Onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD), Coenradie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het advies1 van de Onderwijsraad over onderwijs in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Ja.
De Onderwijsraad spreekt van «aanhoudende zorgen» over het onderwijs in JJI’s en stelt dat zowel de wettelijke inbedding als de praktijk tekort schieten; deelt u deze zorg? Deelt u de mening, ook met de Onderwijsraad, dat ook deze jongvolwassenen recht op onderwijs hebben?
Wij vinden het belangrijk dat iedere jongere onderwijs krijgt, ook als deze tijdelijk in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Onderwijs zorgt voor stabiliteit en geeft jongeren een perspectief voor na hun verblijf. Onderwijs is dan ook onderdeel van de gebruikelijke dagbesteding van jongeren. De afgelopen periode hebben we, samen met het veld, al ingezet op de nodige verbeteringen. Ook de komende periode zullen we dat blijven doen, waarbij we de adviezen van de Onderwijsraad daarin zullen betrekken.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de constatering van de Onderwijsraad dat het onderwijs binnen JJI's structureel in de knel komt en onvoldoende gewaarborgd is? Welke concrete stappen heeft het kabinet tot op heden gezet om deze structurele problemen aan te pakken?
Het advies van de Onderwijsraad laat zien hoe complex het is om in de context van een justitiële jeugdinrichting onderwijs te bieden dat goed aansluit op de behoeften van de diverse doelgroep. Om de professionals binnen de scholen en jeugdinrichtingen die zich hier dagelijks voor inzetten verder te ondersteunen, zijn de afgelopen jaren een aantal concrete stappen gezet.
Ten eerste is vanaf kalenderjaar 2023 de bekostiging per capaciteitsplek voor scholen in JJI’s structureel opgehoogd en meer dan verdubbeld. In totaal ontvangen de scholen hiermee structureel 4 miljoen euro extra. Met deze extra middelen kunnen scholen onder meer het onderwijs- en stageaanbod passender maken voor de steeds ouder wordende doelgroep en nazorg leveren als de jongere uit de JJI is.
Ten tweede is in 2024 door het Ministerie van OCW een mbo-coördinator aangesteld waarmee tot 2026 extra inzet beschikbaar is om de samenwerking tussen scholen bij de JJI’s en mbo-instellingen te versterken. Bijvoorbeeld door te werken aan een betere doorstroom, duidelijke aanspreekpunten op mbo-instellingen en een convenant voor gegevensdeling. Ook wordt een aantal scholen bij JJI’s geholpen om de samenwerking met de mbo-instelling in de regio aan te gaan en bestendigen.
De komende tijd wordt naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad zorgvuldig onderzocht of en zo ja, welke verbeteringen er nog meer nodig zijn. Hierbij trekken wij nauw op met de JJI’s, de scholen van de JJI’s en de betrokken inspecties.
Wat is er concreet ondernomen na het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk»2 van september 2024 waarin de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) constateerde dat jongeren die worden verdacht van een strafbaar feit vaak lang moeten wachten op hun straf, en dit de ontwikkeling van jongeren onder druk zet?
De Staatssecretaris Rechtsbescherming heeft het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» van de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 10 september 2024 aan uw Kamer aangeboden.3 Dit rapport bevat belangrijke conclusies en aanbevelingen voor verbetering. Op dit moment worden deze besproken met de partners in de jeugdstrafrechtketen. De Staatssecretaris Rechtsbescherming stuurt uw Kamer vóór het zomerreces van 2025 een inhoudelijke reactie.
Deelt u de mening dat beide rapporten samen een somber beeld laten zien van de manier waarop de overheid zorg draagt voor het recht op onderwijs en de kansen voor deze jongeren en jongvolwassenen? Ziet u ook dat dit niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook voor de samenleving nadelig uitpakt, omdat de kans op recidive groter is bij mensen die weinig perspectief hebben?
Zoals bij vraag 2 aangegeven vinden wij het belangrijk dat iedere jongere onderwijs krijgt, ook als deze tijdelijk in een justitiële jeugdinrichting verblijft. Onderwijs zorgt voor stabiliteit en geeft jongeren een perspectief voor na hun verblijf. Dat er aanhoudende zorgen zijn over het onderwijs in de JJI’s nemen wij uiterst serieus. Om die reden werken we de komende periode samen met het veld aan een goede reactie en vervolgstappen die nodig zijn.
De Onderwijsraad stelt dat het onderwijsbeleid onvoldoende is afgestemd op de praktijk binnen de JJI’s, bent u bereid de aanbeveling van de raad over te nemen om de regels en systemen van betrokken ministeries beter op elkaar af te stemmen en een gedeelde visie te ontwikkelen op onderwijs in JJI’s? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Onderwijsraad bevat concrete adviezen en aanbevelingen die het onderwijs in de JJI’s verder kunnen brengen. Hier zijn wij dan ook al actief met de Onderwijsraad, de JJI’s en de scholen die in de JJI gehuisvest zijn over in gesprek. Wij willen de tijd nemen om de adviezen zorgvuldig uit te werken. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces een eerste reactie op het advies. Hierin wordt zo veel als mogelijk concreet ingegaan op de adviezen van de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad pleit voor een herziening van de onderwijswetgeving, zodat JJI-scholen een specifieke plek krijgen binnen een sectorwet en examens gemakkelijker kunnen worden afgenomen, bent u bereid hier werk van te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hier komen wij op terug in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jongeren in JJI's daadwerkelijk de kans krijgen hun onderwijs te voltooien en een diploma, certificaat of getuigschrift te behalen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de wettelijke belemmeringen die JJI-scholen momenteel ervaren bij examinering en het aanbod van beroepsonderwijs, zoals de juridische beperkingen in de Wet op de expertisecentra (Wec) en de noodzaak van extraneusconstructies voor mbo-examens?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het aanvaardbaar dat jongeren door deze belemmeringen worden gehinderd in hun onderwijs en toekomstperspectief? Bent u bereid deze knelpunten per direct aan te pakken en zo ja, welke concrete stappen gaat u op korte termijn zetten?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
De Onderwijsraad stelt dat de samenwerking tussen JJI-scholen en andere onderwijsinstellingen versterkt moet worden, zodat de overgang tussen onderwijs binnen en buiten JJI’s soepeler verloopt; op welke manier gaat u deze samenwerking structureel verbeteren?
Zoals bij vraag 3 aangegeven is in 2024 een mbo-coördinator aangesteld om de komende jaren de samenwerking tussen scholen bij JJI-instellingen en mbo-instellingen structureel te versterken en verbeteren. De extra middelen die de scholen per 2023 structureel ontvangen kunnen hier ook voor worden ingezet. Wij komen hierop nader terug in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
De Onderwijsraad signaleert dat het personeelstekort binnen JJI’s ook het onderwijs raakt en adviseert om personeelsbeleid mogelijk te maken dat aansluit op de specifieke behoeften van JJI-scholen; hoe beoordeelt u deze aanbeveling en welke maatregelen treft u om de tekorten aan te pakken?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om – in lijn met de aanbevelingen van de Onderwijsraad – onderwijsgerelateerde overwegingen een explicietere rol te geven bij beslissingen over jongeren binnen JJI’s, naast justitiële en behandelperspectieven? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 7.
Kunt u toezeggen dat het kabinet op korte termijn met een concreet plan komt om de knelpunten in het JJI-onderwijs structureel op te lossen, en kunt u de Kamer hierover informeren vóór het zomerreces? Bent u bereid om in deze analyse ook in te gaan op het rapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk»?
Het inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» gaat over de wachtlijsten in de jeugdstrafrechtketen. Uit dit onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid blijkt dat jonge verdachten te vaak en te lang moeten wachten op een passende straf of maatregel. Het advies van de Onderwijsraad daarentegen gaat over een specifiek onderdeel van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, namelijk het onderwijs dat in de JJI’s wordt geboden. Daarom ontvangt uw Kamer twee separate brieven: een beleidsreactie op het inspectierapport «Pedagogisch uitgangspunt onder druk» (zie het antwoord op vraag4 en een beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad over het onderwijs in de JJI’s (zie het antwoord op vraag5.
In de motie-Lahlah (Kamerstuk 24 587, nr. 957) heeft de Kamer uitgesproken dat jongeren die door capaciteitstekorten in volwassenendetentie worden geplaatst, het recht moeten behouden om onderwijs te volgen, kunt u aangeven welke stappen u sinds het aannemen van deze motie heeft gezet om dit te realiseren? Wat voor onderwijs krijgen deze jongeren nu?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 4 november 2024 per brief op de motie-Lahlah gereageerd.6 Daarin schetste zij dat de onderwijsmogelijkheden in het gevangeniswezen voor deze doelgroep beperkt zijn. Wel is het mogelijk gebleken om via contact met de school van herkomst jongeren de mogelijkheid te bieden hun studiemateriaal beschikbaar te stellen zodat ze geen onnodige vertraging oplopen. Daarnaast sluit het educatieve programma van de Life Changing Group (LCG) beter aan bij de behoefte van deze doelgroep dan de in de motie-Lahlah aangedragen opties om de jongvolwassenen te laten deelnemen aan het onderwijsaanbod voor volwassenen of hen online onderwijs te laten volgen.
In een andere ingediende motie van het Kamerlid Lahlah c.s. wordt de regering verzocht om te onderzoeken of het mogelijk is om het aantal beschikbare uren van de LCG uit te breiden, bijvoorbeeld door ook in het weekend aanbod te realiseren.7 De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft dit onderzocht en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer hier eind maart 2025 per brief over.
Kunt u specifiek ingaan op de mogelijkheden die momenteel worden onderzocht om jongeren in volwassenendetentie toch onderwijs te laten volgen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Wat is het nut van klachtprocedures op school, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en de Onderwijsinspectie voor stagiairs die zijn ingezet als werknemers als zij alleen hun loon kunnen halen bij de civiele rechter? Hoe worden deze stagiairs geholpen hun recht te halen wanneer zij een klacht indienen op school, bij de SBB of de Onderwijsinspectie?1
Deelt u de mening dat de stap naar de civiele rechter te hoogdrempelig is voor jonge stagiairs? Wat gaat u doen om deze drempel te verlagen en «stagiairs» het makkelijker maken geld terug te krijgen? U noemt in uw beantwoording het meldpunt stagemisbruik van de CNV Jongeren, bent u bereid een soortgelijk meldpunt te starten waar jongeren hun problemen bij hun stage kunnen melden waar zij ook meteen hulp krijgen om hun recht af te dwingen?
Kunt u uitleggen hoe de boeteoplegger kan zeggen dat Transavia voldoende maatregelen heeft kunnen nemen na de boete, als de eerste groep stagiairs na het invoeren van de maatregelen met dezelfde klachten zit?
Kunt u duidelijk maken waarom de klachten van de stagiairs in 2022 wel hebben geleid tot een boete en maatregelen bij Transavia, maar de klachten van de stagiairs uit 2023 niet? Welke inhoudelijke verschillen waren er tussen de klachten van de twee groepen stagiairs?
Deelt u de opvatting dat, door contactmomenten met het leerbedrijf en instelling te organiseren, stagiairs zich niet altijd veilig voelen om hun ervaringen te delen over de stage? Hoe wordt voorkomen dat negatieve opmerkingen en ervaringen over het leerbedrijf tijdens de contactmomenten leidt tot een onveilige leersfeer voor de stagiair?
Erkent u dat de oplossingen die u in antwoord 7 en 8 omschrijft niet hebben geleid tot een veilige meldomgeving, en dat het verhaal van stagiair Thimo een goed voorbeeld daarvan is? Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen om tot een veilige meldsfeer te komen?
Dreigende ontslagen bij University College Roosevelt in Middelburg |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat maar liefst een kwart van de huidige banen bij University College Roosevelt (UCR) in Middelburg wordt geschrapt door de voorgenomen bezuiniging van € 1 miljoen op het jaarlijkse UCR-budget van € 12 miljoen?1 Zo ja, klopt de inhoud van dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht van de Omroep Zeeland over de University College Roosevelt (UCR). Naar aanleiding van de berichtgeving is contact gezocht met UCR. UCR heeft het bericht bevestigd dat UCR gaat besparen op de kosten en dat dit personele gevolgen heeft.
Wat vindt u ervan dat UCR vreest voor het voortbestaan van de universiteit door de financiële gevolgen van de door het kabinet gemaakte keuzes? Deelt u deze opvatting van UCR en zo nee, waarom niet?
Om de overheidsfinanciën gezond te houden heeft het kabinet scherpe keuzes gemaakt. Er wordt door het kabinet bezuinigd op onderwijs en onderzoek om investeringen in andere maatschappelijke doelen mogelijk te maken. Ik begrijp dat de bezuinigingen, maar ook de dalende studentenaantallen, gestegen kosten of andere factoren ertoe kunnen leiden dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Het is aan de individuele instelling hoe zij daar invulling aan geven.
Bent u van mening dat met het oog op de ingrijpende gevolgen van de aangekondigde bezuinigingen op hoger- en wetenschappelijk onderwijs en de op lokale- en regionale economie heroverweging noodzakelijk is? Zo nee waarom niet?
Het kabinet staat voor de gemaakte keuzes en acht de bezuinigingen realistisch en uitvoerbaar. Het kabinet heeft deze keuzes gemaakt om de overheidsfinanciën gezond te houden. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt dat in andere maatschappelijke doelen geïnvesteerd kan worden en is er ruimte gekomen voor lastenverlichtingen. Instellingen hebben bestedingsvrijheid over de middelen die zij via de bekostiging ontvangen en zijn verantwoordelijk om de bezuinigingen op zorgvuldige wijze vorm te geven. Ik ga ervanuit dat instellingen weloverwogen keuzes maken met betrekking tot het personeelsbeleid, die in lijn zijn met wet- en regelgeving en arbeidsrechtelijke afspraken. Via de ondernemingsraad, de Raad van Toezicht en het jaarverslag leggen zij verantwoording hierover af aan de betrokkenen.
Bent u bereid om in goed overleg met UCR te bezien hoe wetenschappelijke- en economische kaalslag door de aangekondigde reorganisatie kan worden voorkomen of beperkt? Zo nee, waarom niet?
Instellingen hebben bestedingsvrijheid en verantwoorden zich richting de medezeggenschap en intern toezicht. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen keuzes maken binnen deze kaders en ik zal daarom geen maatregelen treffen om daarin te interveniëren. Wel ben ik voornemens om te kijken naar meer stabiliteit in de bekostiging. In mijn beleidsbrief zal ik ingaan op de ontwikkeling van het vervolgonderwijs en de wetenschap.
Kunt u de onzekerheid in het onderwijsveld wegnemen door klip-en-klaar duidelijk te maken dat er voor regio’s zoals Zeeland een uitzondering in de Wet internationalisering in balans komt inzake internationale studenten2?
Ik erken het belang van anderstalig onderwijs in regio’s met specifieke uitdagingen, zoals Zeeland. Daarom biedt de Wet internationalisering in balans (WIB) ruimte voor anderstalig onderwijs waar dit essentieel is voor de vitaliteit van een regio. Om dit te borgen is in de toets anderstalig onderwijs een losstaand criterium regionale omstandigheden opgenomen. Dit criterium geeft ruimte voor anderstalig onderwijs voor opleidingen van instellingsvestigingen die gelegen zijn in grensregio’s of in of nabij krimpregio’s, mits de opleiding enige aantoonbare bijdrage levert aan de regio. Op deze manier vloeien de baten van anderstalig onderwijs terug naar de regio.
De toelichting bij het amendement Bontenbal c.s. stelt een nota van wijziging voor die erop toeziet dat de instroom van internationale studenten mogelijk blijft in regio’s die van deze internationale instroom afhankelijk zijn voor de vitaliteit van de regio. Om deze zekerheid te bieden, werk ik het criterium regionale omstandigheden uit op wetsniveau (in plaats van in lagere regelgeving) en wordt in een bijlage bij de wet expliciet opgenomen welke regio’s binnen de reikwijdte van dit criterium vallen. Dit maakt het eenvoudiger voor instellingen in deze regio’s om de toets te doorlopen. Ik kan geen generieke uitzondering op voorhand voor regio’s te maken, vanwege juridische en beleidsmatige bezwaren, zoals uiteengezet in mijn Kamerbrief over de invulling van het amendement Bontenbal c.s. van 7 februari.3 Een generieke uitzondering voor een selectie van regio’s zou bovendien de kernprincipes van de WIB ondergraven, doordat het Nederlands dan niet overal als norm wordt gehandhaafd en er geen uniforme toetsing plaatsvindt. Dit zou leiden tot een ongelijk speelveld tussen instellingen, tot ondoelmatig anderstalig onderwijs en tot het verder in de verdrukking komen van de toegankelijkheid van Nederlandstalig onderwijs in de regio.
Tientallen ontslagen en opheffing van meerdere vakgroepen na reorganisatie bij Universiteit Twente |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat de faculteit Technische Natuurwetenschappen van Universiteit Twente tientallen medewerkers ontslaat en meerdere vakgroepen opheft om de begroting sluitend te krijgen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht van de Universiteit Twente. Na het verschijnen van het bericht is contact geweest met de Universiteit Twente. In overeenstemming met het bericht is bevestigd dat de faculteit Technische Natuurwetenschappen een reorganisatie heeft aangekondigd en dat dit consequenties heeft voor tientallen medewerkers bij meerdere vakgroepen van de faculteit.
Herinnert u zich de uitkomsten van het onderzoeksrapport van accountantsbureau PwC uit 2022, dat de onderfinanciering van de Nederlandse universiteiten is opgelopen tot € 1,1 miljard per jaar, met als gevolg dat de onderwijs- en onderzoekskwaliteit toenemend onder druk staan en er een schrikbarende afname te constateren valt van ongebonden onderzoek?2
Ik ken het onderzoeksrapport van PwC.
Wat vindt u ervan dat de aangekondigde formele reorganisatie naar het oordeel van het faculteitsbestuur onvermijdelijk is door de aanhoudende financiële crisis én door de onzekerheid over de besluiten van het huidige kabinet?
Ik erken dat de bezuinigingen, en de door de Tweede Kamer aangebrachte wijzigingen in de begroting van OCW (die tevens nog wacht op de goedkeuring van de Eerste Kamer), tot onzekerheid kunnen leiden. Daarbij wil ik markeren dat er verschillende factoren zijn die invloed hebben op de financiële positie van instellingen: naast overheidsbeleid kunnen ook dalende studentenaantallen, gestegen kosten of instellingsspecifieke problematiek er in resulteren dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Ik kan niet voor specifieke instellingen een oordeel geven over wat de doorslaggevende factoren zijn. Het is echter aan de individuele instelling hoe zij daar invulling aan geven.
Deelt u de zorgen van betrokkenen dat een universiteitsbrede reorganisatie onvermijdelijk is?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 aangaf begrijp ik dat de bezuinigingen, maar ook de dalende studentenaantallen, gestegen kosten of andere factoren ertoe kunnen leiden dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. De aangekondigde reorganisatie heeft betrekking op een van de faculteiten van de Universiteit Twente en er is nu geen sprake van een universiteitsbrede reorganisatie. Ik kan niet beoordelen of deze reorganisatie onvermijdelijk is. Zoals aangegeven zijn instellingen verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich richting de medezeggenschap en het interne toezicht. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat de instellingen dit op zorgvuldige wijze vormgeven.
Bent u zich bewust van de impact hiervan op de krimpregio Twente en haar ambitie zich te ontwikkelen tot een groene technologische topregio?
Ik ben mij bewust van de belangrijke rol van de Universiteit Twente in de regio. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen zorgvuldige keuzes maken ten aanzien van hun onderzoek en onderwijsaanbod. Van instellingen verwacht ik dat zij dit doen met oog voor de verschillende maatschappelijke en regionale opgaven, zoals arbeidsmarktkrapte en brede welvaart. De maatschappelijke opgaven die door ongelijke demografische krimp versterkt kunnen worden, maken het van belang dat we in het hbo en wo bekijken hoe we in de toekomst invulling kunnen geven aan een toekomstbestendig opleidingsaanbod. Daarvoor werk ik onder andere aan duurzame oplossingen, zoals stabilisering van de bekostiging.
Bent u van mening dat Universiteit Twente van groot regionaal belang is en dat het snijden in de faculteit Technische Natuurwetenschappen niet alleen het wetenschappelijk belang raakt, maar ook het Twentse en het Nederlandse verdienmodel aantast? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Zijn u vergelijkbare voornemens bij andere onderwijsinstellingen bekend? Zo ja, kunt u voorzien in een overzicht van onderwijsinstellingen waar ontslag van personeel en opheffing van (onderdelen van) vakgroepen / faculteiten wordt overwogen?
Berichten over voornemens van een aantal instellingen zijn mij bekend.3 Ik heb geen uitputtend overzicht van de voornemens van de onderwijsinstellingen met betrekking tot ontslag van personeel of opheffing van vakgroepen/faculteiten. Dit is tenslotte een verantwoordelijkheid van de instellingen zelf.
Bent u bereid om de onverantwoorde bezuinigingen op het hoger onderwijs te herzien of op z’n minst maatwerk toe te passen op basis van eigen regie en rekening houdend met regionale economische verschillen en demografische ontwikkelingen, zodat er ruimte blijft voor het individuele profiel van de Universiteit Twente? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor de gemaakte keuzes en acht de bezuinigingen op onderwijs en onderzoek realistisch en uitvoerbaar. Het kabinet heeft deze keuzes gemaakt om de overheidsfinanciën gezond te houden. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt dat in andere maatschappelijke doelen geïnvesteerd kan worden en is er ruimte gekomen voor lastenverlichtingen. Ik ben nu in afwachting van de behandeling van de begroting in de Eerste Kamer.
Ten aanzien van de taakstelling in het kader van de beheersing van internationale studentenstromen zal in het voorjaar van 2025 de Referentieraming 2025 verschijnen, die meer inzicht zal geven in de ontwikkeling van de studentenaantallen en de daarbij horende financiële gevolgen. Ook komt er dan meer duidelijkheid over de resterende taakstelling voor internationale studenten.
Daarnaast werk ik aan een nota van wijziging bij de Wet internationalisering in balans (WIB). Dit wetsvoorstel bevat maatwerk voor instellingen in grensregio’s en in of nabij krimpregio’s – passend bij het profiel van de instelling, kan daar meer ruimte zijn voor anderstalige opleidingen en anderstalig opgeleid talent dan elders in het land. Naar aanleiding van het tijdens de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer aangenomen amendement Bontenbal veranker ik dit maatwerk steviger in de WIB. Ik werk het regio-criterium expliciet uit in de wet zelf (in plaats van in onderliggende regelgeving) en zal ook een lijst van regio’s uitwerken die onder dit criterium vallen. Zo wordt het eenvoudiger voor de instellingen in deze regio’s om de toets te doorlopen.
Bent u van mening dat met het oog op deze substantiële vormen van kennisvernietiging de voorgenomen onderwijsbezuinigingen moeten worden heroverwogen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om actief in te zetten op het voorkomen van dit soort vormen van kaalslag bij het hoger- en wetenschappelijk onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen?
Het kabinet acht de bezuinigingen realistisch en uitvoerbaar. Instellingen hebben bestedingsvrijheid en verantwoorden zich richting de medezeggenschap en intern toezicht. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen keuzes maken binnen deze kaders en ik zal daarom geen maatregelen treffen om daarin te interveniëren. Wel ben ik, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, voornemens om te kijken naar meer stabiliteit in de bekostiging. In mijn beleidsbrief zal ik ingaan op de ontwikkeling van het vervolgonderwijs en de wetenschap. Daarbij zal ik ook stilstaan bij de bekostiging.
Daarnaast ben ik als stelselverantwoordelijke verantwoordelijk voor een landelijk dekkend opleidingsaanbod daarom bezie ik mede in het kader van de motie Martens-America4 met de sector hoe we invulling kunnen blijven geven aan een landelijk dekkend aanbod, zodat we een landelijk aanbod van opleidingen waarborgen en voorkomen dat opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Dit betekent overigens niet dat het opleidingsaanbod niet aan verandering onderhevig kan zijn. Het is normaal dat het onderwijsaanbod in beweging is. De wereld is immers in verandering, evenals de vakgebieden en de voorkeuren van studenten. Het is belangrijk dat het onderwijs daarop responsief inspeelt. Het is aan de instellingen samen om te bepalen hoe het onderwijs behouden kan blijven. Dit kan in allerlei vormen, bijvoorbeeld door middel van het samenvoegen van kleine opleidingen, verbreding van opleidingen, interdisciplinair onderwijs of het gezamenlijk verzorgen van onderwijs.
Het bericht ‘Het bindend studieadvies verdwijnt langzaam van de hogeschool’ |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het bindend studieadvies verdwijnt langzaam van de hogeschool»?1
Ja.
Klopt het dat het huidige kabinet – in tegenstelling tot het vorige kabinet – geen plannen heeft om het bindend studieadvies (bsa) te versoepelen of af te schaffen?
Ja, het kabinet heeft geen plannen om de wettelijke regels rond het bindend studieadvies (bsa) aan te passen. De voorgenomen wetswijziging van het vorige kabinet om het bsa verplicht te maximeren op 30 studiepunten aan het eind van het eerste jaar wordt dan ook niet doorgezet.
Kunt u bevestigen dat het kabinet het bindend studieadvies nog steeds onderschrijft?
Ja, het kabinet ziet het bsa als nuttig instrument om de studievoortgang van studenten in de gaten te houden en om studiebegeleiding vorm te geven. Het beleid en de wetgeving daaromtrent wordt dus ook niet gewijzigd. Dit betekent dat de wettelijke bevoegdheid van universiteiten en hogescholen om zelf te bepalen of ze een bsa hanteren en zo ja, welke norm zij hanteren, ongewijzigd blijft. De wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) schrijft voor dat instellingen alle studenten aan het eind van hun eerste studiejaar een advies geven over de voortzetting van de studie en dat het instellingsbestuur aan dit advies een afwijzing kán verbinden.2 Het blijft daarom de bevoegdheid van de instellingen om, in samenspraak met hun medezeggenschap, een bsa-norm te hanteren of niet, en zo ja, welke norm ze hiervoor hanteren.
Klopt het dat, ondanks het beleid van het kabinet, verschillende hogescholen de versoepeling van het bindend studieadvies toch doorzetten en om hoeveel hogescholen en daarmee studenten gaat het inmiddels?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het beleid en de wetgeving rond het bsa zijn niet gewijzigd. Daarmee blijft het de wettelijke bevoegdheid van de instellingen om te bepalen of ze wel of niet een bsa hanteren, en zo ja, welke norm ze hiervoor hanteren. Aangezien het de bevoegdheid van de instellingen zelf is, wordt niet centraal geregistreerd welke bsa-normen er worden gehanteerd. Van een aantal hogescholen is bekend dat ze hun eigen norm voor het bsa hebben versoepeld, of van plan zijn dit te doen, zoals Fontys3, Avans4, Zuyd Hogeschool5, Hogeschool Rotterdam6 en de Hanzehogeschool.7 De hogescholen uit genoemde voorbeelden leiden zo’n 150.000 studenten op.
Kunt u aangeven op welke basis deze uitfasering van het bindend studieadvies gebeurt en welke vrijheid dan wel ruimte onderwijsinstellingen hebben om een bindend studieadvies in te stellen dan wel af te schaffen? Welke mogelijkheden tot sturing heeft u hier?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het beleid en de wetgeving rond het bsa blijven ongewijzigd. De instellingen hebben de wettelijke bevoegdheid om, in samenspraak met hun medezeggenschap, te bepalen of ze het verplichte studieadvies bindend maken of niet en zo ja, welke norm ze hiervoor hanteren.8
Bent u in gesprek met onderwijsinstellingen en in dit geval specifiek met de hogescholen die het bindend studieadvies versoepelen en wat is uw inzet in die gesprekken?
Nee, ik voer op dit moment geen gesprekken met individuele hogescholen over het bsa. Zoals aangegeven heb ik geen plannen om de beleidswijziging van het vorige kabinet voort te zetten. Het beleid, de wettelijke bevoegdheid zoals deze aan de instellingen is toebedeeld, blijft ongewijzigd. Het kabinet ziet het bsa als nuttig instrument om de studievoortgang van studenten in de gaten te houden en om studiebegeleiding vorm te geven.
Instellingen moeten hun beleid rond het bsa afstemmen met de medezeggenschap. Het blijft dus aan instellingen om samen met de medezeggenschap verschillende argumenten rond het bsa te wegen.
Ziet u bij hogescholen die eerder besloten het bindend studieadvies te versoepelen meer uitval in latere jaren van opleidingen?
In de meeste gevallen is het nog te vroeg om conclusies te trekken over aanpassingen in het bsa-beleid van individuele hogescholen en effecten daarvan op uitval (in latere jaren). Reden hiervoor is dat deze aanpassingen vaak vrij recent zijn doorgevoerd. Zo heeft Fontys besloten om het bindende karakter van het bsa te laten vervallen per studiejaar 2024/2025 en vervangt Avans per volgend collegejaar het bsa door een doorstroomnorm (waarbij studenten niet verwezen worden wanneer zij de norm niet halen). Hogeschool Zuyd heeft per studiejaar 2021/2022 het bsa vervangen door een niet bindend advies. Uit het dashboard studiesucces van de VH9 blijkt dat de uitvalcijfers bij Zuyd Hogeschool geen opvallende stijging of daling laten zien.
Hoe beoordeelt u de «doorstroomnorm» die sommige hogescholen nu (gaan) hanteren en bent u het ermee eens dat dit studenten die wel het aantal benodigde studiepunten hebben gehaald benadeelt, doordat studenten zonder voldoende bewezen voorkennis doorstromen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 hebben instellingen de wettelijke bevoegdheid om het bsa vorm te geven. Het is daarnaast aan instellingen zelf om hun curriculum en studieprogramma vorm te geven en daarbij eventueel gebruik te maken van een «doorstroomnorm». Een doorstroomnorm is er op gericht om de benodigde kennis voor het daaropvolgende jaar te waarborgen. Het zou dus niet zo moeten zijn dat studenten naar het tweede jaar doorstromen zonder voldoende voorkennis om de daaropvolgende vakken te kunnen volgen.
Klopt het dat universiteiten algemeen genomen positiever zijn over het bindend studieadvies dan hogescholen en zijn u niettemin universiteiten dan wel individuele universitaire opleidingen bekend die hun bindend studieadvies versoepelen of loslaten? Doen zij dit om dezelfde redenen en op dezelfde manier als de hogescholen?
Naar aanleiding van een voorstel van het vorige kabinet om het bsa aan te passen heeft koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) haar standpunten uiteengezet.10 De VH heeft in 2021 haar standpunten rond het bsa beschreven in een position paper.11 UNL wees in het stuk op het belang van het bsa en vroeg om de huidige wet- en regelgeving, waarbij instellingen samen met de medezeggenschap het wel/niet hanteren van het bsa bepalen, in stand te houden. Ook de VH gaf in het position paper aan dat het kunnen voeren van maatwerk rondom het studieadvies essentieel is. Ze gaven aan dat het al dan niet hanteren van een bindend advies moet passen in de context en het pedagogisch didactisch model van een opleiding en/of de hogeschool. De VH pleit dan ook voor behoud van de huidige wettelijke ruimte om een bsa te kunnen hanteren.
Voor zover mij bekend hanteren, onder universitaire opleidingen, enkele opleidingen van de Faculty of Health, Medicine and Life sciences (FHML) van de Universiteit Maastricht geen bsa.
De in mijn antwoord op vraag 4 genoemde hogescholen geven verschillende redenen voor het niet toepassen van het bsa, zoals dat het niet zou passen bij het individuele leerproces, dat het niet goed zou passen bij de individuele verantwoordelijkheid van studenten of te hoge stress en prestatiedruk. Bij opleidingen van de FHML van de UM zou het bsa niet passen in het toetssysteem van programmatisch toetsen.12
Mogelijke beïnvloeding van Nederlandse media, NGO’s en onderzoeksinstituten |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Eppo Bruins (CU), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van enige financiering door het United States Agency for International Development (USAID) aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte, mediabedrijven of NGO’s? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de desbetreffende organisaties en de bedragen die zij van USAID ontvangen?
Er is momenteel vanuit de overheid geen zicht op financiering vanuit USAID aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte mediabedrijven of NGO’s.
Heeft u inzicht in de voorwaarden die USAID stelt aan de financiering van Nederlandse organisaties en kunt u garanderen dat deze financiering niet gepaard gaat met inhoudelijke richtlijnen of politieke verwachtingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen inzage in de specifieke voorwaarden die USAID stelt aan de eventuele financiering van Nederlandse organisaties.
Ontvangen Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID? Zo ja, zijn er richtlijnen om de onafhankelijkheid van academisch onderzoek te waarborgen?
Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten zijn niet verplicht om aan het Ministerie van OCW te melden dat zij geld ontvangen van USAID. Navraag leert dat ook de koepelorganisaties NFU en UNL geen zicht hebben op of dan wel welke Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID ontvangen.
De onafhankelijkheid van academisch onderzoek wordt op verschillende manieren geborgd. Allereerst geeft de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) principes, richtlijnen en normen voor goede en integere wetenschapsbeoefening. De code baseert zich op de principes eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. De code ondersteunt de zelfregulering van onderzoekers en onderzoeksinstellingen en heeft een belangrijke didactische en preventieve functie. Ook biedt de NGWI een toetsingskader waarmee vermeende schendingen van wetenschappelijke integriteit worden beoordeeld en, indien nodig, gesanctioneerd kunnen worden.1
De zelfregulering van het veld uit zich ook in de peer review-procedures die zien op wetenschappelijke resultaten en publicaties. Daarnaast stellen wetenschappelijke tijdschriften als voorwaarde voor publicatie dat subsidies altijd vermeld moeten worden. Ook zijn er richtlijnen voor de interne kwaliteitszorg van universiteiten die toezien op o.a. de kwaliteit van onderzoek. In het kader van de kwaliteitszorg worden onderzoekseenheden elke zes jaar geëvalueerd door externe commissies conform het Strategy Evaluation Protocol (SEP). Eén van de hoofdcriteria van de evaluaties is wetenschappelijke kwaliteit, daaronder valt ook onafhankelijkheid en wetenschappelijke integriteit. De resultaten van de evaluaties worden meegenomen in de interne kwaliteitszorgcycli.
Zijn er afspraken of convenanten tussen de Nederlandse overheid en USAID over de financiering van onderzoeksprogramma’s en zo ja, welke waarborgen bestaan er tegen buitenlandse politieke beïnvloeding?
Nee, die zijn ons niet bekend.
Zijn er Nederlandse mediabedrijven of journalisten die direct of indirect steun ontvangen van het Organized Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP), ‘s werelds grootste journalistieke onderzoeksorganisatie die voor meer dan de helft wordt gefinancierd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, hoe wordt gewaarborgd dat deze financiering geen invloed heeft op journalistieke onafhankelijkheid?
Journalisten zijn in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Persvrijheid betekent onder andere dat er geen politieke bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd. Dit betekent ook dat het kabinet geen uitspraken doet over journalistieke onafhankelijkheid of de manier waarop die in het geding zou zijn. De journalistieke sector bepaalt zelf de journalistieke normen en hoe de sector zich daaraan houdt. De Leidraad van de Raad voor de Journalistiek is daarvoor belangrijk. Daarin staat onder meer het volgende opgenomen:
«Goede journalistiek is waarheidsgetrouw en nauwgezet, onpartijdig en fair, controleerbaar en integer. Zij laat zich toetsen en gaat op open wijze om met opmerkingen, reacties en klachten. Zelfregulering is de beste manier om daar vorm en inhoud aan te geven en die verantwoordelijkheid te nemen.»2
Hoe beoordeelt u de geclaimde onafhankelijkheid van Nederlandse onderzoeksjournalisten die samenwerken met een organisatie die zich, volgens de Amerikaanse Foreign Assistance Act, moet conformeren aan het Amerikaanse buitenlandse beleid?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, zijn journalisten in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen.
Vormt het feit dat OCCRP-gelden door de Amerikaanse overheid worden geoormerkt voor onderzoek naar specifieke landen zoals Rusland en Venezuela, terwijl misstanden binnen de VS en andere door de VS gesteunde landen buiten beschouwing blijven, volgens u een risico op eenzijdige berichtgeving in Nederland?
Het kabinet beoordeelt niet of berichtgeving eenzijdig is.
Hoe beoordeelt u in deze context het risico van buitenlandse invloed op de Nederlandse publieke opinievorming via media of academische instellingen?
Voor een goed functionerende democratie en een open samenleving zijn een onafhankelijke journalistiek en wetenschap essentieel. Als Minister van OCW sta ik hier pal voor.
Een open samenleving is echter ook kwetsbaar en statelijke actoren proberen via beïnvloedingscampagnes onze open samenleving te ondermijnen. Daarbij richten zij zich ook op het medialandschap. In samenwerking met onafhankelijke onderzoeksinstellingen onderzoekt de Nederlandse overheid deze inmenging.3
Het is bekend dat statelijke actoren proberen zich te mengen in of te bemoeien met de gang van zaken in Nederland. Onder statelijke inmenging valt elke activiteit die de democratische rechtsorde ondermijnt en die wordt ondernomen door een buitenlandse overheid of proxy namens een buitenlandse overheid. Die kunnen ook gericht zijn op het hoger onderwijs en de wetenschap. Ik acht het aannemelijke dat statelijke actoren een poging doen om de publieke opinievorming te beïnvloeden via academische instellingen.
Het kabinet vindt alle vormen van statelijke inmenging volstrekt onacceptabel. Het is essentieel dat we onze open samenleving behouden en tegelijkertijd de weerbaarheid van verschillende doelgroepen tegen statelijke inmenging verhogen. Bewustwording van ongewenste beïnvloeding van onderwijs en onderzoek en ongewenste overdracht van kennis en technologie door statelijke actoren op academische instellingen is een eerste belangrijke stap richting verhoogde weerbaarheid. Daarom voer ik een constante dialoog met kennisinstellingen hierover en ondersteun de instellingen, bijvoorbeeld met het Loket Kennisveiligheid en de Nationale Leidraad.
Verder onderzoek ik hoe ongewenste buitenlandse beïnvloeding (OBI) gericht op kennisinstellingen verder kan worden opgenomen in de kabinetsbrede aanpak. Over de uitkomsten ga ik in gesprek met de kennisinstellingen.
Erkent u in deze context het gevaar van beïnvloeding op Nederlandse politieke besluitvorming, met mogelijk grote (geopolitieke) consequenties tot gevolg?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering de invloed van Westerse buitenlandse inmenging, zoals financiering door USAID van protesten in landen als Oekraïne, Roemenië en Georgië meeweegt in haar beoordeling van de legitimiteit van regeringen en oppositiebewegingen in deze (en mogelijk andere) landen? Zou deze inmenging aanleiding moeten zijn om kritisch te heroverwegen hoe Nederland zich opstelt ten opzichte van dergelijke bewegingen en regeringen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen van dergelijke Westerse buitenlandse inmenging.
Kunt u aangeven of de regering aanwijzingen heeft dat USAID enige betrokkenheid heeft gehad bij de gebeurtenissen rondom de omverwerping van de Oekraïense regering in 2014 en in hoeverre dit is onderzocht?
Het kabinet heeft hiervoor geen aanwijzingen.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van DPG Media nu blijkt dat het bedrijf honderden miljoenen euro’s ontvangt van de Europese Investeringsbank (EIB), een instelling die eigendom is van alle EU-lidstaten?
U refereert hier aan een lening die is verschaft aan DPG Media waarmee het bedrijf verder digitaliseert en innoveert. Het is aan de EIB om een verzoek te beoordelen. Als Minister van OCW beoordeel ik dit niet.
In hoeverre acht u het wenselijk dat een commercieel mediabedrijf dat een dominante positie heeft in Nederland en België, financieel afhankelijk is van een Europese instelling met politieke en beleidsmatige doelstellingen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Op welke manier wordt in Nederland gecontroleerd of mediabedrijven die financiering ontvangen van de EIB of andere EU-instellingen hun redactionele onafhankelijkheid behouden?
Dit wordt niet gecontroleerd. Met het oog op de grondwettelijk geregelde persvrijheid acht het kabinet het ook niet wenselijk daarop controle uit te oefenen.
Bent u van mening dat mediabedrijven die staatssteun of leningen van overheden ontvangen, verplicht moeten worden hierover transparant te rapporteren aan hun lezers en kijkers? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland is er sprake van zelfregulering. Dat betekent dat het aan de sector zelf is om hierover afspraken te maken en die na te leven.
Hoe beoordeelt u het risico dat DPG Media, door de financiële steun van de EIB, minder kritisch zal berichten over EU-beleid of specifieke Europese beleidsdoelstellingen zoals de Digital Decade-strategie?
Dit beoordeel ik niet. Als Minister van OCW houd ik mij niet bezig met de inhoud van berichtgeving van welk medium dan ook. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe kunt u garanderen dat Europese financiering van mediabedrijven geen invloed heeft op de pluriformiteit en objectiviteit van de journalistiek in Nederland?
Het is niet aan mij, als Minister van OCW, om daar uitspraken over te doen of garanties te geven. Dit is onder andere geregeld in de Europese Verordening Mediavrijheid. Ziet u hiervoor artikel 4 lid 1 en 2 van de verordening.
Erkent u dat de Nederlandse media, indien zij gefinancierd worden door externe partijen, mogelijk als gevolg daarvan met eenzijdige, niet-objectieve en misleidende berichtgeving indirect invloed hebben op de verkiezingsuitslagen en erkent u dat dergelijke financieringsstructuren een risico vormen voor de integriteit van het verkiezingsproces en derhalve ongewenst zijn?
Het kabinet acht van belang dat informatie over het verkiezingsproces duidelijk en correct is. Het kabinet verstrekt daarom bij iedere verkiezing proactief informatie over het verkiezingsproces via www.elkestemtelt.nl. Wanneer onjuiste berichtgeving het verkiezingsproces mogelijk kan beïnvloeden (bijvoorbeeld valse informatie over hoe te stemmen), spreekt het kabinet dit actief tegen via de eigen communicatiekanalen.
Zoals aangegeven in antwoord 5 betekent persvrijheid onder andere dat er geen politieke bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd en zijn journalisten vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Dit geldt ook voor berichtgeving over verkiezingen. Het kabinet zet zich verder in voor mediawijsheid, zodat burgers kritisch kunnen reflecteren op media.
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de Europese financiering van DPG Media en de Amerikaanse overheidsfinanciering van media via USAID, gezien de kritiek op laatstgenoemde dat dit de journalistieke onafhankelijkheid aantast?
Het kabinet is niet bekend met deze kritiek.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de invloed van buitenlandse financiering op de Nederlandse journalistieke sector en publieke opinievorming en, in het verlengde daarvan, politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment ziet het kabinet daarvoor geen aanleiding.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De Kamer is per brief4 geïnformeerd dat de beantwoording van de vragen niet mogelijk was binnen de gestelde termijn van drie weken en meer tijd vergde.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Er zijn twee uitvoeringsorganisaties gelieerd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bevraagd. Dit gaat om de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De twee gevraagde organisaties verschillen wat betreft rechtsvorm en relatie/verantwoordelijkheid naar het Ministerie van OCW. Daarnaast wordt er gevraagd naar de Nationale Publieke Omroep (NPO), maar dat is geen uitvoeringsorganisatie van het ministerie.
DUO is een agentschap. Dat betekent dat DUO een verzelfstandigd onderdeel is van het ministerie. OCW heeft geen specifiek diversiteits- of genderbeleid. Wel is er de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme, om inclusie op de werkvloer te bevorderen. Dit is algemeen OCW beleid en daarmee ook leidend voor DUO. De antwoorden over DUO komen daarom grotendeels overeen met de antwoorden op soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.2 De ambities uit de eerdergenoemde agenda werken door in alle bedrijfsvoeringaspecten van OCW, waardoor het niet mogelijk is er een bedrag aan te koppelen.
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan dat wettelijke taken uitvoert. De organisatie heeft een beleidsplan Diversiteit, Inclusie en Gelijkwaardigheid (DIG). NWO werkt in dit plan aan drie ambities:4 NWO streeft ernaar dat het personeelsbestand een representatieve afspiegeling is van de samenleving,5 NWO werkt aan een veilige werkomgeving, waarin iedere medewerker zichzelf kan zijn en gelijkwaardig wordt behandeld,6 NWO wil ervoor zorgen dat de nodige ambities en activiteiten goed geborgd worden in beleid, processen en structuren. Binnen haar budget van 1,5 miljard euro, stelt NWO 10.000 euro per jaar beschikbaar voor de uitvoering van dit beleid.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
DUO volgt het beleid dat voortkomt uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Er zijn geen plannen om het beleid te intensiveren of af te bouwen.
Het beleidsplan wordt op dit moment geëvalueerd, waarna wordt besloten op welke manier het beleid na 2025 wordt voortgezet.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van DUO kunnen gebruikmaken van het Rijksbrede opleidingsaanbod op het gebied van inclusie. OCW heeft geen eigen aanbod als het aankomt op diversiteit, gender en inclusie.
NWO biedt een training aan die leidinggevenden kan helpen bij meer objectief en competentiegericht werven en selecteren.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
DUO en NWO hanteren het wettelijke quotum voor de banenafspraak.7
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
DUO hanteert de Rijksbrede streefcijfers op diversiteit, zoals die worden gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Daarnaast zijn inclusie en sociale veiligheid een vast onderdeel van de vragen die tweejaarlijks terugkomen in het Medewerkersonderzoek (MO).
Medewerkers worden halfjaarlijks (in de periode tussen november 2022 en november 2024) in het medewerker-tevredenheidsonderzoek gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling dat de aandacht voor diversiteit in de werkomgeving bijdraagt aan het succes van de organisatie.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is algemeen OCW beleid en is ook leidend voor DUO. Voor het antwoord op deze vraag refereer ik daarom naar de eerdere antwoorden op de soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.8
De organisatie «Onbeperkt aan de Slag» heeft een toegankelijkheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek kostte eenmalig 1.500 euro en leverde een rapportage op met verbeterpunten die zijn gebruikt om de NWO-panden toegankelijker te maken voor mensen met een fysieke beperking.
De organisatie Connectify heeft NWO geadviseerd over het werving- en selectieproces. Het resultaat daarvan is de training voor leidinggevenden die hen in staat stelt een werkwijze toe te passen die leidt tot het objectief en competentiegericht selecteren van de meest geschikte kandidaat voor een functie. Dit kostte ongeveer 15.000 euro.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Het bericht ‘Ongehoord Nederland zoekt man of vrouw, ’geen X’, OM doet onderzoek naar discriminatie’ |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (CU), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar Ongehoord Nederland vanwege «man/vrouw, geen X» in vacaturetekst voor hoofdredacteur?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vindt u het niet vreemd dat, terwijl het OM zegt geen tijd te hebben om vervolging in te stellen van de XR-snelwegblokkeerders en dat zij vrijwel alle Jodenjagers in Amsterdam vrijuit laat gaan, het OM zich wel bezig denkt te moeten houden met onderzoek naar omroep ON! omwille van een vacature invulling?
Het Openbaar Ministerie stelt op eigen gezag en op basis van kenbare uitgangspunten strafrechtelijke onderzoeken in. Ik heb geen reden om er aan te twijfelen dat het Openbaar Ministerie in dit geval daarvan af zou wijken.
Erkent u dat er biologisch gezien slechts twee geslachten zijn, namelijk man en vrouw?
Nee, er is sprake van seksediversiteit. De meeste mensen in Nederland hebben geslachtskenmerken die vallen binnen de normatieve definitie van een mannelijk of vrouwelijk lichaam. Er zijn ook intersekse personen. Dat zijn mensen die biologisch gezien geboren worden met een lichaam dat niet past binnen de heersende definities van mannelijk of vrouwelijk lichaam.
Deelt u de mening dat de Omroep Ongehoord Nederland over haar eigen HR-selectie gaat?
Ja, alle omroepen gaan over hun eigen personeelsbeleid. Daarbij hebben zij zich, net als iedereen, te houden aan de regels die onder andere op het gebied van gelijke behandeling gelden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de prioriteiten van het OM op orde te krijgen om Nederland daadwerkelijk veilig te maken?
Zoals afgeleid mag worden uit mijn antwoord op vraag 2 zie ik naar aanleiding van deze zaak geen aanleiding om maatregelen te nemen die het Openbaar Ministerie betreffen.
Kunt u deze vragen voor het eind van volgende week beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het verbod op gebedsrituelen op het Cobbenhagenlyceum |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tilburgse middelbare school staat gebedsrituelen niet toe: «Wij zijn een school en daar wordt geleerd»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het beleid van het Cobbenhagenlyceum om leerlingen niet toe te staan om te bidden, zelfs niet in de pauze of op een rustig plekje buiten de leslokalen?
Naar aanleiding van het bericht in het AD heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) contact opgenomen met het Cobbenhagenlyceum. Het Cobbenhagenlyceum geeft aan dat er van een verbod op bidden geen sprake is.
Het is aan de het Cobbenhagenlyceum zelf of de school het bidden ook wil faciliteren. In 2000 heeft de toenmalige Commissie gelijke behandeling (nu: College voor de Rechten van de Mens) geoordeeld dat openbare scholen hiertoe niet verplicht zijn.2 Hetzelfde geldt voor bijzondere scholen zoals het Cobbenhagenlyceum. Als het Cobbenhagenlyceum het bidden niet wil faciliteren, is dat dus zijn goed recht. Ik steun de school hierin volledig.
Deelt u de opvatting dat het verbieden van gebedsrituelen tijdens pauzes in strijd is met de vrijheid van godsdienst, zoals vastgelegd in artikel 6 van de Grondwet? Zo nee, waarom niet?
Laat ik allereerst nog eens herhalen: het Cobbenhagenlyceum geeft aan dat van een gebedsverbod bij hen geen sprake is.
Voor wat betreft het wettelijk kader: het Cobbenhagenlyceum is een bijzondere school. Bijzondere scholen mogen op grond van artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: Awgb) van leerlingen vragen dat zij de geloofsovertuigingen van hun school onderschrijven en dat zij zich daarnaar gedragen. Als het gebed belijden van een andere geloofsovertuiging hier niet bij past, mogen zij dit verbieden. Zulke voorschriften moeten wel onderdeel uitmaken van consistent en consequent gevoerd beleid dat, vanwege de aard van het onderwijs, wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd is gegeven de grondslag van de school. Zulke voorschriften mogen dus niet verder gaan dan nodig.
De inspectie ziet erop toe dat de cultuur op een school in lijn is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat houdt ook in dat alle leerlingen zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht verschillen in bijvoorbeeld godsdienst. De inspectie houdt geen toezicht op de naleving van de Awgb. Of de Awgb wordt nageleefd, kan slechts (niet bindend) worden beoordeeld door het College voor de Rechten van de Mens en (bindend) door de civiele rechter. Deze instanties zullen van geval tot geval beoordelen of het beleid van de school inderdaad in overeenstemming is met de wet. Die weging kunnen alleen zij maken.
Hoe verhoudt het beleid van het Cobbenhagenlyceum zich tot de Algemene wet gelijke behandeling op grond van godsdienst of levensovertuiging, waarin discriminatie op basis van religie expliciet verboden is?
Voor het openbaar onderwijs verbiedt de Awgb onderscheid op grond van godsdienstige uitingen, zoals bidden. In dat kader mogen openbare scholen het bidden niet verbieden. Bijzondere scholen mogen het bidden soms wel verbieden, dat bepaalt artikel 7, tweede lid, van de Awgb.
Het Cobbenhagenlyceum is een bijzondere school, maar geeft aan dat er van een gebedsverbod geen sprake is. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen. Als het Cobbenhagenlyceum het bidden niet wil faciliteren, is dat zijn goed recht. Ik steun de school hierin volledig.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Muslim Rights Watch dat dit beleid in de praktijk vooral moslimleerlingen raakt, aangezien andere religieuze uitingen zoals een kerstviering en een iftar wél worden gefaciliteerd? Vindt u dit consistent en rechtvaardig beleid?
Bijzondere scholen zoals het Cobbenhagenlyceum hebben de ruimte om in hun beleid onderscheid te maken op grond van godsdienstige overtuigingen. Op basis van de toelichting die de school tot op heden heeft gegeven, lijkt van een dergelijk onderscheid overigens geen sprake.
Verder is het aan scholen zelf om uit te werken hoe zij omgaan met godsdienstige uitingen. Dat het Cobbenhagenlyceum ervoor kiest om een diversiteit aan religieuze feestdagen te vieren, betekent niet dat zij ook verplicht is om andere uitingen, zoals bidden, te faciliteren.
Bent u het ermee eens dat scholen, zeker wanneer zij bekostigd worden met publieke middelen, een inclusieve leeromgeving moeten waarborgen waarin ruimte is voor religieuze diversiteit?
Op school moeten alle leerlingen zich vrij en veilig kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn. Mede in dat kader hebben scholen vanuit de wettelijke burgerschapsopdracht de plicht om zorg te dragen voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht verschillen in bijvoorbeeld godsdienst. Tegelijkertijd behouden bijzondere scholen de vrijheid om bijvoorbeeld denominatief selectiebeleid te voeren, mits is voldaan aan de voorwaarden uit de Awgb.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de schooldirecteur dat «bidden thuis moet gebeuren» en dat de school niet de opdracht heeft om hierin te faciliteren? Vindt u dat een school het recht heeft om religieuze uitingen die geen overlast veroorzaken volledig uit het schoolleven te weren?
In Nederland kan je als ouder en leerling de school kiezen die het beste bij jou past en bieden we via artikel 23 van de Grondwet alle ruimte aan bijzondere scholen. Veel leerlingen en ouders maken binnen die keuzevrijheid bewust de keuze voor onderwijs dat uitgaat van een specifieke godsdienst of geloofsovertuiging of juist voor openbaar onderwijs. Het staat leerlingen en ouders vrij om ook de mate waarin een school het belijden van religie faciliteert mee te wegen in hun keuze. Scholen hebben geen verplichting om het belijden van religie te faciliteren.
Bent u bereid om met het Cobbenhagenlyceum en andere onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om te waarborgen dat religieuze rechten van leerlingen worden gerespecteerd, binnen de kaders van de wet? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op dit moment geen reden om aan te nemen dat de religieuze rechten van leerlingen op het Cobbenhagenlyceum niet worden gerespecteerd en zie geen aanleiding om hierover met deze school in gesprek te gaan.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat onderwijsinstellingen geen beleid voeren dat mogelijk in strijd is met de vrijheid van godsdienst en de wetgeving omtrent gelijke behandeling?
De inspectie ziet erop toe dat de cultuur op een school in lijn is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat houdt ook in dat alle leerlingen zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht verschillen in bijvoorbeeld godsdienst. Ik zie op dit moment geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het artikel 'Ambtenaren op ministeries moeten opstaan tegen een Wilders, Trump en Musk' |
|
Patrick van der Hoeff (PVV) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren op ministeries moeten opstaan tegen een Wilders, Trump en Musk»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de formele status, aard en het doel was van de bijeenkomst waar uitlatingen van de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW en andere ambtenaren zijn gedaan?
Het artikel waaraan gerefereerd wordt is een beschrijving van enkele momenten van een langer en breder gesprek tijdens een zogenoemd Reuring!Café. Deze worden georganiseerd door de VOM (Vereniging voor Overheidsmanagement), een organisatie waarbinnen leidinggevenden en professionals van verschillende overheidsorganisaties bij elkaar komen. De organisatie omschrijft de bijeenkomsten op hun website als een luchtige talkshow over serieuze zaken van, voor en door publieke professionals.
Hoe beoordeelt u dat de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW diversiteits- en inclusiebeleid zou voeren wanneer dit haaks staat op democratisch tot stand gekomen overheidsbeleid, gezien de stelling van de secretaris-generaal dat diversiteits- en inclusiebeleid essentieel is en gehandhaafd blijft, ook indien de regering anders zou besluiten?
Het kabinet staat voor artikel 1 van de Grondwet. In dit artikel is vastgelegd dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden en dat discriminatie op welke grond dan ook verboden is. Net als bewindspersonen en Kamerleden zweren of beloven ook ambtenaren trouw te zijn aan de Grondwet.
De secretaris-generaal van het Ministerie van OCW heeft dit bevestigd. Het is belangrijk dat in onze samenleving iedereen op dezelfde manier behandeld, beoordeeld en benaderd wordt. Het past binnen de functie en verantwoordelijkheid van secretarissen-generaal, als degene die belast zijn met de leiding van het ministerie en de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, om als werkgever voor hun ambtenaren te streven naar gelijkwaardigheid voor iedereen. Essentieel om daar invulling aan te geven is het vaststellen van beleid om inclusie te bevorderen en discriminatie en racisme tegen te gaan. Het is belangrijk om als overheid alle perspectieven in de samenleving te kunnen betrekken.
Hoe beoordeelt u de oproep van een aanwezige ambtenaar aan overige ambtenaren tijdens deze bijeenkomst om zich te verzetten tegen politici en hoe kwalificeert u de oproep: «Wat gaan wij daar als ambtenaren echt tegen doen en gaan we ertegen opstaan?»
Op uitspraken van individuen uit het publiek ga ik niet in.
Is voldoende onpartijdigheid en neutraliteit van ambtenaren op het Ministerie van OCW geborgd, zodat democratisch tot stand gekomen beleid ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt?
Ja. Ambtenaren werken, ongeacht hun persoonlijke politieke voorkeur, in het algemeen belang voor onze samenleving. Vanuit hun ambtelijke professionaliteit brengen zij alle relevante aspecten in ten behoeve van goed afgewogen politieke besluitvorming. De bewindspersoon weegt af en komt op basis daarvan tot een politiek besluit, dat vervolgens wordt uitgevoerd. Daarbij wordt van ambtenaren in de uitvoering verwacht signalen en dilemma’s terug te leggen bij de bewindspersoon ten behoeve van politieke weging. Om deze ambtelijke rol goed te kunnen vervullen is ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer noodzakelijk. Dit is niet alleen een kenmerk van goed werkgeverschap, maar ook noodzakelijk voor een goed functionerend overheidsapparaat. Binnen het Ministerie van OCW, is net als bij alle andere ministeries, structureel aandacht voor het publiek navolgbaar delen van alle relevante aspecten voor de politieke oordeelsvorming en besluitvorming.
Acht u het gepast dat een secretaris-generaal een houding aanneemt die getuigt van verzet tegen democratisch tot stand gekomen beleid en daarmee de uitvoeringsplicht mogelijk frustreert? Zo nee, welke stappen onderneemt u om mogelijk plichtsverzuim te voorkomen of te beëindigen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft de secretaris-generaal in het debat benadrukt dat iedereen zich heeft te houden aan de Grondwet en onpartijdigheid als ambtenaar. Dat betekent dat er voor discriminatie binnen de rijksoverheid geen plaats is. Vanuit goed werkgeverschap is het daarom belangrijk om discriminatie op de werkvloer tegen te gaan. Dat is een gezonde, professionele houding.
Het artikel 'EO-directeur Arjan Lock kan dankzij nieuw statuut onbeperkt aanblijven voor jaarsalaris van ruim 200.000 euro' |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EO-directeur Arjan Lock kan dankzij nieuw statuut onbeperkt aanblijven voor jaarsalaris van ruim 200.000 euro»?1
Ja.
Bent u bekend met de nieuwe statuten van de Evangelische Omroep (EO)?2
Ja.
Hoe beoordeelt u deze statuten?
Ik heb geen rol ten aanzien van de beoordeling van de statuten van omroepverenigingen. Naar aanleiding van het artikel is navraag gedaan bij de EO. Zij hebben ons laten weten dat de statutenwijziging tot stand is gekomen na een verzoek van het Commissariaat voor de Media in 2021. De doelomschrijving moest worden geactualiseerd in verband met de Mediawet 2008. De in het artikel genoemde statutenwijziging had geen betrekking op bestuurstermijnen.
Is er in het licht van de voorgenomen wijziging van de Mediawet contact geweest met de EO en specifiek over deze statuutwijziging?
Naar aanleiding van het artikel is vanuit het ministerie contact gezocht met de EO. Verder, zoals gezegd, heb ik geen rol bij de totstandkoming of wijziging van statuten van omroepverenigingen. Mijn ambtenaren en ik hebben voorafgaand aan de statutenwijziging dan ook geen contact gehad met de EO en de heer Lock hierover.
Heeft u contact gehad met de directeur van de EO?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u voornemens bent deze termijnen te begrenzen en hoe verhoudt deze statuutwijziging zich volgens u tot dat voornemen?
Het klopt dat ik voornemens ben zittingstermijnen te beperken, zie mijn brief aan uw Kamer van 22 oktober 2024, Kamerstukken II, 2024–25, 32 827, nr. 325. Daarin heb ik aangekondigd beperking van zittingstermijnen in de wet op te nemen als onderdeel van de hervorming van het omroepbestel. In de tussentijd werken de omroepen zelf aan begrenzing van zittingstermijnen. Dat is namelijk onderdeel van het overkoepelende plan van aanpak als vervolg op het rapport van de commissie Van Rijn. De NPO heeft in de status-update van het overkoepelende plan van aanpak laten weten dat de meerderheid van de omroepen een bestuurstermijn van twee keer vijf jaar hanteren voor bestuurders en directeuren. Ik ga er van uit dat alle omroepen hun statuten in de komende periode dienovereenkomstig zullen aanpassen.
Bent u het ermee eens dat de timing van deze statuutwijziging gezien de voorgenomen hervormingen van de publieke omroep en het bestel hoogst opmerkelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat statuutwijzigingen van deze aard een averechts effect kunnen hebben in de beeldvorming van de publieke omroep en een schadelijk effect kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, zodat snel duidelijkheid gegeven kan worden?
Ja.
Het bericht dat criminele ronselaars hun slag slaan op scholen |
|
Songül Mutluer (PvdA), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een op de zeven jongeren benaderd voor verboden klussen» van het AD van 18 januari jl.?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het aantal jongeren dat wordt benaderd voor criminele activiteiten via scholen is toegenomen?
De school is vergelijkbaar met de samenleving in het klein. Zoals aangegeven in de brief van 27 juni jl. over Veiligheid op scholen komt de verharding in de maatschappij in toenemende mate ook de school binnen.2 Wat er op straat gebeurt, zien we terug in scholen. Dat betekent ook dat er sprake kan zijn van criminele activiteiten, zoals ronseling. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal jongeren dat wordt benaderd door criminelen.
Door de toenemende aandacht voor georganiseerde en ondermijnende jeugdcriminaliteit krijgen we een steeds beter beeld van de problematiek, waaronder het ronselen van jongeren op scholen. Dit verbeterde inzicht in de problematiek stelt gemeenten en partners in staat steeds gerichtere interventies toe te passen. Daardoor is school en veiligheid binnen de preventieve aanpak Preventie met Gezag een belangrijk onderwerp geworden. Om een nog beter beeld te krijgen van de problematiek van ronselaars heb ik het Centrum van Kinder- en Mensenhandel verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de modus operandi van criminelen die (online) ronselen. Juist omdat wat er in de samenleving gebeurt ook de school binnen kan komen is het een taak van het kabinet en de maatschappij om ervoor te zorgen dat we scholen waar mogelijk beschermen tegen deze ongewenste ontwikkelingen. Daar zet het kabinet zich voor in.
Kunt u aangeven of er bepaalde gemeenten, specifieke regio's of schooltypen zijn waar dit probleem prominenter speelt? Zo ja, kunt u dat duiden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Er wordt niet geregistreerd of ronselen prominenter speelt in specifieke gemeenten, specifieke regio’s of schoolsoorten. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik het Centrum van Kinder- en Mensenhandel verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de modus operandi van de criminelen die (online) ronselen. De politie ziet in het algemeen dat het ronselen van mensen met specifieke kennis en kunde vaker voorkomt. Hoe vaak dit precies is, is niet bekend. Criminelen zoeken connecties in verschillende sectoren om daar werkzaamheden aan uit te besteden die ze zelf niet willen of niet kunnen uitvoeren. Dat doen ze via allerlei netwerken en contacten. Het kan dan gaan om financiële of juridische ondersteuning of bijvoorbeeld het leveren van fysieke middelen, zoals voertuigen of locaties. Deze facilitators spelen een cruciale rol door diensten te verlenen die criminele activiteiten mogelijk maken.
Hoe worden docenten en schoolpersoneel getraind om signalen van ronseling te herkennen en adequaat te handelen? En wordt dit standaard meegenomen in de opleidingen en trainingen? Waarom niet? Vindt u dat wel wenselijk?
Criminele ronselaars, ondermijnende (jeugd)criminaliteit, wapenbezit, agressie en geweld, huiselijk geweld, seksueel geweld, radicalisering, extremisme, et cetera; het onderwijs wordt geconfronteerd met allerlei maatschappelijke misstanden die helaas in onze samenleving plaatsvinden. Het is vooral belangrijk dat docenten en schoolpersoneel gevoelig zijn voor het herkennen van zorgwekkend en risicogedrag in het algemeen en dat de onderwijsinstellingen daarmee weten om te gaan.
Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen weten wat ze concreet kunnen doen als ze geconfronteerd worden met ronseling. Leerlingen en studenten kunnen dit melden bij de onderwijsinstelling zelf, bijvoorbeeld via een vertrouwenspersoon, melden bij de politie of anoniem melden via Meld Misdaad Anoniem. Schoolbesturen kunnen daarnaast aangifte doen, ook namens een leerling.
Ook komt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hiermee beoogt het kabinet de verantwoordelijkheid van scholen in het funderend onderwijs voor de veiligheid op school uit te breiden. Zo wordt er onder andere een meldplicht (bij de Inspectie van het Onderwijs) voor ernstige veiligheidsincidenten geïntroduceerd. De beoogde inwerkingtreding is 1 augustus 2026.
Daarnaast moedigt het kabinet het doen van aangifte aan. Want elke aangifte is van belang. Schoolbesturen kunnen ook namens een leerling aangifte doen. Daarnaast kan iedereen in en om het onderwijs contact opnemen met de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs.
Tot slot zijn er meerdere interventies beschikbaar die kunnen worden ingezet voor het vergroten van de kennis en de handelingsbekwaamheid van docenten en ander onderwijspersoneel. Deze interventies zijn niet standaard opgenomen binnen opleidingen van docenten. Scholen kunnen in de na- en bijscholing aandacht te besteden aan veiligheid. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen, door ervaring, kennis en het geven van handelingsperspectieven te delen over het voorkomen van ronselen van leerlingen en criminele uitbuiting.
Welke maatregelen bestaan er om te voorkomen dat jongeren op scholen worden geronseld voor criminele doeleinden? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen in het licht van bovengenoemde stijging?
Schoolbesturen hebben een wettelijke zorgplicht voor veiligheid op school. Dat betekent concreet dat scholen specifiek veiligheidsbeleid moeten maken. Daarin is het met name van belang om in te zetten op signalering van zorgwekkend gedrag. Scholen kunnen hier bijvoorbeeld het «Niet pluis» instrument van School & Veiligheid voor inzetten. Het is bekend dat scholen waar een sterk pedagogisch klimaat aanwezig is, waarin duidelijke (gedrags)normen gelden en gehandhaafd worden, bijdragen aan leerprestaties van leerlingen. Daarmee is het aannemelijk dat leerlingen ook minder snel toegeven aan criminele verleidingen of in ieder geval goed in beeld zijn als dit dreigt te gebeuren. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Worden scholen op dit moment landelijk ondersteund in het herkennen en aanpakken van ronselpraktijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert fors in het programma Preventie met Gezag (PmG). Dit programma heeft als doel om te voorkomen dat jongeren in aanraking komen met, afglijden of doorgroeien in de criminaliteit door perspectief te bieden en grenzen te stellen. Gemeenten hebben de regie over de lokale aanpak om zo goed mogelijk aan te sluiten op specifieke problematiek in hun meest kwetsbare wijken. De veiligheid in en om scholen is hierin een belangrijk thema. Meerdere gemeenten werken met een «Veilig in en om school»- aanpak, waarbij afspraken worden gemaakt met lokale partners over samenwerking bij veiligheidsvraagstukken en daarmee een sterk en effectief netwerk kunnen vormen. Samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is een lerend netwerk opgericht voor onder andere scholen en gemeenten, waar ervaring, kennis en handelingsperspectieven worden gedeeld over het ronselen van hun leerlingen en criminele uitbuiting. Ook onderzoekt stichting School en Veiligheid op welke wijze het ondersteuningsaanbod beter kan aansluiten op vraagstukken die met geweld en criminaliteit te maken hebben. PmG is een lerende aanpak, waarbij het streven is om de geleerde lessen te delen met de rest van Nederland.
Jongeren die geronseld worden voor de criminaliteit en/of slachtoffer zijn van criminele uitbuiting kunnen zich wenden tot het online hulpportaal «Keerpunt». Keerpunt is ontwikkeld door onderdelen van Fier en het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel, Spine en Chat met Fier met financiële middelen van het PmG. Keerpunt biedt een veilige en laagdrempelige plek, waar zij vertrouwelijk kunnen praten over hun situatie in de beveiligde chatomgeving van Chat met Fier. Online interventies worden ingezet waaronder het verschaffen van de benodigde informatie, advies, hulp en bescherming. Waar kan worden deze jongeren ook begeleid naar passende hulporganisaties of opsporingsinstanties in de regio. Keerpunt doet aan Proactieve online outreach op social media waarbij actief (potentiële) slachtoffers worden benaderd. Daarnaast is het een kennisportaal over criminele uitbuiting waar slachtoffers, hun naasten en professionals terecht kunnen voor informatie.
Deelt u de mening dat er een landelijke aanpak tegen het ronselen van jongeren op scholen moet komen waarbij de best practices van de Preventie met gezag-programma’s in meegenomen worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Preventie met Gezag (PmG) investeert met focus op de jongeren (en gezinnen) in kwetsbare posities. Vanuit PmG worden de, in nauwe samenwerking met de wetenschap, geleerde lessen over het tegengaan van bijvoorbeeld ronselpraktijken van jongeren gedeeld met de rest van Nederland. Naast de investeringen in school en veiligheid is het ook cruciaal om hulp te bieden aan jongeren die slachtoffer van ronselen zijn geweest. Daarom investeer ik de komende 2,5 jaar in de verdere ontwikkeling van het online hulpplatform «Keerpunt». Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan of en hoe op scholen waar de problematiek speelt vaker en gerichter jongerenwerkers kunnen worden gestationeerd om jeugdigen te ondersteunen, juist omdat dit nu niet altijd gebeurt?
Op steeds meer scholen wordt jongerenwerk ingezet of wordt nauw met jongerenwerk samengewerkt en dat is een positieve ontwikkeling. Ook Sociaal Werk Nederland, Stichting School & Veiligheid en het kabinet onderschrijven het belang van een goed functionerend netwerk van school, politie, jeugdwerk, gemeenten en zorgprofessionals.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in januari jl. een Wegwijzer samenwerking sociaal-veiligheidsdomein in gemeenten gepubliceerd.3 Deze wegwijzer is in opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Justitie en Veiligheid gemaakt door de VNG. Het biedt concrete aanknopingspunten voor samenwerking en laat zien wat er mogelijk is in deze samenwerking. Ook in deze wegwijzer is aandacht voor het jongerenwerk en hoe de professionals binnen het zorg- en veiligheidsdomein vroegtijdige signalen van (ondermijnende) criminaliteit.
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Het ledencriterium van omroepen en de onduidelijkheid daarover |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de door u gedane uitspraken in het wetgevingsoverleg Media van 2 december 2024, waarin u aangaf het belang van het bieden van rust rondom de gevolgen van het niet halen van het ledencriterium van samenwerkingsomroepen te delen?
Ja.
Herrinert u zich uw eigen antwoord op de vraag, waarin u aangaf dat negatieve conseqenties van het niet halen van de juiste ledenaantallen bij samenwerkingsomroepen onwenselijk zou zijn, en u hier op terug zou komen?
Ja.
Herinnert u zich voorts de door u in datzelfde wetgevingsoverleg geuite ambitie om op de kortst mogelijke termijn inzicht te geven in de vraag of omroepen rekening moeten houden met een peildatum en als gevolg daarvan moeten beginnen met het werven van leden?
Ja.
Klopt het dat die peildatum is vastgesteld op 28 februari 2026?
Ja.
Klopt het voorts dat het voor omroepen nog niet duidelijk is of zij zich na de hervormingen van het stelsel moeten baseren op meer criteria dan een ledencriterium, waardoor zij zich genoodzaakt voelen zich voor te bereiden op het werven van leden?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat omroepen nu gaan investeren in campagnes en marketing om leden te werven zonder dat duidelijk is of dit criterium blijft staan en dat zij die middelen beter elders zouden kunnen gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat omroepen investeren in het werven van leden om het ledencriterium te halen?
Ik heb bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om de huidige concessie- en erkenningsperiode met twee jaar te verlengen. Daarmee is er tijd om de hervorming van de publieke omroep te realiseren per 1 januari 2029. Omroepen weten dan ruim van tevoren hoe het bestel eruit komt te zien en of het ledencriterium nog een rol speelt. Maar zolang de concessie- en erkenningsperiode niet verlengd is, gelden de huidige wettelijke regels. Hierover heb ik uw Kamer onder andere geïnformeerd in de Mediabegrotingsbrief van 20 november jongstleden, en ik heb dit eerder ook met de NPO en de omroepen gedeeld.1 Indien het wetsvoorstel tot verlenging niet wordt aangenomen, gaat dus op 1 januari 2027 een nieuwe concessie- en erkenningsperiode in. Een hervorming van het bestel is dan echter nog niet gerealiseerd. Dat betekent dat in dat geval het verlenen van erkenningen nogmaals volgens de huidige wettelijke procedure zal moeten plaatsvinden. Om op dat scenario voorbereid te zijn (en omdat dit de huidige wettelijke situatie is), heb ik een peildatum voor de ledentelling moeten vaststellen. Deze datum heb ik later in de tijd gezet dan ik normaal gesproken zou doen, om zoveel mogelijk tijd te gunnen aan de omroepen. Dit scenario heeft nadrukkelijk niet mijn voorkeur. Met een snelle behandeling van het wetsvoorstel voor de verlenging van de huidige concessie- en erkenningsperiode kan de door u en de omroepen en NPO gewenste duidelijkheid spoedig geboden worden.
Met het vaststellen van de peildatum heb ik overigens geen onomkeerbare stappen genomen, ook niet in het licht van de bredere hervorming. Zodra het wetsvoorstel tot verlenging tot wet is verheven, zal ik de peildatum en de overige termijnen die van toepassing zijn aanpassen, afhankelijk van de vraag of het ledencriterium überhaupt gehandhaafd blijft.
Die duidelijkheid kan ik verschaffen zodra beide Kamers zich hebben uitgesproken over het wetsvoorstel om de huidige concessie- en erkenningsperiode te verlengen.
Welke duidelijkheid kunt u de omroepen bieden voorafgaand aan de hervormingen van de Mediawet en op welke termijn kunt u die duidelijkheid verschaffen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval vóór de aanvang van het Voorjaarsreces, beantwoorden?
Ja.
Hoe blikt u terug op de herdenking, die naar aanleiding van de bevrijding van Auschwitz precies tachtig jaar geleden werd gehouden, waar zes dagen en vijf nachten lang de namen van de meer dan 100.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust werden voorgelezen in voormalig Kamp Westerbork?
Ik heb zelf tijdens deze herdenking namen voorgelezen, ik vond dit indrukwekkend en emotioneel. Ik vind het van groot belang dat de namen van de oorlogsslachtoffers niet worden vergeten en wij blijvend herinnerd worden waartoe discriminatie, uitsluiting en antisemitisme kunnen leiden.
Deelt u de mening dat in een tijd waarin polarisatie, antisemitisme en racisme toenemen, terwijl de kennis over de Holocaust zorgwekkend afneemt, het van belang is de kennis en geschiedenis over wat zich heeft afgespeeld in Kamp Westerbork over te dragen aan nieuwe generaties?
Ja, ik deel deze mening. Het is van groot belang dat de geschiedenis zoals deze zich heeft afgespeeld op de tastbare plekken waar nu de Nationale Herinneringscentra gevestigd zijn, zoals Kamp Westerbork, wordt overgedragen aan huidige en toekomstige generaties.
Wat is uw reactie op de financiële tekorten waarmee Herinneringscentrum Kamp Westerbork al jaren wordt geconfronteerd waardoor er groot achterstallig onderhoud is ontstaan?
De afgelopen jaren zijn er vanuit het Ministerie van VWS structureel extra middelen beschikbaar gekomen voor onder meer groot onderhoud en educatie. Tevens heb ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS toegezegd- in reactie op de motie Bikker c.s1 – dat ik samen met de herinneringscentra een solide toekomstplan uit zal werken. Vooruitlopend op dit plan heb ik voor 2025 eenmalig extra middelen gereserveerd voor de door het Ministerie van VWS gesubsidieerde herinneringscentra, waaronder ook een bedrag voor Kamp Westerbork. Ik zal u middels een reguliere brief over de stand van zaken rond het beleid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (OHW) informeren over de versterking van de herinneringscentra. Deze brief zal ik naar verwachting rond de zomer van 2025 naar de Kamer versturen.
Deelt u de mening dat, in lijn met het kabinet dat veel waarde hecht aan holocausteducatie, het noodzakelijk is om Herinneringscentrum Kamp Westerbork toekomstbestendig te maken? Zo ja, welke plannen heeft u hiervoor?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u een reactie geven op het plan voor de toekomst dat Herinneringscentrum Kamp Westerbork zelf heeft voorgesteld?
Op 30 januari jl. heeft Kamp Westerbork een financieringsplan voor de vernieuwing met het Ministerie van VWS gedeeld. Ik ben dit plan aan het bestuderen en bekijken welke rol de Rijksoverheid daarin kan spelen.
Vindt u ook dat het Herinneringscentrum Kamp Westerbork zich moet kunnen ontwikkelen om aan de stijgende vraag te voldoen naar informatie over de rol van Kamp Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog maar ook daarna, onder andere ten aanzien van de Molukse geschiedenis?
Ik vind het van belang dat – nu en in de toekomst – zoveel mogelijk mensen een bezoek kunnen brengen aan Kamp Westerbork. Dit opdat iedereen kennis kan nemen van de rol van het kamp in de geschiedenis, inclusief de Molukse geschiedenis.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het voeren van gesprekken met herinneringscentra en specifiek Herinneringscentrum Kamp Westerbork over het toekomstbestendig maken?1
De afgelopen periode zijn vanuit het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de herinneringscentra over de financiële situatie en toekomstbestendigheid. Op basis hiervan bepaal ik verdere vervolgstappen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 informeer ik de Kamer hierover via de stand van zaken brief OHW.
Het weigeren van een Israëlische comedian door theaters in Amsterdam |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Claudia van Zanten (BBB), Ulysse Ellian (VVD), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Boom Chicago cancelt shows van Joods-Israëlische comedian: «Gezien de reacties konden we niet anders»»?1
Het is onverteerbaar dat een culturele instelling zodanige reacties krijgt of zodanig wordt bedreigd dat een voorstelling wordt geannuleerd. Het is zeer te betreuren dat daardoor het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden. Een artiest of kunstenaar is op grond van de vrijheid van meningsuiting vrij om zich zonder politieke of maatschappelijke inmenging te uiten naar eigen inzicht. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van Sponder.
Hoe beoordeelt u dat de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder wordt verwezen naar een «Joodse locatie» en wie spreekt u daar op aan?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren.
Wat zegt het u dat er niet is overlegd met politie of gemeente voordat de shows werden geannuleerd?
Het is onwenselijk dat Boom Chicago niet de weg naar de lokale driehoek heeft gevonden. Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden, maar ik zie ook dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Klopt het dat sindsdien ongeveer vijftien theaters in Amsterdam geweigerd hebben om Sponder een podium te bieden, waarbij veiligheid als reden wordt aangedragen en hoe beoordeelt u dat?
Ik heb begrepen dat er contact is gelegd met een aantal Amsterdamse instellingen. Bij het vinden van een alternatieve locatie op korte termijn spelen verschillende zaken een rol, zoals beschikbaarheid en geschiktheid. Programmeringen staan lang van te voren vast, waardoor ruimte op korte termijn niet in overvloed aanwezig is. Als veiligheid als reden wordt aangedragen is het eens te meer zorgwekkend dat culturele instellingen zich blijkbaar niet vrij voelen om te programmeren en zich zorgen maken over veiligheid van publiek en medewerkers.
Bent u ermee bekend of in deze gevallen telkens het contact met de Amsterdamse driehoek is opgezocht?
Ik heb contact gehad met de wethouder en met Kunsten ’92 over deze kwestie en over de veiligheid van culturele instellingen in het algemeen. Ik heb mij ervan gewist dat B&W Amsterdam is aangehaakt en daarmee indirect de lokale driehoek.
Is er inmiddels een oplossing gevonden zodat Sponder alsnog kan optreden?
Er lopen gesprekken om het optreden alsnog mogelijk te maken en samen te kijken wat daarvoor nodig is. Als er een podium is dat op korte termijn ruimte kan maken in de programmering zal OCW contact opnemen met de betreffende burgemeester om te overleggen wat nodig is uit veiligheidsoverwegingen.
Hoe beoordeelt u deze weigeringen, mede in het licht van de afspraken die met de culturele sector zijn gemaakt gedurende de Catshuissessies en meent u dat er in lijn met deze afspraken wordt gehandeld?
Het is belangrijk dat culturele instellingen hun uiterste best doen om artistieke vrijheid te garanderen. Tegelijk is het onverteerbaar dat culturele instellingen wordt bedreigd of geïntimideerd vanwege hun programmering. Dat is een aantasting van het vrije woord en de vrijheid van expressie. Mede op basis van de Catshuissessies verwacht ik een inspanning vanuit de culturele sector om meerstemmigheid in de sector mogelijk te maken. Daar hebben de aanwezigen zich aan verbonden en ik vertrouw daar ook op.
Is er in deze gevallen gehandeld in lijn met de handreiking zoals die is opgesteld door Kunsten’92? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
Nee, er is niet in lijn met deze handreiking gehandeld. Boom Chicago is een commerciële organisatie die niet is aangesloten bij een koepelorganisatie waardoor de handreiking de instelling niet bereikt heeft.
Welke vervolgacties onderneemt u naar aanleiding van deze weigeringen en in het licht van uw antwoorden op bovenstaande vragen?
Ik heb contact gehad met de Amsterdamse wethouder en met Kunsten ’92 waarbij ik mijn zorgen heb geuit over deze kwestie en over de veiligheid van culturele instellingen in het algemeen. Ik heb mij ervan vergewist dat er naar wordt gestreefd een podium te vinden voor het geannuleerde optreden. Overigens is de beschikbare tijd daarvoor beperkt omdat dhr. Sponder op dit moment bezig is met een internationale tour.
Daarbij is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
Kent u het artikel dat studenten met weigerachtige of onvindbare ouders nauwelijks in aanmerking komen voor een volledige aanvullende studiebeurs? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ken dit artikel.
Het artikel beschrijft de verschillende redenen op grond waarvan het ouderlijk inkomen kan worden losgekoppeld van de berekening van de (maximale) aanvullende beurs. Daarbij heeft de auteur de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie daarover doorgelicht. De auteur concludeert dat de loskoppelingsgronden restrictief worden uitgelegd door de Minister en in de rechtspraak. Het is niet aan mij om te oordelen over rechterlijke uitspraken. Wel hecht ik veel waarde aan deze belangrijke regeling voor studenten met een verstoorde verhouding met hun ouder(s). Momenteel bestudeer ik daarom het artikel en de jurisprudentie waaraan wordt gerefereerd. Op basis daarvan zal ik bezien of er eventueel aanleiding is tot aanpassingen in het beleid.
Kunt u aangeven hoeveel studenten, onderverdeeld naar onderwijsvorm, jaarlijks genoodzaakt zijn een beroep te doen op de mogelijkheid van een aanvullende studiebeurs omdat hun ouders weigeren bij te dragen aan hun studiekosten?
Alle studenten die aanspraak maken op (volledige) studiefinanciering, kunnen een beroep doen op deze regeling, mits zij aan de voorwaarden voldoen.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ontvangt per week ongeveer 200 tot 250 verzoeken tot loskoppeling. Jaarlijks zijn dit er ongeveer 10.000. Daarvan wordt ongeveer de helft van alle aanvragen toegekend. De onderwijsvorm is niet relevant bij de beoordeling voor het buiten beschouwing laten van een ouder. Deze gegevens worden daarom niet bijgehouden voor dit proces en het systeem is hierop niet ingericht.
Op welke financiële ondersteuning kunnen minderjarige mbo’ers, die wettelijk gezien niet in aanmerking komen voor studiefinanciering, een beroep doen als hun ouders weigeren bij te dragen aan studiekosten?
Minderjarige mbo’ers hebben recht op een studentenreisproduct. Zij hoeven daarnaast geen lesgeld te betalen aan hun onderwijsinstelling. Vanuit de overheid ontvangen de ouders kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Hiervoor wordt niet gekeken of ouders bijdragen aan de (overige) studiekosten In studiejaren 2024–2025 en 2025–2026 ontvangen minderjarige BOL- en BBL-studenten van bekostigde mbo-instellingen voorts een financiële tegemoetkoming voor schoolboeken en licenties.2
Minderjarige mbo’ers kunnen tot slot via de school aanspraak maken op het mbo-studentenfonds. Hiermee kan de student financieel worden ondersteund of kunnen leermiddelen worden vergoed of uitgeleend aan de student. De school bepaalt welke studenten hier recht op hebben en welke maximale inkomenseisen zij hiervoor stellen.
Wat vindt u ervan dat de Centrale Raad van Beroep de wettelijke uitzondering voor studenten met ouders die onvindbaar zijn of weigeren bij te dragen in de studiekosten van hun kind zó strikt interpreteert dat slechts zelden een volledige aanvullende studiebeurs wordt toegekend?
In de genoemde situaties is een aanvraag door DUO afgewezen en is vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Na behandeling door de rechtbank is de zaak door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) beoordeeld. Het is niet aan mij om te oordelen over rechterlijke uitspraken.
Ik merk hierbij wel op dat het onjuist is dat slechts zelden een volledige aanvullende beurs wordt toegekend. Gemiddeld 50 procent van alle aanvragen tot loskoppeling wordt toegekend. In situaties waarin het ouderinkomen onder een bepaalde grenswaarde ligt, kan het bovendien al voorkomen dat de maximale aanvullende beurs hoe dan ook wordt toegekend, ongeacht het wel of niet loskoppelen van het inkomen van de ouder(s). Concreet zal dit veelal voorkomen in situaties waarin het gezamenlijke inkomen van de ouders laag is, waardoor de student op basis daarvan al recht heeft op de maximale aanvullende beurs. In dat geval zal de loskoppeling van het inkomen van de ouder(s) geen effect hebben voor de student.
Deelt u de mening dat het van een bijzondere hardheid getuigt om zelfs van studenten die in het verleden door hun ouder(s) zijn mishandeld te eisen dat eerst geprocedeerd moet worden om alimentatie af te dwingen, voordat een succesvol beroep op de wettelijke uitzondering wordt toegekend? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om rechterlijke uitspraken te beoordelen.
Ik hecht waarde aan de belangrijke regeling voor studenten met een verstoorde verhouding met hun ouder(s). De regeling voor weigerachtige ouders is juist bedoeld om het inkomen van deze ouder(s) buiten beschouwing te laten in situaties waarin de student geen contact heeft met de ouder of er sprake is van een ernstig en structureel conflict.
Momenteel bestudeer ik het artikel en de jurisprudentie waaraan wordt gerefereerd. Op basis van kennis over de uitwerking van de regeling rond weigerachtige en onvindbare ouders zal ik bezien of er eventueel aanleiding is tot aanpassingen in het beleid.
Met betrekking tot het afdwingen van alimentatieverplichtingen wil ik opmerken dat in de praktijk door DUO op basis van de specifieke situatie van de student wordt beoordeeld of voldoende pogingen zijn gedaan om de betaling van alimentatie af te dwingen. Dat betekent niet altijd dat de student daarvoor naar de rechter moet. De student kan proberen betaling van de alimentatie zelf bij de ouder af te dwingen. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) kan daarnaast ook kosteloos ingeschakeld worden om te helpen de betalingen weer op gang te krijgen en een zaak te starten. Bij uitblijven van betaling door de betalingsplichtige kan het LBIO een incassoprocedure starten. Als inning op geen enkele manier lukt, kan de gang naar de rechter gemaakt worden.
Bent u het eens met de conclusie van dit onderzoek dat de restrictieve uitleg van de Centrale Raad van Beroep niet strookt met het door de wetgever beoogde doel van de wettelijke uitzondering voor een aanvullende studiebeurs? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor weigerachtige ouders is bedoeld om het inkomen van deze ouder(s) buiten beschouwing te laten in situaties waarin de student geen contact heeft met de ouder of er sprake is van een ernstig en structureel conflict. Het betreffen situaties waarin niet van de student gevergd kan worden dat deze diens ouders aanspreekt op het betalen van een bijdrage voor de opleiding. Het enkele gegeven dat een ouder niet wil bijdragen aan de studie, is volgens het wettelijk kader geen reden om de regeling voor weigerachtige ouders toe te passen.
De praktijk van het loskoppelen van het ouderinkomen van de berekening van de aanvullende beurs is zeer genuanceerd en afhankelijk van individuele situaties. DUO en de rechter kijken hierbij altijd naar het totale beeld.
Het is niet aan mij om te beoordelen of de uitleg van de CRvB strookt met de bedoeling van de wetgever. Als hoogste rechtscollege in studiefinancieringszaken geeft de CRvB immers een bindende uitleg aan de studiefinancieringswetgeving.
Bent u bereid om op korte termijn maatregelen te nemen om de uitvoering van de wettelijke uitzondering voor een aanvullende studiebeurs voor studenten met onvindbare of weigerachtige ouders in lijn te brengen met de oorspronkelijke bedoeling van de wet en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wat zijn hiervan de financiële gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel bestudeer ik de constateringen in het artikel en of er eventueel aanleiding is tot aanpassingen in het beleid. Dit past in het bredere streven om de studiefinancieringswetgeving door te lichten op de menselijke maat, zoals door uw Kamer verzocht via de motie-Ergin c.s.3 Ik zal de Kamer daarover informeren voor de zomer van 2025.
Het bericht ‘‘Shit, kan ik nog terug?’ Chemiestudent Marieke werd twee keer geronseld voor drugslab’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Shit, kan ik nog terug?» Chemiestudent Marieke werd twee keer geronseld voor drugslab»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Zijn er signalen bekend bij hoger onderwijsinstellingen of de politie over scheikundestudenten of studenten met laboratoriumkennis die worden benaderd door drugscriminelen? Zo ja, wat zijn die signalen?
De politie ziet dat het ronselen van mensen met specifieke kennis en kunde vaker voorkomt. Hoe vaak dit precies is, is niet bekend. Criminelen zoeken connecties in verschillende sectoren om daar werkzaamheden aan uit te besteden die ze zelf niet willen of niet kunnen uitvoeren. Dat doen ze via allerlei netwerken en contacten. Het kan dan gaan om, zoals in dit geval, iemand met een scheikundige achtergrond, maar ook om financiële of juridische ondersteuning of bijvoorbeeld transport of het leveren van fysieke middelen, zoals voertuigen of locaties. Deze facilitators spelen een cruciale rol door diensten te verlenen die criminele activiteiten mogelijk maken. Ze zijn zich soms niet bewust van hun betrokkenheid bij criminaliteit en soms werken zij doelbewust samen met criminelen.
Worden studenten met specifieke kennis die van pas kan komen voor drugscriminelen op een manier weerbaar gemaakt tegen het ronselen en het onder druk gezet worden door criminelen?
Onderwijsinstellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving en hier richten zij hun veiligheidsbeleid op in. Het hoort niet de primaire taak van docenten en onderwijspersoneel om specifieke misstanden zoals de benadering van studenten door drugscriminelen aan te pakken. Wel is het belangrijk dat docenten en medewerkers gevoelig zijn voor het herkennen van zorgwekkend en risicogedrag van hun studenten en dat onderwijsinstellingen daarmee weten om te gaan en weten naar wie ze kunnen verwijzen. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving is daarbij niet enkel een taak van docenten en medewerkers, maar van alle bij de instellingen betrokken partijen in het zorg-, sociaal en veiligheidsdomein.
In situaties waar (signalen van) het ronselen van studenten of leerlingen voor criminele activiteiten voorkomt, kan training van docenten en onderwijspersoneel over de gevaren en gevolgen van ronselen onderdeel zijn van het veiligheidsbeleid van de onderwijsinstelling. Zo is in het landelijke opleidingsprofiel voor «Applied Science» van de hbo-opleidingen chemische technologie expliciet aandacht opgenomen voor moreel verantwoord handelen om hen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid bij het toepassen van hun vakkennis in de praktijk.2
Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen en studenten weten wat ze concreet kunnen doen als hen dit overkomt, namelijk een melding maken bij de onderwijsinstelling zelf, bijvoorbeeld via een vertrouwenspersoon, studiebegeleider of veiligheidsfunctionaris, of bij de politie of bij Meld Misdaad Anoniem. Onderwijsbesturen kunnen daarnaast aangifte doen wanneer zij criminelen zien ronselen op hun onderwijsterrein. Het kabinet moedigt dit aan, omdat elke aangifte van belang is.
Kunnen studenten die worden benaderd door criminelen op een anonieme manier hier melding van doen bij de onderwijsinstellingen of de politie? Zo ja, is dit de afgelopen jaren ook gebeurd?
Ja, studenten kunnen altijd een anonieme melding maken via Meld Misdaad Anoniem als zijzelf worden benaderd of als zij iets in de omgeving zien. Meld Misdaad Anoniem staat los van de politie en geeft informatie alleen door als dit op geen enkele manier naar de melder te herleiden is.
Daarnaast investeert dit kabinet ook in het programma Preventie met Gezag dat op dit moment in 47 gemeenten inzet op het voorkomen van dat jongeren in aanraking komen met (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit, daarin afglijden of doorgroeien.3 De georganiseerde criminaliteit kan uiteraard alleen bestaan als er voldoende «personeel» beschikbaar is. Hiertoe maken criminelen graag misbruik van jongeren in een kwetsbare positie. Om de aantrekkingskracht van het snelle geld en het aflossen van (criminele) schulden tegen te gaan, zetten wij in op het vergroten van de weerbaarheid van deze jongeren, hun ouders en hun sociale leefomgeving.
Het is van belang dat ook studenten de juiste hulp en informatie krijgen wanneer zij worden geronseld en zij hulp zoeken. Daarom investeert het programma Preventie met Gezag de komende 2,5 jaar in het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel en Fier voor de verdere ontwikkeling van de anonieme online hulpportaal «Keerpunt» voor jongeren in heel Nederland die geronseld worden voor de criminaliteit en slachtoffer zijn van criminele uitbuiting, hun ouders en professionals. Het doel van deze anonieme online hulplijn is dat slachtoffers (jongeren, ouders en hun sociale omgeving) laagdrempelig en veilig kunnen chatten met hulpverleners van Chat met Fier. Indien nodig worden de slachtoffers begeleid naar de regionale hulpverlening en/of opsporingsdiensten. Keerpunt doet aan proactieve online outreach op social media waarbij actief (potentiële) slachtoffers worden benaderd. Daarnaast is het een kennisportaal over criminele uitbuiting waar slachtoffers, hun naasten en professionals terecht kunnen voor informatie. Keerpunt heeft tot nu toe geen specifieke casus gehad waarbij duidelijk werd dat het ging om een student met specifieke kennis, al kan daaruit niet geconcludeerd worden dat het niet voorkomt, omdat de hulplijn anoniem is.
Zijn criminelen die studenten actief benaderen om mee te werken aan drugscriminaliteit op een manier strafbaar en zo ja, op welke grond?
Criminelen zijn strafbaar als zij studenten actief benaderen om mee te werken aan de drugscriminaliteit als wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt. Hiervoor moet worden voldaan aan het eerste lid, subleden 2 en 4 Sr uit het betreffende artikel.
Voor sublid 2 betekent dit dat bewezen dient te worden dat de verdachte een handeling heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Een handeling kan bijvoorbeeld het werven of huisvesten van iemand zijn terwijl het oogmerk van uitbuiting afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Hierbij wordt gekeken naar de aard en de duur van de verrichte activiteit, de beperkingen voor het slachtoffer en het economisch voordeel dat hiermee door de verdachte is behaald. Het toetsen van deze elementen is vaste rechtspraak van de Hoge Raad.
Ten aanzien van sublid 4 geldt dat iemand, in aanvulling op het voorgaande, door een zogeheten middel is bewogen zich voor het strafbare activiteiten beschikbaar te stellen. Onder een middel kan worden verstaan (het dreigen met) geweld, het misbruik maken van een kwetsbare positie of van een overwichtssituatie.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat studenten met laboratoriumkennis in een fuik van drugscriminaliteit belanden door de belofte van criminelen om snel veel geld te kunnen verdienen?
Naast de bij vraag vier genoemde inzet zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met middelen uit het programma Preventie met Gezag de komende vier jaar in op het vergroten van de weerbaarheid van de gemeenschappen in de meest kwetsbare wijken. Het programma ondersteunt gemeenten bij het leggen van verbinding met gemeenschappen waar zich problemen met ondermijnende criminaliteit voordoen, zodat zij gezamenlijk een bijdrage kunnen leveren aan de preventie van ondermijnende criminaliteit. In dit programma is ook oog voor de rol die de scholen spelen in de gemeenschappen in de wijken. Vanwege de sterke pedagogische driehoek die bestaat tussen de scholen, de ouders en de buurt. Met de samenwerking tussen alle volwassen opvoeders die – in geval van zorgen om kinderen en jongeren – snel kunnen schakelen, kan doortastend gehandeld worden bij zorgen om jongeren. SZW zet hier onder andere op in door het organiseren van regelmatige gesprekken tussen ouders, docenten en een wijkagent en het burgerschapsprogramma Vreedzame Wijk.
Zijn de onderwijsinstellingen alert op de risico’s rondom het ronselen van studenten met specifieke kennis door drugscriminelen? Zo ja, op welke manier wordt hiernaar gehandeld?
De universiteiten en hogescholen geven aan zich bewust te zijn van de risico’s en houden het onderwerp nauwlettend in de gaten. Zij hebben geen specifieke informatiepunten voor alleen dit thema, maar de risico’s worden op verschillende manieren bij studenten onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld via studieverenigingen, studieadviseurs of in ethiek- en veiligheidsvakken.
Vanuit de subsidie die de Minister van OCW verstrekt aan het Platform TerInfo wordt ook gewerkt aan het ontwikkelen van een handreiking voor docenten over criminele ondermijning die gratis en online beschikbaar zal zijn. Deze handreiking voor docenten is onder andere bedoeld voor nadere duiding van wat ondermijning inhoudt, wat de individuele, strafrechtelijke en maatschappelijke gevolgen zijn van ondermijning en wat jongeren tegen ondermijning kunnen doen.
Hoeveel onderwijsinstellingen maken gebruik van voorlichtingslessen om jongeren op het rechte pad te houden en te waarschuwen voor het ronselen door criminelen?
Het is niet bekend hoeveel onderwijsinstellingen gebruik maken van voorlichtingslessen. Het is daarbij wel van belang om te melden dat voorlichting op zichzelf geen effectief middel is om de weerbaarheid van studenten tegen ondermijning te vergroten. Het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies4 geeft aan dat universele voorlichtings- en educatieprogramma’s die als doel hebben jongeren bewust te maken van de gevaren van criminaliteit op het eerste oog sympathiek lijken en de veronderstelde effecten worden vaak als vanzelfsprekend gezien, maar in de criminologie hebben ze dikwijls geen positieve reputatie. Soms kan voorlichting de kans op delinquentie zelfs verhogen. Het programma Preventie met Gezag zet daarom in op het benutten en ontwikkelen van kansrijke5 en bewezen effectieve interventies die zich richten op jongeren in kwetsbare posities. Daarbij is Preventie met Gezag een lerende aanpak, waarbij de partners leren in welke lokale context en omstandigheden, welke specifieke interventie het meest effectief is om te voorkomen dat jongeren afglijden in de (ondermijnende en georganiseerde jeugd)criminaliteit.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met onderwijsinstellingen om bewustwording van deze risico’s te creëren bij zowel de instellingen zelf als bij de studenten?
De afgelopen jaren is een sterke, brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit gebouwd. Op verschillende fronten zijn de organisaties met een rol in het voorkomen en bestrijden van deze soort criminaliteit versterkt. We sluiten het net rond criminelen door ze van alle kanten te bestrijden. Dit is echter een taak die niet alleen uitgevoerd kan worden door gemeenten en justitiële en andere landelijke, regionale en lokale organisaties. Hier ligt een rol voor iedereen in de samenleving: zo moeten bedrijven zichzelf beschermen tegen criminele inmenging, de overheid moet alert zijn op corruptie en iedereen moet zich bewust zijn van hoe ondermijnende criminaliteit zich dicht bij huis kan manifesteren. Dat geldt ook voor onderwijsinstellingen vanuit hun zorg voor een veilige leer- en werkomgeving. Daarom is mijn ministerie continu in gesprek met verschillende partijen om het bewustzijn over deze ernstige problematiek en de mogelijke risico’s te vergroten. Om het maatschappij-brede bewustzijn en gesprek hierover te stimuleren is begin januari de publiekscampagne «Houd misdaad uit je buurt» gelanceerd op tv en online. Dit initiatief is bedoeld om het bewustzijn van de Nederlanders te vergroten over (vormen van) georganiseerde ondermijnende criminaliteit in de buurt van burgers, zodat zij de signalen oppikken, dit melden en hun eigen buurten en wijken veiliger houden/worden.
Deelt u de mening dat een informatiepunt over de risico’s en gevaren van drugscriminaliteit bij specifieke studies behulpzaam zou zijn om studenten te wijzen op de gevaren en risico’s van drugsgebruik en -criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, wordt vanuit het programma Preventie met Gezag de komende 2,5 jaar geïnvesteerd in het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel en Fier voor de verdere ontwikkeling van de anonieme online hulpportaal «Keerpunt» voor jongeren in heel Nederland die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting, hun ouders en professionals. Mede In het licht van bovengenoemde maatregelen zie ik daarom in een aanvullend informatiepunt specifiek voor studenten geen toegevoegde waarde.
Bent u op de hoogte van het bericht over de afgelasting van de shows van de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder bij Boom Chicago1?
Ja.
Vindt u dat Boom Chicago niet had moeten annuleren bij bedreigingen, maar in plaats daarvan aangifte had moeten doen en had moeten samenwerken met de politie en gemeente om de veiligheid van Joodse artiesten te waarborgen?
Ja. Het is zeer te betreuren dat het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden als gevolg van intimiderende reacties en bedreiging. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van dhr. Sponder. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan. Het is daarom belangrijk dat culturele instellingen goed voorbereid zijn op het moment dat er signalen van verstoring zijn.
Vindt u niet dat het schokkend en antisemitisch is dat deze Joodse artiest door de directeur van Boom Chicago wordt verwezen naar een «Joodse locatie of clublocatie»?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren. Er lopen gesprekken om het optreden van de heer Sponder alsnog mogelijk te maken en wat daarvoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland een veilige omgeving blijft voor Joodse artiesten, gezien incidenten zoals de afgelasting bij Boom Chicago, de verstoring van het concert van Lenny Kuhr, het weren van Joodse artiesten door Theater De Generator en de annulering van optredens van Yemen Blues, en welke maatregelen neemt u om antisemitische druk en intimidatie in de culturele sector te voorkomen?
Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden. Ik constateer dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Er zijn verder gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de toegang tot de lokale driehoek te waarborgen. Daarnaast is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
Het bericht 'Als er niet meer geld komt, verdwijnen onze molens' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Als er niet meer geld komt, verdwijnen onze molens»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de vereniging De Hollandsche Molen de noodklok luidt?
Molens zijn onlosmakelijk verbonden met onze Nederlandse identiteit en een prachtig voorbeeld van erfgoed dat veel Nederlanders aanspreekt. De instandhouding hiervan is in het belang van ons allemaal. Vereniging De Hollandsche Molen speelt hierbij als koepelorganisatie voor de molens een belangrijke rol. Ik neem daarom graag kennis van hun observaties.
Heeft u kennisgenomen van de inventarisatie van de vereniging De Hollandsche Molen over het extra geld dat volgens hen nodig is en wat vindt u hiervan?
Ja. Zoals ik in mijn brief over de uitkomsten van de Verkenning financiering monumentenzorg van 20 juni 2024 heb aangegeven is er grote druk op de middelen voor regulier onderhoud in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) en de restauratieregelingen van de provincies.2 Dit merken ook de moleneigenaren.
Op 21 november 2023 is een wijziging van de Sim gepubliceerd waarin het maximumbedrag aan subsidiabele kosten voor molens op basis van loon- en prijsontwikkelingen is verhoogd van € 10.000 naar ongeveer € 12.000 per jaar. Om zoveel mogelijk eigenaren subsidie te kunnen verstrekken is daarnaast het subsidiepercentage in de Sim verlaagd van 60% naar 50% voor eigenaren van gebouwde en groene rijksmonumenten. Omdat het subsidiepercentage voor molens is gekoppeld aan het absolute maximumbedrag van € 12.000 leidt deze verlaging voor molens tot een relatief grotere daling van het maximale subsidiebedrag dan bij de andere categorieën rijksmonumenten waar de subsidiabele kosten worden bepaald op basis van een percentage van de herbouwwaarde van maximaal 0,5 procent per jaar. De herbouwwaarde ontwikkelt zich immers mee met het niveau van lonen en prijzen.
Reden om de subsidie aan moleneigenaren op andere wijze te bepalen, is dat 0,5 procent herbouwwaarde te weinig zou zijn om molens te kunnen onderhouden vanwege de snellere slijtage van bewegende delen. Deze gehanteerde methodiek brengt ook mee dat voor geen enkele andere monumentencategorie in de Sim de zekerheid op subsidie zo groot is als bij molens. Uit de gegevens van de RCE blijkt dat nagenoeg alle eigenaren van de 1.148 rijksmonumentale molens afgelopen jaren Sim-subsidie hebben ontvangen.
Wat betreft de opgave voor groot onderhoud en restauratie is vorig jaar als onderdeel van de verkenning naar het financieringsstelsel voor de monumentenzorg de restauratieopgave voor niet-woonhuisrijksmonumenten in beeld gebracht.3 Uit dit onderzoek volgt dat er om de restauratieachterstand terug te brengen naar de doelstelling van maximaal 10 procent rijksmonumenten in matige of slechte onderhoudsstaat er € 1,22 miljard nodig is. Uit het onderzoek komt naar voren dat ook rijksmonumentale molens een substantieel onderdeel uitmaken van deze opgave.
Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de verdere stappen die ik wil zetten met betrekking tot de financieringsproblematiek van (grote) monumenten. Daarbinnen heeft ook de problematiek van de molens mijn aandacht.
Is bekend hoeveel van de 1.200 molens in Nederland inmiddels een zogenaamde «grote renovatie» nodig heeft?
Vereniging De Hollandsche Molen geeft aan dat molens eens in de 10–15 jaar groot onderhoud nodig hebben. De restauratiecyclus bedraagt gemiddeld één keer per 30 jaar. Deze cycli zijn voor molens korter dan bij andere rijksmonumenten, omdat er sneller slijtage plaatsvindt door bewegende onderdelen. Elk jaar hebben er dus zo’n 80 tot 120 molens groot onderhoud of restauratie nodig. Volgens De Hollandsche Molen blijft dat aantal over de jaren heen stabiel.
Is bekend of het aantal molens dat een grote renovatie nodig heeft de afgelopen 5 jaar is gestegen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u betekenen voor alle vrijwilligers die helpen bij het in stand houden van molens?
Een belangrijk onderdeel van de instandhoudingsopgave van molens is het inwerking houden van de molen. Daarvoor is van belang dat vrijwilligers een opleiding kunnen volgen tot molenaar. De overheid ondersteunt het Gilde van Molenaars dan ook financieel en geeft subsidie voor de opleidingen en het examineren van de molenaars. Het is positief te constateren dat de interesse voor het molenaarsambacht in de lift zit. Op 1 februari jl. heeft een recordaantal van 110 nieuwe molenaars hun getuigschrift in ontvangst mogen nemen.
Daarnaast heeft Nederland in januari 2024 het Verdrag van Faro ondertekend. Kern van het verdrag is de maatschappelijke, verbindende waarde van cultureel erfgoed.
Als onderdeel van de concrete invulling van dit verdrag ondersteun ik de inzet van erfgoedparticipatiecoaches. Zij bieden coaching rondom verschillende knelpunten die erfgoedvrijwilligers, vrijwillige besturen of burgerinitiatieven ervaren. Hier kunnen ook vrijwilligers die helpen molens in stand te houden gebruik van maken. Deze coaches werken vanuit de twaalf provinciale erfgoedhuizen.
Zijn er afspraken gemaakt met provincies en gemeenten over het verstrekken van aanvullende subsidies om molens te onderhouden en hierdoor te behouden?
Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 verloopt de verdeling van de restauratiesubsidies voor niet-woonhuisrijksmonumenten, waaronder molens, via de provincies. OCW heeft hiervoor structureel € 20 miljoen in het Provinciefonds gestort. De afspraak die met de provincies is gemaakt, is dat zij dit bedrag matchen. Provincies bepalen zelf op basis van welke criteria zij de middelen verdelen en welke percentages ze hierbij hanteren.
Herkent u het probleem dat molens ook bedreigd worden omdat oprukkende bebouwing en hoge bomen steeds meer wind wegnemen?
Ja, deze problematiek herken ik. Ook gemeenten, provincies en waterschappen zijn hiermee bekend. Gemeenten hebben de opdracht om in het omgevingsplan rekening te houden met het cultureel erfgoed in hun gemeente en daarmee ook met de windvang en watertoevoer van de molen (de molenbiotoop). Sommige provincies hebben regels voor de molenbiotoop in hun provinciale verordening opgenomen. De RCE heeft in samenwerking met het erfgoedveld voorbeeldregels over het functioneren van de molen (draaien en malen) beschikbaar voor gemeenten.4 De RCE brengt het onderwerp ook geregeld bij gemeenten, provincies en waterschappen onder de aandacht. In de belangenafweging kunnen gemeenten en provincies anders besluiten. Via IPO en VNG zal ik deze problematiek nogmaals onder de aandacht brengen.
Denkt u dat dit probleem voldoende bekend is bij gemeenten en provincies? Zo nee, kunt u dit onder de aandacht brengen van gemeenten en provincies?
Zie antwoord vraag 8.