De weeffout in de subsidiëring voor CO2-afvang en -opslag (Carbon Capture Storage) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Investeren in CO2-opslag wordt onnodig lucratief»?1
Ja.
Klopt het dat de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) subsidie voor CO2-afvang en -opslag ofwel «Carbon Capture Storage» (CCS) afhangt van het verschil tussen de kostprijs per ton CO2 en de marktprijs van de Europese CO2-heffing «Emission Trading System» (ETS)?
De SDE++ houdt inderdaad rekening met de kostprijs van de techniek, verminderd met de marktwaarde van de productie. Bij CCS is dit laatste de ETS-prijs voor CO2.
Klopt het dat bedrijven de nationale CO2-heffing niet hoeven te betalen wanneer deze bedrijven hun CO2-uitstoot onder de grond stoppen door middel van CCS?
Bedrijven hoeven geen CO2-heffing te betalen indien zij minder CO2 uitstoten dan de gestelde benchmark. CO2 die is afgevangen en opgeslagen wordt niet gezien als uitstoot en telt niet (meer) mee voor de hoogte van de CO2-uitstoot. Of bedrijven wel of geen CO2-heffing hoeven te betalen als zij (een deel van) hun CO2-uitstoot opslaan, hangt af van hun totale CO2-uitstoot en hoe zij presteren ten opzichte van de gestelde benchmark.
Beaamt u dat, wanneer bedrijven hun CO2-uitstoot onder de grond stoppen en ze daardoor de nationale CO2-heffing niet hoeven te betalen, dit zorgt voor vermeden kosten aan de kant van deze bedrijven en dat de nationale CO2-heffing dus een tweede component zou moeten zijn in de prijs van CCS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit zou ingaan tegen de wortel-stokgedachte van het Klimaatakkoord, waarbij enerzijds geborgd wordt dat de industrie de reductieopgave realiseert (de stok) en anderzijds Nederland aantrekkelijk wordt gehouden voor investeringen door verduurzamende industrie (de wortel). De CO2-heffing zoals opgenomen in het Klimaatakkoord is bedoeld als stok achter de deur: een hoge boete over het teveel aan uitstoot als bedrijven niet investeren in CO2-reductie. De CO2-heffing is ook alleen van toepassing op CO2-uitstoot boven een vooraf vastgestelde benchmark voor een bepaalde sector. Het bedrijf hoeft alleen heffing te betalen als het boven die benchmark uitkomt.
Daartegenover staat de wortel: een pakket aan maatregelen zoals de verbrede SDE++ om bedrijven in staat te stellen te investeren in CO2-reductie in Nederland. Investeringen in technologieën die veelal nog niet breed toegepast worden en nu nog niet rendabel zijn. Deze instrumentenmix in onderlinge samenhang zorgt dat beide doelen van het hoofdstuk industrie uit het Klimaatakkoord worden gerealiseerd.
De CO2-heffing dient niet om de onrendabele top van projecten te verkleinen. Om deze reden wordt in de SDE++ niet gecorrigeerd voor de CO2-heffing.
Kunt u de volgende hypothetische berekening verifiëren: De kostprijs voor CCS is 100 euro per ton CO2. De overheid vergoedt het verschil tussen de kostprijs voor opslag en de ETS marktprijs. Op dit moment is de marktprijs zo'n 25 euro. Bedrijven kunnen dus een subsidie van 75 euro per ton krijgen. Mocht de nationale CO2-heffing van rond de 30 euro wel worden meegenomen, dan zou de subsidie 45 euro per ton CO2 zijn in 2021?
Dit is inderdaad een hypothetische berekening, welke uitgaat van een vaste prijs voor de CO2-uitstoot in de nationale CO2-heffing. De heffing is echter gebaseerd op een uitstoot ten opzichte van een benchmark, dus het is niet mogelijk om deze berekening in algemene zin te maken.
Beaamt u dat het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) de CO2-heffing moet meenemen in het bepalen van zowel de marktprijs, de lange termijn prijs, als de bodemprijs voor CO2? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 4 waarom er in de SDE++ niet gecorrigeerd wordt voor de CO2-heffing.
Beaamt u dat er geen CCS-subsidie meer nodig zal zijn in 2030, wanneer de nationale CO2-heffing wordt meegenomen, omdat de nationale CO2-heffing in 2030 hoger is dan de kostprijs voor CCS (respectievelijk 125 euro voor de CO2-heffing en 100 euro voor de kostprijs van CCS)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is niet voornemens om in de SDE++ te corrigeren voor de CO2-heffing. Zie voor verdere toelichting hierop mijn antwoorden op vraag 4 en 5.
Klopt het dat het loont voor bedrijven om juist nu te investeren in CCS, omdat ze nu een relatief hoge subsidie krijgen en deze subsidie de aankomende jaren gaat dalen, aangezien het verschil tussen de ETS marktprijs en de kostprijs kleiner gaat worden? . Klopt het dat, om de rangorde te bepalen waarin CCS-projecten in aanmerking komen voor een SDE++ subsidie, technieken zoals zon, wind en CCS met elkaar worden vergeleken op basis van de prijs per vermeden ton CO2? Klopt het dat hierin niet de opgewekte stroom van zon en wind en de ketenemissies van CCS, zon en wind worden meegenomen?
Nee, dat is niet juist. In de SDE++ wordt de onrendabele top van projecten vergoed. Daarbij wordt jaarlijks gekeken naar zowel de kostprijs van de verschillende technieken als de markwaarde van de geleverde output, uitgaande van een marktconform rendement. Het is dus niet zo dat het voor bedrijven aantrekkelijker is om te investeren op het moment dat de subsidie hoog is; de onrendabele top van de betreffende investering is dan namelijk ook hoog. Van belang voor ondernemers is de hoogte van het beoogde rendement, welke door de jaren heen constant is, en niet de hoogte van de subsidie.
Beaamt u dat CCS veel lager in de SDE++ rangschikking zou staan ten opzichte van lange termijn duurzame technieken (zonne-energie, wind, etc.) als de ketenemissies en opgewekte stroom zouden worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Binnen de SDE++ concurreren verschillende technieken met elkaar op basis van de prijs per vermeden ton CO2. In de rangorde wordt rekening gehouden met de directe emissies (scope 1) en indirecte emissies (scope 2) bij de verschillende technieken. Voor CCS geldt daarbij wel dat de uitstoot door het gebruik van energie in het transportnetwerk voor eventuele additionele compressie en injectie van CO2in het lege gasveld niet wordt meegenomen. Deze wordt door PBL op hooguit 2% geschat.
Binnen de SDE++ worden de ketenemissies (scope 3) niet meegenomen. Voor CCS betreft dit de emissies die verband houden met de productie van aardgas en transport naar Nederland. Voor zonnepanelen en windmolens betreft dit de emissies die gerelateerd zijn aan de productie van zonnepanelen en windmolens en transport (naar Nederland). Dat zou de complexiteit van de regeling te groot maken.
Erkent u dat de werkelijke kosten voor een CCS-installatie veel hoger liggen dan 100 euro per ton CO2, omdat de bankgaranties, volgens u, niet geïnd worden wanneer CCS-projecten niet gerealiseerd worden in het geval dat de nationale CO2-heffing wordt meegenomen in het bepalen van de marktprijs? Zo nee, waarom niet?
Nee, de directe en indirecte emissies (scope 1 en 2) worden op dit moment al zo goed als mogelijk meegenomen in de bepaling van de rangschikking. Zie voor een verdere toelichting mijn antwoord op vraag 9.
Hoeveel bedrijven hebben een subsidie aangevraagd voor CCS en hoeveel van deze subsidies zijn al toegekend en voor welk bedrag?
Nee, de bankgarantie heeft geen effect op de werkelijke kosten van een CO2-installatie. Deze bankgarantie word enkel geïnd (door de overheid) bij het niet-realiseren van het project.
Over de voortgang van het Klimaatakkoord en in het bijzonder de CO₂-heffing heb ik uw Kamer, maar ook recent de Europese Commissie, geïnformeerd in het kader van de discussie rondom de Europese Green Deal. Daarbij heb ik aangegeven dat ik niet voornemens ben om binnen de SDE++-regeling te corrigeren voor de CO₂-heffing. Het doel van de CO₂-heffing is namelijk om te borgen dat de industrie de investeringen doet die nodig zijn voor het behalen van het reductiedoel. Het doel is niet om collectieve middelen op te halen, noch om de businesscase voor verduurzaming voor de betreffende bedrijven te verbeteren.
De SDE++ en de CO₂-heffing volgen hierbij de wortel- en stokgedachte en borgen dat we de beide doelen van het hoofdstuk industrie uit het Klimaatakkoord realiseren, namelijk CO₂-reductie in de industrie zekerstellen én Nederland aantrekkelijk houden voor investeringen door verduurzamende industrie. Voor de afvang en opslag van CO₂ geldt dat voor nieuwe installaties een uitvoeringsovereenkomst moet worden afgesloten waarbij een bankgarantie wordt overgelegd. Om te borgen dat betrokken partijen door dit vraagstuk geen financiële risico’s lopen, heb ik in een eerder stadium aan hen aangegeven deze bankgarantie niet te innen als zij hun project niet wensen door te zetten als binnen de SDE++ een correctie plaatsvindt voor de nationale CO₂-heffing.
Klopt het dat CCS gesubsidieerd wordt totdat er maximaal 7,2 megaton CO2 is afgevangen, en klopt het dat bij volledige utilisatie hiervan er 8,1 miljard euro (7,2 megaton per jaar x 15 jaar x (100 [euro per ton CO2 maximale basisbedrag] – 25 [euro per ton CO2 bodemprijs]) gaat naar CCS?
Er is een overzicht gepubliceerd met aangevraagde subsidies in de eerste ronde van de SDE++ in 2020 in mijn Kamerbrief van (Kamerstuk 31 239, nr. 328). Voor CCS zijn 7 aanvragen binnengekomen met een totale subsidieaanvraag van € 2,1 miljard. Op dit moment is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) bezig met het beoordelen en controleren van de aanvragen. Op het moment dat de beoordeling is afgerond, voorzien einde voorjaar, zal ik uw Kamer informeren over de daadwerkelijk toegekende subsidies.
Is het mogelijk dat deze theoretische 8,1 miljard euro in één of twee subsidierondes kan worden aangevraagd, mede door de hoge rangschikking van CCS? Zo nee, waarom niet?
Er geldt inderdaad, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, een plafond van 7,2 Mt CO2per jaar (in 2030) voor de industriesector als onderdeel van hun opgave uit het Klimaatakkoord. Het is echter niet mogelijk om op basis hiervan vooraf het maximale verplichtingenbudget voor CCS te berekenen. De maximale basisbedragen en bodemprijzen voor technieken worden namelijk elk jaar berekend door het PBL en worden indien nodig jaarlijks aangepast. De basisbedragen voor de CCS-categorieën in toekomstige jaren zijn daarom nog niet bekend. Daarnaast worden projecten in de SDE++ geprikkeld om in te dienen voor een lager basisbedrag dan het maximale tarief. In de eerste ronde zijn er al aanvragen gedaan die lager dan 100 euro per ton CO2zijn. Het is nu uiteraard nog niet bekend voor welk tarief potentiele aanvragers in de toekomst hun aanvraag indienen.
Tot slot geldt dat de verwachte uitbetaalde subsidie in de praktijk vaak substantieel lager ligt dan het maximale verplichtingenbudget. Dit komt omdat de verwachte marktwaarde (de ETS-prijs) naar verwachting boven de bodemprijs ligt. Op dit moment is de ETS-prijs ongeveer 34 euro en naar verwachting zal de ETS-prijs nog verder stijgen door de aanscherping van het EU-klimaatdoel naar 55% in 2030.
In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt dat jaarlijks wordt gemonitord wat het doelbereik is van de SDE++ en welk mogelijk beslag CCS zal leggen op het beschikbare budget. Wanneer onverhoopt toch meer dan de helft van de kasuitgaven in 2030 voor de nieuwe industrieopties naar CCS dreigt te gaan, dan zal op dat moment worden geëvalueerd of er maatregelen nodig en wenselijk zijn. Op deze manier zal er voldoende budget beschikbaar blijven voor andere duurzame technieken terwijl er ook voldoende perspectief wordt geboden aan de industrie om de benodigde voorbereidingen te treffen en hun reductieopgave op een kosteneffectieve wijze te realiseren.
Beaamt u dat bij mogelijke volledige utilisatie van subsidiëring van 8,1 miljard euro aan CCS, dit geld vervolgens niet naar oplossingen gaat die zowel CO2-uitstoot reduceren als duurzame energie opwekken, zoals wind of zon, en dat CCS hiermee de energietransitie vertraagt? Zo nee, waarom niet?
Het is theoretisch mogelijk dat het plafond voor CCS in twee subsidierondes wordt bereikt, maar het is de vraag of dit ook daadwerkelijk gebeurt. Zie voor aanvragen in de eerste ronde mijn antwoord op vraag 12. Zie voor een toelichting op het bedrag van € 8,1 miljard mijn antwoord op vraag 13.
Beaamt u dat bovengenoemde vertraging daarmee tegen de principes van het Klimaatakkoord ingaat en dat de «inperkingsafspraken» van CCS uit het Klimaatakkoord niet werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de verbreding van de SDE+ is ervoor gekozen om naast de opwek van duurzame energie ook de CO2-reductie in andere sectoren, zoals de industrie, te stimuleren. In de SDE++ zijn daarom ook technieken opgenomen die wel CO2reduceren, maar geen energie opwekken. Met een volledige toekenning van 7,2 Mton aan beschikkingen voor CCS blijft er de komende jaren nog voldoende budget over voor andere technieken, waardoor de energietransitie niet wordt vertraagd. Daarnaast borgen de afspraken in het Klimaatakkoord, zoals het plafond voor CCS, de zeef en de tijdshorizon dat de energietransitie niet wordt vertraagd door de gewenste investeringen in CCS.
Klopt het dat bedrijven, die een subsidie krijgen voor CCS, vijf jaar de tijd hebben om CCS daadwerkelijk te realiseren en bij ontvangst van de subsidie nog geen van de benodigde vergunningen hoeven te hebben/bezitten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 15.
Beaamt u dat de energietransitie mogelijk vijf jaar vertraging oploopt, wanneer na vijf jaar blijkt dat de aanvragers de CCS niet hebben gerealiseerd, er dus geen CO2 is afgevangen en geen geld is gegaan naar het opwekken van duurzame energie? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben inderdaad 5 jaar de tijd om hun CCS-project te realiseren. Zij moeten, indien zij nog niet over de benodigde vergunningen beschikken, ten tijde van de aanvraag van de subsidie wel een vergunning hebben aangevraagd en een bankgarantie overleggen. Dit is bedoeld om non-realisatie te voorkomen. Ook moeten CCS-projecten binnen 2,5 jaar de opdracht voor levering van de onderdelen van de bouw van de installatie hebben gegeven en de vergunningen voor de installatie overleggen. Met deze aanvullende voorwaarden wordt getracht om al eerder dan na 5 jaar de non-realisatie te voorkomen. Een project ontvangt pas daadwerkelijk subsidie als er CO2ondergronds is opgeslagen.
Dergelijke lange realisatietermijnen zijn gangbaar voor dit type technieken in verband met de benodigde bouwtijd van projecten. Ook voor andere technieken in de SDE++ geldt een realisatietermijn, zo ook voor zonne- en windprojecten.
Vindt u de SDE++ een logisch instrument voor CCS, ook gegeven de grootte van de techniek en de onzekerheid over de realisatie en gezien het feit dat het concurreert met duurzame technieken zoals zon en wind?
Nee. Bij alle technieken in de SDE++ speelt dat er een risico bestaat dat de projecten uiteindelijk niet worden gerealiseerd. In het antwoord op vraag 17 heb ik aangegeven wat ik doe om dit bij CCS-projecten te voorkomen. Non-realisatie komt daarnaast ook veel bij hernieuwbare energieprojecten voor. Er zijn in de regeling verschillende waarborgen die de hoeveelheid non-realisatie zo goed mogelijk proberen te beperken. Daarnaast wordt in de SDE++-ramingen rekening gehouden met het feit dat een deel van de projecten niet zal worden gerealiseerd. Op deze manier wordt gezorgd dat het beschikbare budget zo goed mogelijk wordt besteed met oog op het realiseren van de doelstellingen.
Tot slot zal de nationale CO2-heffing een sterke prikkel geven om CCS-projecten te realiseren omdat hiermee de heffing voor industriepartijen voorgebleven kan worden. De nationale heffing borgt de klimaatopgave van de industrie in 2030.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één en ruimschoots voor het notaoverleg Klimaat en energie op 1 februari 2021 beantwoorden?
Ja. De SDE++ is een geschikt instrument om de grootschalige uitrol van CO2-reducerende technieken te ondersteunen. Daarnaast heeft de SDE++ als voordeel dat het verschillende technieken, waaronder CCS, op transparante wijze met elkaar laat concurreren om subsidie. Dat voorkomt dat specifieke technieken of projecten worden bevoordeeld en stimuleert een kosteneffectieve transitie.
Het artikel ‘Zonne-eilanden in IJsselmeer als mogelijke energiebron’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonne-eilanden in IJsselmeer als mogelijke energiebron»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie over een routekaart met kansen en risico’s van zonne-energie op water?2
Ja.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om een routekaart op te stellen met de kansen en risico’s van zonne-energie op water in Nederland? In hoeverre zijn decentrale overheden, het bedrijfsleven en natuurorganisaties hierbij betrokken?
Het afgelopen jaar is door een interdepartementale werkgroep en met inbreng van de Topsector Energie en betrokkenheid van verschillende deskundigen, bedrijven, de Unie van Waterschappen en deelnemers van de provinciale werkgroep Shine een analyse gemaakt van de bestaande kennis en inzichten. Vervolgens is een opzet gemaakt voor de routekaart. Hierop is gereflecteerd door genoemde betrokkenen alsook vanuit de Vereniging van Nederlandse gemeenten, de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), onderzoeksinstituten (Deltares, TNO, Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam), marktpartijen (HollandSolar, Oceans of Energy) en natuurorganisaties (Natuur- en milieufederaties, Coalitie Blauwe Hart Natuurlijk, Vogelbescherming Nederland). De Routekaart Zon op Water is op 2 februari 2021 verstuurd aan de Tweede Kamer (kenmerk 2021Z02130). Daarnaast is opdracht gegeven aan Rijkswaterstaat tot een pre-verkenning voor een pilot met drijvende zonnepanelen op het IJsselmeer. De uitkomsten daarvan worden medio 2021 verwacht.
Herinnert u zich de ondertekening van de Agenda IJsselmeergebied 2050 in 2018 door vijf ministeries, vier provincies, 32 gemeenten, zes waterschappen, belangenverenigingen en bedrijfsleven? Klopt het dat een belangrijk onderdeel van die agenda voorschrijft dat het IJsselmeergebied een significante bijdrage wil leveren aan de energietransitie van Nederland en dat onderzocht zal worden hoe de benodigde investeringen en maatregelen in duurzame energie kunnen worden gecombineerd met versterking van gebiedskwaliteiten en gebruiksfuncties? In hoeverre is daar tot nu toe aandacht aan besteed?
Ja, het klopt dat de agenda uitspreekt dat het IJsselmeergebied een significante bijdrage wil leveren aan de energietransitie. Samen met de ministers van IenW, LNV, BZK, OCW, medeoverheden en vele andere organisaties heeft mijn ambtsvoorganger in 2018 de Agenda IJsselmeergebied 2050 ondertekend. Gezamenlijk streven we naar een integrale benadering van de verschillende opgaven en gebruiksfuncties in het IJsselmeergebied. De energietransitie en de bijdrage van het IJsselmeergebied aan deze transitie is één van deze opgaven. Hiertoe zijn energieverkenningen uitgevoerd waarin de mogelijkheden voor duurzame energieproductie in het IJsselmeergebied zijn getoetst aan de ruimtelijke principes en de gebruiksruimte voor andere functies3.
Deze verkenningen en de inrichtingsprincipes uit de Gebiedsagenda zijn aangedragen als bouwstenen voor de invulling van de Regionale energiestrategieën (RES’en). Bij de invulling van de energieopgave spelen de RES’en een belangrijke rol. Ook in het IJsselmeergebied werken decentrale overheden in RES-regio’s met maatschappelijke partners, netbeheerders, het bedrijfsleven en inwoners regionaal gedragen keuzes uit voor de inpassing van duurzame energieopwekking door wind en zon. Op 30 oktober 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de RES’en (Kamerstuk 32 813, nr. 613). In het IJsselmeergebied, waar meerdere RES’en elkaar raken, is het van belang dat er afstemming plaatsvindt tussen de betreffende RES’en zodat er ook aandacht is voor het IJsselmeergebied als geheel.
In het kader van de Agenda IJsselmeergebied 2050 is afgesproken dat het Bestuurlijk Platform IJsselmeergebied (BPIJ) de afstemming tussen de RES’en in dit gebied zal bevorderen. Zo heeft het BPIJ n.a.v. de concept RES’en aanbevolen te streven naar terughoudendheid en zorgvuldigheid voor duurzame opwekking van elektriciteit (zon, wind) in het IJsselmeer en te zoeken naar ruimtelijke samenhang, ook interprovinciaal. Ook heeft het BPIJ in december 2020 in een «energiespecial» hier speciaal aandacht aan besteed.
Bent u op de hoogte van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) project Wieringerhoek? Klopt het dat dit project Wieringerhoek een MIRT-verkenning is gestart zonder energieopwekking? Wat vindt u daarvan?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte en het klopt dat deze MIRT-verkenning is gestart zonder energieopwekking. Het project Wieringerhoek is onderdeel van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) en verkent momenteel hoe de ecologische kwaliteit in de Noordwesthoek van het IJsselmeergebied te verbeteren.
Het doel is een meer divers zoetwater-leefgebied, een zoet-zout-overgang die het IJsselmeer en de Waddenzee verbindt voor vissen en bescherming van de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer. De scope van dit PAGW-project is in afstemming met de regio vastgelegd door de ministers van IenW en LNV in de Startbeslissing Wieringerhoek (zie Kamerbrief d.d. 8 november 2019 over voorgenomen investeringen PAGW, vergaderjaar 2019–2020, Kamerstuk 27 625, nr. 488). Onderdeel van de verkenningsfase is het actief op zoek gaan naar de meekoppelkansen met andere opgaven in het gebied. Het ingebrachte initiatief voor zonne-atollen in de Wieringerhoek wordt in deze fase dan ook meegenomen als «initiatief van derden» en beoordeeld in het MER. Ik wil initiatieven vanuit een integraal perspectief benaderen, zodat win-winmogelijkheden optimaal benut worden en sectorale programma’s als PAGW hier flexibel op inspelen.4
Bent u bekend met het onafhankelijk onderzoek dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik hebben laten doen naar de ecologische effecten van een plan dat voorziet in het opwekken van zonne-energie (circa 1,6 terawattuur) met zogenaamde zonne-atollen, waarbij tegelijkertijd circa 4.500 hectare nieuwe natuurontwikkelingen wordt aangelegd in het IJsselmeer (Wieringerhoek)? Wat vindt u van die studie?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind dit een waardevol onderzoek dat aangeeft dat er kansen liggen om natuurontwikkeling te combineren met energieopwekking. Ik wil deze studie dan ook betrekken in de bovengenoemde MIRT-verkenning Wieringerhoek en streef naar het benutten van mogelijke win-winsituaties. Omdat een dergelijk zonne-atol nog nergens ter wereld is beproefd, adviseert bovengenoemd onderzoek om te beginnen met een pilot. Een stapsgewijze ontwikkeling met monitoring en bijsturingsmogelijkheden die meer uitwijst over de relatie tussen ecologie en energie ligt dan voor de hand. Voorwaarden zijn wel dat het moet passen binnen de (Europese) wettelijke kaders, de zoet- en drinkwatervoorziening, de ecologische doelen en bij andere beheer- en gebruiksfuncties zoals scheepvaart, visserij, recreatie en toerisme. Zo is er over de ecologische effecten van grootschalige zonnevelden op aquatische ecosystemen momenteel wereldwijd nog weinig bekend6. Ook de juridische procedure van een dergelijke ingreep in Natura 2000-gebied vereist een zorgvuldige en goed onderbouwde analyse. In de loop van 2021 zal meer duidelijkheid komen over de vraag of deze vraagstukken realisatie in de weg staan.
Wat vindt u van de oproep van de provincie Noord-Holland en de gemeenten Medemblik en Hollands Kroon om de doelstelling van het Rijksproject Wieringerhoek te verbreden en te combineren met (zonne-)energieopwekking?
Ik neem deze oproep ter harte. Zoals aangegeven wordt het zonne-atollenplan als «initiatief van derden» onderzocht in het de MIRT-verkenning Wieringerhoek en wil ik nagaan hoe hier – samen met de provincie Noord-Holland, de gemeente Medemblik, andere partijen die een rol spelen in de RES’en en met de betrokken ministeries – optimaal gevolg aan kan worden geven. Ik wil dit op zorgvuldige wijze doen en bezien of en hoe kan worden omgegaan met bovengenoemde vraagstukken en voorwaarden.
Kunt u op korte termijn de doelstelling van het Rijksproject Wieringerhoek verbreden zodat dit voorziet in natuurontwikkeling, verbetering van de waterkwaliteit en het opwekken van energie? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het PAGW-project Wieringerhoek heeft een natuurdoelstelling waarbij meekoppelkansen zoals energieopwekking meegenomen worden. Bij het besluit over het Voorkeursalternatief (VKA) wordt de scope van de volgende fase (de planuitwerkingsfase) vastgesteld. Dat is het logische moment om te bepalen of en hoe een plan met zonne-energie verder te brengen is en of eventueel de scope gewijzigd dient te worden (en hoe in financiering wordt voorzien). Daarbij worden ook de kennis die wordt opgedaan in de pre-verkenning voor een pilot met (drijvende) zonnepanelen op het IJsselmeer en het programma Opwek Energie op Rijksvastgoed (OER)7 betrokken. Binnen het programma OER werkt het kabinet momenteel aan het beschikbaar stellen van rijksgronden en het eigen vastgoed voor de opwek van duurzame energie (Kamerstuk 32 813, nr. 612). Of zonne-energie realiseerbaar is, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 en 6. Najaar 2021 verwacht ik meer duidelijkheid hierover.
Het rücksichtsloos afsluiten van energie in een seniorenwoning |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geen licht, geen tv, je doucht met koud water»?1
In het algemeen merk ik op dat in het onderstaande de naam van de betreffende bewoner uit het krantenartikel omwille van de privacy bewust is weggelaten. Ook andere tot de persoon herleidbare gegevens zijn om die reden weggelaten.
Iedere afsluiting van gas- en elektriciteit wegens achterstallige betalingen is een situatie die treurig is voor de afgeslotene en is een situatie die door mij en ook door leveranciers en netbeheerders bij voorkeur wordt voorkomen. Afsluiten van energie mag dan ook niet zomaar. In iedere situatie met een betalingsachterstand moet door leveranciers en de netbeheerders het afsluitbeleid worden gevolgd2. Hierin staat ook de verplichting om degene met een betalingsachterstand voorafgaand aan het afsluiten te wijzen op schuldhulpverlening3. In deze betreurenswaardige situatie is de bewoner verschillende malen erop gewezen dat de energierekening volledig moest worden betaald. De gehele periode vanaf het niet betalen van de energierekening en het uiteindelijke afsluiten heeft gelopen van 2018 tot begin 2020, na ook tussenkomst van de rechter. In deze periode is de bewoner ook gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening4.
De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening5, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, zal energieafsluitingen verder verminderen door het vroeg signaleren van schulden. De wetswijziging regelt dat gemeenten betalingsachterstanden van onder meer energieleveranciers mogen ontvangen om de inwoners actief schuldhulpverlening aan te bieden. Hiermee is nu expliciet wettelijk geregeld dat het tot de wettelijke taken van gemeenten behoort om op basis van signalen van schuldeisers actief aan inwoners schuldhulpverlening aan te bieden en dat gemeenten bevoegd zijn daartoe persoonsgegevens te verwerken.
Afsluitingen zijn ernstige ingrepen en ik heb mij er daarom van vergewist dat het afsluitbeleid is gevolgd en dat de nodige waarschuwingen aan de bewoner zijn uitgebracht. In de specifieke situatie die wordt genoemd in het krantenbericht waaraan in de vragen wordt gerefereerd hebben zowel de energieleverancier (Eneco) als de netbeheerder (Stedin) meerdere pogingen ondernomen om contact te krijgen met de bewoner, maar hier is niet op gereageerd door de bewoner6.
De bewoner heeft nu een nieuw energiecontract. De bewoner is voorafgaand aan het beëindigen van het leveringscontract door Eneco gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Eneco heeft laten weten tevens de melding bij de gemeente te hebben gedaan. Ook Stedin heeft meerder malen gewaarschuwd dat bij het niet volledig betalen van de energierekening er afsluiting zou volgen.
De betreurenswaardige situatie, die heeft geleid tot het afsluiten van energie wegens het niet volledig betalen van de energierekeningen, is begonnen in 2018 en uiteindelijk is er begin 2020 afgesloten. In deze tijd zijn er zowel door de energieleverancier als door de netbeheerder verschillende pogingen gedaan om hierover in contact te treden met de bewoner. Dat er «rücksichtslos» zou zijn afgesloten, vind ik daarom te stellig. Dit neemt niet weg dat ik vind dat energieafsluitingen verder verminderd moeten worden. Met de eerder genoemde recente wijziging van de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening en het naar aanleiding daarvan gesloten Landelijk Convenant Vroegsignalering, waaraan ook de energiesector deelneemt, zijn concrete stappen gezet om energieafsluitingen vanaf dit jaar zoveel mogelijk te voorkomen.
Het landelijke Convenant Vroegsignalering vergemakkelijkt de samenwerking tussen leveranciers en gemeenten. De leveranciers geven zorgelijke betalingsachterstanden op de vaste lasten huur, energie, water en de zorgverzekering door aan de gemeenten. Per 1 januari 2021 is wettelijk geregeld dat gemeenten vervolgens contact opnemen met de betrokkenen om samen zo snel mogelijk aan een oplossing te gaan werken. Het convenant is op 10 november 2020 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de branchevereniging voor schuldhulpverlening (NVVK), de landelijke brancheorganisatie van woningcorporaties (Aedes), Energie Nederland, de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (VEWIN) en Zorgverzekeraars Nederland.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Stedin de energie heeft afgesloten bij het betreffende seniorenflatje, in plaats van de meneer te benaderen om de rekeningen toe te lichten en een schappelijke regeling te treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat meneer in de seniorenwoning een half jaar bleef afgesloten van energie, zonder dat een nieuwe aansluiting geregeld werd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Stedin de zorgplicht en de zorgvuldigheidseisen overschreden, mede gezien het feit dat het een seniorenwoning betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Stedin om te voorkomen dat mensen zo bruusk worden afgesloten van energie?
De samenwerking tussen energiebedrijven, waaronder ook Stedin, en gemeenten bij het vroeg signaleren van schulden zal verder beschermen tegen energieafsluitingen. De recente wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en het landelijke Convenant Vroegsignalering geven een impuls aan het vroeg signaleren van schulden. Aanvullend overleg is daarom niet nodig.
Bent u bereid de regelgeving zo aan te scherpen dat energiemaatschappijen mensen niet rücksichtloos afsluiten, maar contact opnemen en overgaan tot het treffen van een regeling dan wel schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Stukken bos kaalgekapt in Estland voor Nederlandse biomassacentrales’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Lammert van Raan (PvdD), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stukken bos kaalgekapt in Estland voor Nederlandse biomassacentrales»?1
Ja.
Herkent u de uitkomsten van dit onderzoek? Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten?
Ik herken het beeld dat het onderzoek schetst niet, maar dergelijke signalen worden zoals eerder aangegeven serieus genomen en onderzocht. Nederland stimuleert alleen duurzaam bosbeheer door middel van de duurzaamheidseisen verbonden aan de SDE++. De nationale eisen die in Nederland gelden voor de inzet van houtige biomassa behoren tot de strengste van de wereld. De houtpellets die in Nederland ingezet worden, komen in de praktijk veelal uit de reststromen van de reguliere productie van hout, bijvoorbeeld zaagsel uit houtzagerijen of tak en tophout uit het bos. Houtpellets worden ook gemaakt van (delen van) bomen, bijvoorbeeld (i) uit dunningshout (uit houtkap bedoeld om bomen in de directe omgeving ruimte, licht en lucht te gunnen om beter te kunnen groeien) of (ii) bomen waarvan het hout niet geschikt is voor het produceren van planken, bijvoorbeeld door ziekte of kromheid. In alle gevallen geldt dat het onttrekken van hout uit het bos, zij het van hele bomen of takresten, niet ten koste mag gaan van de ecologische kwaliteit van het bos, zoals biodiversiteit en bodemkwaliteit.
Bent u nu bereid om te erkennen dat er wel degelijk hele bomen verdwijnen in Nederlandse energiecentrales en dat het romantische beeld van louter overblijvend resthout en zaagsel de open haard in kan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het funest is voor de CO2-balans als gezonde bomen van zeventig jaar oud worden gekapt en verbrand, terwijl nieuwe bomen en bossen nauwelijks de kans krijgen om aan te groeien, zoals we na het journalistieke speurwerk ook weten? Zo nee, waarom niet?
In Estland neemt de hoeveelheid bos toe, wat te zien is in de LULUCF-rapportage van Estland uit 20192. Volgens de huidige cijfers is het oppervlakte bos in Estland in de afgelopen 70 jaar 1,5 keer groter geworden. Estland heeft een grote bosbouwsector. Er wordt dus weliswaar bos gekapt voor de houtindustrie, maar meer bij geplant.
De bosbouwsector, inclusief de bosbeheerstrategie van herplanting, herstel en natuurbescherming, wordt gereguleerd in Estse wet- en regelgeving. Het beeld dat nieuwe bomen en bos nauwelijks kans krijgen om aan te groeien herken ik dan ook niet.
Als controle ter plekke niet kan, overweegt u dan alleen hout uit locaties toe te staan waar controle wel kan, of alleen te kiezen voor biomassa uit eigen land?
Alle biomassa die naar Nederland komt, moet gecontroleerd zijn door een conformiteitsbeoordelingsinstantie (CBI). Een CBI kan op twee manieren actief controleren:
door te certificeren: Nederland kent goedgekeurde certificeringsschema’s, bijvoorbeeld FSC. CBI’s bezoeken de leverancier voor certificeringsaudits. Daarmee is de duurzaamheid van toekomstige leveringen geborgd;
door te verifiëren. Hierbij controleert een CBI een specifieke lading biomassa op de Nederlandse eisen door een verificatie.
Hoe garandeert u, na deze journalistieke onthullingen, dat het klimaat iets opschiet met de huidige verbranding van houtige biomassa?
Het gebruik van biogrondstoffen is gedurende de transitie een nuttig en noodzakelijk alternatief voor het gebruik van fossiele brandstoffen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering. Duurzame biomassa is klimaatneutraal vanwege de kringloop waarbij in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij energieopwekking en er weer nieuwe vegetatie wordt aangeplant. Daarbij wil ik benadrukken dat biomassa een transitiebrandstof is als het gaat om elektriciteit- en warmteproductie.
Gaat u na dit journalistieke onderzoek ook zelf controleren of honderden miljoenen Nederlands belastinggeld echt besteed worden aan duurzame biomassa, bijvoorbeeld met spontane bezoeken van mystery guests? Zo nee, waarom niet?
Ik wil dit signaal verder onderzoeken en in gesprek gaan met de opstellers van het rapport «De duistere kant van de houtpellet». Ook zal ik hierover in gesprek gaan met mijn ambtsgenoot in Estland, mogelijk in het kader van een bezoek aan Estland.
Wel wil ik benadrukken dat om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie onder de SDE++ gelden voor de inzet van houtpellets strenge duurzaamheidseisen. Er wordt gecontroleerd door onafhankelijke certificerende instanties (CBI’s) of de bossen waar deze houtpellets vandaan komen voldoen aan deze eisen. Of de CBI’s hun werk goed uitvoeren wordt weer gecontroleerd door onafhankelijke accreditatie-instanties, zoals in Nederland de Raad voor Accreditatie. Ten slotte is er ook nog publiek toezicht van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) die een CBI kan controleren. Indien voor een levering biomassa niet voldaan blijkt te zijn aan de criteria, dan zal ik de subsidie terugvorderen.
Kunt u toezeggen dat de wetenschappelijke commissie duurzame biomassa snel aan de slag zal gaan, gezien het feit dat u onlangs heeft toegezegd om in internationaal verband te werken aan een wetenschappelijke commissie die de consensus vaststelt over wat duurzame biomassa is?
Ik heb uw Kamer toegezegd te bezien «hoe de internationale commissie die de SER adviseert zich verhoudt tot andere internationale commissies en gremia». Ik zal de Kamer hierover separaat informeren.
Ziet u deze journalistieke onthulling ook als een belangrijke aansporing om de echt duurzame technieken (zoals aardwarmte, warmte uit oppervlaktewater en warmtepompen) snel verder te stimuleren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Een extra aansporing is daarvoor niet nodig: het kabinet zet ook in op duurzame alternatieven zoals genoemd. Er lopen diverse trajecten om deze alternatieven te bevorderen, niet in de laatste plaats stimulering via de SDE+. Biogrondstoffen zijn nodig als transitiebrandstof, zoals ook aangegeven in het duurzaamheidskader biogrondstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 617).
Het kabinet kiest conform het SER-advies3 voor een verantwoorde inzet van biogrondstoffen met een voortvarende aanpak voor tijdige afbouw van de stimulering van laagwaardige toepassingen zoals elektriciteit en warmte, voor transitiegerichte toepassing in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn zoals lucht- en scheepvaart, en voor opschaling van hoogwaardige toepassingen zoals de chemie. Het kabinet streeft daarmee naar een afgewogen en zo hoogwaardig mogelijk gebruik en naar de zorgvuldige realisatie van de doelen en afspraken uit het Klimaatakkoord en het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie.
De gaswinning onder twee wijken in Spijkenisse. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de politiek in Nissewaard die wil dat de gaswinning in Spijkenisse stopt?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja ik ken de berichtgeving. NAM heeft naar aanleiding van die berichtgeving direct contact opgenomen met de gemeente en zowel mondelinge als schriftelijke uitleg gegeven over het monitoringsnetwerk.
Wanneer kwam de Mijnraad met het advies meetstations te plaatsen?
In de procedure van het besluit tot instemming met het winningsplan Spijkenisse-Intra heeft de Mijnraad geadviseerd op 30 juli 2018. In dat advies geeft de Mijnraad aan dat zij hebben vernomen dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) opdracht heeft gegeven aan het KNMI om het huidige seismisch netwerk uit te breiden. De Mijnraad heeft geadviseerd dat deze stations daadwerkelijk operationeel dienen te zijn bij aanvang van eventuele gasproductie. Dit is het geval; de door het KNMI geplaatste meetstations bij Vlaardingen, Delfgauw en Naaldwijk waren bij de start van de winning operationeel. Naast het meetnetwerk van het KNMI waar het advies van de Mijnraad op ziet, is er in het instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen waardoor NAM aanvullend een meetstation met een versnellingsmeter heeft moeten plaatsen.
Hoe lang is de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) er nu gas aan het winnen? Hoeveel gas is er inmiddels gewonnen?
Onder gemeente Nissewaard wordt gas gewonnen sinds 2006. Winning vindt plaats uit de kleine gasvelden Spijkenisse-West, Spijkenisse-Oost, Hekelingen en sinds mei 2020 ook uit het gasveld Spijkenisse-Intra. De productievolumina per gasveld per maand zijn in het vernieuwde datacenter op NLOG.nl te vinden.
Sinds het aanboren van het gasveld Spijkenisse-Intra is er circa 21 miljoen Nm3 gas uit gewonnen.
Waarom werkt de seismometer, die er wel is, niet?
In het instemmingsbesluit voor het winningsplan Spijkenisse-Intra is een voorschrift opgenomen waarin NAM is verzocht aanvullend een meetstation met een versnellingsmeter te plaatsen. Nadat een seismometer is geplaatst dient deze eerst aangesloten te worden op het elektriciteitsnetwerk en vervolgens kan het meetstation aan het KNMI worden aangeboden. Het meetstation Spijkenisse (code ZH04) was reeds eerder geplaatst. De energieleverancier had echter aangegeven bij het KNMI dat zij kampten met verminderde capaciteit in verband met corona, waardoor er vertraging bij de aansluiting was opgetreden. De aansluiting op het elektriciteitsnet is inmiddels gebeurd en het meetstation dat NAM heeft geplaatst is begin januari 2021 aangesloten op het meetnetwerk van het KNMI. De seismometer werkt en is via de website van het KNMI te bezien.
Wat is de noodmeter, die er wel is, voor een meter? Wat kan die registreren? Heeft die in afgelopen periode al iets geregistreerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodmeter was een geofoon met datalogger die aan het oppervlak is geplaatst. Een dergelijke sensor meet de snelheid van de bodembeweging aan het oppervlak, Hieruit kan de maximale snelheid bepaald worden (Peak Ground Velocity, PGV), wat een indicator is voor de mogelijke schade. De data werd lokaal opgeslagen door NAM. Indien trillingen gevoeld worden, kan NAM de data uitlezen en aan het KNMI leveren voor analyse. Er zijn tot op heden geen aardbevingen geregistreerd.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de meetstations zo snel mogelijk geplaatst worden? Bent u bereid de NAM opdracht te geven de gaswinning te stoppen totdat de meetstations geplaatst zijn, zoals lokale oppositiepartijen wensen?
Ik heb reeds in het instemmingsbesluit vastgelegd dat het meetstation voor 13 januari 2021 geplaatst en aangesloten dient te zijn op het KNMI-netwerk. Om het gas te mogen blijven winnen, moet voldaan zijn aan het voorschrift. Het meetstations is geplaatst en recent ook aangesloten. NAM voldoet daarmee aan het voorschrift en mag ook na 13 januari 2021 gas blijven winnen uit het gasveld Spijkenisse-Intra.
Op welke wijze heeft de coronacrisis ertoe bijgedragen dat de meetstations niet geplaatst zijn?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen van trillingen zijn er geweest? Zijn er schademeldingen gedaan? Zo ja, hoeveel en op welke plekken?
Er zijn drie ingevulde enquêteformulieren «aardbevingen in Nederland» binnengekomen bij het KNMI op 16 november 2020 waarin trillingen werden gemeld. Analyse van de data uit de meetstations van het KNMI heeft aangetoond dat deze trillingen niet uit de ondergrond kwamen en geen aardbevingen waren. De oorzaak van de gevoelde trilling moet gezocht worden nabij het oppervlakte. Tevens is er één melding uit de omgeving van Pernis van schade gedaan bij de commissie Mijnbouwschade is. De commissie heeft deze melding in behandeling.
Is er een fonds waar eventueel schade uit betaald kan worden?
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat mijnbouwbedrijven of hun rechtsopvolgers aansprakelijk zijn voor mijnbouwschade als gevolg van gaswinning. Mocht er geen exploitant of rechtsopvolger meer zijn, dan kan er bij mijnbouwschade een beroep worden gedaan op het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Om de drempel voor een schademelding en het aantonen dat schade een gevolg is van gaswinning bij burgers en kleine bedrijven weg te nemen is de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade opgericht. Burgers en kleine bedrijven kunnen sinds 1 juli 2020 met schademeldingen bij deze commissie terecht. De Commissie Mijnbouwschade kijkt naar de oorzaak en omvang van de schade en geeft daar een advies over. Dit advies is bindend voor gaswinningsbedrijven.
Zijn er trillingen rondom Pernis geregistreerd of gevoeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot op heden zijn er geen aardbevingen gemeten door het seismisch meetnetwerk van het KNMI. Het seismisch meetnetwerk in de omgeving van Spijkenisse en Pernis kon voorheen aardbevingen vanaf een kracht van 2 op de schaal van Richter detecteren en sinds de uitbreiding ervan is kan het aardbevingen detecteren vanaf 1 op de schaal van Richter. Een dergelijk lichte trilling wordt door mensen aan het aardoppervlak niet gevoeld. Zie tevens het antwoord op vraag 8.
Is er een advies van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) omtrent het gebied Pernis, gezien de risico’s in het industriële gebied? Zo ja, hoe luidt dat? Zo nee, gaat dat nog komen?
Conform de juridische procedure heb ik bij de procedure tot instemming met het winningsplan Pernis advies gevraagd aan SodM. SodM beaamt dat het Pernis-West gasveld in seismisch risicocategorie 2 valt met een geringe kans op beven. In het instemmingsbesluit ben ik ingegaan op het advies van SodM en heb ik NAM opgedragen om een seismisch risicobeheersplan te maken. Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen van de CDA-fractie in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 529, nr. 744) geldt dat NAM in het risicobeheersplan beschrijft welke maatregelen zij nemen als zich een beving voordoet. Het risicobeheersplan is in overleg met SodM opgesteld en met de veiligheidsregio besproken. In het risicobeheersplan is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat een geïnduceerde beving een dusdanige schade kunnen veroorzaken aan industrie, speciale gebouwen, infrastructuur en dijken dat een gevolgrisico zou kunnen ontstaan. De haven en de installaties voldoen aan de veiligheidsstandaarden voor dergelijke gebieden en installaties. De installaties zijn zodanig ontworpen om in geval van een calamiteit, onafhankelijk van de aard van de calamiteit, de installatie te kunnen uitschakelen en consequenties te voorkomen.
Hoe gaat u de omwonenden informeren over de gang van zaken?
In 2019 is de procedure tot verlenging van de winningsperiode uit gasveld Pernis doorlopen. Deze procedure is eind 2019 afgerond. Uw vragen over de informatievoorziening tijdens deze procedure zijn reeds eerder beantwoord in de verslagen van de schriftelijke overleggen van 1 mei 2020 en 19 mei 2020 (Kamerstuk 33 529, nrs. 744 en nr. 745) en in de beantwoording van vragen van 18 augustus 2020 (Aanhangsel Handelingen II, 2019–2020, nr. 3800).
Los van de te volgen vergunningprocedures en het informeren van de omgeving hierover, heb ik de opdracht gegeven om informatie beschikbaar te stellen op de inmiddels gebouwde website www.mijnbouwvergunningen.nl. Op deze website is onder meer informatie te vinden over verschillende gaswinningen zoals bij Pernis-West, het winningsplan en het instemmingsbesluit te vinden. Tevens is er algemene informatie opgenomen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen die antwoord geeft op de meest gestelde vragen. Als laatste kan ik aangeven dat op de website ook de contact mogelijkheden zijn opgenomen voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Het vrijkomen van kankerverwekkend chroom-6 bij werkzaamheden aan de Onyx-kolencentrale. |
|
Bart van Kent , Cem Laçin , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de kankerverwekkende stof chroom-6 is vrijgekomen bij onderhoud aan de Onyx-centrale op de Maasvlakte?1
Ja.
Hoeveel medewerkers van de centrale zijn blootgesteld aan deze kankerverwekkende stof?
Dat is mij niet bekend. Conform de arbeidsomstandighedenwetgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het uitvoeren van blootstellingsbeoordelingen en het treffen van adequate beheersmaatregelen. In juli 2020 heeft Inspectie SZW een onaangekondigde controle gedaan bij het bedrijf. Daarbij is geconstateerd dat bij onderhoudswerkzaamheden in en aan de ketel chroom-6 vrijkwam. Tijdens de inspectie in juli 2020 is geconstateerd dat de medewerkers die deze werkzaamheden verrichtten adequate persoonlijke beschermingsmiddelen droegen. Inspectie SZW heeft niet geconstateerd dat er medewerkers zijn blootgesteld aan chroom-6, tegelijkertijd kan niet worden uitgesloten dat op enig moment medewerkers zijn blootgesteld.
De Inspectie constateerde eveneens dat medewerkers die buiten de ketel in het ketelhuis werkzaam waren, maar geen werkzaamheden aan chroom-6-houdende onderdelen uitvoerden, niet allemaal ademhalingsbescherming droegen. Dit was wel voorgeschreven door het bedrijf. Daarop heeft de Inspectie van het bedrijf geëist om te zorgen voor (nadere) instructie van het personeel en dat het bedrijf toezicht houdt opdat de door het bedrijf verplicht gestelde ademhalingsbescherming ook daadwerkelijk gedragen wordt.
De Inspectie trof in het ketelhuis buiten de ketel op diverse plaatsen (neergeslagen) stof aan dat afkomstig was van de ketel. Het bedrijf is door Inspectie SZW aangesproken om dit stof dagelijks op te ruimen, waarmee deze blootstellingsbron is weggenomen. Door het wegnemen van de bron in combinatie met het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (en het toezicht daarop) zijn de werknemers voldoende beschermd tegen chroom-6.
Is bij eerdere inspecties chroom-6 aangetroffen? Zo ja, welke stappen zijn gezet om medewerkers te beschermen?
Vóór de hiervoor genoemde inspectie in juli 2020 is door de Inspectie SZW bij de Onyxkolencentrale geen chroom-6 aangetroffen. Naar aanleiding van de inspectie in juli 2020 heeft Inspectie SZW van het bedrijf geëist om binnen een dag het in het ketelhuis aangetroffen stof dat van de ketel afkomstig was, op te ruimen. Met deze maatregel werd een mogelijke bron voor blootstelling aan chroom-6 weggenomen. Vervolgens heeft Inspectie SZW geëist om beheersmaatregelen te nemen volgens de arbeidshygiënische strategie en tegelijkertijd is het bedrijf aangeschreven om de blootstelling aan chroom-6 nader te beoordelen. De Inspectie volgt de uitvoering hiervan op de voet.
Is er onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de blootstelling aan chroom-6? Zo nee, gaat dat nog gebeuren? Is vastgesteld wie is blootgesteld aan chroom-6 en hoe lang? Zo nee, gaat dat nog onderzocht worden? Zijn ook andere giftige stoffen aangetroffen? Zo nee, wordt dat nog onderzocht?
Als onderdeel van de wettelijke verplichtingen moet de werkgever blootstellingsbeoordelingen uitvoeren ten aanzien van gevaarlijke stoffen (niet alleen chroom-6). Bedrijven laten zich daarbij vaak ondersteunen door gespecialiseerde adviesbureaus.
Het onaangekondigde inspectiebezoek door Inspectie SZW was specifiek gericht op blootstelling aan chroom-6. Er zijn geen constateringen gedaan ten aanzien van eventuele andere giftige stoffen.
Inspectie SZW heeft niet vastgesteld dat medewerkers zijn blootgesteld aan chroom-6, tegelijk kan niet worden uitgesloten dat dit op enig moment is gebeurd. De werkgever is verplicht een registratie bij te houden van werknemers die zijn blootgesteld aan stoffen zoals chroom-6.
Naar aanleiding van de inspectie is de Inspectie SZW van oordeel dat het bedrijf de blootstelling aan chroom-6 nader moet beoordelen en structureel meer zou kunnen en moeten doen. Dit moet binnen de arbeidshygiënische strategie ten aanzien van het voorkomen van blootstelling aan chroom-6 binnen het bedrijf. De Inspectie heeft het bedrijf daarop ook aangeschreven en volgt de uitvoering op de voet.
Bent u nog steeds voornemens om te zorgen dat de Onyx-centrale op 1 januari 2021 haar deuren sluit?
Naar aanleiding van de call for proposals heeft Onyx/Riverstone een aanvraag ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om tegen een subsidie vrijwillig het gebruik van kolen te beëindigen. Momenteel wordt beoordeeld of het ingediende voorstel voldoet aan de gestelde eisen, waaronder adequate voorzieningen voor de werknemers en dat er geen sprake is van overcompensatie.
Zodra blijkt dat de aanvraag voldoet aan de eisen die daaraan in de call for proposals zijn gesteld, kan een subsidiebeschikking worden opgelegd onder een aantal voorwaarden, waaronder verenigbaarheid van de maatregel in het kader van de staatssteuntoets door de Europese Commissie.
Eerder werd gericht op een sluiting per 1 januari 2021. Omdat nog niet aan alle voorwaarden is voldaan, zal de sluiting noodzakelijkerwijze later plaatsvinden. Of de sluiting definitief doorgaat, is pas duidelijk als alle voorwaarden voor de subsidie zijn vervuld. In dat geval zal de definitieve sluiting naar verwachting nog begin 2021 kunnen worden gerealiseerd.
Klopt het dat de eigenaar van de Onyx-kolencentrale (Riverstone) circa 240 miljoen euro van de rijksoverheid kan krijgen voor de sluiting van deze centrale?2 Welk deel van dit bedrag is gereserveerd voor de medewerkers in de centrale en de keten die hun baan verliezen?
Onyx/Riverstone heeft een aanvraag bij EZK gedaan voor subsidie in het kader van de call for proposals die is opengesteld voor de vrijwillige sluiting van één centrale. Het bedrag per megawatt dat de centrale heeft geboden ligt onder het daaraan gestelde maximum in de call for proposals.
Bij de aanvraag voor subsidie is een concept sociaal plan ingediend. Momenteel wordt onder andere beoordeeld of dit plan adequate ondersteuning biedt aan de werknemers van de centrale die mogelijk hun baan verliezen. De in de call for proposals gestelde minimumeisen zien erop dat de werkgever zelf voorziet in een tegemoetkoming in het eventuele inkomstenverlies dat werknemers zouden kunnen ondervinden na beëindiging van hun dienstverband en over een voorziening voor begeleiding en ondersteuning van de werknemers van werk naar werk die ten minste dienen te voldoen aan de uitgangspunten van het Westhavenarrangement. Direct werkgelegenheidsverlies als gevolg van de mogelijke sluiting van de centrale bij partijen in de keten wordt in kaart gebracht. Ook voor deze werknemers zal, vanuit de overheid, een voorziening worden getroffen. Mogelijk kan hiervoor de Voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie aangesproken worden.
Voor medewerkers die in Tilburg zijn blootgesteld aan chroom-6 is er inmiddels een compensatieregeling, voor Defensiepersoneel komt er na lange strijd een (verbeterde) regeling, hoe zal voor medewerkers van de Onyx-centrale geregeld worden dat ook zij aanspraak kunnen maken op compensatie wanneer ze ziek worden?
In het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) is geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. De compensatieregelingen van de gemeente Tilburg en het Ministerie van Defensie zijn door beiden vanuit deze verplichting in hun rol als werkgever ingesteld. Voor de werknemers van de Onyx-centrale is schade nog niet vastgesteld.
Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen, tenzij een specifieke regeling voor die situatie wordt gemaakt. SZW zal de werkgever, naar aanleiding van de ongerustheid onder de werknemers over mogelijke chroom-6 blootstelling en eventuele gevolgen voor hun gezondheid in de toekomst, wijzen op zijn verantwoordelijkheid als werkgever in deze.
Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten via het aansprakelijkheidsrecht voor werkenden vaak een moeizaam traject is zeker wanneer er geen werkgever meer is waarop schade verhaald kan worden, heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd met voorstellen hiervoor te komen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten, veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is er opgericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. De regeling voorziet in erkenning en tegemoetkoming voor (ex)werknemers die een ernstige beroepsziekte hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals chroom-6.
Hoe wordt voorkomen dat, wanneer de eigenaar van de centrale vertrokken is, er geen compensatie meer komt voor zieke medewerkers?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat hier nu geld voor gereserveerd dient te worden? Welke stappen gaat u hiervoor zetten? Is het mogelijk Riverstone een fonds te laten vullen (bijvoorbeeld ter grote van 20 miljoen euro) voor eventuele chroom-6 slachtoffers? Mocht dit fonds (deels) ongebruikt blijven zou Riverstone dit geld dan na (bijvoorbeeld 20 jaar) weer terug kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen nog voor de sluiting van de Onyx-kolencentrale beantwoorden?
Hiermee voldoe ik aan het verzoek.
De rampzalige kaalkap van bossen voor biomassa |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Er verdwijnt «Amsterdam» aan bos per jaar door biomassa» en het vernietigende rapport «Hidden inside a wood pellet: Intensive logging impacts in Estonian and Latvian forests»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat er in Estland en Letland ieder jaar opnieuw «een volwassen bos ter grootte van de gemeente Amsterdam wordt gekortwiekt voor biomassa», waarvan Nederland (samen met Groot-Brittannië en Denemarken) de grootste afnemer is? Wist u dit al? Schrikt u hiervan? Doet het u iets?
Het klopt dat eerder deze uitspraak is gedaan. Ik heb in dit verband ook gegevens opgevraagd bij het Estse Ministerie van Milieu3, waaruit blijkt dat er meer bos bij komt dan dat er gekapt wordt. Volgens de huidige cijfers is de oppervlakte aan bos in Estland in de afgelopen 70 jaar 1,5 keer zo groot geworden. Ook wordt dit bos niet gekapt voor de Nederlandse houtpelletmarkt: deze productiebossen worden gekapt voor bijvoorbeeld planken en meubels, de productie van houtpellets uit laagwaardige reststromen is een bijproduct hiervan.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen over biomassa hebt geantwoord «dat u het beeld niet herkent dat hele bossen gekapt worden voor de productie van houtpellets die in Nederland worden gebruikt»? Staat u nog steeds achter deze woorden? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met bovengenoemd rapport, waaruit het tegendeel blijkt? Hebt u ons voor de gek gehouden?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich herinneren dat u op dezelfde Kamervragen hebt geantwoord «dat het van groot belang is dat er in Nederland en wereldwijd meer bos kan groeien»? Deelt u de conclusie dat dat haaks staat op uw eigen biomassabeleid, waarmee u direct bijdraagt aan de rampzalige kaalkap van (oer)bossen? Wilt u deze vernietigende, geldverslindende klimaatfarce werkelijk op uw geweten hebben?3
Ik sta achter de uitspraak die is gemaakt. Zoals ook in het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven neemt in Estland – net als op veel andere plekken in Europa – de hoeveelheid bos toe5. Er wordt weliswaar productiebos gekapt voor de houtindustrie, maar er wordt ook bijgeplant.
Hoe kunt u, met uw volle verstand, het kappen en verbanden van bossen – waarbij bovendien netto méér CO2 vrijkomt dan bij kolen en gas – in ’s hemelsnaam «duurzaam» en «klimaatneutraal» noemen? Deelt u de conclusie dat de klimaatgekte van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt en met de dag weerzinwekkender wordt?
Ik deel deze conclusie niet. Het gebruik van biomassa is gedurende de transitie een noodzakelijk alternatief voor het gebruik van aardgas. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering. Duurzame biomassa is klimaatneutraal vanwege de kringloop waarbij in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij energieopwekking en er weer nieuwe vegetatie wordt aangeplant.
Wanneer vertrekt u naar Estland / Letland om de kaalkap met eigen ogen te aanschouwen, tot inkeer te komen en vervolgens maar één conclusie te trekken: hier moeten we onmiddellijk mee stoppen?
Het Klimaatakkoord zet, in lijn met de aanbevelingen van PBL en IPCC, in op verantwoorde, duurzame biomassa. Zoals aangegeven richting uw Kamer wordt er serieus gekeken naar de herkomst van biomassa naar aanleiding van de signalen dat er zou worden afgeweken van de Nederlandse eisen. Daarom is de Estse regering benaderd om een toelichting. Daarnaast heb ik het Estonian Fund for Nature, de opsteller van het rapport waar in vraag 1 naar wordt verwezen, gevraagd om een toelichting op hun bevindingen.
Klopt het dat er nog altijd subsidie voor biomassa aangevraagd kan worden? Klopt het dat afgegeven subsidiebeschikkingen voor biomassa een looptijd van 12 jaar hebben? Klopt het dan ook dat er, nadat u uw «afbouwpad» hebt gepresenteerd en er geen nieuwe beschikkingen meer worden afgegeven, nog wel voor 12 jaar biomassa verstookt zal worden?
Het klopt inderdaad dat er op dit moment nog subsidie aangevraagd kan worden voor biomassa. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat biomassa meer stromen omvat dan uitsluitend houtige biomassa, bijvoorbeeld mest of resten uit de levensmiddelenindustrie. Een deel van de categorieën in de SDE++ is niet opengesteld (Kamerstuk 32 813, nr. 537), zodat er geen subsidie aangevraagd kan worden voor kleinere biomassainstallaties. Zoals in het duurzaamheidskader biogrondstoffen is aangegeven komt er een voortvarend afbouwpad voor de inzet van houtige biogrondstoffen voor lagetemperatuurwarmte. Het is juridisch onmogelijk om in te grijpen in de looptijd van reeds afgegeven beschikkingen. Daarnaast heeft de Tweede Kamer de motie van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 360) aangenomen. Het kabinet beraadt zich hier op en ik kom zo spoedig mogelijk terug op de motie van Esch c.s.
Bent u ertoe bereid de bestaande subsidiebeschikkingen in te trekken en per direct volledig te stoppen met biomassa, of welke vorm van klimaatbeleid dan ook?
Ik kom zo spoedig mogelijk terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
Het nieuwe investeringsbeleid van de Nederlandse ontwikkelingsbank (FMO) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «FMO zet stap naar divesteren uit fossiel»?1
Ja.
Klopt het dat het bestuur van FMO dit jaar nog stemt over een nieuw duurzamer investeringsbeleid?2
Het bestuur van FMO heeft in 2020 geen besluit genomen over een nieuw investeringsbeleid. FMO werkt aan een zogenoemd «Position Statement on Phasing Out Fossil Fuels in Direct Investments». FMO heeft hiervoor op 8 oktober 2020 een oproep gedaan aan geïnteresseerde partijen om opmerkingen en suggesties te delen. Deze publieke consultatie is inmiddels afgerond en van FMO heb ik begrepen dat de bank naar aanleiding van de reacties werkt aan het wijzigen van het position statement. Naar verwachting vindt een besluit hierover plaats in het eerste kwartaal van 2021.
Beaamt u dat FMO direct zal stoppen met investeringen in fossiele brandstoffen, met uitzondering van aardgas, wanneer het nieuwe investeringsbeleid wordt aangenomen?
In de «Draft Position Statement on Phasing Out Fossil Fuels in Direct Investment» schetst FMO haar keuzes ten aanzien van directe investeringen in de fossiele waardeketen. Op basis van dit concept ligt het in de lijn der verwachting dat FMO bij een positief besluit over bovengenoemd position statement gecommitteerd is aan een volledige uitfasering van directe investeringen in fossiele brandstoffen en «geen nieuwe directe investeringen doet in fossiele brandstoffen, met een tijdelijke uitzondering voor aardgas in exceptionele gevallen waar er geen haalbaar duurzaam alternatief is om toegang tot stabiele energie te garanderen».
Erkent u dat investeringen in alle fossiele brandstoffen, inclusief aardgas, geen verantwoorde duurzame investering is gezien het verbranden van fossiele brandstoffen klimaatverandering veroorzaakt en gas op dit moment de snelst groeiende bron van fossiele CO₂-uitstoot is?3
Het kabinet is zich bewust van de rol van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas, in het veroorzaken van klimaatverandering.
Steunt u de oproep van Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Kaag aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank om financiering voor alle fossiele brandstoffen (kool, olie EN aardgas) af te bouwen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief:
kansen pakken, resultaten boeken» van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 34952–44) zet het kabinet bij multilaterale financiële instellingen in op zo ambitieus mogelijke klimaatfinancieringsdoelstellingen en uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten.
Welke type fossiele brandstoffen ziet u wel afgebouwd en op welke termijn?
Het kabinet hanteert geen mondiale uitfaseringspaden per fossiele brandstof. In de vergroening van het internationale financieringsinstrumentarium maakt het kabinet wel onderscheid en geeft het kabinet geen nieuwe steun aan steenkolenprojecten en exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas.
Ten aanzien van FMO geldt dat zij in 2016 de «Position Statement on Coal Power Generation and Coal Mining» hebben gepubliceerd. In dit position statement geeft FMO aan dat zij koolgebaseerde energieopwekking en/of -mijnactiviteiten uitsluiten. In de «Draft Position Statement on Phasing Out Fossil Fuels in Direct Investment» geeft FMO aan dat directe investeringen in de exploratie en productie van olie en gas niet toegestaan zijn, evenals directe investeringen in energieopwekking op basis van Heavy Fuel Oil (HFO) en Life Cycle Oil (LCO) en de transmissie die gebruikt wordt om nieuwe of gestrande HFO/LCO- opwekkingscapaciteit te verbinden.
Beaamt u tevens dat het buitenlandbeleid en de diplomatie in lijn gebracht moeten worden met de doelstellingen van het Klimaatakkoord, zoals opgeroepen in de motie Sjoerdsma/Van Ojik: Kamerstuk 35 570 V nr. 40?
Ja. Het kabinet voert deze motie uit en zal het parlement daarover informeren.
Bent u bekend met het onderzoek «Powering past oil and gas»5 die stelt dat olie en gasproductie niet bijdragen aan economische en duurzame ontwikkelingen?
Ja. Het onderzoek stelt dat «olie en gasproductie niet noodzakelijkerwijs bijdragen aan duurzame economische en sociale ontwikkeling» en in sommige gevallen ondermijnend kan werken.
Bent u bekend met de andere conclusie van het onderzoek «Powering past oil and gas» dat nieuwe gasinfrastructuur in de meeste gevallen duurder is dan duurzame alternatieven?
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek «Gas, climate and Development»6 die stelt dat de vraag naar gas mondiaal gereduceerd moet worden om in lijn te blijven met een anderhalvegradenscenario?
Ja.
Kunt u per conclusie aangeven of u het er mee eens bent? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de conclusie van «Powering past oil and gas» dat «olie en gasproductie niet noodzakelijkerwijs leidt tot duurzame economische en sociale ontwikkeling in productielanden». De sociaal economische bijdrage van olie en gasproductie is afhankelijk van de context en het door het productieland gevoerde beleid.
Het kabinet deelt de conclusie dat hernieuwbare energie in de meeste gevallen wereldwijd inmiddels de meest kosteneffectieve energiebron is voor elektriciteitsproductie en constateert dat de kostendaling doorzet volgens de 2020 World Energy Outlook van het Internationaal Energieagentschap (IEA).
Het kabinet deelt de conclusie van «Gas, climate and development» dat uitbreiding van de mondiale vraag naar aardgas op de lange termijn niet in lijn is met een 1,5 graden pad. Het kabinet zet er daarom bij de vergroening van het internationale financieringsinstrumentarium op in om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas, geleidelijk af te bouwen.
Erkent u dat het juist de rol van instellingen, zoals ontwikkelingsbank FMO, is om met hun investeringen bij te dragen aan de betaalbaarheid van nieuwe, duurzame alternatieven?
Financiële instellingen zoals FMO hebben een aanjaagfunctie als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe, duurzame alternatieven. FMO stimuleert de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten middels haar investeringen en zet in op duurzame ontwikkeling in het algemeen. Dit draagt bij aan de beschikbaarheid en betaalbaarheid van nieuwe, duurzame alternatieven.
Klopt het dat FMO fondsen beheert voor de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken van de Nederlandse overheid?
Ja, FMO beheert verschillende fondsen voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals «MASSIF», «Building Prospects», «Access to Energy Fund» en «Dutch Fund for Climate and Development». FMO beheert geen fondsen voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Klopt het dat, gebaseerd op het bovenstaande, verwacht mag worden dat ook de Nederlandse Staat en al haar deelnemingen in lijn met de doelstellingen van het Klimaatakkoord moet investeren? Zo nee, waarom niet en hoe legt u deze discrepantie uit aan de Nederlandse burger?
De staat als aandeelhouder ziet erop toe dat het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd door de deelnemingen. In dat licht is de staat van mening dat staatsdeelnemingen een goed begrip dienen te hebben van de mogelijke impact van klimaatverandering op hun bedrijfsactiviteit en dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun impact op klimaatverandering. De staat verwacht dat staatsdeelnemingen vooroplopen in klimaat- en milieuprestaties in hun sector, inclusief initiatieven om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Dit betekent dat staatsdeelnemingen proactief maatregelen dienen te nemen om nadelige milieueffecten te verminderen, naast naleving van nationale en internationale milieueisen. De staat is echter aandeelhouder op afstand. Het is aan deelnemingen zelf om te bepalen hoe individuele investeringen zich verhouden tot klimaat gerelateerde doelstellingen en andere (impact) doelstellingen. Deze uitgangspunten gelden ook voor FMO.
FMO heeft zichzelf ten doel gesteld met haar investeringen bij te dragen aan de Sustainable Development Goals en heeft een focus op SDG 13, Climate Action. FMO heeft in 2013 doelstellingen opgesteld om de bijdrage aan CO2-uitstoot te verminderen. De bank heeft verder het doel gesteld om de portfolio in lijn te brengen met de 1,5-graaddoelstelling. Daarnaast streeft de bank ernaar om de broeikasgasefficiëntie van de portfolio te verbeteren met specifieke jaarlijkse doelstellingen en financiert FMO koolstofnegatieve transacties.
Beaamt u dat er een verantwoordelijkheid is weggelegd voor de Staat om er voor te zorgen dat FMO in lijn met de doelstellingen van het Klimaatakkoord investeert, gezien de Staat als aandeelhouder erop toe ziet dat geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd door de deelneming?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 15 december 2020 beantwoorden voordat het bestuur van FMO een beslissing neemt over het nieuwe investeringsbeleid, welke gepland staat voor de kerstvakantie?
In mijn brief van 9 december 2020 heb ik toegelicht dat de antwoorden met het oog op nadere afstemming met de betrokken departementen niet binnen de gevraagde termijn beantwoord konden worden. De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Belangrijk hierbij te vermelden is dat het bestuur van FMO in 2020 geen besluit heeft genomen over het position statement.
Energiebesparing van datacenters |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de nieuwe datacenters in de Wieringermeer en de Eemshaven onder het EU emissions trading system (EU-ETS) vallen en daarmee zijn vrijgesteld van de energiebesparingsverplichtingen van de Wet milieubeheer?
Deze zogenoemde hyperscales hebben vaak een back-upvermogen in de vorm van dieselgeneratoren. Vanwege de grootte van deze installatie (meer dan 20 MWth) vallen ze dan onder het ETS. In dat geval zijn ze inderdaad vrijgesteld van de energiebesparingsplicht. Overigens betekent dit niet dat deze bedrijven geen energiebesparende maatregelen treffen. Ook een datacentrum dat onder het ETS valt heeft een bedrijfseconomische drijfveer om efficiënt om te gaan met elektriciteit. Op basis van de motie Van der Lee (Kamerstuk 32 813, nr. 575) verken ik momenteel de eventuele toegevoegde waarde van normering rondom energiebesparing voor ETS-bedrijven. Het is aan een volgend kabinet om over eventuele normering op energiebesparing te besluiten.
In hoeverre passen de nieuw geplande datacenters de erkende maatregelen voor energiebesparing van datacenters toe?
Omdat de grotere datacenters onder het ETS vallen, hoeven zij geen rapportage informatieplicht energiebesparing in te dienen. Naar aanleiding van de motie Beckerman/Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 590), stuur ik uw Kamer binnenkort een brief. Daarin ga ik verder in op de vraag welke (erkende) maatregelen datacenters toepassen die wel aan het Rijk rapporteren.
Bent u bekend met eerder onderzoek van bijvoorbeeld CE Delft (2013) naar innovatieve technieken voor nieuwe datacenters?1
Ja.
Bent u bekend met de eisen uit het vestigingsbeleid ten aanzien van energiebesparing van de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer en de eis dat de Power Usage Effectiveness (PUE) maximaal 1,2 mag zijn?2
Ja.
Welke PUE hebben de nieuwe datacenters?
De nog te bouwen datacenters rapporteren niet aan het Rijk over energiebesparing omdat zij onder het ETS vallen. De datacenters die wel rapporteren in het kader van energiebesparingsconvenanten (MEE en MJA3) of de informatieplicht, hoeven de PUE-waarde niet te rapporteren omdat de PUE-waarde geen informatie geeft over de efficiëntie van het bedrijfsproces zelf (zie ook antwoord 6). Ik heb het precieze inzicht in de PUE-waarde van individuele datacenters daarom niet. Over het algemeen hebben nieuwe datacenters een PUE tussen de 1,1 en 1,2. Volgens brancheorganisatie NL digital liggen ook de PUE-waarden van de nieuwe hyperscales onder de 1,2.
Hoe staat u er tegenover om landelijke eisen te stellen aan de PUE van datacenters, overeenkomstig het vestigingsbeleid van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Voor energiebesparing werken we met erkende maatregelen en een terugverdientijdmethode. PUE is geen maatregel, maar de uitkomst van het treffen van efficiëntiemaatregelen. De PUE-waarde is een verhoudingsgetal tussen de totale hoeveelheid energie die het datacenter gebruikt en de energie die nodig is voor de ICT-apparatuur in het datacenter. Bij een PUE van 1,1 gaat er 10 keer zoveel energie naar de ICT als naar koeling en andere zaken. De PUE probeert te sturen op de energie die nodig is voor de infrastructuur van het gebouw, met name koeling, en dus niet op de efficiëntie van de ICT-apparatuur zelf, waar veruit de meeste energie naar toe gaat. Dit betekent dat een PUE-waarde geen informatie geeft over efficiënte benutting van ICT in een datacentrum of bijvoorbeeld hoe restwarmte benut wordt. Afhankelijk van het datacentrum kan met het treffen van de toepasselijke Erkende Maatregelen, bijvoorbeeld vrije koeling, wel een lagere PUE-waarde bereikt worden. Deze erkende maatregelen zijn reeds opgenomen in wetgeving. Het sturen op de PUE-waarde zelf past niet bij deze insteek.
In dit verband werk ik overigens samen met onder andere de Amsterdam Economic Board in het LEAP-project over het energie-efficiënt maken van servers. Bij de volgende actualisatie van de Erkende Maatregelenlijst neem ik de uitkomsten van dit onderzoek mee. Ook draagt dit project bij aan het bewustzijn en de toepassing van efficiëntiemogelijkheden in datacenters. Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 30 196, nr. 738) ben ik van plan om de energiebesparingsplicht te verbreden. Datacenters die niet ETS-deelnemer zijn en niet een zogenoemde complexe vergunning nodig hebben, vallen straks automatisch onder de energiebesparings- en informatieplicht.
Bent u bereid om landelijk de eis te stellen dat datacenters op een gegeven moment verplicht restwarmte leveren?
Het wetsvoorstel voor de Wet Collectieve Warmtevoorziening, dat naar verwachting in 2022 in werking zal treden, voorziet in een zogenaamd ophaalrecht voor restwarmte. Dat zorgt ervoor dat warmtebedrijven restwarmte, die anders geloosd zou worden, tegen uitkoppelkosten kunnen ophalen aan de poort van bijvoorbeeld een fabriek of datacenter.
Hierdoor kan de warmte als CO2-vrije bron worden hergebruikt. Het ophaalrecht werkt de facto als een verplichting voor de eigenaars van datacenters om een warmtebedrijf te faciliteren bij het afnemen van de restwarmte daar waar een warmtebedrijf deze warmte kan gebruiken.
Het bericht 'Onbegrip bij provincie over weigering Rijk om informatie voor stikstofaanpak te delen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onbegrip bij provincie over weigering Rijk om informatie voor stikstofaanpak te delen: «Te gek voor woorden»»?1
Ja.
Kunt u toelichten waar in de Wet natuurbescherming staat dat deze data niet gedeeld mogen worden met andere overheden vanwege privacy-redenen?
Het delen van data door de overheid is aan verschillende juridische kaders gebonden. De betreffende data omvat gegevens die te herleiden zijn tot de persoon. Als sprake is van persoonsgegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing en gelden er regels voor het verwerken van persoonsgegevens, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie het persoonsgegeven betrekking heeft. Onder verwerken valt ook het verstrekken van gegevens. Voor het verwerken en verstrekken van persoonsgegevens door de Minister moet er een toereikende wettelijke grondslag zijn. Op dit moment hebben provincies hebben zelf reeds inzicht in een aanzienlijk gedeelte van de betreffende informatie vanuit hun rol als bevoegd gezag. Ik werk samen met RVO en BIJ12 (namens de provincies) aan een alternatieve oplossing om het laatste deel van de relevante informatie toegankelijk te maken voor de provincies. Hierbij wordt te allen tijde rekening gehouden met de privacy-gevoeligheid van de data.
Klopt het dat het proces van de stikstofanalyses vertraagd is door het ontbreken van data?
Het proces van de eerste stikstofanalyses is niet vertraagd door ontbrekende data. Voor deze analyses is geen privacygevoelige informatie benodigd. Provincies maken gebruik van de informatie vanuit AERIUS voor analyses ten behoeve van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast bezie ik hoe de door hen gewenste data ontsloten kan worden.
Kunt u bevestigen dat het klopt dat informatie die aan provincies wordt geweigerd vanwege privacy-redenen of die zij vanwege diezelfde reden niet mogen gebruiken voor de gebiedsgerichte aanpak stikstof, wél voor dat doel verstrekt is of gaat worden aan of gebruikt wordt door andere overheidsorganisaties (zoals het Kadaster), al dan niet tegen betaling? Zo ja, kunt u dan gemotiveerd toelichten waarom de eerder genoemde privacy-redenen hier niet gelden?
Het Kadaster krijgt niet meer informatie dan de provincies. Wel krijgen het Kadaster en de provincies informatie over agrarische bedrijven voor de uitvoering van de WILG (Wet Inrichting Landelijk Gebied). Deze informatie is overigens niet geschikt voor de toepassing in het kader van de stikstofopgave.
Klopt het dat de gebiedsgerichte aanpak van provincies vertraagd wordt en dat hierdoor grote economische ontwikkelingen stil kunnen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Het niet delen van de privacygevoelige informatie vertraagt de gebiedsgerichte aanpak niet. Provincies hebben zelf reeds inzicht in een aanzienlijk gedeelte van de betreffende informatie vanuit hun rol als bevoegd gezag. Zij hebben tenslotte zelf de vergunningen verleend waarbij ook door aanvragers op grond van AERIUS-berekeningen inzicht moest worden geboden in de stikstofuitstoot.
Wat betekent het volgens u dat de gebiedsgerichte aanpak van provincies vertraagd wordt en dat hierdoor mogelijk ook grote infrastructurele projecten vertraging oplopen?
De gebiedsgerichte aanpak wordt niet vertraagd door het niet delen van de privacygevoelige data. Ik zie derhalve ook geen link tussen deze vermeende vertraging en de mogelijkheid dat infrastructurele projecten vertraging op lopen.
Erkent u, indien de data daadwerkelijk niet gedeeld mogen worden, dat er een alternatieve oplossing moet komen, waardoor de provincie meer inzicht krijgt over mogelijke stikstofveroorzakers in een gebied, dit om geen onnodige vertraging op te lopen in de uitvoering? Zo ja, wat gaat u doen om hiertoe te komen?
De beschikbaarheid van deze data is niet essentieel om tot een goed gebiedsgericht proces te komen. Het maakt de uitvoering door de provincies wel iets eenvoudiger en ook voor toekomstige, verdiepende stikstofanalyses is deze data gewild. Zoals ook in de beantwoording van vraag 1 aangegeven werk ik samen met RVO en BIJ12 (namens de provincies) aan een alternatieve oplossing om de relevante informatie toegankelijk te maken voor de provincies. Hierbij wordt te allen tijde rekening gehouden met de privacy-gevoeligheid van de data.
Kunt u aangeven waar het delen van soortgelijke informatie tussen verschillende (decentrale) overheden stuit op bezwaren naar aanleiding van «privacy-redenen»?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kent u het bericht «Handvol agrarische bedrijven houdt Nederland op slot»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onderzoek, waarvan als werkwijze is gekozen om boerenbedrijven te gaan saneren, een onderzoek is waarbij de keuzes die je maakt, de uitkomsten van je onderzoek bepalen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Investico waarover dit artikel bericht heeft onder meer gekeken naar de mate van piekbelasting door boerenbedrijven op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Ik constateer dat dit onderzoek een analyse geeft van het stikstofprobleem waar de focus ligt op de piekbelasters. Het kabinet beziet de problematiek in een breder verband, en vindt dat dit slechts een van de onderdelen is die bij de aanpak van de problematiek relevant is. In het programma met (bron)maatregelen van de structurele aanpak zitten maatregelen die zich richten op alle sectoren en daarmee ook expliciet op piekbelasters. Via deze weg zet ook het kabinet in op het reduceren van de depositie van de piekbelasters. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om stikstofreductie te bereiken met maatregelen voor boeren die door willen met hun bedrijf. Er zijn wat betreft het kabinet dus meerdere oplossingen. Welke maatregel het beste past op welke plek is zeer gebiedsafhankelijk en wordt als zodanig ook benaderd.
Wat waren volgens u de uitkomsten geweest als in het onderzoek gekozen was voor het doorrekenen van industriële stikstofbronnen rondom natuurgebieden in de westelijke helft van Nederland?
Een dergelijke verandering zou een grote aanpassing van het onderzoek zijn. Ik kan niet aangeven wat de conclusies van het onderzoek zouden zijn bij deze andere onderzoeksopzet. Dat heeft onder meer te maken met het gegeven dat industriële bedrijven vooral NOx uitstoten in plaats van NH3, en het bijbehorende depositiepatroon dus significant anders is.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de behandeling van de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Kamerstuk 35 600) naar de Kamer sturen?
Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor de behandeling van de Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet uit te sturen.
Het vaststellen van Erkende Maatregelen. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de visie dat de aanpak voor het vaststellen van Erkende Maatregelen energiebesparing moet aansluiten bij de ambitie van het Klimaatakkoord («bij het sturen op CO2 is het vooral nuttig CO2-beperkende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar»)?
Ja.
Deelt u de visie dat waar in het Klimaatakkoord gesproken wordt over het treffen van maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar, het gaat om vijf jaar zoals dat in de praktijk geldt?
Verschillende variabelen kunnen van invloed zijn op de terugverdientijd. Om de discussieruimte tussen het bevoegd gezag en bedrijven over het wel of niet moeten nemen van een maatregel te verkleinen, is in 2019 de terugverdientijdmethodiek vastgelegd in een ministeriële regeling.1 Om de discussieruimte te beperken zijn de mee te nemen baten, maar ook de mee te rekenen energieprijzen vastgelegd. Hiermee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de bedrijfsspecifieke situatie, maar is tegelijkertijd gekozen voor een methode die hanteerbaar is voor zowel het bedrijfsleven als het bevoegd gezag.
Wat is de huidige werkwijze voor het vaststellen van Erkende Maatregelen energiebesparing? Klopt het dat hiervoor geen vastgesteld model is?
Sinds 2013 zijn voor verschillende sectoren Erkende Maatregelenlijsten (EML) opgesteld. Branche-specifieke karakteristieken werden door de sectoren aangeleverd. De berekeningsmethode voor de terugverdientijd was per sector hetzelfde, maar de uitgangspunten voor het bepalen van de besparing konden verschillen, bijvoorbeeld doordat bij verschillende branches bij compressoren gerekend is met een verschillend vermogen van installaties. Dit kon leiden tot verschillende uitkomsten in afzonderlijke branches. In 2018–2019 zijn deze lijsten geactualiseerd en aangevuld. Hierbij is vaak gebruik gemaakt van de uitgangspunten en energiebesparingsberekening van de bestaande maatregelen. Tijdens deze actualisatie zijn voor bestaande maatregelen de gebruikte energietarieven en investeringskosten geïndexeerd naar het niveau van 1 januari 2019. Bij nieuwe maatregelen zijn de benodigde uitgangspunten vastgesteld. Vervolgens is de terugverdientijd bepaald. Tegelijkertijd is de terugverdientijdmethodiek verduidelijkt en vastgelegd.
De EML worden periodiek geactualiseerd. De volgende actualisatie zal in 2021–2022 uitgevoerd worden. Hierbij worden alle bestaande en mogelijke nieuwe maatregelen doorgerekend. Daarbij worden de uitgangspunten en het vaststellen van de besparing per maatregel, voor zover mogelijk, geüniformeerd. Uw Kamer wordt hierover in de loop van 2021 geïnformeerd. De in de regeling vastgelegde methode is het uitgangspunt. Mocht de verbreding van de energiebesparingsplicht, waarover u onlangs bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 738), daartoe aanleiding geven, dan zal het CO₂-reducerend effect eveneens in deze methodiek opgenomen worden.
In hoeverre wordt bij het vaststellen van de maatregelen meegenomen dat de feitelijke investeringen lager liggen door gebruik te maken van subsidieregelingen? Klopt het dat dit doorgaans niet meegenomen wordt?
Dit klopt deels. Een bedrijf dat valt onder de energiebesparingsplicht heeft de keuze tussen (1) op basis van de methode alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te treffen en (2) de toepasselijke Erkende Maatregelen uit te voeren. Bij het vaststellen van de Erkende Maatregelen wordt gekeken naar welke variabelen gangbaar zijn in een sector. Hierbij worden subsidies niet meegenomen. Het aanvragen van een subsidie is niet verplicht en een regeling kan slechts voor een beperkte doelgroep zijn. Daarnaast kan een regeling stoppen, vroegtijdig zijn uitgeput of wijzigen qua doelgroep, hoogte van de regeling of het soort maatregelen dat voor de regeling in aanmerking komt. Deze onzekerheden kunnen niet meegenomen worden bij het vaststellen van maatregelen die voor het overgrote deel van de bedrijven in een sector moet gelden. Bovendien zouden dan mogelijk ook heffingen, andere mogelijke (toekomstige) financiële nadelen of zelfs de administratieve lasten die gepaard gaan met het aanvragen van een subsidie meegenomen moeten worden.
Wanneer een bedrijfsvestiging de bedrijfsspecifieke maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder doorrekent met de vastgelegde methodiek, kunnen subsidies wel meegenomen worden. Bijvoorbeeld om inzicht te krijgen in de terugverdientijd van een specifieke maatregel wanneer de ondernemer aanspraak denkt te maken op subsidie. Dit is echter niet verplicht en het meenemen van subsidies kan dan ook niet opgelegd worden door het bevoegd gezag. Dit vanwege dezelfde argumenten als hierboven. Specifiek bij het bepalen van een bedrijfsspecifieke terugverdientijd vindt die berekening plaats voordat de energiebesparende maatregel wordt uitgevoerd. Net als bij het vaststellen van de EML bestaat er in veel gevallen dan geen zekerheid over subsidies of fiscale voordelen. Het meenemen van dergelijke onzekere variabelen bij een generieke methode voor individuele bedrijven maakt de methode te complex.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de belangrijkste subsidieregeling, de energie-investeringsaftrek (EIA), in haar hele looptijd altijd alle aanvragen die binnen de regeling vielen voor subsidie in aanmerking zijn gekomen?
De lijst met maatregelen die voor de energie-investeringsaftrek (EIA) in aanmerking komen wordt jaarlijks bijgewerkt. De maatregelen vallen uiteen in specifieke en generieke maatregelen. Voor alle aanvragen wordt getoetst of deze voldoen aan de criteria van de EIA. Voor de specifieke maatregelen zijn daarvoor duidelijk omschreven voorwaarden. Aanvragen die hieraan voldoen zijn inderdaad altijd toegekend. De generieke maatregelen zijn maatregelen die moeten voldoen aan een besparingsnorm en/of een terugverdientijd. Hiervoor is een individuele beoordeling van de aanvragen nodig. Wanneer een aanvraag niet voldoet aan deze norm dan wordt deze (gedeeltelijk) afgewezen. Overigens is de systematiek van de EIA gewijzigd. Er geldt in principe dat alleen maatregelen ondersteund worden die niet onder de energiebesparingsplicht vallen.
Deelt u de visie dat in situaties waarin vrijwel altijd subsidies verstrekt worden, het in lijn is met het Klimaatakkoord en met de Activiteitenregeling om dit wel in de berekening mee te nemen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u zich ervan bewust dat door het niet meenemen van beschikbare subsidies al snel twintig procent van het besparingspotentieel blijft liggen? Deelt u de mening dat het ongewenst is om dit besparingspotentieel te laten liggen door onnodige theoretische uitgangspunten te hanteren?
Ik herken het besparingspotentieel van twintig procent niet. Theoretisch gezien kan het meenemen van beschikbare subsidies inderdaad bijdragen aan een extra besparingspotentieel. Desondanks blijf ik, op basis van de argumenten genoemd bij het antwoord op vraag 4, van mening dat het meenemen van subsidies niet past bij de gekozen methodiek. Uiteraard kunnen bedrijven zelf wel rekening houden met de mogelijkheid van voor hun situatie beschikbare subsidies en daarmee meer energiebesparing realiseren dan zij op basis van de EML en terugverdientijd verplicht zijn.
Bent u bereid om voor het vaststellen van Erkende Maatregelen een eenduidig en transparant kader op te stellen?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de berekeningsmethode in 2019 is vastgelegd. Ik ben van mening dat deze methodiek een eenduidig en transparant kader biedt. Uw Kamer wordt in de loop van 2021 geïnformeerd over het proces en de planning van de volgende actualisatie.
Het rekenmodel waardedalingsregeling dat gedupeerden benadeelt |
|
Agnes Mulder (CDA), Sandra Beckerman , Laura Bromet (GL), Henk Nijboer (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het huidige rekenmodel die de waardedaling van de woningen in Groningen bepaalt, nadelig lijkt uit te pakken voor de zwaarst getroffen woningen? Wat is hierop uw reactie?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht waarnaar u verwijst. Mijn reactie beschrijf ik in het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel om, bij een gelijkwaardig alternatief, als uitgangspunt te nemen dat de variabele wordt gekozen die het gunstigst is voor de gedupeerden en dat deze wordt toegepast op de uitkomsten per individuele woning? In hoeverre is hier in de huidige situatie sprake van?
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) vergoedt schade door waardedaling en bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan zelf zijn werkwijze voor de afhandeling van deze schade. Dit is vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen. Dit is essentieel voor onafhankelijke besluitvorming en vertrouwen, omdat hiermee wordt geborgd dat het oordeel of een bewoner volgens de wet recht heeft op een schadevergoeding, volledig onafhankelijk van alle betrokken partijen plaatsvindt. Sinds 1 september jl. is het IMG gestart met de afhandeling van schade door waardedaling. Sindsdien zijn er daarvoor 80.000 aanvragen gedaan. Het IMG heeft tot op heden 53.000 besluiten genomen en ruim 270 miljoen euro aan schadevergoeding uitgekeerd.
Het IMG hanteert bij het begroten van de waardedaling de methode van Atlas voor gemeenten en volgt hiermee de aanbevelingen van de adviescommissie Hammerstein. Deze commissie is een onafhankelijk, multidisciplinair adviespanel dat in september 2018 is ingesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Binnen de methode van Atlas voor gemeenten kan de waardedaling aan de hand van verschillende modelvarianten vastgesteld worden. De adviescommissie Hammerstein heeft geadviseerd uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten. Daar bovenop wordt het percentage waardedaling in alle gevallen met eenmaal de standaardfout verhoogd ten gunste van de woningeigenaar. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het gemiddeld percentage waardedaling in Loppersum verhoogd van 11,2% naar 12,8%. Aanbevelingen, evenals andere aanbevelingen ten gunste van de bewoners, zijn door het IMG overgenomen en zien erop toe dat een ruime, rechtvaardige marge wordt gehanteerd.
De heer De Kam en de heer Banken pleiten er in een artikel in RTV-Noord voor om niet uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten, maar voor iedere individuele woning te berekenen welke modelvariant (bevingen of grondsnelheden) tot de hoogste uitkomsten leidt. Er is contact geweest tussen het IMG en de heer De Kam, waarna het IMG zich in het voorstel van de heer De Kam heeft verdiept. Inherent aan de keuze voor een modelvariant is dat deze tot hogere, maar ook tot lagere, uitkomsten kan leiden. De door het IMG toegepaste methode om waardedaling te vergoeden, waarbij de modelonzekerheid ten gunste van de woningeigenaren tot uitdrukking wordt gebracht via het ophogen van de berekeningen met eenmaal de standaardfout, leidt volgens het IMG slechts in een beperkt aantal postcodegebieden tot lagere uitkomsten dan het voorstel van de heer De Kam.
Echter, de modelvariant van het IMG leidt voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het gebied tot hogere schadevergoedingen dan het voorstel van de heer De Kam. Het IMG stelt dat de logica om het percentage waardedaling met eenmaal de standaardfout te verhogen in het voorstel van de heer De Kam immers komt te vervallen. Gelet op deze nadelige gevolgen voor het overgrote deel van de woningeigenaren heeft het IMG het voorstel niet overgenomen. Tot slot heeft de commissie Hammerstein de door het IMG gehanteerde methode (Atlas voor gemeenten) als plausibel beoordeeld. Het IMG heeft daarmee geen aanleiding om aan te nemen dat in de postcodegebieden waar de heer De Kam aandacht voor vraagt, sprake is van onderschatting van de waardedaling.
Bent u bereid maatwerk te leveren voor de mensen die zwaar benadeeld worden door dit model? Dus om het voorstel van De Kam en Blanken toe te passen en voor iedere individuele woning te berekenen welke grondslag (bevingen of grondsnelheden) voor de eigenaar het gunstigst uitkomt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij maar aan het IMG om binnen de wettelijke kaders te bepalen welke werkwijze zij hanteert voor de afhandeling van alle schadevormen, waaronder schade door waardedaling. In dit geval heeft het IMG gekozen voor de modelvariant die gemiddeld de hoogste uitkomsten geeft. Ik zou het kwalijk vinden als de regering intervenieert in de onafhankelijke schadevaststelling. Dit vereist niet alleen dat NAM op afstand staat van de afhandeling van schade. De schadeafhandeling moet ook onafhankelijk plaatsvinden van andere betrokken partijen, waaronder ook van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de betrokken decentrale overheden en maatschappelijke organisaties. Die zorgvuldig gecreëerde onafhankelijkheid moet worden bewaakt.
Wat is uw reactie op de grafiek uit het persbericht van De Kam en Blanken waaruit blijkt dat het verschil kan oplopen tot 8,38 procent (enkele woningen in Westeremden)? Wat is uw reactie op dat er voor deze eigenaren (uitgaand van een gemiddelde WOZ-waarde van rond 150.000 euro) er een verschil tot 12.000 euro kan ontstaan?2
Zoals toegelicht in vraag 2 is het aan het IMG om haar eigen werkwijze te bepalen. Zij heeft ervoor gekozen de modelvariant te kiezen die gemiddeld de hoogste uitkomsten geeft.
Bent u benieuwd of het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) de analyse deelt met de onderzoekers die hebben berekend dat er 6.500 eigenaren zijn die beter af zijn als de grondsnelheden als maat genomen worden? Wilt u dit bespreken met het IMG?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het IMG het voorstel van de heer De Kam reeds bekeken. Het IMG neemt het voorstel niet over vanwege de nadelige gevolgen voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het aardbevingsgebied. Bovendien heeft het IMG geen aanleiding te twijfelen aan de plausibiliteit van de uitkomsten van de door het IMG gehanteerde modelvariant.
In hoeverre bent u bereid om aan de hand van de argumenten van De Kam en Blanken tot een heroverweging te komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 5. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 5 heeft het IMG het voorstel van de heer De Kam reeds bekeken. Aangezien het voorstel gemiddeld tot lagere schadevergoedingen leidt voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het gebied, heeft het IMG het voorstel van de heer De Kam niet overgenomen. Daarnaast is het gezien de onafhankelijkheid van het IMG niet aan mij om tot een heroverweging van de werkwijze van het IMG te komen. Bij de behandeling van de Tijdelijke wet Groningen was het de expliciete wens van alle betrokken partijen dat het IMG een zbo zou worden, onder anderen met het oog op een onafhankelijke afhandeling van schade. De manier waarop het IMG de hoogte van de vergoeding voor waardedaling bepaalt, is bij uitstek een zaak die binnen hun onafhankelijke rol valt. Ik kan en wil daar niet aan tornen. Daarnaast heeft de bewoner bij het IMG altijd de mogelijkheid tot het aantekenen van bezwaar of beroep mocht hij het niet eens zijn met het besluit van het IMG.
De ontwikkeling en distributie van coronavaccins |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er een kunstmatige coronavaccinschaarste gecreëerd wordt, doordat fabrikanten die recentelijk de werkzaamheid van hun vaccins hebben aangetoond niet zijn aangesloten bij de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP)?1
Het systeem van intellectuele eigendom heeft in deze pandemie grootschalig en kostbaar onderzoek naar mogelijke vaccins gestimuleerd. Dat heeft nu geleid tot de eerste positieve resultaten met kandidaat-vaccins. Dit toont aan dat het systeem van intellectuele eigendom, als stimulans om te investeren en te innoveren, zijn vruchten afwerpt. Dit systeem stelt bedrijven ook in staat hun innovaties te delen, kennis en gegevens uit te wisselen, licenties te verlenen en productie op grote schaal te waarborgen. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Wat vindt u ervan dat rijke landen er als de kippen bij waren om te bevestigen dat zij vaccins bij deze fabrikanten hebben ingekocht, terwijl armere landen het nakijken hebben?
De Europese Commissie heeft op 17 juni een Europese strategie gepresenteerd om de ontwikkeling, productie en uitrol van doeltreffende en veilige vaccins tegen COVID-19 te versnellen. Als tegenprestatie voor het recht om binnen een bepaalde termijn een bepaald aantal vaccindoses aan te kopen, financiert de Europese Commissie door middel van aankoopovereenkomsten (Advance Purchase Agreements) een deel van de aanloopkosten van vaccinproducenten. Gezien de hoge kosten en het hoge uitvalpercentage brengt het investeren in een COVID-19-vaccin voor de ontwikkelaars van vaccins een groot risico met zich mee. Door deze overeenkomsten worden daarom investeringen mogelijk gemaakt die anders misschien niet zouden worden gedaan en een flinke impuls gegeven aan de beschikbare capaciteit voor de productie van vaccins, waar ook niet-Europese landen van profiteren.
Veel landen, waaronder Nederland, hebben er voor gekozen zelf vaccins in te kopen voor de eigen bevolking. Dit is voor veel lagere inkomenslanden financieel niet haalbaar. Het mechanisme dat in multilateraal verband is opgezet om deze landen hierbij te steunen, de COVAX Advanced Market Commitment, is geen bank of land en loopt daarom achter in het sluiten van contracten. Bovendien heeft dit mechanisme nog niet voldoende middelen gemobiliseerd om aan de vraag van deze landen te voldoen. Dit betekent dat lagere inkomenslanden hoogstwaarschijnlijk later toegang zullen krijgen tot vaccins dan de rijkere landen die zelf contracten hebben afgesloten. Zowel via een substantiële financiële bijdrage via de EU als via een directe bijdrage steunen wij het Covax mechanisme.
Nederland blijft daarom met de EU-partners in gesprek om te kijken hoe bij kan worden gedragen aan optimale beschikbaarheid van vaccins voor lagere- en middeninkomenslanden. Binnenkort ontvangt uw Kamer een brief van de Minister voor BHOS waarin een overzicht gepresenteerd van nationale en internationale initiatieven die het Kabinet daartoe ondersteunt.
Hoe kan het dat u geen signalen ziet van het vertragende effect dat patenten hebben op de vaccinproductie en dus de strijd tegen corona?2
Zodra een vaccin wordt toegelaten, staan we voor de volgende uitdaging: productiecapaciteit. De vraag is enorm en de productiecapaciteit is beperkt. Je kunt dat niet zomaar opschalen. Beperkingen zitten onder meer in gespecialiseerd personeel, grondstoffen, installaties, know how, opslag (-80 °C), distributie etc. Ik heb geen indicatie dat octrooien of de opstelling van de industrie een barrière vormen voor het opschalen van de productiecapaciteit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt snelle beschikbaarheid van vaccins en geneesmiddelen juist vanwege het stelsel van octrooibescherming, licentieverlening en kennisdeling gerealiseerd. We doen uiteraard een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en roepen hen op het maximale te doen om productiecapaciteit uit te breiden, waaronder het onder redelijke voorwaarden delen van kennis en intellectuele eigendom als daarmee productiecapaciteit kan worden opgeschaald. Gelukkig zien we ook vanuit bedrijven de wil om hieraan mee te werken.
Waarom maakt u zich in EU-verband niet hard voor dwanglicenties en het opzijzetten van intellectueel eigendomsrechten ten behoeve van grootschalige productie van het vaccin?
Het instrument dwanglicenties is, met toepassing van een zorgvuldig afwegingskader, een optie die het kabinet openhoudt. Een dwanglicentie komt echter pas in beeld als de octrooihouder niet bereid is de licentie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen, andere instrumenten niet helpen, inzet van de dwanglicentie proportioneel is richting octrooihouder en daadwerkelijk kan leiden tot beschikbaarheid van een vaccin. Het kabinet heeft geen indicatie dat een dergelijke situatie zich nu voordoet. Bovendien: een dwanglicentie op grond van de Rijksoctrooiwet werkt nationaal. Als er nog vrije productiecapaciteit is, zal dat waarschijnlijk niet in Nederland zijn. Een voor het Nederlands grondgebied afgegeven dwanglicentie, dient dan geen doel.
Daarvoor in aanmerking komende (ontwikkelings)landen, die vaccins nodig hebben, zouden op basis van Verordening (EG) 816/2006 kunnen verzoeken om verlening van dwanglicenties voor octrooien voor de vervaardiging van vaccins bestemd voor export naar die ontwikkelingslanden. Ook hiervoor geldt echter dat wij geen indicatie hebben dat octrooien in de weg staan aan het opschalen van de productiecapaciteit. Tot op heden zijn wij ook niet bekend met een verzoek tot afgifte van een dergelijke dwanglicentie vanuit derde landen.
Wat is de handtekening van Nederland onder C-TAP waard?
Nederland heeft zich in mei aangesloten bij de call to action van Costa Rica en de WHO om een COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) op te zetten, om een uitwisseling van technologieën te faciliteren. In de zomer is het idee van C-TAP verder uitgewerkt door de WHO, in samenwerking met UNITAID, Medicines Patent Pool, Open Covid Pledge en Tech Access Partnership. Dit werd een maand geleden toegelicht in de eerste bijeenkomst van de ondertekenaars van de Call to Action en de WHO. Nederland was hierbij aanwezig. Alle landen spraken sympathie uit voor het initiatief, maar de ideeën binnen de pool zijn nog weinig concreet.
Voor de ontwikkeling en productie van vaccins op grote schaal is niet zozeer toestemming om octrooien toe te passen van belang, maar het delen van de kennis en technologie erachter. Dit vereist samenwerking en vrijwillige licenties, dit is al mogelijk in de huidige (internationale) wet- en regelgeving. De experts bij onder andere de WHO en GAVI geven aan dat het afdwingen van licenties juist een remmend effect zal hebben op de ontwikkeling van vaccins. Lidstaten kunnen wel positieve prikkels aan de markt geven. Wat voor soort prikkels zouden kunnen werken, wordt binnen C-TAP onderzocht en gedeeld. Nederland draagt bij aan deze discussie.
Wat is de bijdrage van respectievelijk Pfizer/BioNTech, Moderna, Johnson & Johnson, CureVac, Sanofi/GSK en AstraZeneca aan COVAX?
COVAX heeft een MoU getekend met AstraZeneca voor 300 miljoen doses. Het heeft een ‘statement of intent’ getekend met Sanofi-GSK voor de levering van 200 miljoen doses. Een agreement met Serum Institute of India is gesloten voor de levering van 200 miljoen doses (incl. een optie voor opschaling) van de Astra Zeneca en/of Novavax kandidaten
Hoeveel publiek geld is gemoeid met de Nederlandse publieke financiering van de ontwikkeling van de vaccins van respectievelijk Pfizer/BioNTech, Moderna, Johnson & Johnson, CureVac, Sanofi/GSK en AstraZeneca?
Indirect heeft Nederland via haar ondersteuning van de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) – een globaal partnership voor de ontwikkeling van vaccins – bijgedragen aan onderzoek en ontwikkeling van een aantal kandidaat covid-19 vaccins van onder andere AstraZeneca, Curevac en Moderna. Ook is indirect via de EU hieraan bijgedragen.
Hoe verklaart u de verschillen in prijzen van de verschillende vaccins?3
Prijzen worden bepaald door verschillende factoren. De kosten van onderzoek, productie en logistieke afhandeling zijn afhankelijk van onder andere de typologie van het vaccin. Daarnaast spelen er ook commerciële overwegingen die leiden tot een prijsstelling.
Wat is volgens u de gemiddelde kostprijs van een vaccin? Vindt u die grote verschillen tot wel een factor zes te rechtvaardigen?
De gemiddelde kostprijs is nu niet te geven. De Europese Commissie heeft zich contractueel verplicht geen uitspraken te doen over de prijs.
Wat is uw inzet bij de onderhandelingen over de prijs?
De inzet is te komen tot een acceptabele prijs die de beschikbaarheid van vaccin als global public good op de meest snelle termijn mogelijk maakt.
Deelt u de mening dat transparantie over de prijsvorming noodzakelijk is vanwege de publieke financiering die met de ontwikkeling van het vaccin gemoeid is? Wat doet u om de transparantie over de prijsvorming te bewerkstelligen?
Ik vind het geven van inzicht in de overeengekomen prijs belangrijk, en niet alleen vanwege de publieke financiering die mogelijk bij de ontwikkeling van een geneesmiddel of een vaccin gemoeid is. Dit geldt in het bijzonder bij geneesmiddelen met een hoge prijs per patiënt, of hoge budgetimpact. En niet in de laatste plaats bij producten met een enorme maatschappelijke impact zoals een vaccin tegen COVID-19.
Dit inzicht is nodig om met die informatie een maatschappelijke afweging te kunnen maken of de prijs, en daarmee de uitgaven aan een geneesmiddel, maatschappelijk verantwoord zijn.
De informatie is bij voorkeur openbaar, maar kan omwille van bedrijfsgevoelige informatie, of de onderhandelingspositie, vertrouwelijk blijven.
Zoals ik ook in beantwoording op Kamervragen4heb aangegeven op 6 oktober 2020, wil ik, en ook de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik uw Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar onder meer mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten. De bedoeling van de geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden. In het belang van Nederlandse burgers vind ik het niet kunnen geven van dit inzicht in dit geval gerechtvaardigd.
Wat vindt u van de claims over de bijzonder hoge werkzaamheid van het vaccin zonder dat hier wetenschappelijke data bij zijn geleverd?4
Tijdens het proces van de markttoelating zullen de farmaceuten de wetenschappelijke data moeten overleggen aan de registratie autoriteiten. De claims zullen dus zeker op hun wetenschappelijke onderbouwingen door het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA)de registratie autoriteiten beoordeeld worden. Ik vertrouw dan ook op het uiteindelijke wetenschappelijk oordeel van de EMA en het in EMA-verband deelnemende Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Wat vindt u van het feit dat Pfizer in het verleden in de Verenigde Staten is beschuldigd van illegale marketing en gezondheidsfraude?5
Net als ieder ander dienen bedrijven, dus ook Pfizer, zich aan de wet te houden. De vraag gaat over een zaak die heeft gespeeld in de Verenigde Staten. Hier wil ik me verder niet in mengen.
Wat vindt u van het feit dat de bedrijfstop van Pfizer de dag na de aankondiging over de werkzaamheid van het vaccin miljoenen verdiende met de verkoop van aandelen?6
Farmaceutische bedrijven opereren in een vrije markt. Ik heb dan ook geen oordeel over de beurswaarde en het economisch handelen van fabrikanten en hun aandeelhouders, zolang zij zich aan de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van financiële markten houden. Pfizer is een Amerikaans beursgenoteerd bedrijf en dient zich dan ook aan de Amerikaanse geldende regels houden die gelden voor in en verkoop van aandelen van de bestuurders. Zonder een oordeel te vellen over de rechtmatigheid ervan, vind ik de timing om aandelen te verkopen niet bijdragen aan een de beeldvorming over de farmaceutische industrie en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in het algemeen en hun motieven in deze pandemie in het bijzonder.
Wat vindt u van het feit dat vaccins met messenger-RNA (mRNA), zoals die van Moderna en Pfizer/BioNTech, nooit eerder op grote schaal gebruikt zijn? Kunt u de veiligheid van gebruik van dit soort vaccins garanderen?
De registratie autoriteiten (EMA) zullen de registratiedossiers beoordelen. Hun oordeel om een markttoekenning toe te kennen aan vaccins met mRNA zal een afweging zijn tussen de balans werkzaamheid en de mogelijke bijwerkingen op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Zal elke Nederlander zich straks gratis kunnen laten vaccineren zonder dat het eigen risico hoeft te worden aangesproken?
De burger hoeft niet te betalen om zich te laten vaccineren en de vaccinatie heeft geen invloed op het eigen risico.
Komt er een waterdicht registratiesysteem waarbij bij van ieder persoon die gevaccineerd wordt, te achterhalen valt welk vaccin van welke fabrikant gebruikt is en van welke productiebatch? Hoe lang blijven deze registratiegegevens bewaard?7
Het RIVM werkt aan een centraal registratiesysteem specifiek voor COVID-19. In dit centrale register wordt onder andere geregistreerd wie, wanneer, welk vaccin en van welke batch heeft ontvangen. Het bijhouden van deze gegevens is van belang voor de veiligheid van het individu maar ook voor de veiligheid van anderen. Daarnaast is het van belang voor de bestrijding van deze pandemie om zicht te hebben op de effectiviteit van het vaccin, de vaccinatiegraad, etc. Desondanks kan het zo zijn dat iemand er toch op tegen is dat zijn/haar gegevens worden geregistreerd. In dat geval is het mogelijk om achteraf je gegevens te laten verwijderen. In principe worden deze gegevens bewaard zodat ook later deze informatie altijd te achterhalen is, tenzij iemand heeft gevraagd om zijn/haar gegevens te laten verwijderen, in dat geval zullen de gegevens uiteraard niet worden bewaard.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg «EU-Gezondheidsraad d.d. 2 december 2020» van aanstaande donderdag 26 november?
Dit is helaas net niet gelukt, maar wel zo snel als mogelijk na dit algemeen overleg.
De waardedalingsregeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat meer dan 25% van de aanvragen voor compensatie van waardedaling van huizen in het aardbevingsgebied wordt afgewezen? Wat is daarop uw reactie?1
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft tot nu toe 6.212 aanvragen afgewezen, dat is 22% van alle aanvragen. De redenen voor afwijzing zijn divers. Een grond voor een afwijzing is bijvoorbeeld dat een woning later aangeschaft is en er geen waardedaling meer heeft plaatsgevonden vanaf het moment dat de eigenaar de woning in bezit kreeg. Een andere reden voor afwijzing van aanvragen is als er rechtstreeks bij de NAM al een vergoeding verkregen is, of als er nog een procedure loopt tegen NAM. In deze gevallen volgt een afwijzing omdat het IMG op grond van de Tijdelijke Wet Groningen niet bevoegd is om in die gevallen een vergoeding van schade door waardedaling toe te kennen. In de gevallen dat tot sloop/nieuwbouw is of wordt overgegaan in het kader van het versterkingsprogramma van de NCG wijst het IMG de aanvraag af omdat er volgens het IMG geen sprake is van schade wegens waardedaling.
Waarom zijn bezitters van een huis dat in aanmerking komt of is gekomen voor sloop/nieuwbouw uitgesloten van deze compensatie, terwijl dat eerder niet als uitsluitingsgrond in de voorwaarden stond? Wie heeft deze aanpassing wanneer toegevoegd en waarom?
Schade door waardedaling veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning is volgens het Burgerlijk Wetboek schade die moet worden vergoed. Daarmee zijn ook eigenaren van huizen die nieuw zijn gebouwd niet ten principale uitgesloten van vergoeding van eventuele schade door waardedaling. Echter, volgens het IMG is er bij nieuw gebouwde huizen in de regel geen sprake van schade door waardedaling, maar van waardestijging. Daarom vallen deze woningen niet onder de geautomatiseerde toekenning.
Het IMG bekijkt zo nodig per geval of de nieuwbouw tot een waardevermeerdering heeft geleid die groter is dan de vergoeding van schade door waardedaling. Als er op het moment van het besluit door het IMG nog geen WOZ-beschikking voor die (toekomstige) nieuwe woning is, is een beoordeling niet mogelijk. Dan wordt voor dit moment de aanvraag afgewezen en kan een bewoner, wanneer de nieuwe WOZ-beschikking wel beschikbaar is, opnieuw een aanvraag indienen bij het IMG. Het IMG communiceert via zijn website over de wijze waarop het de waardedalingsregeling uitvoert.2 Het IMG betrekt sinds de start van de waardedalingsregeling informatie over sloop/nieuwbouw in de beoordeling van de aanvragen. Het IMG heeft hierover ook sinds de start van de afhandeling van schade door waardedaling op 1 september jl., via zijn website over gecommuniceerd.3 Sindsdien is de informatie over dit onderwerp op de website van het IMG uitgebreid, naar aanleiding van de vragen die hierover zijn gesteld bij het IMG. Het IMG heeft per 1 november jl. de vragenlijst in de aanvraagprocedure voor de vergoeding van schade door waardedaling uitgebreid met een extra vraag, waarin het IMG bewoners zelf vraagt om aan te geven of er sprake is van sloop/nieuwbouw. Op deze manier is voor bewoners waarbij sprake is van sloop/nieuwbouw in het kader van de versterking al bij de aanvraagprocedure duidelijk een vergoeding van schade door waardedaling niet vanzelfsprekend is.
Hoe legt u uit dat bewoners, die inmiddels al een nieuwe woning hebben door middel van sloop-nieuwbouw, wel deze compensatie hebben ontvangen terwijl de bewoners die nu in het traject zitten niet in aanmerking komen?
Het IMG beoordeelt aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling op basis van de informatie die het IMG op dit moment tot zijn beschikking heeft. Zowel bij woningen waar sloop/nieuwbouw heeft plaatsgevonden als bij woningen waar deze nog plaats moet vinden, bekijkt het IMG in hoeverre er nog sprake is van waardedaling. Nieuwbouwhuizen door sloop/nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie, hebben volgens het IMG vrijwel altijd een hogere waarde dan de oude woning. Deze bewoners krijgen daarom over het algemeen geen vergoeding van schade door waardedaling. De sloop/nieuwbouw-adressenlijst, die de NCG en het IMG hebben gehanteerd en door het IMG betrokken is bij de besluiten omtrent waardedaling, was onvolledig. Op 88 adressen is hierdoor een vergissing gemaakt en vergoeding toegekend waar dat niet moest. Ik ben van mening dat het de betreffende bewoners niet aangerekend kan worden dat zij onterecht een vergoeding van het IMG ontvangen hebben. Ik heb daarom het IMG gevraagd of het voor deze geïsoleerde groep niet tot terugvordering zou willen overgaan. Het IMG heeft inmiddels via zijn website gecommuniceerd dat vergoedingen voor waardedaling die ten onrechte zijn toegekend bij 88 adressen waar sloop en nieuwbouw plaatsvindt of -vond, niet worden teruggevorderd door het IMG.
Het IMG heeft, ter voorkoming van onterechte toekenning van schadevergoedingen in de toekomst, in de aanvraagprocedure voor schade door waardedaling als voorzorgsmaatregel een extra vraag ingebouwd, waarin het IMG bewoners zelf vraagt om aan te geven of er sprake is van sloop/nieuwbouw. Wanneer er sprake is van sloop/nieuwbouw, zal het IMG deze aanvraag afwijzen. Er zal daarom geen sprake zijn van terugvordering bij deze aanvragen.
Wat betekent dit voor bewoners die nu wel een compensatie hebben ontvangen en straks nog in sloop-nieuwbouw traject komen? Moeten zij deze compensatie na herbouw weer inleveren?
Het IMG beoordeelt aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling op basis van informatie die het IMG op het moment van het besluit tot zijn beschikking heeft. Het IMG houdt dus wel rekening met sloop/nieuwbouw wanneer informatie hierover bekend is. Het IMG kan geen rekening houden met gevallen waarbij in de toekomst mogelijk alsnog besloten wordt tot sloop/nieuwbouw. Momenteel wordt door EZK en BZK bezien hoe met deze gevallen om te gaan.
Hoeveel meer is de toegevoegde waarde van een nieuw gebouwd huis dan de toegevoegde waarde van een opgeknapt en versterkt huis? Waarom krijgt de een wel compensatie voor de waardedaling en de ander niet?
De Adviescommissie waardedaling heeft geadviseerd over een geschikte systematiek om schade door waardedaling af te handelen. Het IMG heeft besloten om het advies van de Adviescommissie waardedaling te volgen. Er heeft door de Adviescommissie een analyse van de reeds versterkte woningen plaatsgevonden. Volgens de Adviescommissie kunnen er geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken gedaan worden over de waardedaling of waardestijging bij versterkte woningen. Bij sloop/nieuwbouw is deze waardestijging wel duidelijk aanwezig. Het IMG houdt bij de uitvoering van de waardedalingsregeling daarom geen rekening met reguliere versterkingsmaatregelen aan een bestaande woning, maar wel met sloop/nieuwbouw.
Hoe staat het uitsluiten van groepen in verhouding tot de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep van Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG)?1
Het IMG kent – als voldoende aannemelijk is dat er sprake is van schade door waardedaling en het mogelijk is om de schade abstract te begroten – een schadevergoeding toe ongeacht of de woning verkocht is. Hiermee volgt het IMG de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak Stichting WAG tegen NAM. NAM is niet in cassatie gegaan tegen deze uitspraak. In de gevallen waarin het IMG aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling afwijst, is naar het oordeel van het IMG niet aannemelijk dat er sprake is van schade door waardedaling. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 gaat het dan bijvoorbeeld om gevallen waarin de waarde van de woning sinds de aankoop niet is veranderd, er voor de betreffende schade al een vergoeding is uitgekeerd en het IMG niet bevoegd is om de aanvraag op grond van de Tijdelijk wet Groningen in behandeling te nemen of gevallen waarbij er naar verwachting als gevolg van sloop/nieuwbouw geen sprake meer is van schade door waardedaling. Van het uitsluiten van groepen is derhalve geen sprake.
Welke invloed heeft de stijging van de WOZ-waarde in Groningen ten opzichte van de stijging van de WOZ-waarde in de rest van Nederland op de bepaling van de waardevermindering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG heeft op advies van de Adviescommissie waardedaling een methode vastgesteld waarmee op een redelijke en doelmatige wijze schade door de waardedaling van niet-verkochte woningen kan worden vastgesteld. Een onderdeel van die methode is het gebruik van de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2019 als grondslag voor de berekening. De waardedalingspercentages die het IMG toepast, behelzen de totale waardedaling in de periode 2012 tot 1 januari 2019. Veranderingen in de WOZ-waarde na de peildatum worden op dit moment niet meegenomen door het IMG.
Wat wordt er precies bedoeld met de opmerking: «(w)e begrijpen wel dat mensen het invullen en toch proberen. Maar uiteindelijk zit je aanvragen af te wijzen die niet logisch zijn, omdat we ze wettelijk gezien niet mogen behandelen»? Denkt u dat gedupeerden beter willen worden van deze regeling?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waarom mogen deze aanvragen wettelijk niet behandeld worden?
In vraag 8 wordt gerefereerd aan een quote van het IMG uit berichtgeving op RTV Noord (3 november jl.). Deze quote ziet op gevallen waarin al een vergoeding van schade door waardedaling is toegekend of waarvoor al een procedure aanhangig is bij de burgerlijke rechter en waarin door de aanvrager toch een aanvraag om vergoeding van deze vorm van schade wordt ingediend bij het IMG. In de Tijdelijke wet Groningen is vastgelegd dat het IMG in deze gevallen niet bevoegd is om deze aanvragen af te handelen. Dergelijke aanvragen leiden daarom tot een afwijzing. Het IMG vindt het van belang hier transparant over te communiceren en doet dat onder andere via telefonische informatie, zijn website en de huis-aan-huis brochure die bewoners ontvangen. Uiteindelijk ligt de eindafweging voor het indienen van een aanvraag bij de bewoner.
Bent u van mening dat wanneer men een nieuwbouwwoning krijgt, omdat het oude gesloopt moest worden doordat het door menselijk toedoen onveilig was geworden, al gecompenseerd is of wordt voor de waardedaling? Kunt u aangeven waar die compensatie dan in zit?
Het IMG geeft aan dat het bij de afhandeling van schade door waardedaling van woningen betrekt in hoeverre er in het kader van de versterkingsoperatie sloop/nieuwbouw heeft plaatsgevonden of nog plaatsvindt. Hiermee wordt de waardedaling die een gevolg is van de ligging in het aardbevingsgebied weggenomen. Deze nieuwbouwhuizen hebben volgens het IMG immers vrijwel altijd een hogere waarde dan de oude woning. Het IMG moet hiermee rekening houden, omdat het op grond van het schadevergoedingsrecht alleen een vergoeding mag uitkeren wanneer er sprake is van schade. Wanneer er sloop/nieuwbouw plaatsvindt, is niet voldaan aan het vereiste van schade omdat de schade is of op korte termijn wordt weggenomen. Mocht vast komen te staan dat de meerwaarde van de sloop/nieuwbouw woning niet meer is dan de waardedaling die in de betreffende postcode optreedt, dan zal het restant alsnog worden vergoed door het IMG. Dit is op voorhand echter zeer onwaarschijnlijk omdat een nieuwe woning tot een zeer grote meerwaarde leidt. Als op een later moment blijkt dat er alsnog sprake is van schade door waardedaling, dan kan de aanvrager hiervoor opnieuw een aanvraag indienen bij het IMG.
Waarom blijft u bij uw besluit dat mensen die in het verleden te weinig compensatie hebben gekregen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V. (NAM) geen recht hebben op een nieuwe beoordeling?
In het WGO op 12 november jl. en tijdens het Vragenuur op 24 november jl. heb ik met uw Kamer gesproken over schade door waardedaling en signalen van bewoners die ontevreden zijn met de vergoeding van NAM nu de regeling van het IMG bekend is. Ik heb uw Kamer daarom verzocht om concrete voorbeelden en ik heb toegezegd dat ik mij wil verdiepen in de vraag of deze bewoners recht is gedaan. Inmiddels heb ik voldoende signalen ontvangen over dit onderwerp. Ik heb uw Kamer inmiddels meegedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 832) dat ik, om een goed onderbouwd antwoord te kunnen geven op de vraag of bewoners recht is gedaan, een onafhankelijk oordeel zal vragen op basis van onderzoek door een externe partij. Het streven is dat de uitkomsten van het onderzoek in maart 2021 gereed zijn. Vervolgens zal ik uw Kamer informeren over deze uitkomsten en over eventuele benodigde vervolgacties.
Wanneer gaat u het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) toch de bevoegdheid geven om deze zaken opnieuw te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 11. Het IMG is niet bevoegd om zaken die eerder beoordeeld en afgehandeld zijn door NAM, in behandeling te nemen. Los daarvan heb ik uw Kamer toegezegd om de door uw Kamer gedeelde signalen te onderzoeken.
Waarom krijgen mensen met toegekende gaswinningsschade die buiten het postcodegebied wonen geen compensatie van waardedaling? Waarom worden deze mensen uitgesloten?
Het IMG heeft de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling overgenomen. Deze adviseert de gebiedsafbakening uit de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken en dit toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vast te stellen. Het gebied waar sprake is van waardedaling, is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de verkoopprijzen van 45.000 woningen in het aardbevingsgebied met woningen in de rest van Nederland. Uit deze grootschalige vergelijking komt naar voren dat in postcodegebieden vanaf 40% toegekende schademeldingen significant sprake is van waardedaling. Bewoners in postcodegebieden met 20–40% toegekende schademeldingen komen echter ook voor schadevergoeding in aanmerking, omdat waardedaling daar niet uitgesloten kan worden. In postcodegebieden met minder dan 20% toegekende schademeldingen is sprake van een tegenovergesteld effect: de prijsontwikkeling is daar gunstiger dan in vergelijkbare delen van Nederland. Het enkele feit dat er fysieke aardbevingsschade aan die woningen is ontstaan, betekent volgens de Adviescommissie niet dat die woningen ook in waarde zijn gedaald door de ligging in het aardbevingsgebied.
Vindt u het rechtvaardig dat in bijvoorbeeld Scheemda de ene helft van de straat wel in aanmerking komt voor de compensatie, maar de andere helft niet omdat die een andere postcode heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, heeft het IMG op basis van de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling besloten het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim af te bakenen. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Komt zo’n verdeeldheid in onder andere straten vaker voor? Wordt hier een inventarisatie van gemaakt? Zo nee, bent u bereid naar deze ongelijkheid te kijken en in die gevallen de regeling aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inherent aan een regeling zoals de waardedalingsregeling, dat deze begrensd wordt. Zoals in antwoord op vraag 13 toegelicht, heeft het IMG het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vastgesteld.
Bent u ook bekend met het feit dat aanvragers van schadevergoeding door waardedaling van hun huis in het Groninger gasbevingsgebied, een brief krijgen waarin staat dat het besluit niet binnen gestelde termijn kan worden genomen en zonder reden van opgaaf met twaalf weken wordt verlengd? Wat is daarop uw reactie?
Zie het antwoord op vraag 17.
In hoeveel procent van de aanvragen kan een besluit niet tijdig genomen worden? Welke oorzaak ligt hieraan ten grondslag?
Het IMG heeft tot nu toe bijna 58.000 aanvragen ontvangen. Het IMG heeft inmiddels ruim 26.000 aanvragen afgehandeld en in totaal 156 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. Het IMG geeft aan dat ruim 97% procent daarvan binnen de gestelde termijn van 8 weken is afgehandeld. In 3 procent van de gevallen is deze termijn niet gehaald en zijn de betreffende bewoners hierover per brief geïnformeerd. Deze termijn is volgens het IMG om verschillende redenen niet gehaald: Het IMG heeft voor een aantal adressen nadere informatie moeten opvragen bij de NAM of er al een vaststellingsovereenkomst was gesloten met de NAM. Deze informatie is nu bekend en de aanvragen worden momenteel afgehandeld. Bij objecten die naast een woonbestemming ook een andere bestemming hebben, moet ook een individuele beoordeling plaatsvinden. Hiervoor is enkele weken extra tijd nodig. In situaties waar erfrecht van toepassing is, heeft het IMG waar nodig aanvullende documentatie bij de aanvrager opgevraagd. Daarnaast is er sprake van situaties waarin op de woningen een zogenaamd (beperkt) zakelijk recht rust (bijvoorbeeld situaties waarbij sprake is van erfpacht, beklemrecht, opstalrecht). Ook deze worden individueel bekeken om te bezien of men aanspraak kan maken op de waardedalingsregeling.
Welke gevolgen heeft deze vertraging?
Sommige aanvragers moeten langer dan 8 weken moeten wachten op het besluit van het IMG, gezien de bijzondere omstandigheden van het specifieke geval.
Wordt de planning voor schadevergoeding bij waardedaling aangepast? Wanneer is iedereen gecompenseerd voor de waardedaling?
Nee. De afhandeling van schade door waardedaling wordt gefaseerd uitgevoerd. Op 1 september jl. is gestart met de eigenaren van woningen in de gemeenten Loppersum en Appingedam. Op 1 november volgden de eigenaren van woningen in de gemeenten Groningen en Het Hogeland. Op 1 januari 2021 kunnen de eigenaren van woningen in de andere gemeenten een aanvraag indienen bij het IMG. Wanneer iedereen voor waardedaling gecompenseerd is, valt niet te zeggen. Het staat bewoners namelijk, ondanks de groepsgewijze aanpak, altijd vrij een moment te kiezen waarop zij een aanvraag indienen.
Waarom kiest u er opnieuw niet voor om alle inwoners van het gebied actief uit te nodigen om deze compensatie aan te vragen en daarbij direct een steunpunt aan te geven?
Bewoners worden door middel van een huis-aan-huis brochure door het IMG actief geïnformeerd over wanneer zij een aanvraag kunnen indienen. Verder heeft het IMG steunpunten geopend in alle gemeenten (Loppersum, Appingedam, Groningen en het Hogeland) waar een aanvraag voor schadevergoeding als gevolg van waardedaling van woningen kan worden ingediend. In andere gemeenten worden binnenkort steunpunten geopend.
Wat gaat u doen voor de groep mensen met een eigen huis die niet is staat zijn om de compensatie voor waardedaling aan te vragen?
De aanvraagprocedure is door het IMG laagdrempelig ingericht. Het IMG heeft steunpunten geopend waar bewoners terecht kunnen voor vragen over het indienen van een aanvraag voor waardedaling. Daarnaast kunnen bewoners te allen tijde bij het serviceloket van het IMG terecht.
Hebben erfgenamen van mensen, die woonden in een huis waarop de waardedalingsregeling van toepassing is, recht op deze waardedaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG geeft aan dat als de eigenaar van een woning is overleden, er een vergoeding van schade door waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam.
Klopt het dat er bij de aanvraag van de compensatie een bedrag in beeld komt waar je recht op hebt? Is dat dan ook het bedrag dat uitgekeerd wordt? Zo nee, waaraan ligt dat dan?
De doelstelling van het IMG is om een laagdrempelige en transparante aanvraagprocedure vorm te geven. Uit het oogpunt van transparantie wordt bij het indienen van een aanvraag, voor zover bekend, door het IT-systeem van het IMG een inschatting van de schadevergoeding gegeven. Het gaat om een inschatting waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Dit wordt bij de aanvraag aan de aanvrager kenbaar gemaakt.
Klopt het beeld dat er dingen op de site van het IMG worden toegevoegd, met andere woorden, worden de kaders en/of de spelregels tijdens het proces aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG past het schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek toe, ook bij de afhandeling van schade door waardedaling. De wijze waarop het IMG deze regels toepast, is in de loop van de uitvoering van de waardedalingsregeling niet gewijzigd. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 betrekt het IMG vanaf de start van de waardedalingsregeling sloop/nieuwbouw bij de beoordeling van schade van waardedaling bij deze woningen. Wel is met het oog op goede informatievoorziening voor de bewoners de informatie op de website tussentijds uitgebreid. Zo is onder andere extra informatie aan de site toegevoegd over sloop/nieuwbouw en over de uitleg van de methode die het IMG hanteert bij het vaststellen van de waardedaling. Daarnaast is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, de vragenlijst in de aanvraagprocedure voor de vergoeding van schade door waardedaling uitgebreid met een extra vraag, waarin het IMG bewoners zelf vraagt om aan te geven of er sprake is van sloop/nieuwbouw. Het IMG geeft aan dat gezien de omvang van deze regeling, met potentieel meer dan 120.000 aanvragen, het niet mogelijk is om vooraf alle uitzonderingsgevallen te hebben beschreven. Echter is vanaf de start van de regeling op 1 september jl. wel gecommuniceerd over sloop/nieuwbouw.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat de NAM binnen afzienbare tijd een voorschot van 90 miljoen euro ter compensatie krijgt en dat inwoners ook deze compensatie weer moeten bevechten? Hoe verklaart u deze verschillen? Hoe gaat u uw invloed gebruiken om het voor Groninger gedupeerden net zo makkelijk te laten verlopen, als het voor de NAM is gegaan?
Er is geen sprake van dat bewoners de vergoeding moeten bevechten. Het IMG heeft een laagdrempelige procedure voor bewoners ingericht met het oog op een zorgvuldige en voortvarende afhandeling van schade door waardedaling. Zoals ook in het antwoord op vraag 17 is beschreven, heeft het IMG in een korte periode, vanaf 1 september jl. ruim 26.000 besluiten genomen en 156 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. In 97% van de aanvragen is een besluit binnen de beslistermijn van 8 weken genomen.
Bent u bekend met de brief van 19 december 2019 van de gemeente Horst aan de Maas over geothermie in Noord- en Midden-Limburg?
Ja.
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Aardwarmteproject nabij Venlo nu niet hervat»?1
Ja.
Bent u bekend met de kansen die geothermie biedt voor een duurzame energievoorziening in de regio Noord- en Midden-Limburg? Kunt u dit toelichten?
Ik zie de toepassing van geothermie als een belangrijke optie in de verduurzaming van de warmtevraag. Mijn beleid is er daarom ook op gericht om de toepassing van geothermie te versterken en te versnellen zoals ik heb aangegeven in mijn brieven aan uw Kamer van 8 februari 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 282) en van 28 mei 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 320). De provincie Limburg heeft aangegeven dat ook zij geothermie als belangrijk optie ziet voor de toekomstige warmtevoorziening voor zowel de glastuinbouw als de gebouwde omgeving.
Een belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat geothermie alleen toegepast kan en mag worden als het ook veilig kan. Door de natuurlijke spanningen op de breuken van de Roerdalslenk en de daaruit voortkomende seismiciteit in Limburg brengt het toepassen van geothermie nabij deze breuken mogelijk onaanvaardbare risico’s met zich mee. Omdat we nog niet in staat zijn deze risico’s goed te kwantificeren, adviseert SodM mij vooralsnog geen geothermie nabij deze breuken toe te staan. Wel ben ik aan het inventariseren welke onderzoeksinspanning nodig is om geothermie binnen dit gebied op grotere afstand van breuken toch mogelijk te maken.
Wat vindt u ervan dat bestaande geothermische bronnen eerder zijn stilgezet vanwege de mogelijke relatie met seismische activiteiten in de bodem, terwijl er na onderzoek geen eenduidig vast te stellen oorzaak hiervan te vinden is?
In dit gebied waren twee geothermie projecten actief. Dit betroffen CWG en CLG. Bij de productie van eerstgenoemde zijn diverse bevingen geconstateerd waarop de winning is beëindigd. Bij CLG is tussen SodM en CLG afgesproken dat de winning gestaakt zou worden als een beving bij dit systeem zou worden gesignaleerd. Helaas is die beving gesignaleerd (in augustus 2018). Daarop is de winning stilgelegd door de operator. Vervolgens zijn er naschokken gesignaleerd die groter waren dan van te voren als maximum berekend was. De oorzaak van die zwaardere naschokken is niet met 100% zekerheid vast te stellen. Echter, de serie aardbevingen zijn ruimtelijk en in de tijd te relateren aan de productie van aardwarmte bij de genoemde systemen. De winning kan wat mij betreft alleen plaatsvinden als die veilig is. Ik sta daarom achter het besluit om de winning in deze gevallen stil te leggen.
Wat was de rolverdeling tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) bij dit project? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
SodM is allereerst toezichthouder en daarnaast adviseur in het vergunningsverleningsproces, waaronder ook bij het winningsplan. Mijn ministerie is enerzijds bevoegd gezag voor de vergunningverlening met betrekking tot mijnbouw en anderzijds verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling op het gebied van mijnbouw.
Het geothermie systeem van CLG is in 2017 opgestart met een langlopende put-test (extended well-test). Op dat moment was CLG in het bezit van een winningsvergunning, maar nog niet in het bezit van een instemming op het winningsplan (waarin de risico’s van winning zijn beschreven). Door de toezichthouder (SodM) is toegezien op de extended well-test. In juli 2018 is de extended well-test door de toezichthouder geëvalueerd. Op basis van de evaluatie heeft SodM toestemming gegeven om onder voorwaarden over te gaan naar de winningsfase zonder dat CLG in het bezit was van een ingestemd winningsplan.
De voorwaarden voor winning zonder winningsplan waren – onder andere – een door SodM goedgekeurde seismische risicoanalyse en de daarbij behorende risicobeheersmaatregelen. Totdat aan deze voorwaarden was voldaan, mocht CLG toch opstarten van SodM onder de aanvullende voorwaarde dat iedere beving in de nabijheid van CLG zou leiden tot stilleggen van de productie.
In augustus 2018 is na een beving op basis van de gestelde voorwaarden en in overleg met SodM de winning van aardwarmte door CLG stilgelegd.
SodM heeft vervolgens CLG verzocht om – op basis van de voorwaarde – een seismische risicoanalyse met risicobeheersmaatregelen aan te leveren. Deze zijn in april 2019 aan SodM voorgelegd en in juni 2019 door SodM als onvoldoende beoordeeld. Hervatten van de winning zonder winningsplan werd hierdoor voor CLG onmogelijk.
In april 2019 is door mijn ministerie gestart om alle 21 reeds actieve geothermieprojecten in Nederland van een besluit op het ingediende winningsplan te voorzien. Ook CLG – dat al buiten productie was – heeft daarbij een verzoek tot instemming met het winningsplan ingediend. In de procedure wordt SodM gevraagd advies te leveren op het winningsplan ten aanzien van veiligheid en milieu. Hier heeft SodM dus de rol als adviseur.
Mijn departement stelt momenteel een weigeringsbesluit op, op basis van o.a. de adviezen van SodM, maar ook van TNO, de Mijnraad, decentrale overheden en de Technische Commissie Bodembeweging.
Kunt u aan SodM opdracht verstrekken voor het uitvoeren van een gedegen onderzoek bij Californië Lipzig Gielen Geothermie (CLG) en Californië Wijnen Geothermie (CWG) om zo voldoende data te genereren? Op welke termijn zou u dit kunnen doen?
SodM heeft als taak toezicht en advies en niet de taak van onderzoeksinstelling. Binnen verschillende onderzoeksprogramma’s zowel in Nederland als wereldwijd wordt gekeken naar de risico’s van geothermie in en nabij gespannen breuken. Dit zijn complexe onderzoeken die tijd kosten, mede door het gebrek aan data over de relatie tussen de operationele parameters van productie/injectie, spanningen in de ondergrond en bevingen. Experimenten waarbij mogelijk weer bevingen ontstaan, zijn niet de weg voorwaarts. Een situatie zoals ontstaan na de beving in 1991 in Roermond, kunnen wij ons niet veroorloven. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik geothermie alleen zal toestaan als het veilig kan en de risico’s voor omwonenden aanvaardbaar en beheersbaar zijn. Ik kan dat in dit gebied nabij breuken met een voorspanning op basis van de nu beschikbare kennis niet garanderen. Ik vind een pilotproject daarom geen goed idee.
Vindt u het een goed idee om de regio Noord- en Midden-Limburg uit te roepen tot een pilotgebied voor onderzoek naar geothermische activiteiten in breuklijnen? Zo ja, op welke termijn kunt u dit uitvoeren, en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De investeringsaftrek voor windenergie op zee |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Investeringsaftrek offshore gas met terugwerkende kracht al dit jaar omhoog»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de windenergiesector een veelbelovende sector is en het plaatsen van genoeg windparken op zee essentieel is voor het slagen van de energietransitie? Deelt u de mening dat daarom het investeren in windparken op zee zeer aantrekkelijk moet worden gemaakt?
Windenergie op zee is een belangrijke pijler van de energietransitie. Met de huidige routekaart windenergie op zee 2030 zal de opgestelde capaciteit groeien naar circa 11 GW in 2030, wat goed is voor circa 40% van ons huidige elektriciteitsverbruik. Ook voor de verdere verduurzamingsopgave richting 2050 zal windenergie op zee een belangrijke rol spelen.
In mijn Kamerbrief van 26 mei (Kamerstuk 33 561 nr. 51) heb ik aangegeven dat een solide businesscase voor windenergie op zee een absolute randvoorwaarde is voor succesvolle verdere uitrol. In dezelfde brief heb ik aangekondigd een bredere brief te sturen over de toekomstige uitrol van windenergie op zee. Ik verwacht deze brief op korte termijn aan uw Kamer te sturen. In deze brief zal ik uitgebreid ingaan op het belang van een rendabele businesscase voor deze projecten om ook de verdere groei van windenergie op zee subsidievrij te houden.
Deelt u de analyse dat de vraag naar aardgas de komende decennia daarentegen sterk omlaag zal gaan en dit in feite een krimpende sector is?
In de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening in 2050 zal de rol van aardgas steeds kleiner worden. Dat betekent dat de betreffende sector zal krimpen, maar niet dat deze onbelangrijk zal zijn de komende decennia. Zolang er nog onvoldoende duurzame alternatieven zijn, is aardgas in de transitiefase van essentieel belang voor onze energievoorziening. Onder meer gelet op de milieueffecten geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit eigen bodem zolang aardgas nog nodig is en daar waar het veilig en verantwoord mogelijk is.
Geldt voor windprojecten op zee ook een investeringsaftrek?
De investeringsaftrek geldt alleen voor aardolie- en aardgasprojecten en niet voor windenergie-op-zee-projecten. De investeringsaftrek is onderdeel van de Mijnbouwwet. Deze kan gebruikt worden bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor het winstaandeel dat op grond van artikel 65 van de Mijnbouwwet wordt geheven van mijnbouwondernemingen die een vergunning hebben voor de winning van aardolie of aardgas. De investeringsaftrek is dus een korting op de additionele winstheffing die partijen die aardolie en aardgas winnen, moeten betalen aan de Staat, naast de vennootschapsbelasting. Partijen die windenergie-op-zee-projecten ontwikkelen en/of exploiteren betalen niet een dergelijke extra winstheffing. Een korting op een niet bestaande heffing is uiteraard niet mogelijk en daarom kan ook geen inschatting worden gegeven van het effect ervan.
Desalniettemin vind ik het van belang om de businesscase voor windenergie-op-zee-projecten rendabel te houden. De overheid doet in de huidige aanpak van windenergie op zee veel om risico’s voor deze projecten te verkleinen en daarmee investeren in windenergie op zee aantrekkelijk te maken. Zo worden alle voorbereidingen voor het windpark (locatiestudies en vergunningen) en de netaansluiting door de overheid geregeld. De praktijk laat zien dat dit leidt tot een aantrekkelijk investeringsklimaat. De tenders voor windenergie op zee zijn sinds enkele jaren – als een van de eerste plekken in de wereld – zonder subsidie succesvol.
Begin dit jaar heeft onderzoeksbureau Afry in mijn opdracht onderzoek gedaan naar hoe windenergie op zee ook in de toekomst rendabel kan blijven (Kamerstuk 33 561, nr. 51). De belangrijkste aanbevelingen in dit rapport zagen op het goed verbinden van nieuwe vraag naar elektriciteit en nieuw aanbod van windenergie op zee in de toekomst. In de eerder genoemde brief over de toekomstige uitrol van windenergie op zee zal ik aangeven welke acties in gang worden gezet om de aanpak rondom windenergie op zee toekomstbestendig te maken zodat de verdere uitrol van windenergie op zee goed aansluit op de vraag en investeren in windenergie op zee aantrekkelijk blijft.
Bent u van plan om windprojecten op zee ook gebruik te laten maken van deze (verhoogde) investeringsaftrek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat naar schatting het effect op de kostprijs van windprojecten op zee zou zijn als ook zij gebruik kunnen maken van deze verhoogde investeringsaftrek?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Groninger Bodem Beweging (GBB) inmiddels al vijf jaar wacht op een beslissing van het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak tegen de NAM?1 Kunt u zich de onvrede over een dergelijke termijn voorstellen?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging kan ik mij voorstellen, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd. Na de aangifte is er een artikel 12 Sv-procedure gevolgd, die de nodige tijd in beslag heeft genomen. Het OM heeft mij bericht dat het onderzoek en de beoordeling daarvan geruime tijd hebben geduurd vanwege de omvang en complexiteit van deze zaak en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht diende te worden.
Hoe kan het dat het OM in september 2019 het onderzoek al had afgerond, maar dat een jaar later nog steeds geen conclusie is getrokken en de aangever (de GBB) hier nog niets over heeft gehoord ondanks herhaaldelijke verzoeken geïnformeerd te worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is dit een omvangrijk en complex onderzoek geweest. Daardoor was de beoordeling eveneens ingewikkeld; vanwege het aantal individuele gevallen waarin een beoordeling van het te duchten levensgevaar moest plaatsvinden in combinatie met de omvang van het dossier, kostte een zorgvuldige beoordeling tijd. Hierbij speelt mee dat door het Hof is bepaald dat de NAM een zienswijze op het onderzoek diende te geven. Na afronden van het onderzoek heeft de NAM daar drie maanden de tijd voor gekregen. Het OM heeft eind februari 2020 de zienswijze ontvangen. Bovendien hebben de beperkingen ten gevolge van COVID-19 gezorgd voor verdere vertraging.
De betrokken partijen, waaronder ook de klagers, worden op de hoogte gehouden van het verloop van het proces op de momenten dat daar aanleiding voor is. Op diverse momenten hebben de klagers actief geïnformeerd naar de stand van het onderzoek. Daarop is ook altijd door het OM geantwoord en daarbij is aan de klagers meegedeeld dat er nog geen beslissing was genomen en dat klagers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zouden worden gesteld zodra het OM een definitief standpunt over deze zaak zou hebben ingenomen.
Hoe verhoudt dit stilzwijgen van het OM zich tot de voorschriften opgenomen in artikel 6, tweede lid onder b, van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57)?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat beslissingen zo lang op zich laten wachten? Hoe gebruikelijk of ongebruikelijk is dit volgens u?
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kost een zorgvuldig en gedegen onderzoek en – in het verlengde daarvan – een zorgvuldige en gedegen beoordeling veel tijd, zeker waar het gaat om een omvangrijk onderzoek als onderhavige. Het past mij niet om vooruit te lopen op (vervolgings)beslissingen die nog genomen moeten worden door het OM.
Waardoor wordt deze lange duur nu veroorzaakt? Heeft dat vooral met capaciteitsproblemen in de opsporing te maken of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke? Worden er gesprekken gevoerd tussen de NAM en het OM over een mogelijke buitengerechtelijke afdoening van de strafzaak?
Zie antwoord vraag 4.
Komt er een moment dat het OM op grond van de resultaten van het door het Gerechtshof bij beslissing van 20 april 2017 bevolen onderzoek, een definitieve vervolgingsbeslissing moet nemen? Met andere woorden, mag dit eindeloos duren? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig? Zo nee, hoe lang mag dit dan wel duren?
Artikel 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat indien het naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging plaats moet hebben. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de oordeelsvorming naar aanleiding van het afgeronde onderzoek nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de klagers, ook al is deze duur verklaarbaar gelet op de complexiteit en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht dient te worden. Overigens heeft het OM mij bericht dat zij binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Wat vindt u van de uitspraak van het Gerechtshof dat er aanwijzingen zijn dat de NAM zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 170, aanhef 2, Wetboek van Strafrecht (WSr), het beschadigen van woningen waardoor levensgevaar te duchten is?
Het past mij als Minister niet om deze uitspraak van een inhoudelijk oordeel te voorzien.
Op welk moment kan het uitblijven van een beslissing worden opgevat als een fictieve vervolgingsweigering? Zijn daar andere voorbeelden van bekend?
Vooropstaat dat wanneer het gerechtshof een bevel tot vervolging heeft gegeven, de officier van justitie niet bevoegd is nadien zelfstandig te besluiten om van verdere vervolging af te zien. Daartoe is op grond van artikel 243, vijfde lid, Sv bewilliging van het gerechtshof vereist. In deze zaak heeft het gerechtshof een bevel tot vervolging gegeven dat inhoudt dat nader strafrechtelijk onderzoek moet worden verricht onder toezicht en begeleiding van de rechter-commissaris. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 6, zal het OM binnen afzienbare tijd de uitkomsten van het onderzoek en zijn standpunt in deze zaak naar buiten brengen.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van Groningers in de rechtsstaat ernstig geschaad is? Kunt u zich voorstellen dat het lange wachten op het OM in de strafzaak tegen de NAM het vertrouwen verder onder druk zet?
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in 2017 is er in het dossier Groningen sprake van «een Nederlands overheidsfalen van on-Nederlandse proporties». Hij gaf daarbij ook aan: «We hebben het vertrouwen verspeeld, de rijksoverheid voorop».3 De Minister-President heeft in debat met uw Kamer dan ook namens de regering excuses aangeboden.4 Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat de duur van deze zaak gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd.
Welke stappen gaat u zetten om het vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen?
In de afgelopen jaren is er veel in gang gezet om het vertrouwen van de Groningers in de overheid en ook in de rechtstaat te herstellen. Die maatregelen worden nu uitgevoerd. De gaswinning wordt versneld afgebouwd en uiteindelijk geheel stopgezet, de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is overgenomen van de NAM en wordt op onafhankelijke en publiekrechtelijke wijze vormgegeven, en het Nationaal Programma Groningen is opgezet om te investeren in de toekomst van de provincie Groningen. Op vrijdag 6 november jl. heeft het kabinet nadere bestuurlijke afspraken gemaakt met bestuurders van het aardbevingsgebied over de versterkingsoperatie om de uitvoering daarvan te versnellen en beheersbaar te maken.5 Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal het OM binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het WGO van donderdag 12 november beantwoorden?
Ik heb getracht deze antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
De schadelijke gezondheidseffecten van windmolens en biomassacentrales |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Op vlucht voor klimaatherrie – Omwonenden van windpark en biomassacentrales nemen de wijk door geluids- en rookoverlast»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat omwonenden van windmolenparken en biomassacentrales – zichzelf klimaatvluchtelingen noemend – letterlijk op de vlucht slaan vanwege onhoudbare geluids- en rookoverlast? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is en dat niet de omwonenden maar de overlastgevende windmolens en biomassacentrales moeten wijken?
Met de energietransitie staat Nederland voor een enorme opgave. We werken aan de collectieve klimaatdoelen waar iedereen baat bij heeft. Windparken zijn essentieel om de klimaatdoelen te halen, maar hebben een impact op de leefomgeving. Ik heb dan ook begrip voor zorgen over geluidsoverlast als gevolg van windturbines. Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de geluidbelasting van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In het wetenschappelijk onderzoek naar effecten van het geluid van windturbines zijn verbanden gevonden met hinder en mogelijk slaapverstoring, maar geen duidelijke aanwijzingen voor een direct verband met andere gezondheidseffecten.
De huidige geluidsnormering is gericht op het beperken van hinder en slaapverstoring.
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van omwonenden over biomassacentrales en het effect daarvan op de luchtkwaliteit. Voor biomassacentrales gelden er strenge eisen ten aanzien van de emissies naar de lucht. Met de ondertekening van het Schone Lucht Akkoord (SLA) begin dit jaar zet het kabinet nog een extra stap. Onder het SLA werkt het kabinet namelijk maatregelen uit voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst te realiseren. Ten aanzien van biomassacentrales wordt er gewerkt aan het opnieuw invoeren van de vergunningplicht voor biomassacentrales < 15MW en het aanscherpen van de emissiegrenswaarden voor kleinere en middelgrote biomassacentrales.
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 5) heb ik aangegeven dat bij het realiseren van klimaatdoelstellingen een integrale afweging plaatsvindt, waarbij meerdere belangen worden betrokken. Ook het belang van gezondheid wordt meegenomen in deze afweging. De geldende milieunormen vormen het uitgangspunt voor het kunnen realiseren van windmolens of biomassacentrales. Ik deel de conclusie dat gezondheidseffecten ondergeschikt zouden zijn aan het behalen van de klimaatdoelen dan ook niet.
Erkent u dat windmolens en biomassacentrales schadelijk voor de gezondheid van omwonenden kunnen zijn? Zo ja, waarom staan die ondingen er dan nog? Deelt u de conclusie dat schadelijke gezondheidseffecten als gevolg van windmolens en biomassacentrales ondergeschikt zijn aan het behalen van de klimaatdoelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat «de overheid een dwangsom kan opleggen of een windmolen kan laten stilzetten als de geluidsnormen worden overschreden»? Kunt u een overzicht verstrekken van waar en wanneer dat tot dusverre is gebeurd?2
Ik ben op de hoogte van de mogelijkheden van een last onder dwangsom en het stilzetten van een turbine. Voorop staat dat exploitanten vanwege het naleven van wet- en regelgeving, goed nabuurschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen, altijd aan de normen zullen willen voldoen. Daartoe kunnen zij met een monitor bijhouden in hoeverre zij nog binnen de jaarlijkse geluidsruimte opereren zodat zij tijdig hun turbines kunnen terugschakelen in een geluidsarme modus als dat nodig is.
Gemeenten, die meestal vertegenwoordigd worden door de regionale omgevingsdiensten, zijn bevoegd gezag voor de handhaving van de geluidsnormen voor windturbines. Sommige omgevingsdiensten vragen de draaigegevens en daarmee de geluidsproductiegegevens op van windturbines, maar dit is niet overal in Nederland het geval. In bepaalde gevallen zal dit ook minder relevant zijn als er sprake is van grote afstanden tot en daardoor lage geluidbelastingen op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zoals woningen (bijvoorbeeld achter op de Maasvlakte). Het opvragen van de draaigegevens gebeurt steeds vaker.
Om een last onder dwangsom op te leggen, moet er eerst een overtreding (overschrijding van de jaarlijkse gemiddelde geluidsnorm) worden geconstateerd en dan kan voor een eventuele herhaling van deze overtreding in het jaar daarna een last onder dwangsom worden opgelegd. Een last onder dwangsom is ook mogelijk als de exploitant geen medewerking verleent of blijft verlenen bij het verstrekken van gevraagde gegevens. Stilleggen is een (zwaar) laatste dwangmiddel als er directe gezondheids- of veiligheidsrisico’s zijn. Er zijn bij mij geen gevallen bekend dat dit vanwege windturbinegeluid is gebeurd.
Mij zijn slechts drie gevallen bekend waarbij een last onder dwangsom is opgelegd vanwege windturbinegeluid:
In december 2016 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Kollum.3
In september 2014 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van windpark Hartelbrug II in Rotterdam.4
In april 2013 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Sint Maartensbrug.5
Voor de volledigheid merk ik op dat in deze drie gevallen een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van maatwerkvoorschriften voor geluid. Deze dwangsommen hadden geen betrekking op de geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit.
Hoe kunt u stellen dat «de overlast als gevolg van laagfrequent geluid [van windmolens] nog in onderzoek is» en tegelijkertijd besluiten dat er volop windmolens moeten worden bijgebouwd?
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 6) heb ik aangegeven dat kennisvergaring over laagfrequent geluid een continu proces is. Laagfrequent geluid is een complex onderwerp en meer onderzoek naar de gezondheidseffecten is gewenst. Ik heb het RIVM gevraagd om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen, dus ook afkomstig van andere bronnen dan windmolens, beter toegankelijk te maken en na te gaan naar welke aspecten van laagfrequent geluid nader onderzoek gewenst is. Binnen het onderzoeksprogramma wordt ook aandacht besteed aan de omvang van de problematiek. Ik verwacht u voor de zomer van 2021 nader te kunnen informeren over dit onderzoeksprogramma. Er is momenteel geen indicatie dat het laagfrequente deel van windturbinegeluid andere effecten heeft op omwonenden dan geluid in het algemeen.
Hoe kan het dat houtstook door particulieren steeds verder wordt ontmoedigd en er voor hen zelfs zogeheten «stookalerts» worden afgegeven, terwijl biomassacentrales complete woonwijken in de rook mogen zetten?
Met het Schone Lucht Akkoord werk ik samen met provincies en gemeenten aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Ter verbetering van de luchtkwaliteit worden er maatregelen genomen op het gebied van zowel particuliere houtstook als biomassacentrales. Voor wat betreft biomassacentrales bereid ik momenteel regelgeving voor waarin de emissie-eisen verder worden aangescherpt. Luchtvervuiling uit woningen, waaronder door houtrook, levert 9% van de gezondheidsschade uit binnenlandse bronnen.6 Om deze reden neem ik ook maatregelen op het gebied van particuliere houtstook, zoals het ontwikkelen van het stookalert en voorlichtingsmateriaal.
Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar óók schadelijk voor de gezondheid? Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met deze waanzin?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het beleid heeft als doel de CO2-uitstoot terug te dringen en zo klimaatverandering tegen te gaan.
Het bericht ‘Nederlands kabinet vindt eisen Europees coronafonds lastig’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlands kabinet vindt eisen Europees coronafonds lastig»?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet van plan is niet mee te doen aan de eerste ronde voor het indienen van plannen bij de Europese Commissie, waarvoor de deadline is vastgesteld op 30 april 2021?
Het kabinet kiest er bewust voor om het definitieve besluit over de hervormingen en investeringen die in het Recovery and Resilience Plan (RRP) worden opgenomen door het nieuwe kabinet te laten nemen. Zoals toegezegd in de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (4 en 5 november jl.), informeert het kabinet uw Kamer binnenkort over het in te dienen Recovery and Resilience Plan middels een brief.
Over de RRF-verordening wordt nog onderhandeld tussen Raad en Europees parlement. Plannen kunnen – op basis van de Raadspositie – formeel ingediend worden bij de Commissie vanaf het moment van inwerkingtreding van de RRF tot 30 april 2021, en vervolgens vanaf 15 oktober 2021 tot 30 april 2022, en van 15 oktober 2022 tot 30 april 2023. Een lidstaat blijft aanspraak maken op de totale allocatie als het besluit haar nationale plan niet in de eerste, maar in de tweede periode in te dienen. Een lidstaat – en dus het bedrijfsleven van die lidstaat – loopt dan dus geen geld mis.
Juist omdat het kabinet een stevig en ambitieus plan wil indienen, is ervoor gekozen de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen. Immers, zo kunnen additionele hervormingen en investeringen waar het nieuwe kabinet toe besluit ook een plek krijgen in het nationale plan.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat Nederland stil staat. Het kabinet geeft opdracht tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het kabinet zal de komende maanden kansrijke maatregelen voor een Nederlands herstelplan in kaart brengen. Daarbij wordt onder andere gekeken naar hervormingen en investeringen waartoe het kabinet sinds 1 februari 2020 heeft besloten. Maatregelen die na die datum zijn gestart komen in aanmerking voor de RRF. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de behandeling van vreemd en eigen vermogen en de versobering van de zelfstandigenaftrek. Tot slot worden er ook maatregelen in kaart gebracht die het volgend kabinet kan treffen.
Bent u het met ondernemers eens dat Nederlandse bedrijven achter de feiten aan lopen wanneer het kabinet besluit om pas mee te doen vanaf de tweede ronde?
Zie antwoord vraag 2.
Waar komt de aarzeling van het kabinet vandaan, gezien het feit dat de landenspecifieke aanbevelingen al jaren bekend zijn en de geldende aanbevelingen dateren uit 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Is het kabinet bereid om versneld aan de landenspecifieke aanbevelingen te voldoen, zodat het Nederlandse bedrijfsleven in crisistijd kan profiteren van de 6 miljard euro die daarvoor klaar liggen?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke landenspecifieke aanbevelingen voldoet Nederland naar uw inschatting wel, na implementatie van het Belastingplan 2021, dat op dit moment in het parlement wordt behandeld?
Het kabinet acht het van belang dat de herstelplannen van lidstaten in lijn zijn met de landspecifieke aanbevelingen. Deze aanbevelingen neemt het kabinet ook mee bij het opstellen van het nationale herstelplan.
De afgelopen jaren heeft Nederland al stappen ondernomen op verschillende aanbevelingen. Voorbeelden hiervan zijn de versobering van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans en het vrijmaken van extra middelen voor innovatie, bijvoorbeeld via het Groeifonds.
Sinds februari 2020 heeft Nederland nog een aantal aanvullende stappen gezet in lijn met de aanbevelingen. Zo is de zelfstandigenaftrek versoberd en komt er een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Bovendien zijn belangrijke stappen gezet voor het pensioenakkoord. De genoemde hervormingen sluiten aan bij landspecifieke aanbevelingen en bieden daarmee goede aanknopingspunten voor het herstelplan dat Nederland zal indienen.
Aan welke landenspecifieke aanbevelingen voldoet Nederland naar uw inschatting nog niet op 30 april 2021?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe borgt u het zogenoemde level playing field voor de Nederlandse industrie, als ons bedrijfsleven niet kan profiteren van de middelen uit het Europese coronafonds en het bedrijfsleven in andere landen wel?
Andere landen zijn net als Nederland bezig met de planvorming voor de Europese herstelfaciliteit. Zodoende is het te voorbarig om in te gaan op de ambities van andere lidstaten. De definitieve plannen dienen aan voorwaarden te voldoen en moeten daarom eerst door de Europese Commissie worden beoordeeld voordat middelen beschikbaar komen.
Bij uitvoering van de plannen zijn lidstaten gehouden aan bestaande EU-regelgeving ten aanzien van aanbestedingen, mededinging en staatssteun. Wij zullen de Commissie vragen om op naleving van deze regels toe te zien. Deze regels moeten voorkomen dat de Nederlandse concurrentiepositie verslechtert.
Hoe taxeert u het level playing field voor de Nederlandse maritieme sector, die in het artikel specifiek genoemd wordt? Bent u bereid daar, gezien de uitzonderingen die mogelijk zijn op Europees niveau, extra actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen zal het kabinet concreet nemen tussen nu en 30 april 2021 om de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op Europese schaal te vergroten en eerlijke concurrentie te borgen?
Zoals is uiteengezet in de visie op de (maak)industrie2, is de ambitie van het kabinet om kansen op het gebied van innovatie, verduurzaming en de concurrentiekracht maximaal te benutten. Hiervoor kijkt het kabinet naar de mogelijkheid om Europese fondsen als hefboom in te zetten voor investeringen die de economie versterken.
Zodoende is er in de augustusbesluitvorming 255 miljoen euro aan extra middelen beschikbaar gesteld voor cofinanciering vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van Europese programma’s die zich richten op groen en digitaal herstel. Dit zijn nationale middelen waardoor Nederlandse bedrijven makkelijker kunnen deelnemen aan bijvoorbeeld het EU-programma Digitaal Europa, het intergouvernementele Innovatiefonds en partnerschappen binnen Horizon Europa.
Daarnaast is het kabinet druk bezig met het opzetten van het nieuwe Regionale Just Transition Fund en het vormgeven van andere regionale programma’s die worden voortgezet, zoals het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling waarvoor Europees ook extra middelen beschikbaar worden gesteld voor groen en digitaal herstel. De meeste middelen uit deze fondsen komen terecht bij het Nederlandse midden- en kleinbedrijf.
Tot slot zet Nederland zich al twee jaar op Europees niveau in voor een instrument om de verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt aan te pakken.3 Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. In de kabinetsappreciatie van het witboek, die op 25 september jl. naar de Kamer is gestuurd,4 is aangegeven dat Nederland uitkijkt naar wetgevende voorstellen op dit terrein en dat er nog vragen leven die in de verdere uitwerking aan de orde zouden moeten komen. Ten aanzien van deze punten worden momenteel nadere gesprekken gevoerd met de Europese Commissie.
Bent u het ermee eens dat het onbestaanbaar is dat Nederland miljarden bijdraagt aan deze Europese pot, maar er zelf niet van kan profiteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen een voor een en zo concreet mogelijk beantwoorden, vóór de op 12 november aanstaande te houden stemmingen over het Belastingplan 2021?
In verband met de benodigde interdepartementale afstemming is het niet gelukt om uw vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden.
De berichten 'Universiteiten werken ondanks risico’s veel meer samen met China' en 'Kennis delen met China: de roze bril zakt langzaam af bij universiteiten' |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteiten werken ondanks risico’s veel meer samen met China»1 en «Kennis delen met China: de roze bril zakt langzaam af bij universiteiten»?2
Ja.
Klopt het dat de universiteiten niet bijhouden welke contracten hun wetenschappers in China afsluiten? Deelt u de mening dat het wel wenselijk zou zijn als universiteiten dit zouden bijhouden en dat het voor hoogwaardige en dual-use technologie zelfs noodzakelijk is? Welke stappen gaat u zetten om dit beter te borgen?
Het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met binnen- en buitenlandse partijen is een verantwoordelijkheid van de instellingen, in lijn met hun wettelijk geborgde institutionele autonomie. Er bestaat op dit moment dan ook geen verplichting voor instellingen om overeenkomsten met buitenlandse partijen centraal te registreren. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft op mijn verzoek bij zes Nederlandse universiteiten onderzoek gedaan naar hun samenwerking met Chinese kennisinstellingen.3 Hieruit komt naar voren dat met name Memoranda of Understanding (MoU’s) die op faculteitsniveau worden afgesloten niet altijd in beeld komen bij het universiteitsbestuur.
Zoals ik aangaf in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap4 en in de Kamerbrief over de samenwerking met China op het terrein van onderwijs en wetenschap5 is het ook in het belang van de instellingen zelf om over een volledig en actueel beeld te beschikken op basis waarvan, als de omstandigheden daar om vragen, tijdig kan worden bijgestuurd. Ik ga, samen met mijn collega’s, hierover in gesprek met de kennissector om te onderzoeken op welke manier we hier (bestuurlijke) afspraken over kunnen maken. Daarnaast wordt er gewerkt aan een inventarisatie van kennisvelden en vakgebieden die bescherming behoeven in het licht van de nationale veiligheid. Het kabinet gaat op de risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners (kennisinstellingen of bedrijven) een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Samenwerkingen op het gebied van dual use en hoogwaardige technologie vallen hier ook onder, maar hebben op dit moment reeds extra de aandacht vanwege bestaande wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole.6
Klopt het dat alleen de universiteit van Wageningen (WUR) een specifieke richtlijn voor contracten met China kent? Klopt het dat deze richtlijn zich met name richt op het incasseren van het geld en dat dus geen enkele universiteit een richtlijn heeft om inhoudelijk samenwerken met China te beoordelen?
Internationale samenwerking is cruciaal voor toponderzoek. Universiteiten beoordelen potentiële samenwerkingsrelaties op verschillende aspecten en maken daarbij gebruik van verschillende instrumenten en informatiebronnen. Wageningen University & Research (WUR) heeft een richtlijn opgesteld om de risico's van samenwerking met China te verminderen en te voorkomen. Zij kijken daarbij naar vele factoren; zoals IP, data privacy, anti-corruptie, reputatie en financiële betaling. Andere universiteiten gebruiken bijvoorbeeld de checklist van The Hague Centre for Strategic Studies7 (HCSS) en/of de aandachtspunten beschreven in de kabinetsnotitie uit 2019 «Nederland-China: een nieuwe balans». Zoals wordt benoemd in het rapport van RVO over de verkenning van wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen, vindt er hierover kennisuitwisseling plaats tussen de universiteiten.
In navolging van enkele andere landen en rekening houdend met wat er binnen Nederland al voorhanden is, zal ik samen met de kennissector richtsnoeren kennisveiligheid uitwerken. Het doel is om te komen tot een handzaam en praktisch landenneutraal document dat iedereen die binnen kennisinstellingen te maken krijgt met internationale samenwerking kan gebruiken. Zoals aangegeven in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap is het streven de richtsnoeren in het tweede kwartaal van 2021 op te leveren.
Herkent u het beeld dat veel universiteiten moeite hebben om hun beleid aan te passen of aan te scherpen nu de risico’s van het samenwerken met China steeds duidelijker worden? Op welke manier wilt u universiteiten hiermee ondersteunen?
In het eerdergenoemde RVO-rapport staat dat de deelnemende universiteiten aangeven dat onderzoekssamenwerking met China praktisch en strategisch gezien niet altijd gemakkelijk verloopt. Daar wordt vervolgens door de Nederlandse universiteiten op verschillende manieren mee omgegaan. Internationale samenwerking blijft een afweging van kansen en risico’s, bijvoorbeeld rondom kennisveiligheid. In de eerdergenoemde Kamerbrief kennisveiligheid presenteert het kabinet bovendien een pakket van maatregelen dat tot doel heeft instellingen een handelingsperspectief te bieden ten aanzien van kennisveiligheid. De voorgestelde maatregelen in de Kamerbrief kennisveiligheid zijn erop gericht instellingen te ondersteunen in het maken van een dergelijke afweging. Instellingen kunnen tevens gebruik maken van de checklist van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) en/of de aandachtspunten beschreven in de kabinetsnotitie uit 2019 «Nederland-China: een nieuwe balans». Het doel van activiteiten om de bewustwording van en informatievoorziening aan kennisinstellingen te vergroten is dat kennisinstellingen zelf bewuster nadenken over samenwerking met en kennisoverdracht aan andere landen en maatregelen kunnen nemen om deze risico’s te mitigeren.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het LeidenAsiaCentre concludeert dat universiteiten weinig inzicht geven in hun samenwerkingsverbanden met China en er sprake is van gebrek aan transparantie en onderling vertrouwen bij Nederlandse universiteiten? Wat wilt u hieraan doen?
Onze hoger onderwijssector is gebaat bij onderling vertrouwen en transparantie. Niet alleen voor een constructieve samenwerking en het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs en de wetenschap, maar ook om de kennisveiligheid te borgen en vergroten. Het belang van goede en constructieve samenwerking geldt ook tussen de instellingen en de overheid. Dat is precies waar het kabinet voor staat, zoals beschreven in de eerdergenoemde Kamerbrief over kennisveiligheid. Ik vind het van belang dat er bij kennisinstellingen op bestuurlijk niveau volledig zicht is op welke internationale samenwerkingsverbanden worden aangegaan, zeker als het gaat om risicovolle kennisgebieden.
Om meer inzicht te krijgen in de huidige samenwerking met China heb ik RVO gevraagd om een verkenning uit te voeren van de samenwerkingen van zes universiteiten met Chinese universiteiten. Ook hebben de universiteiten regelmatig contact met elkaar over hun samenwerking met China. Als het gaat om zaken gerelateerd aan kennisveiligheid, is er door de VSNU een werkgroep kennisveiligheid opgericht.
Wat vindt u van de suggestie van China-expert D’Hooghe van het LeidenAsiaCentre om de bestaande richtlijnen voor integriteit en het delen van kennis aan te vullen met specifieke «Chinaregels» die voorwaarden en beperkingen stelt aan samenwerking met landen die niet de Nederlandse waarden en beginselen delen? Bent u van mening dat de veiligheidsdiensten hier een rol bij moeten spelen?
In de eerdergenoemde Kamerbrief kennisveiligheid presenteert het kabinet een pakket aan maatregelen om de kennisveiligheid in het hoger onderwijs en de (toegepaste) wetenschap beter te borgen, zoals maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan. Het doel van dit pakket is om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s die ermee samenhangen. Het kabinet kiest daarbij nadrukkelijk voor een landenneutrale aanpak bij het ontwikkelen van het instrumentarium. Bij het opstellen en het uitvoeren van deze beleidsinstrumenten, wordt samengewerkt met alle relevante onderdelen van de rijksoverheid, inclusief de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u inhoudelijk reageren wat u vindt van de Chinarichtlijnen voor universiteiten van Duitsland, Verenigd Koninkrijk en Australië? Met welke onderdelen zouden we, volgens u, in Nederland aan de slag moeten gaan?
Om inzichtelijk te maken waarop gelet moet worden bij internationale samenwerking kunnen richtsnoeren een nuttige rol vervullen. In het licht van richtsnoeren die door andere landen, zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Australië, zijn opgesteld en met wat er binnen Nederland voorhanden is, zal het Ministerie van OCW samen met de kennissector landenneutrale richtsnoeren uitwerken. Het document zal aansluiten op de Nederlandse context en rekening houden met het Nederlandse stelsel en de onderlinge verhoudingen daarbinnen. Fundamentele beginselen als autonomie van de instellingen en academische vrijheid zullen als uitgangspunt dienen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap is het streven de Nederlandse richtsnoeren in het tweede kwartaal van 2021 op te leveren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het algemeen overleg «internationalisering hoger onderwijs + digitale veiligheid» van donderdag 3 december 2020?
Uw kamer ontvangt deze antwoorden tegelijkertijd met de Kamerbrief over de samenwerking met China op het terrein van onderwijs en wetenschap.