Het bericht ‘Hoe CDA-politicus René van der Linden een pion van de Russen werd’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgevingen in de media dat CDA-politicus René van der Linden jarenlang nauwe contacten had met het Kremlin?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat een partijprominent van het CDA lange tijd warme banden had met het regime van Rusland?
Het is niet aan het kabinet om in te gaan op de banden tussen (voormalige) volksvertegenwoordigers en een buitenlandse mogendheid.
Was u al eerder dan de media op de hoogte dat CDA-politicus René van der Linden jarenlang nauwe contacten had met een spion van het Kremlin?
Het kabinet constateert dat de berichtgeving in de media betrekking heeft op een individuele casus. Zoals bekend kan het kabinet niet reageren op individuele casussen.
Was u ervan op de hoogte dat CDA-politicus René van der Linden ook nauwe contacten had met het Aliyev-regime in Azerbeidzjan en hoe reflecteert u op deze zaak?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Nederlands belastinggeld in Afrikaanse ontwikkelingslanden |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Met welke Afrikaanse landen heeft Nederland een ontwikkelingsrelatie gehad gedurende de periode van 2011 tot 2021?
Zie lijst in antwoord bij vraag 2.
Kunt u specificeren hoeveel miljoen euro Nederland aan ontwikkelingshulp uitgaf per Afrikaans land gedurende de periode van 2011 tot 2021?
Onderstaande tabel toont de directe ODA-uitgaven van BZ en BHOS in Afrika in de periode 2011 tot en met 2021. Alle bedragen zijn in miljoenen euro. Naast de directe uitgaven wordt in Afrika budget uitgegeven via centrale budgetten. Voorbeelden hiervan zijn centraal gefinancierde thematische programma’s, die doorgaans niet op één land of regio gericht zijn (in tegenstelling tot de gedelegeerde middelen) en meestal een meerjarig karakter hebben. Ook ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties komen uit centrale budgetten en zijn meestal niet per donor of jaar aan een specifiek land toe te rekenen. Derhalve zijn deze uitgaven niet opgenomen in de onderstaande tabel.
Algerije
0.05
0.12
0.06
0.07
0.01
0.06
0.53
0.05
0.87
0.72
0.46
Angola
0.48
0.28
0.09
0.04
0.03
0.20
0.29
0.31
0.10
0.13
Benin
20.00
16.06
28.46
32.09
16.00
26.89
28.15
22.31
28.23
33.98
35.08
Botswana
0.13
Burkina Faso
38.75
32.08
32.26
2.05
19.56
26.71
Burundi
14.13
13.38
24.60
20.93
24.47
30.66
27.47
31.40
27.53
27.53
31.90
Centraal-Afrikaanse Republiek
2.00
16.09
11.69
11.72
6.44
5.06
4.44
5.71
4.09
Congo
0.02
0.19
0.22
0.05
0.44
Democratische Republiek Congo
13.15
17.24
10.14
7.49
8.39
12.02
19.77
20.70
11.85
8.24
6.85
Egypte
7.46
5.41
3.70
1.11
1.03
1.15
4.11
4.66
4.89
8.94
5.20
Eritrea
0.09
Ethiopië
50.43
67.23
59.24
67.80
72.55
68.39
73.46
65.89
87.15
94.10
62.88
Gambia
0.05
0.01
0.04
Ghana
45.41
31.68
16.23
23.40
29.29
27.73
17.51
15.87
16.21
10.80
7.83
Guinee
0.07
Guinee-Bissau
0.04
0.01
Ivoorkust
2.10
0.01
0.03
0.02
Kaapverdië
1.72
0.04
0.04
Kenia
18.28
23.16
25.49
24.70
17.44
18.67
19.60
14.39
9.86
5.92
8.98
Liberia
1.00
5.12
0.02
0.05
Libië
2.94
0.25
0.50
0.30
0.46
1.97
6.13
3.65
6.91
2.80
2.10
Malawi
0.02
0.02
Mali
42.75
35.84
45.39
33.44
33.78
30.75
33.43
41.46
36.45
26.58
42.69
Marokko
1.76
1.83
1.68
1.10
1.56
0.78
1.17
2.27
1.22
0.24
0.39
Mauritanië
0.01
0.02
0.04
0.01
0.03
Mozambique
52.48
41.79
46.92
35.93
31.63
30.35
31.11
35.54
43.17
41.82
25.49
Namibië
1.30
0.51
0.83
0.09
Niger
0.09
7.00
2.50
6.00
14.25
21.04
21.87
Nigeria
15.45
2.17
2.03
1.95
6.71
7.13
18.02
17.25
12.93
8.34
11.94
Oeganda
10.69
20.08
27.25
16.52
13.24
15.59
17.94
25.78
29.18
32.25
31.84
Rwanda
34.13
28.81
37.34
38.18
36.81
50.54
42.54
39.92
41.93
26.38
14.95
Senegal
19.33
11.71
4.84
3.23
0.02
2.50
0.56
3.53
4.44
3.16
0.97
Sierra Leone
0.15
0.10
6.05
0.03
0.10
0.01
0.02
Soedan
34.47
11.01
8.70
4.50
3.24
9.79
3.77
11.54
8.49
12.84
8.50
Somalië
20.06
13.65
4.80
4.71
2.37
7.24
17.77
14.50
25.48
17.46
15.80
Tanzania
48.06
23.15
7.61
0.45
0.54
0.31
0.10
0.16
0.25
0.27
Tsjaad
3.50
2.00
3.80
1.03
Tunesië
0.97
1.18
2.17
1.62
0.29
0.84
1.20
4.55
18.03
3.65
12.90
Zambia
15.73
6.61
5.35
0.03
0.01
Zimbabwe
8.96
5.83
2.55
1.64
1.40
4.51
3.91
1.37
1.92
1.54
1.50
Zuid Afrika
23.40
17.05
7.74
2.34
2.58
2.34
0.79
0.37
0.67
0.60
0.35
Zuid-Soedan
17.55
41.04
41.58
41.30
37.93
44.02
48.98
59.65
42.23
32.80
27.97
Regionaal Afrika
96.35
159.54
142.46
121.03
127.97
123.10
122.69
138.83
119.94
167.18
217.10
Regionaal Grote Meren
11.62
16.72
20.76
11.24
23.67
10.08
16.93
14.96
19.60
19.77
32.45
Regionaal Hoorn van Afrika
0.27
1.97
2.92
3.52
17.66
10.65
3.68
2.01
5.64
5.73
4.69
Sub Sahara
1.00
1.08
0.77
0.44
4.55
4.46
27.15
Hoe hoog schat u de jaarlijkse illegale kapitaalvlucht in van Afrikaanse landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft?
Illegale kapitaalvlucht onttrekt zich aan de waarneming van overheden en is daardoor niet of lastig in betrouwbare bedragen in statistieken vast te leggen. Onderzoekers ramen daarom de globale omvang van illegale kapitaalvlucht indirect aan de hand van internationale financiële en handelsstatistieken. Daarbij worden verschillende methoden gebruikt die elk hun eigen beperkingen hebben. De bedragen zijn daardoor niet één-op-één vergelijkbaar en de schattingen lopen zeer uiteen. De United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) raamt bijvoorbeeld de jaarlijkse kapitaalvlucht uit Afrikaanse landen op USD 88,6 miljard1. Meer dan 80% hiervan komt uit Nigeria (USD 41 miljard), Egypte (USD 17,5 miljard) en Zuid-Afrika (USD 14,1 miljard). De overige 20% is niet uitgesplitst per land.
Hoe hoog schat u, per Afrikaans land waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft, het bedrag aan Nederlandse ontwikkelingshulp in dat jaarlijks aan illegale kapitaalvlucht uit Afrika verloren gaat?
Gevallen van illegale kapitaalvlucht met Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen zijn op dit moment niet bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend. Het ministerie hanteert een zero-tolerance for inaction beleid ten aanzien van misbruik van financiële middelen, waarbij contractpartners de plicht hebben om dergelijke gevallen altijd aan het ministerie te melden. Het ministerie, op haar beurt rapporteert alle bewezen malversaties aan de Kamer via de bijlage van het departementaal jaarverslag, alsmede tussentijds wanneer meer dan EUR 100.000 Nederlands aandeel betrokken is.
Bent u bereid een correcte besteding van ontwikkelingshulp als eis te stellen bij het ontvangen van nieuwe Nederlandse gelden?
Een correcte besteding van de financiële middelen die Nederland beschikbaar stelt is reeds een eis die vastgelegd is in de contracten die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met uitvoerende partijen afsluit.
Wat zijn de instrumenten waarmee u kunt afdwingen dat ontwikkelingslanden het ontwikkelingsgeld correct besteden?
Contractueel wordt met alle partnerorganisaties vastgelegd dat financiële middelen in lijn met het afgesproken voorstel en budget worden besteed. Daarbij dient bij alle contracten met een bijdrage hoger dan EUR 5 miljoen jaarlijks een financiële audit (door een onafhankelijke auditor) overlegd te worden.
Contractueel heeft het ministerie bovendien altijd het recht de financiering te verminderen of voortijdig te beëindigen, de overmaking van tranches op te schorten of de reeds overgemaakte middelen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen indien de contractpartij haar verplichtingen niet of niet tijdig nakomt of de middelen gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het ministerie ze beschikbaar heeft gesteld.
Bij een vermoeden van misbruik van financiële middelen hanteert het ministerie een zero-tolerance for inaction beleid ten aanzien van fraude en corruptie. Dit houdt in dat indien fraude of corruptie zich toch voordoet, het ministerie verwacht dat ieder gefundeerd vermoeden van fraude en/of corruptie wordt onderzocht, dat het ministerie hierover op zo kort mogelijk termijn wordt geïnformeerd en dat, waar mogelijk, passende maatregelen worden genomen.
Wanneer het Expertisecentrum Malversaties van het ministerie, op basis van een (forensisch- of accountants-) onderzoek, moet constateren dat een fraudemelding gegrond is, worden stappen genomen om de financiële schade niet ten laste te laten komen van de begroting van het ministerie. Dit kan bijvoorbeeld door het in gang zetten van een terugvorderingsprocedure, het lager vaststellen van een subsidie, of door de contractpartij de financiële schade te laten dekken uit eigen middelen.
Het bericht dat Koningin Máxima pleit voor de digitale euro |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Sprak Koningin Maxima in haar pleidooi voor een digitale euro tijdens haar bezoek aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in Washington DC, mede namens de regering?
Koningin Máxima heeft haar uitspraken gedaan uit hoofde van haar UNSGSA-rol voor inclusieve financiering voor ontwikkeling. In haar speech heeft zij geen pleidooi gehouden voor (de invoering van) een digitale euro, maar heeft zij gesproken over de mogelijke kansen voor financiële inclusie, maar ook de risico’s van de ontwikkeling van digitale centrale bankgeld in het algemeen.1 Dit wordt beschreven in het door u aangehaalde artikel. Deze uitspraken zijn in lijn met de standpunten van het kabinet ten aanzien van de digitale euro.
Wat zijn de staatsrechtelijke contouren waarbinnen het Koninklijk Huis opiniërende politieke uitspraken mag doen en is er vooraf overleg met u? Zo ja, in welke vorm?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.2
Waar ligt de scheidslijn voor het kabinet, waarna uitspraken van het Koninklijk Huis als partijdig worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een protocol om te voorkomen dat leden van het Koninklijk Huis politiek partijdige uitspraken doen? Zo ja, hoe en door wie wordt dit getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de digitale euro en onderschrijft u de uitspraken van Koningin Máxima bij het IMF over digitaal geld in het algemeen?1
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 van het lid Van Houwelingen spreek ik zeer regelmatig met de Kamer over de discussies op EU-niveau over de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. De Kamer is meermaals schriftelijk geïnformeerd over het kabinetstandpunt over de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro.4 Daarnaast vinden er regelmatig besprekingen plaats in de Eurogroep. De Kamer wordt van tevoren via de geannoteerde agenda geïnformeerd over de Nederlandse inzet bij deze besprekingen in de Eurogroep, en deze inzet wordt regelmatig besproken in de voorbereidende commissiedebatten.5
Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover de digitale euro – het zou bijvoorbeeld kunnen bijdragen aan een innovatiever en veiliger betalingsverkeer, en aan het in stand houden van een vorm van publiek geld. Dat gezegd hebbende moet hierbij wel aan een aantal randvoorwaarden voldaan worden, onder meer op het gebied van privacy en financiële stabiliteit. De eventuele risico’s van de invoering van een digitale euro moeten daarom goed in kaart worden gebracht en worden gemitigeerd. Daarnaast dient de invoering van een digitale euro een solide democratische basis te hebben, wat betekent dat besluitvorming hierover op politiek niveau moet plaatsvinden.
Hoewel Koningin Máxima sprak vanuit haar UNSGSA-rol voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, en daarbij ook niet specifiek sprak over de digitale euro of het Nederlandse standpunt hierover, zijn haar uitspraken in lijn met dit kabinetstandpunt.
Bent u het ermee eens dat Koningin Máxima met haar pleidooi voor de digitale euro zich partijdig heeft opgesteld? Zo ja, is er contact geweest tussen het kabinet en het Koninklijk Huis over deze gang van zaken, en kunt u ons mededelen welke communicatie hieruit volgde?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.6 Zie het antwoord op vraag 1 en 5. Koningin Máxima heeft geen pleidooi gehouden voor (de invoering van) de digitale euro. De inhoud van de toespraak die valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid is in lijn met het kabinetsbeleid.
Deelt u de analyse dat met een digitale euro macht verschuift van commerciële banken naar centrale banken, en met name naar de Europese Centrale Bank en ziet u deze verschuiving ook als problematisch?
Ik hecht er allereerst aan te benadrukken dat er momenteel sprake is van een verkenning naar de invoering van de digitale euro. Over de eventuele daadwerkelijke invoering ervan dient nog besloten te worden. Onderdeel van die besluitvorming zijn de ontwerpkeuzes. De ontwerpkeuzes zijn bepalend voor de ordening van het banken- en betalingslandschap en de rol van de ECB daarbinnen.
Het kabinet ziet de potentiële meerwaarde van een digitale euro in het behoud van publiek geld en het beschikken over een publiek alternatief in de betaalinfrastructuur. Deze kabinetsinzet bouwt voort op bredere maatschappelijke discussies in Nederland. Een belangrijke aanleiding voor Nederland voor het nader onderzoeken van de invoering van digitaal centrale bankgeld komt voort uit eerdere maatschappelijke initiatieven over de inrichting van het financiële systeem en de rol van commerciële banken hierin. In 2019 heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) het rapport Geld en Schuld gepubliceerd7, waarin de WRR onder meer adviseert om te kijken naar een betere verankering van de publieke dimensie in banken, met name in het betalingsverkeer. Hierbij geeft de WRR aan dat de ontwikkeling van digitaal centrale bankgeld hieraan kan bijdragen.
Een ander risico van volledige afhankelijkheid van commerciële banken is het feit dat financiële dienstverlening, en met name het betalingsverkeer, in toenemende mate gedigitaliseerd wordt. In een ander rapport, Voorbereiden op Digitale Ontwrichting8, heeft de WRR gewaarschuwd dat de hoge mate van afhankelijkheid van een klein aantal digitale systemen tot risico’s kan leiden als deze systemen uitvallen. De ontwikkeling van een extra betaalsysteem, bijvoorbeeld via de ontwikkeling van een digitale euro, zorgt voor extra terugvalopties in het geval het commerciële girale systeem uitvalt.
Een laatste aanleiding is de afname van het gebruik van contant geld in Nederland, wat momenteel de enige vorm van publiek geld is. Het gebruik van contant geld is in korte tijd erg gedaald, waardoor de afhankelijkheid van commerciële banken voor het betalingsverkeer is gegroeid in de afgelopen 10 jaar. Daarnaast hebben de banken de kosten die zij rekenen voor chartale dienstverlening de laatste jaren verhoogd – de Tweede Kamer vraagt hier terecht regelmatig aandacht voor. De toegang tot een publieke vorm van geld is zeer belangrijk voor het onderliggende vertrouwen in commerciële financiële instellingen. Met een digitale euro, die geen vervanging zal zijn van contant geld, maar er complementair aan zal zijn, wordt ook voor de toekomst de beschikbaarheid van een publieke vorm van geld gewaarborgd.
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven zijn er aan de andere kant ook potentiële negatieve aspecten of risico’s bij de invoering van een digitale euro. Deze risico’s dienen wat het kabinet betreft goed in kaart gebracht te worden en voldoende gemitigeerd te zijn voordat overgegaan kan worden tot de invoering van een digitale euro.
Bent u het ermee eens dat de privacy van Nederlandse burgers (zoals steeds meer inzage in het betalingsverkeer) in het geding kan komen bij de invoering van een digitale euro?
Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat een hoge mate van privacy en niet-programmeerbaarheid randvoorwaarden moeten zijn bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Zo heb ik opgeroepen om te kijken naar de mogelijkheid voor anonieme betalingen tot een bepaald bedrag. Dit heb ik ook uitgedragen richting de Europese Commissie en de ECB, onder andere in een gezamenlijk non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje over de digitale euro9. Dit is in lijn met de moties Alkaya-Heinen10 en Heinen-Alkaya11, waarvan de laatste ook door JA21 is gesteund.
Wat is de procedure voor het invoeren van een digitale euro?
Ik heb meermaals met uw Kamer gesproken over het belang van democratische besluitvorming over de eventuele invoering van een digitale euro. Conform de wens van de Kamer heeft het kabinet dit regelmatig onder de aandacht gebracht bij de ECB en de Europese Commissie, bijvoorbeeld in het eerdergenoemde gezamenlijke non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.
Mede naar aanleiding van deze inzet vindt er regelmatig een discussie in de Eurogroep plaats over de digitale euro. De Commissie heeft aangekondigd om in het voorjaar van 2023 met een wetgevend voorstel te komen over de digitale euro. Hierbij zal, naar verwachting, ook de verdere politieke discussie en besluitvorming over de wenselijkheid van de invoering van een digitale euro plaatsvinden. Het voorstel zal gebaseerd zijn op art. 133 van het Verdrag betreffende de werking van de EU, dat expliciet voorschrijft dat het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, na raadpleging van de ECB, besluiten over de invoering van een digitale euro. Hierbij wordt de Tweede Kamer via de bestaande reguliere processen betrokken.
Momenteel bevindt de digitale euro zich bij de ECB nog in de onderzoeksfase. Deze fase duurt naar verwachting tot het najaar van 2023. Na deze fase zal de governing council van de ECB besluiten of de ECB zelf een noodzaak ziet om een digitale euro te ontwikkelen.
Wat voor effect zou een digitale euro hebben op de vitaliteit van de bancaire sector in Nederland?
Het is nog te vroeg om de effecten van de digitale euro op de Nederlandse bancaire sector nader te duiden. Allereerst moeten de exacte ontwerpkenmerken van een digitale euro nog vastgesteld worden. Daarnaast zal de impact afhangen van de mate waarin gebruikers belang hechten aan specifieke kenmerken van de digitale euro en hoe dit zich verhoudt ten opzichte van beschikbare alternatieven zoals contant geld en bankdeposito’s.
Ik verwacht dat, als besloten wordt tot invoering van de digitale euro, banken en andere financiële dienstverleners als intermediair tussen ECB en eindgebruikers zullen fungeren. De digitale euro kan hiermee innovatie, diversiteit en concurrentie in de financiële sector aanjagen. De digitale euro kan bovendien dienen als een pan-Europese open basis-infrastructuur voor het betalingsverkeer. Private partijen, zoals banken en fintechs, kunnen met behulp van de digitale euro voor de hele eurozone nieuwe toepassingsmogelijkheden voor bank- en betaaldiensten gaan ontwikkelen. De digitale euro kan tevens de concurrentie in de financiële sector vergroten doordat het aanbieden van dienstverlening rond betaalrekeningen voor een bredere groep bedrijven mogelijk wordt. Dit kan in potentie de vitaliteit van de bancaire sector, zowel voor Nederland alsook het eurogebied, verbeteren. Tegelijkertijd dienen risico’s te worden gemitigeerd. De invoering van een digitale euro mag niet ten koste gaan van financiële stabiliteit en het monetaire transmissiemechanisme belemmeren.
Kunt u garanderen dat de digitale euro geen opstapje is naar het uitfaseren van contant geld of het omzeilen van commerciële banken?
Ik heb meermaals aangegeven dat een digitale euro contant geld niet mag vervangen, waaronder in een gezamenlijk non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. De Europese Commissie12 en Europese Centrale Bank13 hebben dit ook meermaals aangegeven. In regelgeving op EU-niveau is reeds vastgelegd dat eurobiljetten14 en -munten15 wettig betaalmiddel zijn. Daarnaast is de Europese Commissie voornemens om begin 2023 met nieuwe voorstellen te komen om de positie van contant geld als wettig betaalmiddel te versterken.16
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat contant geld altijd een betaalmogelijkheid moet blijven?
Zie antwoord vraag 11.
Was het warme pleidooi van Koningin Máxima voor de digitale euro, in het licht van de variëteit aan aspecten en de vele onbekende factoren, enigszins voorbarig?
In haar speech heeft Koningin Máxima niet uitgesproken voorstander te zijn van de invoering van een digitale euro. Koningin Máxima heeft aangegeven dat digitaal centrale bankgeld in het algemeen voor financiële inclusie potentiële voordelen kent. Hierbij heeft Koningin Máxima evenwel aangegeven dat er ook risico’s zijn en dat verder onderzoek nodig is. Dit wordt ook beschreven in het door u aangehaalde artikel. Dit afgewogen standpunt is in lijn met de visie van het kabinet, zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven.
Het artikel 'Steeds meer 70 plussers onder verkeersdoden op de fiets' |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer 70-plussers onder verkeersdoden op de fiets»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De cijfers onderstrepen de noodzaak om ons te blijven inzetten voor het veilig maken van het verkeer voor fietsende 70-plussers. Het Ministerie van IenW zet daarom in op het programma Doortrappen en het verbeteren van de fietsinfrastructuur via het kennisnetwerk Strategisch Plan Verkeersveiligheid. In het antwoord op vraag 7 worden deze initiatieven verder toegelicht.
Onderschrijft u de stelling dat de stijgende trend van verkeersdoden onder fietsende 70-plussers zou kunnen worden toegeschreven aan een toenemende mate van elektrische fietsen binnen het verkeer?
Uit diverse onderzoeken blijkt dat het risico op een ongeval bij een elektrische fiets even groot is als het risico op een ongeval bij een gewone fiets.2 Op basis van die onderzoeken kan ik de stelling dus niet onderschrijven.
Wel weten we dat de elektrische fiets een groot aantal 70-plussers in staat stelt om op latere leeftijd te blijven fietsen en langere afstanden te fietsen. Deze trend, in combinatie met de vergrijzing, zorgt ervoor dat het aantal fietsende 70-plussers én het aantal afgelegde fietskilometers door deze fietsers is toegenomen. Doordat meer 70-plussers deelnemen aan het verkeer, is het aantal verkeersdoden in deze groep ook toegenomen.
Onderschrijft u de noodzaak van een betere registratie van elektrische fietsen, indien deze bij een ongeval betrokken zijn?
Verkeersslachtoffers worden door de politie geregistreerd in het Bestand geRegistreerde Ongevallen Nederland (BRON). In deze registraties wordt onderscheid gemaakt tussen een elektrische fiets en een «gewone» fiets. Aangezien de politie niet altijd ter plaatse is bij fietsongevallen zonder gemotoriseerd verkeer maar wel vaak de ambulancediensten, is het Ministerie van IenW met deze partijen in gesprek om ook hun registraties toe te voegen aan het BRON.2
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om een elektrische fiets in het geval van ongevallen eenvoudig te identificeren, wanneer een zichtbare batterij onder de bagagedrager ontbreekt?
Een elektrische fiets is in dat geval te identificeren aan andere uiterlijke kenmerken zoals de ondersteuningsmotor of aansluitingen om een batterij op te laden. De politie heeft aangegeven dat ze de meeste elektrische fietsen herkennen. Wel is bepaalde kennis van zaken nodig als deze duidelijke uiterlijke kenmerken ontbreken.
Bent u bereid om op korte termijn stappen te ondernemen om identificatie van elektrische fietsen te simplificeren, zodat cijfers omtrent dodelijke verkeersongelukken met fietsers beter geanalyseerd kunnen worden?
Dat is niet nodig, want de politie heeft aangegeven dat ze de meeste elektrische fietsen herkennen.
Zijn, gelet op het feit dat in het eindrapport vooronderzoek «Doortrappen»2 is te lezen dat dit initiatief geen effect zal hebben op de ongevallencijfers onder oudere fietsers, volgens u nadere aanvullende initiatieven noodzakelijk? Zo ja, welke lopende initiatieven zullen volgens u wel een aantoonbaar effect hebben op de ongevallencijfers onder oudere fietsers? Zo nee, waarom zijn volgens u aanvullende initiatieven niet noodzakelijk?
In het rapport staat dat het aannemelijk is dat (blijvende) gedragsveranderingen op de langere termijn wél positief effect hebben op de verkeersveiligheid. Het Ministerie van IenW zet daarom in op blijvende ontwikkeling van het programma Doortrappen. 220 gemeenten doen actief mee en het aantal interventies wordt nog steeds uitgebreid. Een voorbeeld van een van de nieuwe interventies zijn de DoortrapRoutes. Dit zijn routes van 20–25 km, mooi, groen, over redelijk ruime paden met weinig obstakels en relatief veilige kruisingen.
Daarnaast wordt via het kennisnetwerk Strategisch Plan Verkeersveiligheid en de investeringsimpuls verkeersveiligheid andere wegbeheerders ondersteund om de veiligheid van onder andere de fietsinfrastructuur te verbeteren.
Eerder dit jaar zijn rapporten aan uw Kamer gestuurd over de oorzaken van fietsongevallen waarin ook suggesties zijn gedaan om de fietsveiligheid te verbeteren met daarbij de toezegging uw Kamer voor het eind van dit jaar te informeren over de vervolgstappen.4
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
De dood van Mahsa Amini in Iran |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brute moord op de Iraanse vrouw Mahsa Amini die vorige week opgepakt werd omdat ze zich niet hield aan de Iraanse regels omtrent hoofdbedekking?1
Ja.
Veroordeelt u de moord op Mahsa Amini en steunt Nederland de protesten in Iran?
Nederland heeft ernstige zorgen over het geweld dat de autoriteiten gebruiken tegen demonstranten. Nederland heeft het geweld van de Iraanse veiligheidsdiensten bij de (pogingen tot) beëindiging van de vreedzame protesten sterk veroordeeld en Iran – zowel in bilateraal als in multilateraal verband – meermaals opgeroepen om het recht op vreedzaam protest te respecteren. Burgers hebben immers het recht om te demonstreren voor vrouwenrechten en andere mensenrechten. Nederland heeft bij herhaling grote bezorgdheid uitgesproken richting de Iraanse autoriteiten over de huidige situatie in Iran. Zo heb ik de Iraanse autoriteiten opgeroepen om een gedegen en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik gedeeld in gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Ook heeft Nederland hiervoor gepleit in multilateraal verband, waaronder in de VN-Mensenrechtenraad.
De uitkomsten van een eerste Iraanse onderzoek zijn afgelopen vrijdag gepubliceerd, waarin geconcludeerd werd dat Mahsa Amini zou zijn overleden aan onderliggende medische klachten. Haar familie heeft aangegeven dat de uitkomsten van dat onderzoek niet aansluiten bij de zichtbare verwondingen op het lichaam van Mahsa Amini. Dit roept kritische vragen op over de onpartijdigheid van het uitgevoerde onderzoek. Nederland blijft de Iraanse autoriteiten dan ook onverminderd oproepen tot een gedegen en onpartijdig onderzoek naar de dood van Mahsa Amini. Conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501–20 nr. 1833, aangenomen op 6 oktober 2022) zal ik dit pleidooi tevens nogmaals herhalen bij de aanstaande Raad Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2022.
Wat doet Nederland al om het Iraanse regime te stoppen en om Iraanse vrouwen te beschermen?
Nederland spreekt zich uit over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Iran, zowel in bilaterale contacten als in multilaterale fora. Daarbij heeft Nederland steeds expliciet benadrukt dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en gerespecteerd moeten worden, net als het recht op vreedzaam protest.
Ik sprak hier zelf over met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken. Iran is daarnaast onderwerp van discussie geweest in de Mensenrechtenraad, waarbij een breed gesteunde verklaring is uitgebracht. Nederland heeft zich daarnaast ook in een nationale verklaring in de Mensenrechtenraad uitgesproken.
Bent u bereid in contact te treden met de ambassadeur van de Islamitische Republiek Iran te ’s-Gravenhage over de moord op Mahsa Amini? Zo ja, wat zou u hem zeggen?
Zie ook antwoord op vraag 2. Ik heb de Iraanse autoriteiten opgeroepen om een gedegen en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik gedeeld in gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar.
Bent u bereid in contact te treden met de ambassadeur van de Islamitische Republiek Iran te ’s-Gravenhage over het tolereren van het recht op protesteren in Iran?
Ja. Nederland heeft reeds bij de Iraanse ambassadeur in Den Haag er op aangedrongen het recht op vreedzaam protest te respecteren. Daarnaast heb ik zelf ook direct bij de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken aangedrongen op het belang van het recht op vreedzaam protest.
Bent u bereid de Nederlandse ambassadeur in Teheran – als diplomatiek signaal en ter afkeuring – terug te trekken uit Iran?
Nederland hecht er belang aan om diplomatieke kanalen open te houden om de dialoog over uiteenlopende zaken, inclusief deze kwestie, te kunnen voortzetten.
Hoeveel Nederlandse bedrijven handelen met Iran?
Nederland heeft geen cijfers over het aantal Nederlandse bedrijven dat handelt met Iran.
Adviseert u Nederlandse bedrijven om te stoppen met handel te drijven met Iran?
Het is aan bedrijven zelf om een dergelijke beslissing te maken.
Is het voor Nederlanders – met in het bijzonder vrouwen – nog wel veilig om naar Iran te reizen?
Naar aanleiding van de protesten is het reisadvies voor Iran op 23 september en vervolgens op 5 oktober en 7 oktober 2022 aangescherpt. Nederland raadt alle reizen naar Iran af en adviseert Nederlanders die nog in Iran verblijven het land te verlaten als dit op een veilige manier kan. Bovendien wordt geadviseerd om weg te blijven van demonstraties. In het reisadvies wordt daarnaast ook specifiek aandacht besteed aan de kledingvoorschriften in Iran en de risico’s die vrouwen lopen wanneer zij zich hier niet aan houden.
Wat doet Nederland binnen internationale organisaties om Iran tot de orde te roepen?
Nederland heeft op 26 september 2022 de mensenrechtensituatie in Iran aan de orde gesteld in de VN Mensenrechtenraad. Daarbij heeft Nederland onder meer opgeroepen tot gedegen en onpartijdig onderzoek naar oneigenlijk gebruik van (dodelijk) geweld door de Iraanse autoriteiten, waaronder ook specifiek in het geval van de dood van Mahsa Amini. Ook heeft Nederland herhaaldelijk benadrukt dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en gerespecteerd moeten worden, net als het recht op vreedzaam protest. Nederland steunde ook een gezamenlijke verklaring hierover, die op 30 september 2022 in de VN Mensenrechtenraad is uitgesproken.
Wat kan Nederland nog meer doen volgens u?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 17 oktober 2022 zullen de ministers over de situatie in Iran spreken en zoals verwoord in de EU verklaring over Iran van 25 september 2022 worden daarbij alle opties in beraad gehouden. Nederland zal hier een actieve bijdrage aan leveren. Nederland zet zich voorts in voor het instellen van EU-Mensenrechtensancties – ook conform motie van de leden Sjoerdsma en Agnes Mulder (Kenmerk 21 501–20 nr. 1826, aangenomen op 6 oktober 2022). Nederland zal daarnaast – conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501–20 nr. 1834, aangenomen op 6 oktober 2022) – pleiten voor een gezamenlijke EU-verklaring om mensenrechtenschendingen van de Iraanse autoriteiten te veroordelen.
Krijgt Iran directe giften, subsidies of leningen van Nederland? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Iran krijgt geen directe giften, subsidies of leningen van Nederland. Wel mogen mensen uit Iran deelnemen aan sommige trainingen van het Shiraka-programma en het MENA Scholarship Programme.
Krijgt Iran via internationale organisaties waar Nederland bij aangesloten is giften, subsidies of leningen? Zoja, hoeveel en wanneer?
Nederland steunt VN-programma’s gericht op opvang van vluchtelingen in de regio, waaronder ook opvang van Afghaanse vluchtelingen in Iran.
Is de nucleaire deal nog steeds actueel of zou het Westen beter over kunnen gaan tot economische sancties?
Nederland ziet het nucleaire akkoord (JCPOA) nog altijd als het meest effectieve middel in het voorkomen van de ontwikkeling van een kernwapen door Iran en verdere proliferatie in de regio. Dat is van essentieel belang voor de Nederlandse, Europese en regionale veiligheid. Nederland steunt daarom de inzet van Europese partners, VS en andere partijen om tot een hernieuwd nucleair akkoord met Iran te komen. Dit is in het belang van alle partijen. Het is wel zaak dat er binnen afzienbare tijd een akkoord wordt bereikt. Iran gaat immers door met verrijken en het opdoen van technische kennis.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoord.
De strijd tussen Azerbeidzjan en Armenië |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Veroordeelt u, net als Amerikaans democraat Nancy Polesi, de illegale aanvallen van Azerbeidzjan op Armenië die 13 september jl. begonnen zijn?
Beide landen ontkennen de gevechten te zijn begonnen en beide partijen ontkennen het staakt-het-vuren als eerste te hebben geschonden. Het kabinet heeft noch de capaciteit, noch de presentie ter plaatse, om vast te stellen wie de gevechten is begonnen, of wie het staakt-het-vuren als eerste heeft geschonden. Belangrijkste is nu dat het staakt-het-vuren standhoudt en dat het conflict niet escaleert. Daartoe heeft NL, evenals de EU en andere internationale partners zoals de VS, beide partijen opgeroepen.
Spreekt u steun uit voor Armenië in dit conflict?
Het kabinet zet in op de-escalatie en stabiliteit. Steun uitspreken aan één van beide partijen draagt daar op dit moment in deze situatie niet aan bij. Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad Michel, de Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus Klaar een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan en Nederland steunt hen daarin.
Een belangrijke stap in het vredesproces werd vorige week gezet en marge van de eerste top van de Europese Politieke Gemeenschap (EPG) in Praag, op 6 oktober jl. Daar hebben de leiders van beide landen elkaar gesproken, op uitnodiging van de Voorzitter van de Europese Raad Michel en President Macron (Frankrijk). Tijdens dit gesprek hebben beide landen hun steun uitgesproken voor het VN Handvest en de Alma Alta 1991 Verklaring1, waarmee zij respect voor elkaars territoriale integriteit en soevereiniteit erkennen. Ook werd afgesproken dat de besprekingen over grensdemarcatie hervat zullen worden.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over een EU civiele monitoringsmissie (EUMM) op Armeens grondgebied. Azerbeidzjan heeft zich bereid verklaard een dergelijke missie te steunen. De missie zal zich richten op observatie, verslaglegging en advisering m.b.t. monitoring en grensdemarcatie. Het is de bedoeling dat de missie na formele goedkeuring zo snel mogelijk wordt ingezet. Het kabinet is bezig de mogelijkheden te verkennen voor een Nederlandse bijdrage aan deze missie op korte termijn.
Wat doet Nederland om vrede te faciliteren in deze regio?
Zoals in het antwoord op de vorige twee vragen is gezegd, steunt Nederland het EU-bemiddelingsproces. Daarnaast kijkt Nederland hoe het kan bijdragen aan de EU civiele monitoring missie. Nederland heeft eerder cfm. de Motie 35 925-V nr. 37 Ceder c.s. over een onafhankelijk onderzoek naar de feiten in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan in de EU gepleit voor een fact finding missie. Met de totstandkoming van de monitoringsmissie wordt hieraan invulling gegeven.
Daarnaast kijkt Nederland naar de financiering van specifieke projecten die vrede in de regio kunnen faciliteren, bijvoorbeeld door financiering van een project door de International Commission for Missing Persons.
Krijgt Azerbeidzjan directe giften, subsidies of leningen van Nederland? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Nee.
Krijgt Azerbeidzjan via internationale organisaties waar Nederland bij aangesloten is giften, subsidies of leningen? Zoja, hoeveel en wanneer?
De Azerbeidzjaanse overheid ontvangt vanuit gedelegeerde middelen van Nederland geen gelden. Wel steunt Nederland via gedelegeerde middelen de activiteiten van geselecteerde NGO’s en het UNDP, die zich richten op vrouwen en kwetsbare groepen in Azerbeidzjan.
Het door de EU aan Azerbeidzjan gealloceerde budget onder het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) voor de periode 2021–2024 bedraagt in totaal EUR 60 miljoen. Dit betreft geen begrotingssteun. Het kabinet hecht bij de verstrekking van EU-steun aan nabuurschapslanden veel waarde aan het principe van conditionaliteit. Landen die commitment tonen en voortgang boeken met noodzakelijke hervormingen verdienen meer financiële steun dan landen waar hervormingen uitblijven of zelfs sprake is van regressie (more for more, less for less).
Ook ontvangt Azerbeidzjan financieringen van organisaties waarvan zowel Nederland als Azerbeidzjan aandeelhouder zijn zoals de Wereldbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de Europese Investeringsbank (EIB). Volgens opgave van de Wereldbank lopen er momenteel 8 financieringen voornamelijk op het terrein van landbouw en vervoer met een totale committering van USD 629 miljoen2. Voor de EBRD gaat het om 31 actieve financieringen met een committering van EUR 884 miljoen vooral op het gebied van duurzame infrastructuur3.
Bent u van mening dat Armenië hulp nodig heeft van Nederland in dit conflict?
Het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan is zeer complex. Nederland steunt het EU-bemiddelingsproces, waarbij de EU bemiddelaars actief optreden om vrede in de regio te faciliteren. De EUMM is hier een concreet voorbeeld van.
Nederland steunt Armenië op andere manieren, bijvoorbeeld ten aanzien van opbouw van de rechtsstaat en democratie. Deze hulp wordt o.a. geboden via het MATRA-programma.
Wat kan Nederland nog meer doen om Armenië te ondersteunen in deze strijd?
Het kabinet richt zich er allereerst op om te zorgen dat nu de situatie stabiliseert, dat nieuwe vijandelijkheden uitblijven en dat er een duurzame politieke oplossing komt. Daarbij zet NL in op het spoor van de EU.
Is Nederland afhankelijk van handel met Azerbeidzjan?
Nee, Nederland is niet afhankelijk van handel met Azerbeidzjan. Voor Nederland staat Azerbeidzjan op nummer 94 wat betreft landen waar Nederland goederen heen exporteert (cijfers 2020, OEC). In 2020 bedroeg de export van Nederlandse goederen naar Azerbeidzjan € 187 miljoen. In hetzelfde jaar importeerde Nederland voor € 9.05 miljoen uit Azerbeidzjan, waarbij acyclische alcohol het grootste importgoed was.
Bent u bereid binnen de EU te pleiten voor sancties gericht op het regime van Azerbeidzjan?
Op dit moment draagt het pleiten voor sancties in EU-verband tegen de regering van Azerbeidzjan niet bij aan een vreedzame oplossing.
Wat voor andere acties kan Nederland ondernemen om Azerbeidzjan tot de orde te roepen?
Nederland heeft op hoog ambtelijk niveau de zorgen over mogelijke escalatie van het conflict overgebracht aan de vertegenwoordigers van zowel Azerbeidzjan als Armenië. Beide landen hebben zich publiekelijk gecommitteerd aan de vredesonderhandelingen. Op 5 oktober jl. heeft Azerbeidzjan, na bemiddeling door de VS, 17 Armeense gevangenen vrijgelaten.
Daarnaast heeft op 5 oktober jl. een gesprek plaatsgevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de Azerbeidzjaanse ambassadeur naar aanleiding van het verschijnen van een video waarop te zien is dat Azerbeidzjaanse soldaten Armeense krijgsgevangenen neerschieten. Het Azerbeidzjaanse Openbaar Ministerie heeft een onderzoek aangekondigd naar de gebeurtenissen in deze video. Nederland heeft bij die gelegenheid afschuw over de video uitgesproken en er bij Azerbeidzjan op aangedrongen dat dit onderzoek onafhankelijk en effectief is en de resultaten openbaar worden gemaakt.
Nederland hecht groot belang aan accountability en alle mogelijke schendingen van het internationaal humanitair oorlogsrecht door ieder land dienen te worden onderzocht en de daders dienen te worden vervolgd.
Bent u bereid net als Nancy Pelosi een bezoek af te leggen aan Armenië op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet nu eerst in op EU-bemiddeling. De Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor de Zuidelijke Kaukasus is namens de EU meteen na het oplaaien van het geweld afgereisd naar Jerevan en Bakoe, waar hij op hoog niveau gesprekken heeft gevoerd met beide landen.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Ja.
Overheidsgeld aan niet-gouvernementele organisaties |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie MOB (Mobilization for the Environment) aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Bij het beantwoorden van deze vraag en de volgende vragen heb ik de volgende afbakening gehanteerd. Ik heb de financiële administratie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) onderzocht en navraag gedaan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), voor zover het opdrachten vanuit de M
Ministeries van EZK en LNV betrof. Hierbij is voor betalingen de tijdsspanne van 1 januari 2021 tot de datum van indiening van deze vragen (31 augustus 2022) gehanteerd.
Uiteraard kunnen ook andere overheden, zoals provincies, uitgaven hebben gedaan aan een of meerdere van de bedoelde organisaties. Ik beschik echter niet over informatie over deze betalingen. Het verschaffen van informatie daarover is een verantwoordelijkheid van de betrokken overheden zelf.
Het Ministerie van LNV heeft in 2021 een bedrag ter hoogte van € 1.442 betaald aan Mobilization for the Environment (MOB) in het kader van een dwangsom. In 2022 hebben geen betalingen plaatsgevonden aan MOB vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Is MOB als organisatie ooit ingehuurd voor advies door een van de ministeries? Zoja, wanneer en voor welk bedrag?
Nee.
Is de voorzitter van MOB ooit ingehuurd als adviseur door het kabinet? Zoja, wanneer en voor welk bedrag?
Nee.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Natuur & Milieu aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Stichting Natuur & Milieu heeft in 2021 een bedrag van € 30.250 ontvangen van het Ministerie van EZK en € 32.820 van het Ministerie van LNV. In 2022 is vanuit het Ministerie van LNV € 14.995 betaald aan Stichting Natuur & Milieu.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie LandschappenNL aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
LandschappenNL heeft in 2021 en 2022 geen betalingen ontvangen vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Werkgroep Behoud de Peel aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Werkgroep Behoud de Peel heeft over 2021 en 2022 geen betalingen ontvangen vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Federatie Particulier Grondbezit aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
Federatie Particulier Grondbezit heeft in 2021 € 5.505 ontvangen vanuit het Ministerie van LNV. In 2022 hebben geen betalingen plaatsgevonden aan Federatie Particulier Grondbezit vanuit de Ministeries van EZK en LNV.
Kunt u uiteenzetten wat het bedrag is dat de natuurorganisatie Vogelbescherming Nederland aan inkomsten heeft gekregen van de overheid?
In 2021 hebben geen betalingen plaatsgevonden aan Vogelbescherming Nederland vanuit de Ministeries van EZK en LNV. In 2022 heeft Vogelbescherming Nederland € 6.172 ontvangen vanuit het Ministerie van LNV.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is dit helaas niet gelukt.
Het stikstofbeleid in Nederland en andere lidstaten |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u een overzicht sturen van de grenswaarden voor een vergunning (stikstofnorm) per lidstaat in de Europese Unie (of ten minste van België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Spanje en Italië) in gram stikstof per hectare per jaar?
Ik kan u geen overzicht sturen van de grenswaarden stikstof voor alle EU-lidstaten, omdat deze op dit moment niet voorhanden is. Mede als gevolg van de ruimte die lidstaten hebben om de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zelfstandig vorm te geven in nationale wet- en regelgeving, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, zijn er verschillen (ontstaan) in beleid om aan deze internationale verplichtingen te voldoen. Voor de Nederlandse situatie geldt dat deze nationale ecologische en juridische omstandigheden op dit moment geen ruimte laten om een drempelwaarde toe te staan.
Ten aanzien van de buurlanden Vlaanderen en Duitsland kan ik u het volgende laten weten. Voor Vlaanderen geldt dat zeer beperkt ruimte bestaat voor vergunningverlening. Vlaanderen hanteert op basis van een (tijdelijke) ministeriele instructie een drempelwaarde voor NOx van maximaal 1% (met een maximum van 0,3 kg N/ha/jr) van de KDW voor Natura 2000-gebieden waar deze wordt overschreden. Indien sprake is van een overschrijding van deze drempelwaarde dient een passende beoordeling plaats te vinden over de impact op de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende natuurgebied. Voor ammoniak wordt een drempelwaarde van 0,1% van de KDW gehanteerd. Voor ammoniak veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties moet altijd een passende beoordeling worden opgemaakt. Deze tijdelijke instructie zal vervangen worden door een nieuwe beoordelingssystematiek die onderdeel is van de definitieve Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Waarschijnlijk zal deze PAS begin volgend jaar worden vastgesteld door de Vlaamse regering.
In Duitsland, in de «Technische Anleitung zur Reinhaltung der Luft« (TA Luft), is voorgeschreven dat zodra er een kans is dat een vergunningsplichtige activiteit een negatief effect kan hebben op een Natura 2000-gebied, een zogenaamde «verdraagzaamheidsstudie» naar federale natuurbeschermingswetgeving verplicht is. Daarin moet worden aangetoond dat er geen negatief effect zal zijn op Natura 2000-gebieden. In de TA Luft wordt voor stikstofdeposities in natuurgebieden een grens aan de wetenschappelijke meetbaarheid van stikstofdepositie in natuur gehanteerd. Valt de verwachte toename van de stikstofdepositie als gevolg van de geplande activiteit onder die grenswaarde voor meetbaarheid, dan hoeft er geen extra procedure gevolgd te worden. Als in het betreffende natuurgebied de KDW al overschreden wordt, mag de toename niet meer dan 3% van de KDW zijn (de zogenoemde «Bagatellschwelle»). Ook bouwvoornemens die deze waarden niet overschrijden moeten aan aanvullende bouwtechnische eisen aan stallen en mestopslag voldoen, zoals luchtzuivering en luchtdichte mestopslag.
Welk rekenmodel wordt in andere lidstaten gebruikt voor het berekenen van landelijke en regionale stikstofdepositie op natuurgebieden?
Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van modellen en het toepassingsbereik ervan in Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken1. De aanpak verschilt per onderzocht land tussen een modelmatige grenzen en beleidsmatig gekozen waardes. In Nederland wordt met het rekenmodel OPS gerekend (met uitzondering van projectberekeningen voor wegverkeer, daarvoor wordt het rekenmodel SRM2 gehanteerd). Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte landen gebruikt wordt gemaakt van het model VLOPS (Vlaanderen), het SCAIL-model (Verenigd Koninkrijk) en OML-DEP model (Denemarken).
Worden in andere lidstaten bodems van natuurgebieden frequenter gemeten dan in Nederland?
Nee, voor zover bekend zijn er geen lidstaten die frequenter de concentratie en depositie van stikstof in de natuurgebieden meet dan Nederland.
Wordt er in andere lidstaten bij nieuwe activiteiten een rekenmodel gebruikt voor het becijferen van de stikstofdepositie op natuurgebieden? Zo ja, op wat voor «grid» wordt de depositie berekend (per hectare, per vierkante meter, per natuurgebied et cetera)?
Alle lidstaten hebben de verplichting om te voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verschilt de implementatie per lidstaat. Dit heeft ook invloed op het gehanteerde detailniveau van berekeningen (ook wel het «grid» genoemd). Op dit moment wordt onderzocht of een internationale vergelijkingsstudie van de gehanteerde modellen van toegevoegde waarde kan zijn voor de Nederlandse systematiek.
Kunt u verklaren waarom er in Italië, waar de stikstofuitstoot vergelijkbaar is met die van Nederland, geen stikstofcrisis is?
Zoals aangegeven in vraag 1 moet elke lidstaat voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het samenstel van (eigenschappen van) Natura 2000-gebieden, mate van uitstoot van stikstof en nationale wet- en regelgeving die daar direct of indirect op stuurt, maakt vergelijkingen zeer ingewikkeld. Voor Nederland geldt dat het is geconfronteerd met de zogenaamde PAS-uitspraak van de Raad van State vanwege de overmatige stikstofdepositie op het grootste gedeelte van de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De uitspraak van de Raad van State en betekenis daarvoor voor beleid, wet- en regelgeving is specifiek van toepassing voor Nederland en de Nederlandse omstandigheden ten aanzien van stikstofuitstoot en de staat van de N2000-gebieden hier.
Kunt u een vertaling of uiteenzetting sturen van de Italiaanse wetgeving omtrent stikstof met bronvermeldingen erbij?
Voor zover mij bekend, komt stikstof in Italiaanse wetgeving voornamelijk voor in regelgeving met betrekking tot nitraat, water- en luchtkwaliteit. Hier wordt dan ook vaak verwezen naar Europese wetgeving, zoals de NEC- of nitraatrichtlijnen. In het «National Air Pollution Control Programme (NAPCP)» geven de lidstaten aan hoe zij de emissiereductieverplichtingen van de NEC-richtlijn willen nakomen. In de NAPCP van Italië van maart 2019 zijn regionale ammoniakreductiedoelstellingen voor 2030 voorgesteld voor onder andere de Regio’s in de Po-vlakte: Lombardije -19.7%, Piemonte -17%, Emilia Romagna -18,4% en Veneto -15,4%.2 Aanvullend geldt dat veel relevante (landbouw)regelgeving, met bijvoorbeeld betrekking tot nitraat door regionale overheden wordt vormgegeven en uitgevoerd, waaronder bijvoorbeeld regionale actieprogramma’s gericht op ammoniak, nitraat en waterkwaliteit.
Kunt u verklaren waarom andere lidstaten (zoals Italië) minder streng naar de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kijken dan Nederland?
Alle lidstaten, waaronder Italië, hebben de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. De monitoring in hoeverre wordt voldaan aan de invulling van deze verplichtingen is aan de nationale instanties van de lidstaten en de Europese Commissie. Ook wil ik benadrukken dat de wijze waarop andere lidstaten invulling geven aan hun internationale verplichtingen niets afdoen aan de verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet deze na te komen.
Hoeveel dagen had AERIUS dit jaar storing?
Het eerst half jaar van 2022 zijn onderdelen van AERIUS vijf keer kortstondig niet beschikbaar geweest vanwege een storing. In alle gevallen is de oorzaak snel achterhaald en waren alle functionaliteiten na ongeveer een uur beschikbaar.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de aard van de vragen, en omdat ik hecht aan een gedegen beantwoording, heeft beantwoording van deze vragen niet binnen drie weken plaatsgevonden.
Wat is uw reactie op het bericht «Lelystad Airport dreigt met rechtszaak over stikstofvergunning vanwege besluit Minister»?1
Ik heb kennisgnomen van het bericht. Het is mij bekend dat Lelystad Airport bezwaar maakt tegen de door mij uitgevoerde beoordeling om de PAS-melding buiten het legalisatietraject te laten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft deze brief momenteel in behandeling.
Het genoemde bericht verwijst naar de beoordeling van de verificatie van de PAS-melding. Deze beoordeling van de PAS-melding is met de grootste zorgvuldigheid tot stand gekomen. In de beoordeling concludeer ik dat de PAS-melding niet voldoet aan artikel 2.8b criterium f. van de Regeling Natuurbescherming. Legalisatie van het project Lelystad Airport op basis van de PAS-melding ligt daarom niet in de rede.
Voor toestemming op grond van de Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb) voor ingebruikname van Lelystad Airport voor groot handelsverkeer dient Lelystad Airport een reguliere vergunningprocedure te doorlopen. Daar ziet dit bericht niet op.
Bent u bereid af te zien van de afwijzing van de aanvraag voor de stikstofvergunning?
Het betreft hier een verificatie van de PAS-melding. Zoals gezegd gaat het hier niet om een aanvraag voor een vergunning in het kader van de Wnb, dus ook niet van een afwijzing van een aanvraag van een vergunning. Op de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen de brief met betrekking tot de verificatie van de PAS-melding kan ik nu niet vooruitlopen.
Kunt u een overzicht geven van de gronden waarop de afwijzing van de stikstofvergunning is gebaseerd?
De reden tot afwijzing is dat de voor legalisatie aangemelde situatie (het project) afwijkt ten aanzien van de emissiefactor warmte-inhoud. Daarnaast is sprake van substantiële wijzigingen in de verkeersituatie. In de berekening van de PAS-melding is het verkeersgebied beperkt tot de provincie Flevoland. In de ter legalisatie aangeboden berekening zijn echter aanvullend extra snelwegtrajecten opgenomen, zoals het traject tussen Muiden (A1 P&R Muiden) en Almere (A6 aansluiting met N702) en de A27 tussen Utrecht Noord (nabij Blauwkapel) en de Stichtse brug.
Er is sprake van wijzigingen die in meerdere N2000-gebieden tot meer stikstofdepositie leiden dan in het in 2019 gemelde project.
Hiermee voldeed Lelystad Airport niet aan de wettelijke voorwaarden voor het legaliseren van een PAS-melding. Ik heb de Tweede Kamer over mijn oordeel geïnformeerd op 7 maart 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 174).
Kunt u een overzicht geven welke aanpassingen Lelystad Airport moet uitvoeren om wel te voldoen aan de gestelde eisen voor een stikstofvergunning?
Voor een vergunning in het kader van de Wnb dienen de effecten (stikstof en andere effecten op Natura 2000-gebieden) van het gehele project passend te worden beoordeeld in een Passende Beoordeling. Om te komen tot een vergunbare situatie dient uit de Passende beoordeling te blijken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Lelystad Airport is zelf verantwoordelijk voor het nemen van eventuele bronmaatregelen.
Hoe kijkt u aan tegen de overweging van Lelystad Airport tot het nemen van rechtsmaatregelen als u de vergunning niet alsnog afgeeft?
Lelystad Airport heeft uiteraard het recht om gebruik te maken van bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Kan Lelystad Airport open onder de voorwaarden van een PAS-vergunning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Lelystad Airport heeft onder het PAS een melding gedaan. De verificatie van de melding heeft geresulteerd in het oordeel dat de melding niet voor legalisatie in aanmerking komt. Dat betekent dat Lelystad Airport zelf verantwoordelijk is voor het treffen van de benodigde maatregelen in het kader van een reguliere vergunningaanvraag.
Deelt u de uitspraak van Lelystad Airport dat het meent «recht te hebben op legalisatie» vanwege «alle toen geldende rekenmodellen en voorschriften»?
Nee, deze uitspraak deel ik niet.
Het instellen van de doodstraf in Irak voor mensen die normalisatie of vrede met Israël nastreven |
|
Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Iraq passes law to criminalise relations with Israel»?1
Ja.
Wat is het doel en de inhoud van de wet waar het artikel naar verwijst?2 Klopt het dat deze wet verder gaat dan een vergelijkbare wet uit 1969?3
De wet Criminalizing Normalization and the Establishment of Relations with the Zionist Entity werd op 26 mei jl. aangenomen in het Iraakse parlement. De wet bouwt voort op een vergelijkbare wet uit 1969. Waar de wet uit 1969 zich beperkt tot het strafbaar stellen van aanmoedigen van zionisme, gaat de nieuwe wet ook over het nastreven van normalisering en criminaliseert specifieke activiteiten.
De wet legt een verbod op het aanknopen van diplomatieke, politieke, militaire, economische, culturele of enige vorm van banden met Israël op. Verder vermeldt de wettekst specifiek «deelname aan conferenties en bijeenkomsten die worden georganiseerd of gesponsord door zionistische instellingen of andere instellingen die normalisatie bevorderen of relaties aangaan» met Israël. Normalisering wordt gedefinieerd als «elke handeling die enige vorm van betrokkenheid zou opleveren, direct of indirect, met als doel relaties aan te gaan met de zionistische entiteit.» Tevens zou de wet het voor Irakezen binnen of buiten het land illegaal maken om in contact te komen, incl. via sociale media, met Israëlische functionarissen of conferenties bij te wonen van organisaties die banden hebben met Israël. De wet (artikel 9) bepaalt dat deze van toepassing is op alle «Iraakse overheidsinstellingen», inclusief Ministers en Iraakse volksvertegenwoordigers, de rechterlijke macht en mediaorganisaties.
Er staat een gevangenisstraf tot levenslang voor elke Irakees die «naar de zionistische entiteit is gereisd of een van zijn ambassades of instellingen in welk land dan ook heeft bezocht of er contact mee heeft opgenomen.» Een uitzondering wordt gemaakt voor bijvoorbeeld religieuze bezoeken, mits vooraf goedkeuring is verkregen van het Iraakse Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Hoe verhouden doel en inhoud van de wet zich tot het Handvest van de Verenigde Naties en andere internationale (mensenrechten)verdragen waar Irak partij bij is?
Een aantal strafbaarstellingen uit de wet staat op gespannen voet met het internationaal recht, in het bijzonder wanneer de toekomstige toepassing van deze wet leidt tot een inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. De exacte implicaties van de wet moeten uit de toepassing van de wet in de praktijk blijken, maar de inhoud van deze wet en de daarin als strafbaar gedefinieerde feiten bieden aanleiding tot grote zorg.
Klopt het dat personen die streven naar normalisatie van de betrekkingen met Israël een levenslange gevangenisstraf en zelfs de doodstraf kunnen krijgen? Zo ja, onder welke precieze omstandigheden kan of zal dit het geval zijn?
Artikelen 6 t/m 9 van de wet spreken over het aanknopen van banden met Israël, het aanmoedigen van Zionisme en het bevorderen van of aangaan van relaties met Israël of Israëlische entiteiten als gronden waarvoor een levenslange gevangenisstraf of de doodstraf opgelegd kan worden.
Begrijpt en deelt u de afschuw en zorg van de indieners over het op deze wijze bestraffen en daarmee zelfs voorkómen van een streven naar normalisatie en vrede?
Ja. De exacte implicaties daarvan moeten uit de toepassing van de wet in de praktijk blijken, maar de inhoud van deze wet en de daarin als strafbaar gedefinieerde feiten zijn zeer zorgelijk. Nederland heeft de zorgen geuit bij de Iraakse autoriteiten en de kwestie aangekaart op EU-niveau. Nederland zal zich bilateraal en EU-verband blijven uitspreken tegen deze wet en de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen.
Het kabinet steunt de trend tot normalisatie in de betrekkingen met Israël en is deswege tegen het principe van de wet. Nederland is tevens principieel tegen de doodstraf, bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast, zoals in Irak, en in multilaterale fora zoals in de VN.
Deelt u ook de zorg over precedentwerking, waarbij streven naar vrede en normalisatie in meer landen geproblematiseerd en zelfs gecriminaliseerd wordt?
Op dit moment niet. De Iraakse wet staat in contrast met landen in de regio die de afgelopen jaren de banden met Israël hebben aangehaald, waaronder de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Marokko en Sudan. Het kabinet steunt de trend tot normalisatie in de betrekkingen met Israël.
Hebben VN-organen, zoals de VN-Mensenrechtenraad, reeds hun afkeuring hierover geuit?
De VN-organen, Amnesty International en Human Rights Watch hebben vooralsnog geen publieke reactie gegeven op de wet.
Hebben ook internationale mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch inmiddels hun afschuw of afkeuring hierover uitgesproken, zoals ze ook zeer voortvarend zijn in het uiten van veroordelingen aan het adres van Israël?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u in uw bilaterale contacten met de Iraakse regering uw zorg over deze wet uitgesproken, of bent u voornemens dat te doen?
Ja, Nederland heeft in bilaterale contacten de zorgen over het principe van de wet uitgesproken. In deze contacten benadrukt Nederland tevens principieel tegen de doodstraf te zijn en dat de wet de mensenrechten in Irak, en met name de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van religie, verder onder druk zet. Ook in EU-verband heeft Nederland de kwestie aangekaart en deze zorgen over de wetgeving kenbaar gemaakt. Nederland zal zich bilateraal en in EU-verband proactief blijven uitspreken tegen deze wet, Irak hierop blijven aanspreken en de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen.
Bent u eveneens voornemens uw zorgen hierover in EU- en VN-verband kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Welke (sanctie)maatregelen kan of zal Nederland, ook in EU- en VN-verband, nemen als deze wet daadwerkelijk in werking treedt?
De wet treedt formeel pas in werking zodra de Iraakse president de wet heeft ondertekend of binnen 30 dagen na aanname van de wet in het parlement. Nederland blijft de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen. Eventuele (sanctie-)maatregelen zal Nederland dan onderzoeken.
Het stikstofbeleid |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het rapport «Excretieforfaits melkvee»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van het WUR-rapport dat de P-excretie in de huidige normen als «te hoog» is vastgesteld en dat deze normen bijstelling behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel die norm aangepast moet worden?
Excretieforfaits zijn normen voor de bepaling van de hoeveelheden fosfaat (P2O5) en stikstof (N) in dierlijke mest die de werkelijke excretie zo goed mogelijk benaderen, maar niet de werkelijke excretie zijn. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde excretie van bepaalde diercategorieën en spelen op diverse plaatsen in de mestregelgeving een rol. De excretieforfaits worden van tijd tot tijd geactualiseerd aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. De gemiddelde excreties zijn namelijk aan verandering onderhevig, bijvoorbeeld door veranderingen in de voersamenstelling. Omdat er een verband is tussen de hoeveelheid melkproductie en de excretie, zijn de excretieforfaits bij melkkoeien gebaseerd op de gemiddelde excretie van melkkoeien in de betreffende melkproductieklasse.
Voor het fosfaatrechtenstelsel geldt dat de excretieforfaits voor melkvee bepalend zijn voor het aantal stuks melkvee dat, gelet op het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, op dat bedrijf gehouden mag worden. Als de betreffende excretieforfaits bij actualisatie worden verhoogd, kan de veehouder voor hetzelfde aantal fosfaatrechten minder melkvee houden en vice versa. Het genoemde rapport bevat geen algemene conclusie over de hoogte van de huidige normen, maar geeft een beeld van de actuele excreties over diverse melkproductieklassen.
Het advies wordt binnen mijn ministerie bestudeerd. Ik verwacht in de loop van het derde kwartaal met een besluit te komen hoe ik om zal gaan met dit advies.
Moet er volgens u bij het toepassen van excretie- en emissienormen worden uitgegaan van feitelijkheden en niet van politiek geformuleerde getallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord dienen feitelijke excretie en excretieforfaits van elkaar te worden onderscheiden. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde excretie van bepaalde categorieën dieren en dienen van tijd tot tijd te worden geactualiseerd aan de hand van wetenschappelijk onderzoek naar (ontwikkelingen in) de omvang van die excreties. In dat geval vindt er een wijziging plaats van bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bij een dergelijk traject worden alle gevolgen in ogenschouw genomen.
Kunt u aangeven op basis van welk(e) jaartal(len) het Fosfaatreductieplan uit 2017 is opgesteld?
De excretieforfaits die de basis vormden voor het Fosfaatreductieplan uit 2017 zijn vastgesteld in 2014 en gebaseerd op data over de gemiddelde excreties in de jaren 2010, 2011 en 2012.
Is het mogelijk te achterhalen of in het Fosfaatreductieplan de meest recente data en inzichten gebruikt zijn bij het vaststellen van de excretiecijfers voor melkvee?
Voor de vaststelling van de excretieforfaits in 2014 is gebruik gemaakt van de meest actuele data en inzichten die toen beschikbaar waren.
Kunt u, gelet op het feit dat het WUR-rapport uit 2021 is samengesteld op basis van de gegevens van 15.000 kringloopwijzers en andere data over de jaren 2017 en verder, aangeven wat de fosfaatproductie van melkvee in 2017 zou zijn geweest als de nieuwe excretiecijfers ook toen zouden zijn gebruikt?
De jaarlijkse fosfaatproductie wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend op basis van feitelijke gegevens over dieraantallen, voersamenstelling en -opnames en de vastlegging van stikstof en fosfaat in dierlijke producten van het betreffende jaar. De fosfaat- en stikstofproductie per jaar wordt jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant.
De jaarlijkse fosfaatproductie per sector wordt dus niet berekend op basis van de excretieforfaits. Het is juist andersom: de excretieforfaits worden gebaseerd op (gemiddelde cijfers van) de feitelijke excretie.
Bent u bekend met het artikel «Geheime stukken voeden twijfel stikstofmodel Aerius»?2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de auteur dat bij het hanteren van de herrekende excretiecijfers in 2017 er geen overschrijding van het fosfaatplafond zou zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
In het artikel waar u naar verwijst wordt door de auteur geen conclusie getrokken met betrekking tot de excretie van fosfaat.
Was er in 2017 een daadwerkelijke overschrijding van het fosfaatplafond? Zo ja, kunt u dit bekrachtigen met bronnen?
Uit het CBS-rapport Dierlijke mest en mineralen 20173 blijkt dat in 2017 de fosfaatproductie van de Nederlandse melkveehouderij 86,6 miljoen kilogram bedroeg, ruim meer dan het sectorale fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilogram. Overigens blijkt uit hetzelfde rapport ook dat de fosfaatproductie van de gehele Nederlandse veestapel in 2017 met 169,0 miljoen kilogram onder het door de Europese Unie vastgestelde plafond van 172,9 miljoen kilogram lag.
Zijn er in de Nederlandse natuur ook stikstofminnende planten? Zo ja, welke en welk oppervlak beslaan deze in Nederland?
Ja, die zijn er. Welke het precies betreft, hangt af van de gehanteerde definitie. Maar daarbij moet gedacht worden aan brandnetels, bepaalde soorten bramen en allerlei soorten ruigtekruiden. Welke oppervlakte deze beslaan, is onbekend; duidelijk is wel dat deze oppervlakte sterk is toegenomen.
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens zijn afhankelijk van stikstofarme natuur?
Dat is niet bekend.
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens zijn afhankelijk van stikstofminnende planten/natuur?
Dat is niet bekend.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. U bent hierover per brief geïnformeerd op 1 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2943).
Het bericht dat Nederland dictatoriaal Rwanda ondanks mensenrechtenschendingen financieel bleef steunen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Kunt u verklaren met welke redenen Nederland met bijna 140 miljoen euro dictatoriaal Rwanda heeft gefinancierd?
Toen Nederland na de genocide van 1994 begon met ontwikkelingssamenwerking in Rwanda was de justitiesector in het land volledig disfunctioneel. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland richtte zich na de genocide op de justitiesector omdat het beëindigen van de cultuur van straffeloosheid, en aandacht voor het recht in den brede, werd gezien als vereiste voor duurzame vrede in het land. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector. Mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur met functionerende instellingen in het land.
De steun aan de justitiesector sinds 1994 kende drie fases. In de noodhulpfase (tussen 1994 en 1999) is onder andere gewerkt aan hervestiging van vluchtelingen, capaciteitsopbouw en reconstructie van de justitiesector, en het trainen van provinciale politie en aanklagers. Tijdens de moderniseringsfase (2000–2011) is de justitiële infrastructuur verder versterkt door de bouw van rechtbanken en het installeren van ICT-systemen. Ook is de zogenaamde Gacaca-rechtspraak (het systeem van traditionele rechtbanken voor lokale genocidezaken) in die tijd ondersteund. Sinds 2012 lag de nadruk op consolidatie en het mogelijk maken van vervolging voor internationale misdrijven, o.a. via ondersteuning van de oprichting van de speciale afdeling voor de behandeling van internationale misdrijven binnen de rechtelijke macht, training van advocaten, en verbeterde rechtstoegang, via voorlichting en rechtshulp aan burgers.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. De Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de justitiesector, komt na dit jaar dan ook ten einde.
Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en pas eind 2023 zullen worden afgerond. Het gaat hierbij om projecten die hinder ondervonden van door de Rwandese overheid ingestelde COVID-19 maatregelen, waaronder een aantal lockdowns, waardoor de tijdige uitvoering van sommige activiteiten onmogelijk werd.
Kunt u verklaren waarom Nederland al jaren de regering van Rwanda steunt?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat Rwanda een dictatoriaal land is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Rwanda kent, zoals dat overigens geldt voor een groot aantal landen waar Nederland met ontwikkelingsinzet actief is of in het verleden actief is geweest, wel zorgwekkende beperkingen op het vlak van maatschappelijke en politieke ruimte. Nederland besteedt hier bijzondere aandacht aan, ook in de bilaterale contacten met Rwanda. Zo onderstreepte de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en marge van de OESO-ministeriële op 9 juni jl. nog het belang van het respecteren van mensenrechten in een bilateraal gesprek met de Rwandese Minister van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking.
Bent u ervan op de hoogte dat de begroting van Rwanda voor 50 procent afhankelijk is van buitenlandse steun?3
Op basis van de meeste recente cijfers van het IMF4 bedroegen in 2021 de schenkingen 22% van de totale inkomsten van de Rwandese begroting.
Hoe valt het te rijmen dat Nederland 140 miljoen euro geeft aan Rwanda, terwijl de schatrijke president Paul Kagama met zijn staatspartij «tot de rijkste politieke partijen ter wereld behoort»?4
De Nederlandse ontwikkelingsinzet sinds 1994 is ten goede gekomen aan de Rwandese bevolking en is nadrukkelijk ingezet voor hele specifieke doeleinden, daar heeft het Nederlandse kabinet altijd scherp op toegezien door gefinancierde projecten scherp te monitoren. Voor de justitiesector is rechtstoegang voor de Rwandese bevolking een leidend uitgangspunt geweest. Nederland heeft bijvoorbeeld jarenlang Rwandese ngo’s gesteund om rechtsbijstand te verlenen en om Rwandese burgers te helpen aanspraak te maken op hun rechten. Daarnaast richtte de Nederlandse inzet zich onder andere op rechtstoegang voor gedetineerden, het bevorderen van de kwaliteit en snelheid van rechtszaken en mechanismen voor transitional justice en traumaverwerking na de genocide. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wordt de Nederlandse steun op dit moment afgebouwd.
Wereldwijd geldt voor alle organisaties die steun ontvangen van Nederland dat zij vóór het tekenen van het contract moeten laten zien dat ze aan strenge eisen voldoen. Als er sprake is van fraude of corruptie wordt er onderzoek gedaan, eventuele financiële schade wordt teruggevorderd en er worden lessen getrokken om de kans op herhaling te verkleinen.
Kunt u een lijst sturen van landen waarvan de Nederlandse regering erkent dat zij dictatoriaal geleid worden?
Het kabinet maakt geen gebruik van dergelijke lijsten.
Steunt Nederland ook andere dictatoriale landen financieel, zo ja, welke?
Voor een overzicht van de landen waar Nederland op dit moment een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie mee heeft en de bedragen die daarmee gemoeid zijn, wordt verwezen naar de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Kunt u per land ook aangeven om hoeveel euro dit gaat?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
De uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa (CoFE)?1
Ja.
Wat is de positie van het Nederlandse kabinet ten aanzien van deze uitkomsten?
Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Conferentie. De Conferentie is waardevol geweest om burgers meer te betrekken bij besluitvorming van de EU. Het kabinet bestudeert nu de voorstellen. Sommige voorstellen van de burgers sluiten aan bij bestaand EU-beleid of bestaande plannen, andere zullen nieuwe richtingen en acties vanuit de EU vergen. Het kabinet zal een kabinetsappreciatie met uw Kamer delen, voorafgaand aan de Europese Raad van 23 en 24 juni.
Is de Nederlandse regering tevreden over het verloop van de Conferentie over de Toekomst van Europa?
De Conferentie is een belangrijk instrument geweest om burgers uit alle EU-lidstaten meer te betrekken bij de EU. Niet eerder is dit op deze manier in EU-verband georganiseerd. Een exercitie als deze, waarbij burgers direct met elkaar en met Europese politici in gesprek gaan, is waardevol voor het gesprek over de toekomst van de Unie en voor de democratische legitimiteit.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijke, nieuwe Europese Conventie?
Het kabinet bestudeert momenteel de uitkomsten van de Conferentie. Een eerste inschatting is dat verreweg de meeste voorstellen kunnen worden gerealiseerd binnen het kader van de huidige EU-verdragen. Enkele voorstellen zullen verdragswijziging vergen. Zoals ook in het coalitieakkoord is opgenomen, staat het kabinet open voor verdragswijzigingen naar aanleiding van de Conferentie als dit in het Nederlands en Europees belang is. Voor het kabinet is van belang de voorstellen goed te bestuderen en op basis daarvan een afweging te maken hoe de uitkomsten van de Conferentie het beste opvolging kunnen krijgen.
Hoe staat u ten opzichte van verdere overdracht van soevereiniteit van de Staten-Generaal der Nederlanden naar de Europese Unie?
Van een verdragswijziging en bevoegdheidsoverdracht van lidstaten aan de EU is op dit moment geen sprake. Mocht dat te zijner tijd eventueel op tafel komen dan benadrukt het kabinet dat indien er sprake zou zijn van een mogelijke bevoegdheidsoverdracht aan de EU dat – overeenkomstig de Grondwet – de Staten-Generaal hier mee zal moeten instemmen.
Hoe denkt de Nederlandse regering over wettelijk initiatiefrecht voor het Europees Parlement?
Onder 38.4 in het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa is een aanbeveling opgenomen waarin staat dat het Europees parlement recht van wetgevingsinitiatief moet hebben.2 In de EU-Verdragen zijn de bevoegdheden van de EU-instellingen neergelegd. De Europese Commissie heeft in beginsel het exclusieve recht van initiatief ten aanzien van EU wetgevingshandelingen (artikel 17(2) VEU). Het Europees parlement en de Raad zijn bij de gewone wetgevingsprocedure de medewetgevers die EU wetgeving vaststellen.
Als de aanbeveling geïnterpreteerd moet worden als een direct initiatiefrecht voor het Europees parlement, dan zou opvolging daarvan betekenen dat de Commissie niet meer als uitgangspunt het exclusieve initiatiefrecht zou hebben. Dit zou gevolgen hebben voor de institutionele balans tussen de EU-instellingen en voor de «gewone wetgevingsprocedure» en zou verdragswijziging vergen. Het kabinet zou de gevolgen hiervan goed in kaart moeten brengen voor Nederland alvorens hier een positie op in te kunnen nemen, ook wat betreft de consequenties voor de nationale parlementen die democratisch toezicht op lidstaten in de Raad houden.
Onder artikel 225 VWEU heeft het Europees parlement overigens al de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken met passende voorstellen te komen. Indien de Commissie daarop geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor aan het Europees parlement mee. Dit kan gezien worden als een «indirect» recht van initiatief. De huidige voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar politieke beleidslijnen3 toegezegd om bij resoluties of voorstellen vanuit het Europees parlement, die met meerderheid van stemmen worden aangenomen, een initiatiefvoorstel uit te werken. Nederland vindt het van belang – als er gebruik gemaakt wordt van dit «indirecte» recht van initiatief – dat de Commissie en het EP daar transparant over zijn.
Moet volgens het Nederlands kabinet het vetorecht in de Raad worden hervormd? Zo ja, op welke beleidsdomeinen wel en op de welke niet?
Zoals bij uw Kamer bekend is het kabinet er voorstander van dat bij besluitvorming binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid vaker gebruik wordt gemaakt van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming (QMV) in plaats van unanimiteit, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies. Het kabinet is ervan overtuigd dat dit zal kunnen bijdragen aan het vergroten van de besluitvaardigheid en de slagvaardigheid op het gebied van het EU-buitenlandbeleid. Het EU-verdrag biedt de ruimte om die stap te zetten. Gebruik van QMV vereist een unanimiteitsbesluit. Het kabinet verwijst in dit kader ook graag naar de brief d.d. 17 mei 2021 over de mogelijkheden om binnen het verdrag over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV.4
Kan u ook aangeven welke besluitvorming ze dan wél verkiest?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 zou het kabinet graag zien dat binnen het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies, frequenter gebruik wordt gemaakt van QMV in plaats van unanimiteitsbesluitvorming.
Bent u voorstander van het invoeren van directe EU-belastingen?
Het heffen van directe belastingen is een bevoegdheid van de lidstaten. Dat neemt niet weg dat internationale samenwerking op het gebied van directe belastingen van groot belang is voor de EU als geheel en ook voor Nederland.
Wat zijn de totale kosten geweest van de Conferentie over de Toekomst van Europa en kan u aangeven hoeveel Nederland daar procentueel aan heeft bijgedragen?
Er bestaat geen gezamenlijk en aangewezen budget voor de Conferentie vanuit de EU-instellingen. De EU-instellingen en lidstaten namen een deel van de kosten op zich. De EU-instellingen financierden de activiteiten uit eigen bestaand budget. Zo dekte het Europees parlement de kosten voor de plenaire vergaderingen, de Raad droeg onder andere bij met vertalingen van documenten en tolken. De Europese burgerpanels zijn georganiseerd door de Europese Commissie; de contracten hiervoor zijn openbaar gemaakt op het meertalig digitale platform. Getracht is de kosten te drukken, bijvoorbeeld door het hosten van Europese burgerpanels door universiteiten, zoals door de Universiteit Maastricht afgelopen januari, en gebruik te maken van het gebouw van het Europees parlement. Lidstaten zijn verantwoordelijk geweest voor het financieren van activiteiten in eigen land. De gehele uitvoerige dialoog en de campagne Kijk op Europa met de Nederlandse burgers, uitgevoerd door een externe organisatie, heeft circa 550.000 euro gekost.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het draagvlak onder de Nederlandse bevolking over alle voorstellen uit de Conferentie?
Het kabinet heeft de representatieve en inclusieve burgerdialogen Kijk op Europageorganiseerd. Ruim 13.000 Nederlanders hebben deelgenomen. De resultaten zijn door het kabinet ingebracht gedurende de Conferentie, en zijn integraal opgenomen in het eindrapport van de Conferentie. Daarnaast zijn in het eindrapport de aanbevelingen van alle Europese burgers opgenomen, die op bepaalde punten afwijken van de wensen van Nederlandse burgers. De Nederlandse uitkomsten van de Kijk op Europa dialogen zijn integraal verwerkt in de inzet van het kabinet zoals weergegeven in de Staat van Europese Unie 2022 Kamerbrief.5 Deze inzet zal leidend zijn bij de beoordeling van de (wetgevende) voorstellen die voortvloeien uit de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een onderzoek in alle lidstaten om het draagvlak in kaart te brengen voor alle voorstellen uit de Conferentie?
Op Europees niveau is het draagvlak verzekerd door de representativiteit van de burgerconsultaties georganiseerd door de Commissie. Het kabinet heeft zich gedurende de Conferentie ingezet voor een resultaat gebaseerd op deze representatieve inbreng, ten behoeve van het draagvlak hiervoor. Ook voor de overige lidstaten en hun burgers geldt dat het draagvlak voor de maatregelen volgende uit de voorstellen zal blijken zodra deze in de vorm van (wetgevende) voorstellen worden voorgesteld, waarbij de reguliere besluitvormingsprocedures zullen worden gevolgd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden (of ten minste alvorens het debat over CoFE)?
Ja.
De erkenning van de Armeense genocide |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid om eindelijk de Armeense genocide onomwonden te erkennen? Zo nee, waarom niet?
De motie Voordewind c.s. over dit onderwerp is onder beraad bij het kabinet. Zoals de Kamer bekend (Kamerstuk 35 925 V, nr. 84 d.d. 8 maart jl.) zal Nederland in de komende maanden met een aantal gelijkgestemde EU lidstaten spreken over de erkenning van genocides. Daarbij zal worden verkend hoe deze landen aankijken tegen het gezamenlijk erkennen van genocides en onder welke voorwaarden daartoe zou kunnen worden overgegaan. Voor Nederland geldt dat uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, wetenschappelijk onderzoek en/of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad hierbij zwaarwegend zijn.
Bent u bereid deze vraag te beantwoorden vóór aanstaande zondag 24 april, de 107e herdenkingsdag van de Armeense genocide?
Uw vraag is z.s.m. beantwoord.
Het bericht dat jongeren vaker betrokken zijn bij ongelukken met e-bikes. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij ongelukken met e-bikes: «Auto’s verwachten vaak niet dat ik zo snel zal gaan»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren vaker betrokken zijn bij ongelukken met e-bikes?
Het geeft aan dat ook de fietsveiligheid van jongeren aandacht verdient.
Deelt u de zorgen van VeiligheidNL over het verhoogde risico op letsel voor jongeren op e-bikes in vergelijking met jongeren op «normale» fietsen?
Zie antwoord op vraag 2.
Zijn er naar aanleiding van de antwoorden op mijn eerdere Kamervragen van 28 juli 20212, waarin u pleit voor een homogener snelheidsbeeld stappen ondernomen om het zeer uiteenlopende snelheidsbeeld op fietspaden te verkleinen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Ja, in het kader Lichte Elektrische Voertuigen (LEVs) zijn keuzes gemaakt over het maximale nominale vermogen en de maximale versnelling van deze voertuigen. Het uitgangspunt hierbij is het bevorderen van fietsachtig gedrag van LEVs. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd in de verzamelbrief verkeersveiligheid die voor het commissiedebat verkeersveiligheid van 20 april wordt verstuurd. Daarnaast wordt in samenwerking met wegbeheerders en andere stakeholders door Rijkswaterstaat WVL onderzoek gedaan naar mogelijkheden en noodzaak van maatwerk voor de plaats op de weg van LEVs, vooral voor de zware e-bakfiets. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer dit jaar verwacht.
Hoe kijkt u aan tegen de invoering van een verplichte maximumsnelheid van 25 kilometer per uur voor elektrisch aangedreven fietsen? Indien positief, hoe wilt u dit gaan handhaven?
Op dit moment geldt al dat fietsen met trapondersteuning geen ondersteuning meer mogen leveren wanneer de snelheid van 25 km/h is bereikt. De bestuurder kan wel harder gaan, maar moet dan net als bij een gewone fiets, zelfstandig deze snelheid weten te bereiken en vast te houden.
Ziet u iets in een verbod op e-bikes voor kinderen, om zo het risico op letsel te voorkomen?
Dit is een dilemma. Aan de ene kant wil je graag dat kinderen om verschillende redenen zo veel mogelijk fietsen. De e-bike kan een uitkomst bieden in het geval de school bijvoorbeeld op ruime afstand van huis is. Aan de andere kant wil je dat kinderen zo min mogelijk risico lopen in het verkeer. Het rapport van VeiligheidNL wordt nader bestudeerd om te bezien welke eventuele maatregelen effectief zijn ter verbetering van de fietsveiligheid onder kinderen3.
Kunt u concreet aangeven welke mogelijkheden u ziet om de verkeersveiligheid op de fietspaden te verbeteren de komende jaren?
Via verschillende sporen wordt hier op ingezet. Het gaat dan om betere registratie van ongevallen en het verkrijgen van meer inzicht in de ongevallencijfers. Om meer informatie over bijvoorbeeld ongevalslocaties en vervoermiddelen van verkeersslachtoffers te krijgen, wordt gewerkt aan het beschikbaar maken van ambulancegegevens voor verkeersongevallenanalyses. Daarnaast werken wegbeheerders, in het kader van het SPV, aan risico-analyses en uitvoeringsprogramma’s. Deze helpen wegbeheerders een risicogestuurde afweging van investeringskeuzes te maken. Het «vergevingsgezind» maken van fietsinfrastructuur is hiervan een goed voorbeeld en dit is ook gedaan met het geld van de eerste tranche investeringsimpuls en volgt binnenkort een tweede tranche. Verder wordt ingezet op gedragsprogramma’s om fietsers te stimuleren tot veiliger fietsgedrag. Zo is het terugdringen van het gebruik van de mobiele telefoon op de fiets onderdeel van de MONO-campagne. Onder het motto «niet afstappen, maar doortrappen» zetten Rijk, provincies en gemeenten in op het programma «Doortrappen». Op logische momenten worden oudere fietsers aangesproken door logische gesprekspartners in hun eigen omgeving, zoals de fysiotherapeut, de fietsenmaker of de sportvereniging om meer bewust te worden van hun fietsveiligheid en hoe zij die kunnen vergroten.
Mede op basis van het recente rapport van VeiligheidNL wordt bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Uw Kamer wordt hier uiterlijk eind van dit jaar over geïnformeerd.
Deelt u de zorgen van de Fietsersbond dat de huidige inrichting van de fietspaden achterhaald is en aan vernieuwing toe is? Zo ja, welke verbeteringen stelt u voor de komende jaren voor?
Een lobbyregister voor hooggeplaatste oud-militairen |
|
Jasper van Dijk , Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat oud-militairen (vaak generaals) soms als lobbyisten werkzaamheden verrichten voor de defensie-industrie?1
Ja.
Bent u van mening dat het ethisch gepast is als oud-militairen hun netwerk aan contacten, opgedaan tijdens hun beroepswerkzaamheden voor het Ministerie van Defensie, te gelde maken als lobbyisten voor de defensie-industrie?
Voor oud-militairen geldt net als voor iedere Nederlandse burger dat «vrije arbeidskeuze» en «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» grondrechten zijn (artikel 8 en 10 van de Grondwet). Dat betekent dat ook oud-militairen de vrijheid hebben zelf te kiezen welke werkzaamheden zij willen verrichten, ook als dit lobbywerkzaamheden betreffen.
In het integriteitsbeleid van Defensie is vastgelegd dat Defensie oud-medewerkers binnen twee jaar na het verlaten van de dienst niet accepteert als zakelijke gesprekspartner. Hierbij moet de term «zakelijke gesprekspartner» breed uitgelegd worden; zo worden oud-medewerkers bijvoorbeeld niet geaccepteerd bij bedrijfsbezoeken, zakelijke besprekingen of als penvoerder namens een zakelijke partner.
Gezien het feit dat het kabinet de komende jaren veel belastinggeld vrijmaakt voor grootscheepse investeringen bij Defensie en dit proces grote transparantie en zorgvuldigheid bij komende aanbestedingen vereist, bent u derhalve van mening dat het transparanter zou zijn als lobbyende oud-militairen via een online transparantieregister hun behartiging van specifieke belangen inzichtelijker maken?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan de uitvoering van de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021), waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister voor bewindspersonen, ambtenaren en politici. De motie Dassen wordt meegenomen in het proces van een gedragscode bewindspersonen die medio 2022 gereed is. Defensie zal zich conformeren aan de uitkomsten van de uitvoering van motie Dassen.
Ziet u de noodzaak van een lobbyregister mede als vereiste waarborg voor de integriteit van het politieke en bestuurlijke besluitvormingsproces bij komende miljardeninvesteringen?
Er is een regelgevend kader voor nevenwerkzaamheden waaraan uitvoering wordt gegeven2. Er bestaan voorts voldoende richtlijnen als afwegingskader. Rijksbreed is dit afwegingkader opgenomen in de Gedragscode Integriteit Rijk en ministeries, zoals ook Defensie, hebben daar soms nog eigen concretere invulling aan gegeven. Daarnaast zijn er andere waarborgen hieromtrent, waaronder aanbestedingsprocedures.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo zorgvuldig en snel als mogelijk beantwoord. U bent binnen de termijn van drie weken geïnformeerd dat voor de beantwoording van de vragen meer tijd nodig was, aangezien dit zorgvuldige interdepartementale afstemming vraagt.
De brief Diversiteit en Inclusiviteit bij Defensie van 29 maart 2022 |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe komt het dat – juist nu er oorlog woedt aan de grens van het NAVO-gebied en er ruim 8600 vacatures openstaan, het Nederlandse leger niet eens bij machte is het eigen grondgebied te verdedigen en een soldaat minder verdient dan een werknemer van McDonalds – u de tijd neemt om Defensie lastig te vallen met diversiteitsdictaten en daar een brief over naar de Kamer stuurt?1
Voor Defensie geldt dat we nu al te weinig mensen hebben om alle vacatures te kunnen vullen. Met het oog op de aanstaande groei van Defensie hebben we nóg meer mensen nodig om de personele gereedheid op niveau te brengen. Ik constateer dat we vooral een ondervertegenwoordiging aan vrouwen hebben, daar ligt dus een extra kans om meer mensen aan ons te binden. Daar komt bij dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzocht heeft dat de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren harder is gestegen dan die van mannen en daarmee maken vrouwen dus een steeds groter deel uit van de beroepsbevolking. We kunnen het ons simpelweg niet veroorloven om aan deze groep voorbij te gaan.
Los van de personele gereedheid zijn er twee andere belangrijke redenen waarom we streven naar een groter aandeel vrouwen.
Ten eerste zijn diverse teams sterkere teams: een diversiteit aan perspectieven zorgt voor betere besluitvorming. Een meer diverse samenstelling van de krijgsmacht leidt er bovendien toe dat ook eenheden in een meer diverse samenstelling kunnen worden ingezet. Een grotere aanwezigheid van vrouwen bij operationele inzet kan zo bijvoorbeeld het wederzijdse begrip verhogen en de toegang tot de lokale bevolking verbeteren. Hierdoor verbetert het resultaat van de operatie.
Ten tweede zorgt meer diversiteit binnen de organisatie voor een betere afspiegeling van de maatschappij, dit is belangrijk voor het draagvlak van de krijgsmacht en de verbinding met de samenleving.
Tot slot heeft Defensie baat bij een meer inclusieve cultuur waarin iedereen zich veilig en gewaardeerd voelt, een grotere diversiteit aan medewerkers draagt hieraan bij. Dit sluit ook aan bij de maatregelen die zijn genomen om de sociale veiligheid binnen Defensie te vergroten als opvolging van het rapport Giebels uit 20182.
Al met al draagt deze inzet dus bij aan een betere en slagvaardigere organisatie die juist in deze tijden hard nodig is. Diversiteit- en inclusiviteit beleid maken integraal deel uit van de versterking van de krijgsmacht, waarvoor ook andere investeringen in onder andere materieel en een nieuw loongebouw en HR-model onontbeerlijk zijn.
Bent u van mening dat voorkeursbeleid bij sollicaties in strijd is met Artikel 1 van de Grondwet over het gelijkheidsbeginsel?2
Nee, dat is niet het geval. Wanneer er sprake is van een stelselmatige en aanzienlijke achterstand mag een werkgever voorrang geven aan de achterstandsgroep. Dit (voorkeurs)beleid verandert de volgorde van het proces maar niet het inhoudelijke oordeel en dus worden mannen en vrouwen niet verschillend beoordeeld ten aanzien van de kwaliteiten die gesteld worden. Nadere informatie hierover is te vinden op rijksoverheid.nl4.
Bent u van mening dat «positieve discrimatie» een vorm van «discriminatie» ofwel «ongelijke behandeling» is en daardoor dus per wet verboden is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft u een analyse laten uitvoeren naar hoeveel extra vrouwen gaan solliciteren op een baan bij Defensie naar aanleiding van deze maatregelen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft u nog geen analyse laten uitvoeren?
Nee, dit is van vele factoren afhankelijk zoals ook de bredere arbeidsmarkt-ontwikkelingen en economische trends. De inzet van Defensie is om aan onze zijde, de vraagkant, de belemmeringen op te heffen en te zorgen dat vrouwen meer dan welkom zijn. De ontwikkelingen in het aanbod op de arbeidsmarkt heeft Defensie niet in de hand.
Deelt u de vrees dat vrouwen zich mogelijk ongemakkelijk kunnen gaan voelen als ze het idee krijgen dat ze enkel een baan of promotie krijgen vanwege het zijn van een vrouw?
Het invoeren van een streefcijfer voor vrouwen is één van de middelen om de ambitie te realiseren. Dit laat onverlet dat het een instrument is dat ook negatieve reacties kan oproepen. Het kan rolbevestigend werken en andere groepen voelen zich wellicht minder gehoord en gezien. Ik erken deze nadelen. Echter, deze wegen op dit moment niet op tegen de beoogde effecten zoals toegelicht in vraag 1. Daarbij wil ik nogmaals bevestigen dat de kwaliteitseisen niet worden aangepast, er wordt dus niemand aangenomen of bevorderd die niet geschikt is.
Heeft u laten onderzoeken wat de uitwerking van dit beleid is op mannen die al langere tijd bij Defensie werken en jonge mannen die een carrière bij Defensie overwegen? Zo ja, kunt u deze met ons ons delen? Zo nee, waarom heeft u nog geen analyse laten uitvoeren?
Nee, daar is geen specifiek onderzoek naar verricht. Ik heb er begrip voor dat deze maatregelen verschillende sentimenten oproepen. De perspectieven binnen Defensie verschillen daarin niet van die in de samenleving. Echter, dit beleid draagt in belangrijke mate bij aan een sterkere Defensieorganisatie zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat een mannelijke soldaat, die al langere tijd wacht op promotie, ingehaald kan worden door een vrouwelijke soldaat die hier minder voor in aanmerking komt?3
Het voorkeursbeleid houdt in dat er bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan een vrouw gegeven kan worden. In het geval van een mindere geschiktheid gebeurt dat niet en gaat het voorbeeld dus niet op. Het kan wel gebeuren dat de vrouwelijke kandidaat een kortere wachttijd heeft voordat zij benoemd wordt, echter dan is er altijd sprake van gelijke geschiktheid.
Waarom neemt u een risico om mannelijke militairen en sollicitanten mogelijk te ontmoedigen met dit voorkeursbeleid, terwijl 89 procent van het militaire personeel momenteel man is en de meeste sollicitanten dit ook zijn?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 6 ben ik er samen met de Defensietop van overtuigd dat dit de Defensieorganisatie sterker maakt.
Daarnaast is de nieuwe wervingscampagne gestart, getiteld «Generatie D». Dit is nadrukkelijk niet gericht op een specifieke doelgroep of functie maar is gericht op een gezamenlijke mentaliteit. De campagne richt zich op iedereen; ook op mensen die nog niet eerder een baan bij de krijsmacht hebben overwogen. De campagne Generatie D spreekt mensen aan die werk willen doen dat ertoe doet, geloven in de kracht van samenwerking en persoonlijk willen groeien. Wat je achtergrond ook is. Ook dit draagt bij aan een grotere diversiteit van de krijgsmacht maar zonder de focus op een specifieke doelgroep.
Bedoelt u, door te zeggen dat het momenteel niet haalbaar is dat 30% van bijvoorbeeld het Korps Mariniers snel uit vrouwen zal bestaan omdat hier «meer tijd voor nodig» is en dat de «profielen en eisen tegen het licht gehouden zullen worden», dat er plannen liggen om de eisen voor onze gevechtseenheden te verlagen? Zo nee, hoe gaan er in de toekomst dan wel meer vrouwen bij de fysiek zware gevechtseenheden komen?
Nee, we gaan de fysieke eisen voor het Korps Mariniers niet aanpassen. Wel gaan we kijken of we de gestelde eisen voor een functie aansluiten bij de taken die onder die functie vallen. Bijvoorbeeld in het geval van functies in het cyber commando waarbij niet altijd fysieke taken gemoeid zijn. In geval iemand geen fysieke taken heeft hoeft het ook niet nodig te zijn dat hij/zij aan de fysieke vereisten voldoet. Met het nader bekijken van deze profielen en eisen ontstaat meer ruimte om te werken met specifiek inzetbare profielen in plaats van de breed inzetbare profielen en dit biedt kansen om dergelijke specialisten beter aan ons binden.
U zegt in de brief dat u wilt gaan onderzoeken of in de toekomst streefcijfers ook mogelijk zijn voor andere groepen, maar is het niet de bedoeling dat er gesolliciteerd wordt op kwaliteit in plaats van op geslacht of afkomst?
Inderdaad, kwaliteit blijft leidend. Er is dan ook geen sprake van dat er verschillende eisen gelden voor verschillende groepen medewerkers.
Bent u op de hoogte van eerdere Diversiteit en Inclusiviteit wervingsacties in het verleden en weet u ook dat deze vrijwel geen effect hebben gehad, aangezien het percentage vrouwen bij defensie gelijk is gebleven de afgelopen 20 jaar? Waarom zouden uw nieuwe maatregelen dan wel resultaat hebben?4
Er zijn veel activiteiten ingezet gericht op de werving van vrouwen en er zijn al aanzienlijke resultaten geboekt in de werving en instroom van vrouwen voor bijvoorbeeld de officiersopleiding, zo bedroeg de instroom bij de KMA in 2021 al 30% vrouwen. Echter het aandeel vrouwen in het gehele personeelsbestand stijgt maar beperkt. Het is daarom naast werving ook van groot belang om aandacht te besteden aan het behoud van vrouwelijke medewerkers. Vandaar dat we met de gepresenteerde set aan maatregelen een sterkere impuls geven die breder is dan de streefcijfers en bijvoorbeeld ook gericht is op personeelsbeleid, talentmanagement en opleidingen en zo bijdraagt aan een beter werkklimaat voor de huidige vrouwelijke medewerkers.
Wordt er bij Defensie tijdens exitgesprekken gevraagd naar de redenen waarom bijvoorbeeld vrouwen het voor gezien houden? Zo ja, kunt u enkele van de redenen delen? Zo nee, zou dit van toegevoegde waarde kunnen zijn?
In het Doorlopend Dienstverlaters onderzoek Defensie (D3) wordt gevraagd naar de vertrekredenen. De vertrekredenen van mannen en vrouwen komen grotendeels overeen. De meest genoemde redenen voor het ongeplande vertrek zijn: «de wijze waarop de organisatie wordt bestuurd», «gebrek aan loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden», en «onvoldoende nuttig en zinvol werk». Een aantal van deze elementen is onderwerp van het nieuwe HR-model waarin meer ruimte is voor flexibiliteit en maatwerk en strategisch talentmanagement één van de programma onderdelen is.
De verdeling tussen mannen en vrouwen die de vragenlijst invullen, is gelijk aan de verdeling man/vrouw in de populatie. Daarmee hebben we van een beperkt aantal vrouwen antwoorden: circa 40 ingevulde vragenlijsten van vrouwen per jaar. We zien slechts kleine, per jaar wisselende, verschillen in de vertrekredenen tussen mannen en vrouwen, deze verschillen zijn niet significant genoeg om conclusies aan te verbinden.
Kunt elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken?
Ja.
De aanbestedingsregels van de aankoop en productie van defensiematerieel |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, waar ook Defensie zich aan moet houden?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze regels tot langdurige aankoopprocedures leiden?2
Het aanbestedingsproces maakt onderdeel uit van het voorzien-in proces. Voor projecten met een financiële omvang van EUR 25 miljoen of meer wordt het Defensie Materieelproces (DMP) doorlopen, zoals dat met uw Kamer is afgesproken (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwervingsvoorbereiding). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als sprake is van een ontwikkelingstraject. In het Commissiedebat Hoofdlijnen Defensiebeleid van 17 maart j.l. heb ik u toegezegd dat Defensie, in samenwerking met de betrokken departementen, en in overleg met uw Kamer het DMP wil actualiseren en wendbaarder maken. We kijken hierbij naar het «voorzien-in proces» in de breedte en identificeren processtappen die structureel vertragend zijn. In de Kamerbrief over de voortgang uitvoering motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) informeer ik u nader over alle initiatieven om de wendbaarheid van Defensie te vergroten.
Defensie kan voor overheidsopdrachten gebruikmaken van in de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op het gebied van Defensie en Veiligheid (ADV) genoemde procedures. Genoemde wetten bevatten ook uitzonderingsmogelijkheden waarbij de genoemde procedures niet behoeven te worden gevolgd en waardoor Defensie zich bijvoorbeeld direct tot een gewenste leverancier kan wenden. Dat is ook het geval bij urgentie («dwingende spoed») (AW 2012) en in crisissituaties (ADV).
Tot slot, het voorzien-in proces is breder dan alleen de aanbesteding. Andere factoren, zoals vertraagde leveringen van grondstoffen en computerchips, kunnen ook invloed hebben op de looptijd van het proces.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van CDS Onno Eichelsheim van vorige week dat de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel versoepeld dienen te worden gezien de geplande extra investeringen?3
Ja.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 onderzoekt Defensie de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces wendbaarder te maken. Binnen dat onderzoek wordt onder andere gekeken in hoeverre de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving snellere inkoop kan accommoderen of dat aanpassing daarvan gevergd is. Daarnaast beziet Defensie op welke wijze in Europees verband zo goed mogelijk gezamenlijk kan worden ingekocht.
Ziet u deze aanbestedingsregels als een bureaucratische kink in de kabel inzake de wensen van het kabinet om Defensie snel weer op orde te krijgen vanwege de oorlog in Oekraïne?
De aanbestedingsregelgeving is geen «bureaucratische kink in de kabel». Zelfs in het geval dat aanbestedingsregelgeving niet van toepassing zou zijn op Defensie geldt alsnog dat een goede offerteaanvraag dient te worden opgesteld, dat marktpartijen tijd nodig zullen hebben om een offerte op te stellen en dat het contracteringsproces de nodige tijd kost.
Bent u voornemens om deze aanbestedingsregels voor de «aankoop en productie van materieel» te versoepelen?
Het kabinet onderkent het belang van een snel en wendbaar verwervingstraject. In dat licht en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kijkt Defensie in samenspraak met andere departementen naar de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces te versnellen en wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden om de nationale en Europese aanbestedingsregels aan te passen indien dat nodig is.
Hoe staat u tegenover het idee om een dispensatieperiode van vijf jaar aan Defensie te verlenen voor deze aanbestedingsregels, gezien de huidige operationele noodzaak?
Deze vraag valt samen met de vraag over het voornemens zijn tot versoepeling van de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel en graag verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 5.
Kunt u uiteenzetten wat uw mening is om net zoals Duitsland een lange termijn «defensiefonds» op te stellen waardoor er ruim budget voor Defensie geoormerkt blijft, zelfs na Rutte-IV?4
Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht heeft Defensie de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Dit realiseert Defensie binnen een schokbestendig Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF). Het DMF zorgt voor meer stabiliteit in de begrotingen over langere periode. Hierdoor kan Defensie de investeringen over een langere periode plannen, in samenhang met beheer en onderhoud. Het fonds is niet alleen bedoeld om materieelprojecten te bekostigen, maar ook voor bijbehorende investeringen en daaraan gerelateerde instandhoudingsuitgaven. Denk aan ICT en infrastructuur. Mocht een project in tijd verschuiven, dan blijft het geld daarvoor in het fonds beschikbaar.
Per 1 januari 2021 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) in werking getreden. Hiermee heeft Defensie invulling gegeven aan de Motie-Belhaj/Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19). Met deze motie is de regering verzocht wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een begrotingsfonds voor defensiematerieel, conform de systematiek van het Infrastructuurfonds, omdat dit bijdraagt aan de continuïteit van de investeringsplanning.
In 2020 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) voor het eerst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 K nr. 1 van 21 september 2020). Waar voorheen de investeringsmiddelen onder artikel 6 (investeringen) van de reguliere Defensiebegroting (Hoofdstuk X) vielen en de middelen voor instandhouding onder de artikelen van de defensieonderdelen vielen, maken de middelen voor investeringen en instandhouding van het materieel, de infrastructuur en de IT-middelen nu deel uit van het DMF. Door een apart fonds voor de investeringen en instandhouding te creëren, is Defensie beter in staat invulling te geven aan het voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van het materieel, de IT-middelen en de infrastructuur van Defensie.
Bent u op de hoogte van de vertraging in de vervanging van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?5
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat sinds de laatste kamerbrief de huidige status is van het vervangingsproject van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de voortgangsrapportage over het programma vervanging onderzeebootcapaciteit, die op 1 april 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
Kunt u uiteenzetten waardoor er vertraging is opgelopen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, zoals medegedeeld in mijn brief van 1 april 2022 aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2298) heeft de afstemming en de samenhang met de Kamerbrief over de voortgang motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) ervoor gezorgd dat de termijn van drie weken niet gehaald is.
Het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven. |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat het BorWin6-project, bestaande uit een grootschalig windpark voor de Duitse kust waarvan de stroom via een HVDC-platform naar het vasteland wordt getransporteerd, onlangs door TenneT is gegund aan een consortium van McDermott, GEIRI en C-EPRI?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat McDermott voornemens is het HVDC(gelijkstroom)-platform te laten bouwen door Qingdao McDermott Wuchuan, een joint venture met het Chinese staatsbedrijf CSSC, in het Chinese Qingdao en dat GEIRI en C-EPRI beide dochterondernemingen van het Chinese staatsbedrijf State Grid Corporation of China (SGCC) zijn?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dit project, dat een miljoen huishoudens van stroom moet gaan voorzien, hiermee volledig in handen is gekomen van de Chinese Communistische Partij? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat een offshore wind systeem van deze omvang kan voorzien in de elektriciteitsbehoefte van 1 miljoen huishoudens. De netaansluiting komt echter niet in Chinese handen. TenneT zal de eigenaar en beheerder van deze gehele netaansluiting zijn en zal de controle hebben over de besturing ervan. De hierboven genoemde Chinese staatsbedrijven zullen betrokken zijn bij de bouw van twee transformatorstations (één op zee en één op land) die onderdeel zullen zijn van de netaansluiting van het windpark met het net op land in Duitsland.
Ziet u niet de evidente risico’s van het in Chinese handen geven van cruciale schakels binnen onze energievoorziening?
Nederland zet in op het vroegtijdig detecteren en signaleren van risico’s en dreigingen voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 281, nr. 125). Daarnaast moet TenneT er zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 zal TenneT eigenaar en beheerder zijn van deze netaansluiting en ook de controle over de besturing ervan hebben. TenneT is daarnaast voor 100% eigendom van de Nederlandse staat. Er is geen sprake van invloed via een eventueel aandeelhouderschap.
Het project waar het hier om gaat, Borwin6, is overigens een Duits project van ruim 900 MW. Het betreft geen gunning voor een binnenlands project in de Nederlandse vitale infrastructuur. Het gaat om een investering in het Duitse deel van TenneT. Het platform is ook niet rechtstreeks verbonden met het Nederlandse net (het Nederlandse en Duitse net zijn via interconnectoren wel onderling verbonden).
Ten aanzien van deze concrete casus heeft TenneT aangegeven dat een eventuele uitval dan ook geen grote impact heeft op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening, en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse.
Ook heeft het bedrijf voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Dit onderwerp heeft tot slot ook de aandacht van Duitsland. De vier Duitse hoogspanningsnetbeheerders (TSO’s) zijn begin dit jaar door het Duitse Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (BMWK) uitgenodigd om in algemene zin te overleggen over potentieel risicovolle leveranciers uit landen buiten de EU. Daarmee staat het onderwerp ook op het vizier van onze Duitse collega’s.
Bent u ermee bekend dat onder andere België2 en Australië3 SGCC eerder actief van hun energiemarkt weerden uit vrees voor de nationale veiligheid en Chinese controle over cruciale domeinen? Zo ja, waarom zouden dergelijke zorgen niet van toepassing zijn op het BorWin6-project?
De genoemde artikelen gaan niet over de aankoop van materiaal, maar over deelname in de TSO’s via een aandeelhouderschap, waarvan in Nederland en Duitsland geen sprake is.
Waarom bent u, als 100% aandeelhouder van TenneT, akkoord gegaan met het gunnen van deze aanbesteding aan Chinese staatsbedrijven?
Het organiseren van aanbestedingen en vervolgens de gunning van contracten aan marktpartijen is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van TenneT. Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Bij investeringsvoorstellen worden het publieke belang, het rendement van een investering en de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen bekeken. In het licht van de nationale veiligheid kan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij een aanbesteding voor een Nederlands project ingrijpen in de procedure en dit afstemmen met het Ministerie van Financiën.
Het kabinet is zich zeer bewust van de risico’s van mogelijke ongewenste inmenging in de Europese energie-infrastructuur. Daarom vinden het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken het ook van groot belang dat TenneT oog heeft voor de nationale veiligheid en economische veiligheid. Daarover is regelmatig contact tussen deze partijen. Zowel vanuit de rol als beleidsmaker als als aandeelhouder hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën in 2021 overleg gehad met TenneT en in algemene zin gesproken over de mogelijke risico’s rondom leveranciers van buiten de EU. Daarin is ook ter sprake gekomen dat niet alle onderdelen en componenten van een project cruciaal zijn voor het vitale proces (transport van elektriciteit) in Nederland.
Hoe verhoudt deze ogenschijnlijk probleemloze gunning van een grootschalig energie-infrastructureel project door het Nederlandse staatsbedrijf TenneT aan Chinese staatsbedrijven zich met de pogingen om de Chinese invloed op andere binnenlandse strategische domeinen juist terug te dringen?
De Nationale Veiligheidsstrategie (NVS) 2019 stelt dat statelijke actoren met als doel spionage, beïnvloeding, verstoring en sabotage, de grootste digitale dreiging voor de nationale veiligheid zijn, en dat dit een grote impact heeft op de Nederlandse economie en maatschappij. Technologische ontwikkelingen vergroten de afhankelijkheid, verwevenheid, complexiteit en onbeheersbaarheid van systemen en processen. Bovendien kan de strategische afhankelijkheid van buitenlandse partijen als (toe)leveranciers, producenten en dienstverleners, de kwetsbaarheid voor spionage, verstoring en sabotage in de hand werken.
Toenemende digitalisering en de afhankelijkheid daarvan zorgt ervoor dat de potentiële schade van digitale aanvallen (en het profijt dat een kwaadwillende actor ervan kan hebben) toeneemt. Verder geldt dat digitale dreigingen niet op zichzelf staan. Zo is er een wisselwerking met andere risico’s. Verstoring van elektriciteit kan bijvoorbeeld leiden tot een verstoring van informatiesystemen en omgekeerd.
De kabinetsinzet is om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren. Nederland heeft een open investeringsklimaat. Dit vormt de hoeksteen voor onze maatschappij en economie en is een belangrijke randvoorwaarde voor ons verdienvermogen en innovatiekracht. Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen. De AIVD benoemde in haar jaarverslag van 2020 dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden creëert. De MIVD wees daarbij op de mogelijkheid dat China deze investeringen als drukmiddel kan gebruiken.
Door middel van het nemen van maatregelen worden deze risico’s gemitigeerd. De Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren. Met de wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. Deze wet is recent in uw Kamer behandeld.
Bij elke gunning wordt er een gedegen inschatting van mogelijke risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe 2GW HVDC-platforms die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de Noordzee wil toepassen.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo kunnen netbeheerders in bepaalde gevallen gebruik maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen worden nu meegenomen in de Energiewet, die later dit jaar aan de afdeling advisering van de Raad van State zal worden aangeboden.
Zijn er bij dergelijke aanbestedingen geen waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat kwetsbare projecten met een groot strategisch belang in handen komen van Chinese staatsbedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project BorWin6 dan toch aan dit consortium vergeven?
De nationale veiligheid is onder meer geborgd via de Elektriciteitswet 1998. TenneT heeft op grond hiervan de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf.
TenneT is daarnaast gebonden aan de aanbestedingswet en Europese regelgeving daaromtrent. Als daarin geen grondslag staat om bepaalde leveranciers uit te sluiten dan kan en mag TenneT dat niet doen, behalve als de nationale overheid een risico ziet voor de nationale veiligheid. In het geval van TenneT geldt dat transport van elektriciteit een vitaal proces is en dat de NVS stelt dat ernstige verstoring van vitale processen leidt tot aantasting van de nationale veiligheid. De integriteit van de vitale infrastructuur is een essentiële factor voor de nationale veiligheid. Digitale dreiging vanuit statelijke actoren is gericht om deze systemen te verstoren of zelfs te saboteren.
Op grond hiervan is zoals hierboven vermeld eerder een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd en is er in 2021 door het Ministerie van EZK geïntervenieerd in het aanbestedingsproces voor de 2GW platforms voor Nederland.
Zoals aangegeven in vraag 4 zal een eventuele uitval dan ook geen grote impact hebben op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse. Ook heeft TenneT aangegeven dat er voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Geeft u staatsdeelnemingen instructies mee om Chinese inmenging af te houden? Zo ja, wat voor instructies? Zo nee, waarom niet?
Binnen de bevoegdheden als aandeelhouder houdt de Minister van Financiën, voor zover mogelijk, rekening met de gevolgen van veranderende geopolitieke verhoudingen voor staatsdeelnemingen. Er wordt regelmatig gesproken met de deelnemingen en ze worden erop geattendeerd dat het van het grootste belang is dat, als zij dreigingen zien voor de vitale processen of het waarborgen van het publiek belang, zij daarover spreken met de relevante beleidsministeries. Daarbovenop is er ook nauw contact tussen de staatsdeelnemingen, die een vitaal proces kennen (zoals bijvoorbeeld het landelijk transport en de distributie van elektriciteit), en de bevoegde veiligheidsinstanties.
Conform het ondernemingsrecht zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. De Minister van Financiën zal bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen.
Kunt u de Kamer op korte termijn een brief sturen met een analyse van de Chinese invloed Nederlandse staatsdeelnemingen? Zo nee, waarom niet?
De dreiging die uitgaat van statelijke actoren voor de nationale veiligheidsbelangen van Nederland is geen nieuw fenomeen maar ontwikkelt zich al geruime tijd. Voor de deelnemingen die betrokken zijn bij vitale processen houdt het kabinet via de bevoegde veiligheidsinstanties voortdurend de nationale veiligheidsbelangen nauwlettend in de gaten met als doel (digitale) verstoring of sabotage tegen te gaan. Voor een uitgebreide analyse van de mogelijke gevolgen van ongewenste inmenging van statelijke actoren in de Nederlandse vitale processen verwijs ik u naar de Kamerbrief met beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de voortgang aanpak statelijke dreigingenvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid en het meegezonden document Dreigingsbeeld Statelijke Actoren opgesteld door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zoals gepubliceerd op 3 februari 2021 (Kamerstuk 30 281, nr. 125).
Hoeveel aanbestedingen met betrekking tot energie-infrastructuur waarbij de Nederlandse overheid betrokken was zijn de afgelopen vijf jaar gegund aan Chinese staatsbedrijven of consortia waarbij Chinese staatsbedrijven betrokken waren? Om welke projecten ging dit?
De rijksoverheid is niet direct betrokken bij aanbestedingen door de deelnemingen. Dit behoort tot de operationele bevoegdheden van de bedrijven zelf.
Welke mogelijkheden zijn er nog om deze aanbesteding terug te draaien?
Voor dit gegunde systeem in Duitsland geldt dat het contract volgens het
Europese aanbestedingsproces bindend is.
Heeft u met TenneT gesproken over de gunning van het project BorWin6 aan het Chinese consortium? Zo ja, wanneer, wat was hierbij uw insteek en hoe heeft TenneT hierop gereageerd en/of geacteerd? Zo nee, bent u bereid alsnog op zo kort mogelijke termijn met TenneT in gesprek te gaan over de onwenselijkheid van deze gunning?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft niet met TenneT gesproken over het project BorWin6 en de veiligheidsrisico’s daaromtrent. Ook het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder, heeft het niet specifiek gehad met TenneT over de gunning van de desbetreffende contracten aan het Chinese consortium. Omdat het hier een Duitse nationale aangelegenheid betreft heeft TenneT contact gezocht met de Duitse overheid. Zoals benoemd in vraag 9, heeft het Ministerie van Financiën hier ook in algemene zin toe opgeroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om deze gunning terug te draaien? Gaat u hierop inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke projecten in de toekomst in Chinese handen vallen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spreekt regelmatig met TenneT en regionale netbeheerders over allerhande veiligheids- en cyberrisico’s die mogelijk kunnen ontstaan in de vitale onderdelen van het Nederlandse elektriciteitsnet. Waar nodig vinden deze gesprekken plaats in samenspraak met de bevoegde veiligheidsinstanties. Indien blijkt dat de nationale veiligheid in het geding is of komt, dan kan de rijksoverheid desgewenst interveniëren en maatregelen treffen. In de toekomst zal de Energiewet TenneT meer handvatten geven om op voorhand partijen uit te sluiten in een aanbestedingsproces waarbij vitale processen in het geding zijn of komen. Het is daarbij van belang om goed onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het waarborgen van onze publiek belangen. Het is van belang over de kritieke onderdelen goede afspraken te hebben en TenneT in staat te stellen zijn wettelijke taak voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten verantwoord te laten vervullen. Ook geeft de wet Vifo meer mogelijkheden tot toetsing van investeringen die niet binnen de sectorspecifieke wet vallen, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de nadere analyse is het helaas niet gelukt de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Schapenhouders Drenthe zijn klaar met de wolf’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schapenhouders Drenthe zijn klaar met de wolf»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel schade-uitkering er per jaar tussen 2015 en 2021 is uitgekeerd, gelet op uw eerdere antwoord dat er in de periode 2015–2021 «ongeveer 164.000 euro» voor wolvenschade is uitgekeerd door provincies als tegemoetkoming?2
De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitbetaling van een tegemoetkoming in de schade. BIJ12 is de interprovinciale uitvoeringsorganisatie die dit namens de provincies uitvoert. Hieronder treft u het door BIJ12 aangeleverde overzicht van de per kalenderjaar uitbetaalde bedragen voor schade door wolven aan.
2015
1.515,00
2016
0,00
2017
10.777,00
2018
32.683,00
2019
28.590,16
2020
73.168,29
2021 (voorlopig)
17.520,55
Is er volgens u sprake van een groeiende trend tussen 2015 en nu wat betreft wolvenschade en de kosten daarvan?
Het aantal wolven dat zich in Nederland heeft gevestigd sinds 2015 is toegenomen. De schade-uitkeringen door de provincies zijn hiermee in lijn.
Bent u van mening dat de schade door wolven in 2022 en komende jaren hoger zal zijn dan in 2021? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De omvang van de schade is niet te voorspellen. Deze hangt niet alleen af van het te verwachten aantal wolven, maar ook van de beschermingsmaatregelen die dierhouders treffen om predatie op gehouden landbouwhuisdieren te voorkomen.
Bent u van mening dat het eerlijk is dat, zoals een burger aangeeft, «20.000 euro voor een hek» niet genoeg blijkt om de kosten te drukken omdat arbeidsuren niet vergoed worden, ook gelet op uw eerdere antwoord dat er in de periode 2015–2021 «ongeveer 533.000 euro voor wolfwerende materialen in bruikleen is uitgegeven»?3
Primair is de dierhouder zelf verantwoordelijk voor het voorkomen van wolvenaanvallen op zijn dieren. Verschillende provincies kennen een subsidieregeling voor de aanschaf van wolfwerende rasters. Het is de bevoegdheid van de provincies om subsidie te verlenen, de hoogte van het subsidiebedrag vast te stellen en de voorwaarden die zijn verbonden aan de subsidie te bepalen.
Ik ben van mening dat deze hulp bij de preventie van predatie op landbouwhuisdieren voldoende is.
Bent u van mening dat ook arbeidsuren hetzij installatiekosten door een extern bedrijf vergoed moeten worden?
De subsidies van de provincies gaan uit van redelijkheid en billijkheid. De basis wordt daarbij gevormd door een vergoeding van de directe kosten. Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, ben ik van mening dat de door provincies aangeboden hulp bij de preventie voldoende is.
Bent u van mening dat wachten op een schadevergoeding sinds oktober 2021, zoals bij sommige gedupeerden het geval is, correct is, waarbij gedupeerden van wolvenschade ook aangeven dat zij vaak langer dan de zes weken wachttermijn moeten wachten?
In de meeste gevallen kan een uitbetaling binnen 16 weken worden gedaan. BIJ12 handelt een melding af binnen 10 weken na ontvangst van het taxatierapport. Het taxatiebureau levert na een melding het taxatierapport binnen 6 weken op aan BIJ12. Soms duurt dit langer, bijvoorbeeld omdat het taxatiebureau lang(er) moet wachten op eventuele facturen van een dierenarts of het destructiebedrijf. De facturen zijn nodig om een taxatierapport af te ronden en een tegemoetkoming te verlenen. In andere gevallen is er sprake van gewonde of vermiste dieren, waardoor het taxatiebureau een wachttijd moet inbouwen om alle informatie compleet te krijgen.
Bent u voornemens om met Bij12 in gesprek te gaan over het sneller oplossen van de lopende schadeclaims?
Mijn ambtenaren hebben regelmatig constructief overleg met BIJ12. Het is daardoor bekend dat BIJ12 er alles aan doet om de aanvragen voor schadevergoeding zo snel en zorgvuldig mogelijk af te wikkelen.
Bent u van mening dat er in de provincie Drenthe, die een wolvenconsulent heeft aangenomen, en in Nederland sprake is van een wolvenprobleem?
Er is in Nederland geen sprake van een wolvenprobleem. Tot op heden kunnen we enkel spreken van probleemsituaties waarbij wolven schade toebrengen aan landbouwhuisdieren. De wolvenconsulent in Drenthe adviseert daarom in deze situaties schapen- en geitenhouders over goede preventieve maatregelen.
Bent u van mening dat wolven thuishoren in de Nederlandse natuur?
Ja, wolven zijn van grote waarde voor een natuurlijk evenwicht en de biodiversiteit in Nederland.
Bent u van mening dat wolven actief geweerd moeten worden uit Nederland?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat wolven de biodiversiteit in Nederland aan kunnen tasten, bijvoorbeeld door het doodbijten van wilde dieren zoals zwijnen, zwijnen, reeën, edelherten, ganzen, eenden, fazanten, korhoenders en andere vogels?
Wat is er volgens u mogelijk binnen de huidige wetgeving om wolven actief buiten Nederland te houden?
Het zal niet mogelijk zijn om wolven buiten Nederland te houden. De wolf is een strikt beschermde diersoort die zich op eigen kracht weer in Nederland heeft gevestigd en die, zoals bij vraag 12 aangegeven, zorgt voor een verrijking van de biodiversiteit.
Is het volgens u aannemelijk dat wolven in de toekomst overlast zullen veroorzaken in dorpen en stedelijke gebieden in Nederland?
Ervaren overlast door de aanwezigheid van de wolf valt ook in de toekomst niet uit te sluiten. De Factfinding studie,4 die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), geeft aan dat zo lang wolven mensen zien als een potentiële bedreiging of toppredator, wolven de confrontatie met mensen zullen blijven mijden. Het risico zit in het afleggen van schuwheid naar mensen toe, veelal veroorzaakt door menselijk handelen. Met name indien wolven mensen gaan associëren met voedsel kan overlast ontstaan. Daarnaast kunnen wolven leren dat onvoldoende beschermd vee een geschikte voedselbron is, ook al komt vee meestal in de buurt van mensen voor.
Kan Nederland volgens u leren van Duitsland, waar wolven jaarlijks circa drieduizend boerderijdieren doden, in het bijzonder van de milieuminister van Noordrijn-Westfalen, die wolven wil afschieten die te dicht bij mensen zijn geweest?4 5
In de beantwoording van eerdere vragen (kenmerk 2021D49842) is aangegeven dat vanwege grote verschillen in aantallen wolven, beleid op landelijk of regionaal niveau, aard en omvang van de natuur, veedichtheid, historische ervaring met grote roofdieren en maatschappelijk draagvlak de situatie in de verschillende lidstaten moeilijk met elkaar te vergelijken is.
Het afschieten van de wolf kan alleen worden toegestaan met inachtneming van de betreffende regels onder het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn. Hierbij moet aan drie cumulatieve criteria voldaan worden:
Vooral deze laatste twee eisen maken afschot van een gezonde wolf al snel problematisch. Het is regelmatig voorgekomen dat lidstaten in dit verband op de vingers getikt zijn door de Europese Commissie voor afschot van wolven of andere grote roofdieren dat niet in overeenstemming was met de internationale regels.
Kunt u aangeven of en hoe Nederlandse burgers zich fysiek mogen verdedigen op het moment dat een wolf/meerdere wolven een mens bedreigt/bedreigen, bijvoorbeeld op een moment wanneer «voorzichtig zijn» of wegrennen niet meer mogelijk is, gelet op uw eerdere antwoord dat «extra bescherming van mensen [tegen wolven] niet nodig is» vanwege «het kleine risico om als mens gebeten te worden door een wolf»?6
Ik begrijp dat sommige burgers het gevoel kunnen hebben zich te moeten verdedigen tegen de wolf. Uit de Factfinding studie komt echter naar voren dat het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving gering is en het risico om als mens gebeten te worden door een wolf heel klein, vanwege hun natuurlijke schuwheid voor mensen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1632). De juridische analyse8 geeft aan dat op grond van art. 172, derde lid van de Gemeentewet de burgemeester bevoegd is bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. Dit kan ook betrekking hebben op het ingrijpen in een situatie waarin een wolf een mens dreigt aan te vallen. De wolf kan op bevel worden gedood. Er moet dan sprake zijn van direct en acuut gevaar.
Wat kunnen Nederlandse burgers in een stedelijk gebied en dorpen – waar niet altijd ruimte is om (stroom)hekken neer te zetten – volgens u doen om zich te beschermen tegen overlast of aanvallen van wolven?
De beste manier om aanvallen van een wolf op vee te voorkomen is om preventieve maatregelen te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan het 's nachts op stal zetten van vee. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan. Meer informatie hierover is voor veehouders te vinden op de website van BIJ12. Een goede begeleiding en voorlichting van veehouders om de gewenste preventieve maatregelen ook deugdelijk te plaatsen is hierbij van belang. De provincie kan veehouders ook helpen met het tijdelijk uitlenen van wolfwerende noodrasters op het moment dat een wolf daadwerkelijk in de buurt is.
Is het volgens u strafbaar om als Nederlands burger jezelf te verdedigen tegen een wolvenaanval?
Het opzettelijk doden van een wolf door een burger, behoudens een ontheffing, is een overtreding van artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Handelen in strijd met de verbodsbepaling van artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is aangewezen als economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten. In artikel 12 van de Habitatrichtlijn is vastgelegd dat alle nodige maatregelen moeten worden genomen om het illegaal doden van wolven te voorkomen. De landelijke en provinciale overheden geven op zo breed mogelijke manieren invulling aan deze wettelijke verplichting.
Zoals in het antwoord op vraag 16 aangegeven, is de kans op een aanval van de wolf op de mens gelukkig zeer klein. De noodzaak om als burger zichzelf tegen een wolvenaanval te moeten verdedigen, zal daarom ook zeer zelden voorkomen. In geval van direct en acuut gevaar kan voor een burger sprake zijn van handelen in een noodsituatie. Daarbij bestaat de mogelijkheid zich te beroepen op de rechtvaardigingsgrond «overmacht in noodtoestand» (artikel 40 jo. 91 Wetboek van Strafrecht). In dat geval moet het handelen van de burger die zichzelf verdedigt in redelijke verhouding staan tot het na te streven doel en daarnaast mogen er geen alternatieve, minder ingrijpende middelen voorhanden zijn. Bij een geslaagd beroep op overmacht in een noodtoestand wordt de wederrechtelijkheid van het handelen van de burger ontnomen.
Tevens kan, zoals in het antwoord op vraag 16 is aangegeven, de burgemeester in acute noodsituaties ingrijpen.
Bent u voornemens of staat u open om middels een wetswijziging Nederlandse burgers die zich willen weren tegen wolven meer juridische bescherming te bieden?
Er zijn juridisch voldoende mogelijkheden voor bescherming van mens en dier tegen eventuele aanvallen door de wolf. Een wetswijziging is derhalve niet nodig.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken?
Een gedegen beantwoording van de vragen heeft meer tijd gekost en daardoor is het niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.