Het bericht 'Minister wijst verder onderzoek naar eilanden met zonnepanelen in IJsselmeer definitief van de hand' |
|
Henk Vermeer (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Welke procedures, zoals de rijkscoördinatieregeling, lopen er op dit moment nog om project Wieringerhoek alsnog doorgang te laten vinden?1
Er lopen op dit moment geen procedures. Onlangs heeft het kabinet het besluit genomen om de aanvraag van Meerlicht B.V., tot het nemen van een projectbesluit voor het project Buitendijks Plan, af te wijzen.
Is het definitieve standpunt van u dat het project Wieringerhoek geen doorgang kan vinden?
De ontwikkeling van een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek staat op gespannen voet met een aantal andere belangrijke opgaven in het gebied (waterberging, zoetwatervoorraad, ecologie en Defensie). Als Rijk vinden wij het van belang om deze opgaven, die al onder druk staan, niet verder in de verdrukking te brengen met de ontwikkeling van een zon-op-waterproject. Daarmee concludeert het kabinet dat er op dit moment geen of onvoldoende zicht is op het verkrijgen van de vereiste toestemmingen en vergunningen voor het project.
Bent u op de hoogte dat provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik stappen zetten om het project Wieringerhoek alsnog te realiseren?
Het is het kabinet bekend dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik het project een warm hart toedragen, maar het kabinet is niet op de hoogte van eventuele stappen die zij zetten om het project alsnog mogelijk te maken.
Vindt u het ook een vreemde en onwenselijke situatie dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik doorgaan om project Wieringerhoek te realiseren, ondanks dat de Minister heeft aangegeven het project stop te zetten? Bent u voornemens om alle verdere stappen van de provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik een halt toe te roepen?
Het Rijk is eigenaar van het IJsselmeer. Dit betekent dat medewerking van het Rijk vereist is voor het verkrijgen van de voor het project benodigde gronden. Bovendien geldt dat Rijksenergieprojecten (waar ook zonprojecten met een capaciteit van ten minste 50 megawatt (MW) onder vallen), onder de Omgevingswet de projectprocedure dienen te doorlopen. Ik ben samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bevoegd gezag voor deze projectprocedure. Gezien dit gegeven en het kabinet de aanvraag van Meerlicht B.V. tot toepassing van de projectprocedure reeds heeft afgewezen, ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om gevolg te geven aan uw oproep.
Het artikel 'Hogere lonen hoeven inflatievuur niet op te stoken' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Beljaarts |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Bontenbal/Marijnissen (36 410, nr. 73)1 die vroeg om het opstellen van een plan om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van de Staatssecretaris van Financiën, waarin het standpunt van het kabinet was dat er geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, en dat dus geen aanvullende maatregelen nodig zijn?
Ja.
Herinnert u zich de brief van de Minister van Economische Zaken waarin staat dat Nederland onderaan bungelt op de ranglijst van regelingen rondom medewerkersparticipatie binnen startups en scale-ups, en dat het risico ten opzichte van de mogelijke beloning voor de medewerker in Nederland bijna drie keer zo hoog ligt als in enkele onderzochte andere landen?
Ja.
Is het u bekend dat België, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavische landen een fiscaal voordeel bieden voor financiële werknemersparticipatie in de vorm van winstdeling, aandelen of certificaten van aandelen?
Ja.
Is het u bekend dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zelfs verdergaande regelingen hebben en het in die landen hoog op de politieke agenda staat?
Ja.
Deelt u de analyse van veel economen, waaronder die van De Nederlandsche Bank, dat het aandeel van lonen in het verdiende bedrijfsinkomen al lange tijd te laag is?
Conform eerdere antwoorden van 17 oktober 20243 stuurt het kabinet niet op de arbeidsinkomensquote (AIQ) dan wel op de winstquote. Voor de AIQ of de winstquote is namelijk geen vastgesteld optimaal niveau. Of de dalende AIQ een probleem is hangt af van de oorzaken. Het zou bijvoorbeeld kunnen komen door technologische vooruitgang, zoals robotisering. Dat brengt veel goeds in een krappe arbeidsmarkt. Maar het zou ook kunnen komen door marktmacht, of een instroom van laagbetaalde arbeidsmigranten. Daar wil het kabinet wat aan doen.
Het kabinet is daarbij van mening dat een evenwichtige loonontwikkeling belangrijk is. Bedrijfswinsten binnen bepaalde sectoren zijn de afgelopen jaren toegenomen. Tegelijkertijd is het goed om te zien dat de lonen bezig zijn met een flinke inhaalslag: in 2024 groeiden de cao-lonen met 6,6%. 4
De hoogte van de lonen is uiteindelijk iets dat in de markt tot stand moet komen, en is een zaak voor de sociale partners, werknemers en de werkgevers.
Deelt u de mening dat ons nationale stelsel van loonvorming een weeffout kent, namelijk dat verbeteringen in arbeidsvoorwaarden grotendeels vooraf worden vastgelegd in cao’s die vaak langer dan een jaar doorlopen, waarmee het aandeel van arbeid in het bedrijfsresultaat altijd achter de feiten aanloopt?
Cao’s hebben meestal een looptijd van één à twee jaar, waarbij de onderhandelingen voor een nieuwe Cao reeds beginnen voor de oude is afgelopen. Dat betekent dat Cao’s beperkt achterlopen op de actualiteit, en deze kan worden meegewogen bij het tot stand komen van de volgende Cao. Het kabinet ziet daarnaast ook meerwaarde in de stabiliteit die een Cao biedt over de looptijd. De samenwerking tussen sociale partners en werkgevers die eigen is aan Cao’s, draagt ook bij aan het vinden van een evenwichtige consensus. Daarbij kunnen sociale partners de arbeidsvoorwaarden ook mede afstemmen op langjarige trends in productiviteit en bedrijfsresultaat. Het kabinet is daarmee niet van mening dat het Cao-stelsel een weeffout is.
Deelt u de mening dat er een belangrijk voordeel zit aan beloning via medewerkersparticipatie, omdat dit, in tegenstelling tot cao-loonsverhogingen, niet-inflatie verhogend werkt, aangezien deze beloningen mee-ademen met het bedrijfsresultaat, en dat het dus verstandig kan zijn om arbeidsbeloningen ook voor een deel uit winstdeling te laten bestaan?
Het kabinet staat in principe positief tegenover de beoogde doelen van financiële werknemersparticipatie. Het staat werknemers en werkgevers vrij om afspraken te maken over financiële werknemersparticipatie waaronder winstdeling als onderdeel van de beloning van werknemers. Het kabinet is van mening dat werknemers, sociale partners en werkgevers zelf het beste in staat zijn om de wenselijkheid daarvan te beoordelen. De voor- en nadelen zullen per sector en per bedrijf verschillen. Een gevolg van winstdeling als onderdeel van de lonen is dat de risicodeling tussen de onderneming en werknemers verandert. Een duidelijk nadeel is dat dit leidt tot meer inkomensonzekerheid. Werknemers ontvangen immers een lager vast loon, en een groter flexibel deel. Als het economisch minder gaat, leidt dit tot een lager inkomen voor de werknemer. Werknemers hebben op deze manier meer onzekerheid over hun inkomen. Doordat de lonen sterker afhankelijk worden van de stand van de economie, wordt de economie van Nederland als geheel ook conjunctuurgevoeliger. Het effect op de inflatie van winstdeling is daarbij niet bij voorbaat vast te stellen. Het kabinet is daarom niet voornemens met actieve fiscale stimulering te komen van financiële medewerkersparticipatie via winstdeling. Het kabinet wil echter ook zeker niet ontmoedigen dat werkgevers en werknemers hier onderling afspraken over maken.
Deelt u de mening dat ondanks dat er voor bedrijven schijnbaar geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, het stimuleren hiervan meerdere belangrijke voordelen heeft, juist in het licht van inflatie-uitdagingen?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het expliciet stimuleren van medewerkersparticipatie, ongeacht in welke vorm, wél kan zorgen voor meer bekendheid van deze optie? Zou dit tevend een duwtje in de rug kunnen zijn voor bedrijven om de mogelijkheid ook echt te gaan aanbieden en voor werknemers om hier om te vragen?
In de Kamerbrief van 23 september 20245 waarnaar ook wordt verwezen bij vraag 2 wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat dat 33% van de bedrijven die gevraagd wordt naar de reden waarom zij geen gebruik maken van werknemersparticipaties een tekort aan informatie over werknemersparticipaties ervaart. Het gebrek aan kennis als knelpunt werd ook door sociale partners ingebracht in de Stichting van de Arbeid tijdens het onderzoek dat ten grondslag aan de Kamerbrief. Het vergroten van de kennis over financiële werknemersparticipaties, de voor-en nadelen en de uitvoering ervan ziet het kabinet als een taak voor de sociale partners en de andere partijen die hierbij betrokken zijn.
Ten aanzien van startups en scale-ups werkt het kabinet aan de uitwerking van de beleidsoptie voor groeideling uit het Bouwstenenrapport, zoals ook door de Kamer gevraagd in de motie van het lid Van Eijk.6 De Kamer wordt hier voor 1 juli over geïnformeerd. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief waar in vraag 3 aan wordt gerefereerd, over het onderzoek dat het kabinet heeft laten uitvoeren naar de belastingheffing op dit punt in andere landen7.
Bent u bereid de voordelen van medewerkersparticipatie te onderschrijven, de buitenlandse regelingen te onderzoeken op elementen die ook in Nederland zouden kunnen werken, met sociale partners nogmaals te bespreken hoe dit verder gebracht kan worden en concrete voorstellen te doen om in Nederland werknemersparticipatie actief aan te jagen?
Op 21 september 2023 hebben de leden Bontenbal en Marijnissen een motie ingediend die het kabinet verzoekt om in samenwerking met vakbonden en bedrijven te onderzoeken welke fiscale en andersoortige obstakels winstdeling belemmeren en daarnaast in samenwerking met vakbonden en bedrijven op basis van het onderzoek een plan op te stellen om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten.8 In de brief die wij op 23 september 2024 aan uw Kamer hebben gestuurd wordt u geïnformeerd over de opzet en de uitkomsten van het onderzoek. In de overleggen met de Stichting van de Arbeid zijn ook de uitkomsten van onderzoek van Universiteit Utrecht betrokken. Gelet op de recente afronding van het traject met de Stichting van de Arbeid, zien wij geen aanleiding voor een nieuwe verkenning.
Het rapport ‘Takers, not makers’ |
|
Jimmy Dijk , Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het recente rapport «Takers, not makers», waaruit blijkt dat het vermogen van miljardairs in 2024 drie keer sneller is gestegen dan het jaar ervoor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat een meerderheid van de nieuwe miljardairs onder de 30 jaar hun rijkdom aan erfenissen dankt in plaats van aan eigen ondernemerschap?
Ondernemerschap is de ruggengraat van onze economie. Innovatieve ondernemers creëren banen, drijven technologische vooruitgang en versterken onze concurrentiepositie. Ondernemerschap leidt tot positieve spillovers voor de Nederlandse economie als geheel. Daarom zet ik mij in voor een versterking van het ondernemingsklimaat, o.a. door te werken aan het reduceren van regeldruk voor ondernemers en door in te zetten op de juiste randvoorwaarden voor een concurrerende economie.
Daarbij moeten we ook oog houden voor gelijke kansen voor iedereen om economisch succes te behalen. Wat betreft de overdracht van vermogen is het belangrijk dat dit op een rechtvaardige manier gebeurt, waarbij belastingdruk wordt verdeeld zonder ondernemerschap of investeringen te ontmoedigen.
Deelt u de mening dat een systeem waarbij vermogen meer loont dan arbeid bijdraagt aan toenemende ongelijkheid en een gebrek aan sociale rechtvaardigheid? Zo nee, waarom niet?
Het streven naar een rechtvaardige economie is voor dit kabinet een belangrijk uitgangspunt.
Mensen moeten beloond worden voor hun inzet en arbeid, terwijl verantwoorde investeringen een positieve bijdrage leveren aan economische groei. Dit is immers de reden dat dit kabinet zich inzet voor het principe «werken moet lonen».
Tegelijkertijd is de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet helemaal op zijn plaats. Immers, ondernemerschap is een voorwaarde voor een goed functionerende economie die ook kwalitatieve banen creëert waar werknemers van profiteren. Het is juist het samenspel tussen de twee factoren dat bepalend is voor het Nederlandse verdienvermogen.
Tot slot is de bepalende factor voor de toekomstige welvaart van werkend Nederland de productiviteitsgroei. Over het algemeen geldt, hoe hoger de productiviteit, hoe hoger de loongroei. Het is dan ook belangrijk dat lonen meegroeien met de productiviteit. Ik heb als Minister van Economische Zaken daarom een productiviteitsagenda aangekondigd, de uitwerking hiervan volgt komende zomer.
In hoeverre is er in Nederland wat u betreft op dit moment sprake van een dergelijke situatie?
Ik krijg niet het beeld dat in Nederland een situatie is ontstaan zoals Oxfam Novib schetst.
De inkomensongelijkheid in Nederland is internationaal gezien laag en stabiel. De vermogensongelijkheid is groter dan inkomensongelijkheid en volgens het CBS gedaald in de periode 2011–2023. Dat het vermogen veel schever is verdeeld dan inkomen, is overal ter wereld zo en een logisch gevolg van het feit vermogen gedurende de levensloop van mensen wordt opgebouwd. Een belangrijk deel van de vermogensongelijkheid wordt dan ook verklaard door demografie: gemiddeld genomen bezitten ouderen meer vermogen dan jongeren. Dat is een universeel gegeven. Ondernemen, investeren en beleggen brengt met zich mee dat het vermogen van sommige huishoudens toeneemt terwijl dat van andere huishoudens afneemt. Daarnaast heeft ondernemingsvermogen een grote maatschappelijk waarde wanneer dit vermogen zit in ondernemingen die werkgelegenheid bieden en wanneer dit vermogen wordt ingezet om in te spelen op uitdagingen in de toekomst.
Volgens het CBS is de vermogensongelijkheid gedaald in periode 2011–2023. In 2023 bedroeg de Gini-coëfficiënt voor de vermogensverdeling in Nederland 0,72 en in 2011 was dit 0,78. Verder geldt dat de vermogensongelijkheid in Nederland kleiner is als het collectief opgebouwde pensioenvermogen wordt meegenomen. De vermogensongelijkheid in Nederland is dan internationaal gezien niet opvallend. Zo hebben vergelijkbare landen als Duitsland en Zweden een veel grotere vermogensongelijkheid dan Nederland. Dat laten cijfers van het World Inequality Lab ook zien.
Daarnaast geldt dat Nederland internationaal gezien uitgebreide collectieve voorzieningen heeft zoals een goed functionerend vangnet voor mensen die dat nodig hebben, een toegankelijk zorgstelsel en een adequaat minimumloon. Dit kabinet spant zich in om onze collectieve voorzieningen op peil te houden. Ten slotte erkent het kabinet de relatie tussen fiscaal beleid en het kunnen verkleinen/vergroten van ongelijkheid tussen huishoudens. Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt deze maatregelen in stand. Verder werkt dit kabinet hard aan het invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten van vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Hoe verklaart u dat de rijkste één procent van de Nederlandse huishoudens bijna een kwart van het totale vermogen bezit? Welke beleidsmaatregelen zijn momenteel in werking of worden door u ontwikkeld om deze ongelijkheid te verminderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de constatering dat in Nederland bijna de helft van de rijksten op de Quote 500-lijst hun vermogen (deels) geërfd hebben? Welk effect heeft dit op de ongelijkheid in Nederland? Welke stappen bent u bereid te nemen om zulke disproportioneel grote erfelijke vermogensconcentraties van miljoenen en miljarden in te perken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u kwantificeren hoeveel geld de Nederlandse overheid jaarlijks misloopt door belastingontwijking van multinationals en superrijken? Hoeveel geld lopen overheden hierdoor wereldwijd mis?
Er is een onderscheid tussen belastingontwijking (tax evasion) en belastingontduiking (tax avoidance). Een vorm van belastingontduiking is vermogen te verhullen door deze te stallen in belastingparadijzen en deze niet op te geven voor de inkomstenbelasting (box 2 en box2. In de literatuur zijn voor bepaalde landen wel enkele schattingen beschikbaar van de omvang van verhuld vermogen, bijvoorbeeld naar aanleiding van inkeerregelingen waarbij belastingplichtigen alsnog vrijwillig hun eerdere, onjuiste belastingaangiften kunnen verbeteren zonder dat zij een boete ontvangen. Bij belastingontwijking maken belastingplichtigen op een niet-beoogde wijze gebruik van de mogelijkheden die belastingstelsels bieden. Het is lastig de totale omvang van belastingontwijking zowel binnenlands als wereldwijd te meten, aangezien hier geen eenduidige definitie voor valt te geven. Er moet eerst concreet worden gemaakt welke fiscale constructie of planning als belastingontwijking kan worden bestempeld om dan vervolgens te onderzoeken in welke mate dit voorkomt. Daarbij is er sprake van verschillende vormen van belastingontwijking. Om vervolgens schattingen te maken zijn internationale informatie-uitwisseling en transparantie onontbeerlijk.
Welke concrete stappen heeft het kabinet sinds de start van deze kabinetsperiode genomen om belastingontwijking tegen te gaan? Welke stappen is het kabinet nog van plan te nemen?
Dit kabinet blijft werk maken van het aanpakken van belastingconstructies. Zo bevatte het Belastingplanpakket 2025 diverse maatregelen die constructies aanpakken. Voorbeelden daarvan zijn een drietal maatregelen in overdrachtsbelasting en de btw. Ook zijn maatregelen genomen die oneigenlijk gebruik van de fiscale bedrijfsopvolgingsregeling tegengaan. Verder is vorig jaar een onderzoek gestart naar de heffing over de voordelen uit zogenoemde lucratieve belangen.
Dit onderzoek is bijna afgerond en wordt waarschijnlijk in deze maand naar de Kamer gestuurd.
Op dat moment is ook bekend of een alternatieve vormgeving van de lucratief belangregeling mogelijk en wenselijk is. Verder wordt er gewerkt aan het opgestarte onderzoek naar nadere (materiële) maatregelen om de aanpak van dividendstripping te versterken. Hierbij wordt een breed scala aan maatregelen onderzocht en wordt gekeken naar maatregelen tegen dividendstripping in andere landen. Naar verwachting zal het onderzoek in het voorjaar van 2025 naar de Kamer worden gestuurd.
Is het kabinet bereid om het belastingstelsel grondig te herzien, zodat vermogen ten minste even zwaar wordt belast als arbeid, zoals 72% van de Nederlanders volgens recente peilingen wenst? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt deze maatregelen in stand. Verder werkt het kabinet op basis van bestaande rapporten en materiaal toe naar breed politiek draagvlak voor een hervorming van het belastingstelsel en het toeslagenstelsel. Hierbij staan drie doelen voorop: 1) een stelsel dat eenvoudiger en begrijpelijker is, dus beter uitvoerbaar voor de Belastingdienst en Dienst Toeslagen en beter doenbaar voor burgers en bedrijven, en meer toegerust is op ontwikkelingen in de toekomst; 2) een stelsel dat beter voorspelbaar is en daarmee ook meer zekerheid geeft, waarbij inkomensondersteuning niet leidt tot terugvorderingen; 3) een stelsel waarin (meer) werken loont en waarin speciaal ook aandacht is voor de (economische) prikkelwerking vanuit beleid.
Overweegt u om het tarief op miljoenenerfenissen te verhogen, zoals in het rapport wordt voorgesteld? Zo nee, waarom niet? Wat is uw mening over de adviezen in het rapport Internationaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling op dit gebied?2
Dit kabinet overweegt niet de tarieven in schenk- en erfbelasting verder te verhogen voor miljoenenerfenissen. Afgelopen jaren zijn forse stappen gezet in het herstel van het evenwicht in het belasten van arbeid en vermogen. Dit kabinet houdt dat in stand. Verder werkt dit kabinet hard aan het invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten van vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Hoe verklaart u dat rijke, westerse bedrijven nog altijd jaarlijks miljarden dollars aan waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika door middel van onder andere onrechtvaardige contracten, handelsrelaties en uitbuiting? Welke rol ziet Nederland voor zichzelf om deze mondiale ongelijkheid te bestrijden?
Ik herken me niet in het beeld dat Nederlandse bedrijven waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Nederlandse bedrijven ondernemen en werken samen in andere landen. Deze handelsrelaties dragen bij aan brede welvaart, en de toegevoegde waarde die hier wordt gecreëerd zie ik allerminst als onttrekkingen.
Bovendien is specifiek de Nederlandse invoer van goederen uit lage-inkomenslanden erg klein, blijkt uit de monitor brede welvaart van het CBS. Nederland voerde in 2023 39 euro per inwoner aan goederen in uit lage-inkomenslanden, vergeleken met een invoer van 21 duizend euro per inwoner uit hoge-inkomenslanden.
Nederland is een handelsland pur sang. Zoals afgesproken in het Regeerprogramma is Nederland gebaat bij eerlijke en duidelijke regels die de internationale samenwerking in goede banen leiden, mensenrechten bevorderen en een gelijk speelveld creëren, waarin onze bedrijven internationaal het best gedijen. Het kabinet wil de positie van Nederland en onze partners op het wereldtoneel versterken en de doelmatigheid en doeltreffendheid van multilaterale instellingen verbeteren.
Het kabinet kiest focus in ontwikkelingshulp, met programma’s op het gebied van gezondheid, handel en mensenrechten.
Hoe verhoudt deze onttrekking zich tot de opstelling van Nederland ten aanzien van de nieuwe internationale doelstelling voor klimaatfinanciering van 300 miljard, wat volgens experts zelfs nog veel te laag is gelet op de mondiale opgave en ongelijkheid tussen de verschillende landen?
De handel tussen Nederland en andere landen en de internationale doelstelling voor klimaatfinanciering zijn twee verschillende zaken.
Deelt u de mening dat de groeiende economische ongelijkheid een politieke keuze is en dat beleidsmaatregelen zoals hogere belastingen op vermogen en winst en het tegengaan van belastingontwijking eerlijk en noodzakelijk zijn?
Nee. Het beeld van groeiende economische ongelijkheid in Nederland, zoals Oxfam Novib schetst, deel ik niet. Inkomensongelijkheid in Nederland is niet groeiende, maar stabiel. De vermogensongelijkheid is volgens het CBS gedaald. Het vermogensaandeel van de top 1 procent in Nederland was bijvoorbeeld 25,6 procent in 2011 en 23,7 procent in 2023. Zie ook de antwoorden op vragen hiervoor.
Dit kabinet heeft aangegeven met maatregelen ter versteviging van de koopkracht niet verder te willen nivelleren, en staat voor stabiel en voorspelbaar (fiscaal) beleid als het gaat om het reguliere vennootschapsbelastingtarief.
Deelt u de mening dat in een democratie het hebben van veel vermogen je niet extra macht en invloed zou mogen geven? Zo ja, welke aanvullende maatregelen overweegt u om de invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken?
Nee, ik overweeg geen aanvullende maatregelen om de gesuggereerde invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken.
In het Regeerprogramma zijn geen maatregelen aangekondigd om de invloed van vermogende individuen te beperken. Wel wordt gewerkt aan het versterken van de rechtsstaat, bijvoorbeeld door de onafhankelijkheid van de Kiesraad te versterken. Dat valt onder de portefeuille van de Minister van BZK.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar de invoering van een vermogensbelasting en andere bewezen effectieve en innovatieve manieren om extreme vermogensconcentratie tegen te gaan?
Nee, dit kabinet zet in op een evenwichtige belastingheffing op inkomen uit arbeid en vermogen. Het kabinet werkt nu hard aan de invoering van invoeren van het nieuwe box-3 stelsel dat het werkelijk rendement belast. Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 sluit aan bij het gelijker belasten vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door overheidsbeleid.
Op welke wijze is het kabinet van plan gehoor te geven aan de oproep in het rapport om economische ongelijkheid structureel te verminderen en de belastingdruk eerlijker te verdelen?3
Zie alle antwoorden hiervoor.
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Leeftijdsdiscriminatie is een ernstig verschijnsel. We spreken van leeftijdsdiscriminatie als leeftijd ten onrechte wordt gebruikt als onderscheidmakend criterium. Voor onderscheid op grond van leeftijd kan soms een goede reden zijn, waardoor het onderscheid gerechtvaardigd is. In het Commissiedebat over discriminatie van 29 januari jongstleden heb ik aangeven dat ik graag met ANBO-PCOB in gesprek ga over het onderzoek waarover dit artikel gaat. Daarbij wil ik ook graag bespreken welke redenen worden gegeven als ouderen tegen onderscheid op grond van leeftijd aanlopen.
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Het gegeven dat zoveel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren is voor mij aanleiding om met ANBO-PCOB verder te spreken over de resultaten van dit onderzoek, om te bezien welke aanpak nodig is om dit cijfer omlaag te brengen.
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Jaarlijks wordt er onderzoek gedaan naar alle meldingen en registraties van (ervaren) discriminatie bij de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s), het Meld.Online Discriminatie (MOD), het College voor de Rechten van de Mens (CRM), de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman.2 Dit rapport bevat ook cijfers van de verschillende instanties over leeftijdsdiscriminatie. De meldcijfers over 2024 zullen eind april 2025 worden gepubliceerd.
Daarnaast wordt met de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) het arbeidsbeleid in Nederland vanuit het perspectief van werkgevers en werknemers gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar ervaren discriminatie op de werkvloer. De WEA wordt elke twee jaar uitgevoerd door TNO en de NEA wordt elk jaar uitgevoerd door CBS en TNO. De volgende WEA staat voor 2026 gepland. De NEA van 2024 zal dit voorjaar gepubliceerd worden.
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2023» zien we dat in dat jaar 232 meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen zijn gekomen bij adv’s op een totaal van 6.351 meldingen. De meeste meldingen over leeftijdsdiscriminatie gaan over uitsluiting op de arbeidsmarkt.3
Uit de Monitor Discriminatiezaken in 2024 blijkt dat het CRM in dat jaar 99 meldingen ontving over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 1.847 meldingen. Het CRM behandelde 32 verzoeken om een oordeel over leeftijdsdiscriminatie op in totaal 621 verzoeken.4
In de NEA van 2023 gaf 11% van de werknemers aan zich gediscrimineerd te voelen op het werk in de afgelopen 12 maanden. Discriminatie vanwege afkomst (2,9%) kwam het meest voor op de voet gevolgd door leeftijd (2,6%).5
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
In het artikel komen mensen aan het woord die zich gediscrimineerd voelen vanwege hun leeftijd vanwege de afwijzing voor een vrijwilligersfunctie, een medische behandeling, het verlagen van de limiet van een creditcard en het niet verlengen van een contract voor een leaseauto. Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, vind ik het onacceptabel als mensen ten onrechte vanwege hun leeftijd worden buitengesloten van (vrijwilligers)werk of bepaalde diensten. Uit het artikel blijkt dat leeftijdsdiscriminatie, net als andere vormen van discriminatie, op de betrokkenen een grote impact kan hebben.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid verbiedt leeftijdsdiscriminatie bij werk en beroepsonderwijs. De wet is ook van toepassing op de toegang tot vrijwilligerswerk. Ouderen die leeftijdsdiscriminatie ervaren kunnen hun zaak voorleggen aan het CRM, die kan oordelen over de vraag of in een voorliggend geval sprake is van onderscheid op grond van leeftijd en zo ja, of de organisatie die voor de afwijzing verantwoordelijk is daarvoor een objectieve rechtvaardiging heeft aangevoerd. Uit de uitspraken van het College blijkt dat bijvoorbeeld een afwijzing voor een vrijwilligersfunctie op de betrokken een enorme impact kan hebben.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein.
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
De Minister van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie bij het bepalen van de kredietlimiet bij creditcards. De Autoriteit Financiële Markten (de AFM) heeft op navraag eveneens aangegeven nauwelijks signalen te ontvangen over consumenten die leeftijdsdiscriminatie ervaren bij creditcards. Op basis hiervan ziet de AFM geen aanleiding voor nader onderzoek. Gelukkig heeft ook maar 1% van de respondenten van het surveyonderzoek van ANBO-PCOB (allemaal 65 jaar of ouder) aangegeven uitsluiting of benadeling te hebben ervaren bij het aanvragen van een creditcard. Desalniettemin benadrukt de Minister van Financiën dat discriminatie altijd onacceptabel is, en dat banken en creditcardbedrijven de plicht hebben om zoveel mogelijk maatregelen te nemen om dit tegen te gaan.
Hoewel dit voor de meeste creditcards niet verplicht is, voeren veel banken en creditcardbedrijven een kredietwaardigheidsbeoordeling van hun klanten uit voordat zij overgaan tot het verschaffen van een creditcard en het bepalen van de kredietlimiet. Variabelen waarnaar hierbij wordt gekeken, zijn onder meer de hoogte en bron van de inkomsten van een consument. Hoewel de leeftijd soms indirect kan worden afgeleid uit de bron van inkomsten, speelt deze in beginsel geen rol bij de beoordeling. Wel is het mogelijk dat de hoogte van de kredietlimiet op een gegeven moment niet meer passend is voor een consument die bijvoorbeeld niet meer werkt, van een AOW moet rondkomen en daardoor minder inkomsten heeft. Het belang van de klant staat bij een herbeoordeling van een kredietlimiet centraal.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7. Er is momenteel geen aanleiding om acties te ondernemen.
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Net als andere vormen van discriminatie kan leeftijdsdiscriminatie zowel bewust als onbewust plaatsvinden. In het juridisch kader is niet relevant of discriminatie bewust of onbewust is. Het gaat er om of er voor het maken van onderscheid op grond van leeftijd een objectieve rechtvaardiging is of niet. Vooral ouderen lopen vaak tegen onbewuste vooroordelen aan. Daarom is het goed dat het onderzoek van ANBO-PCOB duidelijk maakt dat onderscheid op grond van leeftijd op diverse terreinen voorkomt en laat zien dat veel ouderen leeftijdsdiscriminatie ervaren. Ik hoop dat dit leidt tot meer aandacht voor het tegengaan van onterechte uitsluiting van ouderen.
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Discriminatie op de arbeidsmarkt komt in Nederland nog altijd voor en blijft een hardnekkig probleem. Teveel mensen krijgen te maken met ongelijke kansen op basis van bijvoorbeeld afkomst, geslacht en ook leeftijd. Arbeidsmarktdiscriminatie kan ontstaan vanuit kwaadwillende motieven, maar vaker gebeurt het vanuit onbewuste vooroordelen en onbekendheid. In beide gevallen is dit onacceptabel en zorgt arbeidsmarktdiscriminatie ervoor dat mensen zich niet geaccepteerd voelen. Mensen die gediscrimineerd worden ervaren meer stress, verzuimen vaker en leven ook vaker in armoede. Het zorgt er tevens voor dat talent onbenut blijft, terwijl iedereen op dit moment nodig is op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktdiscriminatie moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Om deze reden zet het kabinet in op het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie en de bewustwording van werkgevers en werknemers op dit gebied.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Dit jaar loopt het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025 af. De aanpak van arbeidsmarkdiscriminatie, het bevorderen van gelijkwaardige kansen en het creëren van bewustwording rond diversiteit en inclusie vraagt echter om onverminderde inzet. Daarbij is het van belang om de aanpak meer te richten op wat werkgevers en werknemers echt nodig hebben. Daarom zal de inzet gecentraliseerd worden onder het onlangs aangekondigde Offensief Gelijke Kansen.6 Dit is een grondenbrede aanpak omdat uitsluiting op basis van bijvoorbeeld afkomst en geslacht net zo onacceptabel is als uitsluiting op basis van leeftijd. Het Offensief zal langs drie pijlers bijdragen aan het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie:
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Het is bekend dat verhuur van (deel)voertuigen door sommige aanbieders voor bepaalde leeftijdscategorieën is uitgesloten of dat hier meerkosten voor zijn. Het beeld is dat dit zowel het geval is bij jongeren als bij ouderen. Verzekeraars gebruiken rekenmodellen en risico-inschattingen om de premie te berekenen. Bij sommige leeftijdscategorieën schatten ze deze risico’s anders in.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is bereid om een onderzoek uit te (laten) voeren naar verzekeringen en de premies van de verhuur van voertuigen. In het kader van verzekeringen van deelvoertuigen is eerder ook al met uw Kamer hierover gesproken zoals bij het Commissiedebat auto van 15 juni 2023 en is eerder in een Kamerbrief ook ingegaan op het vraagstuk verzekeren.7
Het ministerie krijgt vanuit het in 2023 gestarte samenwerkingsprogramma Natuurlijk!Deelmobiliteit eveneens signalen dat het vraagstuk van verzekeringen ook speelt bij deelmobiliteit en ook voor deelauto’s. Zo heeft een grote aanbieder van deelauto’s eind 2024 de minimumleeftijd verhoogd van 18 naar 21 jaar en een eis gesteld van minimaal 12 maanden rijbewijsbezit. Het voornemen is om voor de zomer te starten met het onderzoek en daarin ook ervaringen van de markt en de reeds gedane pilots mee te nemen. Bovendien zal het gesprek worden aangegaan met verzekeraars over mogelijke maatregelen. Na afronding, beoogd eind van dit jaar, zal het onderzoek door de bewindspersonen van IenW naar de Kamer worden gestuurd.
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Ja, zie het antwoord op vraag 13.
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Er zijn voor zover mij bekend geen actieplannen die daarop inzetten. Het kabinet ziet de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, bijvoorbeeld op het werk. Het is aan werkgevers om op een goede manier vorm te geven aan de overdracht van kennis en vaardigheden van ervaren medewerkers aan jongere collega’s.
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Het CBR is belast met het beoordelen van de rijvaardigheid. Om te mogen rijden, moet iemand geestelijk en lichamelijk gezond zijn. Vanaf de leeftijd van 75 jaar is een 5-jaarlijkse keuring om dit te beoordelen. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het bekend dat verzekeraars op basis van hun rekenmodellen de premies berekenen en dat leeftijd en de duur van het rijbewijsbezit hier soms ook een onderdeel van uitmaken. Op dit moment heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat nog geen gedetailleerd beeld van deze situatie. Het is daarom lastig om hierover een onderbouwd standpunt te geven. Mocht er een situatie voordoen waarbij er een vermoeden bestaat van leeftijdsdiscriminatie, kan er altijd een klacht worden ingediend bij de aanbieder van een huur/deelvoertuig.
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Ouderen vormen een essentieel onderdeel van onze samenleving. Zeker met het oog op de vergrijzing heeft de samenleving ouderen hard nodig. Veel ouderen verrichten vrijwilligerswerk binnen ziekenhuizen, de lokale politiek, verenigingen en andere organisaties. Uit het onderzoek van ANBO-PCOB blijkt dat een op de vijf ouderen weleens ontmoedigd is om iets te proberen na ervaren leeftijdsdiscriminatie. Juist omdat we door de vergrijzing als samenleving in de toekomst alleen maar vaker een beroep zullen moeten doen op ouderen, moet leeftijdsdiscriminatie worden tegengegaan zodat ouderen gemotiveerd blijven om mee te doen.
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Leeftijdsdiscriminatie mag nooit een barrière zijn voor mensen om door te werken op een latere leeftijd. Daarom is het goed dat we zien dat in Nederland ouderen rond de pensioensleeftijd steeds langer participeren op de arbeidsmarkt.8 Toch laat onderzoek van het NIDI en de ANBO-PCOB zien dat 50-plussers en 65-plussers vaker leeftijdsdiscriminatie ervaren op de arbeidsmarkt, ook bij het solliciteren naar een nieuwe baan.9 Ook vanuit een economisch perspectief is het kwalijk als 50-plussers minder werken dan zij willen en kunnen. Zeker in het licht van de toenemende vergrijzing is het essentieel dat iedereen die een bijdrage kan leveren, dit ook kan doen. De «grijze druk» – het aantal ouderen ten opzichte van het aantal mensen van werkende leeftijd – blijft de komende decennia immers toenemen. Dit stelt de samenleving voor grote uitdagingen, onder meer bij het openhouden van sociale voorzieningen en het in stand houden van economische groei. Daarom is het nu, maar al helemaal in de toekomst, belangrijk dat iedereen die zijn steentje wil bijdragen dit ook kan doen en niet belemmerd wordt door discriminatie op basis van leeftijd.
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Er is voor de Nederlandse context geen specifiek onderzoek naar de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd. Het kabinet acht een dergelijk onderzoek ook niet nodig omdat leeftijdsdiscriminatie ten alle tijden ongewenst is, ongeacht de economische impact ervan.
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Elk geval van discriminatie is er één te veel. Als senioren discriminatie ervaren bij bijvoorbeeld het aanvragen van een lening of een creditcard, is dat zeer vervelend. Zoals hierboven in antwoord op vraag 7 is aangegeven, zou het kunnen gebeuren dat bepaalde leningen of creditcards vanaf een bepaald moment niet meer passen bij een meer seniore consument die niet meer werkt en rondkomt van een AOW. In dat geval is het ook de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om – in het belang van de consument – een lening of limiet opnieuw te beoordelen. Daarnaast is het zo dat de Minister van Financiën – ook op navraag bij de AFM – nauwelijks signalen ontvangt over leeftijdsdiscriminatie in het financiële domein. Er is daarom geen aanleiding om op dit punt tot actie over te gaan.
Momenteel is de Minister van VWS bezig met een beleidsreactie op het rapport «Leeftijd is maar een getal».11 In deze beleidsreactie zal zij ook terugkomen op de resultaten en conclusies van dit onderzoek. De Tweede Kamer ontvangt deze beleidsreactie voor de zomer, zoals eerder gecommuniceerd.12
Het onderzoek van ANBO-PCOB komt overeen met de resultaten die ook uit de NEA of uit de jaarlijkse rapportage over discriminatiemeldingen komt. Leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt is en blijft een groot probleem. Maar ook uitsluiting op basis van andere gronden, zoals afkomst of handicap, komt nog steeds voor op de arbeidsmarkt. Op dit moment is er nog steeds sprake van grote arbeidsmarkttekorten en het is ook daarom van belang dat iedereen gelijke kansen krijgt. Met het Offensief Gelijke Kansen beoogt de Minister van SZW ervoor te zorgen dat iedereen mee kan doen op de arbeidsmarkt en er meer bewustwording komt over bijvoorbeeld objectieve werving en selectie. Op deze manier zal het Offensief een bijdrage leveren aan het verder terugdringen van arbeidsmarktdiscriminatie en het beter benutten van talent.
Daarnaast wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Het onderzoek van ANBO-PCOB geeft een indicatie dat leeftijd een rol speelt bij het verzekeren van huur- en deelvoertuigen. Het is het beeld van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat dit vraagstuk speelt zowel voor de jongere leeftijden als de oudere leeftijden. Zoals in het antwoord op vraag 13 aangegeven is het ministerie voornemens om op korte termijn een onderzoek te starten.
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de aanpak van discriminatie. Movisie heeft een handreiking opgesteld voor gemeenten, getiteld: bouwen aan discriminatiebeleid.13
Deze handreiking bevat alle benodigde informatie voor gemeenten in hun rol als beleidsmaker, dienstverlener en werkgever en bevat links naar de belangrijkste bronnen voor een complete aanpak van discriminatie.
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Dit kabinet treedt daadkrachtig op tegen alle vormen van discriminatie. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme heeft een belangrijke rol om met de samenleving, partijen, organisaties en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. De Rijksbrede aanpak van discriminatie komt samen in de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme. Op dit moment wordt gewerkt aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd.
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Ik deel deze analyse zeker. Ik zie dat er kansen liggen zowel bij de inzetbaarheid van mensen op gevorderde leeftijd als bij de inzet van talent die op andere discriminatiegronden worden uitgesloten zoals afkomst of geslacht. Ik vind uitsluiting op de arbeidsmarkt onacceptabel en daarom probeer ik via het Offensief Gelijke Kansen meer kansen te bieden voor iedereen en discriminatie op alle gronden, waaronder leeftijd, tegen te gaan.
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Als vervolg op het programma Langer Thuis en het Pact voor de ouderenzorg, is het vorige kabinet gestart met het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO). Een belangrijk uitgangspunt van dit programma is de kracht van ouderen. Ouderen zijn belangrijk in onze samenleving. Ze hebben levenservaring en wijsheid en kunnen zo o.a. fungeren als opleider, mentor, oppas of vrijwilliger. Het vervolg van WOZO wordt onderdeel van het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg.
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
De prioriteit van dit kabinet is om te komen tot een hoofdlijnenakkoord ouderenzorg. Het belangrijkste doel van dit hoofdlijnenakkoord is om onbeheersbare arbeidsmarkttekorten af te wenden en te zorgen dat de ouderenzorg financieel houdbaar wordt. De ambities uit het eerdere Pact voor de Ouderenzorg komen hier deels in terug.
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) heeft geleid tot een veelzijdig en sterk netwerk van gemeenten, landelijke en lokale organisaties, bedrijven, burgerinitiatieven en instellingen om eenzaamheid in Nederland te verminderen, van jong tot oud. Het voorkomen van discriminatie op het gebied van leeftijd is geen onderdeel van de huidige doelen van het actieprogramma. Wel zijn er diverse partijen binnen de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid die een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van leeftijdsdiscriminatie onder ouderen zoals het Ouderenfonds, Stichting UP! en stichting Oud Geleerd Jong Gedaan.
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Het huidige actieprogramma Eén tegen eenzaamheid (2018–2025) is aangekomen in het laatste jaar, maar de maatschappelijke opgave om eenzaamheid te voorkomen en verminderen blijft. De Staatssecretaris van LMZ werkt daarom aan een structurele aanpak Eén tegen eenzaamheid vanaf 2026 waarbij gemeenten, organisaties, maatschappelijke initiatieven, kennisinstellingen, bedrijven en Rijksoverheid zich samen inzetten voor meer verbinding en ontmoeting in het dagelijkse leven van mensen. Door eenzaamheid te signaleren en mensen te ondersteunen om in actie te komen en een stevig sociaal netwerk op te bouwen. In de voortgangsrapportage die op 21 februari jongstleden naar uw Kamer verstuurd, is de structurele aanpak toegelicht.14 Eind van dit jaar wordt uw Kamer hierover in meer detail geïnformeerd.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Een sterke sociale basis bevordert sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten en kan een grote rol spelen in het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie en stimuleren van inclusie. Door maatschappelijke partners in de sociale basis worden (onder andere voor senioren) ontmoetingen gearrangeerd en verbindingen gelegd met personen, organisaties en/of activiteiten die ondersteuning kunnen bieden.
De sociale basis biedt mensen niet alleen de mogelijkheid om mee te doen aan het maatschappelijk leven, maar kan ook bijdragen aan het gevoel «erbij te horen». Dit gevoel kan worden versterkt door de verbinding op te zoeken met personen uit een vergelijkbare (leeftijds-)groep. Zo organiseren buurthuizen vaak ontmoetingen en activiteiten voor senioren waarbij zij onderling ervaringen kunnen uitwisselen. Maar dit gevoel kan ook worden versterkt door bruggen te slaan met mensen die tot een andere (leeftijds-)groep behoren. Bijvoorbeeld door intergenerationeel contact in vrijwilligerswerk. De Vereniging Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) heeft in het programma «Samen Ouder Worden» een actielijn opgenomen waarin contact tussen oudere en jongere generaties wordt gestimuleerd door activiteiten te organiseren waarin de verschillende generaties samenwerken. Investeren in gemeenschapszin en een sterke sociale basis kan op deze manier begrip tussen verschillende leefwerelden creëren waardoor stigma’s en discriminatie worden tegengegaan.
Met de huidige en aanvullende zorgakkoorden zetten de Minister van VWS, de Staatssecretaris van LMZ en de Staatssecretaris van JPS zich verder in op het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen om elkaar te ontmoeten, zich te ontplooien, te ontspannen en elkaar te helpen.
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Ouderen verdienen zorg en ondersteuning die bijdraagt aan hun kwaliteit van leven. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, wordt terugkeer van de verzorgingshuizen onderzocht. Daarnaast wordt ingezet op realisatie van geclusterde zelfstandige woonvormen. Het gaat dus niet om langer thuis wonen als doel op zichzelf maar om een geschikte woonomgeving.
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Gemeenschapszin kan een rol spelen bij het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie. Verenigingen, zorg- en welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties, kerken en initiatieven als de maatschappelijke diensttijd (MDT) – die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt – hebben alle gemeen dat zij mensen met elkaar in contact brengen die elkaar anders wellicht niet ontmoet zouden hebben. Dit biedt de kans om elkaars perspectieven beter te begrijpen, met als gevolg dat vooroordelen verminderen.
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Deze opvatting wordt herkend. Hieruit volgt onder andere de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de campagne praat vandaag over morgen. Deze campagne is tweede geworden in de top 10 ageing campagnes. Deze top tien gaat over initiatieven die erin slagen een krachtig, realistisch en inspirerend beeld neer te zetten van ouder worden.
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
De Maatschappelijke diensttijd (MDT), die onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van OCW valt, en maatschappelijke stages bieden de mogelijkheid om jongeren en ouderen op een waardevolle manier met elkaar in contact te brengen. Ouderen ervaren steun en worden gezien, wat hen helpt om zich minder eenzaam te voelen. Tegelijkertijd krijgen jongeren de kans om de belevingswereld van ouderen te begrijpen, waardevolle levenslessen op te doen en hun gevoel van zingeving te versterken.
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Er zijn geen speciale actieplannen die zich specifiek richten op discriminatie op grond van leeftijd bij vrijwilligerswerk, verenigingen en stichtingen. Wel wordt er op verschillende manieren ingezet om leeftijdsdiscriminatie op het vrijwilligerswerk te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn dat de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) sinds 2023 vanuit het Ministerie van VWS een subsidie ontvangt om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen vrijwilligerswerk te organiseren voor een meer diverse populatie aan vrijwilligers. Daarnaast ontvangt NOV een subsidie voor het programma Samen Ouder Worden. Samen Ouder Worden zet zich landelijk in voor nieuwe samenwerkingen met ouderen, vrijwilligers- en bewonersinitiatieven, gemeente en met beroepskrachten in zorg en welzijn, die aansluiten bij de wensen en voorkeuren van ouderen.
Bent u bekend met het bericht van De Telegraaf dat de Europese Commissie subsidies heeft verstrekt aan milieuorganisaties om specifieke wetgevingsvoorstellen te promoten, zoals de Natuurherstelwet?
Ja
Deelt u de mening dat het gebruik van subsidies om lobbyactiviteiten te financieren transparant en democratisch verantwoord moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, het gebruik van subsidies moet zo transparant en democratisch verantwoord mogelijk zijn. Om in aanmerking te komen voor een subsidie, moet worden voldaan aan vastgestelde eisen die staan beschreven in een openbaar gepubliceerde subsidieregeling. In de subsidieregeling is beschreven welke doelgroep onder welke voorwaarden en voor welke activiteiten in aanmerking komt voor een subsidie.
De Ministeries van KGG, van BZK/VRO en van EZ zetten subsidies niet in met als doel om lobbyactiviteiten van derde partijen richting de overheid te financieren. Subsidieverstrekking geschiedt uitsluitend om bepaalde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Maatschappelijke organisaties kunnen – net als overigens bedrijven – een aanvraag doen voor een subsidie. Maatschappelijke organisaties hebben daarbij een bijzondere positie omdat zij burgers vertegenwoordigen en zo bijdragen aan het pluriforme debat dat past bij onze representatieve democratie.
Kunt u een overzicht geven van alle subsidies die door de Nederlandse overheid de afgelopen vijf jaar zijn verstrekt aan milieuorganisaties en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die actief zijn op het gebied van klimaat en natuurbeleid?
Nee. Het kabinet houdt geen centraal overzicht bij van alle rijkssubsidies. Elk departement publiceert met de jaarlijkse ontwerpbegroting een subsidieoverzicht. Daarbij geldt dat verleende subsidies die zijn te herleiden tot individueel bedrijfs- of organisatieniveau niet openbaar worden gemaakt.
Voor subsidiebeschikkingen waarin sprake is van staatssteun moet binnen twintig werkdagen na de steunverlening een ad-hoc-kennisgeving gedaan worden, gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. De betreffende beschikkingen worden dan wel eerst geanonimiseerd. Indien de staatssteun aan een individuele onderneming meer dan 100.000 euro bedraagt, geldt dat bepaalde gegevens (zoals de bedrijfsnaam van de steunontvanger, KVK-nummer en het steunbedrag) moeten worden gepubliceerd in de State Aid Transparency Award Module (TAM) van de Europese Commissie.
Welke voorwaarden zijn verbonden aan deze subsidies, en hoe wordt gecontroleerd of deze subsidies uitsluitend worden gebruikt voor de afgesproken doelstellingen?
De afzonderlijke departementen hebben eigen wet- en regelgeving op het gebied van subsidies. Het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS)1, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (USK), is bedoeld als algemeen kader voor het opstellen van deze wet- en regelgeving. Dit is een bindend raamwerk voor subsidieverstrekking dat overal binnen de Rijksoverheid moet worden toegepast.
De Ministeries van KGG, BZK en van EZ hanteren ook een eigen kaderwet voor subsidies. Voor subsidies van de Ministeries van BZK en VRO is de kaderwet overige BZK-subsidies2 van toepassing. In deze kaderwetgeving is onder meer bepaald dat een subsidie slechts wordt verstrekt voor activiteiten die passen binnen beleidskaders. Bij het verstrekken van een subsidie wordt op basis van de aanvraag, waarin beschreven staat voor welke activiteiten subsidie wordt aangevraagd, getoetst of deze activiteiten passen binnen het beleid. In de subsidiebeschikking worden voorwaarden en verplichtingen gesteld waar de subsidieontvanger aan moet voldoen. Bij de subsidievaststelling wordt gecontroleerd of de subsidieontvanger hier aan heeft voldaan.
Is het mogelijk dat Nederlandse subsidiegelden direct of indirect worden gebruikt voor lobbyactiviteiten bij Europese instellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gebruiken de Ministeries van KGG, van BZK en van EZ subsidieverstrekking uitsluitend om bepaalde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Er worden geen subsidies verstrekt met als doel om lobbyactiviteiten van derde partijen richting de overheid te financieren.
Bent u bereid de onderliggende subsidieovereenkomsten met milieuclubs en ngo’s openbaar te maken en deze naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn subsidies voor economische activiteiten boven de 100.000 Euro die vanwege staatssteunaspecten formeel bij de Europese Commissie moeten worden aangemeld in het TAM-register, openbaar. Overige subsidies worden niet openbaar gemaakt.
Welke stappen onderneemt u om te waarborgen dat publieke middelen niet worden ingezet voor lobbyactiviteiten die gericht zijn op het beïnvloeden van nationaal of Europees beleid?
Zie ook antwoord op vraag 2. De Ministeries van KGG en van EZ gebruiken subsidieverstrekking uitsluitend om bepaalde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken op respectievelijk het terrein van klimaat, energie en economie. Het Ministerie van BZK en van VRO zet subsidiëring in voor respectievelijk het bevorderen van de democratische rechtsstaat, het ondersteunen van decentraal bestuur en het versterken van het bouwen, het wonen en de woonomgeving. Er worden geen subsidies verstrekt om lobbyactiviteiten van derde partijen richting de overheid te financieren.
Wat is uw reactie op het feit dat het European Environmental Bureau expliciete opdrachten kreeg om wetgevingsvoorstellen ambitieuzer te maken, en hoe beoordeelt u de rol van milieuorganisaties in het publieke debat in dit licht?
Via de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel heeft Nederland recentelijk contact gehad met Commissaris Serafin. De Commissaris heeft aangegeven nader onderzoek te zullen doen naar de subsidieverlening door de Europese Commissie. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af. Het kabinet heeft van de Commissie geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het European Environmental Bureau heeft bovendien eind januari in een reactie duidelijk gemaakt dat de berichtgeving ongegrond is en berust op misinformatie.
Ziet u aanleiding om het huidige Nederlandse subsidiebeleid te herzien om te voorkomen dat dergelijke praktijken plaatsvinden?
Nee. De huidige subsidieregels en uitvoeringscontroles waarborgen dat het subsidiebeleid uitsluitend gericht blijft op het bevorderen van beleidsdoelen die de Rijksoverheid nastreeft.
Hoe waarborgt u een eerlijke balans tussen de inspraak van organisaties die zakelijke belangen vertegenwoordigen en organisaties die zich inzetten voor milieu- en klimaatzaken bij de totstandkoming van beleid?
De Rijksoverheid gaat altijd in gesprek met een brede groep belanghebbenden en waarborgt een evenwichtige afweging tussen verschillende perspectieven, zowel van organisaties met zakelijke belangen als van partijen die zich inzetten voor milieu en klimaatzaken. De kwaliteit, relevantie en onderbouwing van inbreng staan daarbij centraal, ongeacht het profiel van de organisatie.
In het klimaatbeleid gebeurt dit onder andere via de sectorale uitvoeringsoverleggen, die als opvolgers van de klimaattafels fungeren binnen het Nationaal Klimaatakkoord. Hierin geven zowel bedrijven als maatschappelijke organisaties advies aan de verantwoordelijke vakminister. Daarnaast is recent een publieke consultatie gehouden op het concept-Klimaatplan, waarbij burgers, bedrijven en organisaties hun visie konden delen zonder onderscheid tussen organisaties of personen met zakelijke of maatschappelijke belangen.
In het ruimtelijk domein is verder de toepassing van de Omgevingswet relevant. Deze wet kent ook regels voor participatie waarbij is aangegeven dat alle relevante belanghebbenden (inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen) bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit moeten worden betrokken.
Op vele manieren vindt dus een brede en evenwichtige inspraak plaats, zodat alle belanghebbenden kunnen bijdragen aan beleidsprocessen.
Het bericht dat Talpa jaarcijfers aan het zicht onttrekt |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Talpa de jaarcijfers aan het zicht onttrekt via de «Blokker-constructie»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Alle nv’s en bv’s zijn in beginsel verplicht een jaarrekening op te stellen en openbaar te maken in het handelsregister.2 De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren.3 Dochtermaatschappijen waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van het publiceren van een eigen jaarrekening. Een van die voorwaarden is dat de moedermaatschappij zich aansprakelijk stelt voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van die dochtermaatschappijen (de zogenaamde «403-verklaring», in artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staan de voorwaarden voor de vrijstelling). Het vervangen van de holding door een nieuwe holding binnen 2 jaar, zoals zou gebeuren in het kader van de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie, heeft niet tot gevolg dat de publicatieplicht van de dochtervennootschappen vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft openbaar gemaakt4 en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403, eerste lid, BW is voldaan. Is dat niet het geval, dan is er inderdaad sprake van de schending van de wettelijke openbaarmakingsplicht.5
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is dat Talpa al sinds 2012 geen jaarverslag meer heeft uitgebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het artikel eens dat het niet publiceren van de jaarverslagen van Talpa middels de «Blokker-constructie» een schending van de publicatieplicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met uw voorganger, Staatssecretaris Mona Keijzer, die in 2018 vaststelde dat de publicatieplicht terugvalt naar de dochter als de topholding verzuimt een jaarrekening te publiceren?
Ja, indien de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening heeft gedeponeerd, is niet voldaan aan de vereisten voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:403, eerste lid, BW en dient de dochtervennootschap van die moedermaatschappij een enkelvoudige jaarrekening te deponeren bij het handelsregister.6 Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Zal Talpa door u, uw ambtenaren of een toezichthoudende instantie worden aangesproken op het schenden van de publicatieplicht of zullen er andere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij gaan voldoen aan de deponeringsplicht?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuelen gevallen. In zijn algemeenheid merk ik het volgende op.
Het niet deponeren van de jaarrekening is een economisch delict.7 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Het proces werkt als volgt. De Kamer van Koophandel levert aan het Bureau Economische Handhaving (BEH) van de Belastingdienst – dat een opsporingstaak heeft – de gegevens van ondernemingen die niet of niet tijdig aan de deponeringsverplichting hebben voldaan. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het BEH zijn aangewezen als de bevoegde functionarissen om proces-verbaal op te maken.8 Het BEH maakt een selectie uit die ondernemingen op basis van (prioriteits)criteria die door het Openbaar Ministerie (OM) en het BEH zijn opgesteld. Het BEH stelt voor die ondernemingen opsporingsonderzoeken in. De processen-verbaal die het BEH op basis van die opsporingsonderzoeken opstelt, worden ter afdoening naar het Functioneel Parket bij het OM gezonden. Het maximaal aantal daadwerkelijk te onderzoeken rechtspersonen per jaar wordt in afstemming met het OM vastgesteld gegeven de beschikbare capaciteit bij het BEH en het OM. Het Functioneel Parket van het OM beslist vervolgens binnen de wettelijke kaders over de strafrechtelijke afhandeling.
Dit is een proces waar het kabinet in individuele gevallen niet in treedt, noch in relatie tot het BEH, noch in de relatie tot het OM.
Is de «Blokker-constructie» op dit moment legaal?
Als die constructie ertoe leidt dat er noch een geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, noch een jaarrekening van iedere dochtermaatschappij openbaar wordt gemaakt, dan handelt de onderneming in strijd met de openbaarmakingsplicht. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Welke redenen kunnen bedrijven hebben om jaarcijfers achter te houden?
Ik heb begrepen dat Talpa Network B.V. (hierna: Talpa) zich beroept op de privacy van de enig aandeelhouder John de Mol.9 Verder zullen sommige ondernemingen het mogelijk vervelend vinden om zaken als omzet en winstcijfers te moeten delen met de buitenwereld, ze beschouwen die wellicht als concurrentiegevoelig. Overigens is uit cijfers van de Kamer van Koophandel gebleken dat de rechtspersonen die verplicht zijn een jaarrekening te deponeren bij de Kamer van Koophandel tegenwoordig vrijwel allemaal aan die verplichting voldoen, zij het soms met een vertraging van één tot drie jaar. Na drie jaar wordt een gemiddeld nalevingspercentage van 99% bereikt. Talpa behoort dan ook tot een klein aantal uitzonderingen.
Hoeveel bedrijven in Nederland maken gebruik van deze constructie?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven gebruikmaken van de door Talpa toegepaste constructie. Het wordt niet door de desbetreffende ondernemingen gerapporteerd dat die is toegepast.
Is er naar aanleiding van de berichtgeving over de «boekhoudkundige truc» van Blokker in 2018 iets veranderd om deze constructie tegen te gaan? Zo ja, wat? Zo niet, ziet u daar nu wel aanleiding toe?
In de beantwoording van Kamervragen over de «Blokker-constructie» in 2018 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat er geen aanleiding is voor wijziging van de wetgeving. Met hen constateer ik dat de deponeringsplicht onverkort van toepassing is, dat de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie niet het gewenste effect heeft en dat tegen het niet voldoen aan de publicatieverplichting de nodige sanctiemogelijkheden openstaan (zie hierna en in vraag 6). Bovendien is mij niet gebleken dat deze constructie vaak wordt toegepast en blijkt dat de openbaarmakingsverplichtingen door de meeste bedrijven uiteindelijk worden nageleefd.
Klopt het dat de boete voor het schenden van de deponeringsplicht slechts 23.000 EUR bedraagt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 is het niet deponeren van de jaarrekening een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze overtreding kan op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, WED een hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie als straf worden opgelegd. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten hoogste EUR 25.750. Op grond van artikel 23 lid 7 Sr is bij rechtspersonen verhoging tot een boete van de vijfde categorie mogelijk. Een geldboete van de vijfde categorie bedraagt ten hoogste EUR 103.000. In artikel 23, negende lid, Sr is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën elke twee jaar met ingang van de eerste januari bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Voorts voorziet de WED in artikelen 7 en 8 in bijkomende straffen en maatregelen, zoals openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Tot slot zouden opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden op grond van artikel 51 Sr vervolgd kunnen worden. Het is het Openbaar Ministerie dat de strafvervolging kan instellen. Het Openbaar Ministerie bepaalt binnen deze wettelijke kaders de daadwerkelijk op te leggen straf. De boete is overigens niet gerelateerd aan de omvang van het vermogen van de vennootschap.
In hoeverre zorgt deze straf voor een afschrikkende werking van het gebruik van dit soort juridische foefjes, als de eigenaren miljonairs of miljardairs zijn?
Een boete is niet het enige instrument in geval van het niet-naleven van de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken in het handelsregister. Ten eerste kan iedere belanghebbende10 de nakoming vorderen van die verplichting, zo nodig in een procedure voor de civiele rechter (artikel 2:394, zevende lid, BW). Het is dan niet voldoende als Talpa zou stellen, zoals in het FD-artikel staat vermeld, dat zij de jaarrekening «waar nodig» beschikbaar heeft voor leveranciers en crediteuren. Het gaat bij de hier bedoelde vordering om het afdwingen van de naleving van de algemene verplichting om de jaarrekening via het handelsregister openbaar te maken, zodat eenieder er kennis van kan nemen.
Ten tweede lopen bestuurders het risico om in persoon aansprakelijk gesteld te worden in geval van een faillissement van de vennootschap. Iedere bestuurder is hoofdelijk aansprakelijk jegens de failliete boedel als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Heeft het bestuur de jaarrekening niet openbaar gemaakt, dan heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikelen 2:138 BW voor de nv respectievelijk artikel 2:248 BW voor de bv). Dit brengt, kort gezegd, met zich mee dat, indien een rapportageplichtige dochtervennootschap failliet zou gaan en zij noch een eigen enkelvoudige jaarrekening heeft gedeponeerd noch is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van haar moedermaatschappij, de bestuurders van die dochtervennootschap hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Zij lopen dan het risico aansprakelijk te zijn voor het boedeltekort.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze constructie om de publicatieplicht te omzeilen niet meer kan worden gebruikt en bedrijven als Talpa netjes hun jaarverslagen publiceren?
Zoals hiervoor is uitgelegd, wordt met deze constructie de publicatieplicht niet omzeild, zij is in strijd met de publicatieplicht. Ik zie dan ook geen reden om deze publicatieplicht aan te passen. Er is namelijk voldoende regelgeving ter handhaving van de wettelijke verplichting tot publicatie van de jaarrekening.
Het artikel 'Hoofdeconoom BNP Paribas: ‘Kom gewoon met een pan-Europees regime voor bedrijven’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoofdeconoom BNP Paribas: «kom gewoon met een pan-Europees regime voor bedrijven»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Erkent u het probleem dat het huidige systeem van verschillende nationale regels binnen Europa het moeilijk maakt om grensoverschrijdend te opereren?
Ja, verschillen in regelgeving en verschillen in implementatie en toepassing van de interne marktregels tussen lidstaten kunnen leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen op de interne markt, die het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen kunnen hinderen. Ondanks dat op veel terreinen al veel geharmoniseerde regelgeving bestaat, kunnen dergelijke verschillen in nationale regels, implementatie en toepassing nog steeds een barrière vormen die grensoverschrijdend opereren voor ondernemers, burgers of investeerders lastiger maakt. In het regeerprogramma heeft het kabinet benadrukt dat zij zich wil inzetten voor versterking van de interne markt, op grond van de kabinetsbrede actieagenda, en vermindering van ongerechtvaardigde belemmeringen.
Erkent u dat een goed functionerend systeem van vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal essentieel is voor de welvaart van Nederland?
Ja, dat erken ik. De Europese interne markt is immers het fundament van de Europese economie en het concurrentievermogen van Europa, waar alle EU-burgers en bedrijven in alle lidstaten van profiteren. Op de Europese interne markt hebben Nederlandse bedrijven directe toegang tot een markt van meer dan 450 miljoen mensen, en daarmee vormt de markt één van de bases voor onze economie en welvaart. Aanbevelingen voor het versterken van de Europese interne markt en het vrij verkeer staan met name in het Letta-rapport. Het kabinet onderschrijft deze aanbevelingen in grote mate2. Het Draghi-rapport verwijst hiernaar en borduurt hierop voort3.
Dankzij een succesvolle oproep vanuit EU-lidstaten, waaronder Nederland, zal de nieuwe Commissie voor juli 2025 met een horizontale interne marktstrategie komen. Nederland werkt samen met andere lidstaten om de Commissie hier concrete input voor te geven. Het kabinet heeft tien concrete suggesties voor belemmeringen en onderwerpen die de genoemde strategie moet adresseren, zoals het verbieden van territoriale leveringsbeperkingen4. Ook op het terrein van het vrij verkeer van kapitaal is de Commissie middels de kapitaalmarktunie voornemens om deze te versterken.
Deelt u de analyse dat een verdere integratie van de Europese kapitaalmarkt bevorderlijk is voor de Nederlandse welvaart?
Die analyse deel ik. De kapitaalmarktunie is een belangrijke route voor het versterken van het Europese en Nederlands concurrentievermogen. Door meer Europees kapitaal te mobiliseren en het aantrekkelijker te maken om in Europese bedrijven en (innovatieve) projecten te investeren, draagt de kapitaalmarktunie bij aan het – onder druk staande – Europese en Nederlands concurrentievermogen en productiviteitsgroei. Zoals ook beschreven in mijn visie op het EU-concurrentievermogen, staat toekomstige welvaart onder druk door achterblijvend concurrentievermogen en productiviteitsgroei5. Door de gefragmenteerde en onderontwikkelde kapitaalmarkten is er voor bedrijven onvoldoende toegang tot financiering, in bijzonder meer risicodragende vormen van financiering, ook in Nederland. Hierdoor kunnen Europese bedrijven niet doorgroeien en hun kennis en innovatie valoriseren. Zoals door de Minister van Financiën is toegezegd zal het kabinet in het eerste kwartaal van 2025 zijn inzet ter versterking van de kapitaalmarktunie uw Kamer doen toekomen.
Hoe staat het kabinet tegenover een nieuw en vrijwillig Europees regelgevingskader voor bedrijven, faillissementen, hypotheken en pensioenen dat parallel aan bestaande nationale wetgeving van de EU-lidstaten bestaat?
Het kabinet heeft in beginsel een positieve grondhouding naar voorstellen die bijdragen aan grensoverschrijdend opereren, de kapitaalmarktunie en het vrije verkeer op de interne markt, gezien het eerder beschreven belang hiervan. De Europese Commissie is voornemens om met een voorstel voor een 28e regime te komen zodat innovatieve bedrijven kunnen profiteren van één EU-breed regelgevend kader, zoals opgenomen in de politieke richtlijnen van Commissievoorzitter Von der Leyen6, de missiebrief voor de Eurocommissaris voor Justitie7, en de door de Commissievoorzitter opgerichte Project Groep voor start- en scale-ups8. De exacte reikwijdte hiervan is op dit moment nog niet bekend. De Commissie heeft in het Competitiveness Compass9 aangegeven dat dit 28e regime mogelijk zal zien op (delen van) het ondernemingsrecht, insolventierecht, arbeidsrecht en fiscaal recht. Het kabinet ziet uit naar dit voorstel en zal het beoordelen op zijn merites in een zogeheten BNC-fiche en uw Kamer via de geëigende wegen informeren.
Het kabinet ziet op dit moment geen toegevoegde waarde van een vrijwillig Europees regelgevingskader voor hypotheken of pensioenen, omdat deze markten een sterk nationaal karakter kennen en in het geval van de pensioenmarkt ook met sociale partners wordt vormgegeven. Het kabinet ziet daarom geen reden voor een 28e regime voor deze rechtsgebieden en acht het wenselijk om te focussen op terreinen waar dit wel het geval is, zoals voor bedrijven die willen opschalen en beleggers die (grensoverschrijdend) willen investeren in het kader van de kapitaalmarktunie.
Hoe staat het kabinet tegenover het verkennen van de mogelijkheden voor een Europese rechtsvorm voor bedrijven zodat het voor ondernemers makkelijker wordt om grensoverschrijdend te opereren?
Het kabinet kijkt uit naar een voorstel voor een 28e regime voor bedrijven, zoals door de Commissie is aangekondigd. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid hierover met de Europese Commissie in overleg te treden en hierover aan de Kamer terug te rapporteren?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht de Europese Commissie niet tot initiatief over willen gaan, bent u dan bereid dit in een volgende Raad voor Concurrentievermogen te agenderen en hierover aan de Kamer terug te rapporteren?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5 is de Commissie voornemens om met een dergelijk voorstel te komen.
Concurrentievervalsing van de Big Four |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de reactie van de EC op de klacht van de Orde van Register Adviseurs Nederland (OvRAN) over de concurrentievervalsing van deBig Four,en het verzoek om over te gaan tot actie?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat deBig Four zich niet aan de voorschriften van de NBA houden?
Accountantsorganisaties, waaronder de vier grootste accountantsorganjsaties die organisaties van openbaar belang mogen controleren, ook wel bekend als de «big four», moeten zich aan de voorschriften van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) houden. De klacht die bij de Europese Commissie is ingediend, gaat over vermeende concurrentievervalsing door de Big Four. Toezichthouder ACM vond geen aanwijzingen voor verboden concurrentiebeperkende gedragingen door de Big Four.
Hoe beïnvloedt dit volgens u het economische speelveld in de accountancy?
De mededingingsregels dragen bij aan een gelijk speelveld voor alle accountantsorganisaties. Voor het overtreden daarvan heeft de ACM geen aanwijzingen gevonden. Overigens zie ik wel dat de vier grootste accountantsorganisaties gezamenlijk een aanzienlijk marktaandeel en economische machtspositie hebben op de markt voor accountancy in Nederland. Een gezamenlijke economische machtspositie is echter niet verboden. Dit zou pas het geval zijn als deze ondernemingen misbruik zouden maken van die economische machtspositie. Hier zijn op dit moment geen aanwijzingen voor. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u het met ons eens dat een gelijk speelveld voor alle participerende bedrijven van groot belang is voor een goed werkende markt?
Ja.
De Europese Commissie erkent in haar brief de door de OvRAN aangekaarte problematiek en stelt dat het een Nederlandse aangelegenheid is om dit op te lossen. Welke stappen gaat u nemen om de concurrentie in de Nederlandse accountancysector zo snel mogelijk weer eerlijk te maken?
In haar brief schrijft de Europese Commissie dat de inhoud van de klacht een Nederlandse aangelegenheid betreft en dat de Nederlandse autoriteiten goed in staat zijn te beoordelen of hier sprake is van een mogelijke inbreuk op de Europeesrechtelijke mededingingsregels.
De betrokken Nederlandse bestuurlijke en rechterlijke instanties hebben zich recent uitgesproken over de vraag of er voldoende aanknopingspunten zijn om een onderzoek naar een inbreuk op de artikelen 101 en 102 van het EU-Werkingsverdrag te starten. De OvRAN had bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een handhavingsverzoek ingediend tegen de NBA en de «big four» wegens overtreding van de Mededingingswet. De ACM heeft het verzoek afgewezen, omdat uit eigen onderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen van (verboden) concurrentiebeperkende gedragingen door deze accountantsorganisaties. De rechtbank en het College van Beroep voor het bedrijfsleven hebben het (hoger) beroep van de OvRAN tegen dit besluit van de ACM ongegrond verklaard. 3 Ik zie daarom geen reden om verdere actie te ondernemen.
Wanneer bent u van plan het verzoek te vervullen van de vaste Kamercommissie voor Financiën om de beantwoording van de Wijzigingswet accountancysector zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?3
Aan de nota naar aanleiding van het verslag wordt momenteel de laatste hand gelegd. Ik verwacht deze binnen afzienbare tijd aan de Tweede Kamer te kunnen toesturen.
De opkoop van campings en recreatieparken waardoor recreanten moeten wijken |
|
Sandra Beckerman |
|
Beljaarts |
|
Kent u het bericht «Vaste gasten camping De Meidoorn wacht aangezegd; ook in Sluis wijken caravans en tenten voor chalets»?1
Kent u het bericht «Staanplaatshouders Recreatiepark Westerkwartier in Niebert moeten noodgedwongen weg. «Ik kom hier al 40 jaar»»?2
Is het u bekend dat ook camping Het Vossenhol te Ermelo, camping de Eenhoorn in Schardam en camping Nieuwenhoven te Nieuwvliet zijn overgenomen en vaste recreanten weg moeten?3 4
Wat vindt u ervan dat vaste recreanten van tenminste vijf campings deze Kerstperiode te horen hebben gekregen dat ze hun geliefde recreatieplek dreigen te verliezen? Herkent u dat veel recreanten geïnvesteerd hebben en emotioneel verbonden zijn met hun camping of recreatiepark? Wat wilt u voor deze recreanten doen?
Deelt u de mening dat de overnamegolf gestopt dient te worden en recreanten, natuur en omgeving beter moeten worden beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Oktober 2023 werd er een initiatiefnota ingediend getiteld «Red de Camping» met voorstellen om recreanten, natuur en omgeving beter te beschermen tegen de overnames van campings door ketens, de Tweede Kamer steunde een motie om het kabinet te verzoeken voor eind 2024 te reageren zodat de voorstellen in de Tweede Kamer besproken kunnen worden, waarom heeft het kabinet nog steeds geen reactie gegeven op deze initiatiefnota? Wanneer kunt u uw reactie geven zodat de nota door de Tweede Kamer besproken kan worden?
Deelt u de mening dat er nu snel actie moet worden ondernomen tegen de opkoop van campings en recreatieparken waardoor betaalbaar recreatieaanbod verdwijnt?
Herkent u dat de trend om campings en recreatieparken om te bouwen tot luxe(re) vakantieparken een grote impact heeft op natuur en omgeving?
Herkent u dat meerdere van de overgenomen campings, zoals de Meidoorn en het Vossenhol, gelegen zijn bij Natura 2000-gebied? Erkent u dat de bouw van luxe vakantiehuisjes niet past op deze plekken? Herkent u dat gemeenten en provincies niet altijd eenduidig zijn in de handhaving van de wet- en regelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden wanneer er plannen zijn voor de bouw van vakantiewoningen?
Deelt u de mening dat de ombouw van campings naar luxe parken vaak wordt voorgespiegeld als economisch verstandige keuze maar dat onder andere de problemen bij private equity Europarcs hebben laten zien dat dit niet het geval is?
Wilt u in gesprek gaan met recreanten die hun vaste plek dreigen te verliezen om een beter beeld te vormen van de problematiek en wat dit met mensen doet?
De Bijzonder Beheer Barometer van PwC |
|
Arend Kisteman (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Beljaarts , Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Bijzonder Beheer Barometer van PwC?1
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat winkelstraten levendig blijven, terwijl er een gezonde prikkel behouden blijft voor bedrijven om in te spelen op veranderingen?
De verantwoordelijkheid voor het levendig houden van de winkelstraten ligt in de eerste plaats bij de bedrijven en bij de lokale overheid. De aantrekkelijkheid van winkelstraten staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een toekomstbestendige binnenstad waarin ruimte is voor wonen, werken en vrijetijdsbesteding, evenals voor functies zoals cultuur, maatschappelijke voorzieningen en zorg. Gemeenten hebben hierin een regierol, maar het is van belang dat alle betrokken partijen samenwerken om binnensteden levendig te houden.
Naast de lokale stakeholders zijn er ook landelijk georganiseerde partijen die ondersteuning bieden door verbindingen te leggen, kennis en ervaring te ontwikkelen en te delen, en lokale obstakels aan te pakken en waar mogelijk op te lossen. Mijn ministerie speelt hierbij op verschillende manieren een rol. Zo steun ik het platform Retailagenda en de CityDeal Dynamische Binnensteden met procesfinanciering en menskracht. De Retailagenda biedt een bestuurlijk platform waarin brancheorganisaties, kennisinstellingen en overheden samenkomen om kennis te ontwikkelen en uit te wisselen. In de CityDeal Dynamische Binnensteden werken grote steden samen aan nieuwe instrumenten en leren ze van elkaar om barrières weg te nemen. Hieraan nemen ook andere departementen, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen deel.
Daarnaast biedt de BIZ-wet (Bedrijfsinvesteringszone) een effectief instrument om ondernemers en vastgoedeigenaren samen te laten werken. Hiermee kunnen gezamenlijke projectplannen worden gefinancierd, waarbij de gemeente een ondersteunende rol vervult. Tenslotte is er de Impulsaanpak Winkelgebieden, waarmee gemeenten en private investeerders via subsidies kunnen werken aan de herinrichting en transformatie van binnenstedelijke winkelgebieden.
Deelt u de mening dat in dit kader een voortzetting van de Impulsaanpak Winkelgebieden zou helpen? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze regeling behouden blijft?
De grote belangstelling voor de Impulsaanpak Winkelgebieden laat zien dat de regeling werkt en een belangrijke bijdrage levert aan zowel het sociaaleconomisch versterken van binnensteden, als het realiseren van de binnenstedelijk woningbouwopgave. Het maakt tastbaar dat er veel meer gebieden in Nederlandse binnensteden zijn, die vragen om een integrale, gezamenlijke, gebiedsgerichte aanpak door gemeenten en hun private partners. Deze grote belangstelling laat zien dat de Impulsaanpak Winkelgebieden voorziet in een grote behoefte.
De 4e tranche van de Impulsaanpak winkelgebieden is vooralsnog de laatste tranche. De enorme vraag naar deze subsidie heeft geleid tot een oproep vanuit gemeenten en maatschappelijke organisaties om de Impulsaanpak te verlengen. Tijdens de behandeling van de EZ-begroting heeft uw Kamer gevraagd om snel geïnformeerd te worden over het functioneren van de regeling, als basis voor een gesprek over de mogelijke verlenging van de Impulsaanpak. Ik zet er op in deze informatie in maart aan uw Kamer aan te bieden. Voor een mogelijke verlenging is momenteel geen budget beschikbaar.
Deelt u de constatering in de PwC barometer dat deze laatste eis voor grote bedrijven vaak niet uitvoerbaar is, omdat grote bedrijven dan vaak tot overeenstemming moeten komen met soms wel honderden schuldeisers?
De ontvanger voert ten aanzien van ondernemers in beginsel een stringent uitstel- en kwijtscheldingsbeleid. Een belangrijke reden hiervoor is het risico op concurrentieverstoring. Door het stellen van (strikte) voorwaarden wordt getracht het risico op concurrentieverstoring zo veel mogelijk te beperken. Eén van de voorwaarden waarmee wordt getracht het risico op concurrentieverstoring te beperken ziet op het betrekken van alle crediteuren in een saneringsakkoord.
Uit artikel 21 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW 1990) volgt de voorwaarde dat kwijtschelding voor rijksbelastingen in de zakelijke sfeer uitsluitend plaatsvindt als onder meer alle crediteuren van de betreffende belastingschuldige in het saneringsakkoord worden betrokken. Naast dat met de hiervoor genoemde voorwaarde het risico op concurrentieverstoring kan worden beperkt, doet het ook recht aan de positie van de ontvanger en het belang van een succesvolle inning van belastinggelden.
Zonder de eerdergenoemde voorwaarde zou een belastingschuldige ervoor kunnen kiezen zijn andere crediteuren buiten het saneringsakkoord te laten en hun vordering (later) volledig te voldoen, terwijl de ontvanger een (groot) deel van zijn fiscale vordering prijsgeeft en het risico bestaat op een eenzijdige sanering. In 2023 is het risico op eenzijdige saneringen al benoemd door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst.2
De Staatssecretaris van Financiën is op de hoogte van het aanschrijven van alle crediteuren in het kader van een algeheel saneringsakkoord bezwaarlijk kan zijn voor de belastingschuldige, bijvoorbeeld vanwege de hoeveelheid crediteuren die in het akkoord moeten worden betrokken. In dat kader wordt u gewezen op hetgeen de Belastingdienst in zijn beleid heeft vastgelegd omtrent de onderhavige voorwaarde. In de Leidraad Invordering 2008 (LI 2008) is opgenomen dat een aantal crediteuren van de belastingschuldige vanwege hun onderscheidende positie niet hoeft te worden betrokken in het saneringsakkoord.3 Het gaat hierbij onder meer om pandhouders en zogenaamde dwangcrediteuren. Bij een dwangcrediteur kan worden gedacht aan een leverancier die niet wenst mee te werken aan een saneringsakkoord, terwijl die leverancier wel noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming. De ontvanger heeft derhalve ruimte om bij de onderhavige voorwaarde maatwerk te bieden, waarmee in voorkomend geval tegemoet wordt gekomen aan bezwaren van de belastingschuldige bij het aanbieden van een akkoord.
Door de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) is er voor ondernemers met financiële problemen een extra mogelijkheid – naast de bestaande mogelijkheid om buiten faillissement of surseance van betaling door een schuldeisersakkoord tot afspraken met crediteuren te kunnen komen − ontstaan om tot een oplossing te komen voor deze financiële problemen. Hierbij heeft de wetgever bewust gekeken naar het verbeteren van de positie van concurrente crediteuren. Daarnaast heeft de wetgever een regeling willen creëren die niet alleen bruikbaar is voor grote bedrijven, maar ook voor het midden- en kleinbedrijf.4
In de Bijzonder Beheer Barometer van PwC wordt opgemerkt dat de WHOA juist wél ruimte zou bieden om operationele crediteuren (zoals leveranciers) buiten een herstructurering te houden. Hierbij moet worden benadrukt dat die ruimte beperkt is. Een van de uitgangspunten van de WHOA is dat de reorganisatiewaarde die met het akkoord wordt bereikt wordt verdeeld overeenkomstig de wettelijke rangorde van schuldeisers5. Die rangorde wordt geschonden indien de concurrente vorderingen van de leveranciers integraal worden betaald terwijl de preferente belastingschulden (partieel) worden kwijtgescholden.
De WHOA regels bieden dus geen vrijbrief om handelscrediteuren zoals leveranciers categorisch buiten een aan de Belastingdienst aangeboden akkoord te houden. Wel is het zo, dat een uitzondering mogelijk is indien daartoe een «redelijke grond» bestaat. Dit biedt soms enige ruimte om bijvoorbeeld kleinere handelsvorderingen buiten het akkoord te laten. Een akkoord in het kader van de WHOA is overigens niet een-op-een te vergelijken met een buitengerechtelijk saneringsakkoord. Beide trajecten hebben hun eigen voorwaarden en eigen achtergrond. Op meerdere punten wijkt een akkoord in het kader van de WHOA af van een buitengerechtelijk akkoord. Bij het buitengerechtelijk akkoord wordt bijvoorbeeld niet gewerkt met klassen en geldt ook niet de zogenaamde 20%-regel6.
Tot slot is in dit kader relevant om op te merken dat binnen het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst met enige regelmaat wordt onderzocht of het kwijtscheldingsbeleid dient te worden aangepast. De ontvanger voert ten aanzien van ondernemers in beginsel een stringent uitstel- en kwijtscheldingsbeleid. Een belangrijke reden hiervoor is het risico op concurrentieverstoring. Door het stellen van (strikte) voorwaarden wordt getracht het risico op concurrentieverstoring zo veel mogelijk te beperken. Eén van de voorwaarden waarmee wordt getracht het risico op concurrentieverstoring te beperken ziet op het betrekken van alle crediteuren in een saneringsakkoord. Uit artikel 21 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW 1990) volgt de voorwaarde dat kwijtschelding voor rijksbelastingen in de zakelijke sfeer uitsluitend plaatsvindt als onder meer alle crediteuren van de betreffende belastingschuldige in het saneringsakkoord worden betrokken. Naast dat met de hiervoor genoemde voorwaarde het risico op concurrentieverstoring kan worden beperkt, doet het ook recht aan de positie van de ontvanger en het belang van een succesvolle inning van belastinggelden. Zonder de eerdergenoemde voorwaarde zou een belastingschuldige ervoor kunnen kiezen zijn andere crediteuren buiten het saneringsakkoord te laten en hun vordering (later) volledig te voldoen, terwijl de ontvanger een (groot) deel van zijn vordering prijsgeeft en het risico bestaat op een eenzijdige sanering. Ik heb in 2023 uw Kamer geïnformeerd over het risico op eenzijdige saneringen.7
Ik ben mij ervan bewust dat het aanschrijven van alle crediteuren in het kader van een algeheel saneringsakkoord bezwaarlijk kan zijn voor de belastingschuldige, bijvoorbeeld vanwege de hoeveelheid crediteuren die in het akkoord moeten worden betrokken. In dat kader wijs ik uw Kamer op hetgeen de Belastingdienst in zijn beleid heeft vastgelegd omtrent de onderhavige voorwaarde. In de Leidraad Invordering 2008 (LI 2008) is opgenomen dat een aantal crediteuren van de belastingschuldige vanwege hun onderscheidende positie niet hoeft te worden betrokken in het saneringsakkoord.8 Het gaat hierbij onder meer om pandhouders en zogenaamde dwangcrediteuren. Bij een dwangcrediteur kan worden gedacht aan een leverancier die niet wenst mee te werken aan een saneringsakkoord, terwijl die leverancier wel noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming. De ontvanger heeft derhalve ruimte om bij de onderhavige voorwaarde maatwerk te bieden, waarmee in voorkomend geval tegemoet wordt gekomen aan bezwaren van de belastingschuldige bij het aanbieden van een akkoord.
Door de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) is er voor ondernemers met financiële problemen een extra mogelijkheid – naast de bestaande mogelijkheid om buiten faillissement of surseance van betaling door een schuldeisersakkoord tot afspraken met crediteuren te kunnen komen − ontstaan om tot een oplossing te komen voor deze financiële problemen. Hierbij hebben wij bewust gekeken naar het verbeteren van de positie van concurrente crediteuren. Daarnaast hebben wij een regeling willen creëren die niet alleen bruikbaar is voor grote bedrijven, maar ook voor het midden- en kleinbedrijf. In de Bijzonder Beheer Barometer van PwC wordt opgemerkt dat de WHOA juist wél ruimte biedt om operationele crediteuren buiten een herstructurering te houden. In het kader van een WHOA-akkoord is beleidsmatig vastgelegd dat de ontvanger kan afwijken van de voorwaarde dat alle schuldeisers dienen mee te werken aan het saneringsakkoord. Een akkoord in het kader van de WHOA is niet een-op-een te vergelijken met een buitengerechtelijk saneringsakkoord. Beide trajecten hebben hun eigen voorwaarden en eigen achtergrond. Op meerdere punten wijkt een akkoord in het kader van de WHOA af van een buitengerechtelijk akkoord. Bij het buitengerechtelijk akkoord wordt bijvoorbeeld niet gewerkt met klassen en geldt ook niet de zogenaamde 20%-regel9.
Tot slot is in dit kader relevant om op te merken dat binnen het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst met enige regelmaat wordt onderzocht of het kwijtscheldingsbeleid dient te worden aangepast. Op dit moment wordt door het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst actief bekeken of het kwijtscheldingsbeleid dat heeft te gelden bij rijksbelastingen in de zakelijke sfeer verandering behoeft en zo ja op welke manier. Het voorgaande omvat mede de in de URIW 1990 opgenomen voorwaarde dat de belastingschuldige al zijn crediteuren bij het saneringsakkoord dient te betrekken om in aanmerking te kunnen komen voor kwijtschelding van rijksbelastingen in de zakelijke sfeer. Mocht blijken dat aanpassing van deze voorwaarde − of een andere voorwaarde die heeft te gelden − noodzakelijk en wenselijk is en duidelijk is op welke wijze het kwijtscheldingsbeleid vervolgens dient te worden aangepast, zal ik de noodzakelijke en wenselijke wijziging in de URIW 1990 of LI 2008 doorvoeren.
Uiteraard worden hiervoor signalen uit de praktijk nauwlettend gemonitord.
Deelt u de mening dat deze eis van de Belastingdienst temeer onuitvoerbaar is voor bedrijven omdat het informeren van vele schuldeisers de onrust onder schuldeisers kan aanwakkeren en daarom de financiële situatie van het anders levensvatbare bedrijf verder kan doen laten verslechteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien bevestigend beantwoord bij vraag 3 en 4, ziet u reden tot aanpassing van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA), waarin deze eis van de Belastingdienst wordt geregeld?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de constatering uit de PwC barometer dat deze eis al snel resulteert in een hogere betalingsverplichting over die twaalf maanden dan zonder sanering, waardoor deze eis van de Belastingdienst eveneens onuitvoerbaar is voor veel bedrijven? Zo ja, ziet u reden tot aanpassing van deze voorwaarde van de Belastingdienst?
Het saneringsbeleid van de Belastingdienst voorziet erin dat een afgesproken saneringsbedrag ook daadwerkelijk door middel van een betalingsregeling kan worden voldaan. Daaraan worden diverse voorwaarden gesteld. Zo bedraagt de maximale duur in beginsel twaalf maanden.
Uit de PwC barometer valt af te leiden dat PwC van mening is dat het goed zou zijn om de eerdergenoemde maximale aflossingstermijn te verlengen naar 5 tot 7 jaar. Het is echter heel lastig om voor een zodanig lange periode aannemelijk te maken dat aan de aflossingsverplichtingen en nieuw opkomende fiscale verplichtingen kan worden voldaan. Uit gesprekken met betrokken partijen blijkt dat een prognose over zo’n lange periode in de regel nauwelijks betrouwbaar is. Als de Belastingdienst akkoord zou gaan in dergelijke gevallen, moet hij dus een akkoord aanvaarden zonder dat geborgd is dat alle voorwaarden door de belastingschuldige kunnen worden nagekomen. Voor de betrokken belastingschuldige en diens andere schuldeisers blijft gedurende de gehele periode onzeker of de fiscale kwijtschelding een feit is. Dat is immers pas zeker na voldoening van de laatste termijn. Het voorstel van PwC wordt daarom niet onderschreven.
Het is echter niet op voorhand uitgesloten dat in individuele uitzonderlijke gevallen de Belastingdienst akkoord gaat met een aflossingsperiode van langer dan twaalf maanden. Wel zal de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd moeten kunnen worden.10 Elementen die daarbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de door of namens de aanvrager verstrekte prognoses en onderbouwing daarvan en het onderbouwde oordeel van de eigen waarderingsdeskundige van de Belastingdienst daarover.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 20 februari 2025, zodat de beantwoording kan worden betrokken bij het commissiedebat Belastingdienst?
Nee, de beantwoording heeft door afstemming helaas langer geduurd.
Bent u bekend met de artikelen «Energieminister Qatar dreigt gaslevering EU te stoppen»1 en «Topman Boskalis «verketterd» om kritiek op vestigingsklimaat»2?
Ja.
Deelt u de zorgen over de impact van de EU-verordening CSDDD die in beide artikelen worden geuit? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze u dit, al dan niet in EU-verband, gaat mitigeren? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom niet?
De zorgen die worden geuit neemt het kabinet serieus. De CSDDD-richtlijn vereist echter niet van bedrijven dat zij oneindig onderzoek doen, maar biedt juist de mogelijkheid om de focus te leggen op de ernstigste risico’s op mensenrechtenschendingen en milieuschade en op haalbare stappen ter verbetering. Bedrijven kunnen prioriteiten stellen bij het aanpakken van risico’s in de toeleveringsketen. De richtlijn biedt bovendien ruimte voor bedrijven om verbeteringen door te voeren voordat sancties in beeld komen. De manier waarop het toezicht wordt ingericht, en de toezichtstijl van de toezichthouder kunnen hierbij ook helpen de genoemde zorgen te adresseren. Zo heeft de ACM, in Nederland de beoogd toezichthouder, ervaring met positief toezicht. Het doel van positief toezicht is het stimuleren van positief handelen door ondernemingen. Uitgangspunt is dat bedrijven tijd en ruimte hebben om kennis, beleid en maatregelen op te bouwen en dat het toezicht hieraan bijdraagt. Daarnaast zet het kabinet in op goede ondersteuning van het bedrijfsleven. Zo kunnen bedrijven terecht bij het MVO steunpunt en biedt het instrument voor sectorale samenwerking de mogelijkheid om gezamenlijk te werken aan verantwoord ondernemen. Ook worden Nederlandse bedrijven met hun ketenpartners in productielanden ondersteund, waaronder met het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen bij RVO en de nieuwe opzet van samenwerking met maatschappelijke organisaties die zich onder andere richt op schone en eerlijke handel3.
Het is met name aan de Europese Commissie om in dialoog te gaan met landen zoals Qatar over hun zorgen. De Europese Commissie ontwikkelt bovendien een reeks richtsnoeren die bedrijven ondersteunt bij het uitvoeren van hun gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. Nederland zal deze initiatieven aanjagen en ondersteunen, onder meer door zelf ook in gesprek te treden met derde landen en partijen die zorgen uiten.
Heeft u al meer soortgelijke signalen gekregen van Nederlandse bedrijven dan wel buitenlandse bedrijven? Zo ja, welke en op welke wijze gaat u met deze signalen om?
Ja, er zijn soortgelijke signalen ontvangen van Nederlandse en buitenlandse bedrijven. Om deze zorgen te adresseren worden gesprekken gevoerd met deze bedrijven en landen over de wetgeving. De invoering van EU-wetgeving, zoals de CSDDD, biedt ook momentum voor gesprekken over verantwoord ondernemen. Het voeren en onderhouden van een constructieve dialoog is hierbij het uitgangspunt. Tegelijkertijd zijn er ook positieve signalen ontvangen van Nederlandse bedrijven die de CSDDD juist verwelkomen. Dat zien we ook terug in de reacties van bedrijven in de internetconsultatie van de nationale implementatiewet van de CSDDD, de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo). Verschillende bedrijven geven aan dat wetgeving economische kansen biedt en bij kan dragen aan een gelijk speelveld en heldere verwachtingen voor het bedrijfsleven.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van de CSDDD op de concurrentiekracht van de EU en zijn daarbij ook de effecten voor het investeringsklimaat en bijvoorbeeld leveringszekerheidsvraagstukken meegenomen? Zo ja, kunt u de resultaten daarvan delen? Zo niet, bent u bereid alsnog zo’n onderzoek te doen naar zowel de korte- als lange termijn impact, al dan niet in EU-verband?
De Europese Commissie heeft een impact assessment laten uitvoeren voorafgaand aan de publicatie van het CSDDD-voorstel4. Hierin wordt onder andere specifiek verwezen naar de te verwachten effecten op het concurrentievermogen van Europese ondernemingen. Op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de kosten op de korte termijn zullen overtreffen (in termen van efficiëntiewinst, meer veerkracht, betere financiële prestaties door innovatie) en mogelijk ook zullen leiden tot first mover advantage op de wereldmarkt waaronder het veiligstellen van toegang tot hulpbronnen. Ten aanzien van leveringszekerheid verwacht de Commissie dat gepaste zorgvuldigheid positieve effecten kan hebben, in het bijzonder in de context van externe schokken zoals een pandemie, onder meer omdat bedrijven hierdoor grondiger kennis hebben van (kwetsbaarheden in) hun toeleveringsketen.
Tegelijkertijd geeft de impact assessment aan dat bedrijven op korte termijn te maken kunnen krijgen met nalevingskosten. Er wordt op basis van de bepalingen in de richtlijn verwacht dat de kosten van de richtlijn zullen worden gedeeld tussen de grote en kleinere ketenpartners. Zo schrijft de richtlijn voor dat grote ondernemingen waar nodig steun verlenen aan het MKB in hun keten. Denk aan het bieden van trainingen of financiële ondersteuning. Ook wordt verwacht dat deelname aan sectorale samenwerkingsverbanden de kosten zullen drukken. Desalniettemin kan het voor MKB-bedrijven initieel een uitdaging gaan vormen. Uiteraard zal er ook een grondige ex-post evaluatie van de richtlijn moeten plaatsvinden om de daadwerkelijke effecten in kaart te brengen (zie ook antwoord op vraag 8).
Kunt u ingaan op de stelling dat Nederland «een extra schepje bovenop» de Europese regelgeving doet? Welke aanvullende eisen stelt Nederland precies en wat is de rechtvaardiging hiervoor? Hoe staat dit in relatie tot de afspraken in het regeerakkoord Nederlandse toppen op Europese regelgeving tegen te gaan?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van «een extra schepje bovenop» of aanvullende eisen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt momenteel aan de «Wet internationaal verantwoord ondernemen» (Wivo), de nationale implementatiewet van de CSDDD. De richtlijn wordt omgezet volgens de vaste uitgangspunten van dit kabinet om «zuiver en lastenluw om te zetten» zonder nationale koppen. De wet bevat alleen regels die nodig zijn voor het omzetten van de Europese richtlijn. Hierbij is gekozen voor regels die zo min mogelijk extra werk en kosten opleveren voor het Nederlandse bedrijfsleven. Op één punt wordt voor een beperkte nadere invulling van de richtlijn gekozen: in het wetsvoorstel is opgenomen dat ondernemingen mogen samenwerken voor het opstellen en uitvoeren van het klimaattransitieplan. Dit is geen verplichting en juist gericht op lastenverlaging, omdat dit het voor bedrijven gemakkelijker maakt een klimaatplan op te stellen.
Kunt u aangeven in hoeverre bij de totstandkoming van deze regelgeving rekening is gehouden met de effecten die deze wetgeving heeft op onze handelsrelatie met landen die over strategische grondstoffen beschikken, die voor Nederland essentieel zijn?
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de richtlijn voortdurend gewezen op de noodzaak voor de Commissie om in dialoog te treden met derde landen die effecten van deze richtlijn zouden ondervinden, juist om verstoringen in de handelsrelaties te voorkomen. Ook gedurende de implementatiefase van de richtlijn zal dit een aandachtspunt blijven. Goede handelsbetrekkingen met derde landen zijn immers van groot belang, bijvoorbeeld omdat deze een belangrijke rol kunnen spelen bij de preventie en beperking van risicovolle strategische afhankelijkheden. Het kabinet heeft ook gepleit voor flankerend beleid dat bedrijven en derde landen helpt risico’s in de toeleveringsketen aan te pakken. Daarbij kunnen lessen getrokken worden uit het European Partnership on Responsible Minerals, dat als flankerend instrument fungeert bij de Europese conflictmineralenverordening. Zowel op Europees als op nationaal niveau wordt gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, via de Critical Raw Materials Act en de Nationale Grondstoffenstrategie.5 Onderdeel van deze strategieën is samenwerking met derde landen.
Hoe wordt bij de CSDDD rekening gehouden met de lagere productiestandaarden en wet- en regelgeving in landen buiten de EU en de beperkte invloed die Europese bedrijven hierop hebben?
Productiestandaarden zien toe op de wijze waarop productie plaatsvindt. Het gaat dan onder andere om wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsstandaarden en bescherming van het milieu. Derde landen hebben hier, net zoals de EU, een right to regulate. Ieder land heeft een eigen systeem van wet- en regelgeving. Verschillen in productiestandaarden zijn onvermijdelijk, omdat deze voortkomen uit de sociaaleconomische, landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden van een land. Dit maakt dat de EU terughoudend is in het direct opleggen van eigen productiestandaarden aan derde landen; dat is ook niet het doel van de CSDDD.
Verschillen in productiestandaarden of in de invulling die gegeven wordt aan implementatie van internationaal erkende standaarden op gebied van mensen- of arbeidsrecht, maken niet direct dat een land niet voldoet aan de eisen onder deze internationale instrumenten. In eerste instantie moeten bedrijven zich daarom richten op het voldoen aan lokale wet- en regelgeving wanneer ze internationaal opereren. Wanneer lokale wet- en regelgeving echter onvoldoende bescherming bieden voor internationaal erkende normen en standaarden, valt de CSDDD terug op deze internationale standaarden als ondergrens.
Het kabinet en de Europese Commissie zijn zich bewust van de beperkte invloed die Europese bedrijven op lokale wetgeving buiten de EU hebben. Het kabinet staat Nederlandse bedrijven met toeleveranciers in productielanden waar internationale standaarden onvoldoende gewaarborgd worden bij met flankerend beleid, gericht op implementatie van deze standaarden. Daarbij is het belangrijk te onderstrepen dat de verplichting onder de CSDDD niet het veranderen van lokale wetgeving is, maar het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in internationale waardeketens om zo risico’s voor mens en milieu te beperken.
Is er bij de CSDDD voorzien in een evaluatiebepaling? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe die eruit ziet en zo nee, op welke wijze kunnen eventuele negatieve effecten, zeker als deze onvoorzien zijn, worden gemitigeerd?
Ja, artikel 36 van de CSDDD bevat een evaluatiebepaling. Uiterlijk op 26 juli 2030, en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en doeltreffendheid van deze richtlijn. De Commissie kan daarbij voorstellen doen tot aanpassing, bijvoorbeeld om onvoorziene of ongewenste effecten aan te pakken.
Bent u bekend met de conclusies uit het Draghi rapport over de impact van het EU-duurzaamheidsraamwerk, waaronder CSDDD, op het bedrijfsleven? Deelt u de zorgen over de hoge nalevingskosten (€ 150.000 – € 1 miljoen) en de onduidelijkheid over de samenhang met andere wetgeving? Zo ja, hoe gaat u dit adresseren?
Ja, ik ben bekend met de conclusies uit het Draghi rapport. Als onderdeel van de nationale omzetting van de CSDDD in Nederland is er een bedrijfseffectentoets (BET) uitgevoerd. Hierbij zijn onder andere de regeldrukkosten in kaart gebracht voor de Nederlandse ondernemingen die onder de CSDDD verplichtingen gaan vallen. Op 23 december jl. heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) advies uitgebracht over het Nederlandse conceptvoorstel voor de Wivo6. Hierin adviseert het college positief over het indienen en vaststellen van het wetsvoorstel, nadat er rekening is gehouden met een aantal adviespunten. Eén daarvan is om aan te geven op welke wijze de CSDDD en andere Europese wetgeving op elkaar aansluiten en hier rekening mee te houden bij de uitwerking van de open normen. In de memorie van toelichting zal deze samenhang verduidelijkt worden. Ook blijft Nederland er bij de Europese Commissie op aandringen helderheid te scheppen over de samenhang met andere wetgeving, bijvoorbeeld in de richtsnoeren die de Commissie onder de CSDDD nog zal opleveren.
Deelt u de zorg dat de CSDDD voor extra lastendruk voor ondernemers gaat zorgen? Is er een indicatie van hoeveel de lastendruk voor ondernemers in het algemeen, en het MKB in het bijzonder, toeneemt na implementatie van CSDDD? Op welke wijze heeft u bedrijven en ondernemers betrokken bij de nadere uitwerking en implementatie van de CSDDD?
Als onderdeel van de nationale omzetting in Nederland is er een bedrijfseffectentoets (BET) uitgevoerd. De nieuwe regeldrukkosten voor een zeer grote onderneming in Nederland worden geraamd op € 29.760,– eenmalige regeldrukkosten en € 273.460,– structurele regeldrukkosten per jaar. Dit zijn de regeldrukkosten minus de bedrijfseigen kosten die grote ondernemingen ook zouden maken indien de richtlijn er niet zou komen. Tegenover deze kosten staan uiteraard ook baten voor het bedrijf, zoals betere financiële prestaties, lagere kapitaalkosten, een beter merkimago en reputatie, positieve impact op personeelszaken, beter beheer van risico’s, en verbeterde operationele efficiëntie en innovatie7. Daarnaast zijn er maatschappelijke baten, omdat de richtlijn beoogt ongewenste effecten van bedrijven op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken, zodat deze niet op de samenleving worden afgewenteld.
In het kader van deze BET is er ook een MKB-toets uitgevoerd. Het MKB maakt geen deel uit van de reikwijdte van de CSDDD en zal dus niet aan de verplichtingen van de richtlijn moeten voldoen. Wel kunnen MKB’ers met indirecte gevolgen van de richtlijn te maken krijgen wanneer zij bijvoorbeeld toeleverancier zijn van een grote onderneming die onder de verplichtingen valt en van hen informatieverzoeken ontvangen. Voor de MKB-toets is gesproken met MKB’ers die hun huidige ervaringen en verwachtingen over de aanstaande regelgeving konden delen. Hieruit kwam naar voren dat veel MKB’ers waarmee gesproken is in principe positief staan ten opzichte van de CSDDD. Ook werd duidelijk dat veel van hen al te maken hebben met informatieverzoeken van grote ondernemingen, vooral op grond van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Zij maken zich zorgen om de werkbaarheid van deze verzoeken, met name omdat deze vaak generiek of disproportioneel zijn.
Tijdens het implementatietraject van de CSDDD tot nu toe zijn er verschillende stakeholderbijeenkomsten geweest waaraan bedrijven en vertegenwoordigers namens het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW/MKB Nederland, hebben deelgenomen. Verder stond voor iedere onderneming de internetconsultatie voor de Wivo open van 18 november tot 29 december 2024. In het verdere implementatietraject zal het kabinet continue in gesprek blijven met het bedrijfsleven om binnen de richtlijn de ruimte te benutten om regeldruk voor ondernemingen te beperken.
Op welke wijze gaat u bedrijven en ondernemers ondersteunen bij de implementatie van de wetgeving, zowel op het gebied van de administratieve verplichtingen als bij het inzicht krijgen in de productieketens in het buitenland? Op welke termijn kunnen ondernemers hier iets van verwachten?
Het Nederlandse bedrijfsleven wordt al op verschillende manieren ondersteund. Zo kunnen bedrijven terecht bij het MVO-steunpunt van RVO voor o.a. op maat gemaakt advies, tools en informatie. Ook bestaat de MVO risicochecker die bedrijven helpt risico’s in hun waardeketens in kaart te brengen. Daarnaast biedt het instrument sectorale samenwerking de mogelijkheid om (gesubsidieerd) gezamenlijk te werken aan verantwoord ondernemen. Het kabinet staat Nederlandse bedrijven, samen met hun toeleveranciers in minder ontwikkelde productielanden, bovendien bij met flankerende ontwikkelingshulp. Het postennetwerk ondersteunt bedrijven door hen in contact te brengen met lokale partners en stakeholders.
De Europese Commissie zal ook richtsnoeren opleveren die bedrijven zullen helpen om invulling te geven aan de verplichtingen uit de CSDDD. De Europese Commissie zal daarnaast een centrale helpdesk opzetten waar ondernemingen terecht kunnen voor informatie en richtsnoeren over het naleven van de CSDDD.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich in zal spannen dat de CSDDD zo lastenluw mogelijk wordt geïmplementeerd en er geen sprake zal zijn van nationale koppen? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze daarin wordt voorzien en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe realistisch acht u de implementatiedatum voor de CSDDD en vindt u het gelet op de impact ervan op bedrijven en de conclusies uit het Draghi rapport verstandig om net als bij de ontbossingsverordening meer tijd te nemen? Zo ja, op welke wijze zet u zich hiervoor in? Zo nee, waarom niet?
Nederland is net als de andere EU-lidstaten verplicht om de op 25 juli 2024 in werking getreden EU-richtlijn in twee jaar om te zetten in nationale wetgeving. Vervolgens gaat de wetgeving gefaseerd van toepassing worden voor eerst de zeer grote ondernemingen vanaf juli 2027 tot en met de grote ondernemingen die onder de uiteindelijke reikwijdte vallen (>1.000 medewerkers en meer dan EUR 450 miljoen netto omzet) die vanaf juli 2029 moeten voldoen. Naast de implementatietijd van twee jaar duurt het dus nog drie jaar extra voordat de richtlijn op de volledige doelgroep van toepassing is.
Gezien het feit dat onlangs de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel is afgerond en het aangepaste voorstel naar verwachting in het voorjaar aangeboden kan worden aan de Raad van State, acht ik de implementatietermijn voor de CSDDD realistisch. In het kader van de ontbossingsverordening was het de Commissie niet gelukt bepaalde cruciale richtsnoeren en andere randvoorwaarden tijdig op te leveren. Het kabinet zet zich samen met andere lidstaten in voor tijdige oplevering van de richtsnoeren onder de CSDDD.
Kunt u aangeven of de effecten van de CSDDD nu de implementatie concreter wordt, ook in het licht van de bevindingen uit het Draghi rapport, onderwerp van gesprek zijn in de EU? Zo ja, op welke wijze?
De effecten van de CSDDD kunnen pas daadwerkelijk in kaart gebracht worden wanneer deze vanaf juli 2027 van toepassing gaat worden voor de eerste groep grote ondernemingen. De Commissie zal de effecten ook gaan monitoren als onderdeel van de geplande evaluatie. Los hiervan werkt de Commissie, deels in reactie op het Draghi rapport, op dit moment aan een zogenaamd «omnibusvoorstel» dat bedoeld is om de regeldruk van verschillende Europese wetten tegelijk in samenhang terug te dringen. Over dit geplande voorstel zijn nog weinig details bekend maar het wordt onder meer in verband gebracht met de CSDDD. Het kabinet onderschrijft het doel van regeldrukvermindering, zoals ook opgenomen in het regeerprogramma. Het kabinet wil daarbij in ieder geval inzetten op het terugdringen van dubbele en onnodig complexe rapportageverplichtingen in de gedelegeerde handelingen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de CSDDD. Het kabinet zal aanvullende voorstellen op hun merites beoordelen en houdt daarbij ook de rechtszekerheid voor bedrijven in het oog. Ook zal het kabinet wijzen op het belang van tijdige oplevering van richtsnoeren, het belang van dialoog met derde landen en goede ondersteuning van het bedrijfsleven tijdens de implementatie. Zodra het voorstel gepresenteerd wordt, zal het kabinet zoals gebruikelijk een beoordeling ervan met de Kamer delen en bezien hoe hier rekening mee gehouden moet worden in de implementatie van de CSDDD.
Is dit onderwerp ter sprake gekomen tijdens de Ondernemers Top, georganiseerd afgelopen december ’24? Zo nee, op welk moment zijn de Ministers voornemens dit gesprek aan te gaan met ondernemers? Zo ja, wat was hier de uitkomst van?
Op 9 december jl. vond de eerste Ondernemers Top plaats, waar het kabinet heeft geluisterd naar ruim 160 ondernemers en vertegenwoordigers van brancheorganisaties over uitdagingen en kansen binnen het ondernemingsklimaat. De CSDDD is tijdens de Ondernemers Top niet ter sprake gekomen. Het kabinet acht het echter van groot belang om input van ondernemers te ontvangen over deze richtlijn en betrekt hen daarom actief bij de nadere uitwerking en implementatie ervan.
Een belangrijk middel om de mening van ondernemers te horen, is de eind vorig jaar gehouden internetconsultatie. De consultatie bood gelegenheid voor bedrijven, brancheorganisaties en andere belanghebbenden om commentaar en ideeën kenbaar te maken. Deze inbreng wordt momenteel nader geanalyseerd en zal waar relevant bij het wetsvoorstel en de memorie van toelichting worden betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat «informele Raad Buitenlandse Zaken Handel» op 22 januari 2025?
Ja
Het beboeten van supermarkten vanwege te veel ongezond voedsel |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts , Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het beboeten van supermarkten voor te veel ongezond voedsel en het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) om dit te doen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de RVS waarschuwt voor een groeiend aantal mensen met overgewicht? Vindt u dat supermarketen en de voedingsindustrie hierin een deel van de verantwoordelijkheid dragen?
Ik herken de problematiek van een groeiend aantal mensen met overgewicht en ben het eens met de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving dat supermarkten, vanwege de spilfunctie die zij hebben in onze dagelijkse voeding, een verantwoordelijkheid hebben, om de gezonde keuze makkelijker te maken.
Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en ze kunnen gezonde keuzes makkelijker maken voor hen. De verhouding van ongezonde en gezonde producten in de winkel is sturend en ook aanbiedingen en reclames voor ongezonde producten beïnvloeden consumenten. De consument kiest uiteindelijk zelf wat hij koopt en eet, maar deze keuze wordt (onbewust) zeer sterk beïnvloed door de inrichting en het aanbod van supermarkten.
Gezien de toenemende problematiek van het groeiend aantal mensen met overgewicht en of een ongezond voedingspatroon en ziektes die hierdoor veroorzaakt of verergerd worden, is het zaak dat supermarkten maatregelen nemen om hun aanbod en verkoop van gezonde producten te vergroten.
CBL en supermarkten geven aan te zien dat zij een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om gezonde voeding een vanzelfsprekend onderdeel van het dagelijks leven te maken en de verkopen meer in lijn te brengen met de «Schijf van Vijf». Ik zie dit als een mooi uitgangspunt om concrete afspraken te gaan maken met supermarkten over een betere balans in de verkoopverhouding gezond-ongezond.
Wist u dat 79 procent van het aanbod in de supermarkt buiten de schijf van 5 valt en dit aanbod vaak ook ultra bewerkt voedsel is? Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke, juridische en politieke middelen die er zijn om dit terug te dringen?
Ik weet op basis van het in opdracht van VWS uitgevoerde onderzoek van de WUR dat circa 80% van het aanbod in supermarkten bestaat uit producten buiten de Schijf van Vijf2.
Mijn streven is dat gezond voedsel de norm wordt. Dit is nodig om de doelstelling van dit kabinet voor een gezonde generatie in 2040 te halen. Dit vergt een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen om de voedselomgeving te veranderen en ongezonde keuzes minder vanzelfsprekend te maken.
Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 2 wil ik concrete afspraken maken met supermarkten over het verkoopaandeel gezonde producten. Ik wil hiermee de afspraken versterken die in 2018 in het Nationaal Preventieakkoord zijn gemaakt, maar tot nog toe onvoldoende resultaat hebben gehad.
Daarnaast ga ik het verkoopaandeel gezonde producten van supermarkten monitoren en publiceren zodat er beter zicht ontstaat op de voortgang en partijen hierop indien nodig aangesproken kunnen worden.
Ook juridische maatregelen sluit ik niet uit. Hierbij is de uitdaging een maatregel zo te formuleren dat dit past binnen bestaande wetgeving met betrekking tot onder andere vrij verkeer van goederen en diensten en mededinging.
Wat vindt u er van dat 80 procent van de uitgaven aan reclame voor voedsel wordt uitgegeven aan reclames voor ongezonde voeding?2 Wat gaat u hieraan doen?
Vanzelfsprekend zou ik dit liever anders zien, namelijk dat deze uitgaven naar reclames voor gezonde voeding gaan. De wetgeving, waar ik op dit moment aan werk, om het verbod op marketing van ongezonde producten gericht op kinderen mogelijk te maken, zie ik als een belangrijke stap. Kinderen zijn namelijk extra gevoelig voor de verleiding van ongezond eten omdat het brein nog niet volledig is ontwikkeld. Hierdoor kunnen zij moeilijker weerstand bieden. Voor een algemeen reclameverbod op ongezonde producten ervaar ik echter geen draagvlak.
Welke middelen zijn er om reclame voor ongezonde voeding te verbieden? Kunt u een overzicht sturen van de landen die al volledige of gedeeltelijke verboden op reclame voor ongezonde voeding hebben ingevoerd?
Op dit moment vindt in Nederland de regulering van reclame voor voedingsmiddelen plaats via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, een vorm van zelfregulering. Om kinderen nog beter te beschermen bereid ik op dit moment wetgeving voor op het gebied van marketing gericht op kinderen van ongezonde voedingsmiddelen. Binnen en buiten Europa zijn er enkele landen die beperkingen
op reclame van ongezonde voeding wettelijk hebben ingevoerd, zoals Chili, Portugal en Engeland. De WHO rapporteert regelmatig over dit onderwerp met voorbeelden uit verschillende landen4. Er is mij geen volledig overzicht bekend van de landen met verboden op reclame voor ongezonde voeding.
Deelt u de mening van de RVS dat de situatie nu zo ernstig is dat de overheid verbeteringen moet afdwingen met financiële prikkels?
Ik deel de mening van de RVS dat de situatie die is ontstaan door ongezonde voeding ernstig is. Er is een groeiend aantal mensen met ziekten of overgewicht (mede) ten gevolge van ongezonde voeding.
In 2023 had 11,3% van de 4 tot 12 jarigen en 14,3% van de 12–18 jarigen overgewicht. Uit de nieuwste Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV) van het RIVM blijkt dat overgewicht het snelst toeneemt onder jongvolwassenen en dat mensen ook steeds jonger zijn wanneer overgewicht ontstaat.5 Dit kost gezonde levensjaren en leidt ook tot meer sterfte.
Het RIVM heeft berekend dat zonder extra maatregelen het percentage inwoners van Nederland met overgewicht zal oplopen tot 64 procent in 2050. Dit is zorgelijk, zeker omdat onder jongvolwassenen het overgewicht het snelste zal toenemen in de toekomst. Dit heeft grote persoonlijke en maatschappelijke consequenties.
Om de doelen voor een gezonde generatie in 2040 op het gebied van overgewicht te behalen is een lange adem en een samenhangende, effectieve aanpak nodig. Deze aanpak vraagt een combinatie van maatregelen, waar ook financiële prikkels onderdeel van zullen uitmaken.
Voor wat betreft het stimuleren van de gezonde keuze door supermarkten zet ik eerst in om op korte termijn concrete afspraken te maken en doelstellingen af te spreken met de supermarkten over de verkoopverhouding gezond/ongezonde producten.
Zoals aangegeven bij de aanbieding van het rapport van de RVS aan Uw Kamer zal ik nog met een inhoudelijke reactie komen op de aanbevelingen uit het rapport. Ten aanzien van de aanbeveling om een bonus-malussysteem voor supermarkten in te voeren ben ik terughoudend over de haalbaarheid ervan. Met name omdat een dergelijke regeling moet passen binnen de regels die gelden op het vlak van onder meer mededinging, staatssteun, de Europese dienstenrichtlijn en fiscale regelgeving. Ook voorzie ik een toename van regeldruk.
Omdat het keuzegedrag van consumenten ook wordt beïnvloed door de prijs, beraadt het kabinet zich momenteel op de omzetting van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken met een vlak tarief dat voor alle dranken hetzelfde is, naar een gedifferentieerde belasting op basis van het suikergehalte van de drank. Onder een gedifferentieerde belasting geldt dat alcoholvrije dranken die veel suiker bevatten lager belast worden en alcoholvrije dranken die minder suiker bevatten hoger belast worden.
Welke mogelijkheden zijn er om de productie van ongezond voedsel te normeren? Wat is uw standpunt ten opzichte van deze mogelijkheden?
Eén van de pijlers van het voedingsbeleid is gericht op het verbeteren van de samenstelling van bewerkte producten: minder zout, suiker en verzadigd vet en het verhogen van het vezelgehalte. Dit wordt ondersteund door de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) dat onder regie van VWS wordt uitgevoerd. Doelstelling hiervan is dat in 2030 over de gehele breedte van productgroepen én in alle kanalen (naast supermarkten, ook out-of-home) verbetering is gerealiseerd in de samenstelling van bewerkte producten.
Verplichtende nationale voorschriften voor de samenstelling van voeding ter bevordering van de gezondheid zullen in lijn moeten zijn met het EU-recht. Voor het uitwerken van nationale voorschriften voor productverbetering binnen de Europese wettelijke kaders is advies gevraagd aan de landsadvocaat.6 Uit het advies blijkt dat als er maximumgehaltes voor zout, suiker en/of verzadigd vet worden vastgesteld, deze voorschriften, die het vrije verkeer beperken, enkel gerechtvaardigd zijn als ze geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om de volksgezondheid te beschermen. Een alternatieve optie is om in te zetten op geharmoniseerde Europese wetgeving. Van een dergelijke harmonisatie is op dit moment (vooralsnog) geen sprake.
Hoe gaat u striktere regelgeving inzetten om aanbod van ongezond voedsel in supermarkten tegen te gaan, zoals de RVS vraagt?
Het keuzegedrag van consumenten wordt beïnvloed door het aanbod, prijs en marketing. Om effectief preventiebeleid te voeren op voeding, zal aan al deze onderwerpen gewerkt moeten worden met een breed pakket aan wettelijke en niet-wettelijke maatregelen.
Dit voorjaar komt het kabinet met een nieuwe, samenhangende, effectieve preventiestrategie, waarbinnen ook (wettelijke) maatregelen op het gebied van het stimuleren van gezond eten een plek krijgen.
Eén van de prijsmaatregelen die het kabinet momenteel in overweging heeft, is het invoeren van een gedifferentieerde verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Daarnaast bereid ik regelgeving voor om kindermarketing te beperken.
Met betrekking tot meer aanbod en verkoop van gezonde producten zet ik in om op korte termijn concrete afspraken en doelstellingen met de supermarkten af te spreken over de verkoopverhouding gezonde/ongezonde producten.
Hoe reageert u op de stelling dat supermarkten veel te veel inzetten op winstmaximalisatie en daardoor ongezond voedsel blijven aanbieden?3
Supermarkten zijn bedrijven met vanzelfsprekend commerciële belangen. In de supermarktbranche speelt prijsconcurrentie een grote rol. Tegelijkertijd zie ik dat gezondheid een thema is waar supermarkten zich aan verbinden en doelen voor stellen net zoals voor andere maatschappelijke thema’s zoals de eiwittransitie en duurzaamheid waarover ze verplicht moeten rapporteren volgens de Corporate Sustainability Reporting Directive.
Concreet heeft de meerderheid van de supermarkten (Aldi, Dirk, Ekoplaza en Jumbo en Lidl) in 2023 een doelstelling op het vergroten van het aandeel Schijf van Vijf in de verkoop8. Daarnaast werken supermarkten vanuit hun gezondheidsbeleid aan de Nationale Aanpak Productverbetering en hebben ze Nutri-Score ingevoerd. Ik zie supermarkten daarmee als een belangrijke maatschappelijke partner voor mijn beleid om de gezonde keuze te stimuleren. Ik waardeer deze positieve houding van de supermarkten en ik denk dat hiermee een goede basis bestaat om verdergaande afspraken te maken over een betere verkoopverhouding gezond/ongezond.
Heeft u kennis genomen van de uitingen van supermarktbrancheorganisatie CBL die erkent dat het voedselaanbod gezonder moet? Wat gaat u doen om te dwingen om deze mooie woorden in daden om te zetten?4
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van het idee om gezond voedsel goedkoper te maken omdat de huidige prijs hiervan voorkomt dat mensen gezondere keuzes kunnen maken?5 Welke rol ligt hier voor de overheid volgens u?
Prijs is één van de factoren die invloed heeft op de voedingskeuzes die we maken. Naast prijs spelen promotie, plaatsing in de winkel en het product dat aangeboden wordt een rol. Onze voedselomgeving, waarin we verleid worden tot het maken van ongezonde keuzes, is van grote invloed. Om effectief preventiebeleid te voeren op ongezonde voeding, zal aan al deze onderwerpen gewerkt moeten worden met een breed pakket aan maatregelen. Dit voorjaar komt het kabinet met een nieuwe, samenhangende, effectieve preventiestrategie waarbinnen ook maatregelen op het gebied van het stimuleren van gezond eten een plek krijgen. Zoals hierboven ook aangegeven heeft het kabinet momenteel in overweging om de huidige verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken om te zetten naar een gedifferentieerde belasting op basis van het suikergehalte van de drank, waardoor dranken met meer suiker zwaarder belast zullen worden dan dranken met weinig suiker.
Kunt u een overzicht sturen in tabelvorm van de prijsstijgingen van gezonde producten in de schijf van vijf en van ongezonde producten voor de afgelopen vijf jaar per jaar?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht van de afgelopen vijf jaar. Wel heeft het CBS een uitgebreide analyse gemaakt van de prijsontwikkeling van gezondere en ongezondere voedingsmiddelen in de periode tussen 2010 en 2020.11 Voor de categorisering van producten is gebruik gemaakt van de kennis van het Voedingscentrum. Deze prijsontwikkeling van dranken en voedingsmiddelen staat weergegeven in onderstaande grafiek. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens van het CBS (Prijsontwikkeling van gezondere en ongezondere voedingsmiddelen, 2010-2020 | CBS). Daar is ook een tabel te vinden met de prijsindex van gezonde en ongezondere producten.
Wat zou het kosten om de btw op alle gezonde producten in de schijf van vijf af te schaffen?
Het is niet mogelijk om een exacte berekening te maken van de kosten van het verlagen van het btw-tarief op gezonde producten in de Schijf van Vijf. Dit komt doordat op dit moment niet op het detailniveau van de Schijf van Vijf data zijn over hoeveel er van welk product geconsumeerd wordt. Bovendien stuit een afbakening die aansluit bij de Schijf van Vijf zeer waarschijnlijk op het fiscale neutraliteitsbeginsel waardoor een onbekend aantal producten die niet in de Schijf van Vijf vallen ook binnen de reikwijdte worden getrokken. Hiermee is een dergelijke afbakening slecht juridisch houdbaar en moeilijk uitvoerbaar.
In de tabel hieronder wordt voor een aantal overkoepelende categorieën de kosten van het verlagen van de btw-tarieven weergegeven.
Totaal voedingsmiddelen en dranken
6.728
Aardappelen, groenten en fruit
1.474
Vlees en vleesproducten
1.196
Vis
214
Zuivel, eieren, oliën en vetten
947
Brood, broodproducten, koekjes, gebak en banket
970
Kruidenierswaren
1.622
Alcoholvrije dranken
305
Deelt u de mening dat de btw op gezonde voeding zou moeten worden afgeschaft?
Nee die mening deel ik niet. In 2023 heeft SEO een onderzoeksrapport opgeleverd over mogelijke afbakeningsvarianten voor een btw-nultarief op groente en fruit. Hieruit blijkt dat de btw ten principale een ongeschikt instrument is om de consumptie van groente en fruit te stimuleren. Alle afbakeningsvarianten, waaronder de varianten die aanhaken bij de term onbewerkte groente en fruit, scoren slecht op juridische houdbaarheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en uitvoerbaarheid. Gezonde voeding is niet beter af te bakenen dan groente en fruit. Een btw-nultarief op gezonde voeding zal dan ook slecht scoren op juridische houdbaarheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en uitvoerbaarheid. Invoering van deze maatregel is bovendien zeer kostbaar; het invoeren van een btw-nultarief op gezonde voeding zou leiden tot een derving van enkele miljarden per jaar. Het kabinet heeft daarom op dit moment geen voornemen om een btw-nultarief op gezonde voeding in te voeren.
Het bericht 'Na falen PostNL bezorgt uitvaartondernemer Huizen zelf rouwpost' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na falen PostNL bezorgt uitvaartondernemer Huizen zelf rouwpost»?1
Ja.
Wat zegt het volgens u over het vertrouwen in PostNL van ondernemers en bewoners dat zij het heft in eigen hand nemen om rouwpost op tijd te bezorgen?
Burgers moeten van een betrouwbare postdienst op aan kunnen. Zeker wanneer deze post van een persoonlijke aard en urgent is, zoals bij rouwpost. Om deze reden heeft rouwpost een bevoorrechte positie onder de Universele Post Dienst (UPD) en zijn er speciale rouwpostzegels die voorrang genieten boven andere postsoorten. Ik betreur dat ondanks deze maatregelen rouwpost soms toch te laat komt. De UPD-verlener moet aan de opgelegde wettelijke kwaliteitseisen voldoen.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat bewoners nu zelf rouwpost gaan bezorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met andere initiatieven van bewoners of ondernemers voor het zelf bezorgen van belangrijke post, zoals rouwpost, vanwege een gebrek aan vertrouwen in PostNL? Zo ja, in welke regio(s) vindt dit plaats?
Ik ben niet met vergelijkbare initiatieven bekend.
Wat doet dit nieuwsbericht met het onderzoek naar de toekomst van de postmarkt en de speciale positie die rouwpost binnen de Universele Postdienst (UPD) heeft?
Momenteel laat ik de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek uitvoeren naar de postmarkt. Op basis dit onderzoek ontwikkel ik in de loop van 2025 een toekomstvisie, waarin verschillende aspecten van de Universele Postdienst aan bod komen. Hieronder valt ook de reikwijdte van de UPD en de soorten post die wel en niet als beschermingswaardig zouden moeten worden aangemerkt, waaronder rouwpost.
Klopt het dat uitvaarten tegenwoordig een dag later plaatsvinden omdat niet zeker is of de rouwpost op tijd wordt bezorgd? Zijn er meer berichten bekend over het later of niet bezorgen van rouwpost en zo ja hoe vaak komt dit voor? Indien mogelijk het antwoord graag uitsplitsen naar regio.
Er zijn geen signalen bij mij bekend dat uitvaarten later plaatsvinden wegens tekortschietende bezorging van rouwpost. De ACM geeft wel aan dat er over 2024 een lichte stijging was van signalen over niet tijdige bezorging van rouwpost, maar dat het algemene beeld is dat de bezorging in Nederland niet ondermaats is. Deze signalen verzamelt de ACM vanuit haar rol als toezichthouder op landelijk niveau. Deze signalen kan de ACM daarom niet naar regio uitsplitsen.
PostNL geeft aan een team te hebben voor het opsporen van vertraagde rouwpost wat indien nodig ook calamiteitenoplossingen kan bieden (spoedbezorging, brief vanuit PostNL). Hoe vaak wordt dit team ingeschakeld?
PostNL geeft aan dat zij een specifiek proces voor rouwpost heeft ingericht. In dit proces worden via zogenoemde rouwpostverzendenveloppen meerdere rouwkaarten tegelijk (zo’n 30 tot 40 per envelop) in één verzamelenvelop bij PostNL aangeleverd. Dit kan op een retailpunt, of op zondag via de aparte rouwbrievenbus, om vervolgens in de sorteercentra verwerkt te worden voor bezorging bij de geadresseerden. Het calamiteitsprotocol treedt in werking wanneer de rouwpost die via het aparte proces wordt voorgemeld in de systemen van PostNL niet wordt aangetroffen in het sorteerproces, of als PostNL een melding krijgt dat deze post niet is ontvangen.
Afhankelijk van de tijd die er is tussen het moment van de melding van de calamiteit en de datum van de uitvaart, neemt PostNL een beslissing over hoe geadresseerden geïnformeerd worden. Het kan zijn dat PostNL via een spoedbezorging de rouwkaarten alsnog bezorgt of dat er een herdruk plaatsvindt waarna de brief alsnog bezorgd wordt. Ook kan PostNL zelf contact zoeken met de geadresseerde en hem of haar informeren over de inhoud van de rouwpost. PostNL geeft aan dat in alle gevallen waarin het calamiteitenprotocol in 2024 is ingeschakeld de geadresseerden vóór het moment van de uitvaart zijn geïnformeerd. PostNL benadrukt dat losse rouwkaarten die via het reguliere sorteerproces binnen komen en die niet als zodanig zijn aangemerkt (zonder rouwpostzegel erop), moeilijk te traceren zijn. Ten slotte geeft PostNL aan dat in 2024 het calamiteitenprotocol voor het oplossen van rouwpost bij minder dan 0,2% van het totale aantal rouwenveloppen is ingeschakeld.
Welke stappen gaat u nemen om het vertrouwen van ondernemers en bewoners in PostNL te herstellen? Deelt u de mening dat dit op een zo’n kort mogelijke termijn moet gebeuren?
Uw vragen hebben betrekking op het vertrouwen van ondernemers en burgers in de uitvoering door PostNL van de wettelijke taak van de UPD, waaronder rouwpost valt. Ik ben met uw Kamer in gesprek over de situatie op de postmarkt. De eerstvolgende stap in dit proces is de technische briefing over de postmarkt die mijn ministerie op 29 januari voor u organiseert. In het voorjaar komt de ACM met de uitkomsten van haar onderzoek. Dit levert de basis voor de toekomstvisie voor de postmarkt die mijn ministerie zal ontwikkelen.
Het bericht ’Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan’ |
|
Arend Kisteman (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van producten die de Nederlandse veiligheidsnormen ver overschrijden oneerlijke concurrentie is voor Nederlandse ondernemers die zich wel aan de regels houden?
Ja, deze mening deel ik. Voor een gelijk speelveld is het belangrijk dat alle bedrijven die een product in de EU aanbieden zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Klopt het dat twee van de vijf producten van webwinkel SHEIN die zijn onderzocht niet voldoen aan de Nederlandse normen? Kunt u met de Kamer cijfers delen over het percentage producten van SHEIN wat niet aan de normen voldoet? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, andere buitenlandse webshops kunnen ook in het onderzoek worden meegenomen?
Verschillende Europese markttoezichthouders onderzochten in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie (hierna: EU), waaronder SHEIN, voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat circa 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid2. Dit zijn non-conforme producten. Gezien de selectie van producten binnen het grote productaanbod op deze platforms kan niet worden vastgesteld dat dit percentage representatief is voor het volledige productaanbod. Desondanks zijn de uitkomsten van deze onderzoeken wel zorgwekkend.
Welke rechtsgrond hebben Nederlandse instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Ik beantwoord de vragen 4 en 5 hieronder samen. Er zijn een aantal wettelijke instrumenten die ingezet kunnen worden om op te treden tegen online platforms buiten de EU.
De digitaledienstenverordening (hierna: «DSA») bevat verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen voor online dienstverleners, waaronder online platforms. Deze verplichtingen zorgen voor een betere bescherming van gebruikers en bestrijding van illegale inhoud op online platforms, zoals misleiding. De strengste regels in de DSA gelden voor zogenaamde «zeer grote online platforms» (very large online platforms, ofwel «VLOPS») en zeer grote online zoekmachines (very large online search engines, ofwel «VLOSEs»). Deze worden aangewezen door de Europese Commissie. Op 26 april 2024 heeft de Commissie SHEIN aangewezen als zeer groot online platform. De Europese Commissie is exclusief bevoegd ten aanzien van de verplichtingen in de DSA die uitsluitend gelden voor VLOPs en VLOSEs. De vijf Nederlandse markttoezichthouders3 voor producten kunnen informatie en andere signalen over non-conforme producten op de online interface van VLOPs aanleveren bij de Europese Commissie. Deze informatie kan de Commissie helpen bij het toezicht op VLOPS.
Verder is de toezichthouder in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de online marktplaats (dienstverlener) is gevestigd bevoegd om hierop toezicht te houden. In het geval van SHEIN is dat de Ierse toezichthouder. Deze houdt toezicht op de overige (niet-VLOP-) verplichtingen uit de DSA en ondersteunt het toezicht door de Europese Commissie. De Autoriteit Consument en Markt (ACM), als (beoogd) Nederlandse toezichthouder, speelt dus in beginsel geen rol in het toezicht op en het handhaven van de DSA ten aanzien van SHEIN. De Europese Commissie doet op dit moment onderzoek naar SHEIN in het kader van de DSA4.
Daarnaast geeft de productregelgeving onder de markttoezichtverordening en de algemene productveiligheidsverordening (GPSR) markttoezichthouders verschillende bevoegdheden om te handhaven op non-conforme producten. De markttoezichtverordening ziet toe op goederen waarvoor product specifieke Europese regels bestaan, zoals textiel, batterijen, speelgoed en chemische stoffen. De algemene productveiligheidsverordening, die in december 2024 in werking trad, ziet toe op de veiligheid van consumentenproducten waar geen specifieke Europese regels voor zijn. Deze verordeningen schrijven ook samenwerking voor tussen markttoezichthouders binnen de Europese Unie. Zo moeten markttoezichthouders hun toezicht bevindingen registreren in een EU-brede database: Information and Communication System for Market Surveillance (ICSMS), Safety Gate en Eudamed voor medische hulpmiddelen.
In de verordening algemene productveiligheid en de markttoezichtverordening staat dat een product alleen in de EU in handel mag worden gebracht als er sprake is van een verantwoordelijk persoon die in de EU is gevestigd. Deze EU-verantwoordelijke is onder andere verplicht om technische documentatie te overleggen met de markttoezichtouder. Dit moet ervoor zorgen dat er altijd iemand in de EU is die de markttoezichthouder kan aanspreken op de verkoop van non-conforme producten.
Ook moeten online marktplaatsen volgens de algemene productveiligheidsverordening een centraal contactpunt aanwijzen dat de markttoezichtautoriteiten kunnen benaderen. Daarnaast moeten deze online marktplaatsen hun interface zo inrichten dat verkopers op deze platforms verplichte informatie over productveiligheid kunnen plaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan informatie die de identificatie van het product mogelijk maakt en informatie over de contactgegevens van de fabrikant en, in voorkomend geval, de gemachtigde.
Welke rechtsgrond hebben Europese instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende stappen gaat u nemen om de Europese Commissie in beweging te krijgen gezien u eerder aangaf een schending van regelgeving door buitenlandse webwinkels serieus te nemen en dit daarom bij de Europese Commissie zou aankaarten?
De Europese Commissie (EC) komt in februari met een mededeling over e-commerce. In aanloop naar deze mededeling heb ik de EC meegegeven waar Nederland mogelijkheden ziet om de e-commerce problematiek aan te pakken op Europees niveau en hoe we hier als Nederland aan kunnen bijdragen.
Hierbij zet het kabinet in op de volgende punten:
Het is belangrijk om te benadrukken dat er niet één oplossing is. Ik zet mij daarom in voor een meer integrale Europese aanpak, zoals hierboven toegelicht. Recent heb ik ook een signaal ontvangen van de toezichthouders hierover.6 Op 13 februari 2025 ga ik daarom verder in gesprek met het bedrijfsleven, toezichthouders en andere belangenorganisaties over de e-commerce problematiek, de huidige beleidsinzet en eventueel aanvullende maatregelen.
Na eerdere mondelinge vragen over privacy- en consumentenrechtschendingen van webwinkel Temu gaf u aan campagnes te voeren voor bewustwording bij Nederlandse consumenten. Hoe groot is het bereik van deze campagnes? Richt deze campagne zich naar uw mening op de juiste doelgroep, en zo ja, waar leest u dat aan af?
In 2024 zijn er diverse campagnes gevoerd om bewustwording bij consumenten over online aankopen (buiten de EU) te vergroten. Deze campagnes zijn onder andere ontwikkeld vanwege de toename van het aantal e-commerce aankopen en signalen die de toezichthouders krijgen. Primair richten de campagnes zich op de doelgroep tussen de 16–45 jaar. Secundair bereiken de campagnes uiteraard ook een bredere doelgroep via media en eigen kanalen. De doelgroep wordt onder andere bepaald aan de hand van meldingen en reacties die binnenkomen bij toezichthouders. Daarnaast ligt de focus op een iets jongere doelgroep, omdat zij vaker online bestellen en de risico’s hiervan over het algemeen lager inschatten.
Onderstaand vindt u een opsomming van de verschillende campagnes:
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen drie jaar binnengekomen bij Productenmeldwijzer? Indien mogelijk, kunt u de beantwoording uitsplitsen naar de herkomst van de (web)winkel?
De Productenmeldwijzer is op 24 september 2024 live gegaan. Daarom hebben wij nog geen cijfers over het aantal meldingen die via de Productenmeldwijzer zijn binnengekomen bij de markttoezichthouders.
Na hoeveel meldingen bij Productenwijzer heeft de Autoriteit Consument en Markt ook daadwerkelijk actie ondernomen om de betreffende (web)winkel te sanctioneren? Om welke (web)winkels ging dit?
De Productenmeldwijzer is ontwikkeld in samenwerking met de vijf markttoezichthouders op producten: NVWA, RDI, ILT, Arbeidsinspectie en de IGJ. De ACM is geen markttoezichthouder op producten en daarom niet aangesloten op de Productenmeldwijzer. Op de Productenmeldwijzer kunnen consumenten en ondernemers de juiste markttoezichthouder vinden om hun non-conforme product te melden. Informatie over lopende onderzoeken van de markttoezichthouders naar non-conforme producten zijn niet openbaar.
Deelt u de mening dat een intensivering van de aanpak tegen webwinkels die zich niet aan de Nederlandse regels houden eigenlijk ruim vóór de feestdagen had moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom heeft u hier niet voor gekozen, ondanks een oproep van de leden op 19 november 2024?2
Ik vind het belangrijk dat online marktplaatsen zich gedurende het hele jaar aan de regels houden. Als Minister neem ik geen besluit over de (tijdelijke) intensivering van het toezicht. Dat is aan de toezichthouders.
In december 2024 heb ik wel een publiekscampagne laten uitvoeren om de Productenmeldwijzer te promoten en consumenten bewust te maken van de risico’s van online aankopen.
Het bericht 'Statiegeld mogelijk omhoog naar €1 per fles' |
|
Buijsse , Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Statiegeld mogelijk omhoog naar € 1 per fles»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het artikel gaat in op één van de onderzoeken die Verpact, de producentenorganisatie die namens het verpakkend bedrijfsleven verantwoordelijk is voor het functioneren, bekostigen en inrichten van het statiegeldsysteem, heeft opgeleverd naar aanleiding van de lasten onder dwangsom die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn opgelegd op 12 juli 20242.
Dit betreft in het kort de volgende lasten: (1) meer innamepunten realiseren; (2) online zichtbaarheid van terugbetalende innamepunten vergroten; (3) onderzoek naar de hoogte van het statiegeldbedrag; (4) onderzoek naar de terugbetalingsmethode; (5) onderzoek naar hoe beschadigde flessen ingenomen kunnen worden.
Deze lasten zijn opgelegd om Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de inzameldoelstelling van 90% te gaan voldoen. Het artikel gaat over het onderzoek uit de derde last, dat Verpact binnen de gegeven tijd heeft aangeleverd. De ILT bestudeert momenteel de aangeleverde onderzoeken. Of en in welke vorm hieruit een last volgt, kan de ILT nu nog niet zeggen.
Hoe reflecteert u op deze mogelijke verhoging van het statiegeld in combinatie met boodschappen die voor consumenten alsmaar duurder worden?
Op dit moment is er nog geen sprake van een voornemen tot verhoging van het statiegeld. Zoals ook in antwoord 1 aangegeven, bestudeert de ILT momenteel nog de onderzoeken. Of hier dus een last uit volgt om het statiegeldbedrag te verhogen en naar welk bedrag, kan de ILT nu nog niet zeggen. Het verhogen van het statiegeldbedrag is op dit moment dus slechts speculatie vanuit de media.
Het ministerie evalueert momenteel de statiegeldregelgeving, waarbij de wetgeving in den brede wordt bekeken, ook de hoogte van het statiegeldbedrag. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. In het voorjaar van 2025 ontvangt de Tweede Kamer de resultaten van deze evaluatie, met een beleidsreactie.
Wordt de consument niet de dupe van een zoektocht naar zoveel mogelijk ingeleverde verpakkingen, doordat deze mogelijke statiegeldverhoging op deze manier voor het grootste deel van de verkoopprijs van bijvoorbeeld een fles cola uit statiegeld bestaat?
Consumenten worden niet de dupe, aangezien zij het statiegeld bij inlevering van de verpakking terugkrijgen. Wel vind ik het van belang dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakking in te leveren, onder andere door meer innamepunten te realiseren waarbij de consument zijn geld terugkrijgt. Dit heb ik Verpact ook op het hart gedrukt. Verder wordt het perspectief van de consument ook meegenomen in de lopende evaluatie van de statiegeldregeling.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Stichting Verpact dat andere verpakkingsmaterialen mogelijk ook een negatieve milieu-impact kunnen hebben? Leidt een statiegeldverhoging er dan niet juist toe dat aan het doel voorbij wordt gegaan?
Alle verpakkingen hebben een milieu-impact. Op dit moment worden geen grote verschuivingen waargenomen van verpakkingen waarvoor een statiegeldplicht geldt (plastic flessen en blikjes) naar andere verpakkingen zoals drankenkartons. Voor drankenkartons geldt op dit moment een recycledoelstelling. In 2021 is aangegeven dat als er in de toekomst een significante verschuiving plaats zou vinden naar drankenkartons, nadere maatregelen getroffen kunnen worden3. In juli 2022 is de Kamer geïnformeerd dat er geen verschuiving waarneembaar was van flessen naar drankenkartons in de periode 2018–20214. In de nu lopende evaluatie van de statiegeldregeling wordt ook weer gekeken naar of er verschuivingen plaatsvinden naar andere drankverpakkingen waar geen statiegeld op zit.
Hoe gaat u, bij een mogelijke statiegeldverhoging, voorkomen dat de winkelstraten nog rommeliger en smeriger worden, doordat prullenbakken nog meer zullen worden leeggehaald in een zoektocht naar statiegeld?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een mogelijke verhoging op dit moment nog speculatie. In de evaluatie van de statiegeldregeling worden neveneffecten zoals opengebroken prullenbakken ook meegenomen. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om te bepalen of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn.
Waarom wordt er niet ingezet op veel meer inleverlocaties, zodat consumenten veel sneller geneigd zijn hun verpakkingen niet weg te gooien maar in te leveren?
Ik heb herhaaldelijk benadrukt dat het van belang is dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakking in te leveren, onder andere door meer innamepunten te realiseren waarbij de consument zijn geld terugkrijgt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft de ILT ook een last afgegeven op dit punt. De ILT heeft Verpact onder andere gelast 5400 extra innamepunten te realiseren voor statiegeldverpakkingen. In reactie op de handhaving door de ILT heeft Verpact een verbeterplan gepresenteerd, waarin ook zij aangeven te focussen op het verbeteren van de inzamelinfrastructuur, onder andere door meer innamepunten.
Zijn er al stappen genomen om verpakkingen die beschadigd zijn en niet kunnen worden ingeleverd voor statiegeld, wel in te kunnen leveren en daarmee te voorkomen dat deze in de vuilnisbak of op straat belanden?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, heeft de ILT Verpact gelast onderzoek te doen naar hoe beschadigde flessen kunnen worden ingenomen. Verpact heeft ook dit onderzoek aangeleverd bij de ILT.
Aangezien het verpakkende bedrijfsleven verantwoordelijk is, heeft het Ministerie van IenW bij Verpact nagevraagd wat de laatste stand van zaken is omtrent het innemen van beschadigde verpakkingen. Zij geven aan op basis van het opgeleverde onderzoek een pilot te starten en verder te onderzoeken wat de effecten zijn van het versoepelen van de acceptatievereisten bij innameapparatuur, om bijvoorbeeld ook mogelijke risico’s als misbruik en storingen in kaart te brengen.
Tegen de achtergrond dat de statiegeldverhoging niet automatisch betekent dat het wettelijke inzameldoel wordt gehaald en PwC aangeeft dat de totale inzameling met maximaal 4% zal stijgen door de verhoging van het statiegeld, welke alternatieven zijn er en in hoeverre kunnen deze een positiever effect hebben op de totale inzameling?
De statiegeldregeling wordt momenteel geëvalueerd. In de evaluatie wordt breed naar alle aspecten van de regelgeving gekeken, zoals de uitzonderingen die op dit moment bestaan binnen het statiegeldsysteem voor sap en zuivel en een eventuele innameplicht voor verkopers van statiegeldverpakkingen. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Zo worden ook de hierboven genoemde aspecten meegenomen en afgewogen.
In hoeverre is de mogelijke statiegeldstijging met de keten besproken? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat positieve prikkels worden ingebouwd om ondernemers en inwoners te ondersteunen in plaats van negatieve prikkels als deze statiegeldverhoging? Wat zouden voorbeelden zijn van positieve prikkels?
Bij de evaluatie van de statiegeldregeling worden alle relevante partijen betrokken, zoals het bedrijfsleven, milieuorganisaties en burgers. Op deze manier ontstaat een goed beeld van wat positieve prikkels en negatieve prikkels zijn binnen de huidige statiegeldregeling. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er nog geen voornemen tot een verhoging van het statiegeldbedrag.
Het bericht 'Krap zesje voor ondernemersklimaat: ‘Het gaat de verkeerde kant op' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Krap zesje voor ondernemersklimaat: «Het gaat de verkeerde kant op»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de tijd van praten over regeldruk nu wel voorbij is en dat het écht tijd is voor actie?
Ja, daar ben ik het mee eens, daarom zet dit kabinet zich sterk in voor het verminderen van regeldruk. Ik heb onlangs het Actieprogramma Minder Druk Met Regels2 naar uw Kamer gestuurd. Dit is – in tegenstelling met hoe dit het geval was bij voorgaande kabinetten – niet langer slechts een regeldrukprogramma, maar een actieprogramma. Dit actieprogramma biedt verschillende nieuwe acties (zoals een bewustwordingscampagne en gesprekken met toezichthouders en uitvoerders), instrumenten (zoals het regeldruk-reductieprogramma met een Ministeriële Stuurgroep, een ondernemersgezant en de voorliggende uitbreiding van het mandaat van het Adviescollege Toetsing Regeldruk ATR) en intensiveert op bepaalde punten reeds bestaande instrumenten (zoals de inzet op regelgeving vanuit de EU, doorontwikkeling van de Bedrijfseffectentoets en de MKB-toets) gericht op het voorkomen van regeldruk. Voor een meer uitgebreide beschrijving verwijs ik u graag naar dit Actieprogramma dat ik op 9 december naar uw Kamer heb gestuurd. Verder heb ik op 9 december de OndernemersTop georganiseerd. Daar kwamen thema’s aan bod die van groot belang zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder ook regeldruk. De OndernemersTop was de eerste in een reeks activiteiten die gericht zijn op de versterking van het ondernemingsklimaat in Nederland. Het kabinet zal samen met ondernemers, beleidsmakers en andere betrokkenen het Pact verder uitwerken. Hier zal het thema «regeldruk» ook onderdeel van zijn. Het doel is om het Pact voor de zomer van 2025 op te leveren.
Welke concrete doelstelling verbindt u aan uw actieplan Minder Druk Met Regels? Op welke termijn moet deze doelstelling zijn behaald?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma de volgende doelstelling opgenomen: het kabinet dringt regeldruk voor bedrijven terug en maakt het eenvoudiger om aan regels te kunnen voldoen. De doelstelling is dat de regeldruk voor ondernemers merkbaar daalt gedurende deze kabinetsperiode zodat ze zich beter kunnen richten op hun primaire processen.
Het Actieprogramma Minder Druk Met Regels biedt gerichte acties om onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving te voorkomen en onnodige regeldruk in bestaande regelgeving aan te pakken. Om onnodige regeldruk te voorkomen wordt bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Instellingswet Adviescollege Toetsing Regeldruk dat ik bij uw Kamer heb ingediend het mandaat van ATR verstevigd en worden de taken uitgebreid, zodat ATR onder andere in een vroege fase kan adviseren over EU-regelgeving, bij de totstandkoming van een zogenaamd BNC-fiche, (afkorting van Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen), waarin de regering haar appreciatie van een nieuw voorstel van de Europese Commissie geeft. Dit is nodig, omdat het grootste deel van de regeldrukkosten voortvloeit uit EU-regelgeving. Het is dus belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en het Nederlandse standpunt formuleert.
Bestaande regeldruk verminderen kan met het regeldruk-reductieprogramma. Dat heeft specifiek als doel het reduceren van bestaande onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mogelijk aanpakken van bestaande nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk. Met de Ministeriële Stuurgroep en de betreffende vakministers ga ik in de eerste tranche van dit programma gaan de slag met het Besluit CO2-reductie werkgebonden personenmobiliteit (besluit WPM), regeldruk van de arbeidsomstandigheden wet- en regelgeving, de re-integratie van zieke werknemers en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, om de ervaren regeldruk te verlichten. Dit zijn dossiers waarvan bekend is dat ze voor veel regeldruk voor ondernemers zorgen. Er is vanuit de betrokken departementen commitment uitgesproken om deze prioritair aan te pakken.
Verder zal regeldruk ook een thema zijn van het Pact Ondernemingsklimaat. Via een Pact Ondernemingsklimaat wil ik het vertrouwen van ondernemers versterken en samen knelpunten in het ondernemingsklimaat inventariseren, benoemen en aanpakken. Voor de verdere uitwerking van het Pact heb ik een verkenner aangesteld, Vivienne van Eijkelenborg.
De ontwikkeling van de regeldruk wordt gemonitord via de website regeldrukmonitor.nl. uw Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van het actieprogramma.
Kunt u een concreet voorbeeld geven hoe één van de indicatorenbedrijven die zijn gebruikt voor het onderzoek naar regeldruk terugkomt in uw actieprogramma Minder Druk Met Regels?
In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels schets ik dat een Ministeriële Stuurgroep zich gaat bezig houden met onder andere het aanpakken van concrete knelpunten in regelgeving die onnodige regeldruk veroorzaken. De Ministeriële Stuurgroep behandelt nu vier dossiers. Bij drie van de vier dossiers, namelijk de Algemene verordening gegevensbescherming, de regelgeving over de arbeidsomstandigheden en de regels over re-integratie van zieke werknemers, gaat het om onderwerpen die uit het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek naar voren kwamen als belangrijke knelpunten. De MKB-indicatorbedrijvenaanpak is een analyse-instrument om geldende verplichtingen, regeldruk en knelpunten op het niveau van de ondernemer in kaart te brengen. Uitgangspunt hierbij is dat wanneer de regeldruk van een verplichting voor een MKB-indicatorbedrijf wordt aangepakt, dit doorwerkt voor alle bedrijven die aan deze verplichting moeten voldoen. Ter illustratie: de regels over re-integratie van zieke werknemers zijn door alle zes sectoren in het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek (winkelambacht, horeca, bouw, retail, metaal en voedselmiddelenindustrie) als meest belastende verplichtingen genoemd. Doordat dit nu geagendeerd is in de eerste tranche van de Ministeriële Stuurgroep is hier dus goed zichtbaar dat de input van MKB-bedrijven in het indicatorbedrijvenonderzoek serieus wordt genomen en dat de betreffende regels op de agenda van het regeldruk-reductieprogramma terecht zijn gekomen.
Hanteert u een eenduidige definitie van «een nationale kop» en wordt deze definitie over alle ministeries gehanteerd?
Ik sluit niet uit dat er in de praktijk soms verschillende beelden zijn over wat precies bedoeld wordt met «een nationale kop». In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels is hierover opgenomen dat het uitgangspunt is dat EU-regelgeving lastenluw wordt geïmplementeerd en nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk, zoveel mogelijk worden vermeden. Lastenluwe implementatie is gedefinieerd in artikel 9.5 van Aanwijzingen voor Regelgeving, namelijk dat bij implementatie wordt gekozen voor de implementatiewijze die de minste lasten oplegt aan de door de regeling geraakte bedrijven. Als daarvan wordt afgeweken wordt dit expliciet vermeld in de toelichting en worden de overwegingen geschetst die tot deze keuze hebben geleid. Ik zal hier zelf scherp op letten en daarnaast zal ook ATR kritisch beoordelen of zo’n afwijking bij voorstellen voor regelgeving voldoende wordt gemotiveerd. In het Actieprogramma Minder Druk met Regels heb ik verder benoemd dat ik een bewustwordingscampagne voor Rijksambtenaren zal opstarten, om het belang van het tegengaan van regeldruk te onderstrepen en te zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Daarin zullen we ook dit uitgangspunt meenemen.
Uit uw brief komt naar voren dat ondernemers soms regeldruk ervaren omdat zij het nut van regels niet inzien, zoals bij de verplichting de CO2-uitstoot van het woon-werkverkeer van werknemers te rapporteren. Waarom kiest u er in uw actieprogramma niet voor om een betere uitleg te geven over waarom bepaalde regels er zijn, teneinde meer begrip voor deze regels op te brengen bij ondernemers?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 9 december 20243, is om rijksbreed succesvol te werken aan vermindering van regeldruk de inzet nodig van alle ambtenaren die betrokken zijn bij het opstellen en evalueren van nationale en Europese regelgeving. Via een bewustwordingscampagne wil het kabinet daarom het belang van het tegengaan van regeldruk onderstrepen en zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Aandacht voor uitleg over het hoe en waarom van regels lijkt mij een goede toevoeging aan de bewustwordingscampagne die momenteel verder uitgewerkt wordt.
Overigens wordt op dit moment via verschillende kanalen al gewerkt aan het uitleggen aan ondernemers van regels en het begrip kweken voor de achterliggende doelstellingen van regelgeving. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Ondernemersplein, maar ook op de website van RVO. Zo is er voor de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) een onderdeel van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) een navigator gemaakt. De navigator leidt een bedrijf door de ESRS, waardoor deze sneller weet wat er moet gebeuren.
Verder gaat het kabinet met de pilot van de «WetWijzer» na of met een AI-tool wetgeving inzichtelijk kan worden gemaakt voor ondernemers om hen te helpen snel inzicht te krijgen in de voor hen relevante wet- en regelgeving. Dankzij een combinatie van slimme zoektechnologie en generatieve AI kunnen ondernemers dan interactief vragen stellen en antwoorden krijgen over wet- en regelgeving. Op deze manier wordt het voor hen eenvoudiger te bepalen welke regels voor hun specifieke situatie gelden. Door het gebruik van AI kan ook een vertaalslag worden gemaakt in het begrijpelijk maken van de wetgeving. Na het doorlopen van de pilot gaat het kabinet na of deze oplossing in productie kan worden genomen.
Hoe gaat u er in EU-verband op toezien dat de nieuwe Europese Commissie haar doelstelling waarmaakt om de regeldruk met 25% te verminderen, zoals opgenomen in de Verklaring van Boedapest?
Dit is een belangrijk punt, want de EU creëert het overgrote deel van de ervaren regeldruk voor ondernemers. De afgelopen jaren werkte de Europese Commissie met jaarlijkse rapportages over de resultaten van het beleid om regeldruk te verminderen. Ik verwacht dat ook de nieuwe Europese Commissie in haar communicatie inzichtelijk maakt wat de inspanningen om regeldruk te verminderen hebben opgeleverd en zal erop letten dat dit daadwerkelijk gebeurt. Verder zet ik me er ook proactief voor in dat de juiste acties worden ondernomen door de Commissie om de doelstelling te halen. Zo heb ik tijdens de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van november 2024 aandacht gevraagd voor een non-paper dat op Nederlands initiatief samen met Italië, Tsjechië, Zweden en Denemarken is opgesteld. In dat paper hebben we suggesties gedaan voor een versterking van de algemene aanpak om regeldruk te verminderen. Ik heb bijvoorbeeld tijdens de RvC de Commissie opgeroepen om bij nieuwe regelgeving altijd een impact assessment uit te voeren en om bij significante wijzigingen de impact assessments te actualiseren. Het belang van gedegen impact assessments werd breed gedragen in de Raad. Ook heb ik de Raad en de Commissie opgeroepen om bij bestaande wetgeving regeldruk aan te pakken en rekening te houden met het cumulatieve effect van de verschillende stukken regelgeving. In dit kader heb ik ervoor gepleit dat de Commissie binnen de eerste 100 dagen van haar mandaat het EU-acquis van bestaande regelgeving doorlicht, om te zien op welke punten regeldruk kan worden verminderd.
Het is belangrijk dat er niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen, maar in alle Brusselse gremia waarin over EU-regelgeving wordt gesproken, voldoende aandacht is voor regeldruk. Om die reden heb ik bijvoorbeeld tijdens de Telecomraad van december 2024 voorgesteld om in een toekomstige Telecomraad stil te staan bij de regeldruk die veroorzaakt wordt door regelgeving in het digitale domein. Hierbij zouden lidstaten voorbeelden kunnen aandragen van juridische definities in wetgeving op digitaal gebied die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Ook zouden eventueel AI-taalmodellen kunnen worden gebruikt om te kijken of er kansen zijn om regels samen te voegen of te vereenvoudigen. Dit voorstel heeft in de Raad brede steun gekregen van een groot aantal lidstaten en van de aanwezige Eurocommissaris Virkkunen.
Tot slot ben ik ook van plan andere departementen er beter en vaker op te wijzen dat bij de onderhandelingen over EU-regelgeving goed rekening gehouden dient te worden met de gevolgen voor de regeldruk. Het hele kabinet heeft zich er immers met het regeerprogramma aan gecommitteerd om de regeldruk voor bedrijven terug te dringen. Zo kan Nederland zelf vaker de effecten van EU-voorstellen in kaart brengen als een impact assessment van de Europese Commissie ontbreekt of vragen onbeantwoord laat, terwijl er naar verwachting wel sprake is van regeldrukeffecten voor ondernemers. Voorts verwacht ik dat de nieuwe rol van ATR bij de totstandkoming van BNC-fiches de kwaliteit zal vergroten van de regeldruk-analyses die departementen maken van EU-voorstellen. Het is immers belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij de regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en een Nederlands standpunt formuleert. Daarom vindt het kabinet het van belang dat de adviezen van ATR nadrukkelijk worden meegewogen bij het opstellen van de BNC-fiches.
In uw kamerbrief over het actieprogramma Minder Druk Met Regels stelt u «met de VNG in gesprek» te willen over minder regels. Ziet u nog meer mogelijkheden om de regeldruk die afkomstig is vanuit gemeenten te verlagen?
Mijn ministerie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werken samen in het programma Betere Dienstverlening en Regelgeving Economie 2024–2027. Dit programma is gericht op verbetering van de dienstverlening en op de verbetering van de regelgeving voor bedrijven bij gemeenten.
Bij het onderdeel regelgeving is het doel om betere lokale regelgeving te bevorderen. Er lopen diverse projecten en activiteiten om dit te realiseren. Een activiteit is de aanpassing van de «toolkit regeldrukreductie» in 2025. Deze toolkit geeft gemeenten handvatten om regels en producten te evalueren en waar nodig te verbeteren. De VNG heeft daarnaast een signalerende rol met betrekking tot de regeldrukaanpak. Dit houdt in dat de VNG een vinger aan de pols houdt en zo concreet mogelijke knelpunten of kansen op het gebied van regeldruk in kaart brengt en terugkoppelt aan mijn ministerie. Ook gaat de VNG aan de slag met het oplossen van knelpunten, bijvoorbeeld via het Programma Ondernemersdienstverlening.
De VNG ontwikkelt hulpmiddelen voor gemeenten om opvolging te geven aan de signalen over regeldruk. Deze aspecten komen terug in projecten die zijn gestart op thema’s zoals vergunningsprocessen voor ondernemers, inkoop- en aanbestedingsbeleid of de Omgevingswet. Het gaat hierbij om voor de VNG en EZ belangrijke landelijke regelgeving, die door de VNG gemonitord wordt en waarbij de VNG haar signalerende rol, ook richting het ministerie, in het bijzonder oppakt.
Verder gaat het kabinet samen met medeoverheden, marktpartijen en woningcorporaties aan de slag om de stapeling van lokale regels en procedures bij woningbouw aan te pakken en regeldruk te verminderen in het programma STOER (Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving) van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Bent u in de overtuiging dat uw actieprogramma Minder Druk Met Regels gaat bijdragen aan een verbeterde score voor het ondernemersklimaat in Nederland, dat nu wordt beoordeeld met een magere zes en al jaren dalende is?
Ja, ik ben ervan overtuigd dat het kabinet met dit actieprogramma een integrale en ambitieuze aanpak neerzet die een merkbaar verschil gaat maken voor ondernemers. Het beperken van regeldruk is één van de aspecten die zal bijdragen aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat, zodat ondernemers weer toekomen in waar ze goed in zijn: ondernemen.
De omzeiling van sancties tegen Rusland door net opgerichte bedrijven |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Beljaarts , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat er mogelijk sprake is van omzeiling van sancties tegen Rusland door onder andere jonge, kleine bedrijven?1
Het kabinet is het CBS erkentelijk voor het inzichtelijk maken van het begin van de handelsstromen van goederen naar derde landen waarbij er risico’s zijn op sanctie-omzeiling naar Rusland. Het tegengaan van sanctie-omzeiling is een prioriteit voor het kabinet, hetgeen ook moge blijken uit de conferentie inzake sanctienaleving die het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgelopen week in Den Haag organiseerde. Nationaal worden deze goederenstromen ook gemonitord en in recente sanctiepakketten zijn de maatregelen tegen omzeiling ook uitgebreid. De effecten daarvan zijn nog niet in deze cijfers verwerkt. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat niet elke verschuiving van handelsstromen en -praktijken daadwerkelijk een teken is van sanctie-omzeiling. Het is echter gebleken dat het MKB kwetsbaarder is voor omzeiling dan multinationals.
Het is belangrijk te vermelden dat enkel de export van sanctiegoederen naar het gesanctioneerde land verboden is. Goederen naar andere landen buiten de EU mogen in merendeel vrij worden uitgevoerd. Hierbij bestaat het risico dat sancties worden omzeild. Het is aan Europese personen en bedrijven om zich bekend te maken met dit risico en gepaste maatregelen te treffen. Voor bepaalde strategische goederen zijn deze (gepaste zorgvuldigheids)maatregelen verplicht. Dit is voor jonge en kleine zelfstandige mkb-bedrijven niet anders dan voor grote multinationals.
Klopt het dat het met de recente uitbreiding van de algemene verbodsbepaling voor personen of bedrijven expliciet verboden is een transactie aan te gaan als ze zich ervan bewust zijn dat dit mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot het omzeilen van de sancties en ze het risico daarop toch op de koop toenemen?2
Ja. In het 14e sanctiepakket tegen Rusland van juni 2024 is het artikel uitgebreid waarin omzeiling van de sanctiemaatregelen verboden is gesteld (NB: artikel 12 van sanctieverordening 2014/833). In dit artikel is verduidelijkt dat niet alleen opzettelijke omzeiling verboden is maar ook de gevallen waarin de omzeiling van sancties op de koop toe wordt genomen. In Nederland is het in strijd handelen met bepalingen uit EU sanctieverordeningen verboden en is de strafbaarstelling hiervan geregeld in de Wet economische delicten. De genoemde uitbreiding heeft ook plaatsgevonden t.a.v. van sanctiemaatregelen tegen Belarus.
Daarnaast zijn er specifieke maatregelen, waaronder een gepaste zorgvuldigheidsplicht, voor exporteurs van goederen waar het Russisch militair-industrieel complex een bijzondere behoefte aan heeft (zogeheten common high priority goederen). Deze maatregelen zijn geïntroduceerd in het 13e (feb 2024) en 14e (juni 2024) sanctiepakket en hebben tot doel om sanctie-omzeiling van deze goederen te voorkomen. Het niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheidsverplichting is strafbaar gesteld middels de Wet economische delicten.
Hoe oordeelt u in het licht van de algemene verbodsbepaling over bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren naar een van de zeven landen (Armenië, Kazachstan, Kirgizië, Mongolië, Servië, Turkije, en Turkmenistan) die in het onderzoek van het CBS naar voren komen als landen met een verhoogd risico op sanctieomzeiling?
Het is kwalijk en strafbaar indien personen en bedrijven geen maatregelen treffen om te voorkomen dat sanctiemaatregelen worden omzeild in het geval zij bijvoorbeeld zaken doen in bepaalde hoogrisicolanden. Het is positief dat personen en bedrijven binnen Europa, door uitbreiding van de eerdergenoemde verbodsbepaling in meer gevallen kunnen worden aangesproken op risicovol gedrag wanneer dat sanctie-omzeiling tot gevolg heeft. De nieuwe sanctiepakketten hebben o.a. tot doel om sanctie-omzeiling steeds moeilijker te maken. De hoog-risicolanden zijn deels opgenomen in de sanctieverordening en kunnen ook worden opgemaakt uit berichtgeving en onderzoeken als deze van het CBS. Het is aan bedrijven zelf om zich te informeren over deze ontwikkelingen.
Klopt het dat bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren zich verplicht bewust moeten zijn van factoren die erop duiden dat een wederpartij uit is op het omzeilen van beperkende maatregelen («due dilligence-onderzoek»)? Klopt het dat een voorbeeld van een dergelijke factor is dat een aanvraag van een nieuwe klant komt die gevestigd is in een land dat bekendstaat als «ontwijkingshub»?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Voorbeelden van maatregelen die dit doel dienen zijn een verplichting voor Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen om ervoor te zorgen dat hun dochterentiteiten geen handelingen verrichten die de sanctiemaatregelen ondergraven (de best efforts-verplichting) en de eerder genoemde verplichting voor Europese bedrijven die common high priority goederen exporteren om gepaste zorgvuldigheids-maatregelen te nemen. Ook zijn exporteurs van deze goederen verplicht om een contractuele clausule op te nemen die de afnemer verbiedt de goederen door te voeren naar Rusland.
De Europese Commissie heeft verschillende guidances en Frequently Asked Questions uitgebracht om Europese bedrijven handvatten te bieden om met omzeilingsrisico’s om te gaan. In de «guidance» van de Europese Commissie worden verschillende rode vlaggen voor omzeiling geïdentificeerd, waaronder het aangaan van nieuwe klantrelaties of transacties met landen die bekend staan als «ontwijkingshub». Het is dus inderdaad zaak dat exporteurs bij nieuwe klanten of transacties opletten of dit van toepassing is.
Deelt u de mening dat deze bedrijven (mogelijk) niet voldoen aan de «Best efforts-verplichting» die op 25 juni 2024 in werking is getreden? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heeft de best efforts-verplichting uit het 14e sanctiepakket betrekking op Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen. Zij moeten ervoor zorgen dat hun dochterentiteiten in derde landen de Europese sanctiemaatregelen niet ondergraven. Voor kleine zelfstandige MKB-bedrijven ligt het niet voor de hand dat zij binnen het bereik van deze best efforts-verplichting vallen. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat, zoals ook in het antwoord op vraag 4 gesteld, alle personen en bedrijven in Nederland zich moeten houden aan de Europese sanctiemaatregelen en dat dit de verwachting schept dat zij hun omzeilingsrisico’s in beeld hebben. Dit geldt in het bijzonder voor personen en bedrijven die de zogenaamde common high priority goederen exporteren.
Kunt u een overzicht geven van alle complianceverplichtingen die de Europese Unie (EU) voor bedrijven in het leven heeft geroepen met als doel om sanctieomzeiling richting Rusland en/of Belarus te voorkomen? Kunt u hierbij aangeven voor welke bedrijven deze complianceverplichtingen gelden, en welke strafrechtelijke gevolgen overtreding hiervan kunnen hebben?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 4 voor wat betreft de complianceverplichtingen die voortvloeien uit de Europese sanctieverordeningen inzake Rusland en Belarus. Zoals aangegeven zijn deze verplichtingen erop gericht om sanctie-omzeiling tegen te gaan. Het gaat om de uitbreiding van het omzeilingsartikel, de best efforts-verplichting, de contractclausule «niet naar Rusland reëxporteren» en de due diligence-verplichting. Voor wat betreft het goederenverkeer houdt de Douane toezicht op de naleving van sanctiemaatregelen bij de in- en uitvoer van goederen en diensten van en naar bepaalde landen, inclusief de due diligence-verplichting. Een overtreding van de sanctiemaatregelen kan leiden tot een boete van de 6e categorie (maximaal 1.030.000 euro) en een celstraf van maximaal 6 jaar. Daarbovenop kan illegaal verkregen winst worden teruggevorderd.
Specifiek voor de financiële sector, trustkantoren en aanbieders van cryptodiensten gelden in Nederland complianceverplichtingen. Deze partijen zijn gehouden om hun compliance zo in te richten dat zij sanctiemaatregelen kunnen naleven. Hierop wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Deze toezichthouders kunnen een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen als een instelling haar compliance niet op orde heeft. Dit toezicht wordt met het Wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen gemoderniseerd en uitgebreid. Zo worden deze verplichtingen uitgebreid naar juridische beroepsgroepen en accountants.
Voor alle sanctiemaatregelen geldt verder dat bij schendingen van sancties FIOD en het OM onderzoek kunnen doen en strafrechtelijk kunnen optreden. Het kabinet zet zich in Europa in voor meer harmonisatie van complianceverplichtingen en versterkte Europese samenwerking ten aanzien van de handhaving, met het oog op het verhogen van de effectiviteit en het verbeteren van het gelijke speelveld. Zie hiervoor onderdeel 7 van het Nederlandse non-paper «Strengthening European cooperation to reinforce national efforts on the implementation and enforcement of EU restrictive measures» dat op 22 november jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 2024D45715).
Op welke manier worden bedrijven op de hoogte gehouden van deze complianceverplichtingen en de sancties die zij riskeren als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De primaire en meest belangrijke bronnen van informatie zijn het Publicatieblad van de EU en de website van de Europese Commissie. Het is de verantwoordelijkheid van exporteurs om zich hierover te informeren. Via gepaste kanalen herhaalt het kabinet deze informatievoorziening, bijvoorbeeld via het sanctieloket van RVO, de website van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane en tijdens seminars. Wat betreft de financiële sector houden toezichthouders DNB en AFM hen op de hoogte van ontwikkelingen die relevant zijn o.a. door leidraden.
In de week van 13 januari 2025 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sanctieconferentie waarbij nationale en internationale partners, zoals overheden, bedrijfsleven, NGO’s en academici werden samengebracht. Doel van de conferentie was het versterken van de nationale- en Europese naleving, mede door bedrijven op de hoogte te houden van recente (wettelijke) ontwikkelingen op sanctiegebied.
Welke instantie ziet toe op het nakomen van deze complianceverplichtingen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak er handhavend is opgetreden sinds de complianceverplichtingen gelden?
Er zijn (nog) geen specifieke cijfers bekend sinds de bovengenoemde maatregelen uit het 14e sanctiepakket eind juni van dit jaar van kracht zijn geworden.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het tweeminutendebat Sancties van dinsdag 19 november jl. hebt toegezegd dat u zou onderzoeken en bespreken hoe de compliance van fabrikanten van computerchips uitgebreid zou kunnen worden, en dat u daarover binnen twee weken een brief naar de Kamer zou sturen?3 Wanneer kan de Kamer deze toegezegde brief verwachten?
Jazeker, dit antwoord is aan uw Kamer gestuurd op 26 november 2024 middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Voor de volledigheid hieronder de passage uit deze brief nogmaals:
Verder komt het kabinet graag terug op een vraag gesteld door het lid Boswijk tijdens het tweeminutendebat sancties van 19 november jl. over gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen voor bedrijven waarvan goederen via een omweg terechtkomen in Russisch wapentuig. Het tegengaan van sanctieomzeiling via derde landen is een prioriteit voor het kabinet, en hiernaar wordt voortdurend en op verschillende manieren onderzoek gedaan. Van bijzonder belang zijn de zogenaamde Common High Priority (CHP) goederen waaraan het Russisch militair-industrieel complex grote behoefte heeft. Hieronder vallen ook bepaalde typen chips. Het kabinet staat hierover in goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven en werkt actief en succesvol samen om omzeiling tegen te gaan, waaronder door het delen van gerichte informatie. Levertijden en -kosten voor Rusland zijn namelijk aantoonbaar opgelopen. Het aanpakken van sanctieomzeiling blijft echter een kat-en-muisspel dat voortdurende aandacht behoeft en krijgt.
Om deze reden gelden aanvullende zorgvuldigheidsvoorschriften voor exporteurs van CHP-goederen. Hieronder valt een inspanningsverplichting voor bedrijven om hun dochterondernemingen in derde landen due diligence te laten uitvoeren, die – mede op Nederlands aandringen – in het 14e EU sanctiepakket tegen Rusland is opgenomen. Ook is het al langer verplicht om bij transacties van bepaalde sanctiegoederen naar derde landen de bepaling op te nemen in het verkoopcontract dat deze goederen niet mogen worden gereëxporteerd naar Rusland. Het kabinet is momenteel in afwachting van een EU impact assessment ten aanzien van een verzwaring van deze due dilligence verplichting en neemt de uitkomsten hiervan – zodra bekend – mee in de voorbereiding voor een volgend sanctiepakket.
Naast de gevraagde inzet van bedrijven werkt het kabinet, al dan niet in EU verband, aan het tegengaan van omzeiling van CHP-goederen. Zo wordt in bilateraal contact met derde landen en via de EU-sanctiegezant opgeroepen tot het tegengaan van doorvoer naar Rusland. Ook kunnen, sinds het 11e EU sanctiepakket, tussenhandelaren in derde landen die betrokken zijn bij sanctie-omzeiling, opgenomen worden op de sanctielijst. Sindsdien is dat ook regelmatig gebeurd.
Het bericht dat Nederland inzet op een bilaterale handelsrelatie met de VS |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Financial Times van 30 november getiteld «Why the Dutch are hoping to jump the trade queue with Trump»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat u (Minister van Economische Zaken) al sinds september gesprekken heeft gevoerd met leden van het team van aankomend Amerikaans president Donald Trump? Om hoeveel ontmoetingen gaat het? Kan een verslag van deze gesprekken met de Kamer worden gedeeld?
Een belangrijke taak van het kabinet is om goede relaties te onderhouden met een grote verscheidenheid aan stakeholders in een land. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten in september jl. met verschillende Amerikaanse stakeholders gesproken. Het betrof onder meer bedrijven, denktanks, en politieke ambtsdragers van beide partijen. De gesprekken zijn vertrouwelijk. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
Hoeveel verdere gesprekken zijn voorzien tussen u (Minister van EZ) en het team van de aankomende Amerikaanse president? Wat zal daar besproken worden?
In de week van 6 januari is de Minister van Economische Zaken op reis geweest naar de VS. Naast deelname aan een grote start-up beurs (de CES Las Vegas) hebben ook gesprekken in Phoenix en San Francisco plaatsgevonden. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
De thema’s die in de gesprekken zijn besproken zijn divers, en richten zich op onder meer algemene samenwerking, investeringsplannen, start- en scale ups, de halfgeleider industrie en ICT. Ook is een Memorandum of Understanding ondertekend op het gebied van samenwerking in de halfgeleiderindustrie met de staat Arizona en is het Netherlands Business Support Office in Phoenix geopend.
Welke rol heeft u (de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) met internationale handel in uw portefeuille bij deze gesprekken?
De Minister van Economische Zaken heeft met Amerikaanse stakeholders gesproken over mogelijke versterking van de bilaterale economische samenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gaat over handelspolitieke onderwerpen, en spreekt over deze thema’s met Amerikaanse stakeholders.
Zijn er Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken geweest bij de eerdere gesprekken tussen u (Minister van EZ) en uw Amerikaanse gesprekspartners?
Zowel op ambtelijk als op politiek niveau wordt op verschillende momenten, en vanuit verschillende invalshoeken, gesproken met het bedrijfsleven, financiële instellingen en brancheorganisaties. Dat gebeurt ook in het geval van reizen naar de VS. Deze partijen worden bijvoorbeeld betrokken om ontwikkelingen te duiden, kansen of risico’s te identificeren of specifieke informatie op te halen.
Is voorzien dat bij de toekomstige gesprekken Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken zullen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke sectoren richten uw (Minister van EZ) gesprekken zich?
De gesprekken kunnen zich op alle sectoren richten. De focus van veel gesprekken van de recente reizen naar de VS ligt met name op de high-tech sectoren (zoals AI, kwantum, fotonica en halfgeleiders) en op start- en scale ups.
Heeft u (Minister van BHO en Minister van EZ) met uw counterparts in de EU over deze bezoeken gesproken? Zijn er andere lidstaten bij deze gesprekken betrokken?
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Elke lidstaat heeft echter een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten. Binnen de EU wordt regelmatig gesproken over gesprekken met derde landen om de inzet te coördineren. Voor wat betreft de VS was dit bijvoorbeeld het geval tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 21 november jl. Uw kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RBZ Handel.2
Kunt u toelichten wat u (Minister van EZ) bedoelt met de volgende uitspraak: «There will also always be a role for the EU there. But one needs to be very well aware that the preference is on the one to one.»?
De Minister van Economische Zaken refereerde aan bilaterale economische samenwerking tussen Nederland en de VS om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Hier kan Nederland bilateraal met de VS spreken. Dit laat onverlet dat het maken van afspraken met derde landen over markttoegang op Europees niveau gebeurt.
Herinnert u (Minister voor BHO) zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel «Wij, Nederland en de EU, zullen met de nieuwe Amerikaanse regering in gesprek blijven over handelspolitiek. Het is hierbij van belang dat we als EU met één stem spreken»? Hoe verhoudt het belang om «als EU met één stem te spreken» zich tot de wens om «één-op-één»-relaties op te bouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u zich ervan bewust dat handelsbeleid een exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie is en zo ja, hoe zorgt u ervoor dat uw bilaterale inspanningen hier niet mee op gespannen voet komen te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten wat nu de strategie is van het kabinet aangaande de handelsrelatie met de VS en in welke mate u zich in blijft zetten voor een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 21 november jl.3, is de inzet van het kabinet om de handelsrelatie met de VS via dialoog te versterken en daarbij waar nodig assertief op te komen voor de eigen handelsbelangen. Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat de EU daarbij eensgezind optreedt, binnen het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Tegelijkertijd versterkt het kabinet de bilaterale economische samenwerking met de VS.
Bent u bekend met de uitspraak van aankomend president Trump dat hij Europa als vijand ziet op het gebied van handel («I think the European Union is a foe, what they do to us in trade. Now you wouldn't think of the European Union but they're a foe.»)?2 Wat vindt u van die uitspraak? Ziet u Trump als een betrouwbare partner voor de komende vier jaar?
Het kabinet is bekend met deze uitspraak. Goede betrekkingen tussen Europa en de VS zijn en blijven belangrijk voor het behoud van onze welvaart, veiligheid en het aanpakken van gezamenlijke uitdagingen. Dat geldt zowel voor de EU, als voor de VS. Nederland zal zich inzetten, zowel bilateraal als in Europees verband, voor een voortzetting van de goede trans-Atlantische samenwerking.
Onderschrijft u dat het, nu Trump is verkozen, juist noodzakelijk is om als EU gezamenlijk op te trekken en met één stem te spreken, omdat we als Nederland alleen geen tegenwicht kunnen bieden tegen een grootmacht als de VS?
De plannen van de regering-Trump moeten nog vorm krijgen. Het kabinet loopt daar niet op vooruit. Ongeacht het beleid van de nieuwe Amerikaanse regering, bestaat er een onverminderde noodzaak tot samenwerking binnen de EU, zeker in het huidige geopolitieke tijdsgewricht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw bilaterale contacten niet worden misbruikt om de EU uit elkaar te spelen?
EU lidstaten onderhouden eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft. Deze gesprekken dienen ook een economisch belang, zeker ook met de VS, met wie Nederland als decennia lang een intensieve economische relatie onderhoudt. Ook is Nederland een grote investeerder in de VS. Lidstaten en de Commissie hebben veelvuldig overleg met elkaar om de inzet te coördineren.
Stel dat het lukt om één-op-één afspraken te maken met de Verenigde Staten en andere EU-lidstaten hierbij te passeren, welke tegenmaatregelen zouden de Europese Commissie en/of die lidstaten kunnen nemen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 8, 10, en 11 is handelspolitiek een exclusieve EU competentie. Er kan dus geen sprake zijn van een bilaterale handelsovereenkomst tussen de VS en een Europese lidstaat. Wel kunnen lidstaten bilaterale afspraken met de VS maken om economische samenwerking te verdiepen.
Lopen er met andere landen bilaterale gesprekken buiten de EU-kaders om?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 8, 9, 10, 11, 15 en 16 onderhouden EU lidstaten eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen lidstaten en EU beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft.
Het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening |
|
Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen, ingediend op 29 augustus 2022, door de leden Sneller (D66) en Michon-Derkzen (VVD), over het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening?1
Ja.
Aangezien u in het antwoord op vragen 10, 11 en 12 van bovengenoemde set heeft aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken voert met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) om de toepassing van de Wet Bibob bij subsidieverlening te verbeteren; wat is de huidige stand van zaken van deze gesprekken, en welke concrete resultaten of beleidsmaatregelen zijn inmiddels voortgekomen uit deze gesprekken om het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening door de rijksoverheid te bevorderen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar brief aan uw Kamer op 3 april 2023 aangaf, zijn door mijn ministerie gesprekken gevoerd met verschillende subsidieverlenende onderdelen van de rijksoverheid.2 Waar nodig zijn zij in contact gebracht met andere Rijksonderdelen die ervaring hebben met de Wet Bibob en met het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat in het kader van zijn voorlichtingstaak informerende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
Rijksonderdelen zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de Wet Bibob als zij een subsidie verlenen. In een groot deel van de gevallen is een Bibob-toets echter niet opportuun: het bedrag dat wordt verleend is klein of de subsidie wordt verstrekt aan een andere overheidsinstantie zoals een gemeente. Daarnaast biedt het subsidierecht via de Algemene wet bestuursrecht zelf ook de mogelijkheid om voorwaarden te stellen om misbruik tegen te gaan. Toepassing van de Wet Bibob is dan niet nodig.
Het opstellen van landelijk Bibob-beleid bij het verstrekken van subsidies voor het Rijk is niet mogelijk; de inzet van het instrument per Rijksonderdeel en per sector verschilt te veel. Wel hebben de betrokken ministeries met een aantal Rijksonderdelen gesprekken gevoerd, zoals Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en voert subsidieregelingen uit voor verschillende ministeries. RVO heeft naar aanleiding van de vorige Kamervragen een Bibob-adviesgroep opgericht. Zie ook de beantwoording van de vragen 3 en verder.
Niet alleen Rijksonderdelen zoals RVO verstrekken subsidies waarop de Wet Bibob van toepassing is, ook (beleids)afdelingen van de ministeries kunnen dat doen, zoals ook aangegeven in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 15 december 2023.3 Er is gekeken welke rol mijn ministerie daarin kan hebben en in dat kader zijn onder andere gesprekken gevoerd met het onderdeel binnen mijn ministerie dat de kaders opstelt voor het verstrekken van subsidies. Hun kader ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies wordt op dit moment uitgebreid met aandacht voor de Wet Bibob. Met deze afdeling zal ook worden nagedacht over mogelijke uitbreiding naar andere ministeries.
Wat zijn de concrete resultaten van de Bibob-adviesgroep die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in 2023 heeft ingesteld?
De Bibob-adviesgroep van RVO adviseert en ondersteunt binnen RVO over het proportioneel inzetten van de onderzoeksmogelijkheden die de wet Bibob biedt. Dit gebeurt op basis van adviesverzoeken die bij de adviesgroep kunnen worden ingediend door uitvoerende afdelingen van RVO. Ook kan een Bibob-tip (zie hierover ook vraag 5 en 7) aanleiding zijn voor bespreking van een casus in de adviesgroep. Vanaf 2023 heeft de Bibob-adviesgroep negen adviezen verstrekt over de inzet van de Wet Bibob binnen RVO. Geen van deze zaken gaf aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen.
De Bibob-adviesgroep helpt binnen RVO ook bij een goede waarborging van ontvangen vertrouwelijke Bibob-gegevens. Daarnaast wordt vanuit de Bibob-adviesgroep deelgenomen aan externe overleggen en netwerken rondom de Wet Bibob, zoals het Landelijk Subsidieoverleg van het IPO (Interprovinciaal overleg) en het Landelijk Bibob-congres. Doel hiervan is om overheidsbreed kennis met elkaar te delen over de Wet Bibob en de toepassing daarvan in de praktijk.
Worden subsidieaanvragers van duurzame energieprojecten door RVO altijd gescreend op integriteit, bijvoorbeeld via een Bibob-toets, en zo ja, op welke wijze gebeurt dit?
Het screenen van subsidieaanvragers met behulp van de Wet Bibob gebeurt risicogericht. De inzet van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking is een mogelijkheid om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en wordt gedaan op basis van een risicoanalyse die gedaan wordt bij het opstellen van een nieuwe (subsidie)regeling.
Deze risicoanalyse die wordt uitgevoerd bij een nieuwe regeling vloeit voort uit het Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) en het Uniform Subsidiekader (USK). Dit gebeurt in samenspraak met het ministerie dat de opdracht voor uitvoering van een subsidieregeling aan RVO geeft.
Een voorbeeld van screening op integriteit is de Stimulering Duurzame Energieproducten en Klimaattransitie (SDE++). Bij de SDE++ worden subsidieaanvragers in het kader van de Wet Bibob gescreend op basis van ontvangen tips door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt de SDE++ ieder jaar geactualiseerd op basis van een (verkorte) risicoanalyse.
Aangezien bij subsidies voor de totstandkoming van duurzame energieprojecten, zoals energieparken, vaak ook een vergunning van de gemeente nodig is, deelt u de mening dat RVO transparant moet zijn richting gemeenten over het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij een subsidieaanvraag, zodat gemeenten deze informatie kunnen betrekken bij hun vergunningverlening?
Overheden die bevoegd zijn om de Wet Bibob toe te passen kunnen elkaar tippen om een Bibob-onderzoek te starten. Dat kan echter alleen als de ene overheidsinstantie weet dat de andere overheidsinstantie een rechtsverhouding heeft of wil aangaan met een betrokkene4 of iemand in zijn zakelijke omgeving. De tippende overheidsinstantie moet over informatie beschikken dat deze persoon in relatie staat tot strafbare feiten. Het is vervolgens aan de andere overheidsinstantie om een keuze aangaande het eigen onderzoek te maken. Informatie uit een Bibob-onderzoek kan onder voorwaarden wel gedeeld worden met elkaar.
Worden bij de beoordeling van een subsidieaanvraag door RVO gegevens uitgewisseld met andere bestuursorganen, zoals gemeenten, en zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit proces te verbeteren?
Bij het opstellen van een subsidieregeling wordt altijd gekeken naar hoe deze het beste uitgevoerd kan worden. Indien gegevensuitwisseling met andere organisaties of overheidsinstanties nodig is bij uitvoering en handhaving van een (subsidie)regeling, wordt dit nader geregeld in de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de betreffende subsidieregeling.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de samenwerkende instanties bij gegevensuitwisseling, als daarbij sprake is van persoonsgegevens, hierbij voldoen aan de voorschriften van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit betekent onder meer dat er altijd een rechtsgrondslag moet zijn voor het verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens en dat bepaalde vereisten gelden ter waarborging van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens conform de wet. Persoonsgegevens kunnen dus niet zonder wettelijke grondslag tussen partijen en instanties uitgewisseld worden of voor andere doeleinden gebruikt worden dan waarvoor zij oorspronkelijk verzameld zijn.
Ook het delen van gegevens uit een Bibob-onderzoek van RVO na een subsidieaanvraag is aan strenge voorwaarden verbonden. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven kan deze informatie soms wel gedeeld worden. Zo moet RVO onder andere weten dat een ander bestuursorgaan een eigen Bibob-onderzoek verricht naar personen die door RVO zijn onderzocht, de gegevens moeten noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek en de gegevens zou het bestuursorgaan ook zelf moeten kunnen verkrijgen.
Hoe wordt geborgd dat de vergunningverlenende gemeente op de hoogte wordt gesteld van het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij de betreffende subsidieaanvraag?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Een tip behoort tot de mogelijkheden, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat de ene overheidsinstantie op de hoogte is van een vergunning(aanvraag) bij de gemeente. De gemeente heeft echter wel altijd de mogelijkheid om het Bibob-register te raadplegen. In het Bibob-register moeten conclusies worden geregistreerd wanneer een (eigen) onderzoek heeft geleid tot een bepaalde mate van gevaar of een terugtrekking uit de procedure. Een zogenaamde «hit» kan voor een gemeente of andere overheidsinstelling aanleiding zijn om een onderzoek te starten en het kan vervolgens ook onder voorwaarden om informatie uit het al afgeronde Bibob-onderzoek verzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak RVO in 2021, 2022, 2023 en tot nu toe in 2024 een adviesaanvraag heeft gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob?
RVO heeft tussen 2021 en nu in totaal tien adviesaanvragen gedaan bij het LBB. Hierbij wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat de adviesaanvragen van RVO in voornoemde periode per definitie zien op subsidies.
Kunt u per bestuursorgaan aangeven hoeveel adviesaanvragen er zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob in 2023 en tot nu toe in 2024?
Het LBB deelt in verband met de geheimhoudingsplicht in de Wet Bibob alleen cijfers over adviesaanvragen als deze cijfers niet te herleiden zijn naar individuele gevallen. Dit betekent dat het aantal adviesaanvragen per bestuursorgaan/rechtspersoon met overheidstaak slechts gedeeld wordt als dit een dusdanig aantal betreft dat op basis daarvan geen sprake is van herleidbaarheid naar een individueel geval. Een globaal overzicht van de cijfers is jaarlijks te vinden in het jaarverslag van het LBB.
In 2023 heeft het LBB in totaal 255 adviesaanvragen ontvangen. 230 daarvan waren afkomstig van gemeenten. 14 adviesaanvragen waren afkomstig provincies. 9 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. In totaal hebben 94 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak in 2023 advies bij het LBB aangevraagd. Voor meer informatie over de cijfers in 2023 verwijs ik u naar het jaarverslag 2023 van het LBB.
In 2024 heeft het LBB tot en met 5 december 2024 in totaal 243 adviesaanvragen ontvangen. 209 daarvan waren afkomstig gemeenten. 7 adviesaanvragen waren afkomstig van provincies. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van een samenwerkingsverband. In totaal hebben 106 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak tot en met 5 december 2024 een advies bij het LBB aangevraagd.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de inspanningen die worden gedaan om de inzet van de Bibob als instrument tegen ondermijning beter te kunnen benutten?
Mijn ministerie zet zich op een continue basis in om (de inzet van) het Bibob-instrument te optimaliseren. Zo wordt regelmatig met het LBB en de Regionale Informatie- en Expertisecentra gesproken over de inzet en over de ontwikkelingen bij bestuursorganen. Het jaarverslag van het LBB wordt naar de Kamer verzonden en geeft een goed beeld van de werkzaamheden van het LBB.
Daarnaast wordt in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op dit moment daarnaast een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de recente wijzigingen van de Wet Bibob, waarbij ook aandacht wordt besteed aan moties en enkele actualiteiten.5 Een reactie op dit onderzoek en eventuele opvolging volgt na afronding, verwacht in het najaar van 2025. Ten slotte blijf ik mij inzetten om Rijksonderdelen bewust te maken van de mogelijkheid om de Wet Bibob in te zetten. Een update op dit onderwerp volgt voor de zomer.
Het wegtrekken van talent uit de Verenigde Staten naar aanleiding van de verkiezingswinst van Trump |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts , Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat Nederland behoefte heeft aan getalenteerd personeel om bij te dragen aan het Nederlandse verdienvermogen en de Nederlandse economie?
Ja, kennismigratie is van essentieel belang voor de kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen van Nederland. Het kabinet wil een uitnodigend beleid blijven voeren voor kennismigranten die belangrijk zijn voor onze economie en samenleving. Met een gerichter arbeidsmigratiebeleid zorgen we ervoor dat we kunde en krachten toevoegen aan de economie en dat we deze mensen kunnen ontvangen op een manier die past bij Nederland.
Erkent u dat dergelijk personeel schaars is, en dat er een internationale strijd is om dergelijk talent aan te trekken? Erkent u dat er verschillende landen zijn die hier al veel actiever mee bezig zijn dan Nederland, waaronder bijvoorbeeld Duitsland, Italië en Spanje?
Ja, kennismigranten zijn schaars en (omringende) landen voeren een uitnodigend beleid voor internationaal talent. Het kabinet voert daarom een uitnodigend landenneutraal beleid voor het aantrekken van internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen.
De keuze van een kennismigrant om zich in een land te vestigen is overigens afhankelijk van een complex aantal factoren. Hierover is een recent onderzoek van Regioplan naar uw Kamer gestuurd1. Uit dit onderzoek blijkt dat de belangrijkste beweegredenen voor de keuze voor Nederland als vestigingsland de volgende zijn: loopbaanmogelijkheden en kennisinfrastructuur, de financiële overwegingen en de kwaliteit van het leefklimaat (veiligheid, cultuur, manier van leven).
Bent u ervan bewust dat de herverkiezing van Trump in de Verenigde Staten ertoe kan leiden dat er minder visa worden uitgegeven aan buitenlands talent dat zich wil vestigen in de Verenigde Staten, zoals studenten, onderzoekers of technici?1
Het kabinet gaat niet speculeren over Amerikaanse maatregelen na 20 januari 2025. Zoals u van ons mag verwachten volgen we internationale ontwikkelingen op de voet en spreken we hierover met onze partners, bijvoorbeeld in Europa.
Bent u op de hoogte van berichtgeving waarin wordt gesteld dat groepen Amerikanen die ontevreden zijn over de verkiezing van Trump overwegen om het land te verlaten?2, 3, 4
Ja
Ziet u dit als kans om meer internationaal talent naar Nederland te trekken?
Het kabinet gaat niet speculeren over mogelijk beleid dat de volgende regering in de Verenigde Staten gaat invoeren.
Het kabinet streeft in algemene zin naar een selectief en gericht arbeidsmigratiebeleid, dat landenneutraal is. Specifiek voor internationaal toptalent – dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen – voert het kabinet een uitnodigend beleid. Dit zorgt ervoor dat we kennis en expertise toevoegen aan de Nederlandse economie.
The Netherlands Point of Entry (hierna NPoE), onderdeel van de RVO, heeft de opdracht om actief talent te informeren over Nederland als vestigingsland. Zij zijn daarom aanwezig op verschillende techbeurzen en carrièrebeurzen in het buitenland. Daarnaast coördineert NPoE ook de Talent Coalition. Dit is een samenwerkingsverband tussen regionale partijen zoals Brainport Eindhoven, internationale welkomstcentra en landelijke partijen zoals Techleap en Nuffic. In dit verband worden gezamenlijke initiatieven genomen om Nederland op de kaart te zetten voor internationaal talent.
Verder wordt gewerkt aan het aantrekkelijk maken van online platforms zoals Welcome to NL, de job board en Work in NL. Op deze online platforms staan niet alleen vacatures, maar wordt ook informatie gegeven over het leven in Nederland, wat een eventuele kennismigrant moet regelen en de verschillende regelingen op basis waarvan kennismigranten kunnen verblijven en werken in Nederland.
Welke mogelijkheden ziet u om Nederland te positioneren als hét alternatief voor talent dat normaal gesproken naar de Verenigde Staten zou emigreren, en voor talent dat nu overweegt de Verenigde Staten te verlaten, bijvoorbeeld tech talent uit Silicon Valley?
Zoals aangegeven voert het kabinet een uitnodigend landenneutraal kennismigrantenbeleid, waarbij gericht talent wordt aangetrokken.
In het geval van aantrekken van talent uit de Verenigde Staten wordt op dit moment al het volgende gedaan. Zo bestaat een samenwerking met verschillende Amerikaanse top universiteiten, zoals MIT. Jaarlijks wordt meegedaan aan de European Career Fair van MIT, samen met verschillende bedrijven en regionale partners. Deze carrièrebeurs wordt niet alleen door MIT studenten bezocht, maar ook door studenten van andere (Ivy League) universiteiten zoals Yale, Harvard, NYU en Cornell tech. Verder bestaat een samenwerking met MIT waarbij master en PHD studenten stage kunnen lopen bij Nederlandse bedrijven, genaamd MIT MISTI. RVO zet zich actief in om startups en bedrijven te koppelen aan geschikte MIT stagiairs. Ten slotte verzorgt RVO diverse presentaties en webinars bij diverse Ivy League universiteiten in de Verenigde Staten, zoals ook Yale, Brown, NYU, Columbia en Cornell Tech om internationaal talent bekend te maken met Nederland als mogelijk vestigingsland na hun studie. Sinds dit jaar ligt meer nadruk op het aantrekken van talent op de NTS technologieën. Zo wordt actief geworven op ruimtevaart, AI, Life Sciences & Health, biotech, cybersecurity, fintech, kwantum, halfgeleiderindustrie en duurzame innovatie. Dit uit zich ook in het selecteren van de juiste universiteiten en faculteiten om de samenwerking mee aan te gaan.
Hoe kijkt u naar het optrekken met andere EU-lidstaten om een gezamenlijk Europees programma te ontwikkelen dat gericht is op het aantrekken van technologisch en academisch talent uit de Verenigde Staten?
Het kabinet zet in op het aantrekken van kennis en talent dat voor de Nederlandse economie en samenleving van toegevoegde waarde is en voor wie het kabinet een uitnodigend beleid voert. Zo zorgen we ervoor dat we kunde en krachten toevoegen aan de economie die past bij Nederland. Het kabinet hecht er waarde aan hierover in Europees verband gesprekken te voeren en doet dit ook doorlopend.
Welke specifieke sectoren (zoals AI of biotech) ziet u als kansrijk om talent uit de Verenigde Staten aan te trekken, en hoe wilt u deze sectoren promoten bij Amerikaanse professionals?
Zie vraag 6.
Hoe kijkt u tegen het introduceren van een speciaal talentvisum, vergelijkbaar met het Verenigd-Koninkrijk5 en Frankrijk6, waarbij talent uit het buitenland gemakkelijk aangetrokken kan worden en kan bijdragen aan de Nederlandse economie?
Nederland heeft zoals aangegeven een uitnodigend, landenneutraal toelatingsbeleid ten aanzien van kennismigranten. Er bestaan verschillende regelingen om de overkomst en tewerkstelling van verschillende groepen talent te faciliteren.
Naast de kennismigrantenregeling kent Nederland toegesneden regelingen voor zelfstandige ondernemers, voor ondernemers die onder begeleiding van een Nederlandse facilitator hier een startup kunnen oprichten en voor essentieel startup personeel. Daarnaast bestaan er EU-brede regelingen voor onderzoekers en voor kennismigranten, de Europese Blauwe Kaart. Tot slot is er de verblijfsvergunning zoekjaar hoogopgeleiden, die afgestudeerden in staat stelt een jaar lang in Nederland te verblijven om een baan (als kennismigrant) te vinden of een innovatieve onderneming te starten. In aanmerking komen, kort gezegd, derdelanders die een studie of onderzoeksproject hebben voltooid aan een Nederlandse onderwijsinstelling, of aan buitenlandse top-200 instelling. Daarmee fungeert de zoekjaarvergunning al als «talentvisum». Bovendien wordt de zoekjaarvergunning momenteel doorgelicht om te bezien hoe deze beter en gerichter zou kunnen worden vormgegeven, met name ten behoeve van talent in STEM-sectoren (Science, Technology, Engineering and Maths). Introductie van een nieuw «talentvisum» wordt in dit licht overbodig geacht.
Welke fiscale instrumenten heeft het kabinet om internationaal talent aan te trekken die ingezet kunnen worden specifiek om deze doelgroep te bereiken?
Internationaal talent dat naar Nederland komt en voldoet aan de voorwaarden kan gebruik maken van de 30%-regeling voor hoogopgeleide buitenlandse werknemers. Bij tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2025 is een wijziging opgenomen om het forfait van de regeling niet af te bouwen in stappen, maar dit vast te stellen op 27% per 2027. Ook is het mogelijk om gebruik te maken van de niet-forfaitaire regeling, de zogenaamde ETK-regeling, waarmee onder voorwaarden de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast vergoed kunnen worden. Ook hier is sprake van landenneutraal beleid, omdat de fiscale faciliteiten geen onderscheid maken naar het land van herkomst van de ingekomen werknemer.