Het bericht ‘Den Haag vindt na Gazprom geen gasleverancier, gemeente wil ontheffing’ |
|
Faissal Boulakjar (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «Minister dwingt gemeenten tot nieuwe dure gascontracten, geld gaat naar Rusland» en «Den Haag vindt na Gazprom geen gasleverancier, gemeente wil ontheffing»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese tak van Gazprom in de praktijk Duits is? Zo ja, wat is de reden dat deze contracten volgens u onder de sancties vallen? Waarom zien andere landen, waaronder Italië en Frankrijk, dit anders?
Voor de toepasselijkheid van de sancties is bepalend of sprake is van een contract met een entiteit die in Russisch eigendom is. Wat betreft SEFE Energy Ltd. (voormalig Gazprom Marketing/Gazprom Energy) en SEFE Securing Energy for Europe GmbH (de aandeelhouder van SEFE Energy Ltd.) was dit tot 11 november jl. het geval. Tot die tijd was er weliswaar sprake van een grote mate van zeggenschap van de Duitse Staat via een aangestelde bewindvoerder, maar de eigendomsrechten waren nog steeds volledig in Russische handen. Daarom vielen de contracten die door aanbestedende diensten zijn gesloten onder de sancties.
Duitsland heeft SEFE Securing Energy for Europe GmbH («SEFE GmbH») op 11 november jl. genationaliseerd ter verdere borging van de energiezekerheid in Duitsland. Door deze wijziging in eigendomsstructuur, waardoor zowel controle als eigendom in Duitse handen is, valt het bedrijf niet meer binnen de reikwijdte van artikel 5 duodecies van Verordening 833/2014, ofwel artikel 5 van de Europese sanctiewet.
Het kabinet heeft bij verschillende lidstaten een uitvraag gedaan over de SEFE-contracten. Uit deze inventarisatie blijkt dat vooralsnog geen lidstaten (meer) contracten aanhouden met SEFE. Zo zijn in sommige landen andere dochtermaatschappijen van Gazprom actief, of kochten overheidspartijen niet rechtstreeks bij een (deels) Russische gasleverancier. De uitzondering hierop is het Verenigd Koninkrijk, maar dat land is niet gebonden aan de Europese sanctiewetgeving.
Is het kabinet voornemens om de ontheffing aan gemeente Den Haag te verlenen? Zijn of worden er aan andere gemeenten ontheffingen verleend? Wat betekent het afgeven van ontheffingen voor de Europese afspraken over sancties tegen Rusland?
De ontheffingsaanvraag van de gemeente Den Haag is op 30 augustus 2022 door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ontvangen en de ontheffing is inmiddels verleend. Ook aan andere gemeenten zijn reeds ontheffingen verleend. De mogelijkheid voor het afgeven van een ontheffing is voorzien in de Europese sanctieverordening en doet dus niet af aan de sanctieverplichting. Een ontheffing maakt een (tijdelijke) afwijking van de sanctieverplichting mogelijk.
In mijn brief van 15 november jl. (TK 2022D47565) heb ik aangegeven dat vanwege de nationalisatie van SEFE GmbH het niet meer nodig is om een ontheffing aan te vragen om de contracten met SEFE Energy Ltd. aan te kunnen houden.
Wat is het verschil tussen de gemiddelde prijs voor gas in de lopende contracten en de prijs die gemeenten gemiddeld zullen moeten gaan betalen bij een nieuw contract? Klopt het dat gemeenten «tientallen miljoenen» extra kwijt zullen zijn bij het afsluiten van nieuwe contracten? Hoe waardeert u deze extra kosten ten opzichte het belang van sancties tegen Rusland?
Uit de informatie die ik heb ontvangen blijkt dat er een groot prijsverschil is tussen de prijs in de lopende contracten met SEFE Energy Ltd. en de prijs die gemeenten moeten betalen voor nieuwe contracten op basis van de actuele marktprijzen. Er bestaat echter geen volledig overzicht van alle lopende (energie)contracten van gemeenten. Er valt dus niet precies te zeggen wat het gemiddelde prijsverschil is. Hoeveel gemeenten extra kwijt zijn als direct gevolg van de sanctie is ook afhankelijk van de resterende looptijd van de contracten met SEFE Energy Ltd. Uit sommige ingediende ontheffingsaanvragen blijkt wel dat met het afsluiten van nieuwe contracten vaak meerkosten zijn gemoeid, die variëren (in euro’s) van een paar ton tot een paar miljoen per (inkoop)organisatie.
Hoe kan worden gegarandeerd dat bij nieuwe contracten niet alsnog (een deel van) de winsten naar Rusland vloeien? Wat als dit – gelet op de hoge gasprijzen – meer is dan de winsten voor Rusland onder de lopende contracten?
Er mogen geen nieuwe overheidsopdrachten gegund worden aan Russische partijen; er is bovendien een maximum gesteld aan het gedeelte Russische toeleveranciers (10%). Dit leidt ertoe dat de levering van Russisch gas via de nieuwe contracten wordt beperkt.
Wat is de reden dat de aanbesteding van de gemeente Den Haag geen nieuwe gasleverancier heeft opgeleverd?
Het kabinet kan niet ingaan op de details van de gedane aanbesteding van de gemeente Den Haag. Dat is aan de gemeente Den Haag zelf. In het algemeen kunnen er meerdere redenen zijn waarom een aanbesteding mislukt, waaronder prijs, eisen in het bestek, volume dat wordt gevraagd etc.
Wat doet u om de gemeenten te helpen om een nieuwe gasleverancier te vinden? Hoe zorgt u er hierbij voor dat gemeenten niet de hoofdprijs betalen of dat zij gecompenseerd worden voor de extra kosten die zij moeten maken? Ziet u kansen voor samenwerking tussen gemeenten bij het afsluiten van gascontracten en welke rol kunt u hierbij spelen?
Gemeenten konden al een ontheffing aanvragen als bijvoorbeeld geen nieuwe leverancier gevonden kan worden, om zo te zorgen dat ze niet zonder gas komen te zitten terwijl ze verder zoeken naar een nieuwe gasleverancier. Ik hoor van diverse gemeenten dat dit al wel is gelukt. Hierover wordt vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) al een aantal maanden het gesprek gevoerd met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), waterschappen, Interprovinciaal Overleg (IPO), en meerdere andere partijen.
Omdat vanwege de nationalisatie van SEFE GmbH de bestaande contracten met SEFE Energy Ltd. aangehouden kunnen worden, verwacht ik niet dat gemeenten nog in de problemen komen bij het vinden van een gasleverancier.
Aan alle partijen die een contract met SEFE hadden, maar deze voortvarend hebben opgezegd, ben ik voornemens een tegemoetkoming te geven voor de meerkosten die zij tussen 10 oktober en 31 december 2022 hebben gemaakt. Ook ga ik graag verder in gesprek met de partijen die een contract hebben opgezegd dat na 1 januari 2023 door zou lopen, gelet op de verruiming van de ontheffingsmogelijkheid tot en met 31 maart 2023. Hierbij weeg ik mee dat deze groep na 1 januari 2023 ook deels gebruik kan maken van de andere maatregelen die zijn aangekondigd om het effect van de hoge energieprijzen te dempen.
Daarnaast moedig ik gemeenten, net als alle partijen in Nederland, aan om te kijken wat er mogelijk is om energieverbruik in het algemeen te verlagen om zo de kosten te drukken.
Wat doet u om gemeenten te helpen om energie te besparen zonder dat de gemeentelijke dienstverlening hieronder te lijden heeft?
Wij zijn op dit moment in gesprek met gemeenten naar aanleiding van deze casuïstiek, en vragen hierbij expliciet naar mogelijkheden die zij zelf zien om te besparen en waar ze mogelijk hulp bij nodig hebben. Dit kan bijvoorbeeld steun zijn voor het gebruik van schonere technieken, het leveren van kennis en expertise etc. Ook kunnen gemeenten aanvragen indienen voor de subsidie duurzaam maatschappelijk vastgoed (DuMaVa) voor verduurzamingsmaatregelen van gemeentelijk vastgoed.
Klopt het dat gemeenten geen instrumenten voorhanden hebben om energiebesparende maatregelen op te leggen in hun gemeenten? Bent u voornemens om landelijke regels in te stellen die energiebesparing verplichten of om gemeenten de mogelijkheid te geven om dit zelf te verplichten?2
Nee. De landelijke energiebesparingsplicht verplicht bedrijven en instellingen met een verbruik van 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas alle energiebesparende maatregelen met een vijf jaar terugverdientijd uit te voeren. Gemeenten en hun omgevingsdiensten hebben dus een belangrijke rol in het toezicht op de landelijke energiebesparingsplicht voor bedrijven en instellingen. Het kabinet verbreedt deze plicht en scherpt deze plicht momenteel aan en heeft ook meer middelen vrijgemaakt voor de handhaving er van. Daarnaast kunnen gemeenten besparingsmaatregelen uitvoeren in eigen kantoren en bedrijfsvoering in hun gemeente. Niet alle mogelijke energiebesparende maatregelen verdienen zich in vijf jaar terug en bedrijven met een beperkt energiegebruik vallen niet onder de plicht. Lokale afspraken of voorschriften (o.a. op basis van de Woningwet) kunnen in sommige gevallen hier invulling aan geven.
Het bericht ‘Blijf weg als je geen kamer hebt’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam internationale studenten oproepen om niet naar Nederland te komen als zij geen huisvesting hebben?1
Ja, in de brief van 18 juli 2022 (Kamerstuk 32 847, nr. 932) van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangegeven dat in het kader van het landelijk actieplan studentenhuisvesting onder andere is afgesproken dat onderwijsinstellingen studenten sterk afraden om naar Nederland te komen als het niet op tijd lukt huisvesting te vinden. In deze brief is verder aangegeven dat er op dat moment bestuurlijke afspraken tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Vereniging Hogescholen en de Universiteiten van Nederland werden gemaakt die al gelden voor aankomend studiejaar. Deze bestuurlijke afspraken zijn inmiddels gemaakt en uw Kamer is hierover reeds geïnformeerd (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Hierin is onder andere opgenomen dat op basis van de toekomstverkenning de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten zal voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de internationale aantallen studenten gericht te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Bovendien moeten universiteiten gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom, zeer terughoudend zijn met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren en frequent lokaal overleg voeren met de betrokken gemeenten en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit aangezien een aantal opleidingen en een aantal steden nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt. In de toekomstverkenning 2023 wordt met betrekking tot de groei van het aantal (internationale) studenten huisvesting meegenomen.
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Universiteit Maastricht ook Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben, adviseert om een andere universiteit te zoeken?
Ja, hier zijn wij van op de hoogte. Het tekort aan studentenhuisvesting raakt alle studenten, ook Nederlandse studenten. Toegankelijkheid van ons onderwijsstelsel is een zeer groot goed. Maar dit brengt ook dilemma’s met zich mee doordat bijvoorbeeld grenzen aan capaciteit bereikt worden, zoals onderwijscapaciteit en de capaciteit voor huisvesting. Nederlandse studenten hebben een OVreisproduct waar gebruik van gemaakt kan worden. Indien reizen met een OV-reisproduct echter geen uitkomst biedt is het niet in het belang van de student om er pas vlak voor of bij aanvang van de studie achter te komen dat er geen zicht is op huisvesting. Een waarschuwing zoals afgegeven door Universiteit Maastricht kan dan ook als billijk gezien worden. Met de universiteiten is ondertussen de afspraak gemaakt dat zij met gemeenten en huisvesters in contact zijn over vraag- en aanbodplanning van huisvesting. Elke universiteit voert daarnaast frequent lokaal overleg met de betrokken gemeentes en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit is een verantwoordelijkheid van de universiteit zelf.
Hoe ziet de Minister de verantwoordelijkheid van de instellingen bij de het realiseren van voldoende studentenhuisvesting? Deelt de Minister de mening dat het realiseren van voldoende studentenhuisvesting een gedeelde verantwoordelijkheid is van universiteiten en hogescholen en de overheid?
Studentenhuisvesting valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten. Echter, universiteiten en hogescholen zijn zeker betrokken bij studentenhuisvesting. Het is vooral belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen afstemmen met de gemeente over prognoses en benodigde capaciteit. In het nieuwe actieplan studentenhuisvesting dat op 7 september naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 104 nr. 30), worden hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en gemeenten opgeroepen om actief met elkaar af te stemmen over de benodigde studentenhuisvesting.
Deelt de Minister de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor moet zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen?
Wij delen de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor zou moeten zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen. Woningnood is echter op dit moment een gegeven in onze samenleving, voor studentenhuisvesting is dit niet anders. In het nieuwe landelijke actieplan studentenhuisvesting is de realisatie van een groot aantal studentenwoningen aangekondigd. Dit zal naar verwachting bijdragen aan de mogelijkheden voor instellingen op het gebied van internationalisering en toegankelijkheid. Desalniettemin kan dit betekenen dat er op plaatsen die erg aantrekkelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Amsterdam, uitdagingen blijven bestaan en afstemming hierop vanuit de hogeronderwijsinstelling blijft daarom essentieel.
Wat voor korte termijn maatregelen nemen instellingen voor internationale en Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben? Zijn er bijvoorbeeld gebouwen in het beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om (tijdelijke) studentenhuisvesting te realiseren?
Veel hogeronderwijsinstellingen reserveren voor eerstejaars internationale studenten huisvesting bij sociale en commerciële studentenhuisvesters in de stad en regio. Omdat de vraag dit aanbod vaak overstijgt, zijn veel instellingen in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen bij studentenhuisvesting over de prognoses voor wat betreft de instroom en de daaruit volgende benodigde realisatie van (extra) piekopvang. Hierbij worden op verschillende wijze mogelijkheden gecreëerd al naar gelang de situatie in de betreffende stad en aan de specifieke instelling. Zo zijn er instellingen die tijdelijke huisvesting realiseren op de campus, is het op een aantal plekken mogelijk voor studenten om met zijn tweeën een kamer te huren, wordt er op verschillende plekken ingezet op hospita’s en gastgezinnen (voor piekopvang maar ook voor langdurige huisvesting), en zijn er instellingen die kamers in hostels en hotels reserveren.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft rijksgebouwen in de portefeuille waarin het mogelijk is opvang te organiseren. Het realiseren van huisvesting vraagt om aanpassing van de gebouwen. Vanwege de enorme behoefte aan opvangplekken voor vluchtelingen heeft het Rijksvastgoedbedrijf onlangs gebouwen aangeboden aan het COA en de Veiligheidsregio’s. Daarnaast zijn panden aangeboden aan gemeenten om woonruimten in te realiseren. In dergelijke projecten is over het algemeen een menging van doelgroepen aan de orde, met bijvoorbeeld een derde vergunninghouders en tweederde andere doelgroepen.
Welke maatregelen neemt de Minister om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende huisvesting is voor Nederlandse en internationale studenten? Hoe vordert het Actieplan Studentenhuisvesting? Kan de Minister erop toezien dat studentenhuisvesting een belangrijk onderdeel wordt in de provinciale en regionale prestatieafspraken?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de recent afgesloten bestuurlijke afspraken die op 14 juli jl. naar uw Kamer verzonden zijn ook huisvesting en de beheersing van de instroom van internationale studenten meegenomen. Zie hiervoor ook het antwoord uit vraag 1. In lijn met de toekomstverkenning zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de aantallen internationale studenten helpen te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Op 7 september 2022 is het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aan de Kamer aangeboden, waarin oplossingen aangedragen zijn om in de toekomst voldoende studentenhuisvesting te realiseren. Het programma Een thuis voor iedereen en de Regeling huisvesting aandachtsgroepen van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn mede gericht op de aanpak van de huisvestingsproblematiek van studenten. Zo gaan alle gemeenten integrale woonzorgvisies opstellen waarin ook de huisvestingsbehoefte van studenten wordt opgenomen. Deze woonzorgvisies leiden tot actualisering van de regionale woondeals. Via de Regeling huisvesting aandachtsgroepen kunnen gemeenten ook aanvragen indienen voor het bouwen van passende woonruimte, daar is studentenhuisvesting expliciet in meegenomen.
Is de Minister het eens dat voorrang voor studenten bij de toekenning van flexwoningen kan helpen bij het tekort aan studentenhuisvesting? Kan de Minister aangeven hoe de bouw van flexwoningen vordert? Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoeveel, flexwoningen met voorrang aan studenten toegewezen kunnen worden? Kunnen flexwoningen op korte termijn helpen bij het tekort? Zijn er locaties in het bezit of beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om per direct flexwoningen te realiseren?
Vanuit het Rijk wordt landelijk ingezet op het stimuleren en versnellen van het realiseren van flexwoningen. Een toename in het bouwen van flexwoningen kan voor veel doelgroepen een uitkomst bieden op gebied van huisvesting. Studenten zijn een van de doelgroepen waarvoor flexwonen een mogelijkheid biedt. Per locatie zal gekeken moeten worden voor welke doelgroep huisvesting door middel van flexwoningen het meest geschikt is. Hierin spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld aanwezige voorzieningen, behoefte van gemeente/regio en beschikbare ruimte op de locatie. Per locatie is maatwerk vereist. Het in algemene zin geven van voorrang aan studenten is om deze reden niet wenselijk.
Flexwoningen kunnen op korte termijn zeker helpen bij het verkleinen van het woningtekort, ook voor studenten. De in het Programma Woningbouw opgenomen doelstelling voor flexwoningen en transformaties, is gegeven de oorlog in Oekraïne en de crisis in de asielopvang opgehoogd van 30.000 naar 37.500 tot en met 2024. Om gemeenten, corporaties en andere partijen daarbij te ondersteunen, is een samenhangend pakket aan maatregelen getroffen, waaronder de inzet van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting.
Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden op locaties die in bezit of beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf.
In sommige steden is er sprake van een gedeeltelijk of vrijwel volledig verkameringsverbod; kan de Minister aangeven hoe dit beleid van invloed is op de beschikbare studentenhuisvesting per stad? Kan de Minister aangeven welke instrumenten er bestaan om op het «verkameringsbeleid» van gemeenten te sturen?
Aan woningdelen en verkamering zitten twee kanten. Woningdelen kan een bijdrage leveren aan het zo doelmatig mogelijk gebruik maken van de schaarse woningvoorraad. Aan de andere kant kan het gezinnen verdringen en, afhankelijk van de schaal waarop het gebeurt, de leefbaarheid van buurten en wijken beïnvloeden. Om hier de juiste balans in te vinden heeft een gemeente de mogelijkheid om door middel van een huisvestingsverordening regels te stellen. Natuurlijk is voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en voor wat betreft de volkshuisvesting afwegen. Dat is ook de insteek van de Huisvestingswet: op lokaal niveau kan het beste bepaald worden in welke wijken welke regels nodig zijn. Wat ons betreft gaat dat echter niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom is met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van.
Is het mogelijk om in Kronenburg 2500 short stay studentenwoningen te realiseren?2 Wat is hiervoor nodig? De Minister heeft in het laatste commissiedebat «Staat van de Volkshuisvesting» aangegeven om hierover met de gemeente Amstelveen en de studentenhuisvester in gesprek te gaan. Kan de Minister toezeggen om in dit gesprek ook de mogelijkheid tot het bouwen van short stay woningen mee te nemen?
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) biedt de mogelijkheid om op locaties zoals Kronenburg shortstay-functies te realiseren, omdat door de tijdelijkheid van bewoning, namelijk een verblijf van niet langer dan 6 maanden, de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn. Het plan voor studentenhuisvesting op Kronenburg dat door de Raad van State is vernietigd, ging echter uit van studentenwoningen waarbij de duur van de bewoning langer is dan 6 maanden. Het was daarmee geen shortstay functie. Wij begrijpen dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden zoals shortstay.
Het bericht 'Rusland knijpt ook gaskraan naar Duitsland af, olieprijs naar 125 dollar per vat' |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Gazprom heeft besloten om 40% minder gas te leveren aan Duitsland?1
Ja, dat klopt. Zoals ik in mijn brieven van 20 juni en 21 juli jl. heb toegelicht hebben zich sinds 16 juni 2022 ook nadere ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot de toevoer van gas naar Duitsland via de Nord Stream 1 leiding. Op moment van schrijven van de brief van 21 juli jl. was sprake van een toevoer op 40% van de capaciteit.
Hebt u vermoedens om aan te nemen dat het hier geen technisch onderhoud betreft maar een (geo)politieke manoeuvre?
Het onderhoud aan Nord Stream 1 tussen 11 en 21 juli 2022 betrof een gepland onderhoud dat van te voren was aangekondigd en voorzien. In algemene zin geldt echter, dat Rusland het al dan niet leveren van gas inzet als economisch wapen tegen Europa. Dit is, zoals benoemd in de brief van 21 juli, op 20 juli aangegeven door de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat als het een technisch onderhoud betreft een tijdsindicatie voor de duur van dit onderhoud relatief eenvoudig te maken zou moeten zijn (door Gazprom)?
Ja, normaliter zijn zowel tijdstip als duur van gepland onderhoud goed te voorspellen en ook op voorhand bekend. Dit ligt anders indien onderhoud dient plaats te vinden als gevolg van een incident, maar ook dan zou het mogelijk moeten zijn om tijdsindicatie te geven.
Zo ja, wat zegt het feit dat Gazprom niets zegt over de duur het onderhoud?
Voor de meest recente informatie over de levering via Nord Stream 1 verwijs ik naar de brief van 21 juli 2022.
Hoelang verwacht u dat de verminderde levering zal aanhouden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de Minister van Economische Zaken van Duitsland heeft gezegd dat dit geen implicaties heeft op de leveringszekerheid voor Duitsland?2
De Duitse Minister van Economische Zaken heeft inderdaad gezegd dat de verminderde levering op dit moment geen gevolgen heeft voor de leveringszekerheid van gas in Duitsland. Zoals in de brief van 21 juli jl. is toegelicht, geldt wel dat wanneer de gastoevoer niet verder opwaarts wordt bijgesteld in de komende periode, de gevolgen hiervan eerst en vooral door Duitsland zullen worden gemerkt.
Heeft de verminderde levering implicaties voor het verder vullen van de Nederlandse gasopslagen?
Zoals in de brieven van 20 juni, 5 juli en 21 juli jl. is toegelicht, verloopt het vullen van de gasopslagen vooralsnog voorspoedig en zijn er vooralsnog geen directe implicaties voor het vullen van de Nederlandse opslagen.
Heeft dit implicaties voor het verder vullen van de opslagen in Duitsland?
Ik kan geen uitspraken doen over de eventuele vulgraden van Duitsland.
Als afgeleide hiervan, wat zijn de implicaties van het achterblijven van Duitse vulgraden voor Nederland?
Als Duitsland er uiteindelijk niet in slaagt haar gasbergingen voldoende te vullen voorafgaan aan de aankomende winter heeft dat niet direct gevolgen voor Nederland. Wel neemt de kans dan toe dat Duitsland komende winter een fysiek gastekort zal hebben. In het geval van een fysiek gastekort kan Duitsland, nadat het zelf verregaande maatregelen heeft genomen zoals het afsluiten van niet door solidariteit beschermde afnemers (o.a. industrie, mkb, scholen), een beroep doen op solidariteit van haar buurlanden waaronder Nederland. De vulgraad van de gasbergingen is niet de enige factor die de kans op een fysiek gastekort bepaalt, ook de aanvoer via pijpleidingen uit andere landen, zoals Noorwegen, en LNG-import over zee spelen een rol.
Kunt u bevestigen dat een explosie heeft plaatsgevonden bij de «Freeport» vloeibargas producent in de Verenigde Staten?3
Ja, ik ben op de hoogte van het incident bij de Freeport LNG-terminal. De laatste berichten zijn dat de installatie in oktober gedeeltelijk kan worden opgestart.
Wanneer verwacht u dat de faciliteit weer tot volledige productiecapaciteit is gekomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gaan op de contractuele relaties van Nederlandse bedrijven actief in gasopslag of gasleveringen?
Nee, dit betreft bedrijfsvertrouwelijke, commerciële contracten.
Welke implicaties heeft dit voor de Nederlandse ambities ten aanzien van het aantrekken van additioneel vloeibaar gas en in het verlengde daarvan, het vullen van de Nederlandse gasopslagen?
Het is aan de marktpartijen die LNG-importcapaciteit gecontracteerd hebben of contracteren om ook LNG-volumes in te kopen op de wereldmarkt. Het wegvallen van Freeport maakt de wereldmarkt voor LNG (tijdelijk) krapper. Het is niet te zeggen in hoeverre dit gevolgen heeft voor de mate waarin partijen die in Nederland importcapaciteit hebben gecontracteerd moeilijker (of tegen een hogere prijs) LNG-volumes kunnen inkopen voor zover zij dat niet al hadden gedaan. Partijen die de Nederlandse gasopslagen vullen kopen dat gas in op de Europese gasmarkt. Dat kan gas zijn uit diverse bronnen waarvan geïmporteerd LNG er slechts één is. Zo lang er voldoende gas kan worden ingekocht op de Europese gasmarkt, is het mogelijk om de gasopslagen te vullen. In de brieven van 20 juni en 21 juli jl. ben ik nader ingegaan op de ontwikkelingen rondom het verdubbelen van de LNG-importcapaciteit in Nederland, nog voor aankomende winter. Gasunie heeft op 1 augustus jl. bericht dat de gehele capaciteit (8 miljard m3) van de drijvende LNG-terminal in Eemshaven inmiddels is gecontracteerd4.
Het bericht 'Vluchteling mag wél in vliegherrie' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u zich voorstellen dat het voor de betrokken gemeenten, provincie en studenten in de regio Schiphol onnavolgbaar is dat er geen ruimte is voor studentenhuisvesting, maar wel voor de (terechte) huisvesting van vluchtelingen?1
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn geluidgevoelige gebouwen, zijnde nieuwe woningen en andere gebouwen met een geluidgevoelige functie in dit gebied, het zogenaamde LIB 4-gebied, in principe niet toegestaan vanwege negatieve gezondheidseffecten. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan in bijzondere omstandigheden desgevraagd besloten worden om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij.
Onder geluidgevoelige gebouwen wordt niet verstaan short-stayfuncties, logiesfuncties en de tijdelijke opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen, mits de bestemming niet wijzigt in een permanente woonbestemming. Ten aanzien van de duur van het tijdelijk verblijf wordt bij short-stayfuncties, logiesfuncties en de tijdelijke opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen uitgegaan van een termijn van maximaal 6 maanden, waardoor de negatieve gezondheidseffecten minimaal zullen zijn. Is de beoogde duur van het tijdelijke verblijf langer dan 6 maanden dan kent het LIB de mogelijkheid om in het geval van bijzondere omstandigheden tijdelijk af te wijken van het LIB. Hiervoor dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
In het LIB wordt hiermee een helder onderscheid gemaakt tussen tijdelijk verblijf en het toevoegen van nieuwe woningen, waarin permanent gewoond kan worden. In de plannen voor studentenhuisvesting op Kronenburg betreft het geen short-stay. Het gaat in dit geval om woningen met een permanente woonbestemming.
Kunt u aangeven of vermoedens hebt dat de geluidsbeleving van vluchtelingen anders is dan die van studenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het om het verschil tussen het toestaan van tijdelijk verblijf en een permanente woonbestemming. De verschillen in geluidbeleving tussen vluchtelingen en studenten spelen hierbij geen rol.
Zo nee, bent dan u bereid om, wanneer de huisvesting van vluchtelingen weer ordentelijk verloopt en deze mensen een dak boven hun hoofd hebben, hier studentenhuisvesting mogelijk te maken?
Kronenburg is gesitueerd direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst met het uitgangspunt om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door vliegtuiglawaai te beperken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 18 mei 20222 inzake studenthuisvesting in Kronenburg geoordeeld dat het toevoegen van een groot aantal nieuwe woningen in dit gebied niet kan zonder een vvgb. Voor voornoemde huisvesting is geen vvgb afgegeven. De gemeente heeft zonder een vvgb op deze locatie wél de mogelijkheid om kleine aantallen woningen (tot maximaal 25 permanente woningen) toe te voegen teneinde verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen.
Ik begrijp dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek.
Welke maatregelen neemt u ter vermindering van de vermeende geluidsoverlast gedurende de periode dat de vluchtelingen aanwezig zijn op Kronenburg?
In het LIB zijn regels opgenomen om de negatieve effecten op gezondheid en veiligheid te beperken. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van gemeenten, veiligheidsregio’s en andere betrokken partijen om binnen de bestaande regelgeving geschikte huisvesting voor vluchtelingen te organiseren.
Hoelang verwacht u dat de huisvesting van vluchtelingen bij Kronenburg noodzakelijk is?
De duur van opvang van vluchtelingen is ter beoordeling aan de gemeente. In algemene zin is de duur van opvang afhankelijk van het verloop van de oorlog in Oekraïne en de mogelijkheden voor de vluchtelingen om na beëindiging van de oorlog terug te keren naar hun land. Uiteraard is de hoop van ons allen dat de situatie in Oekraïne het snel toelaat dat vluchtelingen weer veilig kunnen terugkeren naar hun land. Het uitgangspunt is dat het LIB ruimte biedt voor opvang van vluchtelingen voor de duur van maximaal 6 maanden. Bij een langer verblijf dient de gemeente een vvgb-aanvraag in te dienen bij de ILT. Deze aanvraag is inmiddels door de ILT ontvangen. De ILT zal beoordelen of een vvgb kan worden afgegeven.
Hoe verhoudt zich dit tot de geldende regels in het Luchthavenindelingbesluit (LIB)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, waarin ik de regels die gelden in het beperkingengebied (LIB 4) waarin Kronenburg is gesitueerd heb toegelicht.
Gelden voor de tijdelijke huisvesting van vluchtelingen andere regels vanuit het LIB?
Zie het antwoord op vraag 1, waarin de regels die gelden in LIB 4-gebied zijn toegelicht.
Bent u van mening dat als blijkt dat de duur van het verblijf van vluchtelingen in Kronenburg die van de gemiddelde duur van studentenhuisvesting benadert, wat tot de mogelijkheden behoort, dit aantoont dat de regels uit het LIB onnavolgbaar zijn?
In het LIB wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen tijdelijke opvang en het toevoegen van nieuwe, permanente woningen geredeneerd vanuit het beperken van de negatieve gezondheidseffecten. In het geval dat het verblijf van vluchtelingen langer dan 6 maanden duurt, kent het LIB de mogelijkheid om in het geval van bijzondere omstandigheden middels een vvgb, tijdelijk af te wijken van het LIB. De onderbouwing van een eventuele afwijking van het LIB dient navolgbaar te zijn.
Kunt u aangeven of u verwacht dat de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) bezwaar zal maken tegen deze tijdelijke huisvesting?
De gemeente heeft inmiddels een vvgb-aanvraag bij de ILT ingediend voor urgente en tijdelijke noodopvang van ruim 400 vluchtelingen die langer dan 6 maanden duurt. De ILT heeft deze aanvraag in behandeling genomen. Ook is er een vooroverleg tussen de gemeente en de ILT geweest.
Is het noodzakelijk een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven?
Als de beoogde duur van de tijdelijke opvang van vluchtelingen langer dan 6 maanden is, dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Zo ja, hebt u dat gedaan of bent u voornemens dat te doen?
Zoals ik bij antwoord 9 heb aangegeven, heeft de gemeente een vvgb-aanvraag bij de ILT ingediend voor urgente en tijdelijke noodopvang. De ILT heeft deze aanvraag in behandeling genomen.
Wanneer kunt u meer zeggen over de (resultaten van) maatwerkafspraken als onderdeel van het ruimtelijk beleid rond Schiphol waarover u schreef in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Boulakjar en Boucke van 5 april 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2327)?
De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn samen met de Bestuurlijke Regiegroep Schiphol (BRS) in overleg over aanpassing van het LIB, waarbij ook gesproken wordt over maatwerkafspraken. De regio is gevraagd om concrete knelpunten aan te leveren die kunnen bijdragen aan de invulling van de maatwerkafspraken. Dit met als doel om gerichte oplossingen te kunnen vinden voor vraagstukken die spelen op specifieke locaties. De concrete afwegingen worden in het kader van de NOVEX-Schiphol gemaakt. De inzet is om eind dit jaar een besluit te nemen over aanpassing van het LIB.
Kunt u ingaan op de stappen die u of uw ministerie heeft ondernomen sinds voornoemde antwoorden van 5 april 2022, zodat de door de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) geïdentificeerdequick wins voortvarend worden opgepakt?
De Ministeries van BZK en IenW hebben in de afgelopen periode samen met de regio uitwerking gegeven aan onder andere de door de BRS geïdentificeerde quick wins. In de komende periode worden voorstellen tot aanpassing van het LIB omgezet in een besluit waarbij de actualisatie van beperkingengebieden van het LIB nog nadere uitwerking vraagt.
Wanneer verwacht u de eerste resultaten te kunnen melden?
De inzet is om eind dit jaar tot een besluit te komen over aanpassing van het LIB en uw Kamer daarna hierover nader te informeren.
De situatie rondom de Regeling huisvesting aandachtsgroepen |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een uitgebreide update geven over de huidige situatie wat betreft de voortgang van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen en hoe gemeenten hierin een rol spelen om passende woon- en verblijfsruimten te bouwen? In hoeverre bereikt de Regeling zijn doel, namelijk het (zo snel mogelijk) realiseren van (zo veel mogelijk) huisvesting voor verschillende aandachtsgroepen?
Eind juni zal ik per brief de uitkomsten van een tussenevaluatie op deze regeling met u delen. In deze evaluatie wordt uitgebreid verslag gedaan over de aanvragen voor de twee tranche van de regeling. Deze tranche is benut door 83 verschillende gemeenten en vrijwel alle aanvragen zijn gehonoreerd. Met deze tranche worden 6.335 woonruimten voor aandachtsgroepen en 1.751 verblijfsruimten voor arbeidsmigranten gerealiseerd.
Deze tussenevaluatie biedt het meest recente inzicht in de voortgang. Gemeenten geven inzicht in de voortgang via hun jaarlijkse verantwoording voor de regeling. In het zomerreces van 2022 verwacht ik de (financiële) verantwoording over 2021.
De regeling is zo vormgegeven dat het gehele subsidiebedrag aan gemeenten wordt uitgekeerd na controle van de aanvraag. Gemeenten kunnen hiermee een bijdrage leveren aan de ontwikkelende partij voor dit project, met inachtneming van de regels omtrent staatssteun.
De mate waarin de regeling zijn doel bereikt wordt pas zichtbaar rondom de geijkte mijlpalen. Binnen twee jaar moeten onomkeerbare stappen in het project zijn gezet en binnen vijf jaar moet het project volledig zijn gerealiseerd. Ik stuur op het behalen van deze mijlpalen.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel van het aan gemeenten toegekende geld voor de Regeling huisvesting aandachtsgroepen in 2021 nog niet is uitgegeven door de verschillende gemeenten?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd. De subsidieregeling is daarbij geheel uitgeput in overeenstemming met het subsidieplafond. Het is momenteel nog niet zichtbaar of gemeenten op dit moment aan alle voorwaarden hebben voldaan en de uitgekeerde subsidiebedragen conform de tweede tranche van de regeling hebben benut. Jaarlijks leggen gemeenten hierop verantwoording af. Daaruit zal blijken of gemeenten aan de termijnen en andere voorwaarden van de regeling hebben voldaan. Als dat niet het geval is, dan kunnen de verstrekte bedragen in het uiterste geval teruggevorderd worden. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022.
Kunt u afzonderlijk aangeven om welke bedragen bij welke gemeenten dit gaat?
Deze informatie is openbaar beschikbaar via de website Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) (rvo.nl)1. Op de hoofdpagina staat het overzicht weergegeven in een pdf-format.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen voor welke aandachtsgroepen zijn gerealiseerd onder deze Regeling? In het geval van (grote) verschillen; waardoor zijn deze te verklaren?
Zoals eerder aangegeven zal ik u per Kamerbrief informeren hoeveel woon- en verblijfsruimtes er per aandachtsgroep zijn aanvraagt. Er is nog geen informatie beschikbaar over de realisatie van deze plaatsen. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022. Op dit moment beschik ik dus nog niet over gerealiseerde woningaantallen van de gehonoreerde aanvragen.
Wat zijn de achterliggende redenen waarom dit geld nog niet is uitgegeven? Speelt hierin bijvoorbeeld het feit dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting op de startdatum van de projecten een rol?
De bedragen uit de regeling zijn eind 2021 uitgekeerd aan gemeenten. Gemeenten hebben tot eind 2023 de tijd om met ontwikkelende partijen in het project tot onomkeerbare stappen richting realisatie te komen. Hoogstwaarschijnlijk wordt het uitgekeerde geld aan gemeenten pas uitgegeven tussen het zetten van onomkeerbare stappen en realisatie.
In hoeverre spelen wettelijke verplichtingen als het feit dat de gemeenten binnen twee jaar na de toekenning van de uitkering onomkeerbare stappen moet zetten en deze binnen vijf jaar na toekenning gerealiseerd moeten zijn, een negatieve rol in dit proces?
De verplichtingen om binnen twee jaar onomkeerbare stappen te zetten en binnen vijf jaar de projecten te realiseren zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat projecten tijdig worden opgeleverd. Mocht dit niet lukken dan kan ik besluiten om geld terug te vorderen.
Deelt u de constatering dat deze termijnen bijgesteld zouden moeten worden om de huisvesting van aandachtsgroepen sneller te realiseren?
In de tussenevaluatie, die u eind juni ontvangt, is onderzocht of de huidige termijnen passend zijn.
Deelt u de constatering dat er juist wel een wettelijke verplichting zou moeten zijn voor een startdatum bij de uitkering van deze Regeling?
Met deze regeling wordt door gemeenten een bijdrage geleverd aan bouwprojecten die (ten dele) huisvesting realiseren voor aandachtsgroepen. Met de gestelde voorwaarden wordt de startdatum beoogd tussen de twee en vijf jaar, om tot realisatie van het project te komen binnen de termijn van vijf jaar. Ik houd een vinger aan de pols op de voortgang van de gehonoreerde aanvragen en stuur op tijdige realisatie binnen de termijn van vijf jaar.
Welke redenen worden er door de verschillende gemeenten zelf aangegeven voor mogelijke problemen bij het uitgeven van dit geld?
Tot op heden zijn hierover geen formele signalen bij mij binnengekomen.
In hoeverre speelt regelgeving (zowel lokaal als vanuit het Rijk) een belemmerende rol als het gaat om het achterblijven van deze uitgaven? Zijn er voorbeelden van regelgeving (lokaal of vanuit het Rijk) die (tijdelijk) kunnen worden losgelaten om realisatie eenvoudiger te maken?
Ik heb geen nog formele signalen ontvangen over het achterblijven van uitgaven. Het valt daarom nu niet te zeggen of regelgeving hierin een belemmerende rol speelt. Het versnellen van het proces van initiatief naar realisatie is onderdeel van de uitwerking van het programma Woningbouw. Ik informeer u periodiek over de voortgang op dit programma.
In hoeverre spelen andere elementen als kennis- en capaciteitsproblemen binnen gemeenten een rol in dit proces?
In het interbestuurlijke Programma «Een thuis voor Iedereen» staat beschreven dat gemeenten, provincies, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties behoefte hebben aan meer kennis, expertise en capaciteit om de gestelde doelen ten aanzien van huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. In welke mate deze problematiek zich per gemeente voordoet, is afhankelijk van de lokale context. Samen met de betrokken partijen werk ik een brede ondersteuningsstructuur uit rondom aandachtsgroepen. Daaronder valt ook de inzet van middelen vanuit een nieuwe regeling flexpools en het inschakelen van experts bij specifieke expertisevraagstukken.
Kunt u aangeven welke maatregelen er worden ondernomen op rijksniveau om dit geld alsnog versneld uit te kunnen geven en de gemeenten hierin te stimuleren?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd en is de subsidieregeling daarbij (in overeenstemming met het subsidieplafond) geheel uitgeput. Het is aan gemeenten en ontwikkelende partijen om tijdig tot realisatie van projecten te komen, conform de gestelde voorwaarden.
Kunt u aangeven in hoeverre de oorlog in Oekraïne en de daarbij horende veranderde situatie in Nederland impact heeft gehad op het huisvesten van aandachtsgroepen?
Op dit moment worden ontheemden uit Oekraïne voor het grootste deel ondergebracht in nieuw daarvoor ingerichte opvanglocaties. Vooralsnog lijkt een eventuele impact op de huisvesting van aandachtsgroepen beperkt, ondanks de druk die het vraagstuk legt op de personele capaciteit bij gemeenten. Het kabinet bereidt zich echter voor op de mogelijkheid dat grote aantallen ontheemden langdurig in Nederland moeten verblijven. Het is ontegenzeggelijk dat de opgave om ontheemden opvang van betere kwaliteit en uiteindelijke semipermanente huisvesting te bieden, bovenop alle bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting komt. Er zijn immers ook nog veel passende woningen nodig voor diverse aandachtsgroepen, spoedzoekers en andere woningzoekenden. Daarom zet ik in op het versneld realiseren van extra woonruimte door transformatie en flexibele bouw, onder leiding van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting2. Denk daarbij aan het matchen van vraag en aanbod van locaties en bouwcapaciteit, het uitwerken van haalbaarheidsstudies en business cases, hulp bij vergunningverleningstrajecten en ondersteuning van gemeenten bij besluitvorming en uitvoering. Dit kan ook benut worden voor de huisvesting van diverse aandachtsgroepen en spoedzoekers.
In hoeverre heeft deze veranderde situatie geleid tot financiële belemmeringen onder de verschillende gemeenten wat betreft het huisvesten van aandachtsgroepen in 2022?
Het kabinet heeft in de brief van 17 maart (Kamerstukken 2021–2022, 19 637, nr. 2834) als uitgangspunt benoemd dat de opvang van ontheemden uit Oekraïne niet tot gevolg mag hebben dat gemeenten er financieel slechter voor komen te staan dan daarvoor. Dit uitgangspunt is in samenwerking met onder meer gemeenten en veiligheidsregio’s uitgewerkt in diverse regelingen en blijft aandachtspunt en onderwerp van gesprek.
Kunt u aangeven, indien er sprake is van dergelijke financiële belemmeringen, hoe u er alsnog voor zorgt dat gemeenten het doel van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen goed kunnen uitvoeren?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat dit problemen gaat opleveren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Bij (financiële) belemmeringen ga ik in gesprek met gemeenten. Ik monitor of de beloofde prestaties binnen de daarvoor gestelde termijn wordt behaald.
Een landelijk toetsingskader voor prefabwoningen. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aedes wil landelijke toets voor fabriekswoningen» uit het Financieele Dagblad van woensdag 20 april 2022?1
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek waarbij de bouw van prefabwoningen wordt vertraagd omdat een landelijk toetsingskader ontbreekt, en elke gemeente afzonderlijk mag bepalen of een in de fabriek gemaakte woning veilig is en geplaatst mag worden?
Ja. Voor de bouw van woningen is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. De gemeente beoordeelt, als bevoegd gezag, nu nog of een vergunningaanvraag voldoet aan de lokale regels inzake welstand en ruimtelijke ordening en aan de landelijke regels van het Bouwbesluit 2012. Daar waar vertraging ontstaat, heeft dit veelal te maken met de vraag of een nieuwbouwplan past in de omgeving. De gemeente moet alle belangen hierbij afwegen en soms is dat niet mogelijk binnen de reguliere termijn van 8 weken. De veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van bouwplannen worden beoordeeld op basis van de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De terechte vraag kan hier inderdaad gesteld worden of fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningen telkens opnieuw door iedere gemeente aan deze landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden.
Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen zoals Aedes voorstelt al grotendeels mogelijk. Ik wil de Wkb op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet invoeren. Onder de Wkb is het niet langer de gemeente die ieder bouwplan stuk voor stuk moet beoordelen en goedkeuren. Kwaliteitsborgers beoordelen bouwplannen en zien toe op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woning vooraf, eenmalig te beoordelen en goed te keuren. Per project kan de kwaliteitsborger dan volstaan met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd en vinden proefprojecten plaats met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen. Doel hiervan is nagaan op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen standaard kan worden goedgekeurd. Dit gebeurt op een zodanige manier dat de tijd die nodig is voor beoordeling per project zo beperkt mogelijk is en dat de veiligheid en kwaliteit gegarandeerd blijft.
Deelt u de mening dat modulaire woningbouw een effectieve, duurzame en snelle oplossing kan zijn voor de woningbouwopgave? Zo ja, wat gaat komende tijd uw inzet zijn om modulaire woningbouw op te schalen in Nederland?
Ja. Gezien de nieuwbouwopgave waar we de komende jaren voor staan zie ik industrieel, modulair en conceptueel bouwen als kans voor het bereiken van de doelstelling. Daarbij is dit tevens een kans om de kwaliteit te verhogen, de belasting van het milieu te verlagen en afvalstromen te beperken ten opzichte van de meer traditionele bouwwijze. In het programma Woningbouw is de inzet op meer circulair en industrieel bouwen opgenomen. De inzet en activiteiten daarbij zijn gestoeld op het rapport «Conceptuele bouw en industriële productie» dat vorig jaar zomer naar de Tweede Kamer is verstuurd.2
Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de knelpunten om modulaire woningbouw te implementeren in Nederland? Zo ja, wat zijn de barrières?
In het Programma Woningbouw heb ik aangegeven dat ik industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen. Om die reden ben ik voornemens om de in de Omgevingswet voorziene beleidsvrijheid om strengere eisen te stellen op dit vlak te schrappen uit de regelgeving. Zoals aangeven wil ik met de Wkb de bouwtechnische toets versnellen en tevens de kwaliteit van de bouw verbeteren. Eventuele overige belemmeringen hiervoor zal ik zo veel als mogelijk wegnemen.
Bent u van mening dat een landelijk toetsingskader eventuele barrières voor de bouw van prefabwoningen zou wegnemen? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk instrument op de korte termijn in te voeren om het proces te versnellen?
Ik denk dat een landelijke werkwijze waarbij goedkeuring van een (fabrieksmatig) woningbouwconcept de goedkeuring van fabriekswoningen sterk kan vereenvoudigen. De Wkb voorziet in een werkwijze waarbij een goed kwaliteitszorgsysteem van de bouwers zelf daarnaast kan zorgen voor het nog verder beperken van de externe controle op bouw. Alle standaard onderdelen van woningen worden eenmalig goedgekeurd waarbij de controle slechts gericht hoeft te zijn op de juiste uitvoering van de plaatsing/ het samenstellen van de nieuwe woning op de uiteindelijke locatie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven lopen er al gesprekken en proefprojecten met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen om te kijken op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Btw op zonnepanelen |
|
Faissal Boulakjar (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet wil per 2023 af van btw op zonnepanelen» van 20 april jl. waarin melding wordt gemaakt van een internetconsultatie over een wetsvoorstel voor het afschaffen van btw op zonnepanelen vanaf 1 januari 2023?1
Ja. Bij de internetconsultatie2 wordt overigens aangegeven dat de implementatie ook afhankelijk en onder voorbehoud is van budgettaire haalbaarheid, de uitkomsten van de internetconsultatie en de uitvoeringstoets. De Belastingdienst is al een uitvoeringstoets gestart maar dat traject is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat niet alleen consumenten met een geschikt dak moeten profiteren van deze btw afschaffing? Zo nee, waarom niet?
Het is de EU-lidstaten toegestaan om een btw-nultarief toe te passen op de levering en installatie van zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van particuliere woningen, huisvesting en openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang. Het is op grond van de Btw-richtlijn dus niet mogelijk om de installatie van zonnepanelen op alle soorten gebouwen toe te staan. Het consultatievoorstel is zo vormgegeven dat het btw-nultarief van toepassing is op zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen, zoals het geval kan zijn bij zonnepanelen die worden geplaatst op een schuur, een garage, in de tuin of een uitbouw die bij de woning hoort. In die zin is de regeling ruim opgezet. De mogelijkheid van het introduceren van een btw-nultarief voor zonnepanelen op openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang wordt nog onderzocht. Het consultatievoorstel beoogt primair het verlichten van de administratieve last voor particuliere zonnepaneelhouders en de uitvoeringslast die deze zonnepaneelhouders bij de Belastingdienst opleveren.
Geldt de afschaffing van de btw op zonnepanelen ook voor consumenten die zich hebben verenigd in een postcoderoos omdat zij bijvoorbeeld geen eigen geschikte daken hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor zover zonnepanelen worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen kan het btw-nultarief van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor zonnepanelen die een VvE op het dak van flatwoningen laat plaatsen.
Deelt u de mening dat de opgave wat betreft de energietransitie zo groot is, dat alle daarvoor geschikte daken in Nederland zoveel mogelijk vol gelegd moeten worden met zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
De opgave van de energietransitie en verduurzaming van de gebouwde omgeving is groot. Met het verminderen van administratieve lasten en uitvoeringslasten draagt het consultatievoorstel bij aan het wegnemen van belemmeringen voor het (laten) plaatsen van zonnepanelen. In de zonnebrief, die de Minister voor Klimaat en Energie recent naar uw Kamer heeft verstuurd, wordt nader ingegaan op de wijze waarop het kabinet het huidige tempo van de realisatie van zonnepanelen op geschikte daken wil behouden en waar mogelijk kan versnellen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met een aantal belemmerende factoren, waaronder de beschikbare transportcapaciteit op het elektriciteitsnet en de draagkracht van gebouwen. Deze en andere zaken worden in de zonnebrief besproken.
Zou de inzet van de btw afschaffing dan niet verbreed moeten worden en ook moeten gelden voor bijvoorbeeld scholen, sportverenigingen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Verder onderzoek moet plaatsvinden of het mogelijk en wenselijk is zonnepanelen op openbare en andere gebouwen te faciliteren, en zo ja, of een btw-nultarief daarvoor beleidsmatig een verstandige route is. Het kabinet is van mening dat de introductie van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen op/nabij woningen hierdoor niet vertraagd moet worden.
Deelt u de mening dat ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders een btw-nultarief op zonnepanelen zou moeten gelden, zodat ook huurders profijt kunnen hebben van een lagere energierekening? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van het btw-nultarief zoals voorzien in het consultatievoorstel heeft betrekking op de bestemming van de zonnepanelen en geldt dus ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders die zonnepanelen laten installeren op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Hiermee wordt de aanschaf van zonnepanelen voor verhuurders goedkoper en de split-incentive3 kleiner in de gevallen waarin verhuurders geen recht op vooraftrek hebben. Daar kunnen huurders indirect ook profijt van hebben. De verhuur van zonnepanelen valt echter niet onder het btw-nultarief. De Btw-richtlijn voorziet hier niet in.
Zou u de vragen zoveel mogelijk apart kunnen beantwoorden?
Ja.
Huurdersvoordracht |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vesteda stopt met huurdersvoordracht» van 30 maart jl. waarin wordt aangegeven dat verhuurder Vesteda stopt met huurdersvoordacht omdat bestaande huurders nieuwe huurders voordragen in ruil voor hoge bedragen sleutelgeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke praktijken zeer onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De toenemende krapte op de woningmarkt brengt (kandidaat-)huurders in een zwakke positie. Hier kan misbruik van worden gemaakt door verhuurders, maar ook door huurders die al een woning hebben. In dit geval is het de zittende huurder die misbruik maakt van de situatie door van de kandidaat-huurder te eisen dat hij overnamekosten betaalt voor de stoffering die niet in verhouding staan tot de reële kosten. Dit is onwenselijk en ik ben verheugd om te vernemen dat Vesteda hiertegen optreedt en dat andere verhuurders dit voorbeeld volgen.
Komt het vragen van sleutelgeld door zittende huurders aan nieuwe huurders op grote schaal voor in Nederland?
Het voordragen van huurders door huurders is een bestaande praktijk. De excessen waarbij huurders misbruik maken van de zwakke positie van kandidaat-huurders op de woningmarkt is echter een verschijnsel dat zich juist recent manifesteert en dat voortkomt uit de krapte op de woningmarkt. Ik heb geen inzicht in de aantallen waarin het vragen van sleutelgeld door huurders voorkomt. Omdat ik vooralsnog geen signalen heb ontvangen dat dit op grootschalige wijze plaatsvindt zie ik momenteel geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen.
Mocht u het antwoord op vraag 3 schuldig blijven, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke instrumenten heeft u op dit moment, of heeft u op dit moment nodig, om zulke praktijken tegen te gaan? Kunt u dit toelichten?
Het voordragen van een huurder is niet verboden en kan zorgen voor een soepele overdracht voor de verhuurder. Ook is het op basis van het verbintenissenrecht niet verboden om overnamekosten te vragen, bijvoorbeeld voor stoffering.
Om deze reden zie ik geen aanleiding om huurdersvoordracht af te schaffen. Wel heb ik in brede zin aandacht voor een betere rechtsbescherming van woningzoekenden en huurders. In het programma betaalbaarheid, waarover ik uw Kamer op korte termijn informeer, neem ik diverse maatregelen om deze rechtsbescherming te verbeteren.
Deelt u de mening dat huurdersvoordracht, gelet op de in het artikel toegelichte risico’s die dit met zich meebrengt, in zijn geheel zou moeten worden uitgebannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met de koepelorganisatie IVBN, waar onder andere Vesteda bij is aangesloten, het gesprek aan te gaan om huurdersvoordracht in zijn geheel uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met IVBN hierover en zal met hen in gesprek blijven om signalen over misstanden bij huurdersvoordracht in het zicht te houden.
Deelt u de mening dat het uitbannen van huurdersvoordrachten opgenomen zou moeten worden in de Wet goed verhuurderschap? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap ziet erop dat verhuurders en verhuurbemiddelaars zich op een maatschappelijk verantwoorde wijze gedragen in relatie tot woningzoekenden en huurders bij het aanbieden en verhuren van woon- of verblijfsruimte. In het geval van huurdersvoordracht betreft het een overeenkomst tussen de huurder en kandidaat-huurder, en dus niet tussen verhuurder en huurder. Daarom zie ik geen plek voor het uitbannen van huurdersvoordrachten in het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Verhuurders kunnen wel een verantwoordelijkheid nemen door woningen meer openbaar aan te bieden, zoals Vesteda doet.
Risico’s op zinkgaten en milieuschade in Twente. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Is er een caverne «aan de wandel» onder afvalverwerker Twence?»1
Ja, ik ken het artikel.
Wat kunnen de gevolgen zijn als blijkt dat deze caverne op instorten staat en zich richting het aardoppervlak met de vuilnisbelt verplaatst?
Uit het onderzoek is tot nu toe gebleken dat de caverne is ingestort. Wat er daarna is gebeurd wordt nu verder onderzocht. Het onderzoek van Nobian zal in mei 2022 gereed zijn en worden ingediend bij SodM. SodM zal het onderzoek daarna beoordelen en publiceren. Het onderzoek is gericht op drie mogelijk scenario’s. Hieronder volgt een opsomming daarvan en een korte duiding:
Deelt u de zorgen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat een risico op een zinkgat onder een vuilstort forse milieuconsequenties kan hebben, namelijk ernstige vervuiling van bodem en grondwater door afvalstoffen uit de opslag?
Ja, ik deel deze zorg. Deze zorg was voor SodM de reden om Nobian aan te spreken om duidelijkheid te geven over de stabiliteit van de cavernes onder de vuilstort Twence. Nobian heeft vervolgens de cavernes aangeboord en metingen uitgevoerd.
De caverne bevindt zich onder de vuilstort van Twence. Het betreft een deel van de vuilstort waar geen gevaarlijk afval is gestort. De gedeputeerde staten van de provincie Overijssel zijn in de brief2 van 29 maart 2022 verder ingegaan op de samenstelling van het gestorte afval. Uit het lopende onderzoek zal blijken of het instorten van de caverne heeft geleid tot bodemverontreiniging (scenario 3 volgens het antwoord vraag 2).
Deelt u ook de mening dat ernstige vervuiling van de bodem en het grondwater door afvalstoffen uit een opslag altijd voorkomen moeten worden? Zo ja, hoe gaat dat ook in dit geval worden voorkomen?
Ja, ik ben het daarmee eens. De verontreiniging van de bodem en het grondwater moet altijd worden voorkomen.
Uit het lopende onderzoek zal blijken of er verontreiniging is opgetreden. Als dit het geval is dan zullen er maatregelen moeten worden genomen om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken en de verontreiniging te saneren. SodM en de Omgevingsdienst Twente houden hier toezicht op.
Welke actie wordt er ondernomen om het risico op forse milieuconsequenties te verkleinen nu blijkt dat een van de zoutcavernes niet te traceren is? Op welke termijn zijn hiervan de resultaten te zien?
SodM heeft Nobian gevraagd om vast stellen welke van de drie hierboven genoemde scenario’s van toepassing is. Nobian en Twence hebben aangegeven dat het onderzoek in mei 2022 gereed zal zijn. Daarna zal SodM besluiten of er maatregelen moeten worden genomen.
Hoe wordt gezorgd dat de bestuurlijke spaghetti waarbij de verantwoordelijkheid voor milieuschade en veiligheid verdeeld is tussen Nobian, Twence, het SodM en overheden niet zorgt voor problemen?
De verdeling van verantwoordelijkheden is helder. Nobian is verantwoordelijk voor de effecten van de zoutwinning. Twence moet er voor zorgen dat er geen stoffen uit de stortplaats in de bodem terecht kunnen komen. Nobian werkt samen met Twence aan het onderzoek. SodM is als toezichthouder betrokken (toezicht op Nobian) en trekt samen op met de Omgevingsdienst Twente (toezicht op Twence). De toezichthouders hebben afgesproken om het verloop gezamenlijk op te pakken.
Deelt u de mening dat een vuilstortplaats niet bovenop twee zoutcavernes aangelegd zou moeten worden? Waarom is hier toch voor gekozen?
Ja, ik deel die mening, op basis van de kennis die er nu is. De afvalinrichting Twence is eind jaren ’80 door de provincie Overijssel vergund en boven de desbetreffende cavernes aangelegd. Sinds die tijd zijn de inzichten over de stabiliteit van deze cavernes veranderd.
Na het ontstaan van een zinkgat in Hengelo in 1991 is er een gedetailleerd onderzoek gestart naar de stabiliteit van cavernes. Uit dit onderzoek bleek dat er circa 60 potentieel instabiele cavernes zijn. De potentieel instabiele cavernes worden gemonitord. SodM houdt hier toezicht op. Nobian heeft met SodM een prioritering gemaakt op basis waarvan de cavernes deels worden opgevuld. De gedeeltelijke opvulling zorgt ervoor dat er geen zinkgat kan ontstaan op het moment dat de caverne instabiel is geworden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Maatwerkafspraken voor woningbouw |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 5 juli 2019 dat in overleg met betrokken partijen wordt gekeken of er vooruitlopend daarop (aanpassing van het luchthavenindelingsbesluit, LIB) in specifieke gevallen mogelijkheden zijn om te komen tot maatwerkafspraken voor beperkte ontwikkeling waar dit nu niet is toegestaan en afspraken voor locaties waar dit nu wel is toegestaan, maar dat het bij wijziging van de contouren later mogelijk niet meer gewenst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel situaties sprake is geweest van maatwerkafspraken om woningbouw mogelijk te maken? Om hoeveel woningen gaat dat?
Het LIB kent 5 beperkingengebieden: LIB 1 tot en met 5. LIB 1 ligt het dichtst bij de luchthaven en LIB 5 het verst van de luchthaven af. Hoe dichter bij de luchthaven, hoe meer beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen er gelden. In LIB 1 tot en met 3 zijn de bouwmogelijkheden niet of zeer beperkt. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan ik in bijzondere omstandigheden desgevraagd besluiten om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij. Uit de toelichting op het LIB blijkt dat de beoordeling van een vvgb aanvraag integraal is, waarbij de hinder en het risico afgewogen worden tegen leefbaarheid, maatschappelijk belang of zwaarwegend individueel belang. In LIB 5 is de afweging tussen woningbouw en geluidhinder volledig aan het lokale bestuur, mits het gaat om bouwplannen binnen het bestaand stedelijk gebied. In 2019 tot en met 2021 zijn door de decentrale overheden in de regio in totaal zes aanvragen gedaan voor een vvgb, waarvan er vier zijn toegekend. Het gaat om de bouw van een bedrijfswoning (LIB 3), de verplaatsing van een woning (LIB 4), de bouw van 60 flexwoningen (LIB 4) en de bouw van 77 woningen buiten bestaand stedelijk gebied (LIB 5).
Buiten de lokale afwegingsruimte en de vvgb’s van de ILT kan vanuit het LIB geen maatwerk worden toegepast. Op dit moment ben ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bezig met het vernieuwen van het ruimtelijk beleid rond Schiphol en binnen dat kader wil ik kijken of er meer ruimte geboden kan worden voor maatwerk, zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota 2020–20502. Dit speelt binnen de context van het dilemma tussen de woningbouwopgave waar de regio voor staat en het belang van de bescherming van de gezondheid van omwonenden van de luchthaven.
Bent u van mening dat de bouw van studentenwoningen in Kronenburg in aanmerking komt voor dergelijke maatwerkafspraken?
Kronenburg ligt direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, in LIB 4 gebied. Het LIB legt beperkingen op aan het toevoegen van woningen in de nabijheid van Schiphol om te voorkomen dat gezondheids- en veiligheidsrisico’s toenemen. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst hiermee. Op dit moment loopt de beroepsprocedure tegen het in strijd met het huidige LIB vastgestelde bestemmingsplan.
Hoe weegt u het feit dat op dit moment duizenden studenten onder een aanvliegroute wonen en geen geluidsoverlast ervaren, maar dat dit als bezwaar wordt opgevoerd tegen het aanvullend bouwen van 2.500 studentenwoningen meters verder?
In het LIB is vastgelegd dat in het LIB 4 gebied, waar Kronenburg in ligt, een zeer zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen het toevoegen van nieuwe woningen en de gevolgen voor de gezondheid in termen van geluidbelasting. Daarnaast is in het LIB vastgelegd dat woningen die voor de inwerkingtreding van het LIB in 2003 reeds in het LIB 4 gebied aanwezig waren, zoals het studentencomplex Uilenstede, hun woonfunctie mogen behouden. Op basis van gezondheidsonderzoek3 is vastgesteld bij welke geluidbelasting er bij een aanzienlijk deel van de bewoners ernstige hinder en slaapverstoring optreedt. In het LIB 4 gebied is de geluidbelasting dusdanig dat er terughoudend moet worden omgegaan met het toevoegen van woningen. Bovendien worden ook relevante veiligheidsaspecten meegewogen in de integrale toetsing bij vvgb-aanvragen.
Is de huidige vliegoperatie (conform het vigerend luchthavenverkeerbesluit (LVB)), 500.000 vliegtuigbewegingen, Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel en huidige vlootmix) en daaruit volgende geluidbelasting in overeenstemming met de zonering die volgt uit het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)?
In het systeem van de Wet luchtvaart worden in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) de grenswaarden en regels vastgelegd omtrent het luchthavenverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting. Het betreft de ruimte voor en de wijze van het gebruik van de luchthaven. Het LIB bevat het beperkingengebied en de voor het beperkingengebied geldende regels, waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting (gezondheid) in verband met de nabijheid van de luchthaven. De inhoud van het LIB volgt hetgeen is vastgelegd in het LVB. Nadat het LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol is aangepast, zullen ook de beperkingengebieden in het LIB worden herzien.
Hoeveel woningbouw wordt eventueel mogelijk bij het in overeenstemming brengen van het LIB met het LVB of anderszins een actualisatie van het LIB?
Een aanpassing van het LIB op basis van een aangepast LVB kan lokaal als effect hebben dat er in sommige gebieden meer woningbouw en andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden. De contouren in het concept-LVB4 beslaan een kleiner gebied dan de huidige beperkingengebieden die in het LIB zijn vastgelegd. Een actualisatie van de LIB-beperkingengebieden op basis van het concept-LVB zou op een beperkt aantal plekken leiden tot een afname van de beperkingen voor woningbouw. Het is moeilijk in te schatten om hoeveel woningen dit gaat, omdat het afhankelijk is van de locatie in welke dichtheden er gebouwd kan worden. Bovendien is bij het opstellen van de plancapaciteit voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) uitgegaan van de beperkingengebieden die zijn vastgelegd in het huidige LIB en zijn de gebieden waar de mogelijkheden voor woningbouw mogelijk toenemen niet meegenomen in de huidige afweging over waar te bouwen. Grofweg kan gedacht worden aan enkele duizenden woningen. Lang niet alle plekken waar de contour verschuift, zijn geschikt voor woningbouw, omdat het bijvoorbeeld natuurgebieden betreft, er een snelweg ligt of het gebied al een recreatieve functie heeft. Bovendien betekenen krimpende contouren niet dat hinder volledig verdwijnt. Het vraagt om een zorgvuldige afweging of vrijgekomen ruimte moet worden benut voor woningbouw. Immers, per saldo zal daarmee het aantal gehinderden toe kunnen nemen ondanks een lagere geluidbelasting. Het is binnen de regels van het LIB een lokale bestuurlijke afweging of de gebieden geschikt zijn voor woningbouw.
Bent u van mening dat, gezien de aanzienlijke vertraging die verwacht wordt met betrekking tot het vastleggen van het luchthavenverkeersbesluit, er stappen moeten worden gezet in het actualiseren van het LIB?
Omdat de omvang van het beperkingengebied in het LIB wordt vastgesteld op basis van het toegestane gebruik van de luchthaven in het LVB, is het niet mogelijk het beperkingengebied aan te passen als de inhoud van de LVB-wijziging voor het nieuwe normen- en handhavingsstelsel nog niet vaststaat.
Hoe weegt u de uitspraak van de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) (zienswijze actualisatie LIB naar aanleiding van de taxibaan «Quebec») dat blijkt uit het Milieueffectrapport van het LVB «dat er tal van locaties zijn waar de begrenzing van de beperkingengebieden niet op de goede plek liggen»? Om hoeveel woningen gaat het daarbij?
De BRS doelt hier op het feit dat de beperkingengebieden in het LIB niet volledig overeenkomen met de contouren die berekend zijn in het kader van het eerdergenoemde concept-LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, volgt de inhoud van het LIB hetgeen is vastgelegd in het LVB. Als gevolg van de voorgenomen wijziging van het LVB zal ook het LIB worden herzien.
Bent u bereid de in deze zienswijze genoemde quick wins in samenwerking met de BRS voortvarend op te pakken om zo woningbouw mogelijk te maken?
IenW en BZK zijn samen met de BRS in overleg over aanpassingen in het LIB. In dit overleg worden ook de genoemde quick wins meegenomen.
Het artikel ‘Gasmarkt toont nu weinig vrees, maar komende winter kan weer spannend worden’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gasmarkt toont nu weinig vrees, maar komende winter kan weer spannend worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we ons beleid rond de gasreserves moeten aanpassen omdat het onacceptabel is dat we komende winter afhankelijk zijn van leveringen uit Rusland?
Ja, in het coalitieakkoord staat dan ook al aangekondigd dat het kabinet wil komen tot verplichte vullingspercentages voor de gasopslagen. Dit met als doel de afhankelijkheid van andere landen te verkleinen.
Daarnaast heeft het kabinet in het zogenoemde Norg Akkoord afspraken gemaakt met Shell, ExxonMobil en NAM over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven. Dit om de leveringszekerheid van laagcalorisch gas, het gas dat door vrijwel alle Nederlandse huishoudens wordt gebruikt, te borgen.
Klopt de berichtgeving dat er nu moet worden gestart met vullen om voldoende gas in voorraad te hebben voor komende winter? Hoe wilt u zorgen dat dit, ondanks de hoge prijzen, ook nu gaat gebeuren?
Het vulseizoen voor gasopslagen start normaliter op 1 april en loopt tot 1 oktober. Met het zogenoemde Norg Akkoord heeft het kabinet er voor gezorgd dat de opslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk adequaat worden gevuld. Het kabinet beraadt zich nog op eventuele kortetermijnmaatregelen ten aanzien van andere opslagen. In de brief over gasleveringszekerheid van 14 maart jl. wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat de verplichte vullingspercentages voor gasvoorraden, zoals ook afgesproken in het coalitieakkoord, nog dit kwartaal in moeten gaan zodat de gasbedrijven de komende maanden verplicht moeten gaan vullen ondanks de hoge prijzen? Wat is hiervoor nodig?
Zoals aangegeven zijn in het Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de opslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk. De mate waarin deze opslagen moeten worden gevuld wordt mede bepaald door de jaarlijkse adviezen van Gasunie Transport Services (GTS) over de leveringszekerheid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat onze gasopslag Bergermeer voor 40 procent in handen is van het Russische staatsbedrijf Gazprom?
De gasopslag Bergermeer is niet in eigendom van het Russische staatsbedrijf Gazprom. TAQA Energy B.V. bezit 60% van de belangen in gasopslag Bergermeer. EBN heeft de overige 40% van de belangen in de gasopslag. TAQA Energy B.V. is de operator voor de opslag- en marketingfaciliteit en gaat dus over het dagelijks beheer van de opslagfaciliteit.
Als onderdeel van de totstandkoming van de gasopslag is in 2009 door betrokken partijen een overeenkomst met Gazprom gesloten voor aanlevering van het kussengas. Dit kussengas is nodig om de druk in de gasopslag op peil te houden zodat gas geïnjecteerd en er uit gehaald kan worden. In ruil daarvoor kan Gazprom 19,6 van de totale 48,2 TWh (Terawattuur) van de opslagcapaciteit gebruiken en heeft Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten over de wijze waarop de berging wordt geopereerd. Gezien de zeer recente ontwikkelingen komt dit natuurlijk wel in een ander daglicht te staan. In voornoemde brief over gasleveringszekerheid wordt ook hierop nader ingegaan.
Hoe gaat u zorgen dat de gasopslag Bergermeer/Taqa Energy niet meer in beheer van Rusland is?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de gasopslag Bergermeer niet in het beheer van Rusland. Gazprom heeft bepaalde zeggenschapsrechten over de operaties. Gazprom gaat niet over de verdeling en gebruik van de capaciteit die niet aan haar is toegekend.
Ik heb begrepen dat TAQA Energy B.V. voornemens is de gasopslag te verkopen. Samen met EBN volg ik deze ontwikkeling op de voet teneinde te voorkomen dat de gasopslag wordt verworven door een partij die niet gewenst is.
Welke mogelijkheden zijn er om de gasvoorraden te vullen waarbij er zo min mogelijk geld naar Rusland gaat door de koop van gas? Is het bijvoorbeeld mogelijk om lng te kopen in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten om te voorkomen dat Nederland de oorlog mede-financiert?
De gasopslagen worden gevuld door marktpartijen, de overheid heeft daar geen actieve rol bij. Dat neemt niet weg dat momenteel wordt bezien hoe het beste kan worden zekergesteld dat de opslagen voorafgaand aan de komende winter tot een adequaat niveau zijn gevuld. Ook hier verwijs naar de brief over gasleveringszekerheid.
Wat betreft LNG geldt dat de aanvoer daarvan naar Nederland mede wordt beperkt door de doorvoercapaciteit van de GATE-terminal in Rotterdam waar LNG van over de hele wereld wordt aangevoerd, ook en in toenemende mate vanuit de Verenigde Staten. Deze capaciteit bedraagt thans 12 miljard m3 op jaarbasis, of te wel 1 miljard m3 per maand bij volledige benutting. Dat terwijl voor het volledig vullen van alle Nederlandse opslagen in de periode 1 april t/m 1 oktober ca. 12 miljard m3 aan gas nodig is (uitgaande van het vullen van Norg met de door GTS aangegeven 4 miljard m3). Overigens wordt momenteel onderzocht hoe de aanlandingscapaciteit voor LNG in Nederland op zo kort mogelijke termijn kan worden uitgebreid. Gasunie heeft hiervoor een aantal ideeën ontwikkeld. Deze worden beschreven in de brief over gasleveringszekerheid. Een dergelijke uitbreiding kan ook behulpzaam zijn bij het vullen van de opslagen.
Wat is de verwachte prijsimpact van het inkopen van lng en wat zijn de gevolgen voor de energierekening van huishoudens?
De verwachte prijsimpact en gevolgen voor de energierekening zijn niet aan te geven. Het gaat bij LNG, en meer in het algemeen bij gas, om een wereldmarkt waarbij een groot aantal factoren invloed heeft op de prijs. Het gaat dan uiteraard om geopolitieke ontwikkelingen, maar ook meer basale zaken als grootschalig, langdurig onderhoud aan installaties waardoor levering tijdelijk wordt opgeschort.
De ontwikkelingen op de wereldmarkt kunnen, wanneer deze langere tijd aanhouden, ook effect hebben op de energierekening van huishoudens. Het kabinet erkent de zorgen van huishoudens over de stijgende energierekening. Daarom heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen om de impact van de stijgende energieprijzen te dempen (zie kamerstuk 29 023, nr. 272) en heeft die recent aangevuld met de maatregelen die zijn genoemd in de Kamerbrief van 11 maart jl. Het kabinet blijft de komende tijd de actuele situatie en de impact hiervan op de energierekening van huishoudens nauwlettend in de gaten houden.
Welke andere mogelijkheden zijn er om op zeer korte termijn minder afhankelijk te worden van Rusland?
De mogelijkheden om op zeer korte termijn minder afhankelijk te worden van Rusland zijn beperkt, waarbij wel meteen moet worden aangetekend dat Nederland minder afhankelijk is van gas uit Rusland dan veel andere lidstaten. Zo beschikt Nederland over een LNG-terminal en heeft Nederland, in tegenstelling tot vrijwel alle andere lidstaten, eigen gasproductie. De gaswinning uit de huidige kleine velden wordt dan ook gesteund. Nieuwe projecten die nu nog in procedure zijn, kunnen op een relatief korte termijn (binnen 2 jaar) en indien dit veilig kan voor extra productie zorgen. Maar ook wordt de transitie naar en het aanbod van hernieuwbare energiebronnen zoals groen gas en waterstof gestimuleerd en wordt ingezet om op basis van een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer te isoleren. Daarnaast is vraagreductie in de industrie een speerpunt van beleid.
Overigens is het in dit verband ook goed om op te merken dat de Europese Commissie op 8 maart jl. naar buiten is gekomen met een strategie (REPOwerEU) om de afhankelijkheid van Russische gasimport zo snel mogelijk te verminderen.
In de brief over gasleveringszekerheid is dit alles verder uitgewerkt en toegelicht.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het debat Mijnbouw/Groningen van 10 maart 2022, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
Het Strategisch Vastgoedplan. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel van de 9.974 gebouwen van Defensie in urbane gebieden liggen en welke in rurale gebieden?1
De objecten van Defensie liggen verspreid over heel Nederland. Defensie hanteert geen definitie over welk vastgoed in ruraal of urbaan gebied ligt. Het merendeel van de kazernes ligt aan de rand van een stad (bijvoorbeeld in Den Helder, Amersfoort of Leeuwarden) of in een landelijke omgeving (bijvoorbeeld Volkel of Havelte). Oefenterreinen en de bijbehorende gebouwen liggen nagenoeg altijd in het landelijk gebied. Enkele kazernes bevinden zich in verstedelijkt gebied, bijvoorbeeld in het hart van een stad of omringd door woonwijken. Het betreft hier vooral kantorenlocaties zoals de Kromhoutkazerne in Utrecht en het Plein-Kalvermarktcomplex in Den Haag, maar soms ook operationele eenheden en opleidingen zoals op de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal en de Johan Willem Frisokazerne in Assen.
Kunt u daarbij aangeven of en welke gebouwen of terreinen daarvan geschikt zijn voor woningbouw of vergroening van steden?
Momenteel wordt verkend hoe Defensie haar vastgoed kan concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Locaties die hierdoor vrij zouden komen, komen vaak in aanmerking voor een andere bestemming. Er zijn veel verschillende factoren die bepalen of een gebied geschikt is voor woningbouw of vergroening van steden. Medeoverheden in de regio hebben hier het beste zicht op. Het verkennen van kansen op dit vlak is onderdeel van de verkenning.
Welke van deze gebouwen of terreinen liggen in grotere steden zoals Amsterdam en Breda, of andere steden in de Randstad, Noord-Brabant of Gelderland?
De objecten van Defensie liggen verspreid over heel Nederland. Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 ligt een deel van de locaties in diverse steden binnen en buiten de Randstad (zoals de Kromhoutkazerne in Utrecht en de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal). Er is nog geen besluit genomen over welke gebouwen of terreinen Defensie wil verlaten.
Kunt u aangeven welke gebouwen vallen onder de 35 tot 40% van het vastgoedportefeuille dat moet worden afgestoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef zal ik in april uw Kamer meenemen in de contouren van de interne verkenning.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor aanvang van het commissiedebat Hoofdlijnen Defensie beantwoorden?
Ja.
Kunt u uitgesplitst per luchtvaartmaatschappij aangeven hoeveel lege vliegtuigbewegingen zijn uitgevoerd vanaf en naar Nederlandse luchthavens van nationaal belang door vliegtuigmaatschappijen om zo hun (historische) slotrechten te behouden? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?1 2
Het ministerie heeft geen signalen van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ontvangen dat er vanwege de pandemie met lege vliegtuigen gevlogen moet worden. De Nederlandse slotcoördinator heeft aangegeven dat op de drie gecoördineerde luchthavens in Nederland (Schiphol, Eindhoven en Rotterdam) leeg vliegen niet nodig is omdat het noodzakelijke percentage dat gevlogen moet worden eind deze maand al wordt behaald. Dat percentage is vastgesteld op 50% voor het lopende winterseizoen.
Dit verlaagde percentage mag niet losgezien worden van de extra mogelijkheid die de EU Slotverordening biedt om slots terug te geven aan de slotcoördinator als deze vanwege de pandemie niet gevlogen kunnen worden. Deze zogenaamde «Justified-Non-Use-of-Slots» (JNUS) zorgt er in combinatie met het verlaagde percentage voor dat er niet leeg gevlogen hoeft te worden om aanspraak te kunnen blijven maken op historische rechten. Die regels gelden ook voor het komende zomerseizoen 20223.
De Nederlandse slotcoördinator heeft laten weten dat in het lopende winterseizoen4 het percentage «gevlogen slots» op Schiphol eind januari al rond de 62% uitkomt. Dat percentage bevat ook de «Justified-Non-Use-of-Slots» (JNUS). Lege vluchten zijn dus niet aan de orde voor de rest van het nog lopende winterseizoen om aanspraak te blijven maken op historische rechten. De slotcoördinator verwacht vergelijkbare percentages op de andere twee gecoördineerde luchthavens.
Het ministerie heeft geen inzage in de bezettingsgraden per luchtvaartmaatschappij en of per vliegtuigbeweging. Op basis van openbare data5 is wel te zien dat de bezettingsgraden zijn toegenomen maar nog niet op het niveau van voor de pandemie zitten. Zo is het aantal passagiers op Schiphol in 2021 met circa 22% toegenomen ten opzichte van 2020. Het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol is in 2021 met 17% toegenomen ten opzichte van 2020. Als de jaarcijfers van 2021 worden vergeleken met die van voor de pandemie (2019) dan is te zien dat het aantal vliegtuigbewegingen gemiddeld 46% onder het niveau van voor de pandemie ligt. Het aantal passagiers ligt gemiddeld 64% onder het niveau van voor de pandemie.
Hebt u signalen ontvangen dat komende periode lege vliegtuigbewegingen zullen worden uitgevoerd als gevolg van de huidige pandemische situatie en/of daaruit volgende reisbeperkingen? Zo ja, kunt u dit eveneens uitsplitsen per luchtvaartmaatschappij en luchthaven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van deze vluchten zijn te vervangen door treinreizen en welke investeringen in de infrastructuur zijn nodig om de trein hier een goed alternatief te laten zijn voor het vliegtuig?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat wordt ingezet op betere internationale (nacht)treinverbindingen, vluchten op korte afstand worden ontmoedigd en dat in Europa vervoer per trein zo snel mogelijk, zowel qua tijd als qua kosten, een goed alternatief wordt voor vliegen. De komende periode zal dit nader worden uitgewerkt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan het stimuleren van internationaal personenvervoer per trein, hiervoor verwijzen wij graag naar de laatste brief6 hierover. In aanvulling daarop verwijzen wij ook naar de «Actieagenda Trein en Luchtvaart» die als doelstelling heeft om de internationale trein als alternatief voor en als aanvulling op het vliegtuig te bevorderen op zes bestemmingen; Brussel, Parijs, Londen, Düsseldorf, Frankfurt en Berlijn. Wij zullen uw Kamer in de eerste helft van 2022 informeren over de stand van zaken rond deze Actieagenda.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de zogenaamde slot-waiver?
Verwacht u dat dit voldoende blijkt om te voorkomen dat vliegtuigmaatschappijen lege vliegtuigbewegingen uitvoeren van en naar Nederlandse luchthavens, gezien de huidige pandemische situatie?
Hoe ziet u dat in het licht van het de aangekondigde verhoging van het gebruikspercentage van de slot-waiver naar 64% per maart 2022?
Bent u bereid hierover nader in gesprek te treden met de Europese Commissie om deze praktijk te voorkomen? En welke kansen liggen hier om, zoals de topman van Sunweb stelt, niet zo snel als kan weer gierend van start te gaan met vliegen, maar juist te zorgen voor alternatieven?
Bent u het eens met de stelling dat het noodzakelijk is de «knotsgekke drempels» zoals genoemd in het Telegraaf artikel zo snel mogelijk weg te nemen voor internationale spoorvervoerders om de trein het echte alternatief te laten zijn voor het vliegtuig? Zo ja, welke stappen gaat u zetten samen met Europese collega’s?
Verschillende van deze drempels, zoals rondom internationale capaciteitsverdeling en ticketing, hebben reeds de aandacht op Europees niveau, zoals ook terug te lezen is in de recente plannen vanuit de Europese Commissie voor het stimuleren van internationaal en lange afstandsvervoer voor treinreizigers8 en het eerste voortgangsverslag van het Platform International Rail Passenger Transport (IRP)9. De marktverkenning naar internationale verbindingen in open toegang10 heeft ook inzicht gegeven in de verschillende toetredingsdrempels voor aanbieders van internationale treindiensten. Zoals aangegeven in de bijbehorende aanbiedingsbrief wordt in de komende maanden verdere stappen gezet op basis van de uitkomsten van de marktverkenning om zo medio 2022 tot een besluit te komen over de toekomstige marktordening op de internationale verbindingen.
Wanneer kunnen de eerste resultaten worden verwacht van het Europese Platform International Rail Passenger Transport waarbij ook aandacht wordt besteed aan het verbeteren van het ticketsysteem voor internationale treinreizen?
Het eerste voortgangsverslag van het IRP is op 3 juni jl. inclusief werkplan aan de Transportraad aangeboden door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Oostenrijkse Minister van transport11. De acties voor de verschillende thema’s worden op dit moment nader uitgewerkt in verschillende werkgroepen, waarbij het kernteam van lidstaten is uitgebreid en de samenwerking met de Europese Commissie en de spoorsector wordt versterkt. Eén van de werkgroepen richt zich in het bijzonder op ticketing. Inzet van het IRP is om in 2022 en 2023 een nieuw voortgangsverslag te presenteren aan de transportministers van de verschillende lidstaten.
Welke voorstellen heeft u in gedachten om in te dienen als pilotproject voor nieuwe internationale treindiensten als onderdeel van het Green Mobility pakket waarbij het bevorderen van lange afstands- en grensoverschrijdend personenvervoer per spoor het doel is?
Bij de pilots wil ik aansluiten bij de lijst van internationale treindiensten zoals vastgelegd in het Memorandum of Understanding Trans Europa Express12. Hierin staan opgenomen lange afstandscorridors naar Parijs / Barcelona, naar Keulen / Zurich / Rome en ook naar Frankfurt / Wenen. Ik ben momenteel, samen met deze betreffende lidstaten, aan het verkennen voor welke van deze verbindingen zinvolle pilots kunnen worden opgezet.
Hierbij zijn marktpotentie en voldoende infrastructurele capaciteit van belang.
Coronamaatregelen in het funderend onderwijs |
|
Jan Paternotte (D66), Faissal Boulakjar (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat u niet meegaat in het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om coronatesten in te zetten voor de hele basisschool, en niet alleen vanaf groep 6?
Ja, dat klopt. Het kabinet heeft dit op 26 november jongstleden besloten.
Zou het logistiek mogelijk zijn zelftesten beschikbaar te stellen voor de gehele basisschool, zoals het OMT adviseert in haar 131e advies, in plaats van enkel vanaf groep 6? Zo ja, waarom gebeurt het niet? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Ja, dat zou mogelijk zijn, met enkele weken voorbereidingstijd. Het kabinet heeft echter besloten om de zelftesten pas vanaf groep 6 te adviseren.
Klopt het dat u niet meegaat in de door het OMT aangegeven overweging om de kerstvakantie een week eerder in te laten gaan, mede in verband met de directe aansluiting van de twee kerstdagen op de laatste schooldag? Wat is hier de overweging bij?
Nee, dat klopt niet. Een nadere toelichting op de overweging voor het sluiten van de basisscholen en scholen voor speciaal (basis)onderwijs in week 51 treft u in de Stand van Zakenbrief COVID-19 van 14 december 2021 aan.
Kunt u aangeven hoe u het op meerdere punten afwijken van het OMT-advies bij de coronamaatregelen voor het onderwijs zich verhoudt tot de uitspraak van premier Rutte over afwijken van het OMT-advies in het coronadebat van 1 december jongstleden: «Als er partijen zijn die zeggen «je moet dat weer toelaten», wil ik ook weten welke maatregel we dan toevoegen aan het pakket, want dan zakken we echt onder het OMT-advies. Ik hoor veel van de leden van de Tweede Kamer zich bezorgd uiten over de situatie in de ziekenhuizen. Daar hoort dan volgens mij niet bij dat we iets uit dat pakket gaan lichten»?
Vanzelfsprekend is de epidemiologische situatie gemonitord en neemt het Kabinet besluiten die nodig zijn. Hierbij wordt duidelijk de afweging gemaakt tussen enerzijds het te verwachten effect op de verspreiding van het virus en anderzijds de belasting voor scholen en leerlingen. Voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jongeren is het van groot belang dat zij zo lang mogelijk verantwoord fysiek naar school blijven gaan. Om die reden heeft het kabinet de afgelopen periode gekozen voor aanvullende maatregelen die niet door het OMT werden geadviseerd, maar waarbij het fysiek onderwijs op school zoveel mogelijk doorgang kon vinden, in plaats van het eerdere OMT-advies om de week voorafgaand aan de kerstvakantie te sluiten. Dan gaat het om het gebruik van mondkapjes, de bredere inzet van preventief zelftesten, gespreide pauzes, cohortering op niveau van klas/groep en het aanscherpen van de basismaatregelen, waarbij bijvoorbeeld externen zoveel mogelijk uit de scholen worden geweerd.
Kunt u aangeven wat het beleid ten aanzien van mondkapjes op school, in de gang en in de klas is in Duitsland en België?
In Vlaanderen geldt een mondmaskerplicht vanaf 6 jaar, daar dragen alle leerlingen vanaf het eerste leerjaar basisonderwijs een mondmasker in de binnenruimtes op school (behalve tijdens de gymles). Als de leerlingen stilzitten in de klas, er voldoende afstand én voldoende ventilatie is, mag het mondmasker af.1 Buiten kunnen de mondmaskers af, als de leerlingen intense fysieke contacten vermijden. Leraren hoeven geen mondmasker dragen tijdens het lesgeven vooraan in hun klas, op voorwaarde dat er voldoende ventilatie is en voldoende afstand tussen de leraar en de leerlingen (en tussen de leraar en eventueel andere personeelsleden).
De situatie in Duitsland verschilt per deelstaat. In Nedersaksen zijn bijvoorbeeld medische mondkapjes in de school verplicht voor iedereen van 14 jaar en ouder. Scholieren in Noordrijn-Westfalen moeten vanaf aanstaande donderdag (16 december 2021) weer een corona-beschermend masker dragen in de klas op hun stoel. Het mondkapje geldt voor het hele dag- en zorgaanbod en voor alle overige bijeenkomsten in de school, zoals congressen en commissievergaderingen, indien een minimale afstand van 1,50 meter niet kan worden aangehouden.
Kunt u aangeven wat het beleid ten aanzien van bewaking van luchtkwaliteit in de klas is in Duitsland en België?
In België zijn CO2-meters in het onderwijs verplicht. In Duitsland verschilt de situatie per deelstaat.
Bent u bereid CO2-meters ter beschikking te stellen aan alle scholen om de luchtkwaliteit in de klas te bewaken?
Om urgente ventilatieproblemen in schoolgebouwen aan te pakken, heeft het kabinet € 360 miljoen beschikbaar gesteld. Het eerste deel van dit geld wordt ingezet via de subsidieregeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUVIS). Eén van de gesubsidieerde maatregelen binnen de SUVIS is het aanbrengen van kooldioxidemeters in iedere onderwijsruimte in het schoolgebouw. Deze verplichte maatregel geldt voor schoolgebouwen waar nog geen kooldioxidemeters aanwezig zijn. Het ventilatieproject moet leiden tot een luchtverversingscapaciteit volgend uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen.2 Het staat scholen vrij, buiten deze regeling om, met eigen middelen kooldioxidemeters aan te schaffen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wonder van Staphorst? Na plaatsing luchtfilters in klassen geen besmettingen meer op basisscholen»? Hoe beoordeelt u dit bericht en de experimenten zoals ze in Staphorst en Bilzen (BE) plaatsvinden?1
Dit artikel is mij bekend.
Om te zorgen voor een prettig en gezond binnenklimaat dient een ruimte in ieder geval te voldoen aan de geldende regelgeving voor ventilatie.4 Luchtreiniging vervangt geen luchtverversing (ventilatie). Het is aan scholen zelf om te bepalen of ze aanvullend op luchtverversing luchtreinigers willen gebruiken en zo ja welke. Scholen die dit overwegen worden geadviseerd hiervoor advies in te winnen bij kenniscentrum Ruimte-OK. Op dit moment is het onduidelijk of luchtreinigers überhaupt zorgen voor aantoonbaar minder coronabesmettingen. Daarvoor is eerst meer onderzoek nodig. Om verspreiding van het virus tegen te gaan, is het dan ook vooral van belang dat ook op scholen de coronamaatregelen worden nageleefd, zoals mondkapjes in de gangen en twee keer preventief zelftesten voor leerlingen vanaf groep 6, handen wassen en hoesten en niezen in de elleboog.
Bent u voornemens de plaatsing van luchtreinigers in alle klaslokalen te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vorige vraag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende coronadebat op 15 december aanstaande?
Ja.
Het weren van buitenlanders in een huurwoning |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van een advertentie die online staat waarin wordt aangegeven dat buitenlanders er niet kunnen wonen, omdat er een «anti-migrantenbeleid» geldt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke discriminerende voorwaarden stellen aan een potentiële huurder volstrekt onacceptabel is?
Ja, die mening deel ik. Discriminatie is niet toegestaan en wordt niet getolereerd, ook niet op de woningmarkt. Iedereen in Nederland heeft recht op een prettige woning en een gelijke kans om een goed bestaan op te bouwen. Afkomst, seksuele gerichtheid, geloof of welke grond dan ook mogen hier niet van invloed op zijn.
Kunt u bevestigen dat met de Wet Goed Verhuurderschap die in voorbereiding is dergelijke discriminerende verzoeken kunnen worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap ben ik voornemens landelijke algemene regels te introduceren voor verhuurders en verhuurbemiddelaars, die onder meer zien op het tegengaan van discriminatie. Concreet ben ik voornemens voor te schrijven dat zowel verhuurders als verhuurbemiddelaars tijdens alle verhuurfases een helder en transparant selectieproces moeten hanteren, waarbij zij verplicht gebruik maken van objectieve en niet-discriminerende selectiecriteria en de keuze voor de uiteindelijke huurder motiveren. Die regels kunnen vervolgens door gemeenten bestuursrechtelijk gehandhaafd worden bijvoorbeeld via een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Hiermee kunnen deze discriminerende verzoeken worden aangepakt.
Wat kunt u naast de Wet Goed Verhuurderschap doen om dergelijke discriminerende verzoeken aan te pakken en tegen te gaan? Op welke wijze kunt u met de aangenomen motie Jetten cs.2 over een meldplicht bij dergelijke verzoeken hiertegen optreden?
Naast de maatregelen in het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap ben ik aan het onderzoeken of een meldplicht een aanvullend instrument kan zijn om discriminatie aan te pakken. Hiervoor wil ik eerst een goed beeld krijgen hoe een meldplicht voor verhuurbemiddelaars zou kunnen werken in de praktijk. Daarom heb ik de gemeente Utrecht bereid gevonden om daar in een pilot onderzoek naar te doen. Hiermee hoop ik in de zomer van 2022 inzicht te krijgen in de uitvoerbaarheid, effectiviteit en handhaafbaarheid van dit instrument. Dit onderzoek heb ik nodig om te bepalen in hoeverre de aanpak van discriminatie door middel van een meldplicht doeltreffend kan zijn en welke rol gemeenten kunnen spelen.
Daarbij vind ik het ook belangrijk te investeren in voorlichting en monitoring van discriminatie op de woningmarkt. Op 8 november jl.3 heb ik de Kamer geïnformeerd over het vervolgonderzoek op de Monitor discriminatie bij woningverhuur. Uit het onderzoek bleek onder meer dat gesprekken door brancheorganisaties en lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) met aanbieders van huurwoningen de bewustwording over discriminatie kunnen vergroten. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik aangegeven te zullen bezien of dit past bij het takenpakket van ADV’s. Daarnaast intensiveren we vanuit het Ministerie de informatievoorziening voor een bredere bewustwording. Tot slot kondigde ik in bovengenoemde brief aan de landelijke Monitor jaarlijks te willen herhalen.
Bent u bereid om samen met makelaarsorganisaties en woningplatforms te bezien hoe dergelijke advertenties kunnen worden geweerd?
De afgelopen jaren heb ik in de aanpak van discriminatie voortdurend samengewerkt met partijen uit het veld waaronder organisaties van makelaars. Discriminatie staat bij hen op het netvlies en zij nemen eigen maatregelen. Ook de platforms zijn hier alert op. Met het eerdergenoemd wetsvoorstel goed verhuurderschap en eventueel aanvullend een meldplicht ga ik nog een stap verder door landelijk afdwingbare maatregelen voor te schrijven. In voorbereiding hierop overleg ik ook met deze partijen: het ophalen van signalen uit de praktijk vind ik essentieel om tot een effectieve aanpak te komen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oostenrijk lanceert ‘Klimaticket’: voor 3 euro per dag onbeperkt met het ov door het land’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Oostenrijk een «Klimaticket» heeft gelanceerd waarmee reizigers voor € 3 per dag onbeperkt door het land kunnen reizen?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Een interessant besluit, en ik ben ook benieuwd wat dit in de praktijk gaat betekenen voor het OV gebruik in Oostenrijk.
Welke afwegingen hebben meegespeeld bij het invoeren van dit «Klimaticket»?
Volgens de berichtgeving is het «Klimaticket» een bouwsteen die bij moet dragen om de Oostenrijkse klimaatdoelen te realiseren. De redenering is dat het openbaar vervoer (OV) het klimaatvriendelijke alternatief voor gemotoriseerd privévervoer in Oostenrijk is. Hoe meer mensen meedoen, hoe beter het is voor het klimaat. Daarom wordt het «Klimaticket» goedkoop aangeboden. Deze OV-jaarkaart is vooral bedoeld om forensen makkelijker te laten overstappen van de auto op het OV.
Wordt in Nederland ook gesproken over een soortgelijk systeem om het openbaar vervoer (ov) te stimuleren? Zo ja, welke afwegingen worden meegenomen? Zo nee, is dat in het verleden gebeurd en welke afwegingen zijn meegenomen?
Onder een andere naam kennen we in Nederland ook een initiatief waarmee onbeperkt gedurende een periode van de week gereisd kan worden: de OV-studentenkaart. Iets dergelijks is natuurlijk voor een breder publiek te maken, maar dat is niet gratis. Als we het initiatief overnemen zoals in Oostenrijk is vormgeven, dan moet er in de Nederlandse situatie naar schatting zo’n 4.000 euro per persoon door de belastingbetaler worden bijgelegd.
Uw Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over de mogelijkheden om OV gratis of goedkoper aan te bieden voor verschillende doelgroepen2. De relatie met het behalen van klimaatdoelen is naar mijn weten niet eerder specifiek gelegd. Uit eerdere experimenten bleek geen aantoonbaar effect op de filedruk. Mensen die reeds gebruik maken van het OV gaan meer gebruik maken van het OV.
In het Nationaal OV Beraad (NOVB) werken overheden en vervoerders, met advies van de consumentenorganisaties, samen aan concessiegrensoverschrijdende onderwerpen. In het NOVB is in het verleden gesproken over goedkoop of gratis OV voor bepaalde doelgroepen, maar dit heeft niet tot landelijke afspraken geleid. Op concessieniveau bestaan er verschillende goedkope of gratis OV-kaartjes voor doelgroepen. Dit is mogelijk vanwege de decentrale tariefvrijheid. Om welke groepen het gaat is afhankelijk van de motieven bij de betreffende overheden om het OV aantrekkelijker of beschikbaar te maken voor bijvoorbeeld kinderen, mensen in de bijstand of ouderen.
Daarnaast zijn er recent zowel regionaal als nationaal (OV=OK) marketing campagnes uitgevoerd om reizigers (terug) te winnen voor het OV. Naast deze campagnes zijn er ook nieuwe abonnementen ontwikkeld die aansluiten op de nieuwe werkelijkheid. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om parttime abonnementen, meerrittenkaarten tegen gereduceerd tarief, abonnementen met korting, leeftijdskorting, samenreizen en P&R actietarieven.
Wat zijn de gemiddelde tarieven van een jaar onbeperkt reizen met het ov in landen om ons heen (Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Luxemburg)?
Een jaar onbeperkt met al het OV reizen tegen een vooraf afgesproken prijs is in de betreffende landen in de meeste gevallen niet mogelijk. Daarom is in onderstaande globale inventarisatie ook gekeken naar regio’s en (regionale) initiatieven voor doelgroepen.
Op het 1e klas treinvervoer na is in Luxemburg al het OV gratis voor iedereen.
In België kost een afgekocht reisrecht voor de trein (NMBS) voor 26–65 jarigen € 3.286 (2e klas) of € 5.061 (1e klas). Voor jongeren en senioren bestaan aparte tarieven. Indien men een afgekocht reisrecht voor de trein wil combineren met afgekochte reisrechten van De Lijn, MIVB en de TEC dan kost dat respectievelijk € 299, € 499 en € 323 extra. Dus in totaal circa € 4.407 euro per jaar (2e klas).
Denemarken kent alleen een landelijk afgekocht reisrecht voor ouderen. Voor circa € 7.700 per jaar is reizen door een groot deel van Denemarken mogelijk (van het noordelijkste puntje van Jutland naar Kopenhagen), maar dus niet door het hele land. Overigens heeft Denemarken wel tijdens COVID een 8-daags ticket voor vrij reizen in het land geïntroduceerd om binnenlands toerisme te stimuleren. Dit ticket kostte € 40, maar was tijdelijk te gebruiken (tijdens de schoolvakantie).
Duitsland kent geen landelijk afgekocht reisrecht voor al het OV. Wel biedt de Deutsche Bahn de zogeheten Bahncard 100 aan, die je een jaar lang onbeperkt toegang geeft tot alle treinen van alle vervoerders in Duitsland. Kosten hiervoor zijn respectievelijk € 6.812,– per jaar voor 1e klas en € 4.027,– per jaar voor 2e klas. Er zijn ook deelstaten waar voor het regionale OV afgekochte reisrechten gekocht kunnen worden. In de aan Nederland grenzende deelstaat Noordrijn-Westfalen kost een jaar onbeperkt reizen met alle OV modaliteiten (inclusief alle regiobanen) € 2.920 (2e klas) of € 4.125 (1e klas) per jaar.
Ook in het Verenigd Koninkrijk (VK) is er geen landelijk afgekocht reisrecht. Er worden door regionale aanbieders wel verschillende soorten abonnementen aangeboden, maar dan gaat het om deeltrajecten of specifieke routes. Daarnaast is het soms wel en soms niet mogelijk dat reizen met de bus al is opgenomen of kan worden bijgevoegd. Er bestaat wel een mogelijkheid om een 14-dagen pas aan te schaffen waarmee je onbeperkt met de meeste, maar niet alle, treinen door het hele VK kan reizen. Op jaarbasis kost het reizen met deze zogenaamde «All Line Rover» £ 21.268,– (2e klas) of £ 32.500,– (1e klas).
Ten slotte Frankrijk, ook hier bestaat geen landelijk afgekocht reisrecht, maar wel binnen bepaalde regio’s zoals Ile-de-France. In Ile-de-France kost een jaarkaart Navigo waarmee je onbeperkt met het OV kan reizen binnen de hele regio € 827,20. Scholieren tot 11 jaar betalen hiervoor € 24 per jaar en scholieren vanaf 11 jaar en studenten € 350,– per jaar. De Franse spoorwegen bieden wel jaarabonnementen aan maar die zijn alleen geldig op een bepaald treintraject en voor een beperkt aantal reserveringen. Zo kost een jaarabonnement met 450 reserveringen tussen bijvoorbeeld Parijs en Lyon € 6.864. Er bestaat ook een versie voor de combinatie thuiswerken/kantoor van maandag t/m donderdag en 250 reserveringen voor € 4.116.
Welke voordelen zou het met zich meebrengen als in Nederland een soortgelijk systeem in werking zou zijn? Zou dit een goede manier zijn om bij te dragen aan de klimaatdoelstellingen en het bestrijden van vervoersarmoede?
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op 4 november jl. heb aangegeven, in reactie op de motie van de leden Boulakjar en De Hoop, zal ik een analyse laten maken van welke (prijs)instrumenten ingezet kunnen worden om de mobiliteitsshift verder uit te breiden. Het KIM heeft mij laten weten dat de analyse in de tweede helft van 2022 gereed is en zal dan ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Wordt verwacht dat met een soortgelijk systeem in Nederland de hoeveelheid mensen die met het ov reizen significant zal stijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk in Nederland om een jaarabonnement af te sluiten die over de ov-vervoersbedrijven heen gaat? Zo nee, waarom kan dit in Oostenrijk wel en in Nederland niet?
Voor zakelijke reizigers is het mogelijk om in Nederland een OV Vrij abonnement af te sluiten dat over de vervoerbedrijven heen gaat, voor zowel trein als BTM (Bus, Tram, Metro). Voor consumenten is het sinds 1 maart 2021 niet meer mogelijk om een OV Vrij-abonnement af te sluiten. Dit omdat de vervoerders hebben besloten dit product, dat een beperkt aantal klanten kende, niet meer aan te bieden. Met een Altijd Vrij abonnement van NS kunnen consumenten wel vrij gebruik maken van alle treinvervoerders binnen Nederland. Om daarnaast ook landelijk gebruik te kunnen maken van bus, tram en metro, kunnen consumenten een netabonnement BTM aanschaffen.
Wat vindt u van het feit dat op dit moment in Nederland jongeren van 11 totdat ze eventueel gaan studeren, de volledige prijs betalen in het ov?
Of een abonnement interessant voor iemand is, blijft afhankelijk van hoeveel gebruik deze persoon van het OV maakt of wil gaan maken. Bij frequent gebruik van het OV is het vaak voordelig om voor een vast bedrag per maand of jaar dan wel met korting te reizen. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden voor verschillende doelgroepen, zoals jongeren en groepen. Kinderen tot en met drie jaar reizen gratis in het OV. NS biedt daarnaast het railrunner kaartje aan voor kinderen in de leeftijd 4 t/m 11 waarmee jongeren voor 2,50 euro met een volwassen begeleider kunnen reizen. Indien kinderen in deze leeftijdsklasse een persoonlijke OV chipkaart hebben dan kunnen ze met het gratis Kids Vrij abonnement onbeperkt en kosteloos met de trein reizen. Kids Vrij is ook te gebruiken in de bus, tram en metro in heel Nederland. Kinderen van 4 tot en met 11 jaar krijgen dan automatisch 34% korting.
Jongeren vanaf 12 jaar kunnen gebruik maken van de NS Jongeren dagkaart á 7,50 euro waarmee ze een dag onbeperkt gebruik kunnen maken van de trein tijdens daluren. En met bijvoorbeeld de abonnementen Altijd Vrij of Netabonnement particulier kunnen ze goedkoper reizen met bus, tram en metro.
Ook is er de samenreiskorting voor abonnementhouders waarmee tot drie medereizigers 40% korting op hun ritprijs in de daluren krijgen. Daarnaast is er het groepsticket beschikbaar; hiermee reizen voor een vaste prijs vier tot zeven personen voor 8 euro per persoon in de daluren. Dit ticket wordt ook op korte termijn beschikbaar gemaakt vanaf twee personen.
Reis je niet of zelden met het OV en ben je van plan dat te blijven doen, dan is op saldotarief reizen het voordeligst. Om inzicht te krijgen wat voor de (potentiele) reiziger het voordeligst uitpakt heeft bijvoorbeeld 9292 de OV Prijswijzer3 geïntroduceerd.
Zou een familieticket, zoals onderdeel is van het Oostenrijkse «Klimaticket», in Nederland een goed middel zijn om gebruik van het ov voor scholieren en gezinnen aantrekkelijker te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, gegeven de succesvolle implementatie van het «Klimaticket» in Wenen voordat deze in Oostenrijk landelijk werd ingevoerd, om te onderzoeken of een pilot van dit systeem in een (middel)grote stad mogelijk is en wat dit zou kosten?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, zal ik laten analyseren welke effecten de inzet van prijsinstrumenten heeft op het gebruik van het OV.
Het bericht ‘Grote treinstoring kwam door kapotte backup-server’ en het bericht ‘ProRail onderzoekt oorzaak telefoniestoring’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hoe plaatst u de landelijke storing van 16 september jongstleden in de context van uw eerdere statement tijdens de mondelinge vragen op 1 juni 2021 dat de landelijke storing van 31 mei 2021 een incident was?1 2
Het was een onaangename verrassing dat zich op 16 september jl. opnieuw een telefoniestoring voordeed waardoor het landelijke treinverkeer stil kwam te liggen. ProRail heeft mij uitgelegd dat beide incidenten – die van 31 mei jl. en die van 16 september jl. – een andere oorzaak lijken te kennen. Echter, de gevolgen voor het treinverkeer waren vergelijkbaar en uitermate onwenselijk. Daarom is van belang dat beide incidenten kritisch onderzocht worden. Per brief is uw Kamer op 30 juni jl.3 geïnformeerd over het resultaat van de analyse van ProRail naar de oorzaak en de geleerde lessen van de eerste verstoring. Zoals ik u reeds heb gemeld in mijn brief van 21 september jl.4 onderzoekt ProRail ook de oorzaak van en de manier waarop is omgegaan met de laatste verstoring. Ook laten ProRail en de provider een onafhankelijke evaluatie uitvoeren naar wat er tijdens de laatste verstoring is gebeurd bij de provider en hoe dit soort situaties in de toekomst voorkomen kan worden. Ik heb ProRail gevraagd hierover te rapporteren in de jaarlijkse rapportage impactvolle verstoringen, die onderdeel is van de reguliere jaarverantwoordingen, die ik uw Kamer altijd in het voorjaar doe toekomen.
Wanneer kan ProRail de uitkomsten van het onderzoek naar de telefoniestoring van 16 september jongstleden publiceren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke veranderingen heeft ProRail sinds 31 mei doorgevoerd om het telefoniesysteem robuuster en minder storingsgevoelig te maken?
ProRail heeft mij laten weten dat na de verstoring op 31 mei jl. een oplossing is uitgewerkt en geïmplementeerd. Die oplossing is – zo licht ProRail toe – tweeledig. Enerzijds is voorkomen dat het traag verlopen van het synchronisatieproces kan leiden tot uitval van verbindingen. Anderzijds is de monitoring van de systemen aangepast, zodat sneller en adequater gereageerd kan worden wanneer een synchronisatieproces vertraagt.
Hoe classificeert u het feit dat de eerste back-up in Rotterdam volgens ProRail niet gefunctioneerd heeft?
Een back-up is bedoeld als terugvaloptie wanneer het reguliere systeem niet werkt. Op basis van de informatie van ProRail constateer ik dat dit niet naar behoren gewerkt heeft. Dat is onwenselijk. Ik vind het belangrijk dat achterhaald wordt waarom de terugvaloptie niet direct werkte, en dat wordt gekeken hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden.
Overigens meldt ProRail mij op basis van voortschrijdend inzicht dat de terugvaloptie in Amsterdam niet functioneerde, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving in de media dat de terugvaloptie in Rotterdam niet functioneerde. Dit laat onverlet dat terugvalopties behoren te werken.
Is er een verband tussen het niet functioneren van de eerste back-up in Rotterdam op 16 september en het niet functioneren van alle back-ups tijdens de storing op 31 mei?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is er gedegen controle van back-ups om gedegen functionering in de toekomst te bewerkstelligen?
Wat kan er gedaan worden om de periode van overschakeling van regulier systeem naar de terugvaloptie korter te maken en daardoor hinder te verkleinen?
Het bericht ‘Doelstellingen flexwoningen lang niet gehaald’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Doelstellingen flexwoningen lang niet gehaald»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel gestelde bewering dat veel gemeenten en corporaties de doelstellingen voor het plaatsen van flexwoningen niet halen? Zo ja, kunt u daarop reflecteren?
In het artikel wordt verwezen naar de bestuurlijke afspraken die ik in september 2020 met de VNG en Aedes heb gemaakt over het versneld bouwen van 150.000 sociale huurwoningen en over de bouw van 10.000 flexwoningen. Het is de bedoeling dat de bouw van de woningen binnen 2 jaar start. Ik vind het daarom te vroeg om te concluderen dat de doelstelling voor het plaatsen van flexwoningen niet wordt behaald.
Dat laat onverlet dat de door de Tweede Kamer gewenste 15.000 flexwoningen per jaar (nog) niet worden behaald. Met de nodige voorbehouden ten aanzien van de monitoring, CBS werkt aan een structurele oplossing, is er volgens de cijfers van het Expertisecentrum Flexwonen een duidelijke stijgende lijn te zien in de productiecijfers. Desondanks zijn er in 2020 «slechts» ruim 5.000 flexwoningen gerealiseerd.
Ik verwacht de komende jaren een hogere productie, onder meer als gevolg van de 50 miljoen euro die ik vorig jaar beschikbaar heb gesteld voor de huisvesting van kwetsbare groepen alsmede door de 50 miljoen die dit jaar nog volgt.
Herkent u daarnaast dat, zoals in het artikel wordt gesteld, het vinden van geschikte bouwlocaties vaak een barrière vormt voor het plaatsen van flexwoningen? Zo ja, welke inspanningen kunt u met de betrokken partijen plegen om deze barrières weg te nemen?
Een veel gehoorde klacht is inderdaad dat er te weinig locaties beschikbaar zouden zijn. Daar heeft PBL onderzoek2 naar gedaan en er blijkt in ieder geval meer mogelijk dan vaak gedacht. De studie die de Rijksbouwmeester uitvoert naar Flexwonen3 bevestigt dit en maakt zelfs stedenbouwkundige kansen voor flexwoningen inzichtelijk, bijvoorbeeld bij een verdichtingsopgave of als pijler bij toekomstige gebiedsontwikkeling.
Op welke manier wordt het rapport «Ruimte voor flexwonen» dat door het PBL naar aanleiding van de motie Van Eijs/Koerhuis2 is opgemaakt, meegenomen in de «Stimuleringsaanpak Flexwonen» om voldoende locaties voor flexwoningen te vinden?
Ik heb het onderzoek breed beschikbaar gesteld, onder meer op het landelijk congres flexwonen 20205. De inzichten uit deze studie worden onder meer betrokken bij de Versnellingskamers Flexwonen en zijn ook per gemeente opvraagbaar via het PBL.
Kunt u nader duiden tegen welke andere belemmeringen betrokken partijen aanlopen bij het plaatsen van flexwoningen, en op welke wijze u betrokken partijen ondersteunt om deze belemmeringen te verhelpen?
De bouw van flexwoningen vraagt om meer dan ruimtelijke inpasbaarheid alleen. Zo is een andere veelgehoorde klacht dat de businesscase ondanks verlengde exploitatieperiode en de vrijstelling van de verhuurderheffing nog niet altijd rondkomt. Samen met verschillende provincies onderzoek ik daarom de mogelijkheden om verplaatsing na de eerste exploitatieperiode te garanderen. Een ander probleem waar flexwonen mee kampt, is haar imago. Zowel ten aanzien van de woningen als ten aanzien van de beoogde bewoners. Oplossingen moeten mijns inziens worden gezocht in (stedenbouwkundige) kwaliteit, kleinschaligheid en gemengde bewoning, maar ook in de communicatie naar omwonenden.
Deelt u de mening dat flexwoningen een belangrijke bijdrage leveren aan het huisvesten van spoedzoekers, en kunt u nader duiden wat het achterblijven van het aantal flexwoningen betekent voor deze groep spoedzoekers?
Die mening deel ik zeker. De gevolgen van het niet (tijdig) voorzien in de huisvesting van spoedzoekers variëren van veel ongemak tot grote (persoonlijke) problemen zoals schulden of dakloosheid. Uit eerder onderzoek van Platform31 is gebleken dat een substantieel deel van de woningzoekenden in een onhoudbare situatie terecht te komen, zoals bijvoorbeeld dak- of thuisloosheid, als ze niet binnen drie maanden een woning vindt. Op maatschappelijk niveau zien we verder negatieve effecten omtrent de handhaving van ongewenste woonsituaties en de hoge kosten voor maatschappelijke opvang. Door het gebrek aan geschikte woonruimte verblijven mensen te lang in een opvangsituatie, waardoor hun toestand in het grootste deel van de gevallen weer verslechterd. Nieuwe cliënten kunnen bovendien nauwelijks instromen, omdat alle plekken bezet zijn.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is van de inspanningen rondom de Stimuleringsaanpak Flexwonen3, en welke inspanningen u pleegt om het aantal flexwoningen te vergroten?
De Stimuleringsaanpak Flexwonen is nog steeds van kracht. Voor flexwoningen die maximaal 15 jaar worden geplaatst geldt tot einde 2024 een vrijstelling van de verhuurderheffing en via de Crisis- en Herstelwet is een langere exploitatieperiode mogelijk gemaakt. Gemeenten kunnen een beroep doen op de expertise van het RVO en zich bij hun planvorming laten ondersteunen via de zogeheten versnellingskamers flexwonen. Daarnaast heb ik additionele middelen beschikbaar gesteld, in totaal 100 miljoen, voor de (flexibele) huisvesting van kwetsbare groepen. Overigens zie ik dat veel gemeenten, corporaties en vooral ook provincies aan de slag zijn met flexwonen. De provincies beraden zich bijvoorbeeld over de vraag hoe zij gemeenten en andere partijen het beste kunnen ondersteunen. Het onderzoek van de Rijksbouwmeester laat zien dat flexwonen zich ook verder door ontwikkelt en biedt een mogelijke nieuwe werkwijze voor locatiekeuze en conceptontwikkeling.
In hoeverre hebben gemeenten waar een Woondeal mee is afgesloten inmiddels streefcijfers opgenomen voor het aantal te plaatsen flexwoningen, zoals verzocht in de motie Van Eijs/Ronnes4?
In alle woondeals zijn afspraken gemaakt over flexwonen. In de meeste woondeals zijn ook streefcijfers benoemd. Zo is in de MRA afgesproken 3.000 flexwoningen toe te voegen, in de woondeal regio Arnhem-Nijmegen tenminste 500 en in de woondeal Stedelijk Gebied Eindhoven 1.000.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zembla: spoorwerkers worden al ruim 10 jaar blootgesteld aan gevaarlijk kwartsstof’ |
|
Faissal Boulakjar (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zembla: spoorwerkers worden al ruim 10 jaar blootgesteld aan gevaarlijk kwartsstof»?1
Ja.
Klopt het dat spoorwerkers al meer dan tien jaar zijn blootgesteld aan te hoge concentraties kankerverwekkende kwartsstof? Wat vindt u daarvan?
In een onderzoek van bureau Blauw (2010) in opdracht van de toenmalige Stichting Arbeidsomstandigheden en Spoorwegveiligheid (nu Railalert) in samenwerking met ProRail, is vastgesteld dat bij correct gebruik van adequate adembeschermingsmiddelen voor alle onderzochte werkplekken de blootstellingswaarden voor respirabel kwartsstof onder de wettelijke grenswaarde ligt. Daaruit kan worden opgemaakt dat er, mits persoonlijke beschermingsmiddelen correct worden gebruikt, geen overschrijding van de grenswaarde plaatsvindt. Dit laat onverlet, dat – zeker in geval van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen – indien mogelijk structurele maatregelen aan de bron getroffen dienen te worden, en dat het gebruik van ademhalings-beschermingsmiddelen als een «laatste redmiddel» beschouwd moet worden.
In de uitzending van Zembla zijn beelden te zien van situaties waarin stofwolken ontstaan (en dus niet nat gewerkt wordt) en werknemers geen persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Dit laat zien dat de maatregelen tegen kwartsstof die ProRail samen met de sector in de Arbocatalogus heeft opgenomen in ieder geval niet in alle gevallen worden toegepast. Dat vind ik een kwalijke zaak, van iedere werkgever, en zeker ook van een grote publieke organisatie als ProRail, mag beter verwacht worden. ProRail en de aannemers erkennen dat de zorgplicht beter nagekomen had moeten worden. Zij hebben inmiddels een verbetertraject in gang gezet door werknemers opnieuw te wijzen op de collectieve, technische en persoonlijke beschermingsmiddelen die zij moeten gebruiken. ProRail heeft ook aangegeven er strenger op toe te zien dat de aannemers zich aan hun verantwoordelijkheden voor het eigen personeel houden.
Klopt het dat ProRail meermaals is geadviseerd om de stenen te vervangen door kwartsstofvrije stenen of door stenen met minder kwartsstof, maar dit niet heeft opgevolgd? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?
In een onderzoek van bureau Blauw (2010) in opdracht van de toenmalige Stichting Arbeidsomstandigheden en Spoorwegveiligheid (nu Railalert) in samenwerking met ProRail wordt de aanbeveling gedaan om voor de lange termijn een ander materiaal met een laag gehalte kristallijn kwarts te zoeken voor ballast. In een onderzoeksrapport van 4Infra (2018) wordt geconcludeerd dat er geen beleid is dat zich richt op het totaal wegnemen van de gevaarbron (ballast zonder kwartsstof) en dat de spoorbranche hiermee niet aan de Arbeidsomstandigheden-wet en het Arbeidsomstandighedenbesluit voldoet. Ook stelt 4Infra dat er steensoorten beschikbaar zijn die van nature helemaal geen kwarts bevatten en dat het mogelijk zou zijn voor de spoorbranche om te werken met niet-kwarts houdende steensoorten. De uitkomsten van 4Infra zijn aanleiding geweest voor ProRail en de sector om verder onderzoek uit te vragen bij TNO. Dit vervolgonderzoek is gesplitst in een tweetal hoofdstromen. Het eerste deel spitst zich toe op de risico’s die verschillende type stenen uit verschillende groeves met zich meebrengen. De concept conclusie van TNO is dat het mogelijk is om het risico op blootstelling verder te reduceren door gebruik te maken van groeves met een lager percentage kwarts in het gesteente. TNO beveelt aan om drie specifieke steentypes niet meer toe te passen, in verband met het relatief hoge risico op blootstelling aan respirabel kwartsstof. Het tweede deel van het onderzoek zal zich toespitsen op de risico’s die ontstaan bij transport en verwerking van de ballaststenen.
ProRail geeft aan dat het niet bij voorbaat zeker is dat toepassen van stenen met een lager percentage kwarts ook zorgt voor de minste vorming van respirabel stof en respirabel kwartsstof tijdens ballastwerkzaamheden. De uiteindelijke hoeveelheid vrijgekomen kwartsstof bij verwerking op de bouwlocatie wordt bepaald door de hoeveelheid kwarts in het gesteente in combinatie met de wijze van transport, handeling en verwerking hiervan in de logistiek. Op basis van de uitkomsten van beide delen van het TNO-onderzoek kunnen door ProRail verdere eisen aan de groeves, logistiek en/of verwerking worden geformuleerd. Hierin zal ook de beschikbaarheid en productiecapaciteit van groeves met kwartsloze en/of kwartsarme ballast meespelen, gegeven de totale behoefte aan ballast van ProRail. Tot hierover meer duidelijk is volgt ProRail het advies uit het eerste deel van het TNO onderzoek op en sluit het de toepassing van drie in het onderzoek genoemde specifieke typen ballaststenen in ieder geval tijdelijk uit.
Klopt het dat ProRail wel meerdere malen onderzoek heeft laten uitvoeren, maar daar niet op enige wijze het beleid op de werkvloer op heeft aangepast of dit gemeld heeft aan de Inspectie SZW?
Het klopt dat ProRail en de sector meerdere onderzoeken hebben laten uitvoeren. Mijn beeld is dat er mede naar aanleiding van deze onderzoeken een Arbocatalogus (onder beheer van Stichting RailAlert) is opgesteld en geïnvesteerd is in bijvoorbeeld de StofArmLosTrein. ProRail had deze onderzoeken tot voorkort niet met de Inspectie SZW gedeeld, maar heeft dit naar aanleiding van de uitzending van Zembla wel gedaan. ProRail is overigens niet verplicht om dit soort onderzoeken te melden bij de Inspectie SZW.
Bent u bereid deze onderzoeken naar de Kamer te sturen?
Het Ministerie van IenW heeft de onderzoeksrapporten van ProRail ontvangen. De onderzoeken zijn als bijlage2 bij de antwoorden op deze Kamervragen mee gezonden. Daarbij zit ook het recente eerste conceptrapport van TNO, zie in verband hier mee het antwoord op vraag 3.
Had ProRail dit niet zelf moeten melden bij de Inspectie SZW? Of zijn werknemers in de gelegenheid gesteld om dit te doen?
ProRail had de onderzoeken niet met de Inspectie SZW gedeeld, maar is ook niet verplicht om dit soort onderzoeken te melden bij de Inspectie SZW. ProRail is wel verplicht de uiteindelijke keuzes ten aanzien van haar bronbeleid op te nemen in de zogeheten Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Werknemers kunnen via de ondernemingsraad (OR) van ProRail of die van de aannemers kenbaar maken dat wettelijke voorschriften op het gebied van arbobeleid volgens hen niet worden nageleefd. De OR heeft instemmingsrecht ten aanzien van arbobeleid. Bij klachten over een gezonde en veilige werksituatie kan de OR maar ook een werknemer een melding doen bij de Inspectie SZW. Klachten van een OR worden altijd in behandeling genomen door de Inspectie SZW.
Zijn er op dit moment mensen in beeld die mogelijk ziek zijn geworden door deze arbeidsomstandigheden of mogelijk ziek zullen worden?
Bij ProRail zijn op dit moment geen andere werknemers bekend die mogelijk ziek zijn geworden door respirabel kwartsstof naast de ex-werknemer van een van de aannemers die in de uitzending van Zembla zijn verhaal vertelt.
Wat vindt u ervan dat ProRail op deze wijze jarenlang de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) heeft overtreden? Wat kunnen de consequenties daarvan zijn?
Het is belangrijk dat de arboregels die gelden bij werkzaamheden aan infrastructuur worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever dan wel opdrachtgever of deze nu groot of klein is: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is aan de werkgever en de opdrachtgever om daar zorg voor te dragen. De Inspectie SZW ziet toe op naleving van de Arbowetgeving. Zij doet dit risicogericht. Als de Inspectie een overtreding constateert zal er handhavend worden opgetreden
Deelt u de conclusie van de hoogleraar veiligheidskunde dat bedrijven die groot en sterk zijn jarenlang de Arbowet kunnen overtreden?2
Nee. Als de Inspectie SZW een overtreding constateert zal er handhavend worden opgetreden. Er is wat dit betreft geen onderscheid tussen grote en kleine bedrijven.
Zijn er meer bedrijven of werkplekken in beeld waar met deze kwartsstof wordt gewerkt?
Daar waar gewerkt wordt met steenachtig materiaal, of waar dit materiaal wordt bewerkt (boren, zagen, slijpen), kan blootstelling aan kwartsstof optreden. Hierbij kan gedacht worden aan het doorslijpen van trottoirbanden of straatklinkers en/of de bewerking van asfalt, het boren in betonnen muren, of het slopen van gebouwen. Uit de Inspectiebrede Risicoanalyse (IRA) van de Inspectie SZW blijkt dat 90% van de problemen met te hoge blootstelling aan kwartsstof zich in de bouw afspeelt, maar het komt ook voor in onder andere de betonproductenindustrie, in metaalgieterijen, bij de installatie van keukens (met name terrazzo aanrechtbladen).
Deelt u de mening dat de omvorming van ProRail naar een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) een positief effect zou hebben op de besluitvorming en aansturing van operationele zaken als arbeidsomstandigheden?
De voordelen van het wetsvoorstel Publiekrechtelijke omvorming ProRail zijn: een scherper onderscheid tussen beleid en uitvoering, een eenvoudigere en meer integrale aansturing, aansturing in meerjarig perspectief, de inrichting van een continue strategische dialoog, een betere benutting van de spoorkennis, meer adequate informatievoorziening en een betere samenwerking tussen de Minister van IenW en ProRail. In de nieuwe sturingsmethodiek wordt aangesloten bij de rollen die bij de aansturing van een ZBO gebruikelijk zijn; de driehoek van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. Deze inrichting biedt de mogelijkheid om sneller het gesprek te voeren met ProRail over zaken als arbeidsomstandigheden.