De gezondheidskosten van het eten van vlees. |
|
Eva Akerboom (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het onderzoek van Wageningen Economic Research en True Price getiteld «Consumer Health: True pricing method for agri-food products»?1
Ja, dat onderzoek is ons bekend.
Deelt u de bevindingen uit het rapport dat de gezondheidskosten van het eten van vlees kunnen oplopen tot wel 650 miljoen euro per jaar (wat een conservatieve schatting zou zijn omdat veel gezondheidskosten van vleesconsumptie hierin nog niet zijn meegenomen)? En zo ja, wat vindt u hiervan?
We erkennen dat overconsumptie van rood en bewerkt vlees leidt tot extra gezondheidskosten. In het onderzoek van Wageningen Economic Research en True Price wordt specifiek naar de zorgkosten voor de samenleving gekeken door de overconsumptie van vlees. Het rapport stelt het volgende: «Zoals we kunnen zien, bedragen de totale kosten voor gezondheidszorg die worden toegeschreven aan de overconsumptie van rood vlees en bewerkt vlees meer dan zeshonderd miljoen euro in 2019». Dit bedrag staat voor gezondheidsverlies dat voorkomen had kunnen worden. Dat is te betreuren en ondersteunt ons in het voornemen om een gezond en duurzaam eetpatroon onder de aandacht te blijven brengen.
Het gezondheidsrisico én de impact op het klimaat van vleesconsumptie vormen de redenen waarom in de Schijf van Vijf geadviseerd wordt om niet meer dan 500 gram vlees per week te eten, waarvan maximaal 300 gram rood vlees. Met de Schijf van Vijf is een voedingspatroon zonder vlees bovendien ook mogelijk. Daarbij wordt wel het advies gegeven om vlees op een goede manier te vervangen.
Wat vindt u ervan dat wanneer de gezondheidskosten van de overconsumptie van vlees zouden worden doorberekend naar de consumentenprijs, rood vlees rond de 7,50 euro per kilo meer zou moeten kosten en bewerkt vlees rond de 4,30 euro per kilo?2
Het is bekend dat in de huidige voedselprijzen niet alle maatschappelijke kosten zijn verwerkt: de productie, verwerking en consumptie van voedsel, waaronder specifiek rood en bewerkt vlees, gaat gepaard met impact op klimaat, milieu, natuur en gezondheid. Dit betekent inderdaad dat als deze maatschappelijke impact wel meegenomen zou worden in de prijs, dat de consumentenprijs hoger zou komen te liggen.
Deelt u de mening dat deze externe kosten in de prijs van vlees tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke kosten zouden duidelijker tot uitdrukking kunnen komen in de prijs van bijvoorbeeld vlees. Het model van «true pricing» is kansrijk: de methodiek heeft de potentie om de transparantie over de impact van producten, bedrijven en haar verduurzamingsinspanningen aanzienlijk te vergroten. Het tot uitdrukking brengen van de maatschappelijke kosten in de prijs van voedsel is daarmee een middel om tot een duurzamer voedselsysteem te komen.
Naast dit instrument blijven VWS en LNV zich gezamenlijk inspannen om meer Nederlanders volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum te laten eten. Een voedselpatroon volgens de Schijf van Vijf levert winst op voor onze gezondheid en het milieu. Ook draagt het bij aan de doelstelling voor de eiwittransitie om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren3.
Kunt u bevestigen dat een heffing op vlees (conform het voorstel «reële beprijzing vlees» uit de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen) kan leiden tot een jaarlijkse daling van het aantal nieuwe patiënten met diabetes met 7,6 procent (4.434 personen per jaar), een daling van 2.883 mensen met een beroerte en van 454 mensen met dikke darmkanker?3
De genoemde getallen staan inderdaad in de doorrekening van de variant «Beprijzing van extern effect via bijzondere verbruiksbelasting» uit de Brede Maatschappelijke Heroverweging. In het algemeen geven de analyses uit de Brede Maatschappelijke Heroverweging aan dat een prijs interventie kan leiden tot een consumptieverandering. Gezien de gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan de consumptie van rood en bewerkt vlees, kan een verandering in het optreden van ziekten worden verwacht. Zodoende kan verwacht worden dat, wanneer (rood en bewerkt) vlees duurder wordt, het aantal ziektegevallen afneemt.
Deze cijfers kunnen echter niet te letterlijk overgenomen worden. De getallen zijn het resultaat van vereenvoudigde modelberekeningen. De resultaten geven de richting en een indicatie van de ordegrootte van het effect. De inputdata en de aannames kunnen een groot effect hebben gehad op de uitkomsten van de berekeningen. De cijfers zijn daarom alleen te gebruiken om de ordegrootte van de effecten van de in de Brede Maatschappelijke Heroverweging berekende interventies te vergelijken.
Bent u ermee bekend dat plantaardige producten in supermarkten vaak een stuk duurder zijn dan de niet-plantaardige tegenhangers, omdat supermarkten hogere winstmarges hanteren op plantaardige producten en omdat dierlijke eiwitten 71 keer meer subsidies krijgen ten opzichte van plantaardige eiwitten? Zo ja, wat vindt u hiervan?4, 5
We hebben kennisgenomen van het artikel van Radar. Het is bekend dat in een aantal gevallen plantaardige producten duurder zijn dan de niet-plantaardige tegenhangers. De Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS spreken supermarkten aan op hun maatschappelijke rol. Het stellen van prijzen in de supermarkten is de verantwoordelijkheid van de supermarkten zelf. We onderzoeken de marges en de opbouw van de kosten van de prijzen in de vorm van de Agro-Nutrimonitor. Dit onderzoek, evenals de twee eerdere Agro-Nutrimonitor onderzoeken, is met uw Kamer gedeeld (TK 31 532, nr. 276, nr. 268 en nr. 256).
Het is belangrijk om in het gehele overheidsbeleid te bekijken of en hoe het kan bijdragen aan een gezonder en duurzamer voedselsysteem. Dit kan plaatsvinden door een verschuiving te stimuleren in bijvoorbeeld het voedselaanbod en de voedselconsumptie van dierlijke naar plantaardige eiwitten, conform onze ambitie om toe te gaan naar een verhouding van 50%-50%. Binnen deze verhouding is er nog steeds ruimte om vlees te eten. Daarom is het ook belangrijk dat verduurzaming gestimuleerd wordt binnen de dierlijke productie.
Op Europees niveau heeft de Minister van LNV verduurzaming van het voedselsysteem ook hoog op de agenda staan. Binnen het Framework Sustainable Food Systems (FSFS) agendeert de Minister de huidige verschillen en streeft hij naar een gelijk speelveld voor dierlijke en plantaardige eiwitketens.
Deelt u de visie dat door het verhogen van de prijs van ongezonde, dierlijke producten en het verlagen van de prijs van gezonde, plantaardige producten een gezonder eetpatroon kan worden gestimuleerd, waarmee de eerdergenoemde gezondheidskosten zullen dalen? Zo nee, waarom niet?
Er is toenemend bewijs dat prijsmaatregelen op voeding het aankoopgedrag beïnvloeden. De prijselasticiteit van voedingsmiddelen is relatief laag. Dit betekent dat een kleine prijsaanpassing niet veel effect heeft op het aankoopgedrag van de consument. De prijsverhoging of -verlaging moet dus groot genoeg zijn.
Een combinatie van het verhogen van de prijs van ongezonde producten en het verlagen van de prijs op gezondere producten zou hiermee kunnen bijdragen aan een gezonder eetpatroon. In welke mate hiermee het voedingspatroon gunstig wordt beïnvloed, is nog onvoldoende bekend. Met andere woorden: het is niet duidelijk of mensen netto ook meer gezondere producten en minder ongezonde producten gaan consumeren en wat de daadwerkelijke gezondheidswinst is.
Deelt u de visie dat het recente besluit om de belasting op diverse plantaardige melkdranken te verhogen, ook als deze suikervrij zijn, terwijl koemelk blijft uitgezonderd van deze belasting, het prijsverschil verder zal vergroten en hiermee de consumptie van dierlijke producten wordt gestimuleerd in plaats van de consumptie van plantaardige producten? Zo nee, waarom niet?
Per januari 2024 wordt de verbruiksbelasting op non-alcoholische dranken verhoogd, waar plantaardige zuivelalternatieven, maar onder andere ook vruchtensappen, frisdranken en alcoholarme dranken onder vallen. Dit is een verhoging van de reeds bestaande verbruiksbelasting. Historisch zijn zuivel en sojadranken uitgezonderd van deze belasting. De belastingverhoging is budgettair ingegeven; de generieke verhoging van de verbruiksbelasting houdt dan ook geen rekening met gezondheids- of duurzaamheidsdoeleinden, zoals suikergehalte.
Het kabinet doet momenteel onderzoek naar een mogelijke herinrichting van de verbruiksbelasting, zodat de suikerinname via dranken wordt ontmoedigd. Het onderzoek neemt de bestaande grondslag na de verhoging (en dus met uitzondering van mineraalwaters) als basis. In het onderzoek wordt onder andere gekeken naar de uitzonderingspositie voor zuivel- en sojadranken.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over het aangekondigde onderzoek naar de belastingverhoging voor plantaardige melkdranken en de huidige uitzondering voor koemelk?
Naar verwachting zullen de uitkomsten het onderzoek naar een mogelijke herinrichting van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken, naar een gedifferentieerde verbruiksbelasting op basis van suikergehalte, voor het zomerreces zijn afgerond en gedeeld worden met uw Kamer. Voor het einde van 2023 volgt een kabinetsappreciatie van het onderzoek.
Kunt u een overzicht geven van de manieren waarop de prijzen van ongezonde, dierlijke producten laag worden gehouden, ondanks de hoge gezondheidskosten, en waarop de prijzen van gezonde, plantaardige producten hoog worden gehouden, ondanks de lagere gezondheidskosten? Zo nee, waarom niet?
Nee dat kunnen we niet. We onderzoeken de prijsstelling en de margeverdeling middels de Agro-Nutrimonitor. Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om samen met andere bewindspersonen, waaronder de Minister voor Klimaat en Energie, een plan te maken voor invoering van een heffing op vlees, zoals ook door topambtenaren is geadviseerd in het IBO-klimaat? Zo nee, waarom niet?
We wijzen u er graag op dat het vraagstuk van de heffing op vlees in de motie Edgar Mulder en Kops aan de Kamer is voorgelegd7. Uw kamer heeft die motie aangenomen. Daaruit concludeer ik dat er op dit moment geen politiek draagvlak is in uw Kamer voor het invoeren van een heffing op vlees.
Het IBO-klimaat adviseert om normerend en beprijzend beleid in te zetten om het voedselpatroon aan te passen, en hierbij onder andere te overwegen om een consumptiebelasting op vlees en zuivel te introduceren. De afgelopen periode is er binnen het Landbouwakkoord gesproken over de klimaatopgave waar de Nederlandse veehouderij en akkerbouw voor staat en de concrete invulling van maatregelen om te zorgen voor een broeikasgasreductie. Nu de overleggen over het Landbouwakkoord zijn gestopt zal het kabinet mogelijk met aanvullende maatregelen komen, volgend uit de antwoorden van Minister Jetten (Kamerstuk 2023D23322). Hierover wordt uw Kamer nog geïnformeerd.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om gezond eten te stimuleren en de hoge gezondheidskosten door het eten van vlees te verlagen? In hoeverre verwacht u dat deze maatregelen zullen leiden tot het behalen van de doelen uit de Nationale Eiwitstrategie?
De Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS hebben samen de doelstelling geformuleerd om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren. Hierbij is het vooral belangrijk dat de gemiddelde vleesconsumptie in Nederland daalt. Een hoge vleesconsumptie heeft niet alleen invloed op de gezondheid, maar ook op de wereld om ons heen. Een gezonde en duurzame voeding draagt bij aan volksgezondheid en milieu. Daarom is het belangrijk dat deze aspecten gezamenlijk opgepakt worden. In onze gezamenlijke voedselbrief wordt dieper ingegaan op de mogelijke maatregelen die gelinkt zijn aan de bijdrage aan het doel om toe te werken naar een minder dierlijk consumptiepatroon, één van de vijf sporen van de Nationale Eiwitstrategie.
In het kader van het Nationaal Preventieakkoord worden veel acties ondernomen gericht op het bevorderen van een gezonde voedselkeuze. In mijn kamerbrief van 9 december 2022 heb ik u geïnformeerd over de maatregelen. Eten volgens de Schijf van Vijf is leidend en dit zorgt voor een balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van 50/50. De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding die adviseren dat een verschuiving in de richting van een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon bevorderlijk is voor de gezondheid.
Als de consument kiest voor een product buiten de Schijf van Vijf helpt de Nutri-Score om een beter samengesteld product te kiezen. Om de samenstelling van bewerkte producten te verbeteren, heb ik vorig jaar de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) gelanceerd. Middels de NAPV moedigt het Ministerie van VWS fabrikanten aan om de gehaltes aan zout, suiker en verzadigd vet en de hoeveelheid vezels in hun voedingsmiddelen verder te verbeteren. Zo zijn er bijvoorbeeld binnen de NAPV voor de productgroepen vleesbereidingen en vleeswaren en -conserven grenswaarden ontwikkeld voor de reductie van zout en vet. De Nutri-Score en de NAPV hebben in basis niet als doel om de consumptie van vlees te verminderen, maar om mensen te helpen bij het maken van de gezondere keuze. Een gezonder voedingspatroon draagt bij aan het voorkomen en verminderen van overgewicht en bepaalde chronische ziekten en daaraan gerelateerde kosten.
Het gat in de voedselkringloop: menselijke mest. |
|
Eva Akerboom (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Menselijke uitwerpselen als alternatief voor kunstmest» over deGive a shit-actie, waarbij burgers hun eigen uitwerpselen konden doneren aan boeren voor de bemesting van hun land?1
Ja.
Erkent u dat het gebruik van menselijke meststoffen onontbeerlijk is voor daadwerkelijke kringlooplandbouw, omdat de nutriënten van het land via voedsel in de menselijke ontlasting terechtkomen?
Nutriënten die op het land gebruikt worden, komen via voedselproducten uiteindelijk terecht in menselijke uitwerpselen. Deze worden momenteel beperkt gebruikt als meststof en zijn daarmee een gat in de voedselkringloop. Direct gebruik van menselijke uitwerpselen vindt momenteel niet plaats vanwege de risico’s die daarmee gepaard gaan. Daarom worden ze verwerkt op rioolzuiveringsinstallaties. Gebruik van zuiveringsslib in de landbouw is in principe mogelijk, maar in Nederland wordt er vanuit communale zuiveringsinstallaties geen zuiveringsslib in de landbouw gebracht. De eisen voor zware metalen uit het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden vaak niet behaald. Op de rioolwaterzuiveringsinstallatie vindt verdere verwerking plaats, waarbij stikstof wordt verwijderd en als onschadelijk stikstofgas (N2) teruggebracht in de ecologische kringloop. De fosfaat en kalium komen in het slib, wat in Nederland voornamelijk verbrand wordt. Sinds 2022 is het via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) mogelijk om meststoffen van herwonnen grondstoffen, zoals struviet en verbrandingassen te produceren, mits deze voldoen aan de eisen die in deze verordening benoemd staan.
Vindt u het ook doodzonde dat er nu jaarlijks 35 miljoen kilo fosfaat, 110 miljoen kilo stikstof en 34,5 miljoen kilo kali wegspoelt via het riool?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse landbouw momenteel nog een groot mestoverschot kent, omdat er meer dierlijke mest is dan over het land kunnen kan worden uitgereden, maar dat wanneer het aantal dieren in de veehouderij fors krimpt als gevolg van het stikstof-, klimaat- en waterbeleid, menselijke mest een waardevolle bron van voedingsstoffen kan en zal worden?
Nederland kent een mestoverschot. Er wordt meer mest geproduceerd dan geplaatst kan worden. De afgelopen jaren is het overschot gedaald. Uit voorlopig cijfers van het CBS blijkt dat het fosfaatoverschot in 2015 nog 45 miljoen kg fosfaat was, in 2022 was het fosfaatoverschot gedaald naar 6,8 miljoen kg fosfaat. Bij een verdere daling van het aantal landbouwhuisdieren in Nederland zullen landbouwers andere grondstoffen aanwenden om de nutriëntenbehoefte voor de plantaardige teelt in te vullen. Alternatieven zijn kunstmest, reststromen uit de industrie of urbane reststromen.
Erkent u dat vooral het verlies van fosfaat in het riool een urgent probleem is, omdat de wereldwijde voorraad van deze stof eindig is en omdat we hiervoor nu volledig afhankelijk zijn van Marokkaanse en Chinese mijnen die deze stof delven?3
Fosfor staat op de EU lijst van kritieke grondstoffen. De leveringszekerheid van de grondstof is in algemene zin op de middellange termijn een probleem. Mondiaal gezien bevinden zich de grootste voorraden in Noord-Afrika. Hergebruik van nutriënten die lokaal beschikbaar zijn, in de landbouw, is een ontwikkeling die past in kringlooplandbouw. Fosfaat bevindt zich onder andere in rioolwater. Het terugwinnen van nutriënten als fosfaat uit rioolwater, naar hoogwaardige meststoffen, die zonder risico’s voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden helpt in de transitie naar een volledig circulair voedselsysteem.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de vorig jaar aangenomen motie van het lid Boswijk c.s. over onderzoeken op welke manier gerecyclede nutriënten uit menselijke mest kunnen worden toegevoegd aan de voedselkringloop? Kunt u de uitkomsten van dit onderzoek delen?4
Er is in de Kennis- en Innovatie Agenda Landbouw, Water en Voedsel een publiek privaat onderzoeksproject gestart dat onderzoek doet naar de Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) (PPS Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) – WUR), dit onderzoek is 2022 goedgekeurd en recent gestart. In dit project werken een groot aantal partijen uit de water-, agrofood- en meststoffensector samen met kennisinstellingen om hoogwaardige meststoffen te produceren uit communaal afvalwater en uit industrieel afvalwater. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitssysteem voor deze herwonnen meststoffen. Daarnaast heeft deze PPS als doel om enkele praktijk-cases rondom terugwinning en verwaarding van nutriëntrijke producten (centraal en decentraal herwonnen) uit communaal afvalwater te realiseren. Resultaten van dit onderzoek zijn er nog niet, maar zullen op bovengenoemde website en via andere publieke kanalen worden gedeeld.
Ten slotte wil ik melden dat de oproep voor PPS-projecten onder de KIA Landbouw, Water en Voedsel voor 2023 nog steeds is geopend. Het thema kringlooplandbouw en terugwinning van nutriënten uit reststromen zijn thema’s waarop kan worden ingeschreven. Tot uiterlijk 1 september kunnen volledige projectvoorstellen worden ingediend.
Klopt het dat menselijke uitwerpselen momenteel niet als meststof mogen worden gebruikt door boeren omdat het de status heeft van «afval»? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze status?
Op het moment dat burgers of bedrijven zich van menselijke mest ontdoen, wordt de stroom gezien als afval en kan de stroom niet ingezet worden als meststof. Zuiveringsslib kan wel in de handel worden gebracht als meststof, mits deze voldoet aan de eisen die in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (artikel 16). Daarnaast zijn er aanvullende eisen voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, deze eisen zijn benoemd in het besluit gebruik Meststoffen (artikel 1b, 1c en 1d). De eisen betreffen een biologische, chemische of thermische sanitatiestap, maximale waarden voor zware metalen en beperkingen in de gebruikte hoeveelheid, een analyseplicht van de grond of beperkingen in het landbouwkundig gebruik van de grond na bemesting. Dit is om de risico’s van deze stroom te beperken.
Klopt het dat er zorgen bestaan over het gebruik van menselijke mest vanwege de medicijnresten die daar in kunnen zitten? Kunt u uitleggen op welke manieren dit verschilt van medicijnresten in dierlijke mest?
Bij de toelating van geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt volgens de geldende richtlijnen van het EMA alleen de milieublootstelling via een rioolwaterzuiveringsinstallatie beoordeeld. Het gebruik van menselijke mest in de landbouw wordt niet meegenomen als blootstellingsroute in deze beoordeling. Bij beoordeling van diergeneesmiddelen wordt wel het gebruik van dierlijke mest in de landbouw als belangrijkste route voor milieublootstelling beoordeeld en is hierdoor op dit punt strenger.
Bij de beoordeling van een diergeneesmiddel wordt de milieu-impact meegenomen in de baten/risicobeoordeling; wat zijn de baten voor het dier en hoe weegt dat op tegen de risico’s voor het milieu. Het kan dan zijn dat er bij de afvoer van de mest voor het milieu risico mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Die staan dan vermeld op de bijsluiter van het diergeneesmiddel.
Hoe beoordeelt u het Duitse onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van menselijke mest productief en veilig is en geen risico’s veroorzaakt op de overdracht van ziektes?5
Het Duitse onderzoek is een waardevolle bijdrage aan onderzoek in het veld van circulaire economie. Het Duitse onderzoek laat zien dat deze herwonnen meststoffen vergelijkbaar landbouwkundige waarde voor de plantenvoeding kunnen hebben als conventionele bemestingsproducten. Het risico voor de menselijke gezondheid door verontreiniging van de voedselproducten met medicijnresten bij toediening van deze humane meststoffen lijkt in de geteste productiesystemen laag. Echter, het effect van de farmaceutische stoffen op de bodemsystemen zijn in deze studie niet beoordeeld. Daarnaast is de transmissie van pathogenen vanuit deze meststoffen niet onderzocht. De onderzoekers geven aan dat de gevolgen van langdurige toepassing van humane meststoffen meer onderzoek vereist, in het bijzonder met betrekking tot het behoud van de bodem-multifunctionaliteit.
Kunt u bevestigen dat de meststoffen makkelijker zijn terug te winnen uit circulaire sanitatie, zoals composttoiletten, dan uit rioolslib? Deelt u het inzicht dat bij nieuwbouwwoningen de bouw van circulaire sanitatie moet worden gestimuleerd? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het terugwinnen van waardevolle meststoffen met een continue kwaliteit uit rioolslib is lastig vanwege de diffuse stroom, maar niet onmogelijk. Via de Energie- en Grondstoffenfabriek winnen de waterschappen herwonnen fosfaatmeststoffen terug uit het rioolwater. Hoe zich dit qua inspanning en efficiëntie verhoudt tot het terugwinnen van meststoffen uit circulaire sanitatie is mij niet bekend.
Gemeenten zijn in Nederland verplicht om riolering aan te leggen in wijken. In Oosterwold, een stadswijk in Almere, heeft een experiment plaatsgevonden waarbij bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor het zuiveren van het afvalwater van de eigen woning. Dit experiment is mislukt, de woningen krijgen nu alsnog een centrale aansluiting op het riool. Ik heb geen intentie om op de korte termijn dergelijke circulaire sanitatie verder te stimuleren.
Bent u bereid om experimenteerruimte voor boeren te creëren om hun kringloop daadwerkelijk te sluiten door het veilige gebruik van menselijke mest? Zo ja, op welke manier gaat u dit regelen?
Gezien de onzekerheden die er momenteel zijn met betrekking tot de risico’s van het direct gebruik van menselijke uitwerpselen als meststof in de landbouw ben ik niet voornemens om op korte termijn experimenteerruimte voor praktijkproeven bij boeren te creëren. Ik sta open voor mogelijke experimenten onder gecontroleerde omstandigheden, zoals potproeven of kleinschalige veldproeven op proefbedrijven, om op deze wijze kennis en ervaring op te doen, zonder dat dit milieukundige risico’s oplevert.
De effectiviteit van het afschaffen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Nul btw op groente en fruit is haalbaar én effectief» en «0% VAT for essentials»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom in andere EU-lidstaten de btw op onder andere groente en fruit wel verlaagd kan worden tot het nultarief, maar hierover in Nederland kennelijk getwijfeld wordt?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel wordt afgezien.
SEO heeft in het onderzoeksrapport op verzoek van het demissionaire kabinet een vergelijking gemaakt van het btw-tarief op (onder meer) groente en fruit in andere EU-lidstaten en Nederland.3 Daarbij moet worden opgemerkt dat geconstateerd is dat beperkte informatie beschikbaar is over de beleidsdoeleinden van specifieke tarieven voor groenten en fruit in andere lidstaten, de precieze vormgeving van de afbakening daarvan, de effectiviteit van deze maatregelen en eventuele juridische discussies.4 Dat maakt het lastig om de vergelijking met andere lidstaten te maken en om vast te stellen wat het effect is (geweest) van maatregelen in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om te weten wat de effectiviteit is van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, in ieder geval voor wat betreft de gezondheid en de koopkracht van de bevolking in deze landen? Zo ja, bent u op de hoogte van deze effectiviteit, uitgesplitst per land? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opdracht te geven tot een vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, waarbij in ieder geval de effecten op de volksgezondheid en de koopkracht worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Aanvullend dient opgemerkt te worden dat andere landen, die geen onderdeel uitmaken van de Europese Unie maar wel van de OESO, andere btw-systemen hebben, zodat in deze landen andere regels gelden en het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel bijvoorbeeld geen rol speelt. Bovendien heeft de OESO al specifiek ten aanzien van Nederland geconcludeerd dat het systeem van verlaagde btw-tarieven te complex is. De OESO raadt Nederland aan om de verlaagde tarieven in brede zin af te schaffen en een geüniformeerd btw-tarief te introduceren.5
Bent u het ermee eens dat het afschaffen van btw op groente en fruit niet is bedoeld om de vermogensongelijkheid op te lossen en dit daarom geen steekhoudend argument is om af te zien van de btw-verlaging? Zo nee, waarom niet?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Over de effectiviteit van btw-tariefdifferentiatie als middel om minder draagkrachtigen te ondersteunen in algemene zin, wordt verwezen naar de bevindingen van Dialogic en Significant Public in het evaluatierapport over het verlaagde btw-tarief dat op 11 april 2023 aan uw Kamer is aangeboden.6
Als u onverhoopt niet bereid bent om de btw op groente en fruit af te schaffen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat groente en fruit betaalbaarder wordt voor iedereen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de consumptie van verse groente en fruit dan gestimuleerd wordt?
In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport van SEO, dat eveneens op Prinsjesdag aan de Kamer is gestuurd, gaat het demissionaire kabinet nader in op een aantal alternatieve beleidsopties die een volgend kabinet naast invoering van een btw-nultarief op groente en fruit in overweging kan nemen.
Het bericht ‘RIVM: Onduidelijk of kankerverwekkende stof in natuurplassen vrijkomt na stort granuliet’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «RIVM: Onduidelijk of kankerverwekkende stof in natuurplassen vrijkomt na stort granuliet»1?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het recente onderzoek van het RIVM en Deltares, waaruit blijkt dat er nog onvoldoende bekend is over het vrijkomen van de kankerverwekkende stof acrylamide na de stort van granuliet in diepe plassen en dat hierdoor niet duidelijk is of er risico’s zijn voor planten en dieren die in de plassen leven en voor mensen die direct of indirect in contact komen met het water uit deze plassen?
Voor dit antwoord wordt u verwezen naar de bijgaande Kamerbrief2, waarin de kabinetsreactie op dit rapport is verwoord.
Waarom heeft u meerdere keren beweerd dat het granuliet dat in Over de Maas is gestort veilig is voor mens en milieu, terwijl uit het onderzoek van het RIVM en Deltares blijkt dat u helemaal niet kon weten of er wel of geen risico’s waren?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat dit veilig kan. Het rapport geeft geen nieuwe inzichten om anders naar risico’s voor mens en natuur te kijken dan voor deze studie het geval was. De beschikbare informatie laat zien dat deze risico’s zeer klein zijn en dat het niet waarschijnlijk is om te veronderstellen dat er directe substantiële risico’s zijn voor mens en natuur.
Bent u bereid om, indien er nog projecten lopen waarbij granuliet wordt gestort, deze uit voorzorg te staken, nu blijkt dat risico’s voor planten, dieren en mensen niet kunnen worden uitgesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Er is ten aanzien van het diepe plassen beleid thans geen reden om beleidsmatig anders te handelen dan tot op heden is gedaan. Het rapport geeft geen nieuwe inzichten om anders naar risico’s voor mens en natuur te kijken dan voor deze studie het geval was.
Hoe gaat u opvolging geven aan de aanbevelingen van het RIVM en Deltares, namelijk om in het vervolg voorzorgsmaatregelen te nemen en de blootstelling aan deze stof(fen) zo laag mogelijk te houden, door gebruik van deze stoffen te verminderen en de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven te stimuleren?
Er is reeds wetgeving van kracht die de mens en het milieu beschermt. In Europees verband is bijvoorbeeld strenge EU-regelgeving afgesproken ten aanzien van acrylamide. Het percentage mag nooit hoger zijn dan 0,1% (op gewichtsbasis) van het poly-acrylamide in een te gebruiken product. Dat geldt ook voor poly-acrylamide flocculanten die in Nederland gebruikt worden. In de meeste gevallen liggen de concentraties acrylamide in poly-acrylamide aanzienlijk lager dan 0,1%.
Ik ben voornemens om in reactie op de conclusies en aanbevelingen van RIVM en Deltares en in nauwe samenwerking en afstemming met de verschillende betrokken partijen, de volgende stappen te zetten teneinde de kennisleemtes aan te pakken:
Welke maatregelen gaat u nemen, naar aanleiding van het onderzoek van het RIVM en Deltares, om de risico’s voor planten, dieren en mensen na de stort van granuliet zoveel mogelijk te beperken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs in naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de risico’s voor planten, dieren en mensen na de stort van granuliet in Over de Maas nauwlettend te gaan monitoren, door de kwaliteit van het ecosysteem voortdurend te meten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om nader onderzoek te laten doen naar de afbraak van polyacrylamide en naar de kankerverwekkende stof acrylamide, over een periode van minimaal vijf jaar?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe dik is de leeflaag die is toegepast op het granuliet in Over de Maas? Hoe is dit vastgesteld?
De dikte van de leeflaag in Over de Maas varieert van een halve meter tot 3 meter dik. Deze dikte is de bij de verondieping privaatrechtelijk overeengekomen en de kwaliteit ervan is door de gemeente West Maas en Waal geverifieerd.
Het is aannemelijk dat in de afdeklaag van de Moleneindse Waard plaatselijk granuliet aanwezig is4. Het granuliet voldoet overigens aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde – schoonste klasse voor grond – en kan daarmee op grond van het Besluit bodemkwaliteit ook als afdeklaag worden gebruikt.
Biedt deze leeflaag voldoende bescherming tegen de eventuele risico’s voor planten, dieren en mensen na de stort van granuliet?
Ja. Granuliet behoort tot de schoonste klasse van grond, maar is zonder leeflaag mogelijk minder geschikt voor alle ecosystemen of natuurdoeltypen5. Ook zonder leeflaag levert granuliet overigens geen gevaar op voor planten, dieren en mensen.
Kent u het interview in de Gelderlander met wethouder Ans Mol van de gemeente West Maas en Waal, waarin zij aangeeft snel in overleg te willen gaan met uw ministerie en samen met uw ministerie te willen optrekken?2 Bent u hiertoe bereid? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit artikel is bekend. Ja, in dit dossier wordt er nauw opgetrokken met de wethouder en ambtenaren van de gemeente West Maas en Waal. Op ambtelijk niveau wordt regelmatig gesproken en er is ook afgesproken dat te blijven doen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat u samen optrekt met de gemeente West Maas en Waal, en eventuele andere gemeenten waar granuliet is gestort in plassen, om de risico’s voor planten, dieren en mensen zoveel mogelijk te beperken?
Ja, dat vind ik belangrijk.
Herinnert u zich dat u heeft afgesproken de gemeente West Maas en Waal op de hoogte te houden over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier en dat u zich eerder al niet aan deze afspraak heeft gehouden?
Dat is inderdaad afgesproken.
Hoe kan het dat u zich nu opnieuw niet aan deze afspraak met de gemeente West Maas en Waal heeft gehouden, aangezien u de gemeente niet heeft geïnformeerd over de uitkomsten van dit nieuwe onderzoek van het RIVM en Deltares?
Op 21 is het rapport door RIVM en Deltares in concept aangeleverd aan IenW. Deze concept versie is bij verschillende media terecht gekomen. Op dat moment was het rapport nog niet gepubliceerd. Op het moment dat gemeente West Maas en Waal het rapport van Zembla kreeg was het nog niet gepubliceerd. Het is niet de gewoonte om niet gepubliceerde rapporten te delen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit echt de laatste keer is geweest dat u deze afspraak met de gemeente West Maas en Waal aan uw laars lapt?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar de antwoorden op vragen 11 en 14.
Kunt u het recente onderzoek dat is gedaan door het RIVM en Deltares vóór het debat Leefomgeving (a.s. 17 mei) aan de Kamer toezenden?
Ja.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kunt u in kaart brengen hoeveel, hoe en welke afvalstromen en/of productiewater afkomstig van olie- en gaswinning op land en zee er sinds 2000 direct en indirect van zowel bronnen op land als zee onder de Waddenzee zijn geïnjecteerd, graag uitgesplitst per bron en type afvalstroom/productiewater? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Wat is de wettelijke bewaarplicht voor dergelijke data en dan graag vanaf het jaar dat het wel kan worden aangegeven of in kaart kan worden gebracht?
Op basis van artikel 111 en 112 van het mijnbouwbesluit moeten de uitvoerders (mijnbouwbedrijven) gegevens verstrekken over de geïnjecteerde hoeveelheden water aan de Minister van Economische zaken en Klimaat. Deze gegevens worden door TNO op NLOG1 geregistreerd en bewaard. Deze gegevens worden niet verwijderd. TNO beheert NLOG namens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Op NLOG kunnen gegevens vanaf 2003 worden opgezocht.
Zoals in vraag één beantwoord, vindt er geen injectie plaats onder de Waddenzee.
Op basis van welke vergunningen wordt productiewater dan wel andere afvalstromen direct of indirect onder de Waddenzee geïnjecteerd, graag uitgesplitst per afvalstroom en vorm van injectie (direct en indirect)?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Hoe lang zijn deze vergunningen geldig?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven uit welke bronnen de afvalstromen en het productiewater, die onder de Waddenzee worden geïnjecteerd, afkomstig zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de aardlagen en de ondergrond onder de Waddenzee volgens wettelijke uitgangspunten niet bestemd zijn voor het dumpen van gevaarlijk afval dat van de Noordzee of uit andere delen van Nederland daar naar toe wordt gebracht? Zo ja, klopt het dat wanneer direct of indirect afval onder de Waddenzee wordt geïnjecteerd of geloosd, dat een overtreding betreft? Zo nee, waarom niet en hoe worden onaanvaardbare risico’s voorkomen?
In algemene zin geldt dat productiewater alleen mag worden geïnjecteerd in hetzelfde of in een vergelijkbaar reservoir als waaruit het is gewonnen. De voorwaarden hiervoor worden opgenomen in de desbetreffende vergunning.
Er is sprake van een vergelijkbaar reservoir als dit een reservoir betreft waaruit olie en of gas is gewonnen. Door de aanwezigheid van olie en of gas in het reservoir staat vast dat het reservoir over een afsluitende laag beschikt die gas- en vloeistofdicht is. Daardoor blijft het geïnjecteerde water onder de afsluitende laag en kan het niet in de biosfeer terechtkomen. Juridisch gezien wordt waterinjectie gelijk gesteld met het storten van afval. In het Landelijk afvalbeheersplan (LAP) is voor waterinjectie een specifieke regeling opgenomen. Voor het storten van afval geldt een terugneembaarheidseis. In principe vindt de waterinjectie plaats met het idee om dit in de diepe ondergrond te laten zitten.
Volgens het LAP is de terugneembaarheidseis opgenomen om in het geval van een lekkage door onvoorziene omstandigheden milieuschade te kunnen voorkomen. In de praktijk zullen de geïnjecteerde stoffen in de ondergrond worden gemengd met de al aanwezige (vloei)stoffen. De terugneembaarheidseis richt zich dan ook op de aanwezige (samengestelde) afvalstoffen in het reservoir. Bij de injectie van productiewater wordt vaak ook productiewater van andere winningslocaties aangevoerd. In die gevallen moet de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag (en gedeputeerde staten die de verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven) aantonen dat de in het productiewater aanwezige verontreinigingen, die van buiten de inrichting wordt aangevoerd, compatibel zijn met de reeds aanwezige componenten op de plaats waar injectie plaatsvindt. Bovengenoemde punten zijn ook terug te vinden in de uitspraak3 van de Raad van State aangaande de waterinjectie.
Hoe wordt het volgende wettelijke uitgangspunt geborgd «De bodem is in beginsel niet bestemd voor het bergen van afvalstoffen die niet rechtstreeks ter plaatse uit de bodem afkomstig zijn»?1
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn mogelijke alternatieve methoden binnen de EU om afvalstromen afkomstig van olie- en gaswinning op land of zee te verwerken op land en (dus niet onder de grond te injecteren/terug te brengen), of zelfs te hergebruiken? Is hier onderzoek naar gedaan?
Ja, hier is onderzoek naar gedaan. Er zijn alternatieve methodes zoals verdampen en diverse scheidingstechnieken. De alternatieve verwerkingsmethoden gaan uit van gedeeltelijke tot gehele zuivering. Hierbij ontstaan afvalstromen en het gaat gepaard met een hoog energieverbruik. In mijn brief4 van 13 april 2023 ben ik ingegaan op vier verschillende alternatieve verwerkingsmethodes die onderzocht zijn met betrekking tot de injectie van productiewater bij de oliewinning in Schoonebeek. Het daarbij bijgevoegde onderzoek van RoyalHaskoningDHV (RHDHV) geeft de voorkeur aan voor waterinjectie. De kennisinstituten TNO en KWR hebben dit rapport geëvalueerd en geven aan dat RHDHV de conclusies goed heeft onderbouwd.
De EU heeft in 2019 het rapport5 «Best available techniques guidance document on upstream hydrocarbon exploration and production» gepubliceerd. Hierin staat dat het verwerken van productiewater middels injectie de voorkeur heeft.
Het kan zijn dat er in de toekomst betere technieken worden ontwikkeld waardoor zuivering en hergebruik van productiewater de voorkeur krijgt. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom destijds bij de vergunningverlening is opgenomen dat NAM iedere zes jaar de waterinjectie in Twente diende te evalueren.
Klopt het dat er alleen over de hoeveelheid productiewater (afvalstroom van olie- en gaswinning op land of zee) dat geïnjecteerd wordt, gerapporteerd moet worden? Zo ja, waarom? Waarom wordt niet gerapporteerd over de totale omvang van productiewater?
Nee, dit klopt niet. Voor mijnbouwinstallaties op zee is de mijnbouwonderneming op basis van de mijnbouwregeling artikel 9.16 verplicht om een register bij te houden over alle lozingen van oliehoudende mengsels op zee. Dit betreft dus niet alleen de hoeveelheid geïnjecteerde productiewater. Een afschrift van dit register wordt door het mijnbouwbedrijf jaarlijks aan SodM toegezonden.
Bent u bereid om bedrijven te verzoeken om te rapporteren over de totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen afkomstig uit olie- en gaswinning op land of zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Een uitbreiding van de rapportageverplichting is niet nodig. De totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen is bekend. Voor mijnbouwbedrijven gelden verschillende rapportageverplichtingen die inzicht geven in productiewater en afvalstromen. Zo zijn er de jaarrapportage waterinjectie en de rapportage met betrekking tot het overboordwater, maar ook het elektronisch milieujaarverslag dat ondernemingen jaarlijks moeten opstellen en indienen. Verder maken verschillende toezichthouders gebruik van een database voor transport van afvalstoffen (Amice).
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd ook direct en indirect op de Noordzee en/of de Waddenzee kan worden geloosd? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er direct en indirect, graag uitgesplitst naar hoeveelheden geloosd op de Waddenzee en de Noordzee? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen deze stromen jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Productiewater, dat op zee is geproduceerd, mag overeenkomstig het internationale OSPAR verdrag onder voorwaarden in de zee worden geloosd. In Nederland zijn deze voorwaarden wettelijk vastgelegd in hoofdstuk 9 van de mijnbouwregeling. Productiewater dat vrijkomt bij gas- of oliewinning op land mag niet worden geloosd op zee, maar wordt op land geïnjecteerd of afgevoerd naar een erkende verwerker.
Op de Waddenzee wordt op dit moment geen productiewater geproduceerd, geloosd of geïnjecteerd. De enige productie-installatie in de Waddenzee (Zuidwal) is uitgeproduceerd en zal worden verwijderd. Destijds werden het gas en het productiewater van de productie-installatie Zuidwal per pijpleiding aan land gebracht. Het productiewater werd vervolgens aan land verwerkt.
In de Noordzee is in 2022 naar schatting 3.387.340 m3productiewater direct geloosd op de Noordzee. Dit cijfer is gebaseerd op de gegevens van 2021. De gegevens over 2022 zijn nog in behandeling.
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd of geloosd ook naar een verwerker kan worden vervoerd, graag uitgesplitst voor de Noordzee en de Waddenzee? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er jaarlijks naar een verwerker vervoerd en wat gebeurd er daar dan mee, graag uitgesplitst per productiestroom afkomstig van de Noordzee of de Waddenzee en per verwerkingsproces? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen om deze stromen dit jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien een mijnbouwonderneming zich van afvalstoffen wil ontdoen, mag zij dit afvoeren naar een erkende verwerker. Dit geldt ook voor de afvalstof productiewater. Het afvoeren naar een erkend verwerker hoeft niet direct aan SodM gerapporteerd te worden. Wel staan deze stromen geregistreerd in het afvalstromensysteem Amice, het wettelijke registratiesysteem voor afvalstromen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen6 van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat bij mogelijke vervolging van NAM door OM het mogelijk is om geen nieuwe vergunning te geven, gezien artikel 9 van de Mijnbouwwet dat eist dat bedrijven een «intrinsieke verantwoordelijkheidszin» hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om bij mogelijke vervolging om geen enkele nieuwe vergunning voor aardgaswinning door NAM onder de Waddenzee af te geven?
Ik kan aan de hand van artikel 9 van de Mijnbouwwet een vergunning voor het opsporen en winnen van delfstoffen weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. Ik kijk hiernaar bij iedere aanvraag voor een winnings- of opsporingsvergunning. Op het moment van vergunningverlening neem ik alle relevante informatie mee in de besluitvorming.
Ik kan niet vooruitlopen op een mogelijke vervolging van NAM en de eventuele gevolgen daarvan voor toekomstige vergunningverlening.
De Nutri-Score |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Voedingswetenschappers sturen brandbrief aan kabinet: «wacht met Nutri-Score»»?1, 2
Ja.
Deelt u de bevinding van de Gezondheidsraad dat de Nutri-Score consumenten kan helpen een gezondere voedselkeuze te maken, maar dat de Nutri-Score nog niet altijd in lijn is met de Nederlandse voedingsrichtlijnen en het essentieel is dat dit wordt opgelost?3
Ik deel de bevindingen van de Gezondheidsraad (GR) over het herziene algoritme van Nutri-Score.
Bent u op de hoogte dat producten zoals witte pannenkoeken met extra proteïne, chocolade mueslirepen met zoetstoffen en friet een groene score krijgen? Wat vindt u hiervan?
Nutri-Score is een logo dat een eenvoudige weergave geeft van de samenstelling van voedingsmiddelen. De samenstelling wordt berekend met een model waarbij per product gekeken naar de hoeveelheid negatieve en positieve componenten. Denk bij negatieve componenten aan energie, suiker, verzadigd vet en zout. Bij positieve componenten gaat het om groente, fruit, noten, peulvruchten, vezel en eiwit. Elk onderdeel krijgt punten op basis van grenswaarden voor de hoeveelheid ervan in het product. Daarna worden de punten voor de positieve componenten afgetrokken van de negatieve componenten en ontstaat een totaalscore. Aan de hand van de totaalscore krijgt een product een A, B, C, D of E. Een donkergroene A staat voor de beste samenstelling binnen de productgroep. Producten met de minst goede samenstelling krijgen een donkeroranje E. Nutri-Score is gebaseerd op een rekenmodel, dus een vereenvoudiging van de werkelijkheid dat nooit in alle gevallen perfect zal zijn.
Nutri-Score is bedoeld om producten binnen een productgroep onderling te kunnen vergelijken. De score die pannenkoeken met proteïne en mueslirepen met weinig suiker krijgen, kan de consument gebruiken om te vergelijken met de scores van andere vergelijkbare producten en meenemen in de keuze voor een product.
Nutri-Score wordt berekend op basis van het onbereid product. Hierdoor kan verse, niet voorgebakken friet een groene score krijgen. Om consumenten beter te informeren, is in de Q en A’s van Nutri-Score die in de internationale stuurgroep Nutri-Score zijn vastgesteld, de volgende aanbeveling voor fabrikanten opgenomen: «In het exclusieve geval van gefrituurde producten die niet kunnen worden gegeten zoals ze worden verkocht en waarbij de verpakking een frituur als bereidingswijze aangeeft, wordt aanbevolen dat de producent de consument informeert over de veranderingen die een dergelijke bereidingswijze met zich meebrengt voor de Nutri-Score van het product, door de volgende algemene zin aan de verpakking toe te voegen: «Het proces van frituren verslechtert de Nutri-Score van het product met één of twee letters."»
Bent u op de hoogte dat 20 tot 25 procent van de producten een verkeerde Nutri-Score krijgen (een groene score, maar niet in de Schijf van Vijf of een geel/oranje score, maar wel in de Schijf van Vijf)? Wat is uw reactie hierop?4
Ik ben ervan op de hoogte dat Nutri-Score niet altijd in lijn is met de voedingsrichtlijnen. De GR heeft vastgesteld dat het herziene algoritme is verbeterd ten opzichte van het huidige maar ook dat de score voor een deel van de producten nog niet optimaal is en ruimte laat voor verdere verbetering.
De GR heeft aanbevelingen gedaan voor verbeteringen die ik onderschrijf en waarvoor ik me zal inspannen om hieraan opvolging te geven.
Snapt u dat wanneer de Nutri-Score niet in lijn is met de voedingsrichtlijnen, dit erg verwarrend is voor consumenten en onwerkbaar voor de beroepsgroepen die voedingsadvies geven, zoals diëtisten, gewichtsconsulenten en leefstijlcoaches?
Voor adviezen over een gezond voedingspatroon blijft de Schijf van Vijf het uitgangspunt in de voedingsvoorlichting.
Nutri-Score kan wat toevoegen aan de voedingsvoorlichting, want het geeft informatie op het moment dat de consument de keuze maakt voor een product uit een bepaalde productgroep. Het logo is een hulpmiddel om te kiezen binnen een productcategorie voor het product met de betere samenstelling. In een minderheid van de gevallen sluit het logo niet helemaal goed aan op de voedingsrichtlijnen.
In de publiekscommunicatie over Nutri-Score die wordt voorbereid, zal worden uitgelegd dat consumenten voor een gezond voedingspatroon altijd eerst moeten kijken naar de Schijf van Vijf. Alleen maar producten met een A of B eten, leidt niet automatisch tot een gezond voedingspatroon. Er wordt in afstemming met onder andere het Voedingscentrum informatiemateriaal over Nutri-Score voorbereid zoals een folder en een infographic die ook door de beroepsgroep die voedingsadviezen geven kan worden gebruikt.
Hoe rijmt u deze verwarring met het Nationaal Preventieakkoord waarin staat dat het in te voeren voedselkeuzelogo nadrukkelijk moet aansluiten bij de manier waarop mensen hun keuzes maken, dat begrijpelijkheid voor de consument leidend is en dat de criteria van de Schijf van Vijf uitdrukkelijk verwerkt zijn?
Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten. Hier werk ik aan met een pakket aan maatregelen. Een voedselkeuzelogo is één van de instrumenten om overgewicht tegen te gaan en gezonder eten te stimuleren.
Nutri-Score is gebaseerd op de wetenschappelijk onderbouwde voedingsrichtlijnen die gelden in de deelnemende landen aan Nutri-Score. Een onafhankelijk internationaal wetenschappelijk comité (IWC) met voedingswetenschappers uit de 7 landen adviseert over het rekenmodel achter het logo.
Ik zie net als de GR de meerwaarde van het logo. Voor producten buiten de Schijf van Vijf zijn er nu geen eenvoudige handvatten voor consumenten om de betere keuze te maken. Terwijl 80% van het aanbod in supermarkten buiten de Schijf van Vijf valt.
In 2019 heeft mijn ministerie consumentenonderzoek naar het logo uitgevoerd.
Uit het onderzoek bleek dat Nutri-Score het beste helpt bij de keuze van gezondere producten. Consumentenonderzoek in andere landen wees hetzelfde uit.
Bent u op de hoogte dat Nutri-Score zoals die nu is health-washing stimuleert, dat bij het gebruik van de Nutri-Score vaak nog veel zout en suiker kan worden toegevoegd aan gezonde producten – bijvoorbeeld bij groente, fruit en peulvruchten – zonder dat dit een lagere Nutri-Score tot gevolg heeft? Bent u het ermee eens dat dit productverbetering, zoals beoogt wordt met het Nationaal Akkoord Verbeteren Productsamenstelling, ondermijnt en daarmee uw preventiebeleid?
Zout en suiker worden nu strenger afgestraft in het herziene algoritme. Dit betekent dat om een betere score te krijgen er minder zout of suiker aan een product moet worden toegevoegd. Nutri-Score is daardoor een prikkel voor productverbetering.
De GR heeft geconstateerd dat bij specifieke producten relatief veel ruimte is voor ongezondere toevoegingen zoals suiker en zout. Dit is het geval bij zout in groente- peulvruchtenconserven en toegevoegd suiker in fruitconserven. In lijn met het advies van de GR zal ik in de internationale stuurgroep erop aandringen om bij de evaluatie van het groente- en fruitaandeel dat het IWC nog dit jaar uitvoert, te onderzoeken of het algoritme het toevoegen van zout (en suiker) aan groente- en peulvruchten kan afstraffen door de aftrekpunten van groente, fruit en peulvruchten bij de conserven te begrenzen.
Verder hebben bedrijven zich in het kader van de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) verbonden aan het uitgangspunt dat de samenstelling van producten nooit mag verslechteren. Dit uitgangspunt zal voorkomen dat in de praktijk op grote schaal health-washing kan plaatsvinden. Ik zal dit laten monitoren.
Bent u bereid te wachten met het invoeren van de Nutri-Score, totdat de aanbevelingen van de Gezondheidsraad zijn doorgevoerd, zoals de voedingswetenschappers vragen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat uitstel niet leidt tot afstel? Zo nee, bent u bereid om de Nutri-Score gefaseerd in te voeren, te beginnen bij productgroepen waarbij de aansluiting op de Nederlandse voedingsrichtlijnen al goed is?
Ik heb besloten tot invoering van Nutri-Score met een startdatum van 1 januari 2024 en heb dit met u gedeeld in mijn brief aan uw Kamer van 25 april 20235. Hierin heb ik tevens aangegeven dat ik mij inzet om aan de aanbevelingen van de GR zo spoedig mogelijk opvolging te geven.
Als u ervoor kiest de Nutri-Score definitief in te voeren, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de Nutri-Score in lijn wordt gebracht met de Nederlandse voedingsrichtlijnen, zodat het niet meer verwarrend is voor consumenten?
Ik ga me ervoor inzetten opvolging te geven aan de aanbevelingen van de GR. Zie hierover ook mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2023.
Als u ervoor kiest de Nutri-Score definitief in te voeren, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de Nutri-Score het preventiebeleid op het gebied van productverbetering niet tegenwerkt?
Beide instrumenten kunnen en zullen naast elkaar blijven bestaan. Met het bedrijfsleven zijn afspraken over productverbetering gemaakt die niet veranderen door de invoering van Nutri-Score. Op verzoek van fabrikanten en branches worden momenteel de NAPV-grenswaarden voor productverbetering waar mogelijk in lijn gebracht met de afkappunten van Nutri-Score. Hiermee wordt zo veel mogelijk eenduidigheid in criteria bereikt. Dit bevordert dat Nutri-Score ook een stimulerende werking voor productverbetering kan hebben. Ik zal in het kader van de NAPV de voortgang van de productverbetering blijven monitoren.
Het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe is tot nu toe uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die de regering verzoekt om in gesprek te gaan met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) om ervoor te zorgen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet voor wat betreft bouwen op Plantage Bolivia totdat het ontwikkelingsprogramma is vastgesteld?1
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door bureau Metafoor werd gewerkt aan een partiële herziening van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. Met de herziening wordt beoogd ter plaatse de bouw van woningen mogelijk te maken. Hierbij zij aangetekend dat het OLB nog geen formeel standpunt heeft ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om woningen te bouwen op de voormalige plantage. De mate van ontwikkeling dan wel of ontwikkeling op deze locatie kan plaatsvinden hangt namelijk af van de uitkomst van de milieueffectenrapportage (m.e.r). Daarnaast is tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, zoals die voor de herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen. Als dat al het geval zou zijn, dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet.
Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen richtlijnen hiervoor te worden vastgesteld door OLB, op advies van een in te stellen MER-Commissie. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen.
De afgelopen maanden is het OLB begonnen met het werven van deskundigen die in de MER-Commissie voor dit project zitting kunnen nemen. De leden van de MER-Commissie zijn nog niet benoemd. Aangezien Bonaire nog niet een dergelijke MER-commissie voor dit project heeft aangesteld, valt niet te zeggen wanneer de uitvoering van de MER zal geschieden. Aangezien de herziening van het Ruimtelijke Ordeningsplan Bonaire (ROB) niet in procedure worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten.
Is er over deze motie een gesprek geweest met het OLB? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en wat is er besproken? Zijn er verslagen hiervan en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie?
Over deze motie is in november 2022 ambtelijk gesproken met OLB. Dit in het kader van een regulier ambtelijk overleg. Er is in dit gesprek duidelijk gemaakt dat er geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet voordat de mer is afgerond. Van deze reguliere ambtelijke overleggen worden geen verslagen gemaakt. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. De kwestie rondom plantage Bolivia zal dan ook onderwerp van gesprek zijn met het nieuwe bestuurscollege van Bonaire.
Indien het gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om actief te pleiten voor het beschermen van de natuur op Plantage Bolivia, dat 10% van het eiland beslaat en voor het benadrukken dat de open-landschapsbestemming van Plantage Bolivia ongewijzigd blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van het beschermen van de op de voormalige plantage aanwezige natuur.
Binnen de bestemming «open landschap» is woningbouw niet of zeer beperkt toegestaan en worden de in het gebied aanwezige natuurwaarden afdoende beschermd. Het toekennen en eventueel wijzigen van een bestemming is de bevoegdheid van het OLB. Op basis van de uitkomsten van de milieueffectenrapportage zal het OLB beslissen welke vervolgstappen met betrekking tot het gebied Bolivia zal worden genomen.
Zodra het OLB besluit om het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) voor de voormalige plantage te willen herzien en hiervoor een procedure opstart, zal het (voor)ontwerpplan door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Indien de natuurwaarden op Bolivia in het plan onvoldoende worden beschermd, zal daarvoor zeker aandacht worden gevraagd. Gezien de goede verstandhouding met het OLB is de verwachting dat eventuele nadere gedachten van het Rijk zullen worden meegenomen in het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zal het Rijk zich beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Is al concreet bekend wanneer het ontwikkelingsprogramma door de ministerraad wordt vastgesteld, die volgens de beleidsagenda volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Caribisch Nederland in de loop van 2023 zal worden vastgesteld? Zo ja, is dit programma al in procedure gebracht en hoe ziet dit eruit voor wat betreft tijdlijn en inspreekmomenten, en wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie? Zo nee, hoe ziet de tijdlijn eruit?
Op dit moment wordt het voorontwerpontwikkelingsprogramma opgesteld, in samenwerking met onder andere de ambtenaren van het OLB. Zodra dit gereed is, naar verwachting begin juni, zal het worden besproken met de departementen en de stakeholders in Caribisch Nederland, waaronder de bestuurscolleges. Daarbij zal ook de bevolking worden betrokken. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. Tijdens dat bezoek zullen het voorontwerpprogramma en de daarop ontvangen reacties op de agenda staan. Na het bezoek van de Minister zullen de reacties worden verwerkt en zal een ontwerpprogramma worden opgesteld, dat vervolgens in de zomermaanden ter inzage zal worden gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging kan eenieder zienswijzen op het ontwerpprogramma indienen. Na afloop van de terinzagelegging zal worden bezien of de (eventuele) zienswijzen aanleiding geven om het programma aan te passen. Daarna wordt de procedure ingezet die eindigt met de vaststelling van het programma door de ministerraad. Alvorens de ministerraad een besluit kan nemen, dient het programma voor advies aan de drie eilandelijke bestuurscolleges te worden voorgelegd. Ik verwacht dat het programma in het vierde kwartaal van dit jaar zal worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waar de procedure rondom de Milieueffectrapportage (MER) ten behoeve van de ontwikkeling van Plantage Bolivia zich momenteel bevindt?
In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Deze worden aan de MER-commissie meegegeven. De MER-commissie stelt een advies over de richtlijnen op en vervolgens stelt het OLB de richtlijnen vast. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen. De Staatssecretaris van IenW zal u informeren over de vervolgstappen.
a. Is er al een MER opgesteld voor de mogelijke ontwikkeling van Plantage Bolivia en indien deze is opgesteld, wat zijn de hoofdconclusies?
Voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij Hato is een startnotitie voor de MER inmiddels gereed en zal in 2023 een MER worden opgesteld. Het afronden van deze procedure kan pas plaatsvinden op het moment dat de leden van de Commissie MER zijn benoemd.
b. Zijn de richtlijnen al vastgesteld en zijn daar de ingezonden zienswijzen in verwerkt?
Een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) is opgesteld met het doel om de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven (waaronder, maar niet uitsluitend containers) te onderzoeken. Uit de MKBA is gebleken dat een vrachthaven maatschappelijke meerwaarde biedt, onder andere om de kosten van levensonderhoud voor de bevolking omlaag te brengen. Om de uitkomsten hiervan te verifiëren wordt ook een second opinion op de MKBA uitgevoerd door het Centraal Planbureau. Deze zal eind april gereed zijn. Als de resultaten van de MER bekend zijn zullen de uitkomsten van de MKBA hieraan getoetst worden.
c. Worden in de MER ook alternatieven onderzocht, zoals het bouwen van huizen in en rondom bestaande woonkernen? Zo nee, waarom niet en hoe bent u van plan deze lacune te laten dichten in overleg met het OLB?
Afgelopen decennia zijn verschillende onderzoeken verricht over mogelijke locaties voor container- en vrachtafhandeling op Bonaire. Met de bevolkingsgroei is de noodzaak voor een efficiëntere container- en vrachtafhandeling steeds groter geworden. In 2017 heeft Port of Amsterdam International het Bestuurscollege geadviseerd om de locatie te Hato als voorkeurslocatie aan te wijzen voor een nieuwe vrachthaven. Met de MKBA is onderzoek gedaan naar de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven op twee alternatieve locaties (Hato en BOPEC) vergeleken met de huidige locatie (Kralendijk). De MKBA toont aan dat er maatschappelijk nut is. Het Centraal Planbureau zal dit nader verifiëren met een second opinion.
d. Klopt het dat het Rijk het OLB had geadviseerd om de commissie voor de milieueffectrapportage Nederland in te schakelen met betrekking tot Plantage Bolivia? Zo ja, klopt het dat het OLB dit advies niet heeft opgevolgd? Is duidelijk waarom dit advies niet is opgevolgd?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij HATO ook een MER wordt opgesteld? Zo ja, wanneer zal deze afgerond zijn? Zo nee, wat is de reden hiervoor?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat bij het opstellen van de MER voor HATO geen onderzoek gedaan zal worden naar de vraag of de containerhaven überhaupt nodig is, aangezien het beleid van Bonaire erop gericht is om niet meer dan één cruiseschip per dag te hebben, waardoor uitbreiding niet nodig is? Zo nee, waarom niet?2
De regering is verantwoordelijk voor het uitvoeren van moties. Ik ben in beginsel van mening dat met de huidige wet en regelgeving en daarop gebaseerde stelsel van vergunningverlening, toezicht- en handhaving (VTH), uitvoering wordt gegeven aan de motie. Met dit stelsel worden aanvragen om (bouw)projecten namelijk op hun aanvaardbaarheid getoetst en dienen die regels gecontroleerd en gehandhaafd te worden. Ook de belangrijke vraag of koraal wordt beschadigd dient in dit stelsel aan de orde te komen en in de MER zal worden onderzocht of er mogelijke schade- effecten voor het koraal zullen zijn bij de aanleg van de nieuwe vrachthaven. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de beoordeling van de MER en de benodigde vergunningen.
In dit verband is ook van belang dat zowel de verantwoordelijke bewindspersonen als de kamer de verantwoordelijkheid nemen om het VTH stelsel verder te versterken met eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de door de bestuurscolleges uit te voeren inspecties en beoordelingen van eventuele verleende milieu- en bouwvergunningen voor projecten aan de kust. Het is immers niet alleen van belang dat bij vergunningverlening de juiste afwegingen worden gemaakt maar ook dat de kwaliteit komt vast te staan voor toezicht en handhaving van vergunningen. Hierin voorziet het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Deze algemene maatregel van bestuur is in uw kamer in behandeling.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat niet serieus wordt bekeken of de vrachthaven überhaupt nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
In de MKBA is nut en noodzaak van de vrachthaven nabij Hato onderzocht, naast mogelijke andere locaties. In de MER zal nader moeten worden onderzocht wat de milieueffecten zijn van een vrachthaven nabij Hato en of het op basis daarvan wenselijk en mogelijk is om de haven aan te leggen.
Klopt het dat bij het opstellen van deze MER ook geen onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheid van de herontwikkeling van een nieuwe haven op de huidige locatie? Zo nee, waarom niet?
De ecologische kwaliteit van het koraal van Caribisch Nederland is beschreven in de staat van de natuur in Caribisch Nederland 2017. Uw Kamer is hierover op 25 februari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 30 825, nr. 218). De beoordeling van de kwaliteit en de algehele staat van instandhouding van het koraal zijn beide zeer ongunstig. In 2025 zal opnieuw een staat van de natuur worden opgesteld. Deze wordt dan ook met uw Kamer gedeeld.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de huidige locatie niet als serieus alternatief wordt bekeken, omdat een andere locatie nieuwe schade aan het koraal met zich meebrengt, terwijl op de huidige locatie het koraal al is aangetast, zeker gezien de renovatie en verlenging van de zuidpier in 2021? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het koraal aan de oostkust van Bonaire niet is geïnventariseerd. Door de stroming is onderzoek naar en inventarisatie van koraal daar moeilijk. Koraalherstel is door de stroming daar tevens zeer beperkt mogelijk. Bij St. Eustatius en Saba komt geen koraalrif voor zoals bij Bonaire maar betreft het meer koraalgemeenschappen die groeien op gestold lavagesteente. Volledige inventarisatie van koraal is niet mogelijk. Voor de monitoring van koraal worden internationale vastgestelde (wetenschappelijke) richtlijnen gevolgd4.
Bent u het ermee eens dat u verantwoordelijk bent om ervoor te zorgen dat bij een mogelijke uitbreiding van de containerhaven het koraal niet wordt beschadigd op basis van de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die oproept om projecten waarbij het koraal wordt beschadigd niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet en wie zijn dan de verantwoordelijken?3
Uit de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 blijkt dat het koraal rondom Saba niet volledig aan het afsterven is. Wel is het zo dat de bedekking met koraal de laatste 30 jaar enorm is afgenomen van circa 30% bedekking in 1993 naar circa 8% in 2017. De laatste jaren lijkt de bedekking te stabiliseren. De hoofdoorzaken van afname van het koraal zijn klimaatverandering, extreme weersomstandigheden, erosie, sedimentatie en ziekten. De uitvoering van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) heeft tot doel de trend van koraalrifdegradatie te keren om gezonde, veerkrachtige en weerbare koraalriffen te creëren. Door de uitvoering van het NMBP investeert het Rijk in herstel van het koraal en het terugdringen van loslopende grazers om erosie en sedimentatie op het koraal te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat als eerste de noodzaak van de containerhaven moet worden onderzocht, en daarna gekeken moet worden of de huidige locatie geschikt is voor mogelijke uitbreiding, alvorens naar andere opties te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met het OLB en de opstellers van de MER te kijken hoe dit bewerkstelligd kan worden?
Er zijn geen jaarlijkse voortgangsrapportages voor het NMBP opgesteld. Uw Kamer zal voor 1 juli 2023 geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van het NMBP op de eilanden. Dit zal de eilandelijke voortgangsrapportages omvatten.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de ecologische kwaliteit van het koraal rondom Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Fase 1 van NMBP is nog in uitvoering. Er lopen verschillende activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030. De voortgang van fase 1 (2020–2024) van het NMBP zal worden geëvalueerd, deze evaluatie zal voor 1 april 2025 met uw Kamer gedeeld worden. Een van de doelen van de evaluatie is onderzoeken in hoeverre de betreffende mijlpalen voor 2024 behaald zijn.
Klopt het dat het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia, nog niet is geïnventariseerd? Zo nee, wat waren de uitkomsten? Zo ja, bent u het ermee eens dat alle koraalriffen rond de BES-eilanden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd moeten worden?
Voor de vraag over de voortgangsrapportage verwijs ik naar het antwoord op vraag 17. Voor projecten met mogelijke schade aan het koraal wordt het vigerend juridisch kader gehanteerd. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van d.d. 26 november 2021 (Kamerstuk 26 407, nr. 254) en de daarin bijgevoegde beschrijving van het vigerend juridisch kader. Deze brief was een reactie op moties met als strekking om ervoor te zorgen dat bij projecten natuurbescherming wordt gewaarborgd en te voorkomen dat deze tot koraalbeschadiging leiden. Een goede uitvoering van de wet- en regelgeving biedt een gedegen kader voor toetsing van projecten en voldoende waarborgen om schade aan het koraal te voorkomen.
Klopt het dat het koraal rondom Saba aan het afsterven is? Zo ja, wat zijn de hoofdoorzaken van deze sterfte, wat wordt ertegen ondernomen en welke ondersteunende rol kan het Rijk spelen om koraalsterfte te voorkomen?4
Er is een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma in ontwikkeling dat in Q4 2023 door de ministerraad zal worden vastgesteld. Dit programma zal het ruimtelijk kader bieden voor onder andere duurzame kustbebouwing en koraalbescherming. Voor wat betreft illegale kustbebouwing en de omgang daarmee voert de ILT een onderzoek uit naar de uitoefening van lokale taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De ILT zal aanbevelingen doen voor een verbetering van dit stelsel. Voor legale (en gelegaliseerde) kustbebouwing biedt de uitvoering van het NMBP een integrale aanpak om de verschillende drukfactoren op het koraal te verminderen of weg te nemen.
Zijn de jaarlijkse voortgangsrapportages met betrekking tot het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 opgesteld? Zo ja, wat waren de meest recente hoofdconclusies en resultaten?
Ik verleen met mijn collega van IenW ondersteuning aan de implementatie van het Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving van het bestuurscollege. Op basis hiervan worden meerdere taskforces ingericht waaronder de taskforce kustbebouwing maar ook de taskforce implementatie nieuwe milieuregelgeving te weten: het Inrichting en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Beiden hebben onder meer tot doel om koraal ecosystemen te beschermen. De ondersteuning bestaat uit meerdere componenten waaronder de werving en selectie van tijdelijk en vast personeel via de VNG en omgevingsdiensten, het voorzien in ICT behoeften, het bieden van advies bij complexe vergunning-, toezicht- en handhavingstrajecten (VTH) en het trainen van personeel. Daarnaast is er ook mede financiering van de benodigde inzet.
Het OLB heeft de afgelopen maanden zich actief ingespannen om extra vast maar ook tijdelijk personeel te werven voor het behandelen van vergunningaanvragen en op deze wijze het vergunningstraject te verbeteren. Deze inspanning heeft geresulteerd in extra mankrachten die reeds zijn begonnen dan wel binnenkort met hun werkzaamheden zullen aanvangen. Tevens heeft het OLB stappen ondernomen om de nodige samenwerking met een Nederlandse gemeente te bewerkstelligen en vanuit diens omgevingsdienst de nodige ondersteuning en training op VHT-gebied te ontvangen. Deze acties zijn bij het beantwoorden van deze vragen nog niet gefinaliseerd.
Kunt u aangeven welke mijlpalen van de uitvoeringsagenda behaald zijn, zoals opgesteld in bijlage 3 en dan met name voor onderdeel: 1.1.3 Duurzame kustontwikkeling a tot f?
Ja, het is bekend dat op Sint Eustatius een onvergund pad zou zijn uitgegraven van een hotel naar de zee. Het openbaar lichaam heeft hierover gesproken met de overtreder en zij hebben de consequenties en vervolgstappen hiervan schriftelijk vastgelegd. Het openbaar lichaam heeft een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de bouw van het hotel in kwestie en de aanleg van het pad. Op grond van dit onderzoek zal zo snel mogelijk maar in ieder geval voor 1 juni 2023 besloten worden welke acties conform het toezicht- en handhavingsstelsel ondernomen moeten worden.
Indien de rapportages nog niet zijn opgesteld, bent u bereid de Openbare Lichamen te vragen deze zo spoedig mogelijk op te stellen, en daarbij te verzoeken om te wachten met de mogelijke uitrol van projecten die schade aan het koraal kunnen berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd die een gevaar vormen voor het koraal. De Ministeries van IenW, LNV en BZK zijn in regulier overleg met het Openbaar Lichaam over de uitvoering van het NMBP via een stuurgroep overleg over de voortgang op het NMBP. Een belangrijk onderdeel van het NMBP op Sint Eustatius is het herstel van het koraal, onder andere door het verwijderen van het loslopend vee. Ook buiten deze bijeenkomsten om voorzien bovengenoemde ministeries het Openbaar Lichaam van advies en ondersteuning. Daarnaast lopen er meerdere door het Rijk gefinancierde anti-erosieprojecten. Zo heeft het Ministerie van IenW begin 2020 € 17 miljoen beschikbaar gesteld voor een integraal plan tegen de erosieproblematiek. Het geld is onder andere ingezet voor het op juiste wijze afvoeren van hemelwater, wat deels de erosie veroorzaakt. Daarnaast is er binnen het Tevens is er in 2018 zo’n € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stutten van de klif van Fort Oranje en eind 2020 nog eens €2,5 miljoen voor het verduurzamen van de eerder genomen maatregelen. De vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort is Chogogo Bonaire OG B.V.
Wat gaat u doen wanneer binnen een rapportagejaar duidelijk wordt dat het koraal nog steeds aangetast wordt door kustbebouwing of dat er geen concrete, positieve resultaten naar voren komen uit de voortgangsrapportage met betrekking tot 1.1.3 duurzame kustontwikkeling?
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur.
Hoe gaat u het bestuurscollege ondersteunen bij de door hun gestelde prioriteit om een taskforce kustbebouwing in te stellen, met als doel intensivering van toezicht en handhaving bij bestaande bouw, nieuwbouw of verbouwing van woningen en verblijfsrecreaties langs de kust? Of bent u hierbij anderszins betrokken?
Een overtreder is verantwoordelijk voor het betalen van de aan de overtreder opgelegde dwangsom.
Klopt het dat op Sint Eustatius een hotel aan de kust gebouwd is, waarbij tijdens de bouw (begonnen rond 2019) een illegaal pad naar zee is uitgegraven, waarvan inmiddels delen zijn ingestort, met mogelijke risico’s voor het Sint Eustatius National Marine Park, dat onderaan de klif begint?5
In de regel is degene die de schade veroorzaakt heeft verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen.
Kunt u nagaan hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd welke een gevaar vormen voor het koraal? Bent u bereid met het Openbaar Lichaam Sint Eustatius in gesprek te gaan over de uitvoering van zowel het NMBP 2020–2030 bijlage 3 en het voorkomen van kustbebouwing die nadelig is voor het koraal en/of het onderwaterleven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? Kunt u aangeven wie de vergunninghouder(s) is (zijn) van het Chogogo Beach Resort?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. Het is mij bekend dat de keermuur nog niet is opgehoogd omdat tegen de besluitvorming een bezwaarprocedure loopt. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het betalen van de dwangsom?
Een ingediende claim is niet bekend bij het OLB.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het nemen van natuurherstelmaatregelen en dan met name voor het koraal?
Zie antwoord op vraag 29. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Klopt het dat de keermuur nog steeds niet is opgehoogd en dat de vergunninghouder hiermee niet aan de termijn van zes weken heeft voldaan, zoals gesteld in de schriftelijke waarschuwing van het OLB, met last onder tweede dwangsom? Zo ja, waarom is de eerste opgelegde dwangsom nog niet geïnd?
Ja dat klopt. Ik ben in beginsel bereid om te ondersteunen maar stel vast dat er nog geen verzoek tot ondersteuning is gedaan. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Wanneer zal het OLB de eerste en de tweede dwangsom innen?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Kunt u nagaan of de vergunninghouder of iemand van Chogogo Beach Resort een niet-publieke, financiële claim heeft gelegd op het OLB? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport zal eind mei 2023 aan uw Kamer worden gestuurd. De Staatssecretaris van IenW is bereid om het onderzoek dan direct van een appreciatie te voorzien en zal ook een inhoudelijke beantwoording geven van bedoelde vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg inzake het Inrichtingen en activiteiten Bes (IAB BES).
Is het mogelijk dat deze claim de inning van de dwangsom frustreert?
Mijn verwachting is dat ik reeds eind mei 2023 met de conclusies van het ILT rapport een beeld zal hebben over de haalbaarheid van de lopende verbetertrajecten Als de resultaten van dat rapport verdere actie vanuit het Rijk vergt, dan ga ik hiermee gelijk aan de slag. Ik merk hierbij op dat spoedige inwerkingtreding van hoofdstuk 5 van het IAB BES noodzakelijk is voor het vaststellen van duidelijke kwaliteitseisen aan de uitvoering van lokale VTH taken, voor het voeren van overleg en ook voor het doen van aanwijzingen op grond van artikel 10.11 Wet Vrom Bes. De behandeling van het IAB BES in de kamer is echter aangehouden.
Klopt het dat de ministeries het OLB juridische bijstand kunnen bieden bij een (niet-)publieke claim? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het OLB heeft in januari 2023 een verbetertraject bestuurlijk vastgesteld voor de directies die zich bezighouden met VTH taken en de uitvoering van verantwoordelijkheden in het kader van Ruimtelijke Ordening. Het verbetertraject wordt aangestuurd door een stuurgroep waaraan namens mij en de andere ministeries wordt deelgenomen.
Is het Openbaar Lichaam van plan om natuurherstelmaatregelen te vragen aan de vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wie zal verantwoordelijkheid dragen voor het herstellen van het koraal?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving taken naar de Kamer zal worden gestuurd? Bent u bereid om deze direct van een appreciatie te voorzien en daarbij ook een inhoudelijke beantwoording te geven van die vragen van het schriftelijk overleg inrichtingen- en activiteitenbesluit (IAB) BES waarbij nu in de beantwoording naar het ILT-onderzoek wordt verwezen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel dit leidt tot een uitzonderlijke korte beantwoordingstermijn, hebben medewerkers van de betrokken departementen de beantwoording met spoed ter hand genomen en mij daarmee in staat gesteld de meeste vragen conform uw verzoek voor het Commissiedebat te beantwoorden. Ik stel het op prijs als u een volgende keer weer de reguliere termijnen wilt hanteren.
Wat gaat u doen wanneer binnen een jaar geen concrete resultaten zijn behaald in het verbetertraject bij de dienst die vergunningverlening, toezicht en handhaving taken uitvoert? Kunt u hiertoe tijdig voorbereidingen treffen?
Kunt u hierbij aangeven waarom het verbetertraject voor de implementatie nog niet bestuurlijk is vastgesteld door het OLB en wanneer dit gaat gebeuren? Wat gaat u ondernemen wanneer dit niet tot stand komt?
Wat bent u van plan te doen wanneer binnen een jaar duidelijk wordt dat de uitvoeringsprogramma’s op kernpunten niet worden geïmplementeerd, zoals wel wordt verwacht door het kabinet? Kunt u toezeggen dat de aanbevelingen binnen een jaar worden uitgevoerd?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verzamel-commissiedebat BES van 13 april 2023?
De weigering van het Rijksvastgoedbedrijf de in 2017 getaxeerde waarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat vijf jaar geleden het Landgoed Paleis Soestdijk (circa 165 hectare) inclusief alle opstallen voor € 1.711.033,– verkocht zijn aan een consortium bestaande uit MeyerBergman, Westergasfabriek, Hylkema Consultants en Leeuwenpoort, en dat bij deze verkoop geen openbaar taxatierapport is opgesteld? Klopt het hierbij ook dat er een verschil zit tussen taxatie en bieding?1 Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Landgoed Paleis Soestdijk is in 2017 voor € 1.711.033,- verkocht aan een consortium bestaande uit Meyer Bergman Erfgoedgroep B.V., Beheer- en Exploitatiemaatschappij Westergasfabriek B.V., Hylkema Erfgoed B.V. en MeyerBergman Erfgoed Ontwikkeling B.V. Dit consortium heeft het Rijksvastgoedbedrijf verzocht het Landgoed Paleis Soestdijk te leveren aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft met dit verzoek ingestemd en Landgoed Paleis Soestdijk in december 2017 aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. overgedragen.
Taxatierapporten worden door het Rijksvastgoedbedrijf in beginsel niet openbaar gemaakt omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen van de Staat kan schaden. Zie tevens het antwoord op vraag 4, 5, 6 en 7. De verhouding tussen de taxatiewaarde en het geboden bedrag wordt om deze reden ook niet openbaar gemaakt.
Onderschrijft u het algemene beginsel dat wanneer de Staat overgaat tot verkoop van monumentaal Rijksvastgoed er sprake dient te zijn van een transparant proces? Zo niet, waarom niet?
Dat beginsel onderschrijf ik. Indien een object voor verkoop in aanmerking komt, wordt gekeken welke verkoopprocedure het meest geschikt is voor dat specifieke object. Voor alle procedures geldt dat zij moeten voldoen aan de vereisten van een open en transparant proces. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van Paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer, de provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.2
Acht u, gelet op Europese regelgeving met betrekking tot (ongeoorloofde) staatssteun, het van belang dat zorgvuldigheid hier nadrukkelijk geboden is? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja, dat acht ik van belang en de openbare verkoopprocedure met voorselectie is ook zorgvuldig doorlopen. Het object is aan de partij met de hoogste (onvoorwaardelijke) bieding gegund. Binnen de vooraf door de Staat gestelde voorwaarden was dit de hoogst haalbare prijs.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksvastgoedbedrijf weigert, ook na een Woo-verzoek, om het in 2017 door onderzoeksbureau Ecorys vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken?2 Kunt u nader toelichten welke beweegredenen hieraan ten grondslag liggen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de weigering van het Rijksvastgoedbedrijf om de getaxeerde waarde openbaar te maken. Het taxatierapport is naar aanleiding van het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) niet openbaar gemaakt omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de financiële en economische belangen van de Staat (artikel 5.1, tweede lid onder b van de Woo). De financiële en economische belangen van de Staat kunnen worden geschaad als de taxatie en de onderbouwing daarvan openbaar worden, omdat andere marktpartijen dan weten welke afwegingskaders aan de taxaties van vastgoedobjecten ten grondslag liggen. Deze vraag is reeds bij meerdere gelegenheden gesteld aan het RVB. De taxatiesystematiek zoals bij Paleis Soestdijk toegepast, wordt ook bij andere vastgoedobjecten toegepast. Andere partijen zouden op de vastgoedmarkt informatie over de taxatiesystematiek in hun voordeel kunnen gebruiken in toekomstige onderhandelingen of bij het aangaan van een overeenkomst. Tevens zou het openbaar maken van de verhouding tussen de taxatiewaarde en de verkoopprijs van het pand inzicht geven in de onderhandelingsruimte en -tactieken van de Staat. Ook dit zouden marktpartijen in hun voordeel kunnen gebruiken bij toekomstige onderhandelingen of het aangaan van een overeenkomst met de Staat ten aanzien van vastgoedobjecten. Om die reden worden taxatierapporten nooit openbaar gemaakt en ben ik niet bereid het taxatiebedrag alsnog openbaar te maken.
Indien u van oordeel bent dat openbaarmaking de marktwaarde van het landgoed de economische en financiële belangen van de Staat zullen schaden, kunt u dan aangeven waarop deze aanname is gebaseerd? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van oordeel dat de weigering het getaxeerde eindbedrag prijs te geven in lijn is met de eisen van transparantie en zorgvuldigheid als het gaat om de verkoop van monumentaal Rijksvastgoed? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid het door onderzoeksbureau Ecorys in 2017 in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het landgoed openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Natuurherstel na drugsdumpingen |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Boswachter, experts en bestuurders: aanpak drugsafval kan beter»1 en «Vergoeding opruimkosten drugsafval verhoogd»2?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven welke kosten voor het opruimen van drugsafval ten lasten komen aan welke partij op basis van welke juridische verplichting en het daarbij horende wetsartikel?
Wat betreft de kosten is het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt. Indien mogelijk worden de opruim- en saneringskosten van de bodemverontreiniging door drugsafval op de daders verhaald. Dit wordt ook wel kostenverhaal genoemd. Kostenverhaal van door de overheid gemaakte kosten van opruiming en/of sanering kan plaatsvinden door middel van het bestuursrechtelijk verhalen van de kosten van bestuursdwang of privaatrechtelijk op grond van artikel 75 Wet bodembescherming (Wbb). Dit kostenverhaal richt zich primair tot de veroorzaker.
Omdat bij drugsdumpingen de kosten niet altijd verhaald kunnen worden op de dader is er een Subsidieregeling opruiming drugsafval beschikbaar om gedupeerden te compenseren. In principe wordt zo een onschuldige eigenaar die slachtoffer is van een misdrijf niet geconfronteerd met een hoge rekening van de overheid voor kosten waarvan de eigenaar geen veroorzaker is.
In het geval van drugsafvaldumpingen zijn, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verschillende wetten van toepassing. Het is daarmee ook afhankelijk van de specifieke situatie wie er verantwoordelijk is voor het opruimen van het afval of voor het saneren van bodem, water of grondwater. Het is aan het bevoegd gezag en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen, op basis van de specifieke feiten en omstandigheden, of en in hoeverre de eigenaar verantwoordelijk is.
In artikel 13 van de Wbb is de zorgplicht voor bodem en grondwater neergelegd. Deze verplichting houdt in dat de bodemhandelingen die in artikel 6 t/m 11 van de Wbb worden beschreven niet tot verontreiniging leiden. Als er toch verontreiniging optreedt, zoals bij dumpingen van drugsafval vaak het geval is, moet de veroorzaker maatregelen nemen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Artikel 13 Wbb richt zich niet alleen op de directe veroorzaker van de vervuiling, maar ook op degene die bevoegd en feitelijk in staat is om een overtreding van de zorgplicht te voorkomen of te beperken.
Bij drugsafvallozingen in watersystemen is artikel 6.8. van de Waterwet van toepassing. Ook hier geldt de verplichting voor ieder die handelingen verricht of nalaat die tot verontreiniging van oppervlaktewater, bodem of oever kunnen leiden om deze verontreiniging en de directe gevolgen daarvan te beperken of ongedaan te maken.
Daarnaast roepen gemeenten in de praktijk soms de zorgplicht uit de Woningwet (artikel 1a) in om de rekening van opruimkosten aan de eigenaar te sturen. Die zorgplicht richt zich tot de eigenaar van een bouwwerk, erf of terrein om zorg te dragen dat diens eigendom geen gevaar voor gezondheid of veiligheid oplevert.
Welke kosten worden er vergoed vanuit de subsidieregeling voor het opruimen van drugsafval?
Op grond van de Subsidieregeling opruiming drugsafval kan subsidie worden verleend voor de kosten die gemaakt zijn voor het opruimen van drugsafval. Hieronder valt de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval; de afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of de sanering van de door gedumpt drugsafval verontreinigde bodem. Onder het saneren vallen ook de werkzaamheden zoals het inrichten van het saneringsterrein en na afloop oplevering van het terrein in de oorspronkelijke staat.
Waarom geldt er een maximumbedrag dat vanuit de subsidieregeling wordt vergoed en worden de kosten van drugsdumpingen in de natuur niet compleet gedragen door de overheid indien de kosten niet op de schuldige kan worden behaald, gezien de eindverantwoordelijkheid van de overheid voor de staat van de natuur?
Het maximumbedrag dat kan worden verleend voor de opruimkosten van drugsafval is 200.000 euro. Deze grens is bepaald op basis van de aanvragen die in de eerste twee jaar van de regeling zijn gedaan. Hierbij is ook gekeken naar de periode hiervoor toen provincies hun eigen subsidiestelsel hadden voor drugsdumpingen.
Als er grootschalige bodemsaneringen nodig zijn zorgt de Staatssecretaris van IenW, samen met decentrale overheden, voor maatwerk rond de financiering daarvan.
Klopt het dat grondeigenaren en terreinbeherende organisaties op grond van de Wet natuurbescherming3 verplicht zijn tot het herplanten van bomen, ook als er bomen moeten worden gekapt om de met drugsafval vervuilde grond te kunnen saneren zoals bijvoorbeeld bij de drugsput in natuurgebied de Brabantse Wal het geval is? Zo nee, hoe zit dit dan?
Er geldt in het kader van de Wet natuurbescherming buiten de bebouwde kom een herplantplicht. De eigenaar van grond waarop bomen zijn geveld, is verplicht binnen drie jaar te herplanten. Er is geen uitzondering van de herplantplicht opgenomen in de Wet natuurbescherming voor bomen die gekapt moeten worden om met drugsafval vervuilde bodem te saneren.
BNN/VARA, 25 januari 2023, Vergoeding opruimkosten drugsafval verhoogd (https://www.bnnvara.nl/vroegevogels/artikelen/vergoeding-opruimkosten-drugsafval-verhoogd).
Wat zijn de gemiddelde kosten van natuurherstel na drugsdumpingen? Hoeveel procent van de totale kosten van het opruimen van drugsafval gaat er naar natuurherstel?
In het antwoord op vraag 3 worden de subsidiabele activiteiten die gelden onder de Subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval beschreven. Sinds de regeling in 2021 van start is gegaan is tot 1 mei 2023 in 43 procent van de gevallen subsidie verleend voor een bodemsanering. Kosten die zijn gemaakt voor het herstel van de bodem, zoals uiteengezet in antwoord 2, zijn hierbij vergoed of deels vergoed. De gemiddelde en procentuele kosten van het natuurstel als onderdeel van kosten van bodemsaneringen worden niet separaat bijgehouden.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor natuurherstel na het opruimen van drugsafval niet worden vergoed vanuit de subsidieregeling? Zo ja, waarom worden de kosten voor natuurherstel niet vergoed? Zo nee, hoe zit dit dan?
Als het natuurherstel onderdeel is van de oplevering van het terrein in de oorspronkelijke staat, dan valt het onder de subsidiabele kosten zoals aangegeven in vraag 3. Als het natuurherstel geen direct verband houdt met het herstel van de bodemkwaliteit dan valt dit niet onder de Subsidieregeling.
Bent u het ermee eens dat het wrang is dat grondeigenaren de kosten van (verplicht) natuurherstel na drugsdumpingen volledig uit eigen zak moeten betalen, aangezien deze grondeigenaren over het algemeen niets te maken hebben met de drugsdump maar hier wel voor opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Er is maar één verantwoordelijke voor een drugsdump en dat is de dader. Hoewel het Rijk geen formele verantwoordelijkheid heeft wil het kabinet niet dat onschuldigen de dupe worden van deze praktijken. Het kabinet vindt het, net als uw Kamer, onwenselijk als er door een discussie over kosten een impasse ontstaat en onschuldige burgers hieronder lijden (Kamerstuk 24 077, nr. 503). Ook kan verdere schade aan de bodem en vervuiling van het grondwater worden beperkt als gedupeerden eerder zicht hebben op compensatie en er tijdig met bodemsanering kan worden begonnen. Helaas kunnen niet alle effecten van deze criminele handelingen worden weggenomen.
Zijn er voorbeelden bekend van drugsdumpingen waarna de natuur niet is hersteld, bijvoorbeeld omdat hier geen budget meer voor was? Zo ja, wat betekent dit juridisch gezien mede vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn en het verslechteringsverbod?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waar geen herstel heeft plaatsgevonden vanwege budgetproblemen of dat sprake is van het verzaken van natuurherstel.
Zijn er grondeigenaren die andere juridisch verplichte activiteiten hebben verzaakt, met name inzake de Vogel- en Habitatrichtlijn, vanwege de hoge kosten voor het opruimen van drugsdumpingen en het herstel daarna? Zo nee, is het wel onderzocht? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze grondeigenaren te ondersteunen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat andere juridisch verplichte activiteiten zijn verzaakt. De effecten van drugsdumpingen op de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) worden niet apart bijgehouden.
Grondeigenaren worden door middel van een subsidieregeling ondersteund in de kosten van het opruimen van drugsafval.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van drugsdumpingen zijn op de staat van de natuur en dan met name de Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitats?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) en drugslozingen is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken, zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen voor de natuur in het algemeen en Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitats in het bijzonder.
Deelt u de mening dat het wenselijk is, onder andere vanwege de slechte staat van de natuur in Nederland, dat na sanering van de met drugs vervuilde grond de natuur zo snel mogelijk wordt hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat natuurherstel zo snel als mogelijk gebeurd en hoe draagt u zorg voor monitoring en evaluatie van deze herstelde natuur?
Ik deel uw mening dat het wenselijk is dat de natuur na sanering zo snel mogelijk wordt hersteld. Met de decentralisatie zijn provincies verantwoordelijk voor het natuurbeleid en de uitvoering ervan en zij dragen zorg voor het natuurherstel en de eventuele monitoring en evaluatie hiervan.
Bent u bereid om de kosten voor natuurherstel na drugsdumpingen wel te gaan vergoeden, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het vervangen van de huidige subsidieregeling door een nieuwe Rijksregeling in 2025? Zo nee, waarom niet en hoe ziet u dit?
Momenteel vinden gesprekken plaats over de inrichting van de nieuwe regeling.
Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst van deze gesprekken. Er zijn echter geen plannen om in de nieuwe Rijksregeling natuurherstel uit te sluiten.
Traditionele medicijnen die deels gemaakt zijn van bedreigde plant- en diersoorten |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat u van 21 tot 30 mei naar de World Health Assembly gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaan er nog andere kabinetsleden? Om wie gaat het en op welke dagen?
Ja. Ik zal op 21 en 22 mei aan de World Health Assembly (WHA) deelnemen. Vooralsnog gaan er geen andere kabinetsleden. Op de andere dagen zal Nederland ambtelijk vertegenwoordigd zijn.
Heeft Nederland al onderwerpen aangedragen voor de agenda van de aankomende Assembly? Zo ja, welke onderwerpen? Zo nee, waarom niet?
De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) vastgesteld. Nederland heeft geen specifieke onderwerpen voor de agenda van de WHA aangedragen, omdat de belangrijkste onderwerpen voor de mondiale gezondheid al geagendeerd waren door de WHO of andere lidstaten, ofwel omdat die cyclisch terugkomen op de WHA agenda. Dan worden ze niet dit jaar besproken, maar wel in de eerstvolgende jaren.
Bij welke agendapunten zal Nederland tijdens de Assembly een actieve inbreng leveren? Kunt u de inbreng vooraf met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer nog input hieromtrent leveren? Zo nee, waarom niet?
We trekken gezamenlijk op binnen de EU bij onze inbreng voor de WHA. Bij de agendapunten waar we geen gezamenlijk statement afgeven als EU, maar waar Nederland wel een boodschap heeft, zal Nederland in nationale capaciteit inbreng leveren. De Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie vormt hiervoor het uitgangspunt. Ik zal voor de WHA, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, uw Kamer begin mei een brief sturen met de algemene inzet van Nederland voor de WHA.
Hoe bent u van plan om uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Vestering/Akerboom waarin de regering wordt verzocht om het gevaar van handel en gebruik van traditionele medicijnen en voedingssupplementen, gemaakt van bedreigde diersoorten, in het belang van zowel de volksgezondheid als de biodiversiteit actief aan te kaarten en te laten opnemen bij mogelijke herzieningen van relevante CITES- en Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-documenten, zoals bijvoorbeeld de herziening van de WHO-richtlijnen voor traditionele voedselmarkten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?1
Dit jaar loopt de WHO traditional medicine strategy 2014–2023 af. Bij de WHA wordt deze strategie besproken, inclusief een resolutie om de strategie te verlengen. Nederland heeft namens de EU de onderhandelingen gevoerd over deze resolutie. Uiteindelijk is hierin opgenomen dat de WHO een rol heeft om lidstaten te steunen in maatregelen voor de bescherming en behoud van de natuurlijke bronnen die gebruikt worden in traditionele medicijnen.
Ziet u tijdens de komende WHO-Assembly mogelijkheden om aan bovenstaande motie uitvoering te geven? Zo nee, waarom niet?
We zullen, waar opportuun, het belang van de volksgezondheid en de bescherming van biodiversiteit bij de ontwikkeling van traditionele medicijnen nogmaals benadrukken.
Verwacht u dat tijdens de komende WHO-Assembly zal worden gesproken over de ontwikkelingen rond het vogelgriepvirus? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Het onderwerp is niet als zodanig geagendeerd maar ik verwacht tijdens de WHA wel een update van de WHO over dit onderwerp. Ik zal uw Kamer hierover informeren in mijn brief met de belangrijkste uitkomsten die ik uw Kamer na afloop van de WHA zal doen toekomen.
Herinnert u zich uw toezegging op 2 februari 2023 tijdens het CD Zoönosen en dierziekten dat u in internationale gremia voor volksgezondheid zou pleiten voor een verbod op de pelsdierhouderij: «De bevinding van overdracht tussen nertsen is zeker aanleiding om opnieuw te pleiten voor een verbod op pelsdierhouderij, ook in de internationale gremia voor volksgezondheid»? Gaat u dat doen tijdens de genoemde bijeenkomst?2
Ja, ik herinner mij de toezegging. Tijdens de WHA zullen wij, waar opportuun, het belang van een verbod op pelsdierhouderij in het kader van preventie van zoönosen blijven benadrukken.
Kunt u aangeven wat er besproken is tijdens de bilaterale dialoog tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de WHO van november 2022?
De strategische dialoog op 17 november is een gesprek op ambtelijk niveau tussen de WHO en vertegenwoordigers van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De strategische dialoog stond vooral in het teken van de nieuwe Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie. Daarbij is onder andere gesproken over versterking van de WHO, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, de pandemische paraatheid, toegang tot medische producten, AMR en One Health.
Wat heeft u ingebracht tijdens dit bilaterale dialoog aangaande het herzien van de richtlijnen voor traditionele voedselmarkten en het gevaar van het gebruik en de handel van bedreigde dier- en plantsoorten voor voedingssupplementen en/of medicijnen voor zowel biodiversiteit als de volksgezondheid, aangezien u het volgende schreef in het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 21 november 2022: «De WHO is ook bezig de richtlijnen voor traditionele voedselmarkten te herzien. Reflecties over gebruik van bedreigde diersoorten voor voedsel of medicijnen zouden hier goed onderdeel van kunnen worden. Dit ligt gevoelig voor landen die veel gebruik maken van traditionele medicijnen. Dit is geen reden om de discussie uit de weg te gaan, maar het zal lang duren voordat landen het eens worden. In de bilaterale dialoog die deze maand plaats vindt zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) met de WHO bespreken hoe de WHO dit ziet en wat de beste manier is om dit in te brengen in de discussie tussen lidstaten.»?3
Tijdens de dialoog zijn de prioriteiten rondom de One Health agenda besproken, inclusief traditionele voedselmarketen. Er is benadrukt dat voor de strategie over traditionele markten, een holistische benadering noodzakelijk is voor preventie van zoönosen. De richtlijnen moeten mondiale afspraken respecteren, onder andere op het gebied van internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten, en tegelijkertijd rekening houden met de sociale, economische en culturele rol van deze markten in een samenleving. Nederland zal de totstandkoming van deze richtlijnen blijven volgen in de overleggen met de WHO.
Zijn er beslissingen genomen of toezeggingen gedaan over het mogelijk tegengaan van het gebruik van en de handel in bedreigde dier- en plantsoorten voor voedingssupplementen en traditionele medicijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke en per wanneer moet aan deze toezeggingen worden voldaan?
De WHO zal in hun advies aan overheden voor publieke gezondheidsbeleid, altijd de relevante internationale afspraken moeten respecteren, inclusief de regels voor internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten. We zullen blijven benadrukken dat dit op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen WHO traditional medicine strategy 2025–2034.
De oproep van de KNMG om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de open brief van de KNMG en ruim zeventig organisaties, gericht aan u en de Minister voor Armoedebeleid, waarin wordt opgeroepen om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?1
Ja. VWS is eind 2022 ook aanwezig geweest bij de door de KNMG georganiseerde werkconferentie «Voorop voor gelijke gezondheid». Een resultaat van deze werkconferentie is de open brief, zo heeft de KNMG laten weten.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de KNMG en andere betrokkenen (organisaties en personen) over het wettelijk verankeren van lange termijn gezondheidsdoelen, aangezien de KNMG aangeeft dat op deze manier structurele verbetering van de gezondheid van de burger kan worden geborgd?
Vanuit VWS, óók vanuit mij persoonlijk, wordt gesproken met de KNMG en andere betrokkenen over hun open brief. In die gesprekken is ook aandacht voor deze specifieke aanbeveling. Op 22 maart jl. hebben de Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en ik de open brief in ontvangst genomen en hebben we gesproken met de voorzitter van de KNMG.
Deelt u de mening dat preventie de basis is van een goede gezondheidszorg en dat gezonder leven, eten en bewegen een belangrijke rol speelt om ziekte en ongemak te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Samen met de Minister van VWS en de Minister van LZS sta ik voor het belang van preventie en gezondheid en daarbinnen een gezonde leefstijl. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de doelen van het Nationaal Preventieakkoord leidend blijven, met een focus op de jeugd door sport, voeding en bewegen. De cijfers over roken, overgewicht, alcoholgebruik, bewegen en mentale gezondheid onder volwassenen en kinderen onderstrepen de urgentie om blijvend in te zetten op de doelen van het Nationaal Preventieakkoord en het bevorderen van een integrale aanpak van een gezonde leefstijl in een gezonde leefomgeving. Ik verwijs u ook naar het onlangs afgesloten Gezond en Actief Leven Akkoord waarin preventie en een gezonde leefstijl in een gezonde leefomgeving (zowel fysiek als sociaal) centraal staan.2 Ook de KNMG wijst nadrukkelijk in zijn brief op het belang van bestaanszekerheid, schuldenproblematiek woonomgeving en sociaal netwerk in relatie tot gezondheid.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om bij preventief gezondheidsbeleid een stok achter de deur te creëren en dit niet vrijwillig en vrijblijvend te houden, zoals nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Met het Gezond en Actief Leven Akkoord dat ik 3 februari jl. heb gesloten met VNG, GGD-GHOR en Zorgverzekeraars Nederland, zijn gezondheidsdoelen afgesproken. Ook zijn resultaten benoemd die voor alle gemeenten en zorgverzekeraars en VWS gelden. Op basis van het Gezond en Actief Leven Akkoord houden wij elkaar aan de afspraken. Ik zie het akkoord als een stap naar minder vrijblijvendheid en stok achter de deur waarmee partijen elkaar kunnen aanspreken op de overeengekomen doelen en acties.
Deelt u de mening dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen, waarbij u de vrijheid behoudt om te bepalen welke maatregelen moeten worden ingezet om deze doelen te behalen, u een goede uitgangspositie geeft dwingender preventief gezondheidsbeleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het behalen van gezondheidsdoelen is er een breed scala aan maatregelen en commitment van diverse partijen nodig. Ik ben er niet van overtuigd dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen mij een goede uitgangspositie geeft voor een dwingender preventief gezondheidsbeleid. Daarvoor is het geheel te complex. Zoals in de brief van KNMG ook wordt benoemd is (ervaren) gezondheid van veel factoren afhankelijk. Naast persoonsgebonden factoren (bloeddruk, cholesterol, overgewicht) spelen leefstijl (roken, voeding, alcoholgebruik, bewegen) en de leef- woon- en werkomstandigheden een rol.3 De KNMG wijst hier in zijn aanbevelingen ook op. De bestaanszekerheid van mensen (een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen, schuldenproblematiek en de mogelijkheden tot gezond eten, onderwijs, gezond en veilig wonen en werken) wordt hierbij specifiek benoemd.
Het aantal partijen dat een deel van de oplossing biedt, is daarmee ook navenant. Ook waar het de overheid betreft. Alleen met een brede gezamenlijke inzet, ook met gemeenten en andere departementen, is volksgezondheidswinst te behalen. Het wettelijk verankeren van doelen en streefwaarden, met de Minister van VWS die verantwoording moet afleggen, doet afbreuk aan die gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bovendien gaat het opnemen van streefwaarden om zo de realisatie daarvan af te dwingen, voorbij aan de individuele verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van mensen. In de wetenschap dat die individuele verantwoordelijkheid beïnvloed wordt door de fysieke en sociale leefomgeving.
Herinnert u zich dat u tijdens het commissiedebat Leefstijlpreventie op 14 december 2022 aangaf het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen een aantrekkelijk idee te vinden, maar dat u betwijfelt of het een effectieve manier is om tot gezondheidswinst te komen?
Ja. Ik heb eveneens aangegeven dat ik niet van opvatting ben veranderd wat betreft het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen. Dat ik liever inzet op maatregelen die bewezen effectief zijn om tot gezondheidswinst te komen en dat het voor mij de vraag is of wettelijke verankering van gezondheidsdoelen daartoe gaat leiden.
Heeft u aanleiding om te denken dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen sowieso níet zou leiden tot gezondheidswinst? Zo ja, wat geeft deze aanleiding? Zo nee, waarom zou u het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen dan niet verder onderzoeken?
In mijn antwoord op vraag 5 ga ik in op de vraag waarom het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen niet sowieso zou leiden tot gezondheidswinst. Het stellen van een doel betekent niet dat de verschillende partijen die aan zet zijn, vanzelfsprekend effectieve maatregelen in (kunnen) gaan zetten om het doel te bereiken.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief van 7 juli 2021 wel inhoudelijk hebt gereageerd op de motie van de leden Kuiken en Renkema – waarin zij verzoeken de Kamer een voorstel te zenden of en, zo ja, hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd – maar de motie niet hebt uitgevoerd, aangezien u de Kamer geen voorstel hebt gestuurd?2
In de brief heb ik aangegeven welke bezwaren er kleven aan het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen. Op het vlak van gezondheidsbevordering is het niet eenvoudig om streefwaarden vast te stellen (zoals dat in milieuwetgeving het geval is). De effecten op gezondheid zijn veel moeilijker in getallen te vangen. Ook doet het geen recht aan de noodzaak dat meerdere partijen zich aangesproken en eigenaar voelen voor gezondheidsbevordering en bescherming. En dat bovendien de individuele keuzevrijheid van mensen moet worden meegewogen (die weer beïnvloed wordt door de fysieke en sociale leefomgeving). Hiermee is voldaan aan de motie omdat ik aangeef (in antwoord op de eerste vraag) geen voorstander te zijn van het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen. De vraag om een voorstel «hoe dit te doen» is daarmee niet aan de orde.
In het wetgevingsoverleg van december 2022 over de «Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan» heeft u, samen met de leden Kuiken, Westerveld en Hijink, een amendement ingediend over het wettelijk verankeren van doelstellingen in meetbare indicatoren en streefwaarden voor volksgezondheid.5 De reactie op dit amendement is in lijn met mijn eerdere reactie op de motie van de leden Kuiken en Renkema. Het amendement kon niet rekenen op een meerderheid van uw leden.
Ik deel met u dat we voor het bereiken van de gezondheidsdoelen toe moeten naar minder vrijblijvendheid en dat het stellen van gezondheidsdoelen belangrijk is om richting te geven. Daarom zijn in het Nationaal Preventieakkoord in 2018 gezondheidsdoelen op leefstijl geformuleerd en acties afgesproken met ruim 70 partijen. En zijn onlangs in het Gezond en Actief Leven Akkoord met gemeenten en zorgverzekeraars zeven gezondheidsdoelen opgenomen, en resultaten afgesproken waar partijen zich aan te houden hebben. In de aanbiedingsbrief van het Gezond en Actief Leven Akkoord6 zijn de gezondheidsdoelen toegelicht. Dit zijn veelal gezondheidsdoelen die eerder zijn afgesproken, zoals de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord. In die zin is er sprake van consistent beleid met doelen die ook voor de lange termijn richting geven.
Wanneer stuurt u een dergelijk voorstel naar de Kamer?
Zoals ik u in de antwoorden op voorgaande vragen heb toegelicht en de totstandkoming van het Gezond en Actief Leven Akkoord waarin gezondheidsdoelen zijn opgenomen, is een voorstel voor wettelijke verankering nu geen logische vervolgstap. Mogelijk dat, afhankelijk van de uitvoering van de afspraken in het Gezond en Actief Leven Akkoord, het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen alsnog overwogen kan worden. Dit is echter nu nog niet aan de orde.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
De situatie in de Lutkemeerpolder en de consequenties van het kabinetsbeleid dat water en bodem sturend moet worden |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie in de Lutkemeerpolder?1
Ja.
Deelt u de observatie dat er bij de ontwikkeling van de polder gekozen wordt voor vooral heel veel distributiedozen (of soortgelijke industrie) en een heel klein beetje (stads)landbouw?
Het bestemmingsplan dat sinds 2013 van kracht is maakt een volledige ontwikkeling tot 43 ha bedrijventerrein mogelijk. De partiële herziening biedt ruimte aan 3 ha (stads)landbouw.
Is het bij u bekend dat de bodem van zeeklei in de Lutkemeerpolder uiterst vruchtbaar is?
Het is bekend dat de bodem ook geschikt is voor landbouw.
Bent u op de hoogte van het rapport van de Wageningen University & Research waarin de waarde van de Lutkemeer wordt beschreven, met naar schatting een waarde tussen 1,5 en 8,6 miljoen euro per jaar van de ecosysteemdiensten in de Lutkemeerpolder?2
Ja.
Deelt u de mening dat – als bodem sturend is – het verstandig zou zijn de grond in zijn geheel te behouden als, of om te vormen tot, (biologische) landbouwgrond? Zo nee, waarom niet?
In de water en bodem sturend brief is als structurerende keuze 16 het streven opgenomen om bij verstedelijking en infrastructuur ruimte zo efficiënt mogelijk te gebruiken en de bodem zo min mogelijk af te dekken. Daarbij is aangegeven dat samen met gemeenten en provincies ingezet wordt op beperking van onnodig landgebruik. Het is niet aan het Rijk om op het onderhavige schaalniveau een oordeel te vellen over de vraag welke functie de grond krijgt.
Is u bekend dat de bodem van de Lutkemeerpolder grofweg 4,80 m onder NAP ligt?
Ja.
Deelt u de mening dat – als water sturend is – bouwen in zo’n diepe polder onverstandig is? Zo nee, waarom niet?
Bouwen in de Lutkemeerpolder brengt inderdaad grotere risico’s met zich mee dan bouwen in de direct omliggende gebieden. Maar het risico is hier niet zodanig hoog dat bebouwing sowieso onverstandig is. Het is met name belangrijk om te bekijken hoe er gebouwd wordt, gegeven de risico’s die deze specifieke locatie en gekozen functie met zich meebrengt. Het is verstandig maatregelen te nemen die het risico kunnen verkleinen. Hiervoor is het belangrijk dat er goed wordt samengewerkt tussen de provincie en het waterschap.
Kent u de oproep van het College voor Rijksadviseurs om een rem te plaatsen op de snelle groei van het aantal distributiecentra?3
Ja.
Hoe is omgegaan met de aangenomen motie Van Esch c.s. [Kamerstuk 35 925-VII nr. 133] die de regering verzocht «meer landelijke regie uit te voeren om verdozing tegen te gaan»?
Aan uw Kamer is door de Minister voor VRO op 15 januari 2022 per brief (Kamerstuk 34 682, nr. 91) aangegeven dat de motie als een ondersteuning van het beleid wordt beschouwd, dat in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen. In het afgelopen jaar zijn met provincies afspraken over de regierol van het rijk en provincies voorbereid in een gezamenlijke, landelijke beleidslijn.
Hoe is omgegaan met de aangenomen motie Bontenbal c.s. [Kamerstuk 29 383 nr. 377] die de regering verzocht provincies en gemeenten «op te roepen restrictief om te gaan met verzoeken tot de bouw van nieuwe distributiecentra op ongewenste plekken»? Is er contact geweest met het stadsbestuur van Amsterdam over de situatie op de Lutkemeerpolder? Zo ja, wat is hier uit gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de motie Bontenbal stelt het Rijk – in samenwerking met de provincies – een gezamenlijke landelijke beleidslijn voor grootschalige bedrijfsvestiging, inclusief afwegingskader, op. Op 7 december 2022 heeft er een bestuurlijk overleg met provincies plaatsgevonden over de landelijke beleidslijn. De Tweede Kamer is op 22 december 2022 door de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 34 682, nr. 110). Provincies hebben een belangrijke coördinerende en kaderstellende rol in de ruimtelijke ordening en de planning van bedrijventerreinen voor grootschalige bedrijfsvestigingen. Binnen de provinciale kaders maken gemeenten keuzes over locaties en geven zij vergunningen af. Het Rijk heeft geen rol in de besluitvorming rondom de bedrijfsvestigingen in de Lutkemeerpolder in Amsterdam.
Deelt u de mening dat – uitgaande van water en bodem sturend – de Lutkemeerpolder een onverstandige plek is om distributiedozen (of soortgelijke industrie) te ontwikkelen?
Bouwen in de Lutkemeerpolder brengt een grotere water- en bodemopgave met zich mee dan bouwen in de direct omliggende gebieden. De keuze over welke functie waar te realiseren en op welke manier is een lokale afweging. Er moet goed worden gekeken naar de manier waarop wordt gebouwd. De ligging van dit gebied vraagt om aanpassingen waarbij rekening wordt gehouden met het beperken van gevolgen van een eventuele overstroming en beperken van wateroverlast door aanhoudende regenval of piekbuien. Hiervoor is het belangrijk dat er goed wordt samengewerkt met de provincie en het waterschap.
Deelt u de mening dat – uitgaande van water en bodem sturend – de Lutkemeerpolder een prachtige plek is om kleinschalige biologische (stads)landbouw te ontwikkelen en behouden?
«Water en bodem sturend bij ruimtelijke plannen» moet er toe leiden dat er géén ontwikkelingen worden toegestaan die de draagkracht van het water- en bodemsysteem te boven gaan. De inzet is niet dat functieverandering in gebieden altijd is uitgesloten.
Bent u – indachtig de aangenomen moties van Van Esch en Bontenbal – bereid om samen met de gemeente Amsterdam en de lokale initiatieven (die oog hebben voor biodiversiteit, (natuur)educatie, participatie en voedselproductie) te werken aan de ontwikkeling van Voedselpark Amsterdam? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Provincies hebben binnen de kaders van de nog definitief vast te leggen landelijke beleidslijn en afwegingskader een belangrijke coördinerende rol richting gemeenten bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Gezien het voorgaande is het niet de rol van het Rijk om samen met de gemeente Amsterdam en de lokale initiatieven te werken aan de ontwikkeling van Voedselpark Amsterdam.
Het bericht ‘Havermelk duurder door ‘limonadebelasting’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Havermelk duurder door «limonadebelasting»»?1
Ja, dat is ons bekend.
Kunt u bevestigen dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd gaat worden, met als doel om mensen te stimuleren gezondere keuzes te maken?
Het klopt dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: verbruiksbelasting) wordt verhoogd. Dit is aangekondigd in het coalitieakkoord. Deze verhoging van de verbruiksbelasting is budgettair ingegeven, oftewel heeft als primair doel meer belastinginkomsten op te halen. Per 1 januari 2024 wordt de verbruiksbelasting verhoogd met € 17,30 naar € 26,13 per 100 liter.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om gezonde keuzes te stimuleren én ongezonde keuzes te ontmoedigen. Daarom wordt mineraalwater per 1 januari 2024 uitgezonderd van de verbruiksbelasting, tegelijkertijd met de verhoging van de belasting.
Ook heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of de verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Dit onderzoek loopt op dit moment. De Staatssecretaris van VWS en Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst informeren de Kamer in de eerste helft van 2023 over de uitkomsten van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dierlijke zuiveldranken zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik kan bevestigen dat zuivel momenteel is uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
De voorganger van de huidige verbruiksbelasting was de Wet op de accijns van alcoholvrije dranken. Dit was een accijns op limonade en mineraalwater en werd ingevoerd op 1 januari 1972. Melk was van deze accijns uitgezonderd omdat het niet voldeed aan de definitie limonade of mineraalwater. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er in de jaren «80 wel is voorgesteld om de accijns van alcoholvrije dranken uit te breiden met melk. Dit is toen niet gebeurd met als reden dat er geen accijns moest worden geheven op melk als eerste levensbehoefte.2
De huidige verbruiksbelasting is ingevoerd op 1 januari 1993.3 Deze verbruiksbelasting wordt geheven op alcoholvrije dranken. Onder alcoholvrije dranken worden de volgende drie categorieën verstaan: vruchten- en groentesap, mineraalwater en limonade. De categorie limonade bevat alle alcoholvrije dranken die geen vruchten-en groentesap of mineraalwater zijn. De limonade moet bestemd zijn om onverwarmd te worden gedronken. Dierlijke zuiveldranken en sojadranken die wat vet- en eiwitgehalte betreft overeenkomen met melkproducten kunnen volgens de parlementaire geschiedenis niet worden aangemerkt als limonade.4 Deze dranken zijn daarom uitgezonderd van de verbruiksbelasting.
Kunt u bevestigen dat de verhoogde verbruiksbelasting wel gaat gelden voor rijstdranken en de meeste plantaardige melkdranken, zoals de dranken gemaakt van haver, amandelen, kokos, noten en granen, ook als deze zonder toegevoegde suikers zijn?
Rijstdranken en de meeste plantaardige dranken worden voor de verbruiksbelasting aangemerkt als limonade. De verhoging van de verbruiksbelasting geldt in dat geval ook voor die producten.
Deelt u de visie dat dierlijke zuiveldranken niet gezonder zijn dan plantaardige melkdranken en rijstdranken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze visie kan ik niet delen. Ons voedingsbeleid is gebaseerd op de Schijf van Vijf5 van het Voedingscentrum. Deze is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding6 van de Gezondheidsraad. Het kabinet houdt de Schijf van Vijf aan als referentie voor een voedingspatroon dat goed is voor mens en planeet.
In 2015 heeft de Gezondheidsraad de Richtlijnen Goede Voeding uitgebracht. Een van de richtlijnen is: Neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt. «De commissie concludeert dat het aannemelijk is dat de consumptie van zuivel samenhangt met een lager risico op darmkanker en de consumptie van yoghurt met een lager risico op diabetes».
Ongezoete dierlijke zuiveldranken met een laag verzadigd vetgehalte vallen binnen de Schijf van Vijf vanwege deze gezondheidsvoordelen en de goede voedingsstoffen die erin zitten. Zuivel is onder andere een belangrijke bron van eiwit, calcium, vitamine B2 en B12. En 60% van de calciuminname in Nederland komt voort uit het drinken van zuiveldranken.7
Er bestaan verschillende plantaardige zuivelalternatieven zoals sojadrink, amandeldrink, rijstdrink, haverdrink en kokosdrink. Deze alternatieven hebben een andere voedingskundige samenstelling dan dierlijke zuiveldranken. De (lange termijn) gezondheidseffecten van plantaardige zuivelalternatieven zijn tot op heden onvoldoende onderzocht om hier uitspraken over te doen. Als in deze alternatieven voldoende eiwit zit en er voldoende calcium en vitamine B12 aan is toegevoegd, leveren ze een aantal van de belangrijke voedingsstoffen die ook in dierlijke zuiveldranken zitten. Een ongezoete sojadrink met toegevoegd calcium en vitamine B12 staat in de Schijf van Vijf. Volgens het Voedingscentrum voldoen alleen soja- en erwtendranken momenteel aan de voorwaarden van het eiwitgehalte om een vervanger van een dierlijke zuiveldrank te zijn. In de praktijk bevatten andere plantaardige alternatieven te weinig eiwitten.
Deelt u de visie dat het onlogisch is dat dranken zoals chocolademelk en andere suikerrijke zuiveldranken wel zijn vrijgesteld van deze belasting, terwijl plantaardige dranken zonder toegevoegde suikers niet zijn vrijgesteld? Zo nee, waarom niet?
De historie van de uitzondering van zuiveldranken en sojadranken (onder voorwaarden) staat toegelicht bij antwoord 3 en de gezondheidsaspecten van plantaardige zuivelalternatieven in antwoord 5.
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Hoe rijmen deze belastingvoordelen voor dierlijke melkdranken ten opzichte van plantaardige melkdranken met de Nationale Eiwitstrategie, waarin wordt erkend dat een transitie naar meer plantaardig noodzakelijk is en waarin wordt gestreefd naar het verschuiven van de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten?
De Nationale Eiwitstrategie heeft als doel om bij te dragen aan de vergroting van de zelfvoorziening van Nederland op het gebied van nieuwe en plantaardige eiwitten. Eén van de sporen binnen deze strategie richt zich op een verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitconsumptie, met het oog op een gezonder en duurzamer eetpatroon. Hier kan via verschillende maatregelen aan gewerkt worden. De verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken is hier momenteel geen onderdeel van. Op eventuele aanpassingen op basis van het lopende onderzoek naar ontmoedigen van suikerconsumptie via deze verbruiksbelasting kan nog niet worden vooruitgelopen.
Bent u bereid de verbruiksbelasting aan te passen zodat gezonde alternatieven voor zuivel, zonder toegevoegde suikers, niet langer onderhevig zullen zijn aan de (hogere) verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt vanuit gezondheidsoogpunt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Bent u bereid het belastingvoordeel voor dierlijke zuivel met toegevoegde suikers af te schaffen door het schrappen van de vrijstelling op de verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord bij vraag 8 doet het kabinet momenteel onderzoek naar mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting om de consumptie van suiker via alcoholvrije dranken te ontmoedigen. Hierbij is het vertrekpunt voor de grondslag alle alcoholvrije dranken en hun suikergehalte. Ook zuiveldranken met toegevoegde suikers worden in dit kader bezien.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn?
Helaas is het niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Mogelijk illegale afvalinjecties door de NAM in de Noordzee en het Waddengebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «OM kijkt of strafrechtelijk onderzoek nodig is naar handelen NAM op Waddenzee»?1
Ja, ik ken het bericht.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar mogelijk illegale afvalinjecties al afgerond? Zo nee, kunt u de resultaten met de Kamer delen wanneer deze beschikbaar zijn?2
Het onderzoek wat beteft het handelen van NAM op de Waddenzee loopt nog. Het kabinet kan daar nu geen nadere mededelingen over doen omdat het onderzoek door het OM wordt gedaan.
Het onderzoek naar het handelen van NAM met betrekking tot de verwerking van afvalstromen afkomstig van aardgaswinning op de Noordzee is afgerond3. Op 21 maart 2023 heb ik uw Kamer over de bestuurlijke rapportage van dit onderzoek nader geinformeerd4.
Deelt u het inzicht dat artikel 9 van de Mijnbouwwet eist dat bedrijven een «intrinsieke verantwoordelijkheidszin» hebben en dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) deze verantwoordelijkheidszin mist? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 9 van de Mijnbouwwet kan ik een vergunning voor het opsporen en winnen van delfstoffen weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. Ik kijk hiernaar bij iedere aanvraag voor een winnings- of opsporingsvergunning. Daarbij maak ik gebruik van de adviezen van onder andere het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Mijnraad en TNO. Ik heb op dit moment nog geen vergunning geweigerd op basis van een gebrek aan verantwoordelijkheidszin.
Is er onderzoek gedaan naar de veiligheid van het injecteren van gevaarlijke afvalstromen, met onder meer kwik, in de diepe ondergrond? Zo ja, door welke instantie is dat onderzoek verricht en wat zijn de conclusies? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Bij een vergunningsaanvraag dient de aanvragende partij informatie te overleggen om aan te tonen dat waterinjectie veilig kan plaatsvinden in het betreffende reservoir. Er wordt daarvoor altijd onderzoek uitgevoerd. Er wordt pas een vergunning verleend als uit het onderzoek is gebleken dat de waterinjectie veilig kan plaatsvinden. SodM adviseert mij hierover.
Het kwik waar het hier om gaat zit van nature in de diepe ondergrond en komt mee met het geproduceerde olie/gas. In de diepe ondergrond komt kwik al miljoenen jaren voor, en is het geen «vreemde» stof. Voor het bij de olie- of gaswinning geproduceerde afvalwater geldt dat injecteren (terugbrengen) in de diepe ondergrond de gebruikelijke wijze van verwerking is5.
Om te voorkomen dat productiewater dat wordt geïnjecteerd in aanraking kan komen met de mensen of het milieu, ziet SodM er op toe dat de risico’s van waterinjectie zo klein mogelijk zijn. Om die reden moeten operators voldoen aan strikte voorwaarden voordat zij de activiteit van waterinjectie mogen uitvoeren. In Nederland moeten alle operators injecteren middels een dubbele verbuizing zodat er, bij het eventueel falen van een van de buizen, altijd een tweede barrière is, waardoor er geen lekkage kan optreden naar de omgeving.
Mijnbouwondernemingen, waaronder de NAM, moeten voorts een adequaat Put Integriteits Management Systeem hebben waarmee de risico’s van lekkage worden beheerst. Het regelmatig uitvoeren van wanddiktemetingen is een van deze beheersmaatregelen. Daarnaast zijn operators verplicht om de annulaire druk, dat is de druk tussen de binnenste en de buitenste buis in de put, te monitoren. Een verandering van deze druk kan een indicatie zijn voor een lekkage van de verbuizing. Er is dan nog geen sprake van lekkage naar de omgeving, omdat bij een lek in één van de verbuizingen er nog een tweede afschermende buis aanwezig is die nog intact is. Deze monitoring stelt de operator ertoe in staat om, indien nodig, tijdig in te grijpen. SodM ziet erop toe dat deze monitoring goed wordt uitgevoerd.
Is er onderzoek verricht naar de gevaren van het injecteren van gevaarlijke afvalstromen, met onder meer kwik, in de diepe ondergrond voor de natuur en de gezondheid van mensen en dieren, en naar de mogelijke gevaren en risico’s wanneer het kwik vrij komt uit de ondergrond? Zo ja, door welke instantie is dat onderzoek verricht en wat zijn de conclusies? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het aannemelijk dat het verwerkingsproces dat de NAM toepast op afvalstromen uit de aardgaswinning hetzelfde is voor alle gasboringen in de Noordzee en de Waddenzee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een (strafrechtelijk) onderzoek te laten instellen inzake de afvalstromen van gasboringen op de Wadden (waaronder afvalstromen gerelateerd aan «schuin» boren vanaf Moddergat, Vierhuizen, Lauwersoog, Wierum en Blije)? Zo nee, waarom niet?
Het verwerkingsproces dat de NAM toepast op de waterstromen uit de aardgaswinning is voor gasboringen in de Noordzee en de Waddenzee vergelijkbaar. De waterstromen van de Noordzee leggen echter een andere route af dan die vanaf de Waddenzee.
Het is niet aan mij om een strafrechterlijk onderzoek in te stellen. Uit de berichtgeving blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) zich op dit moment beraadt of er aanknopingspunten zijn voor een onderzoek. Het OM heeft aangegeven dat dit nog enige maanden kan duren.
De noodzaak om regenwater beter vast te houden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Natte winter, droge lente: neerslag in januari is goud waard in mei»?1
Ja.
Wat heeft u vorig jaar anders gedaan ten opzichte van de jaren daarvoor met betrekking tot de droogte- en waterproblematiek?
In het algemeen is er in Nederland, en dus ook onder waterbeheerders, een steeds groter bewustzijn dat we een omslag moeten maken van water zo snel mogelijk afvoeren naar het vasthouden van water en het aanpassen van de ruimtelijke inrichting aan waterbeschikbaarheid. De Beleidstafel droogte heeft hieraan een extra impuls gegeven. De eindrapportage van de Beleidstafel droogte bevatte 46 concrete aanbevelingen. In de afgelopen jaren is hieraan invulling gegeven, waardoor Nederland beter weerbaar is tegen droogte en watertekorten2. Verder is in 2020 de bijdrage vanuit het Deltafonds aan zoetwatermaatregelen met €100 mln verhoogd tot €250 mln. Aangevuld met regionale financiering is daarmee voor fase 2 van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) een maatregelenpakket van €800 mln ontwikkeld3. Dat is twee keer zoveel als voor fase 1 van het Deltaprogramma Zoetwater beschikbaar was. Meer dan de helft van de maatregelen is gericht op het beter vasthouden van water op de hoge zandgronden door middel van beekherstel en het herstellen van de bodem. In de brief over Water en Bodem sturend (Kamerstukken 27 625, nr. 592) zijn verder structurerende keuzes over voldoende zoetwater opgenomen, die op basis van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) worden uitgewerkt in provinciale programma’s voor het landelijk gebied.
Wat doet u nu anders dan afgelopen jaren met betrekking tot de droogte- en waterproblematiek? Welke lessen heeft u geleerd en bent u in de praktijk aan het brengen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Met het Deltaprogramma Zoetwater en met de uitgevoerde adviezen en aanbevelingen uit de Beleidstafel Droogte is de afgelopen jaren veel gedaan om Nederland beter weerbaar te maken tegen droogte en watertekorten. Over de voortgang van de maatregelen wordt jaarlijks gerapporteerd in de Voortgangsrapportage Zoetwater4. Een aantal concrete voorbeelden van maatregelen die de afgelopen jaren genomen zijn:
Naast maatregelen in het watersysteem zijn ook maatregelen nodig om de ruimtelijke inrichting en het landgebruik aan te passen aan de beschikbaarheid van water. Hiervoor wordt verwezen naar de brief over Water en Bodem sturend (Kamerstukken 27 625, nr. 592) waarin een aantal structurerende keuzes zijn opgenomen voor een klimaatbestendige zoetwatervoorziening van Nederland.
Wat heeft u concreet gedaan en wat bent u aan het doen om het kostbare water dat in de afgelopen maanden gevallen is en waarschijnlijk nog gaat vallen de aankomende tijd, maximaal op te vangen en op te slaan? Kunt u aangeven of concrete maatregelen droogte zullen voorkomen of al hebben voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate?
Waterbeheerders monitoren het hele jaar door nauwlettend de waterstanden en nemen passende maatregelen als dat nodig is, voor zowel perioden van te veel water als te weinig water. Na de droge zomer van 2022 is in de winter een redelijk normale hoeveelheid neerslag gevallen. Daardoor hebben grondwaterstanden zich in een groot deel van Nederland kunnen herstellen. In delen van Oost- en Zuid-Nederland is er echter nog sprake van verlaagde grondwaterstanden.
In de winter zijn daarnaast door veel waterbeheerders inspanningen gedaan om water vast te houden. Zo zijn in een aantal gebieden de zomerpeilen afgelopen winter gehandhaafd gebleven, om de grondwatervoorraad extra aan te vullen. Op deze manier bereiden waterbeheerders zich voor op de omschakeling van het relatief natte naar het droge deel van het jaar, om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op eventuele droogte en watertekort.
Zijn er indicatoren opgesteld om vermindering van droogte te kwantificeren? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan dit te ondernemen?
Er zijn diverse indicatoren die de ontwikkeling van droogte kwantificeren. Het KNMI houdt het neerslagtekort en andere indicatoren bij. Meer informatie is te vinden op de website van het KNMI5. Op de droogtemonitor6 is aanvullend informatie te vinden over de ontwikkeling van de rivierafvoeren en grondwaterstanden ten opzichte van andere jaren. Het neerslagtekort en het aantal dagen van lage rivierafvoeren in een droogteseizoen (1 april – 1 oktober) wordt in het overzicht7 van het droogteseizoen 2022 (p. 5) als kwantificering van de droogte ten opzichte van andere jaren gehanteerd.
Een neerslagtekort is niet te voorkomen. Wat wel kan is proberen de effecten hiervan te verminderen door minder water te gebruiken. En het water dat valt beter vast te houden. Via het Deltaprogramma Zoetwater wordt een aantal indicatoren ontwikkeld om het effect van voorgenomen maatregelen om het effect van droogte op de natuur en maatschappij te monitoren. Hierdoor kan de effectiviteit van de aanpak de komende jaren beter worden gevolgd, geëvalueerd en bijgesteld waar nodig. De indicatoren zullen deel uitmaken van de volgende fase van het Deltaprogramma Zoetwater.
Deelt u het inzicht dat (een deel van) de droogte van de afgelopen jaren voorkomen had kunnen worden indien de overheid (eerder) maatregelen had getroffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u hiervan geleerd?
Nee, de waterbeheerders hebben zich maximaal ingezet om droogteschade zoveel mogelijk te voorkomen. De droogte van 2018 was wel een «wake up call». Daarom is destijds ook de Beleidstafel Droogte ingesteld. De aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte zijn vrijwel allemaal gerealiseerd en de geleerde lessen van de droogte van 2018, 2019, 2020 en 2022 worden door alle waterbeheerders in de praktijk gebracht. Daarnaast werken Rijk en regio samen aan de uitvoering van het Deltaprogramma Zoetwater (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoe zorgt u ervoor dat het vasthouden van regenwater zo veel mogelijk op natuurlijke wijze gebeurt, zoals het aanplanten van struweel op steile hellingen, het verwijderen van drainages waar deze niet functioneel meer zijn, het creëren van ruimte voor rivieren en het aanleggen van natuurlijke erosie- en waterbuffers? Hoeveel natuurlijke oplossingen zijn er de afgelopen jaren uitgevoerd?
Het Ministerie van IenW stimuleert actief het herstel van beekdalen naar meer natuurlijke systemen, met onder andere als doel om regenwater beter vast te houden. Zo is er €300 mln beschikbaar gesteld om de beekdalen van zijrivieren van de Maas beter te beschermen tegen extreme buien en wateroverlast. Voor grootschalig beekdalherstel om de waterkwaliteit te verbeteren zijn middelen vanuit het Transitiefonds gereserveerd. Beekdalherstel gebeurt met name door het aanpassen van landgebruik. Door extensievere landbouw en extra natuur ontstaat meer ruimte voor grondwaterpeilverhogingen en waterberging.
De provincies, gemeenten en waterbeheerders staan aan de lat voor het uitvoeren van maatregelen om regenwater vast te houden. Ruim 60% van het investeringsbudget van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027 wordt besteed aan het beter vasthouden van water; bijna 70% hiervan gebeurt op natuurlijke wijze. Voorbeelden daarvan zijn de Leuvenumse beek, het Lankheet, de Drentse Aa en de Oude Strijper Aa, waar door herstel van natuurlijk omstandigheden regenwater beter wordt vastgehouden (zie ook het antwoord op vraag 3). Ook investeren gemeenten in het hele land met cofinanciering vanuit de Impulsregeling Ruimtelijke Adaptatie in waterbergingen Een aantal voorbeelden hiervan:
Kunt u per type (natuur)gebied, zoals bijvoorbeeld veenweidegebieden en zandgronden, aangeven per wanneer u uitvoering gaat geven aan het doel om het waterpeil te verhogen? Hoe wordt deze verhoging doorgevoerd? Per wanneer zal hiermee droogte zoveel mogelijk worden voorkomen?
De structurerende keuzes uit de Kamerbrief Water en bodem sturend voor onder meer het Hoofdwatersysteem, de veenweidegebieden en de hoge zandgronden zijn overgenomen in het NPLG. Op basis daarvan werken de provincies deze keuzes verder uit in de provinciale programma’s voor het landelijk gebied. Lokaal worden al maatregelen genomen. In de veenweidegebieden gebeurt dit vanuit de regionale veenweidestrategieën en op de zandgronden vanuit het Deltaprogramma Zoetwater. In de periode 2016–2021 is circa €200 miljoen geïnvesteerd in het beter vasthouden van water op de zandgronden en de komende zes jaar wordt dat verdubbeld.
Kunt u aangeven per wanneer en hoe u weersextremen, zoals onder andere piekbuien, opvangt in bergingen? Kunt u aangeven per wanneer deze maatregelen droogte in het voorjaar en in de zomer zullen voorkomen?
Door waterschappen en gemeenten is de afgelopen jaren vanuit de zorgplicht al veel geïnvesteerd in de bescherming tegen grotere hoeveelheden neerslag. Er zijn in heel Nederland op veel locaties piekbergingen aangelegd om regenwater te bufferen, zoals bijvoorbeeld de Driemanspolder bij Zoetermeer, de waterberging Panjerd-Veeningen in Drenthe en de piekberging Haarlemmermeer. In Limburg zijn inmiddels al 463 waterbuffers aangelegd. Ook worden in de steden maatregelen getroffen tegen wateroverlast via bijvoorbeeld (afkoppeling van) riolering en regenwaterbuffers in de stad (zie ook het antwoord op vraag 7).
Piekbergingen zijn gericht op voorkomen van wateroverlast en die bergingscapaciteit moet «altijd» beschikbaar zijn. In sommige gevallen kunnen ze in beperkte mate bijdragen aan het vertragen van afvoer of vasthouden van water voor droogte. Zo heeft de Driemanspolder naast de buffercapaciteit ook een watersysteem met een flexibel peil om de watervraag te beperken en ook de regenwaterbuffers in Limburg resulteren in extra infiltratie naar het grondwater. Waterbuffers die zijn ingericht op waterbeschikbaarheid bij droogte zijn bijvoorbeeld het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer. Daarnaast is de wateropslag in de ondergrond van groot belang, door het opzetten van stuwen, afkoppelen van het hemelwaterriool, infiltratiedrains en dempen of verhogen van slootbodems.
Op welke wijze ondersteunt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de uitvoering van het beleid dat water en bodem sturend zijn, zoals het verhogen van het waterpeil?
De Minister van LNV draagt met onder andere het mestbeleid, de implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het in ontwikkeling zijnde Landbouwakkoord bij aan de realisatie van de doelen van het NPLG, waarin de structurerende keuzes uit de Kamerbrief Water en bodem sturend zijn opgenomen. De Minister van LNV alsook de Minister voor Natuur en Stikstof voeren op vele manieren overleg met de landbouwsectoren en andere stakeholders gericht op het ontwikkelen van draagvlak voor maatregelen ten behoeve van de transitie naar een veerkrachtige landbouw die past bij de draagkracht van haar (natuurlijke) omgeving.
Wat onderneemt de Minister van LNV om met name de landbouw hierbij te betrekken en ervoor te zorgen dat de landbouwsector uitvoering geeft aan het beleid dat water en bodem sturend zijn?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag 'aan alle kanten'’ |
|
Bouchallikh , Suzanne Kröger (GL), Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag «aan alle kanten»»?1
Ja.
Klopt het dat de Kooksfabriek 2 van Tata Steel in 1972 voor een periode van 30 jaar is gebouwd en dat er al bij de ingebruikname constructiefouten bleken? Hoe kan het dat deze fabriek na 50 jaar nog altijd in bedrijf is?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
De mogelijke constructiefouten waarover wordt gesproken in de uitzending van EénVandaag worden door de OD NZKG onderzocht. De OD NZKG heeft EénVandaag en de melders verzocht om nadere informatie; de in de uitzending aangereikte informatie is onvoldoende om vast te kunnen stellen of er daadwerkelijk sprake is van constructiefouten. Daarnaast heeft de OD NZKG mij laten weten archiefonderzoek te doen in de archieven van de gemeente Velsen en in het Noord-Hollands archief naar de bouwvergunningverlening vanaf 1972 en daarna.
De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023.
De leeftijd van een fabriek is in zijn algemeenheid geen reden voor het in- of uit bedrijf nemen van een fabriek. Zolang een fabriek aan wet- en regelgeving voldoet – en daarmee aan de vergunning(en) – kan Tata Steel er voor kiezen een fabriek in bedrijf te laten. Indien eventuele gebreken in de constructie nu worden geconstateerd, kan dit aanleiding zijn voor het bevoegd gezag om in te grijpen.
Hoe kunt u achter het huidige toekomstplan van Tata Steel staan, terwijl deze giftige stoffen lekkende installatie dan vooralsnog tot 2030 in bedrijf blijft?
Zoals mijn voorganger aan uw Kamer heeft gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 227), werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, samen met de betrokken medeoverheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Voor de korte termijn werkt het bevoegd gezag aan het aanscherpen van de vergunningen en het intensiveren van toezicht en handhaving. De vergunningen van Tata Steel moeten – ongeacht de toekomstplannen – voldoen aan de wettelijke eisen en aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). Als dat niet het geval is treedt de OD NZKG handhavend op.
Een voorbeeld daarvan is de 3e Last Onder Dwangsom (LOD) en het onderzoek dat de OD NZKG doet naar de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken2. Verder werken alle betrokken partijen aan een zo snel mogelijke transitie naar een groene, schone en klimaatneutrale staalindustrie, waardoor de meest vervuilende onderdelen van Tata Steel gesloten kunnen worden.
Hoe verhoudt het openhouden van de Kooksfabriek 2 zich tot de doelstelling om onacceptabele gezondheidsrisico voor omwonenden uit te bannen?
De suggestie in deze vraag over het actief openhouden van de Kooksfabriek 2 onderschrijf ik niet. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt samen met de betrokken mede-overheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Klopt het dat de milieudienst van de provincie Noord-Holland al jarenlang bekend is met het feit dat de constructie van Kooksfabriek 2 niet deugde? Wat is er met deze informatie gebeurd? Was dit wel of niet aanleiding om te handhaven? Welke maatregelen zijn toen getroffen? Waarom wel of waarom niet?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. Naar de vermeende constructiefouten wordt nader onderzoek gedaan. De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023. Zie ook antwoord onder vraag 2.
Wist u dat er al in 2012 over eventuele sluiting van de Kooksfabriek 2 is gesproken? Welke rol heeft de milieudienst en het bevoegd gezag gespeeld bij dit besluit? Waarom is destijds besloten de fabriek open te houden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat hierover gesproken is met Tata Steel. Echter voor zover mijn informatie strekt, zijn over een eventuele sluiting van kooksfabriek 2 niet eerder concrete of besluitvormende afspraken gemaakt.
Het juridisch instrumentarium ontbreekt om de kooksfabriek 2 per direct te kunnen sluiten.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-stelsel (VTH) voor Tata Steel een overzicht geven van alle aan de leefomgeving gerelateerde vergunningen (milieu, water- en natuurvergunningen) die betrekking hebben op de Kooksfabriek 2 van Tata Steel? Kunt u aangeven of deze vergunningen voldoen aan de Beste Beschikbare Technieken-verplichting (BBT), zoals vastgelegd in de Richtlijn Industriële Emissies (RIE-richtlijn)? Zo nee, waarom zijn deze vergunningen onvoldoende geactualiseerd?
Voor het gevraagde overzicht van de vergunningen heb ik contact opgenomen met de OD NZKG, de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en Rijkswaterstaat.
De OD NZKG geeft aan dat de vergunning van Tata Steel op twee procedures na, voldoet aan BBT. Tata Steel bestaat uit een groot aantal IPPC-installaties (Integrated Prevention and Pollution Control) hierdoor is sprake van de actualisering van een groot aantal (95) BBT-conclusies. Vrijwel alle BBT conclusies van de BREF IJzer en Staal en de BREF Large Volume Inorganic Chemicals – Ammonia, Acids and Fertilisers (BREF LVIC) zijn in de omgevingsvergunning van Tata Steel geïmplementeerd. Er zijn nu nog twee procedures in behandeling: monitoring (BBT-conclusie 13–15 betreffende Meet- en controleprogramma (monitoring)) en BBT-conclusie 44 (emissiebeperking vulsystemen). Voor de laatste twee procedures is een ontwerpbeschikking gepubliceerd en deze zullen dit jaar nog worden omgezet naar een definitief besluit.
Het complete overzicht van de vergunningen behorende bij de Kooksfabrieken treft u in de bijlage.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het VTH-stelsel uitleggen hoe het kan dat Kooksfabriek 2 zeer veel incidenten heeft waarbij schadelijke polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) vrijkomen, een derde last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen, maar toch doorgaat met het uitstoten van deze schadelijke stoffen? Hoe is dit te rijmen met de BBT-verplichting in de RIE-richtlijn?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. De OD NZKG geeft aan dat bij de Kooksfabrieken ongare kooks momenteel niet worden vermeden. Dat betekent dat de vergunning niet wordt nageleefd. In de vergunning zijn ongare kooks niet toegestaan. De fabriek is dus wel conform BBT vergund, maar de vergunning wordt niet goed nageleefd. Daarmee voldoet de vergunning dus wel aan de BBT verplichting. Echter, Tata Steel neemt onvoldoende maatregelen om ongare kooks te vermijden. Vandaar dat er een handhavingstraject loopt wegens het niet voldoen aan de vergunning. De derde last onder dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Tata Steel heeft tegen de eerste 2 LOD’s geen bezwaar gemaakt. Door Tata Steel is bezwaar aangetekend tegen de derde LOD. Inmiddels hebben er drie verbeuringen plaatsgevonden van deze LOD. Ondertussen onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Is er voldoende wettelijke ruimte om Tata Steel boetes op te leggen met een hoogte die aan een bedrijf als Tata Steel voldoende financiële prikkel geeft om de uitstoot van schadelijke stoffen direct te beperken? Zo ja, waarom wordt die ruimte niet benut? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een last onder dwangsom is een zogenaamde herstelsanctie. Dat houdt in dat de sanctie is gericht op het beëindigen van een bepaalde overtreding en de rechtmatige situatie te herstellen. Een dwangsom is dus geen boete. De afweging over de hoogte van de dwangsom ligt bij het bevoegd gezag. De hoogte van de derde Last Onder Dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Daarnaast onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Bent u bekend met de uitspraken een bestuursrechtadvocaat in de uitzending van de Hofbar op 31 januari jl. dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om de vergunning voor de Kooksfabriek 2 in te trekken als sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de opvatting dat er inderdaad sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu als het gaat om de Kooksfabriek 2?
Ja, daarmee ben ik bekend. Ik heb begrepen dat de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland contact heeft gehad met de betreffende bestuursrechtadvocaat. Dit gesprek heeft niet geleid tot een ander traject dan nu is ingezet. De OD NZKG zal ook nog contact opnemen met de betreffende bestuursrechtadvocaat.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgt dat het bevoegd gezag de bevoegdheid heeft om vergunningvoorschriften te stellen en aan te passen en ook om de vergunning in te trekken als daar een wettelijk omschreven grondslag voor is. Sluiting van de gehele fabriek of onderdelen daarvan is dan het gevolg van dat intrekkingsbesluit. In de praktijk gaat het om de vraag of in het concrete geval daadwerkelijk sprake is van feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat het proportioneel is om van die wettelijk toegekende bevoegdheid gebruik te maken. Dat wordt nu door het bevoegd gezag, in het kader van de derde dwangsom, onderzocht en vereist zorgvuldigheid.
Wat is uw oordeel over het feit dat het bevoegd gezag zegt «scherp aan de wind te varen»? Waarom maakt het bevoegd gezag dan geen gebruik van deze juridische mogelijkheid om de vergunning van Kooksfabriek 2 in te trekken?
Die uitspraak is aan het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, en het is niet aan mij daarover te oordelen. Wel ben ik van mening dat door het bevoegd gezag zoals eerder aangegeven hard wordt gewerkt aan het aanscherpen van de vergunning. Met betrekking tot de mogelijkheid van intrekking van de vergunning verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Gaat u, gezien uw stelselverantwoordelijkheid, het bevoegd gezag ertoe bewegen om de vergunning van de Kooksfabriek 2 in te trekken?
Nee, het bevoegd gezag de Provincie Noord-Holland is hiervoor verantwoordelijk. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied onderzoekt de juridische mogelijkheden om de vergunning in te trekken, als ook de derde last onder dwangsom in het kader van het voorschrift om de rauwe kooks tegen te gaan, niet afdoende gewerkt heeft.
Hoe ver is de provincie met het aangekondigde juridische onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten? En in hoeverre bent u in contact met de provincie over de voortgang van dit onderzoek?
De eerste resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten, worden verwacht vóór de zomer 2023. Ik heb hierover contact met de provincie Noord-Holland.
Is het huidige VTH-stelsel, zoals dat toegepast wordt op Tata Steel, in de praktijk in staat om een gezonde leefomgeving voor omwonenden te waarborgen? Zo ja, waarom wordt er in de praktijk onvoldoende gehandhaafd? Zo nee, wat gaat u aan het VTH-stelsel doen om dit wel mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar mijn brief van 16 januari 2023 waarin is aangegeven dat de landelijke aanpak voor Tata Steel is gecontinueerd. Het gaat hierbij om het aanscherpen van vergunningen, intensiveren van toezicht, monitoring van de resultaten Roadmap+ en aanscherpen van Europese en nationale wet- en regelgeving (Kamerstuk 28 089, nr. 246). Daarnaast is het interbestuurlijke programma versterking VTH-stelsel ingericht. Doel van dit programma is om langs de lijnen van de adviezen van de commissie Van Aartsen te komen tot essentiële verbeteringen in het VTH-stelsel en de uitvoering daarvan.
Heeft u als bevoegd gezag kennis van de hoeveelheid (schadelijke) stoffen die Tata Steel in het oppervlaktewater loost? Kunt u deze gegevens delen? Wilt u aangeven of deze voldoen aan de wettelijke normen? Handhaaft u daarop?
Ja. Tata Steel rapporteert haar emissies via het elektronische milieujaarverslag (eMJV). Deze gegevens kunnen worden geraadpleegd via Bedrijfsrapporten | Emissieregistratie3. Het onderliggende meet- en registratiesysteem wordt door Rijkswaterstaat geverifieerd en de opgegeven vrachten worden gevalideerd. Hiervoor gebruikt Rijkswaterstaat haar eigen waarnemingen die in het kader van toezicht worden verzameld. Met dit stelsel ziet Rijkswaterstaat erop toe dat Tata Steel de lozingseisen uit de watervergunning, die op basis van de vigerende regelgeving worden bepaald, respecteert.
Een zeer beperkt deel van het terrein kan tot afstroming leiden naar het watersysteem van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, bijvoorbeeld bij extreme regenval. Vanuit waterkwaliteitsmetingen, die het hoogheemraadschap in dit gebied doet, zijn geen verhoogde waardes waargenomen die terug te leiden zijn naar Tata Steel.
Hoeveel waterschapsbelasting en rioolheffing betaalt Tata Steel jaarlijks?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft laten weten dat deze gegevens niet verstrekt kunnen worden. Dit valt namelijk onder de fiscale geheimhoudingsplicht
Kunt u een overzicht geven van alle fossiele subsidies die Tata Steel jaarlijks geniet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Tata Steel gebruikt elektriciteit, kolen en aardgas in haar productieproces. De elektriciteit en het aardgas die worden gebruikt voor metallurgische procedés zijn vrijgesteld van het betalen van energiebelasting. Deze vrijstelling vervalt, tezamen met de vrijstelling op elektriciteit voor mineralogische procedés, per 2025.
Voor zover Tata Steel van de vrijstelling voor metallurgische procedés en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik gebruik maakt, is er sprake van fossiele subsidie. De budgettaire omvang van vrijstelling voor metallurgische procedés en metallurgische procedés tezamen bedroeg in 2022 € 122 miljoen en de budgettaire omvang van de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik bedroeg in 2022 € 26 miljoen (Kamerstuk 36 200, nr. 2).
Daarnaast heeft Tata Steel orig jaar heeft Tata Steel 14,1 miljoen euro ontvangen vanuit de IKC-ETS (subsidie indirecte kostencompensatie). Er zijn wel voorwaarden verbonden aan deze subsidie. Het komt erop neer dat Tata Steel vanaf 2023 een CO2-reductieplan moet inleveren waarin Tata Steel aantoont dat over de looptijd van de regeling 15% CO2 reductie is behaald. Als daar niet aan wordt voldaan, dan kan de subsidie teruggevorderd worden.
Tata heeft ook Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) subsidie gekregen ter hoogte van € 926.609,- voor het project «Pilot DRP & REF Technologie4».
Wanneer verwacht u de «Letter of Intent» tussen overheid en Tata Steel te kunnen delen met de Kamer? Hoe verlopen de onderhandelingen daartoe? Waarom is het de Minister niet gelukt om de maatwerkafspraken met specifiek Tata Steel Nederland voor einde van het jaar 2022 (zoals eerder de planning was voor de maatwerkafspraken) naar de kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het voorziene tijdspad om te komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel beschreven in de Kamerbrief over de maatwerkafspraken in de zomer van 2022 (Kamerstuk 29 826, nr. 148). Daarin wordt expliciet aangegeven dat er geen harde garanties gegeven kunnen worden over het tijdspad voor de maatwerkafspraken met Tata Steel. Dit geldt ook voor de Joint Letter of Intent met het bedrijf.
Het bedrijf is namelijk eerst aan zet om de weg naar groen staal en de specifieke ondersteuningsvraag aan het Rijk helder nader uit te werken.
Eind vorig jaar (2022) heeft Tata Steel informatie over haar lange termijn verduurzamingsplannen – zijnde een Direct Reduced Iron productieproces op waterstof – met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gedeeld. De informatie moet echter nog nader aangevuld worden door het bedrijf, zoals met de concrete financieringsplannen en de effecten van de nieuwe installaties op de leefomgeving. Alhoewel ik niet in detail kan treden over de aangeleverde bedrijfsvertrouwelijke informatie, is deze informatie en opvolgende analyses essentieel voor het Ministerie van Economische Zaken om de plannen te beoordelen. Er zal vastgesteld moeten worden of de plannen ook daadwerkelijk steun behoeven en leiden tot de beloofde verbeteringen van het klimaat- en het milieu. Vervolgens kan er een oordeel gevormd worden over de vraag of en hoe de plannen van Tata Steel gefaciliteerd kunnen worden door het Rijk. De overheden spannen zich dan ook in navolging van het Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) in om waar mogelijk klaar te staan om de verduurzamingsopgave van het bedrijf zo snel mogelijk te realiseren.
Verwacht u dat het sluiten van de Kooksfabriek 2 wordt opgenomen in de maatwerkafspraken met Tata Steel NL? Zo ja, welke termijn vindt de Minister dan redelijk om in de maatwerkafspraken op te nemen.
In de hernieuwde Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen boven op de Roadmap+. Daarnaast is vastgelegd om in een planning de tijdstippen en voorwaarden voor de uitfasering van bestaande installaties op te nemen in de definitieve maatwerkovereenkomst.
Daarmee is sluiting van de Kooksfabriek 2 onderdeel van de besprekingen omtrent het komen tot een maatwerkafspraak met het bedrijf. In deze fase van het traject om te komen tot maatwerkafspraken kan ik nog niet ingaan op concrete afspraken, waaronder een sluitingsdatum van de Kooksfabriek 2.
Gezien de maatwerkafspraken juridisch bindend zijn, kunt u toelichten wat de consequenties zullen zijn voor Tata Steel indien zij de afspraken niet nakomen?
In het coalitieakkoord («omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst») is opgenomen dat de afspraken bindend en afdwingbaar moeten zijn. De uiteindelijke afspraken zullen daar dus aan moeten voldoen. Op dit moment is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat nog volop in gesprek met Tata Steel over de uitwerking van hun verduurzamingsplannen en de randvoorwaarden die voor de realisatie nodig worden geacht.
Er kan daarom op dit moment nog niets worden gezegd over de aard en inhoud van de afspraken en voorwaarden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers |
|
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot (ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel (primair fijnstof)?2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel. Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt 20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen.5
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij? Hoe beoordeelt u dit?3
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. 7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen. Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden) leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?4
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking ook sterk afnemen.9
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5 en de toename van borstkanker?
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?5, 6
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord (50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog niet benadrukt in het stikstofdebat?7
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof- en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord, hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG, die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder. Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren van gezondheidswinst.
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven tot de maatregelen behoort?
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof, ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent, ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid. Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag 10).
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben? Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken. Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA. Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA. Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig blijkt.
Het zwijgcontract dat omwonenden van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo moesten tekenen om te voorkomen dat zij bezwaar maken tegen de overlast van de slachterij |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat eigenaren van 21 woningen in de omgeving van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo hebben moeten tekenen voor een boeteclausule, waardoor zij direct 10.000 euro moeten betalen wanneer zij bezwaar maken tegen overlast vanuit de slachterij?1
Iedereen moet toegang hebben tot het recht. Daarbij hoort ook onafhankelijke geschilbeslechting door een rechter of een vergelijkbare instantie. Conform het Burgerlijk Wetboek mogen particuliere partijen zelf bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. Dit kan ook een afspraak zijn over het dulden van (enige) overlast doordat een woning gelegen is naast een bedrijf dat per definitie enige overlast voor de omgeving veroorzaakt, zoals een eendenslachterij. Deze contractsvrijheid kent echter ook grenzen. Uiteraard mogen afspraken niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden. Bovendien wordt een bepaling als deze beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Afspraken die de toegang tot het recht te zeer beperken zullen binnen deze grenzen al snel ontoelaatbaar zijn. Het is aan de burgerlijke rechter om in een concreet geval de toelaatbaarheid van een afspraak tussen particuliere partijen te beoordelen.
Heeft u gezien dat deze boeteclausule ook geldt voor de volgende bewoners van de huizen, aangezien hier sprake is van een kettingbeding, wat verkoop van deze woningen kan bemoeilijken?
Het Burgerlijk Wetboek staat in beginsel toe dat een afspraak via een kettingbeding wordt doorgegeven aan volgende bewoners. Voor zover het gaat om een toelaatbare afspraak verzekert de eerste verkoper hiermee dat ook latere kopers aan deze afspraak zijn gebonden. Zoals hierboven is opgemerkt, mag de afspraak die via het kettingbeding wordt doorgegeven, niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden en zijn de redelijkheid en billijkheid hierop van toepassing. Het is aan de burgerlijke rechter om de toelaatbaarheid van een dergelijke afspraak te beoordelen.
Bent u bekend met de vele meldingen die door omwonenden van de eendenslachterij in het verleden zijn gedaan bij de gemeente en omgevingsdiensten over onder andere stankoverlast en geluidsoverlast?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Snapt u de grote frustratie van deze mensen die soms niet eens in hun tuin kunnen zitten vanwege de stank en die per dag – en soms in de nacht – vele vrachtwagens en busjes door hun straat zien en horen rijden?
Ervaren overlast door bedrijfsactiviteiten is bijzonder vervelend voor betrokkenen. Geur- en geluidhinder kunnen invloed hebben op de leefbaarheid, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Daarom worden in de milieuwetgeving kaders gesteld voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken. Deze wet- en regelgeving, maar ook de wetgeving in het kader van een goede ruimtelijke ordening, heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving en de bescherming tegen hinder. Het is daarom belangrijk dat gemeenten bij het ontwikkelen van woningbouwplannen met deze regelgeving rekening houden. Het lokaal of provinciaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van wet- en regelgeving ten aanzien van milieubescherming en ruimtelijke ordening.
Kunt u zich voorstellen dat nieuwe en toekomstige omwonenden van de eendenslachterij in Ermelo niet kunnen overzien wat zij kunnen verwachten aan overlast, mede gelet op de geschiedenis van dit bedrijf, waarbij onder ander sprake is geweest van illegale uitbreiding van het aantal geslachte dieren, van de werktijden en van illegale aanbouw bij de slachterij?
De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de huidige milieuregelgeving, ook ten aanzien van hinder. De milieuregelgeving moet worden nageleefd. Dit is de inzet van alle betrokken overheden. Het betreffende bedrijf is al enige decennia gevestigd op de huidige locatie. Er heeft in het verleden op verschillende momenten toetsing plaatsgevonden aan de wet- en regelgeving. Op dit moment ligt er een nieuwe vergunningaanvraag voor de eendenslachterij waarbij wederom getoetst zal worden aan deze regelgeving.
Erkent u dat het feit dat mensen een contract moeten tekenen om te voorkomen dat zij in de toekomst gaan klagen over overlast en privaatrechtelijk of publiekrechtelijk bezwaar gaan maken tegen de activiteiten van de slachterij, neerkomt op het uithollen van hun rechtspositie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 1, staat het particuliere partijen vrij om zelf te bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. De grenzen aan deze vrijheid worden bepaald door wet- en regelgeving, de openbare orde en de goede zeden. In zijn algemeenheid geldt dat burgers voldoende toegang moeten hebben tot de rechter of een vergelijkbare instantie om hun rechten te verwezenlijken en dat afspraken die deze toegang te zeer beperken al snel ontoelaatbaar zullen zijn. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan dan ook nooit absoluut zijn. Het staat burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen die een huis kopen op deze manier te laten afzien van hun rechten en daarmee monddood te maken? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan nooit absoluut zijn. Het staat de eigenaren vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. De termijn voor de beantwoording is verlengd vanwege de noodzaak tot het inwinnen van informatie en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.
De gebrekkige antwoorden aangaande stikstof |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom u bij het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte van 14 november 2022 in reactie op motie van het lid Van Esch stelt dat «het gewoon allemaal een beetje anders zit (...) middels de bouwvrijstelling is niets vergund»?1
In de genoemde motie werd gesteld dat dankzij de bouwvrijstelling projecten zijn vergund. Ik had in mijn antwoord moeten preciseren dat door de bouwvrijstelling projecten doorgang konden vinden waarvoor geen natuurvergunning is verleend, omdat deze alleen in de realisatiefase tot stikstofdepositie leidden en waarvoor ook om andere redenen dan stikstof geen natuurvergunning vereist was. Die projecten vielen dan buiten de vergunningplicht en werden dus als zodanig niet vergund.
Kunt u bevestigen dat er, dankzij de bouwvrijstelling allerlei projecten door mochten gaan die de overheden anders niet hadden mogen laten doorgaan/vergunnen gezien het feit dat u stelt dat er middels de bouwvrijstelling niets is vergund?
Het klopt dat er projecten doorgang konden vinden die zonder bouwvrijstelling mogelijk een natuurvergunning voor de realisatiefase hadden moeten aanvragen. Overigens zou bij sommige van die projecten na een voortoets van de gevolgen voor het aspect stikstof (via een berekening) alsnog geconcludeerd kunnen worden dat de projecten niet vergunningplichtig waren, vanwege het ontbreken van het risico van significante gevolgen.
Kunt u aangeven hoeveel projecten doorgang hebben gekregen dankzij de bouwvrijstelling die anders niet hadden mogen worden vergund, vanwege significante effecten? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht te geven. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Het is daarom niet mogelijk om inzicht te bieden in de stikstofemissies van geïnitieerde projecten.
Ten tweede bevatte de bouwvrijstelling een vrijstelling van rekenwerk. Dit hield in dat initiatiefnemers voor wat betreft stikstofdepositie die werd veroorzaakt door bouwwerkzaamheden in de realisatiefase van een project konden verwijzen naar de bouwvrijstelling bij de beoordeling of het project al dan niet significante gevolgen had voor Natura 2000-gebieden. Het is daarom niet te zeggen welke projecten wel of niet vergunningplichtig zouden zijn geweest.
Kunt u in kaart brengen hoeveel stikstofdepositie er door deze projecten, die zijn toegestaan op basis van de bouwvrijstelling, is en nog zal worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3.
In zijn algemeenheid is wel te zeggen dat de bijdrage van bouwactiviteiten aan de landelijke stikstofdeken niet groot is. Het beeld is dat het totaal van bouw en industrie samen zo’n 10% van de stikstofdeposities in Nederland veroorzaken (de deposities van de bouw worden niet als zodanig geregistreerd). Voor de bouw gaat het om stikstofdioxiden die vrijkomen bij verbrandingsprocessen in bouwmaterieel. Bouwmachines veroorzaken een kleine 3% van de landelijke emissies.
Gaat u de stikstofdepositie, die dankzij de bouwvrijstelling extra is en zal worden veroorzaakt maar die niet veroorzaakt had mogen worden vanwege de slechte staat van de natuur, alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van de stikstofdepositie in de realisatiefase van projecten zijn in deze gevallen niet per activiteit beschouwd. Dat betekent niet automatisch dat die depositie niet veroorzaakt had mogen worden. Bij een voortoets had alsnog geconstateerd kunnen worden dat de activiteiten voor het aspect stikstof geen potentiële significante gevolgen zouden hebben. Het kabinet zet zich in om op korte termijn een forse daling van emissies te bewerkstelligen, en om op langere termijn een blijvend dalende lijn in te zetten. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van 25 november 2022 (Kamerstukken I 2022/23, 30 252, G).