De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland inzake de e-screener. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 13 augustus 2020 inzake de toepassing van de e-screener?1
Ja.
Kunt u duiden wat het voorlopige oordeel van de Voorzieningenrechter – namelijk dat niet zonder meer vaststaat dat de e-screener een voldoende geschikt, objectief instrument is ter beoordeling van de psychische gesteldheid van een persoon – voor betekenis heeft voor het huidige, landelijke gebruik van de e-screener? Is daarmee niet de volledige bodem onder de toepasbaarheid van de e-screener weggevallen?
Allereerst acht ik het van belang te benadrukken dat dit een uitspraak is over een individuele casus. Hieraan kunnen geen algemene uitspraken over de werking van de e-screener worden ontleend.
De voorzieningenrechter heeft geen oordeel kunnen vormen over de wijze waarop de testresultaten in dit specifieke geval zijn verkregen, omdat onvoldoende inzicht is verkregen in de werking van het instrument. Dat zegt dus primair iets over de (niet) aan voorzieningenrechter geleverde informatie. Om belanghebbenden meer inzicht te verschaffen in de werking van de e-screener heb ik TNO reeds in een eerder stadium gevraagd, een rapport op te stellen over de wijze waarop de e-screener werkt en waar het toe dient. Het betreffende rapport – dat in deze zaak helaas niet aan de voorzieningenrechter is vertrekt – voeg ik als bijlage2 bij deze antwoorden.
Om omissies, zoals in voornoemd kort geding in de toekomst te voorkomen heb ik de te betrachten zorgvuldigheid andermaal onder de aandacht van de korpschef gebracht en hem gevraagd om het hiervoor bedoelde TNO rapport voortaan in juridische procedures aangaande de e-screener in te brengen.
Nu de voorzieningenrechter, in de door u aangehaalde casus, de e-screener niet inhoudelijk heeft beoordeeld en het een voorlopig oordeel betreft, heeft de uitspraak geen gevolgen voor de toepassing van de e-screener bij andere aanvragers van een wapenverlof of jachtakte.
Overigens wordt de e-screener, zoals voorzien was, dit najaar geëvalueerd met de politie en TNO. Hierbij betrek ik ook de KNSA en KNJV, waarmee medewerkers van mijn departement doorlopend overleg hebben. Indien de evaluatie aanleiding geeft tot aanpassing van het instrument informeer ik uw Kamer hier uiterlijk in het voorjaar van 2021 over.
Kunt u de Kamer informeren over de plaats en de betekenis van de contra-expertise in de meest recente procedure rond het aanvragen van een jachtakte of -verlof?
Behalve het TNO-rapport voeg ik ook de door mij gegeven instructie aan de politie inzake de beoordeling van e-screener uitslagen als bijlage3 bij deze antwoorden. Waar het de contra-expertise betreft bepaalt de instructie dat – indien aan de voorwaarden is voldaan waaraan de contra-expertise dient te voldoen – de e-screener uitslag van betreffende aanvrager terzijde wordt geschoven en doorslaggevende waarde wordt toegekend aan de contra-expertise (i.c. een psychologisch rapport). Indien de opsteller van het contra-expertiserapport tot een negatief oordeel ten aanzien van de aanvrager komt, dan weegt dit, mogelijk met andere factoren waardoor twijfel is ontstaan, mee in het voornemen tot weigering van de aanvraag. Indien het rapport niet aan eisen van de contra-expertise voldoet, wordt de uitslag van de e-screener geacht leidend voor de beoordeling te zijn.
Kunt u – zo nodig als bijlage – de geldende regeling op dit punt aan de Kamer bekend maken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er maar één instituut in Nederland is dat deze contra-expertise kan verzorgen en bent u bereid een lijst te publiceren waarop meerdere instituten worden genoemd waar mensen een contra-expertise kunnen aanvragen?
Nee, dat klopt niet. Als voorwaarde geldt dat het psychologisch rapport opgesteld en ondertekend moet zijn door een BIG-geregistreerd psycholoog dan wel psychiater. Het is aan de aanvrager om zelf een deskundige aan te zoeken.
Kunt u bevestigen dat een contra-expertise ongeveer € 1.500 kost en bent u van mening dat dit bedrag in verhouding staat tot de draagkracht van aanvragers van een jachtakte of -verlof?
Ik heb geen zicht op de precieze kosten van een contra-expertise rapport. Ik heb ook geen zicht op de financiële draagkracht van aanvragers van een jachtakte of wapenverlof. Maar er van uitgaande dat zij een redelijke dwarsdoorsnede van de Nederlandse samenleving vormen, zal de financiering van de contra-expertise voor een deel van de aanvragers een behoorlijke last betekenen, waarbij door hen zelf de afweging moet worden gemaakt of deze last opweegt tegen het mogelijke resultaat.
Deelt u de mening dat de onvolkomenheid van het functioneren van de e-screener niet rechtvaardigt dat individuele burgers € 1.500 kosten moeten maken om zich tegen dit instrument te verweren?
Ik deel het oordeel dat de e-screener niet naar behoren functioneert niet en derhalve ook niet uw gevolgtrekking daaruit.
Wie draagt de kosten van de contra-expertise indien deze in het voordeel van de verzoeker/aanvrager uitvalt?
De kosten voor het laten uitvoeren van de contra-expertise zijn voor degene die deze aanvraagt.
In hoeverre is de e-screener geschikt voor mensen met dyslexie en is dit wetenschappelijk onderzocht? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag onderscheid maken tussen aanvragen vóór en aanvragen na aanpassingen die verricht zijn naar aanleiding van implementatieproblemen rond de e-screener?
Er is geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de e-screener door mensen met dyslexie een belemmering vormt. Maar om de groep van dyslectische aanvragers beter van dienst te zijn is een voorleesfunctie in het systeem gebouwd. Ook kan lettergrootte worden aangepast. Bovendien wordt in de informatievoorziening voorafgaand aan de afname van de e-screener, richting de aanvrager, aandacht aan mogelijke belemmeringen, zoals dyslexie, belemmeringen besteed.
Welke mogelijkheden zijn er voor mensen met dyslexie om een tweede kans te krijgen om de e-screener af te leggen en is het wettelijk verboden om de e-screener twee keer af te leggen?
Ik heb in mijn instructie aan de politie bepaald dat na weigering of intrekking te allen tijde een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. Als tijdelijke maatregel heb ik tevens bepaald dat als het resultaat van de e-screener laat zien dat deze onbetrouwbaar is ingevuld – voorafgaand aan besluitvorming – een aanvrager ook gebruik kan maken van een herkansing. Hierbij wordt aan de aanvrager wel medegedeeld dat, in verband met de betrouwbaarheid van de uitslag van de tweede poging, tussen twee testen een periode van ten minste één maand dient te liggen.
In welke mate is de e-screener geschikt voor met name bestaande aktehouders met een (relatief) hogere leeftijd die binnenkort aan de beurt komen om hun verlof te verlengen en in dat kader de e-screener moeten afleggen?
Ik ben mij er van bewust dat oudere aanvragers mogelijk minder vaardig zijn met computers, het middel waarmee de e-screener wordt afgenomen. Om daaraan tegemoet te komen zijn verschillende maatregelen genomen, zoals duidelijke voorlichting vooraf, de voorleesoptie en de mogelijkheid het lettertype te vergroten. Overigens zie ik ook een kans voor belangenorganisaties om de achterban op de afname van de e-screener voor te bereiden. Hier ben ik ook met ze over in gesprek.
Kunt u zich voorstellen dat een groot deel van deze groep met angst en beven deze test tegemoet ziet?
Ik ben mij er terdege van bewust dat een deel van aanvragers opziet tegen het vooruitzicht de e-screener te moeten afleggen. De brochure die voorafgaand aan de afname van de e-screener aan aanvragers wordt uitgereikt heeft mede tot doel (een deel van) de angst weg te nemen. Ook belangenorganisaties zouden hier een rol in spelen door de eigen achterban bijvoorbeeld te informeren over ervaringen met de afname van de e-screener, en aanvragers, voor zover mogelijk op de afname zelf voor te bereiden.
Deelt u de mening dat ook voor mensen met een afstand tot digitale vaardigheden, maar ook laaggeletterden de e-screener een relatief zwaardere test is?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Het taalgebruik in de informatiebrochure, die voorafgaand aan de afname van de e-screenertest aan de aanvrager wordt uitgereikt, is hierop afgestemd. Om interpretatieproblemen te voorkomen zijn de vragen van de e-screener zo zorgvuldig, eenvoudig en eenduidig mogelijk geformuleerd.
Is het een doel van het beleid om door middel van de inzet van de e-screener het aantal verlofhouders in Nederland fors te decimeren?
Nee, er bestaat geen specifieke beleidsdoelstelling ten aanzien van het aantal verlof- of jachtaktehouders. Uitgangspunt van de wet en doel van beleid is – mede aangespoord door uw Kamer, de Inspectie van Justitie en Veiligheid en Europese regelgeving – de samenleving zo goed mogelijk te beschermen tegen mogelijk misbruik van vuurwapens.
Bent u bekend met het informatieblad van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Politie inzake de e-screener en met het tekstvak waarin te lezen staat: «Heeft u wel eens gelogen? Het lijkt dan niet handig om ja te antwoorden als u wilt overkomen als een betrouwbaar persoon. Algemeen bekend is dat iedereen wel eens een leugentje om bestwil vertelt of dit als kind wel een heeft gedaan. Dus op deze vraag is het verwachte antwoord «ja»?»
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat er een grote groep Nederlanders is – zeker onder verlofhouders – die daadwerkelijk nooit liegt en zonder de geringste twijfel «nee» antwoordt op bovenstaande vraag?
Iedereen met enige zelfkennis weet dat hij of zij op enig moment in zijn of haar leven weleens een leugen (om bestwil) verteld heeft. Ik kan mij wel de gedachtegang voorstellen dat de aanvrager meent de betreffende vraag met «nee» te moeten beantwoorden om een positieve uitslag van de e-screener te krijgen. Het doel van het door u aangehaalde informatieblad (brochure) is onder andere om deze misvatting te corrigeren. Dit informatieblad is afgestemd met alle belanghebbenden, inclusief verenigingen als KNSA en KNJV, om zo goed mogelijk aan te sluiten op de belevingswereld van de aanvrager.
Is het niet vreemd dat mensen bij het invullen van de e-screener tactisch in plaats van naar waarheid moeten gaan antwoorden?
De e-screener moet louter naar waarheid worden ingevuld. Hier wordt voorafgaand aan de afname van de e-screener ook op gewezen. Tevens is hier bij het opstellen van de vragen in de e-screener, die toetsen op sociaal wenselijke beantwoording, rekening mee gehouden.
In welke mate zijn de door de Corona-maatregelen opgelopen achterstanden – bij het behandelen van aanvragen en verzoeken die door de bureau Korpschefstaken worden verricht in het kader van de Wet Wapens en Munitie – per 1 september 2020 ingelopen en is het mogelijk hier per politie-eenheid op de verschillende soorten aanvragen een overzicht van te verstrekken?
De politie is met ingang van 28 mei jl. begonnen met het in behandeling nemen van nieuwe aanvragen en daarmee ook de mogelijkheid voor de aanvragers om deel te nemen aan de e-screener. Rekening houdende met ook de verminderde beschikbare capaciteit tijdens de zomervakantieperiode is de verwachting dat de achterstand voor het eind van het jaar is ingelopen. Het is technisch mogelijk om per politie-eenheid de verschillende soorten aanvragen in een overzicht te laten zetten. Dat kost echter politiecapaciteit die effectiever ingezet kan worden op het inlopen van de achterstand.
Worden verlof-aanvragers al weer op het politiebureau ontvangen, of verlopen alle contacten nog op afstand?
De bureaus zijn op beperkte schaal aangepast om zoveel mogelijk Covid-19-proof te kunnen werken. Vanwege de beperkte hoeveelheid beschikbare loketten worden tot nader order in principe alleen nieuwe aanvragers en bestaande verlofhouders die tussentijds een nieuw wapen willen aanschaffen op de bureaus ontvangen. Bestaande verlof- en jachtaktehouders ontvangen – gegeven de uitzonderlijke situatie – voorafgaand aan het verlopen van hun wapenvergunning en na controle in de politiesystemen of geen bezwaar tegen afgifte bestaat – eenmalig een schriftelijk verlengingsbesluit en hoeven zich om die reden niet op het bureau te melden.
Wat is de voortgang van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid inzake het takenpakket van de bureaus Korpscheftaken en worden ook andere belanghebbenden dan de Politie betrokken bij dit onderzoek?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft zowel betrokkenen bij de politie als bij het departement gesproken. Op basis van gesprekken heeft de IJenV besloten meer tijd te nemen voor het onderzoek.
Ziet u mogelijkheden om de verlening van vergunningen en verloven van de Politie over te dragen naar de dienst Justis en op welke termijn kunt u hier een beslissing over nemen?
Momenteel verkennen de politie en dienst Justis onder welke voorwaarden een dergelijke taakoverdracht mogelijk is. Verdere besluitvorming op dit vraagstuk vindt plaats zodra de businesscase – waar naast de Wet wapens en munitie, ook de eventuele overdracht van de bestuursrechtelijke taken van de politie ten aanzien van de Wet natuurbeheer, de Wet explosieven civiel gebruik en de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in worden meegenomen – gereed is. Dit zal aan het einde van 2020 zijn of aan het begin van 2021.
Wat is de voortgang van het deactiveren van vuurwapens?
In Nederland dienen vuurwapens conform de technische specificaties van de EU-uitvoeringsverordening gedeactiveerd te worden. De politie is in Nederland, conform artikel 43 van de Wet wapen en munitie, aangewezen als controlerende en certificerende instantie. Als de vraag is of vuurwapens conform de EU-uitvoeringsverordening gedeactiveerd en in Nederland gecontroleerd en gecertificeerd kunnen worden, is het antwoord ja.
In hoeverre is er na mijn werkbezoek begin juli 2020 voortgang geboekt in het laten groeien van het innemen en het controleren van gedeactiveerde vuurwapens?
Momenteel zijn 146 wapens aangeboden en behandeld (t.o.v. de 106 medio juli).
Er zijn daarnaast nog 25 wapens aangeboden waarvan de behandeling ingepland wordt. Om belanghebbenden beter van dienst te zijn heeft de politie op zijn website informatie over de procedure van de keuring van onklaargemaakte wapens opgenomen. De politie heeft mij voorts gemeld dat, zodra de verbouwing en inrichting van de beoogde werkplaats zijn afgerond, alle erkenninghouders zullen worden uitgenodigd voor een informatieve bijeenkomst, waarbij nog bekeken moet worden of dat pas op een moment zal zijn als de Coronacrisis voorbij is. Gezocht wordt naar een tijdschrift waarin een artikel kan worden geplaatst over het functioneren van de bij de politie ondergebrachte controlerende autoriteit van onklaargemaakte wapens.
Deelt u de mening dat de stand toen (106 aangeleverde gedeactiveerde vuurwapens, afkeuringspercentage 40%) niet zal leiden tot een jaarlijkse productie van minstens 2.500 wapens en op welke wijze bent u voornemens actief te zorgen voor het op gang krijgen van het deactiverings-proces in Nederland?
Er is geen kwantitatieve doelstelling geformuleerd voor de controle op en certificering van gedeactiveerde vuurwapens, anders dan dat dat van het aanbod afhangt. Voor de berekening van het legesbedrag is van de, door de politie en enkele erkenninghouders (=wapenhandelaren) bevestigde, aanname uitgegaan dat jaarlijks 2400 van dergelijke voorwerpen aan de controlerende autoriteit voor onklaargemaakte wapens zouden worden voorgelegd. Ik stel nu vast dat die inschatting die ten tijde van het opstellen van het wetsvoorstel ter implementatie van de EU vuurwapenrichtlijn gemaakt is, sterk afwijkt van het huidige, werkelijke aanbod.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Bent u bekend met de reactie van de korpsleiding op de brandbrief van de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV)? Klopt het dat (executieve) politievrijwilligers pas in 2022 weer kunnen beginnen met doorstromen naar niveau 4? Kunt u uitleggen waarom er zoveel vertraging optreedt?2
Executieve politievrijwilligers hebben momenteel de mogelijkheid om doorstroomopleidingen te volgen van de smalle naar volledige niveau 2-kwalificatie (surveillant) en van niveau 2 naar niveau 3 (agent). Deze doorstroomopleidingen lopen tot en met 2021. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat deze wordt vervangen door een nieuwe doorstroomopleiding naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround politieagent. Politievrijwilligers hadden niet eerder de mogelijkheid een doorstroomopleiding naar niveau 4 te volgen.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten. Deze vernieuwing heeft absolute prioriteit, omdat de vernieuwde basispolitieopleiding begin 2021 van start moet gaan. De Politieacademie zal hierop aansluitend de doorstroomopleiding voor politievrijwilligers naar niveau 4 ontwikkelen. Derhalve gaat de nieuwe doorstroomopleiding naar niveau 4 in 2022 van start. Vanaf dat moment kunnen politievrijwilligers op hetzelfde niveau worden opgeleid als beroepsmedewerkers.
Hoe verhoudt de brief van de korpsleiding zich tot uw toezeggingen in bijlage 4 (Politiepersoneel, pagina 7 en 8) bij het halfjaarbericht politie d.d. 16 november 2018? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag in het bijzonder ingaan op de op pagina 8 verwoorde opleidingsafspraken? Deelt u de waarneming dat er van de doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 nagenoeg niets terecht is gekomen?3
Zoals toegezegd in het tweede halfjaarbericht politie 20184, heeft de Politieacademie doorstroomopleidingen van de smalle naar de volledige niveau 2-kwalificatie en van niveau 2 naar niveau 3 ontwikkeld. Deze opleidingen zijn volgens planning respectievelijk in week 45 van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 gestart. In totaal hebben ongeveer 217 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van de smalle naar de volledige niveau 2 kwalificatie gevolgd en 46 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3.
Wat de opleiding van nieuwe politievrijwilligers betreft, is het niet mogelijk gebleken om deze opleiding in 2020 aan te bieden. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waar de politie thans voor staat, moeten politie en Politieacademie absolute prioriteit geven aan het opleiden van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. De Politieacademie zal in 2021 een opleiding voor nieuwe executieve politievrijwilligers ontwikkelen, die aansluit bij de vernieuwde basispolitieopleiding. Deze opleiding zal in 2022 van start gaan. Nieuwe executieve politievrijwilligers zullen op hetzelfde niveau worden opgeleid als beroepsmedewerkers.
Hoe verhoudt de brief van de korpsleiding zich tot het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst», waarin is afgesproken dat er samen met de politie en de LOPV gewerkt wordt aan landelijk beleid dat onder andere ziet op de opleidingen? Deelt u de opvatting dat de realisatie van het regeerakkoord ziet op de periode 2017–2021 en dat het realiseren van opleiding voor vrijwilligers (pas) vanaf 2022 daar een inbreuk op is?4
De politie, de politievakorganisaties en de LOPV hebben de afgelopen jaren gewerkt aan landelijk beleid voor politievrijwilligers om te voorkomen dat het aantal vrijwilligers afneemt, zoals afgesproken in het Regeerakkoord. Er is onder meer een meerjarenprogramma opgesteld voor het opleiden en behouden van de huidige politievrijwilligers. De Politieacademie verzorgt sinds 2018 doorstroomopleidingen om de bevoegdheden van politievrijwilligers uit te breiden en hen te behouden voor de organisatie. Dat is in lijn met de doelen die in het Regeerakkoord zijn gesteld.
Klopt de informatie dat ter realisatie van het regeerakkoord in 2019 en 2020 aanzienlijke budgetten aan de Politieacademie zijn toegewezen ter bekostiging van het onderwijs aan executieve politievrijwilligers? Klopt het dat ook de politie vanuit haar eigen financiering voor dit doel extra middelen (fte) aan de Politieacademie heeft doen toekomen? Om hoeveel geld gaat dit (afzonderlijk en totaal)? Kunt u met de beantwoording van deze vragen een gedetailleerd overzicht meesturen waaruit blijkt waar die middelen aan besteed zijn en hoeveel opleidingen aan vrijwilligers daarmee gerealiseerd zijn?
In de periode 2018–2021 is er € 0,5 miljoen per jaar uit het Regeerakkoord beschikbaar gesteld aan de Politieacademie voor het verzorgen van doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers. De politie had voor het schooljaar 2019/2020 2 fte beschikbaar gesteld, maar heeft daar vanaf gezien omdat het opleiden van aspiranten en de ontwikkeling van het nieuwe basispolitieonderwijs op dit moment absolute prioriteit hebben. Hierover zijn nieuwe afspraken gemaakt die zijn gecommuniceerd met vertegenwoordigers van de politievrijwilligers, onder andere met de LOPV.
De tabel hieronder laat zien hoeveel politievrijwilligers in de jaren 2018 tot en met 2020 zijn begonnen aan een opleiding.
2018/2019
2019/2020
2020/2021
Doorstroom van niveau 2 smal naar niveau 2 breed
20
114
83
Doorstroom van niveau 2 naar niveau 3
0
46
0
Opleiding voor specialistische vrijwilligers
0
0
168
Deelt u de analyse dat de Politieacademie de komende tijd de handen vol zal hebben aan het opleiden van beroeps-politiepersoneel? Kunt u zich voorstellen dat, zeker onder politievrijwilligers, de verwachting bestaat dat de Politieacademie zelfs met de beste wil van de wereld de komende jaren niet in staat zal zijn in voldoende mate politievrijwilligers nadere opleidingen aan te bieden?
Het opleiden van grote aantallen aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding vraagt het maximale van zowel de Politieacademie als de politie. De Politieacademie neemt daarom sinds 2018 externe docenten in de arm voor het verzorgen van de (doorstroom)opleidingen voor politievrijwilligers. Ook in 2021 zal de Politieacademie het doorstroomonderwijs en het onderwijs voor nieuwe politievrijwilligers met specialistische kennis door externe docenten laten verzorgen.
Bent u bekend met het aanbod vanuit de (executieve) politievrijwilligers zelf, maar ook vanuit het MBO, de ROC’s en de Hogescholen, om onderwijs aan politievrijwilligers te verzorgen? Zou het niet verstandig zijn om zo spoedig mogelijk het opleidingsmonopolie van de Politieacademie voor politievrijwilligers te breken en enkel de examinerende taak bij de Politieacademie te laten rusten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 6, wordt het onderwijs van politievrijwilligers al sinds 2018 uitbesteed aan externe docenten. De Politieacademie blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opleidingen en de examinering.
Bent u, in het licht van de strekking van de vorige vraag, bereid om beschikbare en reeds begrote opleidingsgelden voor politievrijwilligers los te weken van de bestaande begrotingen van de politie en Politieacademie en deze beschikbaar te stellen voor opleidingen door andere instituten of initiatieven?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6 en 7, wordt het onderwijs aan politievrijwilligers al uitbesteed. Ik zie geen noodzaak om dit te veranderen.
Hoeveel huidige niveau 2 breed-opgeleide (executieve) politievrijwilligers missen (enkel) nog de opleiding om vuurwapendragend te mogen zijn? Deelt u de opvatting dat deze groep vrijwilligers betrekkelijk snel opgeleid kan worden en breder ingezet kan worden? Wat zijn de mogelijkheden om deze vuurwapenopleiding te laten verzorgen door IBT-afdelingen (Integrale Beroepsvaardigheidstrainingen) binnen de eenheden dan wel door instructeurs van Defensie?
De opleiding voor het dragen van een vuurwapen beperkt zich niet alleen tot het praktisch toepassen van het wapen, maar er dient ook geleerd te worden hoe het wapen legitiem en proportioneel gebruikt wordt binnen het geheel aan politietaken en geweldsmiddelen. Toepassing van het dienstwapen is immers het ultimum remedium. Om deze reden kunnen de onderdelen betreffende het vuurwapen niet los worden gezien van de rest van de opleiding.
In verband met het ophogen van het jaarlijkse aantal RTGP-trainingsuren, is er bij de OBT-afdelingen in de eenheden momenteel een krapte in de capaciteit. Personeel van Defensie beschikt over een ander type dienstwapen dan de politie en wordt op andere gronden met een wapen uitgerust. Om deze reden kunnen er geen instructeurs van Defensie worden ingezet.
Waarom start de Politieacademie met een nieuwe opleiding die een looptijd heeft van 2,5 jaar, terwijl bestaande vrijwilligers met een aanvullende module van hooguit driekwart jaar breed inzetbaar gemaakt kunnen worden? Deelt u de angst dat deze lange, extra opleidingsinspanning vele vrijwilligers zal doen besluiten te stoppen met hun werkzaamheden?
De doorstroomopleiding van een smalle naar een brede inzet (op niveau 2) duurt maximaal een jaar (56 weken). De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 opleiding duurt ongeveer 2 jaar (112 weken). Dit is inclusief bufferweken en vakanties. De opleidingsduur kan worden ingekort als de vrijwilliger in aanmerking komt voor vrijstellingen. Vrijwilligers krijgen dezelfde opleiding en hetzelfde diploma als beroepskrachten. Het gevolg is dat hier ook eenzelfde opleidingsduur aan is verbonden.
Klopt het dat politievrijwilligers in hun dagelijkse werkzaamheden soms een wapendragende functie hebben, bijvoorbeeld bij de Koninklijke Marechaussee, andere onderdelen van Defensie of bij de politieorganisatie zelf, maar dat zij als politievrijwilliger geen wapens mogen dragen zonder de benodigde N3-opleiding? Klopt het ook dat het deze politievrijwilligers erg moeilijk wordt gemaakt om de benodigde certificering te behalen, terwijl dit niet meer is dan een papieren werkelijkheid aangezien het politievrijwilligers betreft die weten hoe ze met een wapen moeten omgaan? Waarom wordt er bij deze politievrijwilligers geen maatwerk in de politieopleiding toegepast?
Executieve politiemedewerkers die na hun loopbaan vrijwilliger worden, mogen een vuurwapen dragen indien toegewezen en gecertificeerd. Er is mij één casus bekend van een politievrijwilliger die een vuurwapendragende functie bekleedt bij de Koninklijke Marechaussee. Deze persoon heeft zich onlangs gemeld. De politie onderzoekt naar aanleiding van deze melding momenteel of in dit soort gevallen een maatwerktraject mogelijk is. Defensie en de BOA’s bij Defensie beschikken over een ander type dienstwapen. Het is belangrijk dat zij goed bekend zijn met het type dienstwapen van de politie, voordat zij dit wapen mogen gebruiken. Hierom moeten zij dan ook voor het politie vuurwapen geschoold en gecertifieerd zijn. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9. Om deze reden kan er geen vrijstelling worden gegeven aan deze politievrijwilligers.
Deelt u de mening dat het veel te lang duurt als huidige vrijwilligers pas in 2022 weer kunnen beginnen met een opleiding om door te stromen en dat dit totaal het verkeerde signaal is vanuit de politieorganisatie en de Politieacademie richting politievrijwilligers? Deelt u de mening dat de politieorganisatie meer perspectief moet bieden aan huidige vrijwilligers? Wat denkt u dat dit bericht doet met de motivatie van politievrijwilligers?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Zoals blijkt uit mijn eerdere beantwoording, worden er nog tot en met 2021 doorstroomopleidingen aangeboden van een brede naar een smalle inzet en van niveau 2 naar niveau 3. Vervolgens zal in 2022 de vernieuwde doorstroomopleiding naar niveau 4 worden aangeboden.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De berichten 'Geweld door drillrappers verheerlijkt' en 'Ingewijden: Rotterdammer (19) doodgestoken door lid Amsterdamse drillrapgroep' |
|
Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geweld door drillrappers verheerlijkt» waarin een beeld wordt geschetst van het muziekgenre «drillrap» en het klaarblijkelijke verband dat bestaat tussen de aanhang van dit muziekgenre en gewelddadigheid onder jongeren?1
Ja.
In hoeverre verenigen aanhangers van drillrap zich in ons land in herkenbare (jeugd)groepen? Worden deze groepen door de politie in kaart gebracht, bijvoorbeeld in de inventarisatie van jeugdgroepen (de voormalige Beke-methodiek)? Is er een specifieke overheidsaanpak die zich richt op deze groepen?
Jongeren vertonen vaak crimineel gedrag onder invloed van groepsdruk en groepsdynamica. De actualiteit leert dat (jeugd)groepen veelal fluïde van samenstelling zijn en dat communicatie via internet en sociale media hierin belangrijke factoren zijn. Het is moeilijk voor politie en gemeenten om goed inzicht te krijgen op de kerngroepen binnen deze steeds wisselende interacties, en daarmee ook om deze jongeren als groep te identificeren en in kaart te brengen. Wat we nu zien is dat bestaande min of meer criminele (jeugd)netwerkverbanden drillrap aanwenden om zich nadrukkelijker te profileren en gewelddadige incidenten te plegen en te ontlokken.
Vanwege het zorgelijke karakter van het wapenbezit en deze bendevorming wordt momenteel een actieplan opgesteld om het wapenbezit en -gebruik onder jongeren tegen te gaan. Hierbij wordt samengewerkt tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Openbaar Ministerie, de politie, de jeugdreclassering, Halt, jongerenwerk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en diverse gemeenten. Het actieplan zal zowel preventieve als repressieve acties bevatten.
Het actieplan zal naar verwachting begin november gereed zijn. De andere betrokken ministers en ik zullen uw Kamer daarover direct inlichten.
In hoeverre biedt de Voetbal- en Overlastwetgeving mogelijkheden om groepen jongeren die zich kenmerken door het stelselmatig voorhanden hebben en benutten van messen en andere wapens in de tang te houden? Welke informatie-uitwisseling vindt er plaats tussen politie-eenheden over deze groepen? Hoe operationeel en actueel is die informatie-uitwisseling?
Bij de politie is het onderwerp drillrap en (mes)steekincidenten landelijk geagendeerd. Uitwisseling van actuele, operationele informatie tussen eenheden vindt plaats als sprake is van incidenten en/of problematiek die de betrokken eenheden overlapt. De politie kan op basis van haar informatie het lokale bestuur informeren. Deze informatie kan voor de burgemeester de basis vormen voor het inzetten van bevoegdheden om de openbare orde te beschermen op grond van de Gemeentewet, bijvoorbeeld als het gaat om overlast op straat. Dan bieden Algemene Plaatselijke Verordeningen vaak verschillende handvatten voor (strafrechtelijk) optreden. Dan kan het gaan om bijvoorbeeld samenscholingsverboden, tijdelijke gebiedsontzeggingen wegens overlastgevend gedrag, en alcoholverboden. Dergelijk optreden vindt plaats naast eventueel strafrechtelijk ingrijpen.
Als het gaat om de (dreiging van) rellen heeft een burgemeester verschillende opties. Zo biedt de Gemeentewet de mogelijkheid om relschoppers bestuurlijk een gebiedsverbod op te leggen. Een verbod kan eventueel worden gecombineerd met een meldplicht of een groepsverbod. Indien betrokkene het gebiedsverbod schendt, dan pleegt hij een misdrijf en kan hij direct worden aangehouden. Daarnaast kent de Gemeentewet een bestuurlijke maatregel die inhoudt dat de burgemeester een bevel kan geven aan degene die het gezag heeft over een minderjarige jonger dan twaalf, als die minderjarige herhaaldelijk in groepsverband de openbare orde heeft verstoord. Zo’n bevel kan bijvoorbeeld inhouden dat de minderjarige zich niet in een bepaald deel van de gemeente bevindt.
Meer algemeen2, maar net als gebiedsverboden in de preventieve sfeer, bestaat de mogelijkheid om bij (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens een gebied als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen waarbinnen. (preventief) fouilleren en doorzoeken van voertuigen en bagage naar wapens mogelijk wordt.
Ook kan de burgemeester – als de gemeenteraad deze bevoegdheid in de APV aan de burgemeester heeft verleend – gebieden aanwijzen voor cameratoezicht in de openbare ruimte. Dat toezicht moet noodzakelijk zijn in het belang van de handhaving van de openbare orde in het aangewezen gebied.
Elke situatie vergt een specifiek gecombineerde en passende inzet van bevoegdheden om overlast en verstoringen van de openbare orde tegen te gaan. Dit is maatwerk door de driehoek op basis van de kennis van de lokale situatie.
Bent u bereid om nationaal onderzoek te doen of er een causaal verband bestaat tussen drillrap en de toename van steekincidenten? Bent u bereid om daarbij overig internationaal onderzoek te betrekken zoals BennettKleinberg en Paul McFarlane bepleiten in hun onderzoek «Violent music vs violence and music: Drill rap and violent crime in London»?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam. Deze gemeente en het Ministerie van JenV overleggen, ook samen met andere gemeenten, geregeld over de aard van de wapenproblematiek en de maatregelen om dit tegen te gaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt momenteel gewerkt aan een actieplan tegen wapenbezit onder jongeren. Bij de totstandkoming daarvan worden alle beschikbare inzichten benut, zowel de wetenschappelijke als de praktijkervaringen van de betrokken organisaties. Bij de ontwikkeling van dit actieplan zal worden beoordeeld of nadere inzichten noodzakelijk zijn om te kunnen komen tot een adequate aanpak. Wij informeren uw Kamer op korte termijn over het actieplan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rechtenfaculteit van de Erasmus Universiteit in opdracht van de gemeente Rotterdam onderzoek doet naar het messengeweld in Rotterdam en de relatie met drillrap? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten daarvan en deze te betrekken bij een landelijk onderzoek naar een mogelijk causaal verband, aangezien deze optie genoemd is in relatie tot steekincidenten van Drachten tot Scheveningen?2
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de omroep BNNVARA via haar platform 101Barz een podium bood aan een video van rapgroep 73 De Pijp waarin verwijzingen worden gemaakt naar geweld en waarin bivakmutsen worden gedragen? Zo ja, bent u van mening dat het vertonen van dergelijke uitingen die aanzetten tot geweld een plek hebben in publiek gefinancierd aanbod bij de publieke omroep? Is het juist dat BNNVARA op 12 augustus 2020 de drillrap-video’s op haar platforms heeft verwijderd? Kunt u bevestigen dat dit voorbeeld breed bij de publieke omroep zal worden gevolgd en dat drillrap-video’s waarin geweld wordt gerechtvaardigd geen plaats hebben op kanalen en platforms van de publieke omroep of omroepen?
De redactionele onafhankelijkheid van de omroepen is een groot goed. Het is aan de omroepen om de inhoud van hun programma’s te bepalen. Op het platform 101Barz van BNNVARA is inderdaad een video getoond van rapgroep 73 De Pijp. 101Barz biedt een podium aan hiphop-muzikanten, waarbij de muzikanten die optreden vrij zijn om de invulling van hun sessie te bepalen. BNNVARA is verantwoordelijk voor de inhoud van het programma en de redactionele keuzes die aan dit programma ten grondslag liggen. BNNVARA heeft de Minister van BVOM laten weten dat indien de redactie van 101Barz op het moment van een studio-opname of achteraf twijfelt aan intenties van de muzikant, BNNVARA kan besluiten de sessie niet langer uit te zenden. Twee video’s zijn door BNNVARA op 12 augustus 2020 offline gehaald omdat delen van deze video’s onderdeel werden van de reconstructie van een geweldsincident. Om die reden zijn de video’s op dat moment offline gehaald.
Voldoet BNNVARA aan wat vanuit het voorzorgsprincipe van een omroep mag worden verwacht als zij uitsluitend de in het artikel aangegeven disclaimer bij de video plaatst? Hoe verhoudt het plaatsen van dergelijke content zich tot de wettelijk benoemde classificatie om minderjarigen te beschermen tegen het vertonen van brutaliserend geweld of het rechtvaardigen daarvan? Is classificatie van online video’s van publieke omroepen verplicht, ook als deze video’s op andere sites dan die van de publieke omroep zelf worden geplaatst?
Er geldt op dit moment nog geen wettelijke verplichting tot het classificeren van online media-aanbod. Deze verplichting wordt geregeld in het wetsvoorstel ter implementatie van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn die op dit moment in de Eerste Kamer ligt. Hoewel er op dit moment geen verplichting geldt, classificeert BNNVARA sinds 2019 een groot deel van haar online aanbod. Dit geldt ook voor het aanbod op 101Barz. BNNVARA geeft vóór de vertoning van het 101Barz-aanbod met een Kijkwijzer-icoontje een waarschuwing af over de mogelijk schadelijke inhoud van het aanbod. Daarnaast plaatst BNNVARA een in tekst uitgeschreven disclaimer voor het 101Barz-aanbod. Tot slot vraagt YouTube bij het uploaden van video’s of de content bestemd is voor kinderen; voor 101Barz geeft BNNVARA aan dat dat niet het geval is. Door deze combinatie van waarschuwingen geeft BNNVARA invulling aan zijn zorgplicht.
De aanvraag erkenning Orthodoxe Zendende Instantie als zendende instantie |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aanvraag van de Orthodoxe Zendende Instantie (OZI) om erkend te worden als zendende instantie van 6 november 2019?1
Ja.
Waarom duurt het zó lang voordat u in staat bent een beslissing op dit verzoek te nemen? Kunt u aangeven welke aarzelingen hier spelen?
De Orthodoxe Zendende Instantie (OZI) heeft een verzoek ingediend om erkend te worden als zendende instantie, gedefinieerd als de «door de overheid erkende vertegenwoordigende instantie van een denominatie». Met deze erkenning wil de OZI tevens toetreden als zelfstandige achtste denominatie bij de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op dit moment valt de orthodoxe geestelijke verzorging onder de protestantse denominatie.
Het is niet eerder voorgekomen dat een organisatie zich wil afsplitsen van een huidige zendende instantie en een nieuwe denominatie wil vormen. Dit vraagstuk vergt dan ook zorgvuldigheid. Zowel ten aanzien van de OZI als de andere denominaties. Gezien het belang van scheiding tussen kerk en staat en de gevolgde procedure bij eerdere aanvragen tot erkenning als zendende instantie heb ik, in overleg met mijn collega de Minister van Justitie en Veiligheid, besloten onafhankelijk advies in te winnen inzake dit vraagstuk. Dit advies betreft het verzoek van de OZI tot erkenning als zendende instantie en tevens het verzoek om vervolgens toe te treden als zelfstandige achtste denominatie bij de DGV.
Per brief van 17 september 2020 heb ik de OZI hierover geïnformeerd.
Afsplitsing binnen denominaties en een eventuele toename van het aantal denominaties roept bovendien de vraag op wat dit betekent voor de werkbaarheid van het stelsel van de DGV. Daarom zal in het hierboven omschreven advies tevens het huidige stelsel onder de loep genomen worden en zal ingegaan worden op het vraagstuk hoe geestelijke verzorging vanuit de DGV naar de toekomst het beste kan worden georganiseerd.
Zodra dit advies ontvangen is zal ik over dit verzoek een besluit nemen. Ik verwacht begin 2021 een advies te ontvangen.
Wanneer verwacht u deze beslissing wel te kunnen nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden een zendende instantie precies moet voldoen om als zodanig te worden erkend?
Een vastgesteld beoordelingskader voor de behandeling van aanvragen tot erkenning als zendende instantie ontbreekt momenteel. Op basis van eerdergenoemd advies ga ik daarom tevens een duidelijk en inzichtelijk beoordelingskader opstellen.
Het aanbestedingsplan van de Politie Nederland voor Push-to-Talk dienst |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het aanbestedingsplan van de politie Nederland voor een Push-to-Talk dienst?1
Ja.
Kunt u uitleggen of deze aanbesteding primair bedoeld is om als «»vangnet»» te fungeren voor het geval dat het nieuwe C2000 netwerk niet meer functioneert? Of betekent deze aanbesteding dat er structurele problemen zijn met het nieuwe C2000 netwerk, zo ja, welke dan precies?
Zoals gebruikelijk bij systemen van een dergelijke aard zijn alle gebruikers van C2000 verplicht te voorzien in een back-up voor het geval het gebruik van het netwerk niet mogelijk is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan mobiele telefonie, of aan een app die het gebruik van een C2000-portofoon simuleert. Eind vorig jaar hebben de disciplines, onder leiding van de Landelijke Meldkamersamenwerking (LMS), uitgesproken te streven naar een gezamenlijke fall-backoptie voor C2000. Het project om te komen tot een fall-back voor C2000 is gestart. De onderliggende stappen worden in het multidomein afgestemd en geaccordeerd. Deze aanbesteding heeft geenszins te maken met de restproblematiek in het vernieuwde spraaknetwerk.
Kunt u aangeven welke problemen er precies ervaren worden met het nieuwe C2000 communicatienetwerk? Ervaren alle hulpdiensten die gebruik maken van het netwerk dezelfde problemen of kan dit verschillen per hulpdienst?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd heeft vooral de politie te maken met de resterende verbindingsproblematiek.2 Voor een uitgebreide toelichting op de stand van zaken van het vernieuwde spraaknetwerk verwijs ik u naar de brief over het netwerk die ik uw Kamer, zoals ik vorige maand heb toegezegd,3 vandaag doe toekomen.
Hoe vaak komt het gemiddeld voor dat er geen of slechte onderlinge communicatie mogelijk is middels het nieuwe C2000 netwerk? Is dit meer of minder dan verwacht? Is dit meer of minder dan bij het oude C2000 netwerk?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in een kaart geografisch weergeven waar in Nederland structurele dekkingsproblemen met het C2000 netwerk worden ervaren? Kunt u daarbij ook aangeven waar vroeger, in het oude C2000 netwerk, de dekkingsproblemen zaten?
Zoals elk mobiel netwerk heeft het C2000-netwerk te maken met gebieden waar de dekking minder goed is. Onder andere als gevolg van nieuwe bebouwing zullen er altijd nieuwe dekkingsissues ontstaan. Voor het oplossen van deze dekkingsissues is met alle hulpverleningsdiensten de zogeheten Dekkingsissuesprioriteringsprocedure (DIPP) vastgesteld. Door middel van deze procedure worden dekkingsissues op objectieve wijze gerangschikt op basis van incidentregistratie en risicoanalyse, wat resulteert in de zogenoemde DIPP-lijst. Er is jaarlijks budget gereserveerd om de meest urgente dekkingsissues op te lossen. Dit is onderdeel van regulier beheer en de DIPP-lijst is mede daardoor continu aan verandering onderhevig.
Deze dekkingsproblemen staan in beginsel los van de verbindingsproblematiek die nog voorkomt in het vernieuwde spraaknetwerk. Zoals ik uw Kamer vandaag infomeer met mijn brief over het C2000-netwerk doen die zich op verschillende plekken door het land voor.
Indien u vraag 5 om moverende veiligheidsredenen niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze kaart met geografische aanduidingen waar het nieuwe en oude C2000 netwerk qua dekking te wensen overlaat, vertrouwelijk ter inzage bij de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe en op welke termijn bent u van plan de dekkingsproblemen op te lossen? Uit welke financiële middelen zal dat gedaan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het op 14 juli 2020 aan de Tweede Kamer voorgelegde «Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de flexibilisering van de operationele inzet» (Kamerstuk 29 628, nr. 968)?1
Ja.
Wat betekent dit ontwerpbesluit voor de ambitie om de aspiranten dan wel de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding mee te laten tellen in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel deze uit die sterkte te halen en onder te brengen bij de Politieacademie dan wel het Politie Diensten Centrum (PDC)? Hoeveel aspiranten tellen per 1 juli 2020 nog mee in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel drukken niet meer op die sterkte?
Het ontwerpbesluit regelt de zogenoemde bandbreedte.2 De bandbreedte houdt in dat de korpschef3 kan beslissen maximaal twee procent van de te realiseren operationele formatie4 van een eenheid niet te bezetten en de middelen die daardoor vrijvallen kan aanwenden voor de bekostiging van andere uitgaven. Het genereren van twee procent bandbreedte is ingegeven vanuit de gedachte dat de politie flexibel inspeelt op lokale en grensoverschrijdende ontwikkelingen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen en binnen de eenheden, als ook met de specifieke kenmerken van elk werkgebied. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
De bandbreedte is niet van toepassing op formatieplaatsen voor aspiranten. Het ontwerpbesluit creëert dan ook niet de mogelijkheid om (regionaal) te besluiten om minder aspiranten aan te nemen. De instroomdoelstellingen voor aspiranten worden landelijk vastgesteld.
Het ontwerpbesluit staat los van de ambitie om aspiranten uit de operationele formatie van de eenheden te halen en te vervangen door opgeleide operationele formatie. Dit proces is al in gang. Op 1 januari 2021 (ultimo stand 2020) zijn dit 4.665 fte aspiranten. Hiervan zijn er 3.878 fte formatief ingericht bij de regionale eenheden. Het aantal fte aspirantenformatie dat is ingericht bij het PDC is op dat moment 787 fte. Het onderbrengen bij het PDC heeft overigens geen effect op het meetellen van aspiranten in de totale operationele formatie. De vernieuwing van de basispolitieopleiding voor aspiranten heeft geen gevolgen voor de formatieve plaatsing van aspiranten.
Hoe gaan aspiranten dan wel bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding na de invoering van de aangepaste primaire/basisopleiding (van drie naar twee jaren) meetellen in de operationele sterkte van de politie? In hoeverre kan de in dit ontwerpbesluit toegekende bevoegdheid leiden tot de lokale (regionale) beslissing om minder aspiranten aan te nemen en naar de Politieacademie te sturen, ook in deze tijd van forse operationele krapte?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een handzame tabel inzichtelijk maken per regionale eenheid, voor de landelijke eenheid en voor de politie als geheel hoeveel budget en sterkte gemoeid is met 2% van de te realiseren operationele sterkte? Kunt u in deze tabel per eenheid en voor de gehele organisatie inzichtelijk maken wat de operationele sterkte is per 1 juli 2020, welke financieel beslag daarbij hoort en hoeveel 2% van de operationele sterkte is, zowel in formatieplaatsen als in budget?
Voor de bandbreedte gelden voor 2021 de volgende cijfers.
Onderdeel van de politie
Formatie1
Twee procent (formatie)
Twee procent
(budget in € mln,2)
Noord-Nederland
3.640
73
5,3
Oost-Nederland
6.155
123
9,0
Midden-Nederland
4.412
88
6,4
Noord-Holland
3.099
62
4,5
Amsterdam
5.041
101
7,4
Den Haag
5.677
114
8,3
Rotterdam
5.363
107
7,8
Zeeland-West-Brabant
3.072
61
4,5
Oost-Brabant
2.812
56
4,1
Limburg
2.592
52
3,8
Landelijke eenheid
5.182
104
7,6
Staf KL
4
n.v.t.
–
PDC
18
n.v.t.
–
ODPA
25
n.v.t.
–
LMS
0
n.v.t.
–
Totaal
47.090
941
68,7
Operationele formatie, exclusief aspiranten
fte x gemiddelde loonsom operationele formatie 2021, (Begroting en beheerplan politie 2021–2025, blz. 69)
Welke waarborgen heeft de in het ontwerpbesluit beschreven bevoegdheid van de korpschef om eenheden toe te staan om 2% van de operationele sterkte niet op te vullen voor de bezetting van de basisteams? Deelt u de observatie dat nu al vacatures en onderbezetting veelal geplaatst worden binnen dan wel afgewenteld worden op de (blauwe) basisteams? Welke waarborgen worden getroffen om te zorgen dat juist deze teams niet beperkt worden in het opvullen van vacatures?
Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie. Het is verder expliciet de bedoeling dat de bandbreedte zo wordt ingezet dat toepassing ten goede komt aan de aanpak van maatschappelijke veiligheidsvraagstukken.
Ik herken dat de druk op de basisteams groot is, waar ik uw Kamer de afgelopen periode reeds meerdere malen over heb geïnformeerd.5 Op korte termijn zullen er aanvullende maatregelen genomen worden in beginsel op eenheidsniveau door de politiechef samen met het gezag, afhankelijk van de lokale situatie. Hierover zond ik uw Kamer op 4 november jl. een brief (GGP en politiecapaciteit). Gelet op de druk die de huidige onderbezetting een basisteams geeft, ligt toepassing van de bandbreedte daar dan ook niet direct voor de hand. Het doel is juist om zo snel mogelijk weer op sterkte te komen in die teams.
Daarnaast geldt dat, zoals hierboven aangegeven, de bandbreedte niet van toepassing is op aspiranten. Hierdoor heeft de bandbreedte geen gevolgen voor de investering in de werving en opleiding van nieuwe agenten.
Ten slotte geldt dat de toepassing van de bandbreedte tijdelijk van aard is; het ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden). Inzet van deze bandbreedte vindt plaats binnen het budgettaire kader van de vaste personeelslasten volgens de begroting politie, alsmede het aandeel dat aan de betreffende eenheid is toe te rekenen.
Aan wat voor «andere uitgaven» (artikel 4a, vierde lid, ontwerpbesluit) wordt gedacht? Bestaat niet het gevaar dat het hier gaat om zuiver incidentele uitgaven – zonder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor structurele financiering op basis van meerjarige afschrijvingen – omdat ze «alleen in het betreffende begrotingsjaar anders worden besteed» (toelichting pagina 6)?
Zoals in de toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven, kan gedacht worden aan (tijdelijke) kwalitatieve investeringen in bepaalde (operationele) functies, materiële uitgaven als bewapening een uitrusting, externe inhuur van personeel of om extra operationele uren te kunnen draaien. De beslissing wordt ten aanzien van regionale eenheden genomen in overeenstemming met de desbetreffende burgemeesters en de hoofdofficier van justitie.
De toepassing van de bandbreedte ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden), zodat het niet beschikbaar hebben van een deel van de operationele sterkte tijdelijk blijft. Structurele aanpassing van de operationele formatie verloopt via een wijziging van de organisatie en/of formatie, jaarlijks vastgesteld in het beheerplan van de politie.
Op welke wijze bent u voornemens om de benutting van de in het ontwerpbesluit gecreëerde bevoegdheid voor de Korpschef inzichtelijk te maken voor de Tweede Kamer? Op welke wijze is voorzien in het in de jaarrekening dan wel het jaarverslag beschrijven van de mate en omvang waarin van de bevoegdheid gebruik is gemaakt, alsmede wat deze opgeleverd heeft?
In het jaarverslag van de politie wordt per eenheid de omvang van de in een begrotingsjaar gerealiseerde operationele sterkte van de politie inzichtelijk gemaakt. Na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit zal per eenheid tevens inzichtelijk wordt gemaakt of en in hoeverre toepassing is gegeven aan de bandbreedte en aan hoe de middelen die daarvoor vrijvallen anders zijn besteed. Uw Kamer ontvangt jaarlijks het jaarverslag politie. Voorts wordt de maatregel in opdracht van de korpschef na drie jaar geëvalueerd. Bij gelegenheid zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
De uitzending het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 juli 2020 met het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in afwachting zijn van de testuitslag en mensen van wie bewezen is dat ze besmet zijn met COVID-19, niet thuisblijven maar zich in de publieke ruimte begeven?
Ja, die mening deel ik. Het is van essentieel belang dat iedereen zich aan de regels houdt.
Klopt het dat aan mensen die in afwachting zijn van testresultaten dan wel die besmet zijn, wordt gevraagd of ze op basis van vrijwilligheid thuis willen blijven?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat een burgemeester nu op basis van de Wet publieke gezondheid geen mogelijkheden heeft om thuisblijven van deze inwoner te verplichten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor burgemeesters waardoor thuisblijven wel verplicht kan worden bij een positieve test uitslag en bij overtreding kan worden gehandhaafd?
Dat klopt. Deze bevoegdheid om maatregelen te nemen is op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in deze situatie belegd bij de voorzitter van de veiligheidsregio en niet bij de burgemeester. Dit komt doordat Covid-19 in Nederland geclassificeerd is als behorende tot de groep A infectieziekten. De Wpg biedt de voorzitter van de veiligheidsregio de mogelijkheid om in het bestrijden van deze groep infectieziekten een quarantainemaatregel op te leggen. De quarantaine kan, zo nodig onder te stellen voorwaarden, plaatsvinden in de woning van de betrokkene. Een dergelijke maatregel wordt alleen opgelegd als de betrokken persoon niet vrijwillig meewerkt. Bij de quarantainemaatregel wordt eerst advisering van de GGD ingewonnen en oordeelt de officier van justitie na het nemen van een beschikking tot gedwongen quarantaine of aan de criteria voor het opleggen van de quarantaine is voldaan. De officier van justitie doet vervolgens een verzoek tot voortzetting van de quarantaine, waarna de rechter de betrokkene hoort en een beslissing neemt. In een praktische handreiking die de veiligheidsregio’s ontvangen hebben, is nader uitgewerkt in welke gevallen de maatregel toepasbaar is en hoe de werkwijze binnen de Veiligheidsregio’s en de GGD is om tot een beschikking te komen. Er is een aparte beleidslijn van het OM voor de strafmaat bij het onttrekken aan de genomen maatregel, om zo beter onderscheid tussen lichte en zware vergrijpen te kunnen maken. De huidige wetssystematiek kent de burgemeester andere bevoegdheden toe. Zonder aanpassing van de Wpg zijn er dus geen mogelijkheden voor burgemeesters om thuisblijven verplicht te stellen bij een positieve testuitslag en om deze verplichting te handhaven.
De verkoop van Nederlandse mp5’s in een Maltese wapenhandel |
|
Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de wapenhandel Lock, Stock & Barrel die gevestigd is op Malta en sinds kort originele Heckler & Koch MP5 wapens verkoopt en daarbij claimt dat deze afkomstig zijn uit Nederland en gebruikt zijn door (onder meer) het Nederlandse leger?1
Ik heb kennis genomen van het artikel waaraan u refereert.
Kunt u aangeven of de claim van deze wapenhandel klopt als zij stellen dat de wapens afkomstig zijn van een lading van 850 van deze wapens die zijn gemaakt voor het Ministerie van Defensie en recent zijn verkocht aan onder meer deze wapenhandel?
De Nederlandse Staat heeft geen wapens verkocht aan de firma Lock, Stock & Barrel.
Aan welke (internationale) regelgeving is men gebonden bij de verkoop of het verhandelen van Nederlandse wapens? Is het daarbij mogelijk dat dergelijke wapens ook in particuliere handen vallen? Zo ja, hoe is dat mogelijk en acht u dat wenselijk?
De handel in wapens is gebonden aan zeer strikte Europese en Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens en de Wet wapens en munitie. Op basis van deze wet- en regelgeving moet een koper te allen tijde in het bezit zijn van een vergunning om wapens te mogen verhandelen of te bezitten en is voor exporteren van wapens een exportvergunning vereist. Aan het verstrekken van vergunningen voor wapenhandel, -export of -bezit gaat een screening vooraf. De Wet wapens en munitie staat het particulieren onder strikte voorwaarden toe om bepaalde wapens te verwerven en te houden.
Kunt u aangeven of dergelijke wapens waarover gesproken wordt zijn verkocht door de Nederlandse overheid?
De Nederlandse Staat heeft recent een aantal overtollige wapens verkocht.
Wordt er bij de verkoop van (oude) wapens door de Nederlandse overheid gebruik gemaakt van tussenpersonen of private bedrijven die ervaring hebben met import en export van wapens?
In beginsel worden wapens verkocht aan andere overheden. Als dat niet mogelijk blijkt, wordt gekeken naar de civiele markt. Voorwaarde daarbij is dat de ontvangende partij de fabrikant van de wapens is of officieel gelieerd is aan de fabrikant (zoals een erkende distribiteur). Al deze bedrijven zijn gebonden aan de zeer strenge internationale wet- en regelgeving, naast de wet- en regelgeving van het land van vestiging.
Hebt u weet van oud-militairen of oud-politiemensen die nu werkzaam zijn in de wapensector en daarmee warme contacten onderhouden met de in- en verkoopafdeling van Defensie?
Voor het op een verantwoorde wijze kopen en verkopen van wapens is een expertise nodig die veelal bij Defensie en bij de Politie aanwezig is. Daarom is het niet ongebruikelijk dat bedrijven die wapens in- en verkopen, oud-medewerkers van Defensie en/of de Politie in dienst hebben. De contacten met deze bedrijven en hun medewerkers zijn echter gereguleerd door wet- en regelgeving, waaronder het integriteitsbeleid van Defensie.
Kunt u aangeven wat er wordt bedoeld met een lading van 850 wapens die verkocht is? Kunt u uiteenzetten aan wie deze wapens zijn verkocht?
Het betreft hier een verkoop van 850 stuks Heckler & Kock MP5 die bij Defensie overtollig waren en moesten worden afgestoten. Deze wapens zijn aan de Nederlandse (defensie-)leverancier Technisch Bureau Muller (TBM) verkocht. TBM is tevens officieel verkoopagent van onder meer Heckler & Koch.
Welk toezicht wordt er gehouden op hoe door Nederland verkochte wapens verder worden verhandeld nadat ze verkocht zijn?
Voor een eventuele doorverkoop aan het buitenland is te allen tijde een exportvergunning nodig die wordt afgegeven door of namens het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Wanneer wapens (terug) worden verkocht aan de fabrikant of aan een erkende (handels)partner van de fabrikant, is het mogelijk dat de wapens (vervolgens) op enig moment, met inachtneming van de wet en regelgeving en voor zover onder de wet- en regelgeving toegestaan voor dat type wapens, worden verkocht aan een particulier.
Zijn er eerdere gevallen bekend waarbij wapens afkomstig van de Nederlandse overheid in particuliere handen zijn gevallen?
Zie het antwoord op vraag 8. Defensie houdt geen zicht op de verdere (door-)verkoop door de fabrikant of erkende (handels)partner van de fabrikant.
Het bericht ‘Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar’ |
|
Chris van Dam (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar»?1
Ja.
Klopt het dat het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) een onderzoek is gestart naar het op grote schaal en zonder vergunning uitlenen van geld tegen woekerrentes?
Ja. Dit onderzoek heeft reeds plaatsgevonden en is ook door de rechter in eerste aanleg behandeld waarbij de verdachten veroordeeld werden voor dit feit.
Hoe heeft deze vorm van criminaliteit zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Uit een signaalrapportage van de Criminele inlichtingen Eenheid (CIE) van het KPCN, gesprekken met ketenpartners en genoemd opsporingsonderzoek ontstaat het beeld dat deze vorm van criminaliteit al langere tijd bestaat en zich uitbreidt, in ieder geval op Bonaire. De oorzaak lijkt mede gelegen in de sociaaleconomische situatie van sommige inwoners van Bonaire.
Op welke wijze is de bescherming van consumenten tegen dit soort wanpraktijken in Caribisch Nederland georganiseerd?
Het verstrekken van leningen en kredieten is gebonden aan regels. Zo is in de Wet financiële markten BES, die geldt in Caribisch Nederland, vastgelegd dat hiervoor een vergunning nodig is (artikel 2:3 eerste lid) en dat er geen onverantwoord krediet mag worden verstrekt (artikel 5:14). Ook zijn de vergoedingen (rentepercentages) over krediet gemaximeerd in de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES. Ten behoeve van zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking en de wettelijke bescherming van consumenten worden verschillende maatregelen genomen.2 Ten eerste heb ik de maximale kredietvergoeding verlaagd die kredietaanbieders in rekening mogen brengen voor consumentenkredieten. Hiertoe heb ik de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES aangepast. Daarnaast bereid ik op dit moment een wetswijziging voor om onwenselijke vormen van koppelverkoop bij kredietverlening tegen te gaan en consumenten beter inzicht in de kosten van kredieten te verschaffen. Samen met de AFM monitor ik of deze maatregelen voldoende zijn om zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking in Caribisch Nederland te realiseren.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het bericht, «dat het gebruikelijk is binnen sommige culturen om leningen of een krediet elders te verkrijgen», mede in het licht van de National Risk Assessment BES uit 2018 waar onvergunde kredietverstrekking als één van de grootste risico’s op witwassen wordt aangemerkt?
In de NRA BES uit 2018 worden de informele leencultuur en informele handelsstromen ook gesignaleerd. Het risico over onvergunde kredietverstrekking uit de NRA BES en onderhavig onderzoek van het KPCN over onvergunde leningen laten zien dat het van belang is blijvend aandacht te hebben voor de bescherming van consumenten tegen deze praktijken.
Zijn de instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de Wet financiële markten BES adequaat toegerust?
De Wet financiële markten BES biedt verschillende bevoegdheden voor opsporing, vervolging en toezicht. Zo kunnen de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) die belast zijn met het toezicht op de financiële markten op de BES-eilanden een aanwijzing geven of een bestuurlijke of bestraffende sanctie, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Tot slot zijn er in de Wet financiële markten BES strafbepalingen opgenomen. Het opzettelijk verstrekken van leningen of kredieten zonder vergunning kan worden gestraft met een geldboete of zelfs gevangenisstraf. Daarnaast wordt de bestrijding van ondermijning en van financieel economische criminaliteit ook op Caribisch Nederland geïntensiveerd. Met de door de Minister van Justitie en Veiligheid extra beschikbaar gestelde middelen om ondermijning tegen te gaan is een extra officier van justitie aangetrokken die zich speciaal zal richten op financieel economische criminaliteit. Met deze middelen wordt verder in het kader van de bewustwording op het gebied van financieel-economische criminaliteit geïnvesteerd in opleidingen voor medewerkers in de basispolitiezorg, voor medewerkers in de opsporing en voor leidinggevenden van KPCN. Daarnaast wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan de verbetering van de informatiepositie van de handhavings- en opsporingsdiensten. Ook dit draagt bij aan de bestrijding van deze vorm van criminaliteit.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag het advies meenemen van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin is vermeld dat financiële instellingen steeds minder actief zijn in het Caribisch gebied waardoor er in de praktijk ook minder poortwachters aanwezig zijn en minder instellingen zijn om leningen en kredieten te verstrekken?2
Zoals ook is aangegeven in het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, vormen de terugtrekkende bewegingen van banken uit het Caribisch gebied, ofwel de-risking, een uitdaging voor de financiële sector in Caribisch Nederland en de Caribische landen binnen het Koninkrijk. Het gaat hier vooral om buitenlandse instellingen die als correspondent-bank optreden voor Caribisch-Nederlandse financiële instellingen. Voor de toegang tot het dollar betalingsverkeer zijn zij van deze buitenlandse instellingen afhankelijk. Over het algemeen wordt tot de-risking besloten omdat de correspondent-bank in kwestie de integriteitsrisico's bij een tegenpartij als te hoog inschat. Redenen daarvoor kunnen specifieke risico's bij de instelling zelf zijn alsmede dat de regelgeving en het toezicht in de jurisdictie waar de instelling zich bevindt niet van het vereiste niveau zijn. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Wwft BES) wordt nu aangescherpt om te voldoen aan de FATF-standaarden, die wereldwijd gelden als voorwaarde voor een integere financiële sector. Versterking van de regelgeving en het toezicht als gevolg van dit wetsvoorstel kan een gunstig effect hebben op de-risking.
Bent u bereid tot extra inzet tegen deze wanpraktijken, juist nu veel inwoners van Caribisch Nederland als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen dreigen te raken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Erdogan wil weer bidden in de Hagia Sophia’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erdogan wil weer bidden in de Hagia Sophia»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de stelling dat werelderfgoed van universele waarde is voor de mensheid en het wederzijds begrip tussen culturen bevordert?
Ja.
Deelt u de mening dat het in dat licht absoluut onwenselijk is dat de Hagia Sophia van een museum in een moskee wordt veranderd?
De precieze functie van de Hagia Sophia is een interne aangelegenheid van Turkije. De Hagia Sophia is een eeuwenoude symbolische brug tussen verschillende culturen die sinds 1985 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat. Nederland heeft daarom samen met andere EU-lidstaten binnen UNESCO gesteld dat de Hagia Sophia als werelderfgoed een belangrijk symbool is van interreligieuze en interculturele dialoog en als zodanig gerespecteerd moet worden. In het verlengde daarvan is opgeroepen om geen stappen te nemen die de vrije toegang tot de locatie belemmeren of die culturele of religieuze polarisatie versterken. De EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell verklaarde op 10 juli dat de statuswijziging betreurenswaardig is. Nederland zou het betreuren als de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed Hagia Sophia niet meer zichtbaar en toegankelijk zou zijn.
Welke stappen bent u bereid te nemen mocht Turkije besluiten de Hagia Sophia de functie van moskee toe te kennen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot acht u de kans dat de Turkse regering de statuswijziging doorzet mocht de Turkse Raad van State hier goedkeuring voor verlenen?
Op vrijdag 10 juli jl. oordeelde de hoogste Turkse administratieve rechtbank dat de museumstatus van de Hagia Sophia «nietig» is. President Erdogan droeg het gebouw kort daarna per decreet over aan het Turkse Ministerie voor Religieuze Zaken – Diyanet. De Turkse regering verklaarde dat de christelijke symbolen in het gebouw behouden blijven.
Welke gevolgen zal de statuswijziging hebben voor de christelijke elementen in de Hagia Sophia?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer vindt de eerstvolgende bijeenkomst plaats van het Werelderfgoedcomité van UNESCO (Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur)?
In verband met de COVID-maatregelen is besloten de bijeenkomst van het Werelderfgoedcomité uit te stellen. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Oorspronkelijk zou het comité plaatsvinden van 29 juni tot en met 9 juli 2020.
Bent u bereid om bij het UNESCO Werelderfgoedcomité te Parijs te pleiten voor het niet toekennen van een statusverandering van de Hagia Sophia mocht een verzoek hiertoe worden ingediend?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 4, heeft Nederland reeds samen met EU-lidstaten opgeroepen om de Hagia Sophia als symbool van interreligieuze en interculturele dialoog te respecteren. Dit neemt niet weg dat de precieze status van de Hagia Sophia uiteindelijk een interne aangelegenheid van Turkije is.
Welke stappen kan UNESCO nemen indien Turkije, zonder goedkeuring van UNESCO, toch besluit de Hagia Sophia in een moskee te veranderen?
Het gebouw van de Hagia Sophia, ontworpen door Anthemios van Tralles en Isidoros van Miletus in 532–537, is onderdeel van het werelderfgoedgebied Historic Areas of Istanbul. Het gebied is een uniek samenspel van architectonische meesterwerken die het verhaal vertellen over de ontmoeting tussen Azië en Europa. In de loop der eeuwen is een stadsbeeld ontstaan dat werd vormgegeven door Byzantijnse en Ottomaanse architecten.
De instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarde van dit werelderfgoedgebied staat bij het beheer en gebruik van die verschillende onderdelen steeds centraal. Eventueel kan UNESCO ook bij Turkije informatie over de instandhouding opvragen. Bij de beoordeling van de instandhouding zal het Werelderfgoedcomité van UNESCO als eerste kijken naar de instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarde, en dus niet primair naar de specifieke functie van het gebouw.
De column ‘Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken’ |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de column van Özcan Akyol met de titel «Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat «zolderkamerpsychopaten» moeten leren inzien dat ze niet straffeloos vanuit een bureaustoel alles en iedereen met de dood kunnen bedreigen en dat het maar zeer de vraag is of dat strafdoel wordt bereikt wanneer een ernstige bedreiger er met een lichte taakstraf mee wegkomt?
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie of door de rechter.
Vindt u een taakstraf in zijn algemeenheid passend bij ernstige bedreiging met geweld en/of de dood?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat ons rechtssysteem in de praktijk nog steeds onderscheid maakt tussen fysieke en digitale misdrijven en dat het de vraag is of een dergelijk onderscheid (nog) terecht is?
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met oplopende strafrichtlijnen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
Het klopt dat bij een mondelinge bedreiging een lagere geldboete als uitgangspunt geldt dan bij een schriftelijke bedreiging, mits de bedreiger geen wapen bij zich heeft om daadwerkelijk de daad bij het woord te voegen. De reden hierachter is dat een mondelinge bedreiging in een opwelling kan worden geuit, terwijl een bedreiger die diens dreigement schriftelijk uit, doorgaans enige bedenktijd heeft gehad om van diens voornemen tot bedreiging af te zien. Dit neem niet weg dat de officier van justitie bij het bepalen van de strafmaat (bij zelfstandige afdoening door het OM) of de strafeis in iedere individuele zaak rekening zal houden met de ernst van de bedreiging(en) en met eventuele andere strafverzwarende omstandigheden, zoals bedreiging van kwetsbare slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact.
Klopt het dat bedreiging langs digitale weg door het openbaar ministerie (OM) en door de Rechtspraak anders wordt gewogen dan fysieke bedreiging? Klopt het dat, kijkend naar de Richtlijn strafvordering bedreiging (2019R005) op het schriftelijk (waaronder per internet) bedreigen in de ogen van het OM een zwaardere straf zou moeten staan dan op mondeling bedreigen? Is het in de praktijk ook zo dat de strafeis van schriftelijke bedreiging doorgaans hoger is dat die van mondelinge bedreiging? Zou u hier onderzoek naar willen laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het feit dat een slachtoffer een journalist is in de praktijk ook een factor van betekenis? (gelet op de Richtlijn voor strafvordering bedreiging, 2019R005)? Zo niet, waarom niet?
Bedreiging tegen journalisten kan, conform de afspraken die hierover gemaakt zijn in het Protocol PersVeilig tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren, aanleiding geven de straf(eis) te verhogen.
Het toenemende verzet tegen geluidsoverlast door motorrijders |
|
Chris van Dam (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eens gaat het hier gruwelijk mis»1 en «Motorrijder wordt paria van de weg: verzet groeit»2, beide uit het Algemeen Dagblad van respectievelijk 22 en 26 juni 2020?
Ja.
Bent u bekend met de motie inzake overlast van motoren van (onder andere) het CDA in de raad van de gemeente Krimpenerwaard?3
Ja.4
Herkent u het beeld dat burgers zowel in de stad (bijvoorbeeld rond de boulevard van Scheveningen) als in de regio (bijvoorbeeld op dijkwegen langs rivieren en in polders) forse overlast ervaren van motoren die te veel geluid produceren? Kunt u aangeven wat in de afgelopen jaren zowel qua preventie als handhaving aan dit probleem gedaan is?
Het beeld dat motorvoertuigen zoals motorfietsen, bromfietsen en auto’s voor geluidoverlast kunnen zorgen is bekend. Vanuit het Ministerie van IenW zal een onderzoek starten naar de mogelijkheden om geluidoverlast door motorfietsen te verminderen. Daarbij wordt gedacht aan zowel beleidsopties voor het rijk als opties voor lokaal beleid, waaronder handhaving van bestaande geluidsnormen en productregelgeving. De uitkomsten van dat onderzoek worden gedeeld met uw Kamer.
De politie handhaaft op het te veel geluid produceren door motorrijders en andere verkeersdeelnemers. Dat gebeurt enerzijds in situaties waarin een verkeersdeelnemer onnodig geluid produceert (zoals onnodig claxonneren, slippen, gas geven, remmen) en anderzijds door te meten of het voertuig meer geluid produceert dan wettelijk is toegestaan.
Daarnaast handhaaft de politie extra op een aantal dijken in de zomerperiode, onder andere op snelheid. Aanleiding hiervoor is zowel geluidoverlast als de veiligheid van andere weggebruikers.
In 2018 en 2019 zijn jaarlijks circa 230 boetes uitgeschreven voor het onnodig produceren van geluid zoals het niet voldoen aan het maximum geluidsniveau door motorfietsen. Dit jaar zijn tot nu toe circa 200 boetes voor deze feiten uitgeschreven.
Worden er landelijk, regionaal of lokaal cijfers over klachten bijgehouden? Kunt u aangeven wat de toename van het aantal actiegroepen is in de afgelopen jaren? Is er vanuit de overheid overleg met dit soort actiegroepen?
Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden van het aantal klachten of van het aantal actiegroepen. Ook de politie houdt geen aparte registratie bij van dergelijke klachten. Er zijn diverse actiecomités die zich inzetten voor het terugdringen van geluidoverlast door motorvoertuigen. Omdat deze comités vooral lokaal zijn georiënteerd en georganiseerd, is er op dit moment geen sprake van nationaal overleg met één of meer comités. Bovendien kunnen maatregelen op lokaal niveau effect hebben en zijn deze ook rechtmatig, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van State in de zaak Krimpenerwaard.
Klopt onze informatie dat een auto niet meer geluid mag produceren dan 95 dB(A) bij 3500 toeren, gemeten dicht bij de uitlaat, terwijl bij motoren het maximum-geluidsniveau bepaald wordt per type motorfiets en dat het kan oplopen tot ver boven de 100 dB(A)? Kunt u uitleggen welke factoren van invloed zijn op het berekenen van dat maximum? Is dit Nederlandse of Europese regelgeving? Vindt u het – mede gelet op de actuele problematiek – niet voor de hand liggend dat er ook voor motoren een maximumnorm komt, ongeacht type of zwaarte?
Voordat een personenauto of motorfiets wordt toegelaten tot de weg, worden diverse (type)goedkeuringseisen gesteld. Eenmaal toegelaten, dient de auto of motorfiets tijdens het gebruik altijd te voldoen aan de zogenaamde permanente eisen. Zowel in de typegoedkeuringseisen als de permanente eisen zijn maximale geluidsnormen opgenomen.
In de Europees vastgestelde typegoedkeuringseisen ten aanzien van geluid voor auto’s en motorfietsen is vastgelegd dat de geluidsproductie van een motorfiets niet hoger mag zijn dan 80 dB(A). Deze waarde wordt bij de typegoedkeuring via een zogenoemde «dynamische meting» bepaald op een testcircuit door de goedkeuringsinstantie (in Nederland de RDW), via een Europees gestandaardiseerde methode.
De wijze van keuren bij handhaving vindt plaats op een andere manier, via een zogenoemde «statische meting». Daarbij wordt het geluid van een stilstaande motor gemeten. In de Regeling voertuigen is vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden de statische meting uitgevoerd moet worden. Vanwege deze andere methode verschilt, bij hetzelfde voertuig, de uitkomst van deze verschillende metingen. De gemeten waarde bij de statische meting is hoger, omdat dichter bij de uitlaat wordt gemeten dan bij de dynamische meting.
Voor de maximum toegestane geluidsproductie zoals die bij een «statische meting» wordt bepaald, is bij nieuwere motoren de maximum geluidsproductie geregistreerd in het kentekenregister. Deze waarde is vaak ook aangebracht op het VIN-plaatje. Bij een «statische meting» mag het geproduceerde geluidsniveau niet meer bedragen dan de geregistreerde maximum geluidsproductie, vermeerderd met 2 dB(A). Indien er geen maximum geluidsproductie is opgenomen in het kentekenregister (bijvoorbeeld omdat het een klassieke of van buiten de Europese Unie geïmporteerde motorfiets betreft), dan geldt in Nederland onderstaande tabel.5
80 cm3
91 dB(A)
125 cm3
92 dB(A)
350 cm3
95 dB(A)
500 cm3
97 dB(A)
750 cm3
100 dB(A)
1.000 cm3
103 dB(A)
> 1.000 cm3
106 dB(A)
Ook voor personenauto’s is in het kentekenregister een maximum geluidsproductie opgenomen. Daarbij geldt eveneens dat een personenauto geen hoger geluidsniveau mag produceren dan 2 dB(A) boven de geluidswaarde uit het kentekenregister. Indien er geen maximum geluidsproductie is opgegeven, mag een personenauto niet meer dan 95 dB(A) worden geproduceerd bij een bepaald aantal toeren.
De geluidsnormen voor motorfietsen liggen hoger dan voor personenauto’s, omdat het uitlaatsysteem van een motorfiets doorgaans korter is en daardoor minder mogelijkheden biedt voor demping van het geluid.
Klopt het dat in Oostenrijk een aantal toeristische routes wordt afgesloten voor motorfietsen die meer geluid produceren dan 95 db(A)? En klopt het dat in Duitsland serieus wordt nagedacht over een totaalverbod voor motorfietsen in het weekeinde en dat tevens motoren niet meer dan 80 db(A) geluid mogen produceren?
Dat klopt. In Oostenrijk is bepaald dat motorfietsen van meer dan 95 dB(A) (op basis van statische meting) worden uitgesloten van bepaalde wegen. In Duitsland is voorgesteld dat lokale autoriteiten motorfietsen in bepaalde gebieden op weekend- en feestdagen kunnen weren indien deze meer geluid produceren dan is toegestaan volgens het VIN-plaatje of, indien dat ontbreekt, 95 dB(A), conform een statisch bepaalde meting.
Kunt u aangeven wat de regels in andere Europese landen zijn om geluidoverlast van motoren tegen te gaan? Wordt in deze landen ook nagedacht over strengere regels?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, zijn de geluidslimieten voor toe te laten motorfietsen vastgelegd in Europese regelgeving. Deze regels zijn dus gelijk in alle EU-lidstaten. Binnen de EU wordt dit jaar gestart met de evaluatie en mogelijke herziening van Verordening (EU) 168/20136, waarbij naar verwachting ook aandacht zal zijn voor de geluidsnormen voor motorfietsen.
Klopt het dat het kernprobleem van het geluidoverlast zit in de installatie van een «sportuitlaat»? Klopt het dat in Oostenrijk motorfietsen met sportuitlaten zijn verboden, met de kans op een boete van 220 euro bij een overtreding? Zou dat ook iets kunnen zijn om in Nederland in te voeren?
Sportuitlaten moeten, net als overige uitlaten, zijn voorzien van een goedkeuring. Het betreft hier Europese regelgeving die dus geldt voor alle Lidstaten. Er zijn sportuitlaten die aan alle normen voldoen en zijn goedgekeurd. Echter, een uitlaat wordt gekeurd per type motorfiets en alleen die combinatie voldoet aan de typegoedkeuring van de combinatie. Het kan dus voorkomen dat zowel een motorfiets als een uitlaat een typegoedkeuring hebben, maar dat de combinatie niet voldoet, omdat de uitlaat niet passend is bij de motorfiets waarop deze is gemonteerd.
Daarom deel ik niet de opvatting dat sportuitlaten de kern van het probleem zijn. De kern van het probleem is de geluidoverlast op zich. Ook een originele of goedgekeurde uitlaat kan immers teveel geluid produceren, hetzij door slijtage, hetzij doordat deze is gemodificeerd of de combinatie van motor en uitlaat niet passend is. Zoals hiervoor aangegeven, kan de politie controleren op de geluidsnormen zoals beschreven in het antwoord op vraag 5. In de door uw Kamer op 2 juli 2020 aangenomen Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858 is in artikel 32 van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 geregeld dat het in gebruik nemen van een niet-goedgekeurd voertuig of onderdeel of niet-goedgekeurde voorziening expliciet wordt verboden en dat verbod is daarmee ook beter handhaafbaar. Deze wet betreft een implementatie van een Europese Verordening, die ook geldt in Oostenrijk. Deze wet treedt op 1 september 2020 in werking. Op basis van deze wet kan de ILT handhaven op de verkoop van sport- of race-uitlaten voor motorfietsen die niet zijn goedgekeurd of die niet voldoen aan de gestelde eisen voor uitlaten.
Welke mogelijkheden zijn er om snelheidsovertredingen van motorrijders middels flitspalen vast te leggen? Klopt de stelling van de Haagse verkeerswethouder dat het Openbaar Ministerie alleen flitspalen laat plaatsen als er sprake is van aanrijdingen met doden of gewonden? Deelt u onze opvatting dat de aanpak van deze problematiek qua handhaving wel wat pittiger mag zijn?
Het handhaven op snelheid is één van de prioriteiten van de verkeershandhaving. Motorrijders zijn daar niet van uitgezonderd en kunnen met bijvoorbeeld flitspalen gesanctioneerd worden.
De stelling van de Haagse verkeerswethouder dat alleen flitspalen geplaatst worden op wegen als er aanrijdingen met doden of gewonden hebben plaatsgevonden, is niet juist. Het OM heeft een Beleidskader flitspalen opgesteld waarin criteria zijn opgenomen voor het indienen van een aanvraag voor een flitspaal voor snelheid of voor roodlicht en snelheid. Naast dat er duidelijk sprake moet zijn van een snelheidsprobleem wordt bij de beoordeling of een flitspaal moet worden geplaatst een analyse gemaakt van de verkeersveiligheid en de risico’s op een verkeersongeval. Hierbij wordt aangesloten bij de risicogestuurde aanpak van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 om de verkeersveiligheid te vergroten.
Wat is landelijk handhavingsbeleid van politie en justitie als het gaat om deze problematiek? Is het mogelijk om bij het constateren van overtredingen op het vlak van geluidsoverlast en verkeersovertredingen een motor tijdelijk of blijvend in beslag te nemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt voor motorrijders, net als voor overige verkeersdeelnemers, gehandhaafd op snelheid en het produceren van onnodig of meer geluid dan toegestaan. Daarnaast worden er specifiek tijdens de zomerperiode meer controles op de dijken gehouden.
In de Aanwijzing inbeslagneming staat beschreven bij welke overtredingen kan worden overgegaan tot beslag. Bij geluidsovertredingen bij motorfietsen kan worden overgegaan tot inbeslagneming van de uitlaatdemper. Bij grove snelheidsoverschrijdingen of verkeersgevaarlijk gedrag kan ook beslag van de motorfiets zelf een optie zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre gemeenten beschikken over instrumenten om motoren (op bepaalde delen van de dag) te verbieden om te rijden over wegen en dijken?
Gemeenten hebben de bevoegdheid om wegen gesloten te verklaren voor (bepaalde) motorvoertuigen al dan niet op bepaalde dagen of dagdelen. Daarvoor dient het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit te nemen conform de Wvw 1994, mits in een dergelijk besluit voldoende wordt gemotiveerd hoe met het gesloten verklaren van een weg de belangen van omwonenden en andere weggebruikers worden gediend.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de Raad van State d.d. 6 november 2019 inzake een verbod voor motorrijders om gebruik te maken van de Lekdijk bij Lopik4? Wat is het gevolg hiervan voor het kunnen weren van motorrijders door gemeenten? Moet de uitspraak van de Raad van State zo worden geïnterpreteerd dat het alleen mag als er sprake is van een beperkte afsluiting in een beperkte periode en dat er alternatieve routes voor de motorrijders voorhanden moeten zijn die niet onveilig zijn?
In punt 4 van zijn uitspraak8 geeft de Raad van State het toetsingskader bij het nemen van een verkeersbesluit zoals in de zaak Krimpenerwaard speelde. De Raad van State oordeelt dat het bestuursorgaan de toegang tot de weg voor (bepaalde categorieën) motorvoertuigen kan afsluiten. Een absolute noodzaak aantonen is niet nodig. Het is voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk kan maken dat het tijdelijk afsluiten van een weg de belangen van de wegenverkeerswet dient, zoals verbeteren van de verkeersveiligheid en het beperken van geluidoverlast. Ook moet het bestuursorgaan duidelijk afwegen of de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het besluit. Met deze uitspraak heeft de Raad van State duidelijk gesteld onder welke voorwaarden een weg tijdelijk mag worden afgesloten voor bepaalde categorieën voertuigen. Het belangrijkste criterium is of de belangen uit de wegenverkeerswet met het besluit worden gediend en of de onderliggende belangenafweging evenwichtig is. De belangenafweging verschilt uiteraard per situatie en is primair een zaak voor lokale en regionale overheden en wegbeheerders.
Het bericht ‘Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als buitenlandse mogendheden in Nederland mensen laten liquideren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanval op Sadegh Zarza een politiek motief had, zoals wordt gesteld door de advocaat van de verdachte, de heer Peter Bonthuis?
Het is aan het Openbaar Ministerie om leiding te geven aan het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit en het eventuele motief. Daarbij zal ook onderzoek worden gedaan naar de persoon van de verdachte en diens achtergrond. Het onderzoek loopt op dit moment en daarom kan ik hier geen inhoudelijke mededelingen over doen. Op het moment dat resultaten kunnen worden gemeld, zal het Openbaar Ministerie dat doen.
Klopt het dat de 38-jarige verdachte van de aanval op Sadegh Zarza sinds maart in Nederland is om promotieonderzoek te doen aan het Erasmus MC in Rotterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Is de verdachte voorafgaand aan zijn toelating aan de Erasmus Universiteit gescreend door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen van de screening?
Inzake de screening geldt dat het kabinet geen uitspraken doet in individuele gevallen. Het kabinet ziet op dit moment voorts geen aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren. Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Zo zijn er sancties jegens Noord-Korea en Iran van kracht, die in het geval van Noord-Korea betrekking hebben op o.a. de overdracht van kennis die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens. Met betrekking tot Noord-Korea besluit de overheid op grond van de sanctieregeling Noord-Korea of een ontheffing verleend kan worden. In het geval van Iran is er een verbod op de overdracht van goederen en technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze goederen en technologie voor gebruik in Iran. De daarvoor ingerichte toetsing is erop gericht de universiteiten te ondersteunen om te voorkomen dat deze verboden worden overtreden en ongewenste kennisoverdracht plaatsvindt (Kamerstuk 30 821, nr. 100). Er wordt uitsluitend getoetst bij technische onderzoeksgebieden waar daadwerkelijk een risico bestaat op overtreding. Iedereen in de daarvoor aangewezen en specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden wordt getoetst, ongeacht nationaliteit. Dat geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden heeft de Hoge Raad bevestigd in het arrest van 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX8351).
Ziet u aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren dan alleen bij gevoelige technische studierichtingen, zodat alle academici afkomstig uit Iran worden gescreend?
Zie antwoord vraag 5.
Staan naar uw weten nog meer Nederlanders op de dodenlijst van het Iraanse regime? Kunnen zij op voldoende bescherming rekenen van de Nederlandse overheid?
Het kabinet doet geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen, noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband. De overheid is alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie.
Welke stappen heeft u ondernomen nadat de AIVD vorig jaar bekendmaakte dat er sterke aanwijzingen waren dat Iran achter de liquidatie zat van twee Iraanse mannen in Nederland?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 8 januari 20192 heeft het kabinet in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen tegen Iran. De Iraanse ambassadeur is ontboden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade zijn uitgezet. Deze diplomaten zijn niet uitgezet op basis van strafrechtelijk vastgestelde betrokkenheid van Iran bij de (aansturing van) de liquidaties. Zij zijn uitgezet op basis van de bevindingen van de AIVD dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit. Daarmee gaf Nederland een duidelijk signaal af dat dit ontoelaatbaar is.
Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee Iraanse personen. Dit betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden en andere financiële activa zijn bevroren. Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.
Klopt het dat de twee Iraanse diplomaten die Nederland op 7 juni 2018 uitzette het land moesten verlaten vanwege de Iraanse betrokkenheid bij de liquidaties van twee Iraniërs in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, mocht blijken dat Iran betrokken is geweest bij de liquidatiepoging in Leeuwarden?
Daar kan ik in dit stadium niet op vooruit lopen.
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid in de Europese Unie te pleiten voor zwaardere sancties tegen de personen en instanties, die bij dit soort geheime operaties betrokken zijn?
Mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten hiertoe op dit moment geen aanleiding te zien.
Het bericht ‘Hoe moet het verder? Politieonderzoek ter discussie’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe moet het verder? Politieonderzoek ter discussie» van Prof. Dr. Piet van Reenen?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport naar aanleiding waarvan dit artikel geschreven is: «De stand van politieresearch; inventarisatie en perspectief»?2
Ja.
Welke sturing vindt er nu en in de komende jaren plaats op het aanbesteden en uitvoeren van politie-relevant wetenschappelijk onderzoek? Wie is «aan de bal» als het gaat om het formuleren van een visie op dit onderwerp en op de regie over dit type onderzoek? U, de korpsleiding? Is er sprake van een visie op dit onderwerp, kunt u die kort beschrijven?
Visievorming, sturing en regie op het aanbesteden, begeleiden en uitvoeren van politie-relevant toegepast wetenschappelijk onderzoek voor Politie en Politieacademie vindt plaats conform artikel 94 en 95 van de Politiewet 2012, met in achtneming van artikel 84, vierde lid (de advisering door de Politieonderwijsraad) en vijfde lid (de uitbesteding door de Politieonderwijsraad) van die wet.
Dat houdt het volgende in. Ik dien samenhang en focus in het toegepast wetenschappelijk onderzoek te bewerkstelligen door minimaal eens in de vier jaar, na advies van de Politieonderwijsraad, de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie vast te stellen. Deze komt tot stand in overleg met alle relevante stakeholders. Op basis van die agenda stelt de directeur van de Politieacademie, mede ten behoeve van de politie, zijn (door hemzelf inhoudelijk uitgewerkte) onderzoeksprogramma/jaarprogrammering vast. Naast dat onderzoeksprogramma, doch binnen de kaders van de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie, kan de directeur van de Politieacademie ander toegepast wetenschappelijk onderzoek verrichten. De uitbesteding en begeleiding ervan neemt de (Commissie Kennis en Onderzoek (CKO) van de) Politieonderwijsraad op zich. Die commissie nodigt jaarlijks, door middel van een zogenaamde Call, onderzoekers uit om onderzoeksvoorstellen in te dienen.
Buiten de kaders van de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie valt: het wetenschappelijk onderzoek (en ook buiten de reikwijdte van de door u genoemde publicatie) van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en onderzoek dat op sommige plaatsen binnen de politie zelf geschiedt, of door de politie zelf wordt aanbesteed. De korpschef sloot een overeenkomst voor onderzoek bij TNO en heeft een overeenkomst met, en laat net als ik op ad hoc basis onderzoek doen door, het CBS.
De sturing op wetenschappelijk politie-relevant onderzoek dat ikzelf entameer vindt plaats binnen de kaders van mijn regeling van 25 november 2019 betreffende de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC). Uw Kamer en ik doen ook onderzoeksvoorstellen, die ik voorleg aan het WODC.
De komende vijf jaar zetten de Politieacademie, de politie en ik samen in op een wetenschappelijk onderzoeksprogramma dat ziet op de evaluatie van de effecten van politieoptreden onder de noemer van What Works in Policing. In onze visie is dit nodig. Dit doen wij door tussenkomst van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO) en haar instituut het Nederlands Studiecentrum voor Rechtshandhaving (NWO-i NSCR). Met de NWO sprak ik af dat bredere introductie aan Nederlandse kennisinstellingen van dit type onderzoek, onderdeel van het onderzoeksprogramma is.
Wordt dit type wetenschappelijk onderzoek ingezet op specifieke problematiek, geformuleerd door u, de (operatie van de) politie, of is er ook ruimte voor vrijer academisch onderzoek? Hoe wordt die ruimte in de toekomst gegarandeerd, ook financieel?
Het onderzoek bij de Politieacademie, WODC, TNO, CBS en NWO-i NSCR wordt voornamelijk ingezet op specifieke, door mij of de Politie(academie), vooraf geformuleerde onderzoeksvragen. Daarnaast vullen al deze kennisinstellingen ook zelf de vrije onderzoeksruimte in waarover zij beschikken. Er is daarmee ruimte voor vrijer academisch onderzoek. Ik ben met de NWO nadrukkelijk overeengekomen om de helft van het beoogde NWO-i NSCR-onderzoeksprogramma ongebonden te laten zijn, juist om mij en de politie een onafhankelijke kritische spiegel voor te houden.
Klopt het dat er in 2018 een onderzoek is gedaan naar het gebruik van de uitkomst van wetenschappelijk onderzoek door de politie? Wat was de uitkomst van dat onderzoek (quick scan) en welke lessen zijn daaruit geleerd?
In 2018 is de Strategische Onderzoeksagenda 2015–2019 van de Politieacademie geëvalueerd. «Het onderzoek van de Politieacademie: Quick scan van de benutting van onderzoek uitgevoerd in het kader van de strategische onderzoeksagenda 2015–2019 van de Politieacademie». De voornaamste les die hieruit is geleerd, is de noodzaak van het voorafgaand aan de start van onderzoek regelen van doorwerking van de resultaten van dat onderzoek. Dit heeft haar weg gevonden in de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie.
Klopt het dat er al een meerjarenagenda voor onderzoek bestaat bij uw ministerie en dat er een vierjarige onderzoeksagenda van de politie en de politieacademie is? Hoe zijn die tot stand gekomen, hoe worden die gemonitord? Kunt u bij de beantwoording van deze vragen een exemplaar van beide agenda’s meezenden naar de Kamer?
Een meerjarenagenda voor specifiek politieonderzoek is er nog niet op mijn ministerie, er is wel een algemene JenV Strategische Kennis, Innovatie en Onderzoeksagenda. Een onderzoeksagenda ondermijning is in de maak. De totstandkoming en monitoring van de Strategische onderzoeksagenda voor de politie verloopt conform de wetsartikelen genoemd bij vraag 3.
De vierjarige onderzoeksagenda Strategische Onderzoeksagenda voor de politie en de Onderzoeks- of Jaarprogrammering van de Politieacademie zend ik mee in de bijlagen van deze brief. 3
Op welke wijze zijn wetenschappelijke onderzoeken en ervaringen in het buitenland van invloed op de onderzoeksagenda van het Nederlandse wetenschappelijke politie-relevante onderzoek? Deelt u de opvatting dat veel te leren is van de ontwikkelingen in landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk?
Ik deel de opvatting dat er bijzonder veel is te leren van de wetenschappelijke ontwikkelingen in voornamelijk Angelsaksische landen. Op dit moment is Nieuw-Zeeland voorloper, waar de politie zelf een Evidence Based Policing Centre heeft. Zij onderzoekt binnen dat centrum systematisch, samen met een universiteit, een strategische private partner en een kennisinstelling, de effecten van haar eigen handelen om daarvan te leren. De start van het onderzoeksprogramma bij het NOW-i NSCR is een concrete uiting van de introductie van onderzoek en ervaring uit het buitenland.
Wat is de rol van het programma Politie en Wetenschap als het gaat om politie-relevant wetenschappelijk onderzoek?
Het gaat hier om het werk van de Commissie Kennis en Onderzoek van de Politieonderwijsraad. Binnen de kaders van Strategische Onderzoeksagenda van de politie, selecteert deze commissie het onderzoek dat haar bereikt naar aanleiding van de door haar zelf geformuleerde Call. De Call is een openbare oproep tot indienen van onderzoek ideeën.
De uitzending van ‘’MAX Vakantieman’’ |
|
Chris van Dam (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van het programma «Max Vakantieman» van 15 juni 2020?1
Ja.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel misstanden zijn geconstateerd bij valetparkingbedrijven? Is dit door de jaren heen opgelopen? Is er een lokale, regionale of nationale aanpak specifiek gericht op misstanden door valetparkingbedrijven? Doet dit probleem zich alleen op Schiphol voor?
Uit een zoekslag in de politieregistraties kan niet worden vastgesteld hoeveel aangiftes de afgelopen jaren zijn gedaan tegen valetparkingbedrijven. Aangiftes tegen valetparkingbedrijven worden niet apart geregistreerd in de politiesystemen. Wel is de politie in Haarlemmermeer sinds 2019 actief op het fenomeen «valetparking». Dit vanwege de concentratie van de problematiek rond Schiphol. Er is om deze problematiek aan te pakken een samenwerkingsverband tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), de politie, de Belastingdienst, de Omgevingsdienst en de gemeente Haarlemmermeer opgestart. Vanuit dit samenwerkingsverband zijn verschillende acties ondernomen, wat heeft geleid tot het terugdringen van het aantal malafide valetparkingbedrijven. Vanuit het samenwerkingsverband zijn geen andere valetparkingbedrijven bekend geworden, anders dan rondom de luchthaven Schiphol.
Kunt u aangeven of het klopt dat politie en justitie aangiftes over misstanden door valetparkingbedrijven – zoals beschreven wordt in het programma – niet oppakken omdat al snel gezegd wordt dat het om een civiele zaak gaat? Vindt u dat wenselijk? Bent u het daarmee eens?
Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt, is sinds 2019 sprake van een actieve en gecoördineerde aanpak tegen misstanden door valetparkingbedrijven rond Schiphol. Die aanpak is erop gericht malafide bedrijven een halt toe te roepen.
Burgers die schade oplopen wanneer zij gebruikmaken van een (bonafide) valetparkingbedrijf kunnen deze schade verhalen bij het betreffende bedrijf. Bij een geschil hierover staat de gang naar de civiele rechter open.
Waarom wordt er in het land zo verschillend door het Openbaar Ministerie gereageerd op verzoeken van benadeelden van valetparkingbedrijven om verkeersboetes te vernietigen? Kunt u aangeven of het klopt dat politie en justitie nogal uiteenlopend op de geconstateerde misstanden door valetparkingbedrijven hebben gereageerd, terwijl het min of meer om dezelfde misdrijven gaat? Zo ja, waarom is dat zo?
Het OM herkent zich niet in het beeld dat er per regio verschillend wordt omgegaan met verzoeken van benadeelden om verkeersboetes te vernietigen. Er is steeds sprake van een individuele beoordeling gebaseerd op de feiten en omstandigheden.
Daarnaast is er een verschil tussen feiten die vallen onder de Wet administratieve handhaving verkeer (Wahv) en feiten die vallen onder het strafrecht. Binnen de Wahv is er sprake van kentekenaansprakelijkheid. Dit houdt in dat bij constatering van een overtreding de kentekenhouder de boete ontvangt. Ook als de kentekenhouder gebruik maakt van de service van een valetparkingbedrijf, dan blijft hij in beginsel volgens het stelsel van de Wahv aansprakelijk voor de begane overtredingen. De kentekenhouder kan in beroep gaan tegen een boete.
De Officier van Justitie (OvJ) kan afhankelijke van de feiten en omstandigheden een beschikking bekrachtigen of vernietigen. Als de OvJ een beschikking bekrachtigt en dus van mening is dat deze terecht is opgelegd, dan heeft hij nog de optie om de boete op nihil te stellen.
Andere feiten, zoals snelheidsovertredingen van meer dan 30 km/h, vallen onder het strafrecht. Hierbij is degene die de overtreding daadwerkelijk heeft begaan aansprakelijk. De kentekenhouder kan in dit geval het valetparkingbedrijf opgeven bij de politie. Als het bedrijf ontkent of niet meewerkt zal het niet altijd lukken de bestuurder te achterhalen. Indien een kentekenhouder al het mogelijke heeft gedaan om achter de identiteit van de bestuurder te komen en daarmee aan zijn zorgplicht heeft voldaan dan kan het OM besluiten de zaak te seponeren.
Kent u het certificatieprogramma waarvan de ANWB, leasemaatschappijen en verzekeraars initiatiefnemers zijn? Denkt u dat het certificatieprogramma kan bijdragen de oplossing van het probleem? Kunt u stappen ondernemen zodat het certificatieprogramma aan slagkracht wint?
Zie beantwoording vraag 6.
Bent u bekend met het keurmerk Kwaliteitszorg Parkeren? Betreft dit keurmerk een integrale publiek-private samenwerking? Kunt u aangeven of de introductie van dit keurmerk heeft geleid tot een daling van het aantal misstanden door valetparkingbedrijven? Is er vanuit de overheid toezicht op dit keurmerk of op andere keurmerken op dit terrein?
Ja, ik ben bekend met het certificatieprogramma en het keurmerk van de stichting Kwaliteitszorg Parkeren. Ik juich het toe dat verschillende belanghebbenden zich hebben verenigd in een privaat initiatief. Het pakket van eisen biedt de consumenten, die daar waarde aan hechten, extra waarborgen op basis van een pakket van eisen en bij een geschil een klachtenprocedure en een mogelijke geschillencommissie.
Er is vanuit de overheid geen toezicht op het certificatieprogramma en het keurmerk van de stichting Kwaliteitszorg Parkeren. Doordat het een privaat initiatief betreft is het ook aan de stichting Kwaliteitszorg Parkeren zelf om valetparkingbedrijven te binden en te werken aan slagkracht. In het pakket van eisen staat dat aangesloten valetparkingbedrijven (onder meer) misstanden, criminele- en ondermijnende activiteiten moeten voorkomen. Voor consumenten biedt dit echter geen directe oplossing als een valetparkingsbedrijf gebruik maakt van hun auto. Men dient altijd zelf goed op te letten bij welke valetparkingbedrijven zij diensten afnemen en de sleutels van hun auto overhandigen. Of het keurmerk geleid heeft tot een daling van misstanden bij valetparkingbedrijven is ons niet bekend.
Indien een consument schade lijdt door het handelen van een valetparkingbedrijf en daarover ontstaat een geschil, dan staat een gang naar de rechter open. Mogelijk biedt de klachtenprocedure en de geschillencommissie die stichting Kwaliteitszorg Parkeren aanbiedt een lagere drempel voor consumenten dan een gang naar de rechter. Ook hiervoor geldt dat het aan de consument is om daarin een afweging te maken.
Deelt u de mening dat een vergunningstelsel voor valetparkingbedrijven, vergelijkbaar met de taxibranche, een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn op het huidige juridische instrumentarium om misstanden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een nationaal vergunningsstelsel zou een ingrijpend middel met forse administratieve en toezichtslasten zijn om specifieke problemen bij één of enkele bedrijven op een andere manier aan te pakken. Zo nodig kan lokaal overwogen worden om aanvullende maatregelen te treffen bovenop het bestaande instrumentarium. Door middel van lokale samenwerking tussen het Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), de politie, de Belastingdienst, de Omgevingsdienst en de gemeente Haarlemmermeer rondom luchthaven Schiphol, zijn verschillende acties ondernomen wat heeft geleid tot het terugdringen van het aantal malafide valetparkingbedrijven (zie beantwoording vraag 2).
Het bericht ‘Willekeur van coronaregels ondermijnt het vertrouwen’ en ‘Advocaten roepen mensen op: kom in verzet tegen coronaboete’. |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Willekeur van coronaregels ondermijnt het vertrouwen» uit NRC van 3 juni 20201 en het bericht «Advocaten roepen mensen op: kom in verzet tegen coronaboete» uit Trouw van 22 mei 20202?
Ja.
Klopt de informatie dat er op de peildatum 10 mei 18.200 strafbeschikkingen waren uitgeschreven voor overtreding van de Corona-noodverordeningen?
Het in uw vraag genoemde aantal van 18.200 betreft de op die peildatum 10 mei ingestuurde processen-verbaal van politie en BOA’s. Op basis van cijfers van het Openbaar Ministerie (OM) kan ik aangeven dat er op peildatum 28 juni 2020 door het OM ongeveer 15.530 strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Daarnaast worden nog 7.290 ingestuurde processen-verbaal beoordeeld door het OM.
Deelt u onze opvatting dat de maatschappelijke onduidelijkheid rond de rechtsgeldigheid van dit soort strafbeschikkingen deels beantwoord kan worden door de rechter te vragen een uitspraak te doen, bijvoorbeeld in het kader van een verzetsprocedure? Kunt u uiteenzetten hoe die procedure – van opleggen strafbeschikking tot rechterlijke beoordeling – in elkaar steekt?
Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Dit kan dus ook in het geval men de rechtsgeldigheid van de strafbeschikking in twijfel trekt. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Kunt u aangeven of er al corona-strafbeschikkingen zijn voorgelegd aan de (kanton)rechter? Is dat überhaupt op dit moment mogelijk? Klopt het dat kantonrechtbanken in beginsel tot 1 september gesloten zijn? Kunt u bevestigen dat de informatie op de website van de Raad voor de rechtspraak3 leidt tot de conclusie dat verzetschriften tegen strafbeschikkingen niet als een zeer urgente of als een urgente zaak worden gekwalificeerd en daarom vooralsnog niet behandeld zullen worden?
Op dit moment zijn er wel verzetten tegen corona-strafbeschikkingen geregistreerd maar zijn deze zaken nog niet daadwerkelijk voorgelegd aan de kantonrechter. In eerste instantie (vanaf 17 maart jl. tot 11 mei jl.) werden alleen (zeer) urgente zaken behandeld. Verzetszaken vielen daar niet onder. Vanaf 11 mei jl. pakt de Rechtspraak weer zo veel mogelijk zaken op. In beginsel geldt dit nog niet voor strafrecht kantonzittingen (tot 1 september 2020), waar ook de verzetszaken onder vallen. Op die zittingen staan namelijk op een dagdeel tussen de 75 en 150 zaken. Alvorens deze zittingen weer doorgang kunnen vinden met inachtneming van de afstandseis van anderhalve meter die ook in de gerechtsgebouwen geldt, dient eerst ervaring te worden opgedaan met het verloop van andere zittingen en de daarmee samenhangende logistieke aspecten in onder meer de gangen en wachtruimtes. De Rechtspraak en het OM zijn wel met elkaar in gesprek en spannen zich beide in, om vóór 1 september 2020 alvast een aantal verzetszaken tegen corona-strafbeschikkingen bij de kantonrechter aan te brengen. Het OM zal in dat kader een representatieve selectie van deze verzetszaken maken.
Deelt u onze opvatting dat op deze wijze de toetsende en rechtsvormende functie van de (kanton)rechter ten aanzien van de handhaving van de corona-regelgeving ernstig te kort schiet? Op welke wijze kunt u bevorderen dat de kantonrechters zich wél op korte termijn uit zullen laten over deze vorm van strafbare feiten?
Door het moeten beperken van het aantal terechtzittingen als gevolg van de maatregelen om corona-besmettingen tegen te gaan, zijn de werkvoorraden in de rechtsketen opgelopen. Bij alle maatregelen is erop toegezien dat de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten geborgd werden met inachtneming van de beperkingen die noodzakelijk waren om een verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Bij brief van 25 juni 2020 inzake de contouren aanpak achterstanden strafrechtketen bent u geïnformeerd over de plannen van de betrokken organisaties om de opgelopen voorraden weg te werken. Waar het gaat om de behandeling van verzetszaken tegen uitgeschreven strafbeschikkingen wordt hierin voor de komende periode voorzien op de wijze als onder vraag 4 is beantwoord.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg Justitieketen op dinsdag 30 juni 2020?
Het is helaas niet gelukt om de vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg Justitieketen op dinsdag 30 juni 2020.
Het rapport ‘Situation Analysis on Children and Adolescents on Sint Maarten 2020’ |
|
Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Situation Analysis on Children and Adolescents on Sint Maarten 2020» over de kinderrechtensituatie op Sint Maarten?1
Ja.
Onderkent u dat de situatie van kinderen op Sint Maarten is verslechterd als gevolg van de orkanen in 2017 en de huidige coronacrisis?
In zijn algemeenheid zijn er niet voldoende data en studies beschikbaar die een objectief vergelijkend beeld kunnen geven van de situatie van kinderen vóór en na de orkanen. Ook het effect van de coronacrisis is daardoor lastig te meten. Los daarvan is het evident dat de omstandigheden waarin kinderen opgroeien na de orkaan en met de coronacrisis niet verbeterd zijn.
Klopt het dat de kinderopvangsector en de voorschoolse educatie nauwelijks zijn gereguleerd en dat veel kinderen, met name kinderen uit kwetsbare gezinnen, geen toegang hebben?
Kinderdagverblijven zijn private organisaties op Sint Maarten. Er is regelgeving voor de kinderopvang2. Gastouderopvang aan huis is niet gereguleerd. De sector wordt niet gesubsidieerd. De ouders betalen zelf de kostprijs van de kinderopvang. Dit betekent voor gezinnen met een laag inkomen dat de kosten een barrière kunnen vormen voor de toegang tot kinderopvang.
Klopt het dat de pleegzorg niet voldoet aan internationale standaarden en dat de huidige capaciteit om kinderen op te nemen zeer fragiel is?
Er is op Sint Maarten een gebrek aan pleeggezinnen en crisisopvang. Een belangrijke factor hierin is dat de financiële tegemoetkoming voor het opvangen van een pleegkind slechts Naf 500,– per maand bedraagt voor een instelling. Voor een pleeggezin is dit bedrag lager, namelijk Naf 225,– wat bij lange na niet voldoende is om te voorzien in alle onderhoudskosten.
Het merendeel van de kinderen dat uit huis geplaatst moet worden, woont in een groepsaccommodatie van een private partij, een individu of echtpaar. Eén van deze accommodaties heeft eind 2019 de deuren moeten sluiten na constatering van diverse onregelmatigheden waardoor de kwaliteit van de pleegzorg en de veiligheid van de minderjarigen niet kon worden gewaarborgd. Het andere en thans enige kindertehuis op Sint Maarten is vanwege beperkte middelen niet in staat nieuwe kinderen op te vangen.
Momenteel wordt de oprichting van een nieuwe residentiële zorginstelling op Sint Maarten onderzocht die voldoet aan lokale en internationale standaarden voor pleegzorg. De financiering voor deze nieuwe instelling wordt voorzien uit het Sint Maarten Development Fund (SMDF) en de overheid. Hieromtrent worden reeds gesprekken gevoerd.
Klopt het dat er de laatste jaren vooruitgang is geboekt op het gebied van kinderrechten, maar dat de goedkeuring van vergevorderde beleidsplannen op belangrijke thema’s door de orkanen en politieke instabiliteit is vertraagd?
Het ligt voor de hand dat door de orkanen en politieke instabiliteit de goedkeuring van vergevorderde beleidsplannen is vertraagd. Belangrijke stappen die wel zijn gezet zijn het invoeren van de meldcode kindermishandeling, de strafbaarheid van kindermisbruik en de herziening van het jeugdstrafrecht.
Hoe zijn taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de bescherming van kinderrechten verdeeld tussen Nederland, Sint Maarten en het Koninkrijk, mede in het licht van het AIV-advies «Fundamentele rechten in het Koninkrijk»?
Als autonoom land is de regering van Sint Maarten verantwoordelijk voor het welzijn van de bevolking, inclusief kinderen en jongeren. Sinds de orkanen in 2017 ondersteunt UNICEF Nederland met budget van zowel het Ministerie van BZK als het Rode Kruis de regering van Sint Maarten op het gebied van psychosociale steun, rampenvoorbereiding in het onderwijs, het versterken van de kinderbescherming en met publiekscampagnes, onderzoek en beleidsadvies op het gebied van kinderrechten.
Sinds 2014 werken de landen en de openbare lichamen samen in een ambtelijke Taskforce kinderrechten. Voor Nederland nemen de ministeries van BZK en VWS hier op ambtelijk niveau aan deel. De Taskforce kinderrechten heeft een adviserende, stimulerende en verbindende rol. Partijen spreken elkaar maandelijks via een videovergadering en jaarlijks wordt er, in samenweking met UNICEF Nederland, een conferentie georganiseerd rondom een specifiek thema. Vorig jaar stond de conferentie op Sint Maarten in het teken van child protection. Eind dit jaar zal de, grotendeels digitale, conferentie in het teken staan van de gevolgen van de coronacrisis voor kinderen.
In het kader van het AIV-advies «Fundamentele rechten in het Koninkrijk» is door de landen van het Koninkrijk voorts besloten tot de instelling van een ambtelijke commissie die zich gaat bezighouden met de implementatie van mensenrechtenverdragen. Voor zover verdragen op het gebied van kinderrechten nog implementatie behoeven in wetgeving van de Caribische landen van het Koninkrijk, zullen deze verdragen zeker aan de orde komen in de commissie.
Bent u bereid om in samenwerking met UNICEF Nederland stappen te zetten om de bijna zestig aanbevelingen op het gebied van kinderbescherming, onderwijs en gezondheid uit te voeren?
Het is aan het land Sint Maarten opvolging te geven aan de aanbevelingen. Nederland is bereid om in samenwerking met UNICEF ondersteuning te bieden.
UNICEF Nederland heeft het «Child Development and Protection Project» voorbereid als opvolging van de activiteiten die zij na de orkanen in 2017 hebben ontplooid. Het project richt zich op de continuering van onderwijs bij rampen, het geven van psychosociale hulp aan kinderen en leerkrachten en zorgen dat kinderen beschermd zijn onder de moeilijke omstandigheden bij een ramp. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van de kinderbescherming op Sint Maarten, met name voor kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld en misbruik. Hiermee wordt aan een deel van de aanbevelingen tegemoet gekomen. Ook de participatie van jongeren en hun mogelijkheden om hun rechten te kennen en bij te dragen aan de samenleving is onderdeel van het programma.
Financiering voor dit vier jarige project wordt beschikbaar gesteld vanuit het Trustfonds voor de wederopbouw van Sint Maarten. Naar verwachting wordt de overeenkomst voor de uitvoering op korte termijn ondertekend, waarna UNCIEF Nederland aan de uitvoering kan beginnen.
De berichten ‘Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket’ en ‘Politie bezorgd over florerende wapenhandel’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken niet zijn aangewezen als «contactberoep»? Waarom gaat de politie hier dan per saldo wel zo mee om? Kunnen – nu door het kabinet het besluit is genomen dat vanaf 11 mei (echte) contactberoepen weer uitgeoefend mogen worden – ook de volledige werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken hervat worden?
De politie heeft aan het begin van deze coronacrisis de publiekscontacten voor zover niet strikt noodzakelijk opgeschort tot nader order. Ook bij korpscheftaken zijn werkprocessen stilgelegd. Het stilleggen van de afdelingen korpscheftaken was niet in het kader van de zogenaamde contactberoepen, maar in het licht van de RIVM maatregelen om het aantal contacten en reisbewegingen tot een minimum te beperken.
Zoals de politie op 18 mei ook alle relevante branchepartijen heeft laten weten starten de bureaus korpscheftaken weer op zodat uiterlijk op 25 mei per eenheid minstens één locatie geopend is. Dat is inmiddels het geval. Dit alles moet bezien worden binnen de richtlijnen die binnen het korps worden opgesteld over contact met de aanvragers. Dit om zowel de aanvragers van wapenvergunningen en verloven en hun families als politieambtenaren te beschermen.
Beseft u – maar ook de leiding van de politie – dat door het stilleggen van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken de (binnenlandse) handel in vuurwapens nagenoeg geheel stil ligt omdat wapens niet bijgeschreven kunnen worden op verloven? Beseft u welke enorme economische schade dit betekent voor vuurwapenhandelaren?
Het coronavirus heeft ons allemaal getroffen. Om het virus zo min mogelijk kans te geven zijn contactbeperkende maatregelen genomen. Dit heeft directe en indirecte gevolgen voor veel partijen, zo ook voor de wapenhandelaren. Dat is te betreuren, maar was onvermijdelijk. Goed dat de werkzaamheden sinds 25 mei weer zijn opgepakt.
Bent u bekend met het artikel «Politie bezorgd over florerende wapenhandel»?2
Ja.
Herkent u zich in de volgende quote van politieman Schouten in dit artikel, namelijk: «Sportschutters mogen tot 10 duizend stuks munitie aanschaffen. Elke dag opnieuw, bij wijze van spreken. We zien dat legaal aangekochte munitie soms in het criminele milieu belandt. Door de toegestane hoeveelheid te beperken, werp je een extra barrière op»? Kunt u aangeven welke concrete feiten ten grondslag liggen aan deze uitspraak?
De quote van de heer Schouten ziet op de veronderstelling dat legaal aangekochte munitie in sommige gevallen in het criminele milieu belandt. De politie heeft aangegeven hier in het kader van de opsporing in bepaalde gevallen tegenaan te lopen. Voor de wapenhandelaren geldt in dit verband dat zij op grond van artikel 9a van de Wet Wapens en Munitie (Wwm) verplicht zijn verdachte transacties rondom de verwerving van munitie – waaronder een transactie van een (of meerdere) aankopen voor munitie waarbij meer dan 10.000 patronen binnen een week worden aangeschaft – te melden bij de korpschef.
Is de waarneming van de heer Schouten aanleiding voor de politie om meer te investeren in de kerntaak «toezicht en handhaving» die naast de administratieve taken toebedeeld zijn aan de afdelingen Korpscheftaken? Kunt u aangeven (uitgaande van gecombineerd 100%) hoeveel procentueel qua capaciteit en tijd van de afdeling Korpscheftaken besteed wordt aan administratieve taken en hoeveel capaciteit en tijd besteed wordt aan toezicht en handhaving? Bestaat er een jaarverslag of anderszins een overzicht van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken?
De waarneming van de heer Schouten draagt voor politie bij aan het onderstrepen van het belang van de taak «toezicht en handhaving». Een harde procentuele verdeling tussen de hoeveelheid capaciteit en tijd dat wordt besteed aan de administratieve taken en toezicht en handhaving kan op dit moment niet worden gemaakt. De politie heeft bij mij aangegeven dat – op basis van een grove inschatting – ongeveer 75% tot 85% van de capaciteit opgaat aan administratieve taken. De overige capaciteit wordt besteed aan toezicht en handhaving. Op de website van politie wordt jaarlijks een overzicht gepubliceerd van het aantal verstrekte, geweigerd of ingetrokken vergunningen binnen korpscheftaken.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het verleden onderzocht heeft in hoeverre de capaciteit van de afdeling Korpscheftaken afdoende is om de werkzaamheden op het vlak van de Wet wapens en munitie (WWM), de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR), de Wet explosieven civiel gebruik (WECG) en de Wet natuurbescherming (WNB) uit te voeren? Klopt het beeld dat de afdelingen Korpscheftaken de handen vol hebben aan de administratieve werkzaamheden die deze wetten met zich meebrengen en dat zij nauwelijks of niet in staat zijn om daadwerkelijk controles uit te voeren of te reageren op meldingen van incidenten? Wat zijn uw beleidsvoornemens op dit terrein? Hoe staat het met het overhevelen van administratieve taken naar andere instanties, zoals de dienst Justis?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar vorige onderzoek primair gericht op de Wwm en de Wpbr. Zij heeft inderdaad geconcludeerd dat de capaciteit tekortschiet om alle taken volledig te kunnen uitvoeren. Met name de toezichthoudende kant van korpscheftaken krijgt daarbij minder dan gewenst de aandacht. De korpschef heeft dit dilemma ook aangegeven en samen kijken we naar mogelijk (tijdelijke) oplossingen. Momenteel wordt bijvoorbeeld een businesscase gemaakt naar in hoeverre het wenselijk en haalbaar is om een deel van de vergunningverlenende taken over te hevelen naar Justis. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is de voortgang rond het deactiveren van vuurwapens? Kunt u kort uiteenzetten hoe tussen wapenhandel en politie dit proces is ingebed, inclusief een toelichting op de positie en de rol van de Controlerende Autoriteit (CA)?
De Controlerende Autoriteit (CA) heeft bij mij aangegeven dat er tot op heden 40 gedeactiveerde wapens gecertificeerd zijn. Hierbij heeft de CA aangegeven met een vijftal wapenhandelaren, die zich inmiddels vanuit Nederland op de markt voor gedeactiveerde wapens begeven, contact te hebben. Op de website van politie staat informatie over hoe de CA te bereiken is en hoe wapens kunnen worden aangemeld voor keuring.3 Na aanmelding van het wapen krijgen de handelaren verdere instructies over het verloop van het proces.
Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn er door de wapenhandel aangeleverd sinds de start van het functioneren van de CA? Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn feitelijk door de CA gecontroleerd en teruggezonden aan de wapenhandel? Kunt u een beeld schetsen van de (enorme) voorraden aan onklaar gemaakte of te maken wapens die wachten op controle, die zich hebben opgehoopt bij de wapenhandel? Kloppen de berichten dat de CA vooralsnog qua capaciteit en qua kennis en vaardigheden totaal niet berekend is op deze taak?
De korpschef geeft aan dat sinds de start van het functioneren van de CA circa 100 wapens zijn aangeboden door wapenhandelaren. Hiervan zijn 40 wapens inmiddels gecertificeerd en 40 wapens nog in behandeling. Daarnaast zijn er ook wapens afgekeurd. De CA geeft aan geen beeld te hebben van de hoeveelheid wapens die op dit moment nog bij de handelaren liggen ter aanbieding.
De oprichting van de CA heeft opstartproblemen gekend, waardoor het proces van het controleren en certificeren van onklaar gemaakte vuurwapen vertraging heeft opgelopen. De CA maximeert op dit moment de behandeling van wapens naar circa 25 wapens per week. Momenteel zijn er drie medewerkers die kunnen keuren en worden twee extra medewerkers opgeleid. Ik heb van de korpschef geen signalen ontvangen dat dat op dit moment niet voldoende zou zijn.
Deelt u de opvatting dat verwacht mocht worden dat de CA inmiddels – zo lang na invoering van de wetgeving – naar behoren zou moeten functioneren? Deelt u de zorg dat een slecht functionerende CA niet bijdraagt aan het met de wetgeving beoogde doel, namelijk het terugdringen van te reactiveren vuurwapens? Wat gaat u op korte termijn doen om hier verbetering in aan te brengen?
De korpschef heeft mij aangegeven dat van een slecht functionerende CA geen sprake is.
Bent u bereid elke gestelde vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Volop onbegrip tussen politie en ggz' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Volop onbegrip tussen politie en ggz»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er in deze concrete casus ernstige fouten zijn gemaakt bij de meldkamer? Is deze evaluatie ook met de Kamer gedeeld?
De politie heeft direct na het incident een oriënterend feitenonderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de meldkamer van de politie niet goed heeft gereageerd op de 112-melding. De casus is daarop intern geëvalueerd. Deze interne evaluatie heeft tot conclusies en aanbevelingen geleid, waarvan het operationeel centrum kan leren. Het evaluatierapport is openbaar gemaakt op politie.nl.2 Hierover is uw Kamer heden ook geïnformeerd per aparte brief.
Wat is de (juridische) status van de Handreiking (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie? Is het personeel bij deze organisaties op de hoogte van de gemaakte afspraken? In hoeverre was binnen deze ggz-instelling voorzien in eigen maatregelen of een opschaal-scenario om een crisissituatie als deze het hoofd te bieden?
De Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties (Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie) is een praktische leidraad voor politie en GGZ-instellingen wat betreft samenwerking en afstemming. Het is van belang dat partijen elkaar opzoeken en het gesprek met elkaar (blijven) aangaan om concrete werkafspraken te maken over hoe te handelen bij (gewelds)incidenten. De handreiking biedt hierbij generieke voorschriften, vanwege de verschillen die zich lokaal en regionaal voordoen. Begin december 2019 is de handreiking gepubliceerd op het intranet van de politie. De mate waarin er vervolg communicatie is geweest, verschilt per eenheid.
Wat betreft de maatregelen bij de betreffende instelling geeft de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) Arnhem & Veluwe Vallei aan dat er vaste protocollen zijn, gericht op de veiligheid van cliënten en medewerkers. Zo wordt er gewerkt met Signaleringsplannen en Balanskaarten om mogelijke risicovolle situaties tijdig te kunnen signaleren en oplossen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met cliënt en zijn formele netwerk (behandelaar GGZ en/of huisarts) en informele netwerk (familie en naasten).
Ook is er voor begeleiders die werkzaam zijn binnen de RIBW een «Ondersteuningskaart Acute situaties», waarin beschreven is wat zij in een noodsituatie moeten doen. Bij spoedeisende zaken en calamiteiten, anders dan een acute noodsituatie, kunnen begeleiders buiten kantooruren ook altijd een beroep doen op de 24-uurs bereikbaarheidsdienst van RIBW Arnhem & Veluwe Vallei voor het inschakelen van hulp. RIBW Arnhem en Veluwe Vallei geeft ook aan dat de teams lokaal goede contacten met politie en wijkagenten hebben. Er zijn korte lijnen met de politie en waar nodig worden maatwerkafspraken gemaakt. In zeer uitzonderlijke situaties wordt er met de politie een afspraak op locatie (AOL) of afspraak op persoon gemaakt, zoals dat ook rond deze cliënt in Wageningen het geval was.
Wat betreft de Handreiking (gewelds)incidenten in behandelsituaties geeft het RIBW aan dat gewerkt wordt aan een aanscherping van de bestaande procedures bij onveilige of acute gevallen. Ook worden de reeds aanwezige escalatiemogelijkheden nu in een separaat escalatie stappenplan te beschrijven. Zo worden medewerkers nog beter toegerust om adequaat te kunnen handelen in het geval zich incidenten voordoen.
Klopt het dat het personeel op de meldkamer onbekend was met de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties? Zo ja, hoe kan dat? Is dit de centrale meldkamer van de politie Oost-Nederland of gaat het hier om het basisteam waar Wageningen onder valt? Zijn er concrete maatregelen genomen op deze meldkamer? Is het personeel daar inmiddels wel op de hoogte van de Handreiking? Hoe staat dat met andere meldkamers? Is het personeel van de meldkamers integraal op de hoogte van deze afspraken?
De politie was de hiervoor genoemde interne evaluatie gestart om er lessen uit te trekken. Hieruit is gebleken dat er bij de medewerkers van het betrokken operationeel centrum (meldkamer) in de politie-eenheid Oost-Nederland onduidelijkheid was over hoe te handelen bij incidenten in zorginstellingen.
De Handreiking (gewelds)incidenten bij behandelsituaties biedt hiervoor meer duidelijkheid. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is de handreiking vooral als leidraad bedoeld voor politie en zorginstellingen, om lokaal het gesprek en de samenwerking aan te gaan. Het is daarom van belang dat dit ook gebeurt en dat gewerkt wordt aan het verhogen van de kennis over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen.
Uit de evaluatie van de politie blijkt dat de betrokken medewerkers van de meldkamer niet op de hoogte waren van het bestaan van de handreiking. Wel waren er voor het incident al goede contacten en regelmatige afstemming tussen de politie en het RIBW, zowel op operationeel als strategisch niveau. Bij het operationeel centrum in Oost-Nederland is gestart met het verduidelijken van de afspraken over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen. Zo is na het incident de handreiking opnieuw onder de aandacht gebracht bij de centralisten. Ook is er een handelingsprotocol gemaakt dat nu wordt uitgerold in de eenheid. In dit protocol staat in welke gevallen de politie ter plaatse komt en met welke prioriteit. Hierbij is het uitgangspunt dat bij twijfel of onenigheid de politie altijd naar de zorginstelling gaat, waarbij de discussie achteraf plaatsvindt in de vorm van een evaluatie.
Verder krijgen alle medewerkers van het operationeel centrum in Oost-Nederland in juni en in het najaar 2020 een tweedaagse cursus Intake. Belangrijke aspecten daarbij zijn het stellen van de juiste vragen en het doorvragen over betrokkenen, gevaar en context. Ook wordt in de genoemde opleiding expliciet aandacht gegeven aan tegenspraak en intervisie.
Uiteraard zijn de bevindingen uit de evaluatie ook gedeeld met de andere politie-eenheden.
Klopt de berichtgeving dat de politiemensen uit Ede een cursus Psychiatrie in Vogelvlucht hebben gehad om situaties met personen met verward gedrag beter in te kunnen schatten? Klopt het ook dat het politiepersoneel uit Wageningen deze cursus niet heeft gehad? Hoe kan dat? Wanneer verwacht u dat alle relevante basisteams deze cursus hebben gehad? Of is dat überhaupt niet de bedoeling?
Bij de politie loopt op dit vlak een landelijk programma «deskundigheidsbevordering». Doel is om de basisteams samen met de lokale ggz te trainen, zodat op lokaal niveau kennisuitwisseling tussen professionals kan plaatsvinden en lokale samenwerkingsafspraken tot stand kunnen komen. Basisteams zijn vrij om deze training te gebruiken of – zoals in Ede is gebeurd- een eigen training / kennisuitwisseling met de lokale ggz op te zetten. Het basisteam Wageningen heeft in 2017 bij de Pompestichting, een particuliere stichting voor forensische psychiatrie, een training in het omgaan met personen met verward gedrag gevolgd.
Ook binnen de reguliere integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van politiemedewerkers is toenemende aandacht voor training van de-escalerend optreden bij «personen met verward gedrag». Deze IBT-trainingen zijn verplicht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen? Is dit landelijk meldnummer inmiddels gerealiseerd? Moet dit meldnummer ervoor zorgen dat het personeel van de GGZ-instelling minder vaak onnodig 1-1-2 belt? Is dit specifiek gericht op GGZ-instellingen, of kan eenieder daar een melding doen van een persoon met verward gedrag?
Zoals in de brief van 10 december 2019 is gemeld wordt er op dit moment hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer voor niet-acute zorgen over kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag.3 Dit landelijk meldnummer wordt een digitale doorschakeling naar regionale en gemeentelijke meldpunten. Het meldnummer is niet zozeer bedoeld voor personeel van GGZ-instellingen, maar voor burgers die zorgen hebben over naasten of anderen in hun omgeving. Het is dus een publieksnummer en is voor eenieder te gebruiken die zich zorgen maakt om een persoon in zijn of haar omgeving die mogelijk in psychische nood verkeert. Omdat het nummer bedoeld is voor niet-acute zorgen, biedt het landelijk meldnummer geen oplossing is voor ggz problemen die direct hulp nodig hebben. In die gevallen blijft 1-1-2 het aangewezen nummer. Het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen kan wel een preventieve functie vervullen, doordat zorgen in een vroeg, nog niet acuut, stadium kunnen worden gemeld. Zoals eerder gecommuniceerd zal het landelijk meldnummer naar verwachting per 1 juli 2020 gereed zijn.
Welke maatregelen worden er nog meer genomen zodat men in een GGZ-instelling enkel 1-1-2 inschakelt als er daadwerkelijk sprake is van een (strafbare) noodsituatie? Wordt het personeel in GGZ-instellingen getraind om beter om te kunnen gaan met personen met verward gedrag?
Zoals eerder opgemerkt is er al de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie. Het overleg dat plaatsvindt aan de hand van deze handreiking zou ertoe moeten leiden dat er enkel in geval van nood een beroep wordt gedaan op politie. Hierbij is het aan de inschatting van individuele medewerkers wanneer hiervan sprake is. Daarbij is personeel van GGZ-instellingen bij uitstek getraind op het om gaan met mensen met psychische problemen, wat ook een persoon met verward gedrag kan betreffen. Het up-to-date houden van hun kennis en kunde wordt daarnaast geborgd doordat zij ook een geldige BIG-registratie dienen te beschikken.
Hoe staat het met de uitrol van de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico? Is dit inmiddels volledig landelijk geïmplementeerd? Zo nee, hoever bent u dan met de uitrol van deze aanpak?
Alle regio’s hebben aangegeven zicht te hebben op de groep personen met verward gedrag en een hoog maatschappelijk veiligheidsrisico. Daarnaast is in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema belegd. We zien echter nog wel verschillen in de uitvoering van de integrale persoonsgerichte aanpak van deze doelgroep, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van 10 december 2019. JenV ondersteunt en faciliteert alle regio’s daarom actief bij de doorontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak en tevens het overdragen van kennis en kunde. Daartoe is een landelijk inzetbare expertisepoule, de Expertise Squad, ingericht. Deze expertisepoule adviseert, ondersteunt en faciliteert de zorg- en veiligheidshuizen doelgericht bij de aanpak. Het doel is om eind 2020 zicht te hebben op de gehele groep die het betreft, een integrale persoonsgerichte aanpak in te zetten, risicotaxaties uit te voeren en de groep langdurig te monitoren. Voor de zomer zal de Kamer over de stand van zaken van de aanpak van personen met verward gedrag nader worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties ook de leidraad is voor personeel van een GGZ-instelling dat slachtoffer is geworden van geweld op de werkvloer door een patiënt? Is er voldoende aandacht bij de politie voor dit soort geweldsincidenten? Is er landelijk beleid op ondersteuning van personeel dat geconfronteerd is met geweld op de werkvloer in een GGZ-instelling? Krijgt het personeel voldoende ondersteuning in bijvoorbeeld het doen van aangifte?
Een slachtoffer heeft altijd het recht om een melding of aangifte te doen en ik zou medewerkers die slachtoffers van een (gewelds)incidenten zijn hierbij ook nadrukkelijk willen oproepen om aangifte te doen. Hier staan verschillende kanalen voor open.
In het kader van veilig werken in de zorg hebben de sociale partners in de periode 2012–2016 gewerkt aan het Actieplan Veilig werken in de Zorg. Dit actieplan is met 14 miljoen euro ondersteund door het Ministerie van VWS. Het actieplan «Veilig werken in de zorg» heeft eraan bijgedragen dat aangifte onder nummer mogelijk is gemaakt, dat hulpverleners zijn getraind om agressie en geweld terug te dringen, dat goede voorbeelden gedeeld worden, dat kennis en bewustwording bij instellingen is vergroot en dat bij verschillende instellingen anti-agressiebeleid is opgesteld.
De instrumenten, campagnematerialen, good practices en scholingsmaterialen van het actieplan blijven vrij beschikbaar op de website www.duidelijkoveragressie.nl. Branches voeren daarbij hun eigen sectorspecifieke beleid. In de Arbo catalogus ggz staat specifiek voor de GGZ beschreven welke maatregelen een werkgever en werknemer moeten nemen om agressie zo veel mogelijk te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie is bewust geen nieuw beleid geformuleerd rond «aangifte doen bij geweld tegen hulpverleners». De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) in het kader van het Veilige Publieke Taak (VPT) beleid geeft hier reeds invulling aan. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak onacceptabel is en met hoge prioriteit door politie en justitie opgepakt wordt. Een melding of aangifte van geweld door een medewerker met een publieke taak wordt altijd met prioriteit opgenomen en afgehandeld conform protocol.
Is er in Wageningen sprake van wijk-GGD'ers of soortgelijke functionarissen? Hoeveel gemeenten in Nederland beschikken momenteel over wijk-GGD’ers zoals deze bijvoorbeeld functioneren in de gemeente Vught?
De Wijk GGD’er is een van de projecten die wordt gestimuleerd vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw. Navraag bij ZonMw leert dat Wageningen niet deelneemt met een project. Het concept van de Wijk-GGD’er is overigens in 24 gemeenten reeds succesvol uitgerold met het stimuleringstraject voor de Wijk GGD’er van ZonMw. Eerder is er al in 13 gemeenten als proef gezamenlijk gestart met de implementatie van een dergelijke functionaris, waardoor er in ieder geval in 37 gemeenten sprake is van uitrol van deze functie. De Wijk-GGD’er in Vught is een initiatief dat sinds 2016 op eigen kracht loopt en op basis van hun succes alsook van Amsterdam is begonnen met de verdere uitrol. In onder andere Brabant is de methodiek ook onder de aandacht gebracht in het regionaal overleg met gemeenten, waardoor het breder navolging heeft gekregen.
Het rapport van de Rekenkamer ‘Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Algemene Rekenkamer van 20 april 2020 «Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u een korte schets geven van de drie IT-systemen die onderwerp van onderzoek van de Algemene Rekenkamer waren? Kunt u daarbij aangeven met wat voor soort informatie, op welke wijze en door wie deze IT-systemen gevoed worden, maar ook wat voor soort informatie en ten behoeve van wie deze IT-systemen data opleveren? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag ook duiden onder welk privacyregime (Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of Wet politiegegevens (Wpg)) deze gegevens verwerkt worden?
De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar drie systemen.
Ten eerste het systeem voor pre-assessment van personen op vluchten van buiten het Schengengebied. Persoonsgegevens van de passagiers en bemanningsleden worden door luchtvaartmaatschappijen aangeleverd en in het systeem vergeleken met politieregisters en profielen. Als het systeem aangeeft dat sprake is van een positieve vergelijking, wordt deze handmatig gevalideerd. De gegevensverwerkingen van passagiers binnen dit systeem vallen in beginsel onder de AVG. Bij een verdenking van een strafbaar feit, komen diens persoonsgegevens te vallen onder de Wpg. De gegevens uit de politieregisters vallen standaard onder de Wpg.
Ten tweede het systeem voor controle van reisdocumenten. Dit systeem wordt in de manuele balies gebruikt en daarbij worden de politieregisters geautomatiseerd geraadpleegd. Met een sensor worden uit het reisdocument van de reiziger persoonsgegevens verzameld. Naam, geboortedatum en documentnummer worden vervolgens door het systeem getoetst aan de politieregisters. Daarnaast vindt een echtheidscontrole van het reisdocument plaats, waarbij het systeem de handmatige controle door de KMar-medewerker ondersteunt door ook (bij de meeste, modernere reisdocumenten) de elektronische chip van het document te controleren. De gegevens vallen in beginsel onder de AVG, totdat een verdenking van een strafbaar feit ontstaat of wordt geconstateerd. Dan is de Wpg van toepassing. De gegevens uit de politieregisters vallen standaard onder de Wpg.
Ten derde het selfservicesysteem voor grenscontroles in de e-gates van Schiphol. Hiermee worden grenscontroles automatisch uitgevoerd in plaats van handmatig. Het systeem kan niet automatisch een negatieve beslissing nemen. Het systeem beslist positief of verwijst door naar de grenswachters van de KMar. In dit systeem is sprake van verwerking van nagenoeg dezelfde persoonsgegevens als bij de echtheidscontrole. Tevens wordt een live foto van de reiziger geverifieerd met de foto in het aangeboden paspoort. Het systeem kent een automatische koppeling met dezelfde politieregisters als de andere systemen. Ook hier is de AVG van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens, met uitzondering van de gegevens uit de politieregisters en de gevallen waarin uit die registers een hit volgt.
Kunt u aangeven wie eigenaar is van de data die worden verzameld via de IT-systemen die gebruikt worden voor grenstoezicht? Is dat in het geval van het selfservicesysteem de eigenaar, te weten Schiphol N.V.? Wat is in dat verband de reden dat het eigenaarschap van het selfservicesysteem wordt overgedragen aan Schiphol N.V.?
Voor verwerkingen in het kader van de uitoefening van de publiekrechtelijke taak van de Koninklijke Marechaussee is de Minister van Defensie de verwerkingsverantwoordelijke, zoals bepaald in artikel 4 lid 7 AVG. Dit geldt ook voor de persoonsgegevens verwerkt in de systemen voor grenstoezicht. In de Regeling AVG Defensie (art 1.3) is de Commandant van de Koninklijke Marechaussee aangewezen als AVG-beheerder; de AVG-beheerder is het diensthoofd dat namens de Minister belast is met de zorg voor de naleving van de AVG en de wet ten aanzien van verwerkingen die gevoerd worden binnen het dienstonderdeel.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is momenteel eigenaar van het selfservicesysteem. In het najaar van 2020 is besluitvorming voorzien of het eigenaarschap van de selfservicesysteem wordt overgedragen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Bosman en Yeşilgöz-Zegerius, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de redenen en de voorwaarden voor de veiligheid waaronder dit gebeurt indien besloten wordt tot overdracht van het eigenaarschap aan Schiphol. Ook indien het eigenaarschap van het selfservicesysteem wordt overgedragen, blijft de verwerkingsverantwoordelijkheid van de data overigens bij de Minister van Defensie. Ook verandert een overdracht niets aan de bestaande wettelijke verantwoordelijkheden inzake de uitvoering van het grenstoezicht.
Acht u het wenselijk dat er geen wettelijke beperkingen gelden voor het overdragen van IT-eigenaarschap bij vitale overheidstaken, zoals grenstoezicht, aan partijen met commerciële belangen?
Zo’n 80% van de Nederlandse vitale processen is in handen van private partijen. In het algemeen geldt dat vitale aanbieders verantwoordelijk zijn voor de continuïteit en weerbaarheid van vitale processen. Daarbij hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s en het ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen wordt verhoogd en geborgd.2 Ook bij het overdragen van eigenaarschap is het de verantwoordelijkheid van de vitale aanbieder om de risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en te mitigeren. Door middel van toezicht wordt gecontroleerd of vitale aanbieders hiertoe de juiste maatregelen nemen.
Het kabinet is waakzaam op de aantasting van continuïteit van dienstverlening van vitale diensten en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer reeds geïnformeerd over de aanvullende maatregelen die het kabinet hiertoe neemt, zoals maatregelen ter bescherming van nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding en bij overnames en investeringen.3 Daarnaast bekijkt het kabinet hoe huidige wet- en regelgeving ter bescherming van nationale veiligheidsrisico’s bij private ondernemingen beter benut en aangescherpt kan worden.4
Op welke wijze is het proces van implementatie van het nieuwe selfservicesysteem ingericht zodat er voldoende waarborgen bestaan dat commerciële belangen niet zomaar de overhand krijgen boven de veiligheid van een dergelijk systeem?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gegevensverwerking is toegestaan ten aanzien van de verzamelde gegevens via het grenstoezicht? Mogen verzamelde gegevens ook privaat en/of commercieel gebruikt worden?
De via het grenstoezicht verkregen persoonsgegevens worden onder de AVG slechts verwerkt ten behoeve van een deugdelijke uitvoering van het grenstoezicht. Wanneer bij grenstoezicht sprake is van een positieve vergelijking uit de politieregisters, kunnen politiegegevens onder de voorwaarden van de Wpg worden verstrekt aan de in die wet aangewezen (publiekrechtelijke) partijen. Commercieel en/of privaat gebruik van de persoonsgegevens is niet toegestaan.
Worden passagiersgegevens (PNR-gegevens) gebruikt voor het uitvoeren van het grenstoezicht? Mogen deze gegevens verwerkt worden door partijen met een commercieel belang in het kader van het uitvoeren van grenstoezicht?
PNR-gegevens worden verwerkt door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (Pi-NL), ten behoeve van het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit, op grond van de PNR-wet. De Pi-NL valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid en is ondergebracht bij de Koninklijke Marechaussee. Pi-NL kan aan bevoegde instanties op hun verzoek PNR-gegevens verstrekken, niet aan commerciële partijen.
PNR-gegevens van luchtvaartpassagiers worden tevens gebruikt door de Douane ten behoeve van de controles in het kader van douanetoezicht op de door deze passagiers meegevoerde goederen, op grond van het Douanewetboek van de Unie en de Algemene Douanewet. De Douane valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën.
Wie ziet er toe op de goedkeuringsprocedure voor het IT-systeem voor de selfservice op Schiphol? Wat is de reden dat het Defensiebeveiligingsbeleid niet is doorlopen bij de goedkeuringsprocedure?
Nadat twee keer een tijdelijke goedkeuring voor het selfservicesysteem is gegeven, is gekozen om in het vervolg slechts goedkeuring te geven wanneer de doorontwikkeling van de software gereed is. Dan kan een definitieve goedkeuring gegeven worden.
Deze doorontwikkeling duurt langer dan voorzien. De goedkeuringsprocedure voor het selfservicesysteem is echter reeds gestart. De ministeries van Defensie, Justitie en Veiligheid en Schiphol NV hebben gezamenlijk de te treffen maatregelen geïdentificeerd en werken momenteel aan de implementatie van deze maatregelen. Dit gebeurt conform het Defensieveiligheidsbeleid. Het streven is om alle voor goedkeuring noodzakelijke maatregelen dit jaar te implementeren. Momenteel houdt het Ministerie van Justitie en Veiligheid toezicht op het doorlopen van de goedkeuringsprocedure.
Conform de informatiebeveiligingsrichtlijnen van de rijksoverheid zijn verschillende maatregelen genomen ten behoeve van de veiligheid. Het gaat bijvoorbeeld om de fysieke beveiliging, maar ook het opzetten van een firewall. Er kunnen altijd kwetsbaarheden zijn die nog niet bekend zijn. Er worden echter continu verbeteringen doorgevoerd om de beveiliging te versterken.
Voor het systeem voor de pre-assessment, waar u ook om vraagt, is een goedkeuring voor ingebruikname afgegeven.
Kunt u aangeven of van het selfservicesysteem en het IT-systeem voor de pre-assessment de veiligheid gegarandeerd kan worden nu niet de gehele goedkeuringsprocedure is doorlopen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er tweemaal een tijdelijke goedkeuring is afgegeven voor het selfservicesysteem, waarvan de laatste in 2018 is afgegeven, waardoor er al twee jaar geen goedkeuring van het systeem is afgegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Welke kaders bestaan er ten aanzien van het gebruik van IT-systemen bij grenstoezicht indien deze niet (meer) zijn goedgekeurd? Hoe lang is een tijdelijke goedkeuring geldig?
Defensie hanteert voor haar systemen een goedkeuringsproces voor ingebruikname. Afhankelijk van de inschatting van de impact van eventuele gebreken, worden afspraken gemaakt over een verbetertraject. Bij een tijdelijke goedkeuring wordt een tijdstermijn afgesproken over de noodzakelijke verbeteringen waarna een terugkoppeling moet worden gegeven over de afwikkeling van deze verbeteringen. In principe wordt maximaal een jaar aan een dergelijke goedkeuring gegeven, waarna een herbeoordeling plaatsvindt.
Waarom wordt er maar eens per drie jaar een beveiligingstest uitgevoerd op grote systemen? Acht u deze termijn wenselijk in de huidige tijd waar (cyber)beveiliging steeds wendbaarder moet worden om alle dreigingen het hoofd te bieden?
In het cyberdomein ontstaan voortdurend nieuwe kwetsbaarheden, dreigingen en aanvalsscenario’s. Op basis van de inlichtingencapaciteit treft Defensie gericht beveiligingsmaatregelen. Daarnaast is het patchmanagementproces (het regelmatig doorvoeren van belangrijke softwareupdates) belangrijk voor het beperken van risico's van kwetsbaarheden in systemen. Reguliere beveiligingstesten zijn dus niet het enige middel om de weerbaarheid van de IT-systemen te waarborgen. Zoals aangegeven in de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer beschikt Defensie momenteel niet over de personele capaciteit om de frequentie te verhogen. Het verhogen van de testfrequentie van alle kritieke systemen naar één keer per jaar betekent dat de huidige personele en materiële cybersecurityonderzoekscapaciteit nagenoeg moet worden verdubbeld. Omdat Defensie concurreert met andere partijen op de arbeidsmarkt bij de werving van dit specialistisch personeel is dat niet haalbaar.
Is het staand beleid dat de IT-systemen van grenstoezicht niet aangesloten zullen worden op de detectiecapaciteit van het Security Intelligence Operations Center (SIOC)?
Essentiële processen en systemen voor het kunnen inzetten van militaire eenheden worden aangemerkt als kritiek. In verband met veiligheidsoverwegingen kan ik hier ze niet allemaal noemen.
Nog niet alle kritieke systemen zijn aangesloten op het SOC. Bij het aansluiten van systemen op het SOC geeft Defensie voorrang aan de IT-systemen die voor de krijgsmacht de hoogste prioriteit hebben. Na een zorgvuldige risicoanalyse is voorrang gegeven aan de laag gerubriceerde infrastructuur, de defensiebrede P&O-, financiële en logistieke applicaties en de Hoog Gerubriceerde systemen. Het systeem dat wordt gebruikt bij het pre-assessment, wordt volgens planning in 2021 aangesloten.
Het baliesysteem staat niet op de lijst van kritieke systemen en is daarom voorlopig nog niet in de planning opgenomen. Voor zowel het systeem van het pre-assessment als het systeem in de balie geldt dat zij draaien op de laag gerubriceerde infrastructuur waarop reeds wordt gemonitord. Hiermee ondervangt Defensie een groot gedeelte van de risico’s bij deze systemen.
Volstaat het voor u dat het selfservicesysteem aangesloten zal worden op het Security Operations Center (SOC) van Schiphol N.V en niet op bijvoorbeeld het SIOC?
De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid en Schiphol NV onderzoeken hoe de eis van veiligheidsmonitoring effectief ingevuld kan worden. De verwachting is dat het SOC van Schiphol NV voldoende waarborgen biedt.
Welke kwetsbaarheden ziet u in de huidige systematiek waarbij grenstoezicht niet is aangesloten op het SIOC?
De systemen voor pre-assessment documentcontrole in de manuele balie zijn ingebed op de netwerkstructuur van Defensie. Dit netwerk is alleen toegankelijk voor geautoriseerde medewerkers van Defensie. Dat wordt door het SOC gemonitord. Daarnaast heeft alleen geautoriseerd grensbewakingspersoneel via de netwerkstructuur toegang tot de genoemde systemen. Daarmee zijn de risico’s op misbruik beperkt. Omdat de systemen zelf niet worden gemonitord, is het evenwel mogelijk dat een systeemincident niet direct gedetecteerd wordt. Daarom worden de kritieke systemen op het SOC aangesloten, waarbij wordt opgemerkt dat de schaarse aansluitcapaciteit bij het SOC initieel wordt ingezet om de belangrijkste kritieke systemen aan te sluiten.
Kunt u inzichtelijk maken welke stappen er worden doorlopen op het moment dat gesignaleerd wordt door het Ministerie van Defensie en/of het SIOC dat er een digitale aanval op het grenstoezicht plaatsvindt?
Indien het SOC (onderdeel van het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC)) een digitale aanval signaleert, start het DCSC het incident responseproces op. Daartoe beschikt het DCSC over een incidentcoördinator die met een team van cyberspecialisten het zogenaamde triageproces uitvoert. Tijdens de triage worden de aard en oorzaak van het incident geanalyseerd en de te nemen maatregelen vastgesteld. Daarvoor beschikt het DCSC ook over forensisch onderzoekscapaciteit. In nauw overleg met de lokale commandant en de lokale IT-beheerorganisatie worden de maatregelen uitgevoerd om de schade voor de eenheid zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Daarbij adviseert het DCSC de beheerorganisatie op welke wijze zij herhaling van het cyberincident kunnen voorkomen. In algemene zin geldt verder dat bij een mogelijk strafbaar feit de KMar wordt geïnformeerd en bij de betrokkenheid van een statelijke actor de MIVD wordt ingelicht. Als dat vanuit veiligheidsoverwegingen mogelijk is, worden ook andere organisaties (zoals het NCSC, NATO, EU) geïnformeerd over de cyberaanval.
Zijn er evaluatierapporten uitgebracht door het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT) ten aanzien van de cyberveiligheid van de IT-systemen voor het grenstoezicht op Schiphol? Kunt u de resultaten van gedane beveiligingstesten delen met de Kamer?
Het DefCERT (onderdeel van het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC)) heeft op beide KMar-systemen een cybersecurityonderzoek uitgevoerd; op het baliesysteem in 2016 in opdracht van de KMar en op het pre-assessmentsysteem in 2019 op verzoek van de Algemene Rekenkamer. De onderzoeksresultaten van het baliesysteem zijn gerubriceerd en kunnen daarom niet gedeeld worden. De resultaten van het onderzoek naar het pre-assessmentsysteem door de Algemene Rekenkamer zijn tevens gerubriceerd. De bevindingen die zijn opgelost zijn opgenomen in het ARK-rapport. Verder is het DCSC op dit moment betrokken bij het cybersecurityonderzoek van het systeem waarmee automatische grenscontroles worden uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Bestaat er een risicoanalyse of een cybercriminaliteitsbeeldanalyse ten aanzien van vitale ICT-systemen op en rond Schiphol, in het bijzonder daar waar het gaat om veiligheid en grenstoezicht? In welke mate wordt er aan dit onderwerp aandacht besteed in het kader van Beveiliging en Publieke Veiligheid Schiphol (BPVS)? Wat zijn in BPVS-verband de meest recente ontwikkelingen op het vlak van cyberveiligheid, inclusief de preparatie op hack- en andere cyberdreigingen?
In BPVS-verband is op structurele basis aandacht voor het thema cybersecurity. Tussen de luchtvaartpartijen op en rond Schiphol en in verschillende samenwerkingsverbanden worden op reguliere basis actuele ontwikkelingen en trends gedeeld. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan actuele dreigingsbeelden en het inzichtelijk maken van risico’s voor de luchtvaartsector. Ook toepasselijke nationale- en internationale cyber security wet- en regelgeving komen hier aan de orde. Gelet op de vertrouwelijkheid van de informatie kan ik inhoudelijk niet ingaan op de specifieke ontwikkelingen en concrete ondernomen acties rondom cyberveiligheid.