contact met gemeenten, verhuurders of andere schuldeisers, om bijvoorbeeld een huisuitzetting te voorkomen.
Klopt het dat de Belastingdienst aanvankelijk weigerde het gevraagde voorschot te betalen, omdat de Belastingdienst het advies van de CWS wilde afwachten?
Op grond van de compensatieregelingen vergoedt UHT op verzoek van een ouder in voorkomende gevallen bovenop de compensatie ook «werkelijke schade» en wordt over een verzoek daartoe advies gevraagd aan de CWS. UHT hecht, in verband met de daarvoor benodigde expertise en de onafhankelijke positie, ook zeer aan een dergelijk advies alvorens tot betaling van werkelijke schade over te gaan.
UHT heeft in de onderhavige casus halverwege september een voorschot van € 5.000 betaald op basis van een daartoe strekkend spoedadvies van de CWS. CWS heeft dat advies gebaseerd op de op dat moment beschikbare stukken en vooruitlopend op de verdere behandeling van het verzoek van de ouder. UHT heeft daarbij ook aangegeven dat de ouder recht kan hebben op een hoger voorschot indien er een nadere onderbouwing van de werkelijke schade komt. Immers om tot (een voorschot op de) vergoeding van werkelijke schade te kunnen komen moet het bestaan en de omvang van de schade ten minste aannemelijk worden gemaakt. De ouder heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt en kort voor de zitting de nadere onderbouwing verstrekt. Mede op basis van die nadere onderbouwing heeft de rechter vervolgens geoordeeld dat een aanvullend voorschot kon worden verstrekt.
Kunt u toelichten waarom de Belastingdienst uiteindelijk heeft besloten om te wachten op het advies van de CWS?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten wat de vervolgstappen zullen zijn om de (oplopende) wachttijden bij de CWS aan te pakken?
De huidige wachttijd bij de CWS is 6 tot 9 maanden, deze loopt niet verder op. De CWS streeft naar een wachttijd van 3 tot 6 maanden. De CWS wil dit bewerkstellingen door verdere opschaling. In de 9e Voortgangsrapportage geeft CWS een nieuwe stand van zaken met een prognose over het verkorten van de wachttijd. Versnelling van de procedure is ook onderwerp van de herijking, waarover ik uw Kamer begin december zal informeren.
Kunt u toelichten op welke gronden een schade als voldoende of onvoldoende onderbouwd wordt gezien door de CWS?
Zoals toegezegd naar aanleiding van de motie Grinwis c.s. zal, zodra er 50 representatieve adviezen zijn uitgebracht door de CWS, hierover in de eerstvolgende Voortgangsrapportage aan uw Kamer verslag worden uitgebracht.6 Ik heb in het debat over het Belastingplan 2022 aangegeven dat dit in de 9e Voortgangsrapportage zal worden gedaan.
De Compensatieregeling bepaalt dat de ouder de omvang van de werkelijke schade en het causaal verband met de terugvordering van de KOT aannemelijk dient te maken. Deze lat wordt door de CWS lager gelegd dan in een reguliere civiele procedure. De CWS is zich bewust van het tijdsverloop en de beperktere mogelijkheden van de ouder om de schadeposten aannemelijk te maken. De CWS vraagt dan ook niet om schriftelijk bewijs van alle geleden schade maar kijkt of door het opvragen van specifieke informatie bij de ouder, bijvoorbeeld in het hoorgesprek, en UHT tot een onderbouwing van de geleden schade kan worden gekomen.
Hoe wordt hierbij rekening gehouden met de wachttijden van het advies bij de CWS?
De wachttijden zijn niet van invloed op de inhoudelijke beoordeling door de CWS. Ik lees deze vraag als de interactie tussen de vraag naar het aannemelijk maken van de schade door een gedupeerde ouder en het advies van CWS daarover. De CWS bekijkt alle opgegeven schadeposten en zal bij geval van twijfel of te weinig onderbouwing een verzoek doen bij de gedupeerde ouder voor een nadere toelichting of onderbouwing. Op een eventuele invloed van het tijdsverloop op de mogelijkheden van ouders ben ik in mijn antwoord op de voorgaande vraag al ingegaan. Daarnaast krijgen de gedupeerde ouders altijd ook de mogelijkheid een gesprek met de CWS te hebben om hun verzoek toe te lichten.
Hoe verhoudt zich het feit dat voor acute nood gedupeerden worden verwezen naar de Belastingdienst of de gemeente, maar vervolgens door deze instanties worden doorverwezen naar de CWS tot het feit dat bij de CWS de wachttijden al zijn opgelopen tot meer dan een half jaar?
De CWS beoordeelt of de geleden schade door de ouder hoger is dan de reeds uitgekeerde compensatie en of er recht bestaat op een aanvullende vergoeding. Dit proces is niet bedoeld om acute financiële nood op te lossen. Een snellere beoordeling door de CWS zou dus niet nodig moeten zijn om noodsituaties te voorkomen. Aan de procedure bij de CWS gaat immers vooraf dat een compensatie van ten minste € 30.000 is uitgekeerd, schulden zijn gepauzeerd en worden kwijtgescholden of afbetaald. Als er niettemin sprake is van acute financiële nood kan het Brede Hulp Team van UHT vervolgens samen met de gemeenten naar oplossingen zoeken.
Klopt het dat de de Belastingdienst de bevoegdheid heeft om in deze gevallen een voorschot te verlenen, zonder advies in te winnen bij de CWS? Zo ja, bent u voornemens om deze bevoegdheid te gaan inzetten?
Op grond van de compensatieregelingen vergoedt UHT op verzoek van een ouder in voorkomende gevallen bovenop de compensatie ook «werkelijke schade» en wordt over een verzoek daartoe advies gevraagd aan CWS. UHT hecht, in verband met de daarvoor benodigde expertise en de onafhankelijke positie, ook zeer aan een dergelijk advies, ook bij de beoordeling van een verzoek om het verlenen van een voorschot, alvorens tot betaling van werkelijke schade over te gaan.
In zeer uitzonderlijke situaties bestaat de mogelijkheid dat ouders door CWS met voorrang worden behandeld en een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade kunnen ontvangen voordat de behandeling bij de Commissie volledig is afgerond. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de UHT en de CWS en een dergelijke procedure is dit jaar tot dusver vijf keer gevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Kunt u toelichten wat uw plannen zijn voor de de samenwerking tussen de Belastingdienst en de CWS hierbij, om dit soort gevallen te voorkomen?
In beantwoording van de overige vragen heb ik toegelicht wat de werkwijze van UHT en de CWS is, waaronder in acute situaties en in de genoemde casus. UHT en de CWS werken continu samen om vanuit hun rol ouders recht te kunnen doen.
In de herijking van de aanpak wordt het hele proces voor ouders tegen het licht gehouden, waaronder eventuele verbeteringen aan de werkwijze rondom werkelijke schade. Ik ga hierover graag met uw Kamer in gesprek in het eerstvolgende commissiedebat.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoeker: truc met dividend hield zeker 12 miljard euro weg van Nederlandse Belastingdienst’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoeker: truc met dividend hield zeker 12 miljard euro weg van Nederlandse Belastingdienst»1?
Ja.
Bent u op de hoogte dat dit soort «trucs» met dividenden («dividendstripping») op dit niveau plaats kunnen vinden binnen Europa? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met andere landen binnen de Europese Unie, het Duitse Collectiv, Follow the Money of een andere partij?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat dividendstripping plaatsvindt in de praktijk. Dividendstripping is geen nieuw fenomeen. Reeds in 2001 is een antimisbruikbepaling in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. De Belastingdienst pakt dividendstripping aan, maar in de praktijk blijkt dit lastig te zijn. In de beantwoording van vraag 7 ga ik daar nader op in.
De Belastingdienst heeft in het kader van de aanpak van dividendstripping contact met belastingautoriteiten in diverse landen binnen de Europese Unie. Hierbij worden kennis en ervaringen uitgewisseld. Verder wordt in Brussel beleidsmatig bezien welke maatregelen op fiscaal gebied of op het gebied van het toezicht op de financiële wereld kunnen worden genomen. Op dit moment zijn er geen wetgevingsvoorstellen om dividendstripping beter te kunnen tegengaan in Europees verband.
Voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money (FTM) heeft FTM contact opgenomen met het Ministerie van Financiën en de berekeningen door FTM/Collectiv/Universiteit van Mannheim voorgelegd voor een reactie. Het ministerie heeft vervolgens gereageerd op de bevindingen uit dit onderzoek. FTM heeft de reactie van het ministerie verwerkt in de publicatie.
Kunt u meer informatie verstrekken over (deze vormen van) dividendstripping en hoe dit mogelijk is en was binnen de Nederlandse (belasting)wetgeving?
Er is sprake van dividendstripping indien een buitenlandse aandeelhouder met behoud van het economisch belang bij de aandelen het juridisch eigendom van de aandelen tijdelijk overdraagt aan een ander persoon met als doeldividendbelasting (deels) te ontlopen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze andere persoon recht heeft op een gunstigere behandeling voor de dividendbelasting (recht op verrekening, teruggaaf of vermindering van Nederlandse dividendbelasting) dan de oorspronkelijke (juridische) aandeelhouder. Dit is bijvoorbeeld het geval als de andere persoon op basis van een belastingverdrag de dividendbelasting kan terugvragen terwijl de oorspronkelijke aandeelhouder geen recht heeft op teruggaaf. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de andere persoon een rechtspersoon is die in Nederland is gevestigd en die, in tegenstelling tot de oorspronkelijke aandeelhouder die in het buitenland is gevestigd, de ingehouden dividendbelasting kan verrekenen met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting. De transactie die ten grondslag ligt aan de dividendstripping is er steeds op gericht om de ingehouden dividendbelasting gunstiger te verrekenen of een teruggaaf te bewerkstelligen waardoor een belastingvoordeel wordt behaald. Het aldus behaalde belastingvoordeel wordt over het algemeen tussen de bij de dividendstripping betrokken partijen verdeeld. Hierbij kan ook een (professionele) tussenpersoon betrokken zijn die beide partijen bij elkaar brengt.
Dividendstripping komt voor in verschillende verschijningsvormen en onderscheidt zich van normale effectentransacties doordat in de periode waarin juridisch afstand wordt gedaan van de aandelen het economisch belang bij die aandelen achterblijft bij de oorspronkelijke aandeelhouder waardoor de oorspronkelijke aandeelhouder het belang bij de inkomsten en waardestijgingen van de aandelen blijft houden, met als doel het ontwijken van dividendbelasting. Verder wil ik wijzen op mijn brief van 3 december 2018 waar ik in meer detail ben ingegaan op het handelen van bedrijven rondom de dividendbelasting en de eventuele ontwijking daarvan of fraude daaromtrent.2
Kunt u de cijfers tonen met hoeveel euro de Nederlandse schatkist is misgelopen de afgelopen twintig jaar door dividendstripping?
Het is heel moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking niet wordt betaald. Het is immers vaak de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen om dergelijke gegevens buiten het zicht van de fiscus te houden. Ook voor de specifieke vorm «dividendstripping» bestaat geen model om de mogelijke misgelopen dividendbelasting op dit vlak in beeld te brengen. Uit een inventarisatie binnen de Belastingdienst komt naar voren dat over de jaren 2000–2020 de Belastingdienst voor ongeveer 250 miljoen euro aan correcties heeft opgelegd vanwege dividendstripping. Dit betreft 59 casus. Door het feit dat betrokken partijen informatie over de structuren buiten het zicht van de fiscus willen houden heeft de Belastingdienst niet in alle gevallen zicht op de situaties waarin dividendstripping plaatsvindt. Het feit dat op de inspecteur een zware bewijslast rust, maakt dat niet in alle gevallen waarin sprake is van een vermoeden van dividendstripping naheffingen en boetes kunnen worden opgelegd.
Bent u bereid een gedetailleerd en diepgaand onderzoek naar deze situatie te doen om dividendstripping beter in kaart te kunnen brengen en te kunnen bestrijden?
Het Financieel Expertise Centrum (FEC), een samenwerkingsverband van autoriteiten in de financiële sector, heeft een diepgaand onderzoek gedaan naar dividendstripping. De resultaten hiervan zijn weergegeven in een recent gepubliceerd kennisdocument.3 In het kennisdocument over dividendstripping is de kennis van vijf partners binnen het FEC gebundeld: de Belastingdienst, de FIOD, de AFM, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) en het Openbaar Ministerie. Het doel van het document is de kans te vergroten dat de FEC-partners in hun reguliere dagelijks werk signalen van dividendstripping eerder herkennen, wat de aanpak van dividendstripping kan verbeteren. In het kennisdocument is een beschrijving gegeven van de diverse vormen van dividendstripping. Het kennisdocument maakt ook duidelijk welke gereedschappen de FEC-partners binnen de bestaande regelgeving tot hun beschikking hebben om dividendstripping te detecteren en terug te dringen.
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2022 heb ik uw Kamer toegezegd te proberen te onderzoeken hoe groot de omvang is van dividendstripping. Daarbij heb ik op voorhand aangegeven dat een dergelijk onderzoek complex is. De in nieuwsberichten genoemde grote bedragen zijn gebaseerd op de zeer ruwe aanname, zonder verdere onderbouwing, dat de helft van de buitenlandse portfolio-aandeelhouders betrokken zou zijn bij dividendstripping.4 Er lijkt bijvoorbeeld geen rekening te zijn gehouden met het feit dat veel aandeelhouders in principe geen financieel belang hebben bij dividendstripping omdat zij de dividendbelasting reeds kunnen verrekenen in hun vestigingsland. Ik ben nagegaan of een onderzoek denkbaar is waarbij de omvang van dividendstripping met enige betrouwbaarheid vast te stellen is. Ik kom tot de conclusie dat dit niet het geval is. Hieronder licht ik deze conclusie toe.
Allereerst is het moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking niet betaald wordt. Het is immers de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen om dat buiten het zicht van de fiscus te houden. In hoofdstuk 4 van het kennisdocument is aangegeven hoe detectie van dividendstripping niettemin zou kunnen plaatsvinden. Kort samengevat zijn drie soorten gegevensbronnen van belang: aangiften en teruggaafverzoeken bij de Belastingdienst, meldingen van constructies en ongebruikelijke transacties bij de verschillende toezichthouders, en transactiedata van Nederlandse aandelen en afgeleide instrumenten bij de AFM. Het FEC geeft hierbij aan dat vanwege het ontbreken van informatie op transactieniveau de aangiften en teruggaafverzoeken geen sterk detectie-instrument zijn. Verder is het opvallend dat ondanks het vermeende belang van dividendstripping het aantal meldingen van constructies bij de Belastingdienst en de AFM alsmede van ongebruikelijke transacties bij de FIU NL beperkt is. Het kennisdocument geeft tot slot aan dat detectie van dividendstripping op basis van de transactiemeldingen die de AFM ontvangt mogelijk kansrijk is, maar dat het moeilijk is om transacties aan elkaar te koppelen. Bij het volgen van deze laatstgenoemde werkwijze ontvangt de Belastingdienst van de AFM meldingen van opvallende transactiecombinaties rond de dividenddatum die vervolgens door de Belastingdienst kunnen worden beoordeeld op mogelijke aanwezigheid van dividendstripping. Op basis van de eerste (beperkte) ervaringen met deze werkwijze geeft de Belastingdienst aan dat de ontvangen meldingen aanwijzingen zouden kunnen zijn voor dividendstripping. Daarmee is ook direct gezegd dat het combineren van alle bij de FEC-partners beschikbare data op zijn best een indicatie oplevert dat sprake is van een bijzondere handelstransactie die mogelijk te maken kan hebben met dividendstripping. Om vervolgens te kunnen bepalen of sprake is van dividendstripping, is nader detailonderzoek op transactieniveau vereist. Voor een betrouwbare schatting van de totale omvang van dividendstripping zouden alle, of in ieder geval een groot deel van, deze aanknopingspunten met detailonderzoek op transactieniveau moeten worden onderzocht. Dit is niet realistisch omdat het voor de Belastingdienst juist erg complex en zeer tijdrovend is om aanvullende informatie te verzamelen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Tot slot zal elke benadering van de omvang van dividendstripping in Nederland per definitie gestoeld zijn op tal van aannamen, wat de waarde van de einduitkomsten vermindert evenals de toegevoegde waarde van een dergelijk onderzoek.
Het kabinet zet in op alternatieve maatregelen waarmee, met behulp van de bij de FEC-partners beschikbare data, dividendstripping effectiever kan worden aangepakt waardoor het fenomeen zal worden teruggedrongen. Voor deze alternatieven wordt er op dit moment gewerkt aan een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat consultatiedocument brengt mogelijke alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping te versterken. Ik verwacht dit document voor het einde van het jaar voor internetconsultatie te publiceren.5
Kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze en op welke termijn, u deze situatie van belastingontwijking en -ontduiking gaat aanpakken?
In de schriftelijke beantwoording van de vragen die gesteld zijn tijdens het eerste wetgevingsoverleg van het pakket Belastingplan 2022 op maandag 25 oktober jl. ben ik ingegaan op de vraag van de heer Hammelburg wanneer het onderzoek naar dividendstripping naar uw Kamer wordt gestuurd.6 Zoals hiervoor reeds geantwoord, wordt er op dit moment gewerkt aan het opstellen van een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat consultatiedocument brengt alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping te versterken. Ik verwacht dit document voor het einde van het jaar voor internetconsultatie te publiceren.7
Kunt u toelichten tegen welke problemen de Belastingdienst aanloopt bij het aanpakken van belastingontwijking en -ontduiking in de vorm van dividendstripping? Op welke wijze wilt u deze problemen gaan oplossen?
In 2001 is een antimisbruikbepaling in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. Op grond van deze bepaling wordt verrekening, vermindering of teruggaaf van de dividendbelasting uitgesloten voor diegene die het dividend heeft ontvangen (of om verrekening, vermindering of teruggaaf verzoekt), maar niet de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend. Destijds is gekozen voor een generieke maatregel die verschillende vormen van dividendstripping aanpakt. Het doel was een maatregel die uitvoerbaar zou zijn in de praktijk en geen overkill zou bevatten. Dit was een belangrijke afweging aangezien strengere maatregelen al snel ingrijpend uit zouden werken op de reguliere beurshandel. Bij deze maatregel rust op de Belastingdienst de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Op grond van de huidige antimisbruikwetgeving rust er dan ook een zware bewijslast op de inspecteur om te bewijzen dat sprake is van dividendstripping. Bij de inwerkingtreding van de bepaling is overigens al overwogen dat de aanpak van dividendstripping in de praktijk niet makkelijk zal zijn en dat waarschijnlijk enkel evidente vormen van dividendstripping zouden kunnen worden aangepakt.8
De aanpak van dividendstripping door de Belastingdienst blijkt inderdaad lastig te zijn. De complexiteit hiervan is de afgelopen jaren verder toegenomen. Professionele partijen hebben zich erin gespecialiseerd om door middel van dividendstripping voordelen te behalen. Dit is geen typisch Nederlands fenomeen, maar gebeurt ook in de landen om ons heen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Dit maakt het verzamelen van informatie door de Belastingdienst extra complex en zeer tijdrovend.
Zoals hiervoor opgemerkt, zal voor het einde van dit jaar een internetconsultatie van start gaan.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'De Tweede Kamer opnieuw geschoffeerd…' |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemd artikel?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel bij het wetsvoorstel excessief lenen als bij de wetsvoorstellen bij het pakket Belastingplan 2022 niet meer integraal in te gaan op commentaren van onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB), wanneer de Kamer daarom expliciet vraagt?
Het kabinet is bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer ook ingegaan op de vragen van de NOB en het RB. Deze beantwoording heeft niet integraal plaatsgevonden, maar zoveel mogelijk bij het betreffende onderdeel, daar waar een fractie heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel te reageren. Hiervoor is gekozen omdat de vragen van deze beroeps- en belangenorganisaties doorgaans voor een belangrijk deel overlappen met vragen die reeds gesteld zijn door leden van uw Kamer zelf.
Bent u van plan om deze werkwijze in de toekomst voort te zetten?
Het kabinet gaat rondom de totstandkoming van fiscale wetgeving veelvuldig in gesprek met beroeps- en belangenorganisaties. Dit betreft organisaties die doorgaans veel expertise in huis hebben. Deze expertise kan bijdragen aan de totstandkoming van betere wetgeving. Diezelfde organisaties kunnen daarbij het parlement informeren door eventuele kritische commentaren te delen met parlementariërs. Zo kunnen ook Kamerleden deze technische expertise benutten. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang om prudent om te gaan met het, als ware het vanzelfsprekend, betrekken van specifieke beroeps- en belangenorganisaties in het parlementaire proces en andere beroeps- en belangenorganisaties niet. Het kabinet hecht aan een evenwichtig dialoog met de verschillende geluiden uit de samenleving.
In de nota’s naar aanleiding van het verslag van de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2022 is getracht een balans te vinden tussen bovenstaande uitgangspunten. Over de toekomstige werkwijze ga ik dan ook graag met uw Kamer in gesprek.
Deelt u onze mening dat integraal ingaan op de commentaren van belang is om twee redenen, namelijk ten eerste dat de vragen van technisch experts serieus genomen dienen te worden vanwege hun brede expertise en ervaring met de praktische uitwerking van wetgeving die de Kamer kan helpen in haar rol nieuwe wetgeving kritisch te controleren en ten tweede dat antwoorden op deze technische vragen en nadere toelichting van de wetgever essentieel zijn voor de praktijk en de rechtspraak bij de toepassing van deze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u daarom onze mening dat te allen tijde serieus dient te worden omgegaan met het verzoek van de Kamer integraal in te gaan op technische commentaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u onze mening op de vragen 4 en 5 niet deelt kunt u dan toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alsnog met spoed ingaan op de commentaren van de NOB en het RB voor zover u dat nog niet hebt gedaan en ons de antwoorden vóór vrijdag 22 oktober 2021 doen toekomen, zodat die nog kunnen worden meegenomen in de wetsbehandeling op maandag 25 oktober 2021?
Het kabinet zal de commentaren van de NOB en het RB op korte termijn van een reactie voorzien. De verwachting is dat uw Kamer deze reactie medio volgende week ontvangt.
Het bericht ‘Ondernemers met betalingsregeling voor corona-belastingschulden aan de goden overgeleverd’ |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers met betalingsregeling voor corona-belastingschulden aan de goden overgeleverd »1?
Ja.
Klopt het dat indien een ondernemer vanaf 1 oktober 2021 niet op tijd aangifte doet en op tijd de belastingschuld betaalt, niet in aanmerking komt voor de betalingsregeling en nog voor 1 oktober 2022 zijn belastingschuld volledig terug dient te betalen?
Vanaf 1 oktober 2021 moet een ondernemer die uitstel van betaling in verband met de coronacrisis heeft gekregen, zijn nieuw opkomende betalingsverplichtingen hervatten. Als een in de kern gezond bedrijf, bijvoorbeeld vanwege voortdurende beperkende coronamaatregelen, per 1 oktober 2021 nog niet in staat is om zijn nieuwe betalingsverplichtingen te voldoen, kan hij daarvoor onder strikte voorwaarden aanvullend uitstel krijgen tot 1 februari 2022.
Het niet tijdig doen van aangifte of voldoen van nieuwe betalingsverplichtingen heeft tot 1 oktober 2022 geen gevolgen voor het recht op de betalingsregeling van 60 maanden. Dit heb ik zo vastgelegd in mijn besluit van 24 september 2021.2 Vanaf de start van die betalingsregeling, in oktober 2022, geldt het bijhouden van nieuw opkomende betalingsverplichtingen echter wel als voorwaarde voor die betalingsregeling. Dit betekent dat de ondernemer zowel voldoet aan de aangifteplicht (het volledig, juist en tijdig aangifte doen) als aan de betalingsplicht (het tijdig en volledig nakomen van de uit de aangifte voortvloeiende betalingsverplichtingen). Als bijvoorbeeld omzetbelasting of loonheffingen na 1 oktober 2022 niet tijdig worden afgedragen, kan de Belastingdienst de betalingsregeling van 60 maanden intrekken. De situatie waarin een ondernemer de nieuwe betalingsverplichtingen niet nakomt terwijl een betalingsregeling van kracht is, vind ik namelijk vergelijkbaar met de situatie waarin de ondernemer de betalingsregeling zelf niet nakomt; het is niet de bedoeling dat belastingschulden worden afgelost door nieuwe belastingschulden op te bouwen. Uiteraard wordt eerst contact opgenomen met de ondernemer om te achterhalen wat de oorzaak is van de betalingsachterstand en om te bezien of een oplossing kan worden gevonden. Als de betalingsregeling daadwerkelijk wordt beëindigd, stelt de Belastingdienst de ondernemer daarvan op de hoogte. De ondernemer krijgt dan de kans om alsnog binnen 14 dagen aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal de Belastingdienst de regeling direct beëindigen. Te denken valt daarbij aan situaties waarin er een reëel risico bestaat op onttrekking van verhaalsmogelijkheden aan het zicht van de Belastingdienst.
Tegen de afwijzing of intrekking van de betalingsregeling kan de ondernemer binnen 10 dagen in beroep bij de directeur van de Belastingdienst. Gedurende het beroep pauzeert de Belastingdienst de invordering.
Klopt het dat in het geval de ondernemer niet voldoet aan de voorwaarden van de betalingsregeling, deze ondernemer alsnog binnen veertien dagen aan deze voorwaarden dient te voldoen, i.e. het nakomen van de lopende betalingsverplichtingen? En dat de Belastingdienst de betalingsregeling zal beëindigen of weigeren als de ondernemer hier niet aan voldoet en de ondernemer daarna nog tien dagen heeft om de volledige belastingschuld te voldoen of in beroep kan gaan bij de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welk beleid zal worden gevoerd bij de toetsing van dit beroep door de Belastingdienst, i.e. of het beleid bij deze beëindiging of weigering van de betalingsregeling juist is uitgevoerd?
De Belastingdienst toetst een afwijzende beslissing inderdaad aan de hand van het geldende uitstelbeleid, waarbij hij beoordeelt of de Belastingdienst in de concrete situatie in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
Klopt het dat indien het beroep alsnog wordt afgewezen door de Belastingdienst en de ondernemer deze belastingschuld niet kan betalen, er geen andere rechtsgang mogelijk is voor deze ondernemer?
Nee. Bij geschillen over uitstel van betaling en kwijtschelding van belastingen kan de ondernemer een administratief beroepsprocedure opstarten bij de Belastingdienst. Naast dit administratief beroep heeft de ondernemer toegang tot de burgerlijke rechter.
Deelt u de mening dat dit beleid onvoldoende ruimte biedt voor ondernemers om regelingen te kunnen treffen, hetgeen voorkomt dat gezonde bedrijven dusdanig hoge belastingschulden hebben en alsnog dreigen om te vallen?
Nee. Het beleid biedt veel ruimte aan bedrijven om tot een oplossing te komen voor de schulden die door de coronacrisis zijn ontstaan. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 biedt het beleid zelfs mogelijkheden als nieuw opkomende verplichtingen nog niet kunnen worden bijgehouden. Het is belangrijk dat bedrijven hun nieuw opkomende verplichtingen op een bepaald moment wel weer tijdig gaan voldoen. Het kabinet wil met het omschreven beleid levensvatbare bedrijven ondersteunen, maar tegelijkertijd voorkomen dat niet-levensvatbare bedrijven onnodig lang overeind worden gehouden door overheidssteun. Op deze manier draagt het beleid bij aan het herstel van de economie en de gezonde economische dynamiek in het bedrijfsleven.
Wat vindt u ervan dat tegen de beslissing tot beëindiging of weigering van de betalingsregeling geen beroep open staat bij de belastingrechter?
De ondernemer kan op dit moment zowel een administratief beroepsprocedure starten als een civielrechtelijke procedure. Met de fiscale vereenvoudigingswet 2017 heb ik de rechtsbescherming bij geschillen over uitstel van betaling en kwijtschelding zodanig willen wijzigen dat beroep bij de belastingrechter mogelijk wordt. Het programma Stroomlijnen van belastingen en toeslagen dat is opgenomen in de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 bevat een onderdeel dat gaat over rechtsbescherming bij invordering. In het onderdeel rechtsbescherming wordt in de wet uit 2017 geregeld dat bij geschillen over uitstel van betaling en kwijtschelding van belastingen de fiscale rechtsgang open komt te staan. Dit door de Kamer in 2016 aangenomen onderdeel van de wet is nog niet in werking getreden omdat de benodigde aanpassingen in de automatiseringssystemen van de Belastingdienst niet gereed waren.
Ook de adviescommissie praktische rechtsbescherming van burgers en kleine ondernemers in belastingzaken vraagt in het rapport «Burgers beter beschermd» aandacht voor het openstellen van beroep bij de belastingrechter.3 Ik onderken het belang van deze rechtsgang. Op dit moment wordt het onderdeel rechtsbescherming als onderdeel van het programma Stroomlijnen van belastingen en toeslagen heroverwogen. Daarbij wordt zowel rekening gehouden met de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst als met de gevolgen van de ontvlechting van belastingen en toeslagen. Hiertoe vindt een uitvoeringstoets bij de Belastingdienst plaats om inzichtelijk te krijgen wanneer dit onderdeel van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017 in werking kan treden. Daarnaast zijn adviezen gevraagd aan de Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand. Uw Kamer wordt hierover dit najaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat deze rechtsgang van beroep bij de belastingrechter klaarligt, maar de inwerkingtreding van dit onderdeel uit de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 is uitgesteld tot na 2021 wegens verouderde ICT-systemen bij de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de vervolgstappen toelichten voor het in werking laten treden van dit onderdeel uit de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat deze rechtsgang zo spoedig mogelijk ingevoerd dient te worden om ondernemers voldoende rechtsbescherming te kunnen bieden?
Zoals hiervoor beschreven wordt op dit moment onderzocht of en zo ja, op welke wijze de rechtsgang bij de belastingrechter kan worden ingevoerd. Hiertoe is een nieuwe uitvoeringstoets aangevraagd om inzichtelijk te krijgen op welke termijn deze wetswijziging in werking kan treden. Ook zijn adviezen gevraagd aan de Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand. Later dit najaar informeer ik uw Kamer over de stand van zaken.
Kunt u de vervolgstappen toelichten voor andere ondersteuning bij deze betalingsregeling, zoals het opzetten van een integraal ambtenarenteam?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de Kamerbrief van 30 augustus jl. over het steunpakket vanaf het vierde kwartaal,4 realiseert het kabinet zich dat het voor ondernemers prettig is om een centraal aanspreekpunt te hebben bij vragen over terugbetalingen van steun of belastingschulden. Voor specifieke vragen en advies over de impact van (corona)maatregelen op het bedrijf, kunnen ondernemers daarom terecht bij Kamer Van Koophandel (KVK). Het KVK Adviesteam geeft persoonlijk advies aan ondernemers wiens bedrijf is getroffen door corona en die gebruik hebben gemaakt van de steunmaatregelen. Deze ondernemers kunnen tevens terecht op het Digitale Ondernemersplein. Daar is inmiddels een specifiek dossier door KVK gemaakt waar ondernemers alle relevante informatie over de regelingen kunnen vinden, inclusief alle relevante (betaal)data, checklijsten en stappenplannen. Het dossier is samengesteld met de partners van het Digitaal Ondernemersplein, zoals de Belastingdienst en RVO.
Daarnaast is het mogelijk dat binnen de verschillende uitvoeringsorganisaties signalen opkomen van ondernemers die in problemen komen door terugvorderingen en betalingsverplichtingen. Door die signalen organisatie-overstijgend te bespreken, kan de ondernemer mogelijk een gezamenlijke oplossing geboden worden. Op dit moment worden mogelijkheden voor een dergelijk casuïstiekoverleg tussen UWV, RVO en de Belastingdienst uitgewerkt. Overleg in dit grotere verband vindt plaats op initiatief van een van de uitvoeringsorganisaties, maar alleen nadat dit is besproken met de ondernemer en deze daar toestemming voor heeft gegeven. Bij het verkennen van mogelijkheden voor een dergelijk overleg wordt naar de relevante privacywetgeving gekeken, waarbij in het geval van juridische bezwaren opties worden verkend om een dergelijk overleg toch mogelijk te maken.
Deelt u de mening dat kwijtschelding van probleembelastingschulden een optie is in schrijnende gevallen? Bent u bereid om deze optie van kwijtschelding te onderzoeken?
Ik deel de mening dat in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden kwijtschelding van onhoudbare belastingschulden gewenst kan zijn. Sanering van schulden kan in uiterste nood een oplossing zijn voor in de kern gezonde bedrijven om een faillissement af te wenden. Een saneringsakkoord komt onder strikte voorwaarden tot stand als het bedrijf naar verwachting levensvatbaar is en als ook andere schuldeisers bereid zijn een offer te brengen door een deel van hun vordering kwijt te schelden. Het beleid biedt nu al de mogelijkheid tot een dergelijke sanering en de Belastingdienst beoordeelt saneringsverzoeken vanaf het begin van dit kalenderjaar, vanwege de coronacrisis, met een meer welwillende blik.
Door de maatregel die het kabinet heeft aangekondigd in de brief5 van 11 oktober stellen de Belastingdienst en Douane zich bovendien tijdelijk soepeler op bij een minnelijk saneringsakkoord6 door genoegen te nemen met een zelfde uitkeringspercentage als aan concurrente schuldeisers toekomt. Daardoor wordt het te brengen offer voor private schuldeisers in een saneringsakkoord kleiner. Hierdoor wordt deelname aan een saneringsakkoord naar verwachting aantrekkelijker voor private schuldeisers, omdat zij in saneringsakkoorden een hogere opbrengst kunnen verwachten. Daardoor verwacht het kabinet dat saneringsakkoorden voor bedrijven die hiervoor in aanmerking komen een grotere kans van slagen krijgen en dus sneller gerealiseerd kunnen worden. Dat vergroot de overlevingskansen van in de kern gezonde bedrijven. Deze maatregel ondersteunt ondernemingen om met al hun schuldeisers tot een totaaloplossing voor hun schuldpositie te komen.
De Belastingdienst en Douane passen dit versoepelde beleid toe in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2023. Als er geen saneringsakkoord tot stand komt en de onderneming alsnog failliet gaat of in een dwanginvorderingstraject terecht komt, dan heeft en houdt de Belastingdienst een preferente positie.
Kunt u toelichten of en hoe rekening wordt gehouden met de persoonlijke aansprakelijkheid van ondernemers die door deze betalingsregeling failliet gaan?
Het kabinet wil, onder meer door de ruimhartige betalingsregeling, voorkomen dat in de kern gezonde bedrijven door een te hoge coronaschuldenlast failliet gaan. Samen met andere grote schuldeisers wil de Belastingdienst onderzoeken of het bestaande beleid tot onoplosbare knelpunten in de praktijk leidt. Faillissementen zullen echter onvermijdelijk zijn. Ik zie nog geen aanleiding om in die gevallen de regelingen van persoonlijke aansprakelijkheid van ondernemers te wijzigen. Een wijziging zou namelijk een wezenlijke breuk betekenen met de bestaande systematiek van afgescheiden en niet-afgescheiden ondernemingsvermogens.
Deelt u de mening dat het investeringsklimaat van het midden- en kleinbedrijf hierbij van belang is en hiervoor voldoende kapitaal nodig is? Kunt u toelichten hoe u dit investeringsklimaat zal bewaken?
Vanwege de coronacrisis hebben sommige ondernemingen een hogere schuldenpositie opgebouwd. Een deel van die schulden bestaat uit opgebouwde belastingschulden vanwege het uitstel van betaling waar ondernemers gebruik van konden maken. Het is van belang dat het midden- en kleinbedrijf ondanks de schuldenlast ruimte heeft om te investeren. Als ondernemingen een dermate hoge schuld hebben dat zij geen noodzakelijke investeringen kunnen doen, leidt dit tot een lagere productiviteitsgroei. Dit kan het economisch herstel na de crisis hinderen. De betalingsregeling voor de opgebouwde belastingschuld is daarom ruimhartig vormgegeven. Tot 1 oktober 2022 hoeven ondernemers nog geen aflossing te doen op hun opgebouwde belastingschuld. Vanaf 1 oktober 2022 mogen de ondernemers hun opgebouwde belastingschuld in vijf jaar aflossen. Doordat ondernemers hun aflossingen kunnen spreiden in de tijd, houden zij financiële ruimte beschikbaar die aangewend kan worden voor het doen van investeringen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Om herhaling van een antwoord te voorkomen, zijn de vragen 2 en 3 gezamenlijk beantwoord. Hetzelfde geldt voor de vragen 7, 8 en 9.
Het bericht ‘Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland met Duitsland en België afspraken heeft gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen tijdens Corona en dat deze afspraken gelden tot en met 30 september 2021?
Ja, Nederland heeft met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona.2 De afspraken met Duitsland liepen oorspronkelijk tot 30 april 2020. De afspraken met België liepen oorspronkelijk tot 31 mei 2020. Deze afspraken zijn daarna diverse keren verlengd, meest recentelijk tot en met 30 september 2021.3
Voorziet u dat deze afspraken zullen worden verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer worden deze regelingen verlengd?
De overeenkomsten met België en Duitsland kunnen worden toegepast voor zover er wordt thuisgewerkt als gevolg van de maatregelen die door de Nederlandse regering en de regering van België respectievelijk Duitsland zijn getroffen om de coronacrisis te bestrijden. Als niet vanwege deze maatregelen wordt thuisgewerkt, gelden de reguliere regels van het desbetreffende belastingverdrag. De overeenkomsten zijn eerder verlengd tot en met september van dit jaar. Nederland zet in op een verdere verlenging van de overeenkomsten tot het eind van dit jaar. Ik ben hiervoor mede afhankelijk van België en Duitsland. Ik kan daarom op dit moment nog niet aangeven of de afspraken inderdaad verder worden verlengd.
Verwacht u, indien de afspraken worden verlengd, wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen?
Ik verwacht dat als deze overeenkomsten worden verlengd, er geen wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen zullen plaatsvinden.
Voorziet u, gelet op het feit dat thuis- en/of hybride werken ook na Corona het nieuwe normaal lijken te worden, mogelijkheden om hierover tot werkbare fiscale afspraken te komen met beide buurlanden?
Zoals ik eerder heb aangegeven sta ik positief tegenover het idee van een permanente regeling voor thuiswerkdagen in de belastingverdragen met onze buurlanden.4 Ik heb daarom het initiatief genomen om dit onderwerp op de agenda te zetten bij besprekingen met beide landen. Ik kan echter nog geen uitspraken doen over de uitkomst van deze besprekingen. Hierbij is ook aandacht voor de samenloop met regels op het gebied van sociale zekerheid.5 De tijdelijke overeenkomsten met België en Duitsland in het kader van de coronacrisis zijn specifiek gekoppeld aan de coronamaatregelen en voorzien in een afwijking van de geldende verdragstekst. Deze afspraken lenen zich daarom niet voor een permanente maatregel. Voor een aanpassing van de belastingverdragen ben ik afhankelijk van onze verdragspartners en hun visie op een dergelijke regeling. Of een dergelijke permanente regeling er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zou zien kan ik u derhalve nog niet melden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brieven, met als titel «vooraankondiging navorderingsaanslag», die de Belastingdienst in Heerlen heeft gestuurd aan Nederlandse pensioengerechtigden1 die wonen in België en pensioen- en lijfrente-uitkeringen ontvangen uit Nederland?2
Ja.
Klopt het dat de vooraankondiging ziet op het feit dat de Belastingdienst Nederlandse inkomstenbelasting wil navorderen over de jaren 2016, 2017 en 2018?
Het klopt dat deze personen3 zijn aangeschreven met een brief waarin hen is aangekondigd dat de inspecteur over het jaar 2018 voornemens is de uitkering te belasten. Afhankelijk van de individuele situatie, zal dit plaatsvinden door middel van een ambtshalve aanslag, een correctie op de aangifte of een navorderingsaanslag. Daarnaast bevat de brief een verzoek om informatie over de jaren 2016 en 2017. Indien uit de informatie blijkt dat ook in de jaren 2016 en 2017 de pensioenuitkeringen niet volledig in België zijn belast, worden die uitkeringen ook in Nederland belast. Betrokkenen wordt in de brief de mogelijkheid geboden om gegevens aan te leveren waaruit blijkt dat de uitkeringen in België wel volledig belast zijn, of dat er een specifieke uitzonderingsituatie geldt op grond waarvan het heffingsrecht aan België toe zou vallen. Om een snelle communicatie mogelijk te maken is in de brief een rechtstreeks e-mailadres opgenomen waar betrokkenen met vragen terecht kunnen en wordt de mogelijkheid geboden om een telefonische afspraak te maken. Hierna ga ik in op de aanleiding voor de brieven.
De Nederlandse en Belgische bevoegde autoriteiten hebben op 5 maart 2018 een overeenkomst gesloten over de toepassing van artikel 18 van het belastingverdrag tussen Nederland en België.4 Deze overeenkomst is gesloten nadat – als gevolg van Belgische rechtspraak – onduidelijkheid was ontstaan over de Belgische fiscale behandeling van uit Nederland afkomstige pensioenen. Om te vermijden dat zowel Nederland als België het pensioen belast (dubbele belasting) en te voorkomen dat beide landen het pensioen niet belasten (ontgaan van belasting / dubbele niet-heffing) is – kort weergegeven – in deze overeenkomst vastgelegd dat Nederland het heffingsrecht heeft over uit Nederland afkomstige pensioen- en lijfrente-uitkeringen als, naast enkele andere voorwaarden, deze in België feitelijk niet volledig in de (progressieve) belastingheffing zijn betrokken. Daarnaast is in de overeenkomst vastgelegd dat België jaarlijks informatie aanlevert over de wijze waarop de uit Nederland afkomstige pensioenen in België feitelijk worden belast.
Op basis van de door de Belgische belastingdienst over 2018 aangeleverde gegevens heeft de Nederlandse Belastingdienst een selectie gemaakt van de personen waarvan de uitkeringen in België waarschijnlijk niet volledig belast zijn. In die gevallen zou wèl geprofiteerd zijn van de Nederlandse fiscale faciliëring (in de opbouwfase is de pensioenaanspraak niet belast), terwijl de uitkeringen in België niet volledig belast zouden zijn. Het heffingsrecht komt dan op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België aan Nederland toe.
Klopt het dat deze pensioengerechtigden mede op grond van de Overeenkomst van 5 maart 2018 tussen de bevoegde autoriteiten van België en Nederland met betrekking tot toepassing van artikel 18 van het Verdrag, reeds vragenbrieven hebben ontvangen over hun situatie en deze vragenbrieven hebben beantwoord?
Meestal is dit niet het geval. In uitzonderingssituaties is er wel al eerder over deze problematiek gecorrespondeerd. Sommige belastingplichtigen zijn eerder aangeschreven naar aanleiding van de Belgische gegevens over het jaar 2016. Die correspondentie had dan betrekking op belastingjaren van vóór 2018, terwijl er nu informatie is verkregen over het jaar 2018. Over die samenloop is in de brief aangegeven dat de al verstrekte informatie niet nogmaals hoeft te worden aangeleverd. In andere situaties heeft de betrokkene eerder verzocht om een vrijstellingsverklaring voor de inhouding van loonheffingen. In die gevallen is de vrijstelling verleend met het uitdrukkelijk voorbehoud dat deze zou worden ingetrokken indien uit informatie van de Belgische belastingdienst mocht blijken dat de vrijstelling ten onrechte werd verleend.
Klopt het verder dat daarbij van geval tot geval door de Belastingdienst is beoordeeld welk land bevoegd is belasting te heffen over de pensioen- en lijfrente-uitkeringen?
Zoals eerder aangegeven is er met enkele van de aangeschreven belastingplichtigen in een eerder stadium over deze problematiek gecorrespondeerd. In die situaties heeft doorgaans ook een beoordeling plaatsgevonden. Deze beoordeling had dan echter betrekking op een ander belastingjaar (met mogelijk andere feitelijke omstandigheden) dan 2018, of heeft plaatsgevonden onder een uitdrukkelijk voorbehoud.
Klopt het dat dit vaak ingewikkelde puzzels zijn omdat België en Nederland anders tegen de uitkeringen aankijken en omdat het belastingverdrag tussen Nederland en België in artikel 18 van het verdrag een ingewikkelde regeling op dit punt bevat?
Achtergrond van deze bepaling is dat in het verleden pensioenen die in Nederland fiscaal gefacilieerd waren (in de opbouwfase is de pensioenaanspraak niet belast) na emigratie naar België, vanwege een verschil in systematiek, niet volledig werden belast. Met deze bepaling wordt dus ook nadrukkelijk dubbele niet-heffing voorkomen. De regeling uit het huidige verdrag vind ik niet te ingewikkeld, maar het is daarbij uiteraard wel van belang dat de Belastingdienst op de hoogte is van de fiscale behandeling in België van de uit Nederland afkomstige uitkeringen. De overeenkomst van 5 maart 2018 – waarin afspraken zijn opgenomen over informatie-uitwisseling – is hierbij behulpzaam. Om een onterechte heffing te voorkomen hebben belastingplichtigen uiteraard de mogelijkheid om aan te tonen dat de Nederlandse uitkeringen wel feitelijk volledig in België belast zijn.
Klopt het dat in de afgelopen jaren van geval tot geval overeenstemming is bereikt met de betreffende pensioengerechtigden welk land bevoegd is te heffen over welke uitkeringen en dat daarmee de zaak leek afgedaan?
Welk land tot heffing bevoegd is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Daarom dient ook ieder belastingjaar op zichzelf beoordeeld te worden. Ook in de uitzonderingsgevallen waarin er over een eerder jaar reeds een beoordeling heeft plaatsgevonden, kunnen opnieuw vragen worden gesteld indien de Belgische gegevens daar aanleiding toe geven. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Is bij het verzenden van de brieven door de Belastingdienst in Heerlen rekening gehouden met deze afstemmingen?
Ja, zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 6.
Hoe kan worden voorkomen dat in sommige gevallen pensioengerechtigden zowel in Nederland als België dreigen te worden belast, waarbij dus een dubbele belastingheffing ontstaat?
De afspraken uit het belastingverdrag en de hiervoor genoemde nadere overeenkomst van 5 maart 2018 zijn uitdrukkelijk bedoeld om zowel een situatie van dubbele heffing als een situatie van dubbele niet-heffing te voorkomen. Beide situaties vind ik natuurlijk ongewenst. Met de informatie die wordt verkregen van de Belgische autoriteiten en/of de informatie die belastingplichtigen verstrekken over het volledig belasten van Nederlandse uitkeringen wordt dit voorkomen. Nederland is daarmee immers op de hoogte van de feitelijke heffing in België. Indien België feitelijk onvoldoende heeft geheven, komt het heffingsrecht aan Nederland toe en dient België alsnog vrijstelling te verlenen voor de Nederlandse uitkeringen. Ingeval belastingplichtigen van oordeel zijn dat desondanks een (dubbele) belastingheffing in strijd met het belastingverdrag dreigt, kunnen zij in woonland België een verzoek doen tot een zogenoemde onderlinge overlegprocedure (zoals beschreven in artikel 28 van het belastingverdrag en voor Nederland uitgewerkt in het Besluit onderlinge overlegprocedures, Stcrt. 2020, 32 689). De ervaringen met deze procedure met België zijn positief en in de relatie tot België leidt deze procedure doorgaans tot een tijdige oplossing, dat wil zeggen binnen twee jaar na start van de procedure, voor de dubbele belastingheffing.
Kunt u uw visie toelichten op het feit dat pensioenen in de regel worden geindexeerd terwijl de doelmatigheidsgrens van € 25.000 van artikel 18 paragraaf 2 van het verdrag is ingevoerd begin deze eeuw toen overeenstemming werd bereikt over het huidige belastingverdrag?
Het uitgangspunt van artikel 18 van het belastingverdrag is een woonstaatheffing, waarbij een bronstaatheffing passend werd geacht om een onevenwichtige verhouding te voorkomen tussen de verleende fiscale faciliteiten tijdens de opbouwfase in het bronland en de belastingheffing in de uitkeringsfase in het woonland van de (pensioen)gerechtigde. Om praktische redenen is kort gezegd voor pensioenen die € 25.000 niet overschrijden gekozen voor een uitsluitende woonstaatheffing. Het is door de geleidelijk stijging van het gemiddelde pensioen inmiddels mogelijk bij meer pensioenen dan in het verleden relevant of deze in het woonland volledig worden belast. Gegeven de verleende fiscale faciliteiten en gegeven het praktische karakter van de overeengekomen doelmatigheidsgrens (waarbij niet is gekozen voor indexatie), vind ik dit gevolg niet onwenselijk.
Wordt bij de (lopende) besprekingen met de Belgische regering rekening gehouden met deze kwestie en/of wordt aangestuurd op een eenvoudige(re) woonstaatheffing dan wel een eenvoudige bronstaatheffing, zodat de onduidelijkheid en ongerustheid bij deze groep belastingplichtigen weggenomen kan worden?
In algemene zin is de door mij voorgestane Nederlandse onderhandelingsinzet uiteengezet in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020. Over lopende onderhandelingen doe ik in het belang van de vertrouwelijkheid (ook richting verdragspartners) geen inhoudelijke mededelingen. Wel merk ik op dat informatie die van belang is bij de Nederlandse verdragsinzet zorgvuldig in beschouwing wordt genomen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Omdat het antwoord op een aantal vragen vanwege de onderlinge samenhang onlosmakelijk met elkaar verbonden is, zijn enkele vragen gezamenlijk beantwoord.