Het beëindigen van de collectieve zorgverzekering voor minima door zorgverzekeraar Zilveren Kruis |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Zilveren Kruis het contract met Assen, Tynaarlo en Aa en Hunze voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima per 1 januari heeft opgezegd tenzij de zorgverzekeraar de exclusieve aanbieder in een gemeente is?1
Ja. Zilveren Kruis heeft wel laten weten de contracten met 1 jaar te verlengen met die gemeenten die nog geen oplossing voor 2018 hebben gevonden. Hiermee worden partijen in staat gesteld met elkaar in overleg te treden en alternatieven te onderzoeken.
Deelt u de mening dat Zilveren Kruis hiermee de bijl aan de wortel van het landelijk goed werkende systeem van de collectieve verzekeringen zet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland hebben we een uitgebreide zorgverzekering die alle Nederlanders van noodzakelijke zorg voorziet. De reikwijdte van de aanspraken is bij wet geregeld: het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de acceptatieplicht voor die basisverzekering: ziek, gezond, arm, rijk, jong, oud, iedereen moet voor dezelfde zorgverzekering voor dezelfde premie worden geaccepteerd.
Daarnaast ondersteunt de zorgtoeslag Nederlanders met een lager inkomen om de premie voor de zorgverzekering en het verplicht eigen risico te kunnen betalen. De hoogte van de zorgtoeslag volgt de ontwikkeling van de premie en het verplicht eigen risico. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet en de Wmo de opdracht om, daar waar dit aangewezen is, minima en/of inwoners met een chronische ziekte of handicap gericht extra ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om de ondersteuning aan hun burgers vorm te geven. Dat kan via de individuele bijzondere bijstand, een collectieve voorziening of op grond van de Wmo. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe ze – inspelend op lokale behoeften en mogelijkheden – deze ondersteuning voor hun burgers het meest effectief kunnen vormgeven. Dit in ogenschouw nemend, hebben we in Nederland een solidair stelsel om minder gezonde en minder draagkrachtige inwoners te ondersteunen.
Ik onderschrijf de maatschappelijke waarde van gemeentelijke collectiviteiten en het is positief dat in bijna elke gemeenten een collectiviteit wordt aangeboden voor specifieke groepen. Tegelijkertijd zijn gemeentelijke collectiviteiten geen doel op zich en gemeenten en zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke taak om alle Nederlanders te verzekeren, maar niet de verplichting om iedereen voor alle collectiviteiten te accepteren. Gemeenten kunnen ook voor andere instrumenten kiezen.
In het verlengde van uw opmerking over een goed functionerend stelsel van collectiviteiten, attendeer ik u op de analyse van collectiviteiten in de zorgverzekeringswet die vorig jaar is gemaakt. De idee was dat zorginhoudelijke afspraken zouden leiden tot meer doelmatige zorg door de afspraken die de verzekeraar namens het collectief met zorgaanbieders maakt. Dit zou zich moeten vertalen in de korting. Uit de rapporten2 die aan uw Kamer zijn gestuurd blijkt dat er in de praktijk niet anders wordt ingekocht voor of vanwege collectiviteiten. Ook maken relatief weinig collectiviteiten zorginhoudelijke afspraken. Aangezien er wel erg veel collectiviteiten zijn en van relatief geringe omvang, ervaren veel mensen een woud aan polissen. Aan uw Kamer is toegezegd om te bezien in hoeverre dit instrument verbeterd kan worden. De NZa is gevraagd te adviseren hoe het begrip zorginhoudelijke afspraken beter geoperationaliseerd kan worden. Ook wordt gekeken of alternatieve maatregelen mogelijk zijn om meer uit collectiviteiten te halen dan thans het geval is. U wordt daar dit najaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid hebben? Deelt u de mening dat zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn? Vindt u dat Zilveren Kruis hiermee de maatschappelijke taak die zorgverzekeraars hebben verloochent en de solidariteit binnen het zorgstelsel beschadigt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het besluit van Zilveren Kruis voor de minima die gebruik maakten van de regeling? Zitten zij nu zonder verzekering of met een te dure verzekering? Hoe wordt dit voor hen opgelost?
Zoals in antwoord op uw eerste vraag is aangegeven laat Zilveren Kruis de contracten volgend jaar doorlopen. Wel zal de korting op de basisverzekering vervallen en de korting op de aanvullende verzekering worden verlaagd of vervallen, afhankelijk van de betalingsafspraken die de gemeente met Zilveren Kruis heeft gemaakt. De bijdrage van de gemeente voor de premie van de aanvullende verzekering staat hier los van.
Overigens geldt dat bij beëindiging van een collectiviteit niemand onverzekerd raakt. Zoals gezegd is iedere zorgverzekeraar via de Zorgverzekeringswet verplicht iedereen te accepteren en is beëindiging van de collectiviteit geen grondslag om de verzekering te beëindigen.
Bent u bereid contact op te nemen met Zilveren Kruis en deze verzekeraar te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en aan te dringen op continueren van de collectieve zorgverzekering voor minima? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer van het resultaat op de hoogte stellen?
VWS is in beginsel geen partij in de onderhandelingen tussen verzekeraars en gemeenten. Wel ben ik in gesprek gegaan met het Zilveren Kruis. Ik vind het belangrijk dat beide partijen hun overleg voortzetten – waarbij beide partijen uiteraard hun eigen afwegingen kunnen maken. Verzekerden moeten tijdig weten waar ze aan toe zijn en wat hun alternatieven zijn. Daarom stel ik op prijs dat Zilveren Kruis voor die gemeenten die (nog) geen alternatief hebben, de collectiviteit verlengt in 2018.
Het bericht dat zaakwaarnemers ruim 600 miljoen aan zomertransfers hebben verdiend. |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er in de voetbalwereld voor ruim 5 miljard euro is verhandeld aan spelers deze zomer, waarbij zaakwaarnemers ruim 600 miljoen euro verdienden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Leterme, financieel toezichthouder bij de Union of European Football Associations (UEFA), die de betalingen aan zaakwaarnemers «een uitwas binnen de almaar groeiende voetbaleconomie» noemt, en dat volgens hem de Europese politiek maatregelen moet treffen om percentages bij transfersommen terug te dringen? Deelt u deze mening? Zo ja, bent u bereid op dit gebied initiatieven te nemen en dit samen met uw Europese collega’s aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen zomer zijn voor hoge bedragen spelers verkocht, waarbij ook grote bedragen zijn uitgekeerd aan de zaakwaarnemers. De betalingen die zaakwaarnemers ontvangen vormen onderdeel van de afspraken die partijen maken rondom de transfers van voetballers. Ik zie in het bestrijden van dergelijke uitwassen primair een rol weggelegd voor de betrokken organisaties vanuit de sport. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de UEFA hier zicht op houdt en onderzoek doet in gevallen waarbij mogelijk regels omtrent Financial Fair Play worden omzeild.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van De Jong, secretaris-generaal van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die van mening is dat er meer transparantie moet komen wie bij transfers betrokken is, welke activiteiten zij hebben verricht en welke vergoeding ze daar voor krijgen? Hoe kan dit op Europees niveau en in Nederland uiteindelijk worden bewerkstelligd?
Ik deel de mening van de heer De Jong dat de transparantie over de betrokkenen bij transfers verbeterd moet worden. De KNVB voert al sinds enkele jaren actief beleid om de transparantie rondom zaakwaarnemers te vergroten. Zo kunnen uitsluitend personen die bij de KNVB geregistreerd staan als intermediair als zodanig optreden. Ook zijn de geregistreerde intermediairs gebonden aan het zogeheten «Reglement Intermediairs» van de KNVB.
De KNVB houdt een register bij met intermediairs en publiceert deze jaarlijks.2 Omdat op deze lijst ook de transacties van de intermediairs met Nederlandse clubs zijn opgenomen, is aanvullend inzicht in de Nederlandse situatie wat mij betreft niet nodig.
Het breder afspreken van vergelijkbare regels in Europees verband kan bijdragen aan de transparantie rondom de werkzaamheden en vergoedingen van zaakwaarnemers. De KNVB neemt hierbij een proactieve rol. Zo heeft de KNVB rondom de interland Nederland – Zweden op 10 oktober 2017 een eerste rondetafelgesprek georganiseerd met betrokkenen uit het voetbal, waaronder FIFPro en zaakwaarnemers, om het gesprek te voeren over verdergaande transparantie bij transfers. Op 6 november 2017 hebben FIFPro en FIFA afgesproken om de komende jaren het transfersysteem aan een grondig onderzoeken te onderwerpen en clubs die zich niet aan de regels houden een transferverbod op te leggen. Het treffen van extra maatregelen voorzie ik op dit moment niet.
Nu de enorme bedragen bekend zijn die zaakwaarnemers binnen de UEFA verdienen, is er ook zicht op de Nederlandse situatie? Zo ja, kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt u treffen, op nationaal en op Europees niveau, om te zorgen voor meer transparantie en het aan banden leggen van de miljoenen die zaakwaarnemers en voetbalspelers opstrijken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onrust in je hoofd en geen plek waar je hulp kunt krijgen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het aantal opnameplekken de afgelopen jaren is afgebouwd, en hoe dit zich verhoudt tot de ontwikkeling in het gebruik van ambulante zorg?
Ik informeer uw Kamer met de Monitor Ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz (hierna: Monitor Ambulantisering) jaarlijks over de afbouw van de klinische capaciteit en de ontwikkelingen en opbouw van de ambulante zorg. Deze Monitor Ambulantisering heb ik u op 14 december 2016 aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 337). Uit de Monitor Ambulantisering bleek dat de afbouw van de klinische capaciteit doorzet en een verschuiving heeft plaatsgevonden van behandeling van de specialistische ggz naar de basis ggz. Ook kwam naar voren dat het totaal aantal cliënten dat ambulante basis ggz of ambulante specialistische ggz ontvangt afneemt en binnen de ambulante specialistische ggz het aantal intensievere trajecten (licht) daalt.
Kanttekening bij deze uitkomsten is wel dat er een grote toename te zien is bij de inzet van de praktijkondersteuner huisartsenzorg ggz (poh-ggz). Uit de Monitor generalistische basis-ggz (Kamerstuk 25 424, nr. 358) blijkt dat in 2015 relatief gezien negen keer zoveel patiënten met psychische problemen en symptomen de poh-ggz raadplegen dan in 2011. De poh-ggz is echter niet meegenomen in de uitkomsten van de Monitor Ambulantisering.
Het beeld dat de Monitor Ambulantisering schetst, stemt mij niettemin ontevreden. De opbouw van de ambulante zorg en ondersteuning moet worden versneld en geïntensiveerd en de ondersteuning vanuit het sociaal domein moet naar een hoger plan worden getild. Ik heb dan ook nadere afspraken hierover gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de Aanpak wachttijden ggz die ertoe moeten leiden dat zorgverzekeraars goede plannen van ggz-aanbieders zullen financieren.
Heeft daarmee in uw ogen de beoogde verschuiving van het beroep op opnameplekken naar ambulante zorg plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht dat mensen met een ernstige psychische aandoening met een acute zorgvraag nul op het rekest krijgen wanneer zij om hulp vragen?
Met mijn brief van 19 september jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 860) heb ik aangegeven dat voor mij voorop staat dat de patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik verwacht dat zorgverzekeraars en aanbieders hun
verantwoordelijkheid nemen om in het belang van de patiënt te handelen. De NZa heeft mij laten weten specifiek toezicht te houden op de ggz en de komende periode bovenop de gemaakte afspraken te zitten en zodra instellingen of verzekeraars zich niet aan de afspraken houden, alle partijen aan de tafel te roepen om hieraan een einde te maken. Zo nodig zal de NZa handhavend optreden.
Hoe zijn voorzieningen voor acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) nu geregeld?
De acute ggz wordt verleend door een dertigtal crisisdiensten die heel Nederland bestrijken en zich in het bijzonder richten op het beoordelen en zo nodig stabiliseren van mensen die verwezen zijn naar, of gemeld zijn bij de crisisdienst. Voor een goed overzicht en inzicht van deze deelsector, verwijs ik u naar het rapport van het bureau SiRM. Dit rapport heb ik bij brief van 25 februari 2015 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 265).
Ik heb uw vraag naar inzicht in vraag en aanbod van acute ggz opgevat als een vraag in hoeverre vraag en aanbod op elkaar aansluiten en of zich hier wachttijden voordoen. De NZa heeft op mijn verzoek in 20152 onderzoek gedaan naar de wachttijden in de acute ggz. De uitkomst van dit onderzoek was dat de wachttijd die er is om beoordeeld te worden door de crisisdienst, voornamelijk veroorzaakt wordt door reistijd en soms door een samenloop van meerdere aanvragen tegelijk. Uit het onderzoek bleek verder dat er wél wachttijden zijn om cliënten na de crisisbeoordeling/opvang door te verwijzen naar de gespecialiseerde ggz voor een vervolgbehandeling. Het probleem zit dus niet zozeer in de wachttijd voor de crisiszorg zelf, als wel in de wachttijd voor het vervolgtraject in de gespecialiseerde ggz ná de crisisopvang.
De problematiek in de acute ggz om mensen die dit nodig hebben snel te beoordelen en zo nodig snel in zorg te krijgen, komt daarmee niet voort uit onvoldoende beschikbaarheid van de acute ggz.
Het is wel van groot belang dat de samenwerking tussen de ketenpartners in de acute ggz verbeterd wordt en de organisatie en inrichting verbeterd wordt.
Partijen hebben met elkaar begin dit jaar de generieke module acute psychiatrie vastgesteld die een groot aantal knelpunten in de acute ggz aanpakt. Een groot aantal crisisdiensten is inmiddels in de praktijk aan de slag met deze verbeteringen.
Voldoende aanbod van acute ggz is geborgd via de Zorgverzekeringswet: de zorgverzekeraar heeft een zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg tijdig en binnen redelijke afstand voor zijn verzekerden beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit ziet toe op de naleving van deze zorgplicht.
Is er inzicht in vraag en aanbod de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u dat verstrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Waar wordt de in het artikel beschreven «intensive home treatment» ingezet? In hoeverre wordt deze gefinancierd?
Intensive home treatment is een vorm van zorg die gefinancierd wordt op basis van de aanspraken die voorvloeien uit de Zorgverzekeringswet. Deze vorm van zorg wordt ingezet bij die mensen die intensievere zorg nodig hebben in hun eigen omgeving. Een dergelijke vorm van zorg kan aangewezen zijn na (langdurige) opname in een ggz-instelling of juist in het geval een verdergaande escalatie (met uiteindelijk opname) te voorkomen.
Deelt u de zorgen dat er mensen met een acute zorgvraag zijn die tussen wal en schip vallen doordat er niet voldoende acute psychiatrische hulpverlening beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Is het voldoende aanbod voor acute geestelijke gezondheidszorg in de wet gewaarborgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dit nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er deze zomer meer mensen verdronken zijn dan in voorgaande zomers |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van het alarmerende bericht van de Reddingsbrigade Nederland dat er deze zomer bijna twee keer zoveel mensen verdronken zijn in open water dan in andere zomers?1
De reddingsbrigade geeft aan dat er in het jaar 2017 tot nu toe 15 mensen om het leven gekomen zijn bij zwemmen in open water. Ondanks dat uit de cijfers van de verschillende instanties die dit bijhouden blijkt dat dit cijfer echter vergelijkbaar is met andere jaren2, is iedere verdrinking er één te veel.
Wat is uw reactie op de constatering van een woordvoerder van de Reddingsbrigade die aangeeft dat er aanwijzingen zijn dat mensen minder goed kunnen zwemmen? Hoe verklaart u dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal Nederlanders met een A-diploma is onverminderd hoog3. Zo beschikte in 2014 95% van de 11–16 jarigen over een zwemdiploma en 35% beschikte over een C-diploma. Primair zijn ouders verantwoordelijk voor het leren zwemmen van hun kinderen. Daarnaast bieden veel gemeenten mogelijkheden voor schoolzwemmen. De zwemvaardigheid van kinderen en volwassenen heeft uiteraard de onverminderde aandacht van de Zwembranche en van gemeenten.
Wat is uw reactie op de constatering van een woordvoerder van de Reddingsbrigade die aangeeft dat door bezuinigingen scholen minder doen aan schoolzwemmen en mensen adviseert in ieder geval de zwemdiploma’s A, B en C te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw analyse over de jaarlijkse berichten over verdrinkingen en een verminderde zwemvaardigheid onder kinderen en volwassenen? Deelt u de mening dat, gelet op de alarmerende signalen over verdrinkingen, het nodig is dat kinderen en volwassenen die niet zwemvaardig genoeg zijn beter zouden moeten leren zwemmen? Welke maatregelen zouden volgens u nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met gemeenten en scholen weer te gaan investeren in schoolzwemmen? Zo nee, waarom niet?
Schoolzwemmen is een verantwoordelijkheid van de gemeenten en van scholen. In de rapportage schoolzwemmen 2016 van het Mulier instituut die ik u heb toegezonden4 geven gemeenten en scholen verschillende meningen over het belang en nut van schoolzwemmen.
Zo komt voor gemeenten de belangrijkste reden om het schoolzwemmen te ondersteunen voort uit traditie. Bij het afschaffen van schoolzwemmen speelt financiering een grote rol.
Ik ondersteun de Zwembranche bij het opstellen van het Plan van aanpak «NL Zwemveilig en Zwemvaardig NL 2020. Dit plan is in afronding en zal voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen in november van dit jaar naar u toe gezonden worden. Uiteraard zal met betrokken partijen nog overlegd worden over de uitvoering van het plan.
Pesticide die schadelijk zijn voor baby’s |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het onderzoek waaruit zou blijken dat het gebruik van pesticiden zou leiden tot vroeggeboortes en geboorteafwijkingen?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het onderzoek dat in het wetenschappelijk tijdschrift Nature is gepubliceerd? Zo ja, wat is uw algehele indruk en mening ten aanzien van dat onderzoek?2
Ja. Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er meer van dergelijke studies bekend met eenzelfde uitkomst? Zijn er vergelijkbare studies bekend die gericht zijn op de Nederlandse situatie? Bent u van mening dat de uitkomst van deze studie (zoals gepubliceerd in Nature) ook op de Nederlandse situatie van toepassing is of zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer wordt dat aangenomen en wat is ondernomen om zwangere vrouwen te waarschuwen en gevallen van vroeggeboorte te voorkomen? Is er vervolgens beleid ontwikkeld om te voorkomen dat de bodem dusdanig vervuild wordt dat baby’s daar schade van kunnen ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Zijn er gebieden in Nederland waar de bevolking wordt blootgesteld aan hoge hoeveelheden pesticide? Zo ja, welke gebieden zijn dat en uit welk onderzoek blijkt dat? Wat is met deze kennis gedaan in de richting van de bewoners van die gebieden?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Als er geen gegevens zijn over de relatie tussen groot verbruik van pesticide en de gevolgen hiervan voor de gezondheid van de baby’s, deelt u dan de mening dat een onderzoek in Nederland gestart moet worden, vergelijkbaar met het onderzoek in San Joaquin Valley, California? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt dat onderzoek gestart?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Ernstige misstanden veroorzaakt door kinderkwakzalvers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderartsen ontdekken 16 ernstige misstanden bij alternatieve kindergenezers»?1
Ja.
Vindt u het net als ons schokkend dat deze misstanden met kinderen, waaronder ondervoeding, shock en gezichtsverlamming, zich hebben voorgedaan en dat deze voorkomen hadden moeten worden?
Ik heb geen inhoudelijke kennis van de lijst van misstanden gerelateerd aan alternatieve zorgverlening en het daaraan vooraf gegane onderzoek. Ik acht het in algemene zin betreurenswaardig dat zorgverleners behandelingen aanbieden die ingrijpende onbedoelde effecten kunnen hebben en/of die geen therapeutische toegevoegde waarde hebben.
Er is in Nederland voor gekozen om de uitoefening van de geneeskunst in principe vrij te laten, echter met uitzondering van het verrichten van voorbehouden handelingen (art. 36 Wet BIG) en het voeren van beschermde titelvoering. Dit heeft tot resultaat dat risicovolle handelingen maar door een beperkte groep zorgverleners mogen worden verricht. Voor iedere zorgverlener geldt op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) de verplichting om goede zorg te verlenen. Voor alternatieve zorgverleners geldt op grond van deze wet de verplichting zorg te bieden die niet leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Wanneer daarvan wel sprake is, kunnen betrokkenen een melding doen over tekortschietende zorg bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en, mocht er sprake zijn van een strafbaar feit, zich wenden tot het openbaar ministerie en een beroep doen op het strafrecht.
Patiënten zijn in beginsel vrij om zich te wenden tot zowel reguliere als alternatieve behandelaars. Het is belangrijk dat mensen die een alternatieve genezer bezoeken zich goed (laten) informeren. Het gaat hier immers om niet-wetenschappelijk bewezen methoden.
Voorlichting aan burgers is dus zeer belangrijk. Ik zie het als taak voor het Ministerie van VWS om voorlichting te geven over de werking van wet- en regelgeving en over de rechten en plichten van patiënten en consumenten binnen de gezondheidszorg. Voorlichting over de eventuele effectiviteit van behandelingen beschouw ik als een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Het is aan hen om aan te tonen dat de behandeling de gewenste uitkomst heeft. Vanzelfsprekend dienen patiënten daarbij goed geïnformeerd te worden over de resultaten die zij kunnen verwachten.
Hoe worden ouders op de hoogte gebracht van de ernstige gezondheidsrisico’s die alternatieve geneeswijzen met zich kunnen meebrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de lijst met misstanden openbaar gemaakt moet worden om ouders te waarschuwen voor deze kindergenezers? Zo nee waarom niet?
Ik ben niet voornemens om de bestaande wet- en regelgeving aan te passen, dan wel deze lijst met misstanden openbaar te maken. In de huidige Wkkgz is zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 een bepaling opgenomen die inhoudt dat een alternatieve zorgaanbieder geen zorg mag aanbieden die leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De IGZ houdt hierop toezicht. Belangrijk is daarbij op te merken dat de IGZ niet de werkzaamheid van de alternatieve therapie toetst. De IGZ houdt toezicht op de patiëntveiligheid op basis van ontvangen meldingen over onveilige zorg, waarbij schade aan de gezondheid van een persoon is ontstaan. Met de desbetreffende bepaling in de Wkkgz kan de IGZ ingrijpen bij misstanden in de alternatieve zorg. In het geval van strafbare feiten staat voor betrokkenen de weg open naar het strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht ik het belangrijk dat de door de kinderartsen samengestelde lijst met excessen wordt gedeeld met de IGZ.
Bent u bereid alternatieve kwakzalvers zonder medische achtergrond te verbieden kinderen te behandelen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De noodzaak van een onderzoek naar de dwang bij patiënten om ROM-lijsten in te vullen |
|
Nine Kooiman , Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over het aantal zorginstellingen dat is gestopt met het aanleveren van ROM (Routine Outcome Monitoring)-gegevens aan de Stichting Benchmark GGZ (SBG), sinds uw uitspraak dat het verkrijgen van expliciete toestemming van de patiënt een vereiste is voor het aanleveren van ROM-gegevens?1
SBG heeft mij geïnformeerd dat 175 zorginstellingen zijn gestopt met de aanlevering van ROM-gegevens.
Erkent u dat er spanning bestaat tussen de inspanningsverplichting voor het aanleveren van ROM-gegevens, opgenomen als veldnorm in het model kwaliteitsstatuut en uw eerdere uitspraak dat het aanleveren van ROM-gegevens voor patiënten vrijwillig is?2
De inspanningsverplichting zoals opgenomen in het «Model kwaliteitsstatuut ggz»3 dat is opgesteld en ondertekend door alle betrokken partijen4, omschrijft dat aanbieders een contract met SBG dienen te hebben in het kader van «matched care» en tijdig op- en afschalen. De inspanningsverplichting uit het model kwaliteitsstatuut hoeft niet in strijd te zijn met het vrijwillige karakter van ROM, omdat het gaat om het hebben van een contract met SBG en een inspanning tot – dus geen verplichting van – het leveren van kwaliteitsgegevens.
De aanleverpercentages worden opgenomen in de contracten tussen zorgverzekeraars en aanbieders.
Erkent u dat de verplichting die op zorgaanbieders rust om 50% van de ROM data aan te leveren, automatisch leidt tot ongewenste prikkels, die patiënten moeten overhalen om deze gegevens aan te leveren?
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn tot een percentage van 50% gekomen om op redelijke wijze tot een representatieve database te komen. Als dit percentage onhaalbaar is of prikkels veroorzaakt die het vrijwillige karakter van ROM dreigen aan te tasten zullen aanbieders en zorgverzekeraars hier nieuwe afspraken over moeten maken.
Bent u zich bewust van het feit dat zorgaanbieders wel degelijk worden gekort, door middel van een generieke korting op het zorgbudget, als er minder dan 50% ROM-data aan SBG aangeleverd wordt? Wat vindt u hiervan?
Zorgverzekeraars en aanbieders hebben contractuele afspraken waarin 50% aanlevering of soms meer is vastgelegd. Zorgverzekeraars hebben aangegeven in de huidige situatie coulant om te gaan met deze percentages. Dat houdt in dat zij niet of minder handhaven op de contractuele afspraken over aanleverpercentages. De exacte invulling daarvan is aan de contractspartijen: zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
De zorgverzekeraar kan samen met de zorgaanbieder afspreken of deze coulance in 2018 van toepassing is. Als de afgesproken percentages niet haalbaar zijn gegeven de huidige situatie is het aan zorgverzekeraars en aanbieders om hun afspraken aan te passen waar nodig.
Wat betekent het volgens u dat zorgverzekeraars op dit moment coulant omgaan met het percentage aangeleverde ROM-data en de bijbehorende budget korting bij het niet nakomen van dit percentage? Erkent u dat deze coulance van tijdelijke aard is? Kunt u garanderen dat alle zorgverzekeraars op dit moment coulant zijn met het hanteren van het percentage van 50%?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorgverzekeraars te verbieden om een budgetkorting bij het niet nakomen van het leveringspercentage toe te passen, zodat er ruimte kan komen voor een vrijwillig afgegeven informed consent van patiënten om hun behandelgegevens al dan niet te delen met databank SBG? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom houdt u het verplichtende karakter in stand?
Zorgverzekeraars en aanbieders dienen hier in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid alsnog te onderzoeken of en hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders gekort worden door zorgverzekeraars (ofwel per patiënt, ofwel op het hele zorgbudget) bij het niet nakomen van hun verplichting voor de aanlevering van ROM-gegevens? Wanneer kan de Kamer hier duidelijkheid over verwachten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzage geven in de contractuele eisen die zorgverzekeraars voor 2018 opleggen aan GGZ (geestelijke gezondheidszorg)-instellingen en vrijgevestigde GGZ-professionals met betrekking tot het aan te leveren percentage ROM-gegevens en de bijkomende financiële sancties, wanneer hier niet aan wordt voldaan?
De inkoopvoorwaarden maken zorgverzekeraars altijd openbaar, deze zijn reeds gepubliceerd in de zomer van 2017. Onderhandelingen over de specifieke contracten voor 2018 zijn nu gaande.
Waarom bent u niet bereid te onderzoeken of en hoe patiënten worden gedwongen om de ROM-lijsten in te vullen en af te staan?
Zoals ik aangaf in de antwoorden op uw eerdere Kamervragen over ROM5 heb ik geen signalen over dwang tot het invullen van ROM. Uiteraard zal ik bij concrete signalen die ik ontvang, deze doorzetten naar de desbetreffende verantwoordelijke partijen en hen vragen hierop actie te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze patiënten op dit moment tijdens hun behandeling worden geïnformeerd over de inhoud van ROM, de informed consent procedure, het gebruik en de verwerking van deze persoonlijke gegevens?
Een groot deel van de aanbieders (zie ook mijn antwoord op vraag 1) is gestopt met aanleveren van ROM-gegevens. De professional is verantwoordelijk voor goede voorlichting aan de patiënt. Branche- en beroepsverenigingen kunnen hierover adviseren aan professionals.
Bent u van mening dat er voldoende informatievoorziening over de ROM richting patiënten is? Kunt u dit toelichten?
De verantwoordelijkheid voor het geven van informatie over ROM ligt bij professionals. Ook patiëntenorganisaties en beroeps- en brancheverenigingen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bereid GGZ-instellingen te controleren op de informed consent procedure voor het aanleveren van ROM gegevens aan de SGB en het aanwezig zijn en opnemen van informed consent in het Elektronisch Patientendossier (EPD)?
Dat is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Branche- en beroepsverenigingen doen op dit moment onderzoek naar wat er nodig is om met ROM te werken. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt de status van de gegevens op dit moment nog, naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
Kunt u nagaan in hoeverre de software, die ICT-bedrijven hebben geplaatst om ROM-gegevens uit elektronische medische dossiers te kunnen halen ten behoeve van de SGB, onrechtmatig is omdat op digitale informatie geen eigendomsrecht rust?
Extractie van gegevens uit medische dossiers gebeurt voor allerlei doeleinden; financiële afhandeling van zorg, overdracht, wetenschappelijk onderzoek of doorlevering aan kwaliteitsregistraties. Software voor extractie van gegevens is op zichzelf niet onrechtmatig. Belangrijk is dat er een grondslag is voor de verstrekking/verwerking van de gegevens.
Is u bekend of in de GGZ-instellingen via logging wordt vastgelegd dat medische data uit elektronisch medische dossiers wordt gehaald voor databanken zoals de SBG? Zo ja, kunt u garanderen dat dit in alle instellingen het geval is. Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of logging plaatsvindt?
Logging is één van de informatiebeveiligingsmaatregelen binnen de informatiebeveiligingsnorm NEN7510. Ziekenhuizen zijn verplicht aan de NEN7510- en NEN7512-normen te voldoen. Dit geldt ook voor de ggz. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting houdt hierop toezicht.
Is u bekend of de inspanningsverplichting voor het aanleveren van de ROM-gegevens voor zorginstellingen een reden is geweest om cliëntenraden niet van informatie te voorzien en deze raden hun adviesbevoegdheid te onthouden, dit in strijd met artikel 3, eerste lid, sub j, van de Wet medezeggenschap clienten zorginstellingen (Wmcz)? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft het gesprek met de SGB en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat voor de zomer zou plaatsvinden, reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek en waarom heeft u de Kamer hier nog niet over geïnformeerd? Zo nee, waarom duurt het zo lang voordat dit gesprek plaatsvindt, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer direct na het overleg informeren over de resultaten van het overleg tussen de SGB en de AP?3
Dit gesprek heeft reeds plaatsgevonden. Nadien is er een handhavingsverzoek ingediend bij de AP. Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft de AP een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek bevindt zich in de eerste fase, waarin vragen aan SBG zijn voorgelegd om meer informatie te verkrijgen over de gegevensverwerking door SBG. De AP onderzoekt op dit moment of zij ROM-gegevens beschouwt als persoonsgegevens in de zin van de Wbp.
Het advies van de Coöperatie Laatste Wil omtrent een zelfdodingsmiddel |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dit middel doodt mensen, en wij maken ons druk om een beetje fipronil»?1
Ja.
Bent u op de hoogte om welk conserveringsmiddel het hier gaat? Zonder de naam ervan in uw beantwoording te noemen, klopt het dat dit middel legaal verkrijgbaar is in Nederland? Klopt het dat slechts 2 gram ervan nodig is voor zelfdoding? In welke volumes wordt dit middel verstrekt en hoeveel mensen kunnen daarmee een eind aan hun leven maken?
Is het middel traceerbaar bij bijvoorbeeld bloedonderzoek? Is een natuurlijk overlijden ermee te ensceneren door kwaadwillenden ofwel hoe kan worden geconstateerd dat het middel bij moord gebruikt is?
Kunt u reageren op de stellingname van hoogleraar gezondheidsrecht Joep Hubben dat «de werking van het middel niet bekend is, er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid, er geen enkele controle is en er geen serieuze waarborgen zijn»?
Is het middel getest op mensen? Wat vindt u ervan dat in de media concrete claims en adviezen circuleren, bijvoorbeeld als het gaat over «rustig mee in slaap vallen», «2 gram in 50 milliliter water» en »raadzaam een pijnstiller tegen hoofdpijn te nemen»?
Wat vindt u van de uitspraak van de Coöperatie Laatste Wil dat «het jammer zou zijn» als de naam van het middel uitlekt? Deelt u de mening dat het ondoenlijk is om de kennis over dit middel te willen beperken tot een kleine groep mensen, en dat alleen al daarom alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat deze lugubere plannen doorgaan?
Ik denk dat het naïef is van de Coöperatie Laatste Wil om te veronderstellen dat de naam van het middel niet buiten de kring van leden bekend zal worden, zeker gezien de snelle verspreiding van informatie via het internet, en meer specifiek via sociale media. Het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een strafbaar feit. Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Bent u, gelet op uw antwoorden bij vraag 2 tot en met 6, bereid de vrije verkrijgbaarheid van dit conserveringsmiddel als dodelijk middel tegen te gaan, al dan niet met aanvullende regelgeving?
Het is mij niet bekend of het betreffende middel inderdaad een conserveringsmiddel (voor voedingsmiddelen of voor andere producten) is. Veel stoffen zijn bij een zeer hoge inneming giftig. Het feit dat een middel bij overdosering schadelijk of zelfs dodelijk kan zijn, is niet altijd reden de verkrijgbaarheid daarvan te beperken. Het zou immers kunnen betekenen dat een middel niet meer gebruikt kan worden voor algemeen aanvaarde doelen, zoals voedingssuppletie, zelfmedicatie, ongediertebestrijding of huishoudelijke toepassingen. Als het een stof betreft die bij de voedingsmiddelenproductie of in andere bedrijven gebruikt wordt, is wetgeving van kracht om de werknemer en de consument te beschermen tegen gevaarlijke stoffen. Als overdosering van een stof in de levensmiddelenindustrie een ernstig risico met zich kan meebrengen, wordt van de bedrijven op basis van de voedingsmiddelen- en Arbowetgeving geëist dat zij voorzorgsmaatregelen nemen om gevaar voor de consument of de werknemer te voorkomen.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onzorgvuldig en zelfs gevaarlijk voor mensen is als de Coöperatie Laatste Wil adviezen geeft aan mensen die zij niet kent, waarbij zij niet weet in welke situatie mensen verkeren en aan wie mensen het middel vervolgens verstrekken?
Het verspreiden van informatie over een dodelijk middel zonder duidelijke waarborgen baart mij zorgen, zeker als deze informatie ook beschikbaar komt voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden. Hoewel ik het invoelbaar vind dat mensen meer regie wensen over hun eigen levenseinde, is het van groot belang dat dit niet ten koste gaat van de veiligheid of het veiligheidsgevoel van anderen. Zorgvuldigheid, in de vorm van een wettelijk kader met voldoende waarborgen, beschouwt het kabinet als essentieel, zoals ook staat beschreven in de reactie op het rapport van de commissie Schnabel.2
Kent u de uitspraak van de Hoge Raad dat iedere gedraging van een burger die zelfdoding mogelijk of gemakkelijker maakt, strafbaar is? Deelt u de mening dat er met het verstrekken van informatie over het betreffende dodelijke conserveringsmiddel sprake is van strafbare hulp bij (groep)zelfdoding door de Coöperatie? Deelt u de mening dat de coöperatie hierbij geen beroep kan doen op een noodtoestand (zoals bevestigd in de zaak-Heringa), aangezien zij zonder selectie vooraf informatie gaan geven over dit dodelijke poeder?
Artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft een strafbaar feit pleegt, indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. In de vragen 9, 10 en 11 wordt gevraagd of de in de vragen genoemde specifieke situaties onder de reikwijdte van artikel 294 Wetboek van Strafrecht vallen. Bij de beantwoording van de vragen van de heer Van der Staaij tijdens het mondelinge vragenuur van 5 september jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het niet aan hem is om individuele gevallen te beoordelen. Het is het Openbaar Ministerie dat op basis van de feiten en omstandigheden beslist of er in een specifiek geval aanleiding is een opsporingsonderzoek in te stellen en een vervolgingsbeslissing te nemen. Mocht het Openbaar Ministerie daartoe besluiten, dan is het uiteindelijk aan de rechter om de feiten te wegen en te waarderen en te beslissen of er sprake is van strafbaar handelen.
Maakt een groothandel die weet dat een bestelling voor zelfdoding gebruikt gaat worden dan wel kan gaan worden, zich volgens u ook schuldig aan strafbare hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het onderling uitwisselen van dit poeder hulp bij zelfdoding betreft? Zijn mensen die het conserveringsmiddel in groepsverband aanschaffen en met elkaar delen, zoals de coöperatie adviseert, volgens u daarom ook strafbaar?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze coöperatie vanwege strijd met de openbare orde of de goede zeden of vanwege het voorkomen van strafbare feiten te verbieden dan wel in ieder geval onmogelijk te maken nog langer adviezen te geven die behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod.3 Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het verbieden van een rechtspersoon vormt immers een ernstige inbreuk op het grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Of in deze specifieke casus aanleiding bestaat een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek in te dienen is eveneens aan het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van de voorwaarden op basis waarvan de Coöperatie Laatste Wil voornemens is dit middel te verstrekken, onder meer dat iemand minimaal 18 jaar en een half jaar lid van de coöperatie moet zijn? Deelt u de mening dat de veiligheid van mensen en het veiligheidsgevoel in onze samenleving in het geding komen als een dergelijk middel zonder noemenswaardige drempels beschikbaar komt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Coöperatie Laatste Wil in het licht van overheidsbeleid gericht op preventie van zelfdoding, onder andere via subsidies voor 113 Online?
Gelet op het suïcidepreventiebeleid van de rijksoverheid, acht het kabinet het verspreiden van de naam van een middel voor zelfdoding ongewenst. Het beleid van de overheid is erop gericht zelfdoding en suïcidaliteit zo veel mogelijk te voorkomen door vroegtijdiger signaleren van suïcidaliteit, verbeteren van kennis over het spreken over suïcidaliteit en het doorbreken van het taboe om hierover te spreken. Het spreekt vanzelf dat we als samenleving maar ook zeker als overheid willen voorkomen dat mensen in hun wanhoop in eenzaamheid sterven omdat ze geen perspectief meer zien. Het kabinet heeft 113Zelfmoordpreventie hierin een cruciale rol gegeven en vanuit het Ministerie van VWS worden onder andere de directe hulpverlening door deze organisatie en het overdragen van kennis en inzicht over suïcidaliteit aan beroepsgroepen maar ook breder in de samenleving, gesubsidieerd. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de stappen die op dit terrein zijn gezet.
Kunt u schetsen wat de consequenties voor artsen zijn, bijvoorbeeld als bijwerkingen dusdanig uitpakken dat eventuele omstanders de huisarts of 112 benaderen?
Indien artsen in dergelijke gevallen benaderd worden dienen zij conform de bestaande wet- en regelgeving, waarin verankerd is dat zij de hulp van een goed hulpverlener dienen te betrachten, de benodigde hulp te bieden. Dit is niet anders dan in alle andere situaties van een poging tot zelfdoding waarbij de medische hulp van een arts is ingeroepen.
Is de Coöperatie Laatste Wil al gestart met het geven van adviezen of wanneer zal de Coöperatie hiermee starten? Bent u bereid het Openbaar Ministerie een onderzoek te laten instellen of deze activiteiten in overeenstemming zijn met de wet voordat een grote groep eenvoudig toegang krijgt tot het middel met alle mogelijke gevolgen van dien?
Navraag bij de Coöperatie Laatste Wil leerde dat zij de kennis over het dodelijk middel nog niet hebben gedeeld met hun leden. Ze hebben het voornemen in het najaar regionale informatiebijeenkomsten voor leden te organiseren, waarin onderwerpen als veiligheid en beheer, maar ook zorgvuldig sterven in eigen regie aan de orde zullen komen.
Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Het bericht dat huisartsenposten overbelast zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Ineen, waaruit blijkt dat huisartsenposten overbelast raken?1
Ja
Acht u het wenselijk dat steeds meer personen met complexere problematiek bij de huisartsenpost terecht komen, met als gevolg dat personen met minder urgente problemen langer moeten wachten?
Ik vind het belangrijk dat personen die zich tot de huisartsenpost wenden als daartoe aanleiding is en dat zij daar zo snel als mogelijk geholpen worden.
Hoe verklaart u de toename van personen met een complexere zorgvraag bij de huisartsenpost?
Uit de marktscan acute zorg van de NZa die ik u vorige maand heb toegezonden (Kamerstuk 29 247, nr. 236) blijkt dat het aantal huisartsenpost (HAP)-contacten tussen 2013 en 2016 met 7,4% is toegenomen. Specifiek is het aantal consulten (2,4%) en telefonische contacten (3,7%) toegenomen en het aantal visites afgenomen (3,5%). Uitvraag door de NZa onder huisartsen laat de volgende oorzaken zien: mensen gebruiken de HAP als alternatief voor een regulier huisartsenbezoek, patiënten zijn steeds bekender met de HAP, het aantal ouderen met complexe zorgvragen neemt toe, mensen wonen langer thuis waardoor zij vaker met klachten in de spoedzorgketen terecht komen. Daarnaast ziet de NZa de toegenomen samenwerking (en daarmee substitutie) tussen spoedeisende hulp (SEH) en HAP mogelijk ook als een reden voor de toename van het aantal patiënten op de HAP.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat huisartsenposten in toenemende mate doorverwijzen naar ambulancezorg? Heeft u in het Ineen-onderzoek gelezen dat dit in sommige regio’s in een paar jaar tijd is toegenomen van 400 naar 1300 keer per jaar? Heeft de ambulance genoeg capaciteit om dit op te vangen? Kunt u dit toelichten?
In de benchmark huisartsenposten 2016 van InEen wordt aangegeven dat de daling in het aantal visites door huisartsen lijkt te corresponderen met een toename in het aantal visites dat wordt overgedragen aan de ambulancedienst. Het aantal telefonische consulten dat een zorgvraag met een hoge urgentie betreft is namelijk gestegen terwijl het aantal visites is gedaald. Dit doet InEen vermoeden dat in ieder geval een deel van de telefonische consulten een visite betreft die door de huisartsenpost is overgedragen aan de ambulancedienst. De NZa geeft in de marktscan acute zorg aan dat een stijging in de inzet van ambulancediensten mogelijk verklaard kan worden doordat andere zorgverleners zoals de huisarts vaker een beroep doet op de ambulancezorg. Dit kon de NZa echter niet met de beschikbare cijfers nagaan.
De capaciteit van de ambulance-eenheden is tussen 2013 en 2016 gemiddeld met 5.6% gestegen en houdt met enige vertraging gelijke tred met de benodigde capaciteit in het Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Het opleiden en werven van ambulancemedewerkers kost immers tijd, waardoor de capaciteitsstijging pas later zichtbaar is. Dit is voor de komende jaren een belangrijk aandachtspunt, waarover ik met de sector in gesprek blijf.
Hoe is het mogelijk dat in 2016 huisartsen 124.000 meer verrichtingen uitvoerden zonder dat het budgettair kader is uitgebreid?2
De stelling dat het budgettair kader niet is uitgebreid is onjuist. Het budgettair kader huisartsen- en multidisciplinaire zorg waarbinnen ook de huisartsenposten vallen is de afgelopen jaren elk jaar met 2,5% verruimd. In de hoofdlijnakkoorden huisartsenzorg 2018 is afgesproken dat een 2,5% verruiming ook in 2018 weer het geval zal zijn. Het is aan huisartsen, huisartsenposten en zorgverzekeraars om binnen deze ruimte afspraken te maken.
Erkent u dat de spoedzorg aan alle kanten verstopt is geraakt? Welke concrete stappen gaat u ondernemen om dit aan te pakken?
Er is zeker sprake van een probleem, ik heb dat ook in meerdere debatten en kamerbrieven met uw Kamer gedeeld. Zowel het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) als de NZa geven aan dat de druk op de acute zorg nog steeds een feit is. Gelet op de demografische ontwikkeling zal de druk de komende jaren alleen maar toenemen. Dat betekent dat er iets moet gebeuren. Gelukkig is de toegankelijkheid van de acute zorg als geheel en het belang van patiënten op dit moment niet in gevaar, aldus de NZa. Het LNAZ geeft aan dat in alle regio’s afspraken zijn gemaakt om te borgen dat een vitaal bedreigde patiënt tijdig de benodigde zorg ontvangt.
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor de toegenomen druk op de acute zorg keten en de situatie verschilt per regio. In de gehele keten van de acute zorg moet er iets gebeuren; van ambulancediensten, huisartsen en huisartsenposten, ziekenhuizen, GGZ-crisisdiensten, wijkverpleging, eerstelijns verblijven en verpleeghuizen, tot aan de SEH. En bij voorkeur binnen de regio’s omdat zij weten waar het aan schort en maatwerkoplossingen kunnen bieden. Zij kennen de demografische en geografische omstandigheden en kennen het zorgaanbod. De partijen zijn hier binnen de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZen) al druk mee aan de slag. Ook hebben de veldpartijen in het Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2018 afgesproken dat zij acties voor de aanpak van deze problematiek zullen ondernemen, en zij hebben besloten daarvoor de aanbevelingen die de NZa in de marktscan acute zorg doet als uitgangspunt te nemen. En natuurlijk onderneem ook ik op vele fronten actie, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brieven over dit onderwerp aan de Tweede Kamer van 5 oktober 2016 (Kamerstuk 29 247, nr. 225), 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 94), 15 februari 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 229) en 20 juni 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 234).
Ziet u in dat het per direct stoppen van het sluiten van de verzorgingshuizen en het terugdraaien van de beddenafbouw in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) een wezenlijk deel van de oplossing is voor het wegnemen van de hoge werkdruk op de huisartsenpost? Kun u dit toelichten?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Mensen met behoefte aan permanent toezicht en/of behoefte aan 24-uurs zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op zorg uit de Wlz en behouden in de Wlz hun recht op een plek in een instelling.
Er is ingezet op het afbouwen van de klinische zorg in de ggz en tegelijkertijd het opbouwen van de ambulante zorg en ondersteuning. Juist omdat het langdurig opnemen van mensen vanwege een ernstig psychiatrische aandoening zeker niet altijd de beste zorg is. Er liggen dus met name zorginhoudelijke argumenten ten grondslag aan de verschuiving van intramurale naar ambulante zorg. Een belangrijk onderdeel van de ambulante zorg die mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen ontvangen is onder andere de zorg vanuit het FACT team en de ondersteuning vanuit gemeenten. Via de monitor ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz houd ik u op hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied. De volgende monitor wordt aan het einde van het jaar verwacht.
Ik ben niet van plan dit beleid terug te draaien, omdat het aansluit bij de wensen van mensen. Ik denk dat de toegenomen werkdruk in de acute zorgketen het beste kan worden aangepakt door middel van de aanpak die ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 6.
Erkent u dat op de korte termijn een deel van de druk op de huisartsenpost zou kunnen worden weggenomen, indien de huisarts zowel overdag als tijdens avond, nacht en weekenduren meer tijd zou hebben per patiënt?
De huisartsenorganisaties LHV, InEen en VPH zijn aanvullend op de eerder genoemde acties een traject gestart om specifiek de werkdruk op huisartsenposten te verminderen. Hierbij kijken zij onder andere naar het beter informeren van mensen wanneer zij zich wel of niet op de huisartsenpost moeten melden, het maken van samenwerkingsafspraken met partners uit de acute zorgketen, het inzetten van aanvullende zorgverleners zoals POH-GGZ of verpleegkundig specialist en naar het optimaliseren van de aansluiting van dag op avond-, nacht- en weekendzorg. Ik heb er vertrouwen in dat deze gecombineerde aanpak de druk op de huisartsenpost gaat verlichten.
Bent u bereid om een groter budget aan de huisartsenzorg toe te kennen, zodat meer huisartsen op minder patiënten kunnen worden ingezet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De ontslagen bij ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede |
|
Nine Kooiman , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de bezuinigingsplannen van het Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede, waardoor er 155 fulltime banen zullen verdwijnen?1 2
Het is nooit prettig om te horen dat een organisatie een reorganisatie moet ondergaan, zeker niet wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt.
Op basis van welke redenen zet het bestuur van het MST Enschede een reorganisatie in, waardoor heel veel personeelsleden hun baan verliezen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
MST heeft mij laten weten dat het, naar eigen zeggen, een behoorlijke prijsdruk van verzekeraars ervaart waarbij ze zien dat de vraag naar zorg groeit. Met name ten aanzien van de oudere patiënt merkt het MST dat die vaker en meer zorg nodig heeft. Het gaat hierbij ook om complexere zorg (meerdere aandoeningen tegelijk). Niet al deze extra zorg leidt tot extra vergoedingen.
Daarnaast geeft MST aan dat in 2016 een nieuw ziekenhuis in gebruik is genomen, als gevolg daarvan zijn de kapitaallasten (rente+afschrijving) flink gestegen. Blijven werken in het oude ziekenhuis was geen optie in het kader van de kwaliteit en patiëntveiligheid. Ook moet MST ruimte maken om te kunnen investeren in een nieuw elektronisch patiëntendossier (EPD).
Om deze redenen, zo stelt MST, heeft MST over het boekjaar 2016 een verlies geleden van € 17 miljoen. Om dit verlies om te buigen, om de solvabiliteit van MST te versterken zoals afgesproken met de banken en om ruimte te maken om te kunnen investeren in een nieuw EPD, is een rendementsprogramma van € 30 miljoen noodzakelijk.
Waarom moet er precies 30 miljoen bezuinigd worden? Welke oorzaken en/of bestuurlijke beslissingen liggen hieraan ten grondslag? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Uitgaande dat van de 30 miljoen die bezuinigd gaat worden, waarvan 15 miljoen door personeel te ontslaan en 15 miljoen door te bezuinigen op materieel, op welk materieel wordt precies bezuinigd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
MST heeft mij laten weten dat ze de materiële besparing onder andere zoeken in het scherper onderhandelen met leveranciers over de inkoopprijzen. Ook zijn er diverse programma’s gestart om verspilling tegen te gaan en materialen en faciliteiten optimaal te benutten. MST heeft aangegeven dat hierbij gedacht moet worden aan standaardiseren van werkwijzen en materiaalgebruik door het hele ziekenhuis, beter ruimtegebruik, betere logistiek etc. Voorwaarde voor elke materiële besparing is dat dit nooit ten koste mag gaan van de kwaliteit en veiligheid.
Wat voor gevolgen heeft deze enorme bezuinigingsronde voor de patiëntveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een reorganisatie vormt een mogelijk risico voor de kwaliteit van zorg. Het is aan de raad van bestuur om maatregelen te treffen om te zorgen dat de kwaliteit van zorg niet in het geding komt. De IGZ heeft de raad van bestuur bevraagd op mogelijke risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg en zal hier bij de uitvoering van haar risicogestuurde toezicht aandacht aan besteden. MST heeft mij laten weten dat ze er alles aan doen om de patiëntveiligheid te borgen.
Houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg adequaat toezicht op het MST Enschede, zeker gezien de bezuinigingen die doorgevoerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt deze forse bezuinigingen zich met de patiënten die niet terecht kunnen in het Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) Hengelo en daardoor gedwongen naar Enschede moeten reizen of worden gebracht door ambulances? Kunt u uw antwoord toelichten?
MST geeft aan dat de bezuinigingen geen effect hebben op de samenwerking met de zorgaanbieders in de regio. Patiënten kunnen ook nog steeds op eigen verzoek uit het adherentiegebied van ZGT naar MST verwezen worden. MST blijft bovendien haar bovenregionale functie vervullen voor zorg die niet in ZGT of andere regionale ziekenhuizen wordt geleverd.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de concentratie van diensten en afdelingen richting de vestiging in Oldenzaal? Welke diensten en afdelingen zijn of worden geconcentreerd en hoe verhoudt dit zicht tot de normen voor bereikbaarheid in acute situaties?3
MST geeft aan dat de vestiging Oldenzaal vooral werd en wordt gebruikt voor planbare en poliklinische zorg. Het MST zal meer poliklinische zorg daarheen verhuizen, mede vanwege de behoefte in dat deel van de regio. Voor de inwoners van Enschede blijft de mogelijkheid en keuze bestaan om in locatie Enschede gezien en behandeld te worden. Er verandert niks voor de bereikbaarheid in acute situaties. MST is het bovenregionale (zelfs euregionale) traumacentrum.
Hoe oordeelt u over de beslissing van de Raad van Bestuur om gigantisch te bezuinigen op noodzakelijk personeel, maar zelf de dans te ontspringen met exorbitante salarissen?4 5
Wat een aanvaardbaar inkomen is van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector is vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Het CIBG houdt hier toezicht op.
Vindt u het acceptabel dat de drie bestuurders vorig jaar rond twee ton aan salaris hebben opgestreken en daarbovenop ook nog eens een bonus van bijna 11.000 euro hebben ontvangen?6
Het MST heeft mij laten weten dat er geen bonus is ontvangen door de bestuurders. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoeveel medewerkers kunnen behouden worden van deze zeer riante salarissen? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid de bestuurders te laten vervangen, aangezien zij noodzakelijk personeel ontslaan terwijl ze niet de bereidheid tonen een deel van hun exorbitant hoge salaris af te staan om personeel te behouden?
Het is aan de raad van toezicht van de instelling zelf om te beoordelen of een bestuurder voldoet aan de gestelde eisen en salarisafspraken te maken die passen binnen de normen van de WNT.
Bent u bereid alles op alles te zetten om te voorkomen dat personeel gedwongen wordt ontslagen, er bezuinigd wordt op noodzakelijk materieel en te zorgen dat dit ziekenhuis niet verder uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid als Minister. MST heeft mij laten weten dat ze met de vakbonden al in 2016 een sociaal plan afgesloten heeft waarin is afgesproken dat personeelsleden die boventallig zijn geworden als gevolg van deze reorganisaties nog 13 maanden recht hebben op professionele bemiddeling naar ander werk. MST geeft daarnaast aan dat zij in haar personeelsbeleid de afgelopen periode sterk rekening gehouden met de aanstaande reorganisatie door tijdelijke contracten niet te verlengen en vacatures waar mogelijk niet in te vullen.
Door maximaal gebruik te maken van het natuurlijk verloop betreft het aantal medewerkers dat in 2017 boventallig is geworden 45 voltijdskrachten. Tussen de 20 en 25 daarvan kunnen naar verwachting nog elders binnen het ziekenhuis worden herplaatst. Waarmee het aantal medewerkers dat gebruik zal moeten gaan maken van het sociaal plan tussen de 20 en 25 zal zijn. In 2016 telde MST ruim 3.000 FTE.
Voor de materiële besparingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Hoge blootstelling pesticide geeft geboorteafwijking’ |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (VVD), Martin van Rijn (PvdA), Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge blootstelling pesticide geeft geboorteafwijking»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat er in Californië een forse toename van het aantal geboorteafwijkingen en vroeggeboortes waar te nemen was als gevolg van blootstelling aan een dosis pesticiden die qua gebruik – althans in hoeveelheid – vergelijkbaar is met de Nederlandse sector?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Is u bekend of in de intensieve landbouw in Californië gelijksoortige gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt als in de Nederlandse sector?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt de bewering van NRC dat meetgegevens ontbreken over de Nederlandse situatie? Zo nee, hoe gaat u dat rectificeren?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat gezondheidsrisico’s en – specifiek – geboorteafwijkingen geen onderdeel uitmaken van het blootstellingsonderzoek2 dat het RIVM en partners momenteel verrichten naar aanleiding van de oproep van de Nederlandse Gezondheidsraad uit 2014?3 Zo ja, bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar de mogelijke relatie tussen het gebruik van pesticiden in de Nederlandse tuinbouwsector en gezondheidsrisico’s, in het bijzonder geboorteafwijkingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
De uitspraak van de Reclame Code Commissie over de informatievoorziening van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over orgaandonatie |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 11 augustus 2017 over de informatievoorziening van uw ministerie over orgaandonatie?1
Ja
Wat voor acties heeft uw ministerie ondernomen op grond van de uitspraak van de Reclame Code Commissie, namelijk dat er in uitingen van uw ministerie niet wordt gewezen op de specifieke invulling van de begrippen «dood» en «overleden» in het kader van orgaandonatie en dat het hierdoor aan het publiek zal ontgaan dat de juridische invulling van deze begrippen in een situatie van orgaandonatie kan afwijken van de gebruikelijke invulling?
Naar aanleiding van de uitspraak van de Reclame Code Commissie (RCC) van 11 augustus jl. wordt in de schriftelijke informatievoorziening over orgaandonatie van het Ministerie van VWS en de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) achter de woorden «dood» en «overlijden» de toelichting geplaatst dat het daarbij gaat om hersendood dan wel hartdood. Ook worden de termen hersendood en hartdood toegelicht en kan men via een link naar de NTS voor nog uitgebreidere informatie ten aanzien van hersen- en hartdood.
Bent u bekend met de uitspraak van de Commissie van Beroep, waarin reeds op 8 november 2016 is geoordeeld dat door uw ministerie in informatievoorziening over orgaandonatie onvoldoende informatie is geboden over de begrippen (hersen)dood en overlijden?2
Ja
Wat is er in de periode sinds 8 november 2016 concreet door uw ministerie ondernomen om de informatievoorziening over orgaandonatie op het onderdeel informatie over de begrippen «(hersen)dood» en «overlijden» te verbeteren? Kunt u hier een overzicht van bieden?
Het Ministerie van VWS heeft op de campagnesite www.orgaandonatie.nu en op de website van het donorregister www.donorregister.nl de reeds bestaande informatie over de vormen van overlijden, namelijk hersendood en hartdood, aangevuld. Ook de NTS heeft op hun site www.transplanatiestichting.nl deze informatie aangevuld en zo nodig verduidelijkt. Op deze websites en op www.rijksoverheid.nl zijn, daar waar het van toepassing was, extra verwijzingen naar deze informatie toegevoegd. Ook alle andere vormen van informatievoorziening, zoals de folder bij het donorformulier en de nieuw ingezetenen brief, zijn daar waar nodig aangepast. Evenals de brochures die door de NTS worden uitgegeven.
Verder is op de websites www.orgaandonatie.nu en www.donorregister.nl een rubriek «medische procedure orgaandonatie» toegevoegd.
Hoe kan het dat uw ministerie in augustus 2017 een oordeel heeft ontvangen van de Reclame Code Commissie over onvolledige informatievoorziening over de omstandigheden rondom orgaandonatie, terwijl zich in het jaar daarvoor al een vergelijkbare uitspraak voordeed en de Kamer u in september 2016 bij motie heeft verzocht om «bij de voorlichting over orgaandonatie niet alleen te wijzen op de noodzaak van meer orgaandonoren maar ook de omstandigheden te schetsen waarin de organen van een orgaandonor gebruikt kunnen worden en de manier waarop dat gebeurt»?3
In mijn antwoord op vraag 4 heb ik toegelicht welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de eerdere uitspraak. Uit de recente uitspraak van de RCC blijkt dat de RCC dit nog niet voldoende vond en aanvullende maatregelen wenselijk achtte.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de naar aanleiding van aangenomen moties door u toegezegde acties met betrekking tot de verbetering van de informatievoorziening over orgaandonatie?4
Ik heb geen acties toegezegd naar aanleiding van de aangenomen moties over de verbetering van de informatievoorziening van orgaandonatie. De informatievoorziening wordt continue geactualiseerd en de toegankelijkheid ervan verbeterd. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 14 december 2016 (33 506 nr. 27) zal ook de komende tijd met het aanscherpen van alle informatie worden doorgegaan.
Bent u bereid de informatievoorziening door uw ministerie over orgaandonatie te laten onderzoeken op onduidelijkheden, onvolledigheden en omissies, bijvoorbeeld door een externe groep bestaande uit experts en belangenverenigingen, waarbij u de uitkomsten hiervan kunt benutten om de informatievoorziening te verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en bent u bereid de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle teksten, zowel digitaal als schriftelijk, zullen extern worden beoordeeld en waar nodig op grond daarvan verder worden aangepast. Nu na de laatste uitspraak van de RCC het aanpassen van de websites bijna is afgerond wordt er samen met de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van AZ een opzet gemaakt voor het aanbesteden van een onderzoek van de genoemde websites. Ook is er contact gezocht met het expertisecentrum gezondheidsverschillen Pharos. Ik zal de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen.
Het weren van pers en bezorgde inwoners bij een informatiebijeenkomst over de kerncentrale in Tihange |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ieder land gaat anders om met uitdelen jodiumtabletten»?1
Ja.
Is het waar dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop Nederland en onze buurlanden jodiumtabletten distribueren en dat er in het geheel geen sprake is van overeenstemming in beleid? Zo ja, hoe zijn de verschillen in de verstrekking van jodiumpillen tussen Nederland, België en Duitsland te verklaren in het licht van de antwoorden die u op 16 februari 2017 gaf op vragen van het lid Veldhoven, namelijk dat het Nederlandse beleid van de distributie van jodiumtabletten wordt aangepast aan het beleid van onze buurlanden? 2
In 2014 heeft Nederland de interventieniveaus en preparatiezones voor jodiumprofylaxe afgestemd op België en Duitsland3. Het doel van de harmonisatie was ervoor te zorgen dat het beschermingsniveau in Nederland vergelijkbaar is met dat in de buurlanden en dat Nederland in geval van een ongeval vergelijkbare maatregelen kan treffen. Nederland volgt hiermee ook de laatste internationale standaarden van het Internationale Atoom en Energie Agentschap (IAEA) en de Wereldgezondheidsorganisatie4.
Ondanks het volgen van de internationale standaarden is het niet mogelijk om exact dezelfde afspraken te maken als in Duitsland en in België omdat er verschillen zijn tussen België en Duitsland en we bij de uitvoering rekening moeten houden met verschillen in de organisatiestructuren en werkwijzen in de drie landen. Daarnaast kunnen regionale autoriteiten eigenstandig besluiten tot een aanvullende aanpak. Zo heeft de regio Aken recent gekozen voor predistributie van jodiumtabletten aan de bevolking in plaats van decentrale opslag op gemeenteniveau. De Minister van VWS heeft, in samenwerking met betrokken partijen, voor de Nederlandse situatie uitgewerkt wat de beste manier is om de tabletten beschikbaar te hebben ten tijde van rampen en ongevallen.
Waarom stelt de Autoriteit Nucleaire veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) dat het Nederlandse distributiebeleid in de pas loopt met dat van onze buurlanden als daar in het geheel geen sprake van is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen beter is dan genezen en dat het sluiten van de verouderde en krakkemikkige kerncentrale in Tihange een betere bescherming tegen een kernramp biedt dan het distribueren van jodiumtabletten?
De veiligheid van nucleaire installaties is in Europa een nationale verantwoordelijkheid. In België is het FANC de toezichthouder op de veiligheid van de Belgische kerncentrales. Het FANC heeft bij de Belgische kerncentrales geen feiten geconstateerd die zouden moeten leiden tot de stillegging of sluiting van de centrales. Volgens FANC voldoen de nucleaire installaties in België aan de veiligheidseisen die internationaal worden gesteld. In Nederland heeft de ANVS, als toezichthouder van de Nederlandse nucleaire installaties, regulier contact met het FANC. Ook neemt een vertegenwoordiger van de ANVS regelmatig als waarnemer deel aan inspecties door de FANC. De ANVS heeft geen aanleiding om aan het oordeel van FANC te twijfelen.
Het besluit tot verruiming van de jodiumprofylaxe is in 2014 aangekondigd. In brieven aan de Kamer van 8 maart 2016 en 21 april 20175 heeft de Minister van VWS besloten hoe aan de verruiming van de jodiumprofylaxe uitvoering wordt gegeven. In die brieven wordt uiteengezet wat de redenen zijn om bij die uitvoering te kiezen voor predistributie en nooddistributie van jodiumtabletten aan specifieke doelgroepen. Tevens werd aangekondigd dat de predistributie in het najaar van 2017 zal plaatsvinden. De distributie van jodiumtabletten houdt geen verband met de ontstane commotie over de kerncentrales in België.
Begrijpt u dat in Limburg de behoefte aan informatie over de risico’s van Tihange groot is?
Ik heb begrip voor deze behoefte. Om die reden dragen de veiligheidsregio’s en het Ministerie van IenM via diverse kanalen zorg voor goede informatievoorziening over nucleaire veiligheid aan de inwoners van Nederland in het algemeen en Limburg in het bijzonder.
Klopt het dat er op 6 september 2017 een informatiebijeenkomst over de risico’s van Tihange voor bestuurders en volksvertegenwoordigers uit de regio wordt gehouden? Klopt het bericht dat bij deze bijeenkomst de pers wordt geweerd, net als bezorgde burgers die zich verzetten tegen de kerncentrale in Tihange?
Op 7 september is door de veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord een tweetal informatiebijeenkomsten georganiseerd over Tihange. ’s Middags heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij ook de pers aanwezig was. Deze bijeenkomst werd voorgezeten door de directeur publieke gezondheid van Zuid-Limburg. De bijeenkomst die ’s avonds heeft plaats gevonden is tevens bijgewoond door een aantal bezorgde burgers.
Welke invloed kunt u uitoefenen om te zorgen dat de informatiebijeenkomst op 6 september ook door de pers en door bezorgde omwonenden kan worden bezocht?
De bijeenkomsten zijn georganiseerd door de veiligheidsregio’s in Limburg. Ik heb geen behoefte om daar invloed op uit te oefenen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de regiobijeenkomst over de risico’s van Tihange op 6 september 2017?
Vanwege interdepartementale afstemming is het niet mogelijk gebleken de vragen op een dergelijk korte termijn te antwoorden.
Hoe de supportersclub Oranje zichzelf verrijkte ten koste van de fans |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat bestuurders van de supportersclub van Oranje jarenlang hun zakken hebben gevuld en tonnen met geld hebben uitgegeven aan zakelijke activiteiten en privéactiviteiten, waarvan de relatie met de supportersclub ver te zoeken is, terwijl dit wel betaald is door de fans van de supportersclub?1
De supportersclub Oranje is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig keuzes maakt betreffende bedrijfsvoering, verantwoording en toezicht. De bestuurders moeten dan ook verantwoording afleggen aan de supportersclub zelf. Bij vermoedens van malversaties kan aangifte worden gedaan.
Wilt u reageren op de constructies die deze bestuurders hebben bedacht om er zo zelf beter van te worden? Hoe is het mogelijk dat deze bestuurders zo’n lange tijd zichzelf hebben kunnen verrijken met gouden regelingen en dit nooit ontdekt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) nooit gecontroleerd op de dubieuze handelwijze van deze bestuurders? Waarom controleert de KNVB als toezichthouder geen jaarrekeningen, maar neemt hij jaarrekeningen voor kennisgeving aan? Vindt u het acceptabel dat een toezichthouder zo functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
De KNVB is geen toezichthouder van deze supportersclub en heeft derhalve geen inzicht in de bedrijfsvoering van deze organisatie.
Vindt u het wenselijk dat leden van de supportersclub amper inzicht hebben in de financiën van de supportersclub? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten om dergelijk gedrag van bestuurders te voorkomen? Op welke wijze kunt u daaraan bijdragen?
Zoals eerder gemeld is de supportersclub Oranje een onafhankelijke organisatie. Op de handelwijze van deze club kan ik daarom geen invloed uitoefenen. Wel ben ik van mening dat alle handelingen die de integriteit van de sportsector schaden tegengegaan moet worden. Bij vermoedens van malversaties kan aangifte worden gedaan.
Verbaast het u dat de jaarrekeningen van de stichting zijn opgesteld door accountants van EY, tevens de werkgever van een van de bestuursleden die daar een directeursfunctie bekleedt? Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken? Zijn sancties mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat de jaarrekeningen een getrouw beeld geven van de kosten en immateriële activa van de stichting, wanneer meer dan de helft van de omzet de facto ten goede komt aan de drie bestuursleden? Bent u bereid uit te zoeken of de stichting met het drukken van de fiscale winst op onjuiste wijze belastingvrijstellingen heeft genoten? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze de stichting voldoet aan de criteria dat het doel van de stichting een ideële of sociale strekking geniet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de dubieuze handelwijze en het zelfverrijkingsgedrag van deze bestuurders van de supportersclub de integriteit van de sportsector schaadt en dat dergelijk gedrag niet zonder consequenties moet blijven? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er volgens u gebeuren om het vertrouwen te herstellen? Vindt u dat deze bestuurders in functie kunnen blijven? Deelt u de mening dat het onterecht uitgegeven geld, op kosten van de fans, terugbetaald moet worden? Wat gaat u doen om daar voor te zorgen?
De KNVB is onlangs het gesprek aangegaan met het bestuur van de supportersclub Oranje en heeft daarbij aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek, openheid van zaken en doorvoering van noodzakelijke wijzigingen in toezicht en verantwoording richting hun leden. De supportersclub laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de financiële gang van zaken binnen de eigen organisatie.
Het bericht dat fipronilkippen ondanks een verbod toch verkocht zouden zijn |
|
Tjeerd de Groot (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fipronilkippen verkocht ondanks verbod: «NVWA ongeloofwaardig»» van RTL Nieuws?1
Ja.
Hoeveel geblokkeerde legbedrijven hebben, gedurende die blokkade, leghennen aan boeren doorverkocht?
Een geblokkeerd opfokbedrijf heeft leghennen geleverd aan twee legbedrijven. Deze twee legbedrijven, die de leghennen hebben afgenomen van dit opfokbedrijf, zijn vervolgens ook direct geblokkeerd.
Later heeft nog één bedrijf leghennen afgenomen van een ander geblokkeerd opfokbedrijf, ook deze afnemer is vervolgens geblokkeerd.
Zijn de bedrijven waaraan geleverd is vervolgens zelf ook geblokkeerd? Hoeveel extra handhavingscapaciteit kost dit, en hoe staat dat in verhouding tot de benodigde capaciteit voor de acute crisisaanpak, het voorkomen van verdere verspreiding van de besmettingen en het weer zo snel mogelijk vrijgeven van geblokkeerde bedrijven?
De beide opfokbedrijven waren en blijven geblokkeerd tot ze voldoen aan de criteria om vrijgegeven te worden. Dit heeft maar een minimale invloed op de benodigde handhavingscapaciteit.
Wat zijn de regels voor het ondanks een blokkade van het bedrijf toch mogen vervoeren van daar aanwezige landbouwdieren? Hoe verloopt het proces voor een dergelijke ontheffing?
Een geblokkeerd bedrijf mag geen eieren, kippen en mest van het bedrijf afvoeren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn is aan de betreffende opfokbedrijven ontheffing verleend van het verbod om kippen af te voeren naar de volgende schakel in de keten, het legbedrijf.
Na de opfokperiode van zo’n 17 weken gaan de hennen eieren leggen. Het huisvestingssysteem op het opfokbedrijf is daar niet op ingericht en voorziet niet in de behoefte van leghennen. Om die reden is het deze bedrijven toegestaan de hennen te verplaatsen naar het legbedrijf dat daar wel op is ingericht.
Het geblokkeerde opfokbedrijf dient bij de NVWA een verzoek in voor ontheffing. In dit verzoek wordt aangegeven hoeveel dieren verplaatst zullen worden, de geplande datum van verplaatsing en de locatie waar de dieren heen verplaatst worden. Deze ontvangende bedrijven worden dan door de NVWA ook geblokkeerd. Bij de ontvangende bedrijven wordt door de NVWA geverifieerd of zij hiervan op de hoogte zijn. Indien de kippen niet verplaatst hadden kunnen worden, dan had de pluimveehouder andere oplossingen moeten zoeken, zoals vergassing. Dat vind ik niet wenselijk.
Hoe moet de in de oorspronkelijke versie van het RTL-artikel opgenomen citaat van de woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) («Als je dat bij ons meldt, dan kan dat wel geregeld worden. Er was geen reden om dat niet toe te staan.») geduid worden? Waarom is dit citaat in een latere versie door RTL Nieuws uit het bericht gehaald? Heeft het Ministerie of de NVWA daar iets mee van doen gehad?
Een verslaggever van het RTL-Nieuws heeft over dit onderwerp verschillende malen gebeld met de afdeling persvoorlichting van de NVWA. Een woordvoerder van de NVWA heeft hierbij uitgelegd dat het hier ging om een ontheffing op basis van de in het antwoord op vraag 4 toegelichte procedure. Tijdens een van deze telefoongesprekken heeft de woordvoerder de verslaggever gewezen op feitelijke onjuistheden en onjuiste citaten in het toen al gepubliceerde artikel. Daarop heeft de verslaggever de tekst op enkele punten aangepast.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het plenaire debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Fipronil in eieren?
Ja.
Het bericht dat psychologen nog steeds niet positief zijn over de financiering van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Rosanna Nagtegaal van de Universiteit Utrecht, waaruit blijkt dat er onder psychologen sprake is van een blijvende onvrede over de financiering van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?1
Ja
Acht u het wenselijk dat psychologen weerstand voelen tegen de financiering van de GGZ, vanwege hun «autonomie, de mate van overbodige bureaucratie en de zinvolheid van de regelgeving voor de maatschappij en patiënten»? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, wat gaat u met deze informatie doen?2
De huidige dbc-bekostiging kent zijn beperkingen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de ggz hebben in de «Agenda voor gepast gebruik en transparantie» aangegeven te willen werken met een bekostigingsmodel dat in het Verenigd Koninkrijk is ontwikkeld. Ik heb daarop de ruimte gegeven om gezamenlijk zo’n bekostigingsmodel te ontwikkelen. Op dit moment werkt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan ook op voorstel van en samen met organisaties van aanbieders (waaronder het NIP, het Nederlands Instituut van Psychologen), verzekeraars en patiënten in de ggz aan een nieuw bekostigingsmodel voor de basis-ggz, gespecialiseerde ggz en forensische zorg. De insteek is dat dit model beter dan nu het geval is aansluit op de zorgvraagzwaarte en zorgbehoefte van de patiënten. De belangrijkste drager voor de financiering van de gespecialiseerde ggz verschuift naar de zorginhoud: niet langer de tijdsduur van de behandeling, maar de zorginhoud vormt het uitgangspunt van de nieuwe bekostiging. Het model moet ook leiden tot minder administratieve lasten voor aanbieders. Op dit moment wordt het model zorgvuldig ontwikkeld, getest en aangepast. Via deelname aan pilots kunnen professionals hieraan meewerken. Het streven is om in 2020 met deze nieuwe productstructuur te gaan werken.4 Onlangs heb ik de voortgangsrapportage van het traject doorontwikkeling van de productstructuur in de ggz van de NZa aan uw Kamer aangeboden. Hierin wordt ingegaan op de laatste ontwikkelingen in dit traject (Kamerstuk 25 424, nr. 371).
Wat vindt u ervan dat de psychologen die meewerkten aan dit onderzoek op alle fronten negatiever waren over de financiering van de GGZ dan de eerdere onderzoeken uit 2009 en 2010 aantoonden?3
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusie verbindt u aan het feit dat maar liefst 17% van de psychologen ervoor kiest om niet meer via diagnose-behandelcombinaties (dbc’s) en contracten met verzekeraars te werken?
Het heeft mijn voorkeur dat zorgaanbieders zorg leveren via een contract met de zorgverzekeraar. Het al dan niet hebben van een contract heeft echter geen invloed op de bekostiging: elke ggz-zorgaanbieder in de gespecialiseerde ggz declareert op basis van dbc’s, ook als deze zorgaanbieder niet gecontracteerd is. In de generalistische basis ggz wordt gewerkt met zorgvraagzwaarteproducten.
Wat gaat u doen met het gegeven dat ruim een kwart van de ondervraagde psychologen aangeeft het liefst te willen dat de prestatie bekostiging in de GGZ wordt afgeschaft? Bent u bereid hieraan conclusies te verbinden? Kunt u dit toelichten?
In de «Agenda voor gepast gebruik en transparantie», die is opgesteld door organisaties van patiënten, zorgprofessionals (waaronder psychologen) en zorginstellingen, wordt niet gepleit voor het afschaffen van de prestatiebekostiging in de ggz, maar voor voortzetting van de prestatiebekostiging op basis van een nieuw bekostigingsmodel. Ik geef ruimte om dat te ontwikkelen. Ik heb de NZa gevraagd hieraan uitvoering te geven, rekening houdend met een aantal randvoorwaarden (zie daarvoor Kamerstuk 25 424, nr. 292, bijlage 2).
Deelt u de mening dat dit onderzoek het failliet van marktwerking in de GGZ aantoont? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de invoering van prestatiebekostiging in de ggz was om – via vergroting van de transparantie in de ggz – kwalitatief goede en doelmatige zorg te stimuleren (zie Kamerstuk 25 424, nrs. 160 en 175). Op dat vlak zijn, zowel dankzij de prestatiebekostiging als dankzij de bestuurlijke afspraken die hierover zijn gemaakt, resultaten geboekt. De Algemene Rekenkamer heeft hierover eerder onder andere geconcludeerd dat door de invoering van de prestatiebekostiging meer informatie beschikbaar is gekomen over de geneeskundige ggz en dat sinds de invoering de aandacht in de ggz-sector voor kwaliteit aanzienlijk is toegenomen, al speelt kwaliteit nog duidelijk een te beperkte rol bij de zorginkoop (Kamerstuk 25 424, nr. 341). Ik herken niet dat er in de ggz sprake is van marktwerking.
Dit alles neemt niet weg dat ikzelf en partijen in de ggz van mening zijn dat er verbeteringen in de huidige vormgeving van prestatiebekostiging (een vormgeving op basis van dbc’s) gewenst zijn. Ik heb het pleidooi van de ggz-sector in de «Agenda voor gepast gebruik en transparantie» om de ggz-bekostiging aan te passen dan ook overgenomen en de NZa gevraagd een dergelijk nieuw model te ontwikkelen (Kamerstuk 25 424, nr. 292).
Erkent u dat het belangrijk is dat de beroepsgroep achter de financiering van de GGZ staat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de verschillende beroepsgroepen uit de ggz achter de bekostigingssystematiek in de ggz staan. Om die reden wordt hun eigen voorstel nu uitgewerkt in samenwerking met de NZa. Bovendien worden de verschillende onderdelen van de systematiek eerst in de praktijk getest door middel van pilots.
Wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat de u de beroepsgroep achter u krijgt?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat een meerderheid van de zorgwebsites geen veilige HTTPS-verbinding heeft?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat zorgwebsites de plicht hebben om gevoelige gegevens optimaal te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs allereerst naar de schriftelijke vragen van Kamerleden Dijkstra en Verhoeven (D66) en de antwoorden daarop over de verplichtingen van zorgaanbieders om gegevens te beveiligen en de concrete maatregelen die in dat kader worden genomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2690).
Wanneer er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt is het gebruik van HTTPS al verplicht op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Dit heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangegeven in hun antwoord op de vragen over beveiligde websiteverbindingen door Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF).2 Zoals de overheid die verantwoordelijkheid heeft voor overheidswebsites, zo hebben zorgaanbieders die voor hun zorgwebsites.
Bent u bereid om, in navolging van de verplichting dat overheid websites HTPPS beveiligd moeten zijn, dit ook te verplichten voor websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ziekenhuizen en zorgaanbieders om het belang van beveiligde websites te benadrukken en de Kamer hierover te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Met het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» wordt veel aandacht besteed aan de bewustwording op dit onderwerp. Hierin wordt ook dit onderwerp meegenomen. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de veiligheid van de persoonsgegevens.
Ziet u nog andere concrete maatregelen om de beveiliging van medische gegevens van patiënten op websites van zorgaanbieders en ziekenhuizen zo optimaal mogelijk te beveiligen? Zo ja, kunt u deze verder toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Een groeiend aantal basisartsen moet wachten op een vervolgopleiding’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een groeiend aantal basisartsen moet wachten op een vervolgopleiding»1 en het onderzoek dat steeds meer basisartsen geen opleidingsplek tot specialist kunnen vinden?2
Ja, met dien verstande dat het «Koersboek Dedicated Schakeljaar» geen onderzoek betreft dat concludeert «dat steeds meer basisartsen geen opleidingsplek tot specialist kunnen vinden». Dit Koersboek is een weergave van de wijze waarop in de acht universitaire medische centra is gewerkt aan de invulling van het dedicated schakeljaar. Dit is het laatste jaar van de studie geneeskunde, waarin de masterstudent al competenties verwerft die horen bij het eerste jaar van een medisch-specialistische vervolgopleiding.
Deelt u de mening dat de gebrekkige doorstroom een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Ervan uitgaande dat de groep afgestudeerde basisartsen zonder opleidingsplaats steeds groter wordt, is het uw doel om deze groep toch een opleidingsplaats tot specialist aan te bieden? Zo nee, hoe ziet u de toekomst van deze groep dan voor zich?
De (initiële) opleiding tot basisarts geeft de mogelijkheid om een vervolgopleiding tot geneeskundig specialist of profielarts te doen. Er bestaat echter geen recht op het doen van een dergelijke vervolgopleiding. Waar het om gaat is of voldoende artsen (en andere zorgprofessionals) worden opgeleid om ook in de toekomst aan de zorgvraag te voldoen. Bij de beoordeling van de vraag wat voldoende is, spelen de ramingen van het Capaciteitsorgaan3 een belangrijke rol. Volgens de meest recente inzichten van het Capaciteitsorgaan, worden bij de huidige instroomaantallen in de basis- en vervolgopleidingen (in de meeste specialisaties) voldoende artsen opgeleid om aan de toekomstige zorgbehoefte te voldoen. Er zijn echter ook nog vervolgopleidingen waarbij de instroom achterblijft bij het aantal beschikbare plaatsen, zoals bij ouderengeneeskunde en publieke gezondheidszorg.
Vindt er adequate afstemming plaats tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de numerus fixus bij de studie geneeskunde aan universiteiten en het aantal opleidingsplekken tot medisch specialist? Kunt u dit toelichten? Stond deze discrepantie tussen het aantal afgestudeerde basisartsen en opleidingsplaatsen tot medisch specialist op het netvlies van beide ministeries? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vindt adequate afstemming plaats over vraagstukken rond het opleiden van artsen en verpleegkundigen, waaronder capaciteitsvraagstukken, tussen het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW. In de politieke en maatschappelijke context van de afgelopen jaren paste een verruiming van de instroom in de geneeskundestudie in combinatie met het afschaffen van de loting en de introductie van decentrale selectie. Bij de vormgeving van deze verruiming hebben de ministeries van VWS en OCW nauw samengewerkt.4 Tot op heden is er geen aanleiding gezien om terug te komen van dit besluit. Factoren die in die overweging een rol spelen zijn de zeer lage werkloosheid onder basisartsen (momenteel circa 430 personen op een totaal van 24.000) en het feit dat er verschillende vervolgopleidingen zijn waarbij de gerealiseerde instroom nog achterblijft bij de gewenste instroom.
Wat betreft een discrepantie tussen het aantal afgestudeerde basisartsen en opleidingsplaatsen tot medisch specialist, is het van belang om op te merken dat basisartsen niet alleen een vervolgopleiding tot medisch specialist zouden kunnen volgen. Sterker nog, meer dan de helft van de basisartsen die een vervolgopleiding doen, komt terecht in andere beroepen. Denk aan huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, artsen verstandelijk gehandicapten, sociaal geneeskundigen (artsen publieke gezondheidszorg), bedrijfsartsen en verzekeringsartsen. Daarnaast zijn er ook basisartsen die geen (erkende) vervolgopleiding ambiëren.
Verder is het van groot belang dat vervolgopleidingen de mogelijkheid hebben uit verschillende kandidaten te selecteren op belangstelling, aanleg, capaciteiten en andere aspecten die voor een succesvolle vervolgopleiding en toekomstige uitoefening van de professie van belang zijn.
Om nog beter zicht te krijgen op dit vraagstuk, voert het Capaciteitsorgaan op verzoek van de ministeries van OCW en VWS en van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) op dit moment een scenario-analyse uit naar het reservoir aan basisartsen. Deze analyse komt naar verwachting komend najaar beschikbaar. Mede op basis daarvan kan verder worden bekeken of maatregelen in de sfeer van opleidingsaantallen gewenst zijn.
Hoe verhoudt het tekort in opleidingsplekken zich tot de waarschuwingen uit 2010 van de Nederlandse Zorgautoriteit over het tekort aan opleidingsplekken voor artsen in opleiding?3
De aangehaalde oproep van de NZa om het aantal opleidingsplaatsen voor artsen te verruimen, sloot aan bij de raming van het Capaciteitsorgaan6. In de periode 2010–2013 zijn ruim 300 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid alsnog regie te voeren en beleid te formuleren zodat het gat tussen het aantal beschikbare basisartsen en opleidingsplekken voor medisch specialisten wordt gedicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit beleid eruit zien?
Zie het antwoord op vraag 4.
Ziet u verdere concrete maatregelen om te voorkomen dat basisartsen geen vervolgopleiding kunnen doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
De het bericht dat medisch specialisten definitief buiten de Wet Normering Topinkomens vallen |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom in het zorgakkoord van 2013 en in de Evaluatiewet van de Wet Normering Topinkomens (WNT) medisch specialisten vrijgesteld zijn van het WNT-regime?1
De regering heeft er nadrukkelijk voor gekozen om medisch specialisten buiten het toepassingsbereik van de WNT te laten. Dit volgt uit het advies van de Commissie inkomens medisch specialisten (verder: Commissie Meurs) uit 2012 en het Zorgakkoord van 2013. Met de Evaluatiewet WNT is de bestaande praktijk verankerd dat ten aanzien van medisch specialisten die naast hun functie als medisch specialist bij een zorginstelling in deeltijd ook een bestuursfunctie (als topfunctionaris) bij die zorginstelling vervullen, alleen op de werkzaamheden als topfunctionaris de WNT van toepassing is. Het beleid is er de afgelopen jaren op gericht om voor medisch specialisten de loondienst een gelijkwaardige keuze te laten zijn. Zie hiervoor ook de subsidieregeling ter zake. Toepassing van de WNT hierop werkt daarin averechts.
Waarom zijn de (buitensporige) salarissen van medisch specialisten niet openbaar, zoals dit wel geldt voor bestuurders en toezichthouders? Waarom wordt hierin onderscheid gemaakt en waarom mag niet gezien worden wat voor salaris medisch specialisten verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Doordat werkzaamheden als medisch specialist buiten het toepassingsbereik van de WNT vallen, zijn medisch specialisten ook uitgezonderd van de bijbehorende verplichting tot openbaarmaking van bezoldigingsgegegens. Het staat instellingen uiteraard vrij om in hun jaarrekening wel gegevens over de bezoldiging van medisch specialisten op te nemen.
Waarom staat u toe dat een medisch specialist meer mag verdienen dan de Minister-President? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hoogte en de aard van de bezoldiging van medisch specialisten hangt onder andere af van het feit of zij in loondienst of vrijgevestigd zijn. Loondienst gaat traditioneel gepaard met andere financiële prikkels dan vrije vestiging. De Commissie Meurs constateert gegeven deze andere prikkels in het rapport «Gezond belonen: beleidsopties voor de inkomens van medisch specialisten» dat de mogelijkheden om van overheidswege direct in te grijpen op de bezoldiging beperkt zijn of weinig effect sorteren. De realiseerbaarheid van wettelijke bezoldigingsnormering specifiek voor specialisten wordt door de commissie op juridische gronden en op grond van uitvoerbaarheid op nihil ingeschat.
Vindt u het wenselijk dat bestuurders een maximumbedrag aan ontslagvergoeding kunnen krijgen maar dit niet geldt voor medisch specialisten, die daarmee veel hogere ontslagvergoedingen kunnen innen dan bestuurders en toezichthouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in het algemeen buitensporige salarissen en ontslagvergoedingen moreel en maatschappelijk ongewenst zijn in het kader van het organiseren van een goede kwaliteit van zorg en het in toom houden van zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg van goede kwaliteit in combinatie met beperking van de zorgkosten is een breed thema. De Commissie Meurs heeft hierover opgemerkt dat de oplossing van dit vraagstuk niet alleen kan worden gevonden bij ingrepen in de bezoldigingen van medisch specialisten of in hun arbeidsverhouding. De Commissie adviseert om de belangen van de medisch specialist, de zorginstellingen en de samenleving als geheel het beste gelijkgeschakeld kunnen worden door de invoering van integrale tarieven. Per 2015 zijn integrale tarieven voor de bekostiging van medisch-specialistische zorg ingevoerd.
Deelt u de mening dat het geld dat nu besteed wordt aan buitensporige salarissen van medisch specialisten beter besteed kan worden aan zorg? Zo ja, gaat u dit beleid wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor vermeld is bewust gekozen om de bezoldiging van medisch specialisten niet te normeren in het kader van de WNT. Het beleid is er juist op gericht om loondienst aantrekkelijker te maken voor medisch specialisten. Het kabinet is niet voornemens de WNT op dit punt te wijzigen.
Hepatitis E in varkensvleesproducten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Worstjes van Nederlands en Duits vlees besmetten duizenden Britten met Hepatitis E»?1
De aangehaalde berichten en het onderzoek zijn mij bekend.
De 25% waarover wordt gesproken gaat over het percentage personen in de Nederlandse bevolking bij wie antistoffen tegen het hepatitis E-virus in het bloed aantoonbaar is. Dit is een maat voor het percentage van de bevolking dat ooit met het virus in aanraking is geweest. De Britse cijfers betreffen een absoluut aantal gevallen van besmetting met een aantal subgroepen van het hepatitis E-virus per jaar in het Verenigd Koninkrijk. Deze getallen laten zich moeilijk met elkaar vergelijken.
Kent u het artikel «UK supermarket may have infected thousands with Hepatitis E from sausages and ham?»2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «Veel leverworst en paté besmet met Hepatitis E»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Public Health England, waaruit de schatting naar voren komt dat jaarlijks 150.000 tot 200.000 Britten besmet worden met het HEV G3–2 virus?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze besmetting vergelijkbaar met de grootschalige besmetting van Nederlandse consumenten, zoals in 2012 bleek uit onderzoek van Sanquin, waarbij 25% van alle Nederlandse bloeddonoren met Hepatitis E in aanraking bleek te zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in een steekproef van bloedbank Sanquin is gebleken dat 78% van de leverworsten en 80% van de varkenspatémonsters, afkomstig van diverse producenten, positief getest worden op Hepatitis E (HEV) en dat de Nederlansdse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze bevinding met eigen onderzoek heeft bevestigd?
Het onderzoek van Sanquin en de NVWA was gericht op het aantonen van HEV-RNA, het genetische materiaal van het hepatitis E-virus. Dit materiaal werd inderdaad aangetoond in paté en leverworst, in wisselende hoeveelheden. Het is echter niet bekend of dit RNA afkomstig is van infectueuze virusdeeltjes. Verhitting van deze levensmiddelen tijdens de productie kan afdoende zijn om eventueel aanwezig (infectueus) hepatitis E-virus te inactiveren, maar daarbij kan HEV-RNA aantoonbaar blijven. De aanwezigheid van dit materiaal alleen is niet maatgevend voor de aanwezigheid van het infectueuze virus. Het is daarom niet te zeggen of consumptie van leverworst en varkenspaté zou kunnen leiden tot besmetting met het hepatitis E-virus.
Waarom vormden deze bevindingen voor het kabinet geen aanleiding om leverworst en paté uit de handel te nemen, terwijl ze een serieus gezondheidsrisico vormen voor mensen met een verlaagde weerstand en zwangere vrouwen? Waarom wordt de consument niet nadrukkelijk geïnformeerd over de aanwezigheid van HEV in 70–80% van alle leverworsten en patés, bijvoorbeeld op het etiket?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 is aangegeven, is niet bekend of de betreffende producten infectueus materiaal bevatten.
In mijn brief aan uw Kamer van 11 juli jl.4 heb ik u geïnformeerd dat het risico op ziekte door een infectie door het hepatitis E-virus zeer beperkt is. De kans dat gezonde mensen, inclusief zwangere vrouwen, ziek worden van het virus is zeer gering en als ze wel ziek worden, zijn hun klachten mild en van voorbijgaande aard.
Zwangere vrouwen hebben alleen een hoger risico op ernstig ziekteverloop wanneer ze besmet raken met genotypen 1 en 2 van het hepatitis E-virus. Deze typen komen met name voor in ontwikkelingslanden en niet in Nederland.
Als bepaalde voedingsmiddelen een risico kunnen inhouden voor specifieke bevolkingsgroepen is het beleid doorgaans gericht op voorlichting voor de doelgroep en niet op handelsbeperkingen, algemene voorlichting en/of etikettering. In dit geval is het volksgezondheidsrisico beperkt tot transplantatiepatiënten (orgaan- en beenmergtransplantatie) en mensen met bepaalde leveraandoeningen5. Voor deze risicogroepen is een voedingsadvies opgesteld, met een lijst van te mijden voedingsmiddelen. Dit advies is gepubliceerd op de website van het Voedingscentrum6. De ziekenhuisdiëtisten zijn hierover geïnformeerd en bespreken dit met de betreffende patiënten.
Het feit dat zwangere vrouwen niet tot de risicogroep behoren, laat onverlet dat zwangere vrouwen om andere redenen (preventie van een te hoge inneming van vitamine A) wordt geadviseerd lever en leverproducten te mijden7.
Is het waar dat de in het Verenigd Koninkrijk gevonden variant van Hepatitis E in varkensvleesproducten uit Nederland en Duitsland daar zelf niet voorkomt in varkens, maar in Nederland wel? Hoe kunt u dit verklaren?
Van het hepatitis E-virus worden verschillende typen onderscheiden. Deze typen hebben elk een eigen geografische verspreiding. Volgens de Britse onderzoekers wordt in het Verenigd Koninkrijk het merendeel van de humane infecties veroorzaakt door een type dat niet endemisch voorkomt onder Britse varkens, hoewel ook in het Verenigd Koninkrijk het merendeel (meer dan 90%) van de varkens een hepatitis E-infectie heeft doorgemaakt. Dit type is tot op heden aangetoond in varkensstallen in Nederland, Duitsland en Frankrijk en in wilde zwijnen in Italië. Er is geen op data gebaseerde verklaring waarom dit subtype niet in het Verenigd Koninkrijk voorkomt. Het is niet uit te sluiten dat deze variant ook bij varkens in het Verenigd Koninkrijk voorkomt, maar nog niet gedetecteerd is. Momenteel werkt het RIVM, met ondersteuning van de European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) aan een internationale database om een beter beeld te krijgen van de geografische verspreiding van verschillende typen.
Kunt u zeggen hoeveel varkens(bedrijven) in Nederland zijn besmet met HEV? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u de volksgezondheid adequaat te kunnen beschermen als u geen zicht heeft op de mate waarin dieren in de Nederlandse veehouderij zijn besmet met (in dit geval) Hepatitis E? Vindt u nog steeds dat het niet nodig is een meldingsplicht in te stellen voor veehouders, slachterijen en dierenartsen als HEV is aangetroffen op een bedrijf of in de slachtlijn?4
Zoals ik aangaf in mijn brief van 11 juli jl. is naar verwachting meer dan de helft van de Nederlandse varkensbedrijven besmet. Omdat het virus geen ziekteverschijnselen bij varkens geeft, kan alleen met laboratoriumonderzoek bepaald worden of varkens besmet zijn (geweest). Bij 99% (77/78) van de onderzochte Nederlandse varkensbedrijven zijn varkens positief getest op antistoffen tegen het hepatitis E-virus. Dat betekent dat varkens op nagenoeg alle varkenshouderijen in contact zijn geweest met het virus.
De algemene aanwezigheid van antistoffen wil niet zeggen dat varkens het virus nog bij zich dragen op het moment dat zij geslacht worden. EFSA constateert dat, hoewel op een leeftijd van twaalf weken tot aan 65% van de varkens HEV-RNA in het bloed hadden, het virus bij de meeste (vermoedelijk meer dan 90% van de) varkens op slachtleeftijd (24 weken) niet meer aantoonbaar was.
Gelet op het bovenstaande blijf ik inderdaad van mening dat een meldingsplicht op dit moment niet nodig is.
Kunt u bevestigen dat een besmetting met Hepatitis E kan leiden tot koorts, buikklachten, misselijkheid, jeuk en het geel worden van de huid en het oogwit, en dat mensen met een leverziekte, een verminderde weerstand en zwangere vrouwen ernstiger klachten kunnen oplopen?5 Kunt u bevestigen dat een HEV-besmetting bij deze groepen kan leiden tot leverfalen en zelfs de dood?6
De symptomen bij een hepatitis E-infectie zijn adequaat beschreven. De risicogroep voor deze infectie is echter beperkter dan de door u genoemde groepen. De exacte beschrijving van de risicogroep is opgenomen in de beantwoording van vraag 7. Bij deze risicogroep kan een infectie inderdaad zeer ernstig zijn.
Waarom beperkt u zich tot een voedingsadvies voor risicogroepen ter voorkoming van infectie met het Hepatitis E-virus, een document voor ziekenhuisdiëtisten7, en kiest u niet voor het informeren van een breder publiek over de risico’s van varkensvlees, omdat niemand er om zal zitten te springen besmet te raken met Hepatitis E? Vindt u het verantwoord dat het Voedingscentrum op haar website stelt dat «vlees in de handel veilig is», terwijl dat aantoonbaar niet het geval is en ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid concludeerde dat de veiligheid van het in Nederland geproduceerde en geïmporteerde vlees niet kan worden gegarandeerd?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 7 heb aangegeven, is bij een risico voor zulke zeer specifieke bevolkingsgroepen het beleid doorgaans gericht op voorlichting van de doelgroep. De identificatie van de risicogroep is gebaseerd op een advies van de Nederlandse Werkgroep Klinische Virologie. Zwangere vrouwen maken geen deel uit van deze risicogroep. Daarom is er geen reden de mogelijke aanwezigheid van hepatitis E-virus in leverproducten toe te voegen aan de specifieke adviezen aan zwangere vrouwen. Een advies aan zwangere vrouwen om consumptie van lever en leverproducten te mijden is overigens wel van kracht vanwege het hoge vitamine A-gehalte van deze producten, zoals vermeld in het antwoord op vraag 7.
Kunt u uiteenzetten hoe de bewuste risicogroepen worden geïdentificeerd en geïnformeerd over de risico’s van het eten van varkensvlees? Kunt u garanderen dat bijvoorbeeld zwangere vrouwen tijdig en adequaat op de hoogte zijn van de risico’s als u zich beperkt tot het informeren van risicogroepen in plaats van het informeren van het brede publiek door middel van in elk geval heldere waarschuwingen op het etiket? Zo ja, waarop baseert u uw veronderstelling dat alle zwangere vrouwen of vrouwen die zwanger willen worden op de hoogte zijn van de risico’s die zij lopen bij het consumeren van varkensvlees?
Zie antwoord vraag 11.
Welke verantwoordelijkheid voelt u voor het informeren van mensen in landen waarnaar de Nederlandse varkenssector exporteert over de risico’s van het consumeren van Nederlands varkensvlees? Hoe zorgt u ervoor dat burgers elders niet zonder waarschuwing worden blootgesteld aan varkensvleesproducten die bij consumptie een Hepatitis E-besmetting kunnen opleveren?
Besmetting van varkens met het hepatitis E-virus komt in alle Europese landen voor; het is geen exclusief Nederlands probleem. Specifieke voorlichting door Nederlandse exporteurs van varkensvlees ligt daarom niet voor de hand.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de Nederlandse varkenssector om buitenlandse handelspartners te informeren over de risico’s van Nederlands varkensvlees voor personen met een verminderde weerstand? Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor exporteurs van varkensvlees? Zo ja, waarom zou deze meldingsplicht dan niet voor de binnenlandse markt moeten gelden?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat producten in de Nederlandse supermarkt volledig vrij zouden moeten zijn van ziekteverwekkers als Hepatitis E? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat bewerkstelligen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is bij de aanwezigheid van HEV-RNA niet automatisch sprake van de aanwezigheid van een ziekteverwekker. Ook bij een volledige inactivering van het virus zal het RNA aantoonbaar blijven.
De Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in juli 2017 een opinie12 over het hepatitis E-virus uitgebracht. Daarnaast doet het RIVM in de HEVIG-studie13 onderzoek naar bronnen van en risicofactoren voor hepatitis E-infecties in Nederland. De resultaten van het RIVM-onderzoek worden begin 2018 verwacht.
Alhoewel er op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten geringe risico’s zijn, is het goed zoveel mogelijk de risicofactoren van het hepatitis E-virus te kennen en uit te sluiten.
Op basis van de beoordeling van EFSA en het nu nog lopende onderzoek van RIVM zal ik bekijken of het mogelijk en noodzakelijk is om aanvullende maatregelen te nemen in de voedselketen. Gezien de internationale dimensie van het probleem is bij dergelijke aanvullende maatregelen een coördinerende rol van de Europese Commissie gewenst en noodzakelijk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat 25% van alle Nederlandse bloeddonoren en mogelijk ook een substantieel deel van de Nederlandse weefsel en orgaandonoren een besmetting met Hepatitis E heeft doorgemaakt door consumptie van besmet vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat ontvangers van bloed, weefsel of donororganen via die weg besmet kunnen raken?
Het getal van 25% slaat op het aantal personen dat met het virus in aanraking is geweest. Voor de bloedbank en gebruikers van bloedproducten is relevanter hoe vaak het bloed HEV-RNA bevat, waardoor het besmettelijk is voor de kwetsbare patiënten die het bloed ontvangen: circa 1 op de 700 bloeddonaties is besmet met het hepatitis E-virus. Mede op verzoek van ziekenhuizen is Stichting Sanquin Bloedvoorziening gestart met het testen van alle bloeddonaties op hepatitis E-virus.
Weefsel- en orgaandonoren worden op dit moment niet getest op het hepatitis E-virus; de besmettingsgraad is dus niet bekend. De overdracht van HEV wordt gezien als een minimaal risico, in vergelijking met de algemene risico’s bij een transplantatie. De ontvangers kunnen wel getest worden na een transplantatie. Een HEV-infectie kan in zijn algemeenheid goed behandeld worden na een tijdige signalering.
Deelt u de zorg van prof. Hans Zaaijer die zegt dat met deze besmettingsgraad van consumentenproducten met de gezondheid van mens en dier «Russische roulette wordt gespeeld»? Zo nee, waarom niet?
De kans dat gezonde mensen ziek worden van hepatitis E-virus is zeer gering en als ze wel ziek worden, zijn hun klachten mild en van voorbijgaande aard. De risicogroepen zijn geïdentificeerd en ontvangen specifieke adviezen. Het is daarom disproportioneel om dit een Russische roulette te noemen.
Deelt u de mening van Jos van de Sande, ex-regiodirecteur van gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) Hart voor Brabant, «dat er nog eens een rampzalig gezondheidsprobleem gaat ontstaan door de intensieve veehouderij, met mogelijk doden, is honderd procent zeker. Het is alleen de vraag wanneer.» Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u een dergelijk rampzalig volksgezondheidsprobleem voorkomen?
Zoals ik u in mijn brief van 11 juli jl. mededeelde wordt in het onderzoek Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) het gezondheidseffect bestudeerd van veehouderijbedrijven op omwonenden. In 2016 verscheen het rapport «Veehouderij en gezondheid omwonenden», in 2017 werd daar een rapport met aanvullende analyses aan toegevoegd14. Het VGO-rapport beschrijft dat infecties met hepatitis E-virus niet vaker voorkomen bij mensen die in de buurt van veehouderijen wonen.
Is het waar dat in Nederlandse slachthuizen varkensbloed wordt opgevangen en verwerkt in vleeswaren zonder dat het gesteriliseerd wordt? Zo ja, acht u dit acceptabel uit oogpunt van volksgezondheid en de betrouwbaarheid van Nederlandse producten? Zo nee, waarop denkt u dat dit bericht in de Sunday Times gebaseerd is en kunt u het categorisch weerspreken?
Van varkensbloed worden verschillende soorten varkensbloedproducten gemaakt. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen vloeibare of bevroren producten en poedervormige producten. Alleen poedervormige producten hebben tijdens productie een hittebehandeling ondergaan.
Zowel de vloeibare of bevroren als de poedervormige varkensbloedproducten kunnen gebruikt worden bij de productie van vleesproducten. Deze producten worden voor consumptie door de producent of door de consument verhit. De mogelijkheid bestaat dat deze verhitting onvoldoende is voor volledige inactivering van het hepatitis E-virus. Daarom wordt de risicogroep geadviseerd om geen rauwe of mogelijk onvolledig verhitte varkensvleesproducten te eten. Dit voedingsadvies, met een lijst van levensmiddelen, is gepubliceerd op de website van het Voedingscentrum.
Deelt u de mening dat het van belang is dat openbaar wordt in welke Britse supermarktketen de genoemde Hepatitis E-besmetting is vastgesteld in producten, uit oogpunt van consumentenveiligheid? Zo ja, wat wilt u doen om openbaarmaking te bevorderen en wilt u hetzelfde doen voor Nederlandse supermarkten? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van HEV-RNA is een algemeen verschijnsel en het heeft daarom geen zin aan te geven bij welk bedrijf het specifieke onderzoek is gedaan. Het beleid moet gericht zijn om het voorkomen van gezondheidseffecten bij de risicogroep. Met de voorlichting aan de risicogroep wordt hieraan invulling gegeven.