Het niet juist vaststellen van partnerschap door de Dienst Toeslagen, naar aanleiding van WOO-verzoek 2022.14 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel invalids het Toeslagen Verstrekkingen Systeem dat wordt gebruikt bij de uitvoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir-service TVS) sinds de invoering van het toeslagenstelsel per jaar heeft gehad?1
In het Toeslagen Verstrekking Systeem (hierna: TVS) vinden alle verwerkingen van (wijzigingen in) de gegevens plaats van meer dan 6 miljoen burgers voor het vaststellen en verstrekken van hun toeslagen. Een «invalid» ontstaat bij een technische fout tijdens de verwerking van gegevens, waardoor er een onjuiste koppeling wordt gelegd en gegevens verkeerd worden geregistreerd. Dit kan komen door een onjuiste berichtinhoud of een soft- of hardware fout.
In een systeem met de omvang en de complexiteit van TVS, waarbij miljoenen gegevens moeten worden verwerkt en er met terugwerkende kracht gegevens moeten worden aangepast, zijn invalids helaas niet uit te sluiten. Een wijziging met terugwerkende kracht heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat alle gerelateerde toeslagen opnieuw berekend dienen te worden. Invalids werken belemmerend voor een juiste werking van TVS. Om dit te verbeteren zijn medio 2018 handmatige rapportages ingericht en begin 2020 een verbeterde automatisering, om invalids zowel beter te kunnen herstellen als te monitoren. De cijfers gaan daardoor niet verder terug dan september 2018.
In de onderstaande grafiek is de totale voorraad invalids op bepaalde peilmomenten weergegeven. Zolang een bepaalde technische fout niet is opgelost, kunnen hierdoor invalids ontstaan bij de verwerking van een dergelijk gegeven en stijgt de totale voorraad. Een speciaal team is bij Dienst Toeslagen actief om de problematiek met invalids te adresseren. Door dit team worden bijvoorbeeld softwareverbeteringen aangebracht waardoor een groot aantal invalids in één keer wordt opgelost en een sterke daling te zien is in de grafiek. Zo heeft een upgrade van het technische platform van de Awir IT-service eind 2021 plaatsgevonden en is in september 2022 de registratie van bewoning aangepast. Zoals in de grafiek te zien is hierdoor het aantal invalids in deze perioden sterk afgenomen. Iedere daling in de grafiek is het gevolg van het doorvoeren van een dergelijke verbetering.
De totale voorraad invalids volgt uit de instroom van nieuw ontstane invalids en de uitstroom van afgehandelde invalids, waarvan de gegevens alsnog juist zijn verwerkt. De voorraad invalids in de ene maand bestaat dus voor een groot deel uit andere invalids dan de voorraad in de periode daaraan voorafgaand. Bij afhandeling van een invalid wordt het onderliggende probleem in de gegevensverwerking voor de burger opgelost, waardoor er geen verdere impact ontstaat. De impact voor de burger is afhankelijk van de tijd die nodig is voor afhandeling van een invalid. Naarmate bijvoorbeeld een onjuiste vaststelling van een partnerschap langer aanhoudt, kan de burger langer te veel toeslag ontvangen waardoor een (hogere) terugvordering ontstaat. Er zijn daarmee ook invalids die geen impact hebben op de burger. Enerzijds wordt een goed deel van de invalids binnen een week alsnog afgehandeld binnen TVS, anderzijds kunnen invalids betrekking hebben op gegevens die irrelevant zijn voor de betreffende toeslag; een verkeerde verwerking van een verhuizing heeft bijvoorbeeld geen invloed op de zorgtoeslag. Daarnaast ligt het aantal betrokken burgers lager dan het aantal invalids. Meerdere invalids kunnen namelijk betrekking hebben op één burger, waarbij de impact sterk afhangt van de aard van die invalids. Het gaat daarbij vaak om hetzelfde gegeven dat op verschillende plaatsen niet op de juiste wijze wordt verwerkt, waarbij de impact voor de burger niet zonder meer optelt.
Onder deze nuances is het lastig om de totale voorraad invalids en de mogelijke gevolgen daarvan in perspectief te plaatsen. Jaarlijks worden grofweg 40 tot 45 miljoen binnenkomende berichten verwerkt volgend uit wijzigingen van de burger, wijzigingen in gegevens uit basisregistraties en gegevens van derden en wijzigingen vanuit de behandeling binnen Dienst Toeslagen. Al deze wijzigingen leiden tot een veelvoud aan losse «berichtverwerkingen» binnen de verschillende IT-systemen. Het gaat daarmee om vele honderden miljoenen verwerkingen per jaar, die allemaal in meer of mindere mate tot een invalid kunnen leiden. De totale voorraad invalids is daarmee een fractie van het totaal aantal verwerkingen waar de systemen mee te maken krijgen, waarbij ook niet iedere invalid leidt tot nadelige gevolgen voor de burger. Dat neemt echter niet weg dat de gevallen waar een invalid wel leidt tot nadelige gevolgen ontzettend vervelend zijn en waar Dienst Toeslagen zich voor blijft inspannen om deze zo veel mogelijk te voorkomen.
Hoe verklaart u het oplopende aantal invalids bij de Awir-service TVS?
Ondanks het aanbrengen van softwareverbeteringen, blijft het aantal invalids stijgen. Dit heeft te maken met het volume en de complexiteit van de gegevensverwerkingen waar de Awir-service mee te maken krijgt. TVS dient een steeds groter wordende hoeveelheid gegevens te kunnen verwerken. Enerzijds omdat de populatie toeneemt en anderzijds omdat het aantal berekeningsjaren in TVS toeneemt, waarvan ieder jaar vele mijloenen gegevens omvat. Daarnaast vinden door de jaren wijzigingen plaats in wet- en regelgeving, waarop de systemen initieel niet altijd zijn gebouwd. Additionele wet- en regelgeving en specifieke uitzonderingen die daarbij worden gecreëerd, vragen meer en vaak ingewikkeldere rekenregels en/of gegevenskoppelingen, waarmee het IT-landschap steeds complexer wordt en de kans op fouten toeneemt.
Voorbeelden van aanpassingen in wet- en regelgeving die voor de burger ontegenzeggelijk een verbetering zijn maar de complexiteit van gegevensverwerking vergroten zijn bijvoorbeeld de omvangrijke wijziging met betrekking tot de aanvang van een partnerschap per eerste van de maand volgend op het ontstaan van een partnerschap en niet langer met terugwerkende kracht tot 1 januari van het berekeningsjaar. Kleinere recente wijzigingen betreffen de uitzonderingen op partnerschappen voor burgers in de noodopvang of in detentie. Voor andere wet- en regelgeving, die meer algemeen invloed hebben op registratie en koppeling van gegevens kan bijvoorbeeld worden gedacht aan wijzigingen die voortvloeien uit de AVG. Dergelijke wijzigingen creëren allen gewenste verbeteringen voor burgers, maar vragen in samenhang steeds meer van de systemen van Dienst Toeslagen.
De stijgende complexiteit in het IT-landschap die hieruit voortvloeit, vereist daarom een steeds grotere inzet binnen beheer en onderhoud van de systemen. Dit concurreert met de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving en gewenste verbeteringen in de dienstverlening, waardoor niet altijd de gewenste capaciteit kan worden ingezet op het voorkomen van invalids door het aanbrengen van verbeteringen in de systemen. Bovendien is door accumulatie van wijzigingen en de groeiende hoeveelheid gegevens op termijn mogelijk een intensievere vernieuwingsslag van de systemen noodzakelijk om de continuïteit van de systemen zo lang als nodig te borgen.
Hoe ontstaat een invalid bij de Awir-service TVS?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 1 en 2, komen invalids in verschillende vormen voor en ontstaan deze door technische fouten tijdens de verwerking van gegevens. Het ontstaan van invalids bij de Awir-service van TVS, die zorgt voor de vaststelling van partnerschappen, is vooral het gevolg van het volume van gegevensverwerking, de complexiteit van de vereiste verwerking en beperkingen in de performance: er moet meer data tegelijk verwerkt worden dan de Awir-service aankan.
Klopt het dat dit tot gevolg kan hebben dat zelfs bij mensen die correct het inkomen van henzelf en hun partner hebben opgegeven, een te hoog voorschot wordt verstrekt voor bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag en dat zij daarmee bij de definitieve aangifte geconfronteerd kunnen worden door een hoge invordering?
Helaas kan het inderdaad in bepaalde situaties voorkomen dat invalids leiden tot (hoge) terugvorderingen voor de aanvragers. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een partnerschap in eerste instantie onterecht niet wordt vastgelegd in TVS en dit later met terugwerkende kracht wordt gecorrigeerd. De toeslag wordt dan opnieuw berekend met de inkomens van beide partners in plaats van alleen het inkomen van de aanvrager. Het verschil moet dan in beginsel worden terugbetaald. Dit komt niet alleen bij de definitieve beschikking naar voren, maar kan ook gedurende het jaar zijn, in de voorschotfase, als het partnerschap op dat moment wordt hersteld in TVS. In dat geval wordt in de eerste plaats de hoogte van het voorschot in het resterende tijdvak aangepast en ontstaat enkel een terugvordering wanneer reeds meer voorschot is uitgekeerd dan waar de burger in dat toeslagjaar in totaal recht op heeft.
Welke andere gevolgen zijn denkbaar voor mensen die als «invalid» uit de Awir-service TVS komen?
Een invalid gerelateerd aan de Awir service kan tot gevolg hebben dat een partnerschap ten onrechte niet wordt vastgelegd of dat een partnerschap onterecht langer doorloopt. Voorbeelden van gevolgen van deze invalids zijn:
Kunt u aangeven hoeveel mensen te maken hebben gehad met terugvorderingen omdat zij als invalid uit de Awir service TVS kwamen?
Een invalid heeft betrekking op een onjuiste verwerking van een gegeven van een burger. Er kan in een dergelijk geval bijvoorbeeld ten onrechte geen partnerschap worden vastgesteld waardoor een te hoog voorschot wordt uitgekeerd, vervolgens kan om die reden een terugvordering volgen. Een terugvordering kan echter ook om andere redenen ontstaan, bijvoorbeeld vanwege een hoger dan verwacht inkomen. Zoals ook in antwoord op vraag 1 geschetst, is het daarom niet goed mogelijk om een direct verband tussen een foute verwerking en een terugvordering te leggen. Hoeveel mensen te maken hebben gehad met terugvorderingen als gevolg van een invalid en hoe hoog deze terugvorderingen waren, is daarom helaas niet exact te achterhalen. De gevallen waar een invalid leidt tot nadelige gevolgen voor burgers zijn zeer onwenselijk. Dienst Toeslagen blijft zich dan ook inspannen om deze zo veel mogelijk te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe hoog deze terugvorderingen waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u om met mensen die – enkel omdat zij als invalid uit het systeem kwamen – compleet buiten hun schuld te maken kregen met hoge terugvorderingen waar zij niet (direct) aan kunnen voldoen?
Allereerst is het heel vervelend dat aanvragers, door een fout in het systeem van Dienst Toeslagen, worden geconfronteerd met een (hoge) terugvordering. Hoe daarmee wordt omgegaan, is afhankelijk van het feit of de invalid wordt opgemerkt voor of nadat de toeslag definitief is beschikt.
Als de toeslag definitief is vastgesteld, dan wordt de definitieve beschikking in principe niet meer in het nadeel van de burger herzien, wanneer deze volgt uit een fout van Dienst Toeslagen. Ook in dit geval, wanneer bekend wordt dat het partnerschap niet op de juiste wijze is vastgesteld bij de definitieve beschikking, wordt deze vaak niet herzien en mag de burger de toeslag veelal houden.
Als het gaat om een invalid tijdens de voorschotbeschikking, dan wordt na afhandeling van deze invalid het voorschot opnieuw berekend. Uitgangspunt hierbij is dat Dienst Toeslagen de toeslag op een juiste wijze wil vaststellen. Als invalids langer aanhouden dan zes maanden, worden deze uit voorzorg doorgestuurd naar de kantoorprocessen waar deze door een behandelaar handmatig worden beoordeeld. Herberekeningen kunnen desalniettemin leiden tot een terugvordering, als reeds teveel voorschot is uitgekeerd ten opzichte van het jaarrecht. Voor terugbetaling van teveel ontvangen voorschot kan de burger gebruik maken van de standaard betalingsregeling van 24 maanden of van een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening gehouden wordt met de draagkracht, wanneer de burger over onvoldoende financiële middelen beschikt om de teveel uitbetaalde toeslag terug te betalen. Daarnaast bestaat in zijn algemeenheid ruimte om een vordering te matigen indien een individuele casus daartoe aanleiding geeft. De beoordeling daarvan is een individuele belangenafweging. Als een fout aan de zijde van Dienst Toeslagen mede de oorzaak is van een onjuist voorschot wordt dat betrokken bij de beoordeling of matiging aan de orde is. Alleen het feit dat een vordering door een invalid komt is niet per definitie een reden om een terugvordering niet op te leggen of te matigen.
Vanaf het moment dat u wist van het probleem van de invalids, welke stappen heeft u gezet om de burger gericht en vooraf te waarschuwen dat dit probleem bij ze op kan treden?
Invalids zijn onverwachte fouten in de verwerking van een gegeven van een burger. Omdat vooraf niet voorspelbaar is of zich een dergelijke situatie zal voordoen is ook niet goed mogelijk om een burger hiervoor gericht te waarschuwen. De burger wordt er in algemene zin wel op gewezen om de gegevens, waarmee de toeslag is berekend, tijdig te wijzigen en altijd goed te controleren, zodat de toeslag juist wordt berekend, bijvoorbeeld met communicatiecampagnes zoals «Check, Pas aan en door». Dit draagt bij aan het beperken van de gevolgen van verkeerde registratie van gegevens en foutieve systeemverwerkingen. Voorafgaand aan het berekenen van het nieuwe toeslagrecht voor het komende jaar, zal specifieker de aandacht worden gevestigd op het belang van het controleren van gegevens. Niet specifiek in relatie tot problemen vanwege invalids, maar gericht op het controleren of (gewijzigde) gegevens juist geregistreerd staan en of de burger relevante wijzigingen voor het komende toeslagjaar voorziet. Via campagnes, website, social media, als ook het attenderen van hulp- en dienstverleners, wordt hieraan aandacht besteed. Daarnaast is vanaf dit jaar voorzien dat alle burgers hun voorschotberekening voor het nieuwe toeslagjaar ook weer op papier zullen ontvangen, en niet alleen digitaal in hun Berichtenbox en in Mijn toeslagen. De papieren voorschotbeschikking zal de attentiewaarde en het bewustzijn bij burgers verhogen om hun gegevens in de toeslagaanvraag te controleren.
Hoe is opvolging gegeven aan het advies van 3 september 2021 om in overleg met de adviseur menselijke maat te voorkomen dat burgers met terugvorderingen worden geconfronteerd, juist omdat ze geen invloed hebben gehad op de tekortkomingen in de systemen?
In de eerste plaats zet Dienst Toeslagen een team in dat specifiek ingericht is om invalids zoveel mogelijk tegen te gaan en terugvorderingen te voorkomen. Toch kan het voorkomen dat invalids zich voordoen en het teveel uitbetaalde bedrag terugbetaald dient te worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, worden invalids die langer aanhouden dan zes maanden uit voorzorg doorgezet naar het kantoorproces, waar deze handmatig worden beoordeeld. Daarbij wordt, eventueel in samenspraak met de vaktechnische lijn en de adviseur menselijke maat, gekeken of er aanleiding is om een terugvordering te matigen. Ook dan kan het voorkomen dat toch het onterecht ontvangen voorschot moet worden terugbetaald. Burgers kunnen dan bij het terugbetalen van teveel ontvangen toeslag gebruik maken van een betalingsregeling (naar draagkracht).
Op welke manieren heeft u de Kamer geïnformeerd over het oplopende aantal invalids bij de Awir-service TVS en de mogelijke gevolgen hiervan?
Specifiek over de technische details van invalids is uw Kamer niet geïnformeerd. Dit betreft een specifiek technisch probleem in het kader van de IV-voorzieningwaarvoor oplossingen gezocht dienen te worden binnen de uitvoering van het toeslagenstelsel en waarover niet op detailniveau wordt gerapporteerd aan uw Kamer. Experts binnen Dienst Toeslagen werken hard om het aantal invalids terug te dringen en het ontstaan van nieuwe invalids te voorkomen.
Wel is in zijn algemeenheid, in de eerste Stand van de uitvoering – Toeslagen 20212, de Kamer specifiek om aandacht gevraagd voor de doorwerking in de IV-systemen van complexe wet- en regelgeving. Daarin is onder andere aangegeven dat er een toenemende mate van instabiliteit ontstaat en structureel ruimte nodig is voor beheer en onderhoud. De problemen met invalids vormen een concrete uitwerking van deze instabiliteit binnen de IV-systemen. In reactie hierop3, heeft mijn ambtsvoorganger het belang aangegeven dat opdrachtgevers, eigenaar (het Ministerie van Financiën), kabinet en Tweede Kamer, Dienst Toeslagen van de juiste randvoorwaarden voorziet, in het bijzonder een uitvoerbare en behapbare veranderagenda, opdat er ook ruimte is voor investeringen in continuïteit. In verschillende gremia voeren deze partijen gezamenlijk met Dienst Toeslagen gesprekken om de continuïteit te borgen. In uitvoeringstoetsen bij nieuwe wetsvoorstellen heeft Dienst Toeslagen hiervoor blijvend aandacht gevraagd door zorgen over het IV-portfolio expliciet te maken en de noodzaak tot herprioritering en risico’s op procesverstoringen te benadrukken. Iedere wijziging in wet- en regelgeving voegt potentieel extra complexiteit toe aan de systematiek. Dit betekent niet dat we in zijn geheel geen wijzigingen kunnen doorvoeren, maar wel dat we hier bewust mee om moeten gaan en een goede risicoafweging moeten maken.
Waarom heeft u dat de juiste hoeveelheid informatievoorziening aan de Kamer gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke manier werkt u aan het terugdringen van het aantal invalids?
Een speciaal team is opgezet met als specifiek doel de performance en invalid problematiek van TVS te adresseren. Door het team worden invalids geanalyseerd en oplossingen bedacht. Oplossingen kunnen systeemtechnisch van aard zijn of kunnen bestaan uit procedurele maatregelen. Zo is dit team verantwoordelijk voor de voorbeelden van verbeteringen genoemd in antwoord op vraag 1, waardoor het aantal invalids in die perioden sterk is gedaald. Het is helaas niet uit te sluiten dat er bij een systeem met de omvang en complexiteit van TVS bij de verwerking van zoveel gegevens een technische storing kan ontstaan. In veel van de gevallen worden deze storingen gelukkig opgelost en ondervindt de burger hier niet tot nauwelijks hinder van. Dat neemt niet weg dat elke keer dat een burger (een deel van het) reeds ontvangen voorschot terug dient te betalen vervelend is.
Op termijn is mogelijk een intensievere vernieuwingsslag van de systemen noodzakelijk. De keuze hiervoor moet worden bezien in samenhang met de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel binnen de kinderopvang en de keuzes die aan een volgend kabinet worden voorgelegd rondom het traject «toekomst toeslagen» waarin alternatieven voor, of fundamentele herzieningen van het huidige toeslagenstelsel verkend worden. Van belang is daarbij om, in samenhang met deze trajecten, te bezien wat er nodig is om de continuïteit van de systemen binnen Dienst Toeslagen zo lang als nodig te borgen.
Bent u bekend met de twee recente uitspraken van de Almelose en Rotterdamse rechtbanken die in civiele zaken oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde jegens ouders in de toeslagenaffaire?1, 2
Ja.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel en is bekend wanneer hier uitspraken over worden verwacht?
Er is nog een drietal rechtszaken aanhangig bij de civiele rechter, waarin de ouders om een verklaring voor recht hebben verzocht. De Staat zal in deze zaken erkennen dat onrechtmatig is gehandeld inzake besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Wanneer eisers in verband hiermee de zaken intrekken zal het vermoedelijk niet van een uitspraak komen.
De zitting van 11 mei jl. bij de rechtbank Breda is niet doorgegaan, omdat de eiseres de zaak heeft ingetrokken nadat de Staat jegens eiseres erkend heeft dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld voor de besluiten waarvoor de UHT in deze individuele casus compensatie heeft geboden.
Zijn de uitspraken van toepassing op alle gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire of een specifiek deel?
Uitspraken zijn – per definitie – alleen van toepassing op de partijen die de procedure voeren. Desalniettemin zal de Staat niet proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat zal voor deze en soortgelijke toekomstige zaken dan ook de onrechtmatigheid van het besluit erkennen.
Klopt het dat de rechter hiermee een nieuwe weg naar schadevergoeding voor toeslagouders heeft gebaand, namelijk via een civiele procedure in plaats van de hersteloperatie en de bestuursrechter?
Ouders hebben altijd het recht gehad om naar de civiele rechter te stappen. Dat maken deze uitspraken niet anders. Het uitgangspunt bij de bestuursrechtelijke weg was en is nog steeds dat er ruimhartig wordt gecompenseerd en de volledige schade wordt vergoed.
Is er al duidelijkheid wat deze uitspraken betekenen voor de schadevergoeding die ouders in deze zaken krijgen?
De Staat erkent tegenover deze ouders dat er onrechtmatig is gehandeld met betrekking tot de beschikking waar de UHT compensatie voor heeft afgegeven. Daarvoor wenst de Staat de volledige schade te vergoeden, zoals zij dat doet voor alle besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Met (de gemachtigden van) de ouders zal contact worden opgenomen om het vervolg te bespreken. De ouders in deze zaken zullen ook in deze zaken volgens het kader van de CWS aannemelijk dienen te maken wat hun schade is geweest.
Waar zit volgens u precies het verschil tussen de uitspraken van de civiele rechtszaak in relatie tot hoe tot nog toe tegen schadevergoeding van de gedupeerde ouders werd aangekeken?
Via de Hersteloperatie Toeslagen kunnen gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig gecompenseerd worden en de volledige schade vergoed krijgen. In de hersteloperatie wordt voor het vaststellen ook aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht ligt de bewijslast voor of er schade is en de omvang daarvan bij de gedupeerde ouder. De gedupeerde ouder dient dan de causaliteit aan te tonen, evenals de toerekenbaarheid en de relativiteit. In de hersteloperatie wordt hier ruimhartig mee omgegaan.
Kunt u in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen van deze uitspraken voor gedupeerde ouders zijn en hoe dit de hersteloperatie kan beïnvloeden?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een bepaald handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Bieden deze uitspraken volgens u ook kansen om een meer gestroomlijnde schadevergoeding in te stellen op basis van het civiele recht?
In beginsel zal ieder schadeverzoek op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Deze uitspraken maken dat niet anders. Wel wordt er continu gekeken hoe het bieden van aanvullende schadevergoeding binnen de hersteloperatie versneld kan worden. Daarnaast wordt er bij de Hersteloperatie Toeslagen gewerkt conform de kaders van de Commissie Werkelijke Schade; dat biedt al een gestroomlijnde vergoeding.
Is het mogelijk om deze vragen voor 18 mei a.s. te beantwoorden zodat ze betrokken kunnen worden bij het commissiedebat «Ongekend Onrecht» van 23 mei a.s.?
Ja.
De recente rechterlijke uitspraken aangaande het toeslagenschandaal en het verzoek niet in hoger beroep te gaan |
|
Renske Leijten |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u uw reactie geven op het oordeel van de rechtbanken Overijssel en Rotterdam dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van mensen in het toeslagenschandaal en aansprakelijk is voor de geleden schade?1, 2
Ja, dat kan. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Daarmee is het niet nodig dat de onrechtmatigheid van een besluit vaststaat, voordat een gedupeerde ouder volledig wordt gecompenseerd.
Beide rechtbanken hebben voor recht verklaard dat bij de totstandkoming van verschillende kinderopvangtoeslag-besluiten (KOT-besluiten) in het verleden door de Staat onrechtmatig is gehandeld. De rechtbanken hebben geoordeeld dat de Staat onvoldoende heeft aangetoond dat Dienst Toeslagen in het verleden bij de totstandkoming van KOT-besluiten voldoende rekening heeft gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
De Staat verenigt zich met het oordeel van de rechtbank Rotterdam en erkent daarmee de aansprakelijkheid voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat verenigt zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De Staat is het ermee eens dat hij onvoldoende kan aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel jegens de gedupeerde ouders voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie biedt. Dit geldt echter niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie biedt. Voor die besluiten wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. Terugvorderingen in die jaren kunnen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders een wijziging van hun inkomen hebben doorgegeven, of wanneer er geen kinderopvang werd genoten. Zo zijn er nog meer situaties waarin de UHT geen compensatie afgeeft. Gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, wordt echter tegen dit vonnis van de rechtbank Overijssel geen hoger beroep ingesteld. De Staat heeft ervoor gekozen om in eventuele toekomstige zaken op dit specifieke punt het verweer wel te voeren waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de lijn van de rechtbank Rotterdam, en zo nodig zal de Staat dan in hoger beroep gaan.
Kunt u aangeven op welke punten de rechtbanken oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld? Hoe reageert u op die punten?
Ja. De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de Staat bij de besluiten in het kader van de kinderopvangtoeslag onrechtmatig tegenover de ouders heeft gehandeld. De ouders hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2005, 2006 en 2008 t/m 2015.
De rechtbank Overijssel heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat (achteraf) niet heeft aangetoond dat in het verleden bij de totstandkoming van de besluiten er voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel op grond waarvan strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aangenomen. De Staat heeft daarmee in het verleden onrechtmatig gehandeld bij de besluitvorming
De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de Staat bij de terugvorderingsbeschikkingen in het kader van kinderopvangtoeslag, onrechtmatig jegens de ouders heeft gehandeld. De eisers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2009 t/m 2012. Ten aanzien van het jaar 2012 is de aansprakelijkheid afgewezen, maar ten aanzien van de jaren 2009 t/m 2011 is dat wel toegewezen.
De rechtbank Rotterdam heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en baseert het onrechtmatig handelen onder meer op de uitlatingen van de Staat over de problemen bij de kinderopvangtoeslag.
Zoals hierboven aangegeven, volgt de Staat de redenering van de rechtbank Rotterdam. De Staat volgt de redenering van de rechtbank Overijsel ten dele, namelijk alleen voor de jaren waarvoor UHT compensatie heeft gegeven. Voor een verdere duiding op deze punten verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 mei jl.3
Waarom heeft de Landsadvocaat in deze zaken bepleit dat bij toekenning van de vordering deze civiele rechtsgang de hersteloperatie (gestoeld op bestuursrechtelijke leest) doorkruist? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
De civiele rechtsgang legt extra druk op de uitvoering van de hersteloperatie die is bedoeld om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Die ruimhartige compensatie is vormgegeven door forfaitaire bedragen, het aannemelijk maken – en niet stellig bewijzen – van schade, een schuldenaanpak en brede hulp van gemeenten. Dit waarborgt dat via de bestuursrechtelijke route ten minste, maar naar verwachting meer, wordt voldaan aan de schadevergoeding via het civiele recht.
De Staat is in deze civielrechtelijke zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Waarom heeft de Landsadvocaat gesteld dat de ouders geen belang hebben bij hun vordering? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden, hun schulden worden opgelost, en zij krijgen brede hulp van gemeenten. De ouders in deze zaken zijn erkende gedupeerden zodoende is de gang naar de civiele rechter niet noodzakelijk om hun schade volledig vergoed te krijgen.
De Staat is in deze zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Kunt u reageren op de overweging van de rechtbank dat de rechtsgang bij de bestuursrechter onvoldoende rechtsbescherming bood, waardoor deze ouders bij de civiele rechter alsnog om rechtsbescherming kunnen vragen?
U vraagt of er wordt erkend dat de gedupeerde ouders in het verleden onvoldoende rechtsbescherming genoten via de bestuursrechtelijke weg. De Staat berust in het oordeel van de rechtbank Rotterdam en is het ermee eens dat in het verleden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende werd getoetst. Er is in het verleden veel fout gegaan bij de kinderopvangtoeslag. De uitvoering, rechtspraak en wetgever hielden onvoldoende rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In oktober 2019 heeft de Raad van State de desbetreffende wetsbepalingen anders uitgelegd. Zij overweegt:
De Raad van State erkent dat zij ouders die in de problemen zijn gekomen niet de rechtsbescherming heeft geboden waar zij op mochten rekenen en opgemerkt dat hij in zijn rechtspraak eerder had moeten overgaan tot het «inlezen» van de evenredigheidstoets in de Wko en Awir. Volgens de Raad van State had dat eerder gekund en eerder gemoeten. Daar sluit de Staat zich bij aan.
Erkent u het gebrek aan rechtsbescherming via de bestuursrechtelijke weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het oordeel van de rechters in de civiele rechtszaken te accepteren en niet in hoger beroep te gaan? Zo nee, welke procesbelang heeft de Staat nog richting deze gezinnen die erkend gedupeerd zijn?
De Staat zal in beide zaken met betrekking tot het onrechtmatig handelen niet in hoger beroep gaan. Voor toekomstige zaken zal de Staat geen verweer voeren in jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Hij zal daarbij aangeven het vonnis van de rechtbank Rotterdam te volgen. Voor verdere duiding en weging van deze beslissing wordt u verwezen naar de begeleidende Kamerbrief en de Kamerbrief van 9 mei jl.4
Kunt u uitgebreid de keuze weergeven waarom er wél in hoger beroep moet worden gegaan?
Niet van toepassing.
Kent u de uitspraken in de bestuursrechtelijke zaken Midden Nederland en de zaak Rotterdam?
Ja.
Kunt u aangeven welk oordeel van de rechter in de bestuurszaken u gaat volgen als het gaat om de beslistermijnen?3, 4, 5
Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de lijn die rechters hanteren in het kader van beroepen niet-tijdig beslissen. De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak minder snel behandeld worden dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 9 mei jl., is daarom tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam wordt tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Dat laat onveranderd dat de besluitvorming in de betrokken zaken voortvarend ter hand wordt genomen en er zo snel mogelijk wordt beslist.
Zowel de ouders als de UHT hebben baat bij een uniform beleid met betrekking tot de termijnen. Beide rechtbanken betrekken bij de oordeelsvorming de achterstanden in het kader van de hersteloperatie, maar hanteren daarbij een andere balans. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. In hoger beroep zal de Afdeling bestuursrechtspraak worden gevraagd zich daarover uit te laten. In toekomstige zaken zal de UHT rechtbanken verzoeken om aan te sluiten bij de termijn die de rechtbank Midden-Nederland heeft geboden.
Erkent u dat het meest zorgvuldig is om de uitspraak van Rotterdam te volgen als het gaat om de beslistermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak lager op de stapel komen dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. Ondertussen wordt in beide zaken waarover de rechtbanken zich hebben uitgelaten zo voortvarend mogelijk een beslissing genomen. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam is een voorlopige voorziening gevraagd, omdat de opgelegde beslistermijn niet kan worden gehaald.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Er wordt continu gekeken naar verdere maatregelen om de hersteloperatie te versnellen. In de afgelopen VGR zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de integrale beoordelingen en de bezwaar afhandeling significant te versnellen. UHT werkt hard om deze maatregelen te implementeren en ouders zo snel mogelijk herstel te bieden. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken of de processen voor schadeafhandeling, bezwaren, en dossierverstrekking. De toetssteen is en blijft of maatregelen betekenen dat het proces voor ouders uiteindelijk sneller is afgerond. Over versnellingsmaatregelen wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd in voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller een beslissing over geclaimde werkelijke schade krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het proces van het vaststellen van werkelijke schade vergt een individuele beoordeling en veel maatwerk. Het vergt ook de nodige expertise die de hersteloperatie heeft verkregen via de Commissie Werkelijke Schade. Er wordt continu gekeken – in lijn met de Kamerbrief van de Minister-President van 31 maart jl. – om het proces van werkelijke schade te versnellen voor de ouders, zoals ook het proces rondom dossiers of het proces in bezwaar. De toetssteen van iedere maatregel blijft of deze het proces voor ouders versneld en uitvoerbaar is.
Klopt het dat de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep rond het volledig verstrekken van een dossier heeft geschikt?6
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de vragen 15 t/m 17 wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op (de inhoud van) individuele zaken.
Uitgangspunt dat er altijd vanuit Dienst Toeslagen wordt gezocht naar een optie om er samen met ouders uit te komen. Bij het verstrekken van dossiers wordt dan ook contact opgenomen met de verzoeker om te kijken waar de informatiebehoefte ligt. In het algemeen kan worden gezegd dat het uitgangspunt is om niet te procederen tenzij. Een voorbeeld hiervan is dat het verstrekken van dossiers ook kan raken aan de veiligheid van medewerkers of andere derden.
Wat was de reden om deze zaak na bijna vier jaar toch met een schikking af te sluiten?
Als er een werkbare optie is om een juridische procedure te vermijden dan zal die optie voor Dienst Toeslagen de voorkeur hebben. Partijen blijven dan ook met elkaar in gesprek en uiteindelijk is er een werkbare optie gekomen waar beide partijen zich in konden vinden.
Kunt u aangeven wat het procesbelang van de Belastingdienst/Toeslagen in dit hoger beroep was?
De wens van Dienst Toeslagen is om zo transparant mogelijk te zijn bij het verstrekken van dossiers. Daarbij is ze gebonden aan de geldende wet- en regelgeving zoals privacywetgeving of de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dienst Toeslagen wil daarnaast ook de veiligheid (online) garanderen van haar medewerkers en andere derden. Daarmee zit er een grens aan wat er kan worden verstrekt in een dossier.
Wat is de reden dat dit hoger beroep bijna vier jaar «op de plank» heeft gelegen bij de Raad van State? Heeft de Belastingdienst/Toeslagen oorzaak gegeven voor vertraging, zo ja welke?
Nee, een juridische procedure vergt tijd, zeker als dit ingewikkeld is en er meerdere stappen moeten worden gezet bij de Raad van State.
Wat zijn de kosten van de Landsadvocaat in de vijf bovengenoemde zaken?
De kosten voor de Landsadvocaat inzake het onrechtmatig handelen bedragen respectievelijk 72 duizend en 77 duizend euro.
De bestuursrechtelijke procedures die zien op beroepen niet tijdig beslissen zijn in één verzameldossier gedeclareerd. Dit is in 2019 zo afgesproken. Dit houdt dus in dat er algemeen gedeclareerd wordt op deze dossiers. Het is dus ook niet te achterhalen wat voor kosten de Landsadvocaat heeft gemaakt voor deze zaak.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2019 (nog voordat de parlementaire ondervraging ingesteld werd) de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 503) unaniem heeft aangenomen die stelt: «De Kamer, … constaterende dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft, … verzoekt de regering, gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos te stellen…»?
Ja.
Herinnert u zich dat die motie «Oordeel Kamer» kreeg van het kabinet?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het kabinet daarna vier jaar lang gedaan heeft alsof er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, terwijl de parlementaire ondervragingscommissie als conclusie had «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en het kabinet zelf een overzicht van 13 wetten naar de Kamer stuurde die jarenlang waren geschonden?
De Staat heeft in de hersteloperatie erkend dat er fouten zijn gemaakt met als gevolg gedupeerde ouders in sommige situaties veel schade hebben geleden. Het is duidelijk dat er in sommige situaties ook onrechtmatig is gehandeld. Echter, dit vergt – als vermeld in eerdere Kamerbrieven – een beoordeling per individu. De hersteloperatie is opgezet om breder dan alleen in situaties van onrechtmatig handelen, gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige individuele schade te vergoeden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden.
Kunt u aangeven waarom alle herstelwetgeving gebaseerd is op compensatie, maar juist niet op onrechtmatig handelen, terwijl toch duidelijk was dat er onrechtmatig is gehandeld?
De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden ongeacht de onrechtmatigheid. Daarbij sluit de CWS wel aan bij het civiele schadevergoedingsrecht, maar is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid).
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de rechtbanken in Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) en Rotterdam die beiden oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde tegen gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Ja.
Heeft u kennis genomen van paragraaf 4.17 van de uitspraak: «Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat via de herstelregelingen geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat kan worden verkregen. Die erkenning kan alleen via (een declaratoir vonnis van) de rechter worden verkregen, temeer nu de Staat niet wil erkennen dat hij jegens eisers via zijn besluitvorming onrechtmatig heeft gehandeld. Ook om die reden zijn eisers in zoverre ontvankelijk in hun vordering.»?
Juridisch gezien kan via herstelregelingen inderdaad geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat worden verkregen. Dat neemt niet weg dat de Staat al heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in het verleden en in sommige situaties mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Dit vergt een individuele beoordeling. Voor het ontvangen door de ouder van een volledige schadevergoeding in de Hersteloperatie Toeslagen is het echter niet nodig dat de onrechtmatigheid van handelen van de Staat wordt vastgesteld. In alle situaties waarin UHT oordeelt dat een ouder gedupeerd is, wil de Staat de volledige schade ruimhartig vergoeden evenals eventuele schulden oplossen en bieden gemeenten breder hulp op de vijf leefgebieden.
De Staat wil niet procederen en niet (achteraf) proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de jaren waarin UHT geen compensatie heeft geboden.
Hoe beoordeel u het feit dat de rechtbank dit zo expliciet stelt?
Het is altijd de intentie geweest om deze en ook andere gedupeerde ouders schadeloos te stellen. De wens om voor deze ouders de schade te vergoeden, blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Zullen ouders die deze zaken gewonnen hebben, een schadevergoeding krijgen?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het dan ook niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de hersteloperatie?
De Staat zal zich focussen op het uitvoeren de hersteloperatie en kan in het algemeen geen uitspraken doen over onrechtmatigheid en aantallen. De Staat wil niet in individuele juridische procedures (achteraf) aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden bij het nemen van de besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. De Staat kan de volledige schade vergoeden voor gedupeerde ouders.
Hoeveel ouders en kinderen zullen naar uw inschatting recht hebben op een schadevergoeding omdat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld?
Dienst Toeslagen heeft als uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn. Dat doet zij binnen de geldende wet- en regelgeving. De algemene lijn daarbij is om niet in te gaan op individuele dossiers en deze stukken worden dan ook niet openbaar gemaakt.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van dit punt de Staat heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging van artikel 26 van de Awir (Kamerstukken II 2020–2021, 35 574, nr. 3, p. 28–29).
Kunt u de pleitnota en ingebrachte stukken van de Staat openbaar maken (in de Almelo-zaak), zodat de Kamer kan controleren wat de Staat heeft ingebracht bijvoorbeeld ten aanzien van overweging 4.41 (De Staat stelt voorop dat op grond van de Wko en Awir, ook na de omslag in de rechtspraak van de ABRvS (en overigens ook in het kader van de thans geldende artikelen 13b en 26 Awir), bij onregelmatigheden de herziening en volledige terugvordering van kinderopvangtoeslag het uitgangspunt blijft)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat heeft de Staat ten aanzien van overweging 4.41 echt ingebracht in de procedure?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over hoe de compensatieregeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad, (nota naar aanleiding van het verslag 30 augustus 2022 (Kamerstuk 36 151–7): «Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.?»
Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Eventuele gang naar de civiele rechter is daarmee niet noodzakelijk voor het vergoeden van schade, en dit blijft ook de inzet in het vervolg met betreffende ouders.
Waarom is ondanks deze toezegging door de Staat in de procedure het verweer gevoerd: ¨De Staat stelt zich op het standpunt dat eisers als gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire via de herstelregelingen die de Staat als gevolg van de toeslagaffaire in het leven heeft geroepen, hun schade kunnen laten beoordelen en vergoeden¨?
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de Staat houdt aan de 12 weken termijn voor het nemen van een besluit (ECLI:NL:RBROT:2023:3474), terwijl de rechtbank Midden-Nederland een aantal weken daarvoor een ander besluit had genomen?
Het is van groot belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de beslistermijnen voor ouders die beroepen niet tijdig indienen. Het is niet eerlijk dat ouders bij de ene rechter een andere beslistermijn krijgen dan bij de andere rechtbank. Om die reden is er hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt in de jurisprudentie over rechterlijke beslistermijnen om te komen tot een uniform beleid.
Gaat u mensen die bij de rechtbank-Rotterdam in beroep gaan en daar een termijn van 12 weken krijgen, anders prioriteren dan mensen die bij de rechtbank-Midden Nederland in beroep gaan en een termijn van meer dan 1 jaar kijgen, voordat hun dossier integraal wordt beoordeeld?
Nee, met de kamerbrief van 9 mei jl. is reeds te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Deze vragen worden wel binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De uitspraak op 14 april 2023 van de Rechtbank Midden-Nederland waarin een nadere beslistermijn voor alle zaken bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) tot juli 2024 wordt uitgesteld |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023 (hierna: de uitspraak) waarin onder meer is overwogen: «De rechtbank zal in beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen in UHT-zaken voortaan in beginsel bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024, waaraan een dwangsom zal worden verbonden.»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van overweging 36 uit de uitspraak, die luidt: «De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»?
Ja.
Deelt u de mening, dat als de rechter geen rechtsbescherming meer kan bieden, dat een inbreuk vormt op de fundamentele beginselen van de rechtsstaat, artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgen het recht op een eerlijk proces. De artikelen schrijven voor dat eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van diens zaak binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechter die bij de wet is ingesteld. Artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM schrijven een redelijke termijn voor van een proces bij de rechter; de bepalingen zien niet op besluiten van bestuursorganen.
De rechtbank Midden-Nederland geeft aan dat de rechtsbescherming die de rechter bij trage besluitvorming kan bieden beperkt is. Daarmee zegt de rechtbank Midden-Nederland niet dat rechtsbescherming ontbreekt. De rechtbank Midden-Nederland is in korte tijd geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid UHT-zaken waarin niet tijdig is besloten op bezwaar. Juist omwille van de rechtsbescherming heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien om de procedures in een bredere context te willen bespreken en te kiezen voor een afdoening waarbij rekening wordt behouden met de collectieve belangen van alle gedupeerde ouders die in afwachting zijn van een beslissing van de UHT. Deze bijzondere wijze van afdoening bestaat uit het opleggen van een beslistermijn tot 1 juli 2024 met een daaraan gekoppelde dwangsom. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij, vanwege de grootschaligheid van de hersteloperatie en de daaruit volgende grote hoeveelheden beroepen vanwege niet tijdig beslissen, de situatie van het niet tijdig beslissen in UHT-zaken een bijzonder geval vindt in de zin van artikel 8:55d, derde, lid van de Awb. Op grond van deze bepaling staat het de rechter vrij in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen of een andere voorziening te treffen. Van het ontbreken van rechtsbescherming door de rechter is dus geen sprake. Evenmin is sprake van schending van de Grondwet of het EVRM.
Overigens maakt de rechtbank Midden-Nederland een andere afweging dan de rechtbanken Rotterdam en Amsterdam, die kiezen voor een kortere beslistermijn.
Gaat de staat tegen deze uitspraak in hoger beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit de brief aan uw Kamer van 9 mei 20232, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zowel hoger beroep in tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland, als tegen de latere uitspraak van rechtbank Rotterdam. De huidige situatie is onwenselijk omdat het zou betekenen dat een ouder uit Rotterdam eerder wordt geholpen door UHT dan een ouder die in Utrecht woont. Daarom is het noodzakelijk om hoger beroep aan te tekenen zodat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich kan uitspreken over een uniform beleid ten aanzien van de opgelegde termijn in beide zaken en daarmee duidelijkheid creëert over de gerechtelijke beslistermijnen.
Bent u het ermee eens, dat door de uitspraak de gang naar de rechter feitelijk is afgesneden en dit in strijd is met de toezegging dat de gang naar de rechter open blijft, zoals gedaan in de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36 151, nr. 7)?
Ouders hebben onveranderd het recht een beroep niet-tijdig beslissen in te dienen. Ik wijs op rechtsoverweging 36 van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland: «De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»
Tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld, net als tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam. De Afdeling bestuursrechtspraak wordt in die hoger beroepen gevraagd zich uit te laten over een passende beslistermijn als er een beroep niet tijdig beslissen wordt ingediend.
Bent u zich ervan bewust, dat de ouders die destijds al door de overheid, rechtbanken en de Raad van State in de steek zijn gelaten, nu weer door de rechter in de steek worden gelaten en welke emotionele wond hiermee weer wordt opengemaakt? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Het wachten op duidelijkheid heeft grote impact op ouders. Dat blijkt ook duidelijk uit de gesprekken die ik regelmatig met ouders voer. Ik betreur het dat ouders lang moeten wachten, daarom wordt blijvend gekeken naar maatregelen om te versnellen. Uw Kamer wordt daarover meegenomen in de Voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds. Voor de goede orde wijs ik op rechtsoverweging 35 van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland: «Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever dacht dat een structurele termijnoverschrijding vanwege onrealistische wettelijke termijnen zich alleen zou voordoen in uitzonderingsgevallen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de wetgever met de procedure vanwege niet tijdig beslissen toen toch vooral voor ogen had dat zich soms individuele en daarmee incidentele gevallen zouden voordoen waarin de besluitvorming werd vertraagd en waarin die beroepsprocedure en de dreiging daarvan een oplossing kunnen bieden. Toen is niet voorzien dat de wetgever dertien jaar later zelf een grootschalige en structurele situatie zou laten ontstaan waarin een bestuursorgaan blijvend niet op tijd kan beslissen vanwege onrealistische beslistermijnen. De rechtbank wijst erop dat het niet de bestuursrechter is, maar juist de wetgever zelf die iets kan doen aan die onhaalbare wettelijke beslistermijnen.»
Heeft u kennisgenomen van overweging 41 van de uitspraak: «De praktijk leert dat alleen al het maken van een dossier tijdrovend kan zijn en dat de rechtbank vaak herhaaldelijk en tevergeefs om dat dossier moet vragen.»?
Ja.
In hoeveel gevallen heeft de rechtbank tevergeefs om een dossier gevraagd?
Via de Raad voor de Rechtspraak is aan de rechtbank gevraagd in hoeveel gevallen hier sprake van is geweest. De Raad voor de rechtspraak meldt dat deze vraag niet beantwoord kan worden omdat deze informatie niet wordt geregistreerd. De opmerking in de betreffende uitspraak «dat de rechtbank vaak herhaaldelijk en tevergeefs om dat dossier moet vragen» is gebaseerd op ervaringen van rechters en gerechtsjuristen die deze zaken behandelen. De betreffende rechtbank kreeg vanaf het najaar van 2022 de indruk dat er regelmatig geen stukken of niet alle gevraagde stukken meer door verweerder werden ingediend, ondanks dat hier om werd gevraagd.3 De inzet is om altijd te voldoen aan een gerechtelijk verzoek tot het leveren van stukken in een procedure. De laatste tijd lijkt er een verbetering op te treden en worden er weer meer verweerschriften inclusief onderliggende stukken ingediend.
Wat zijn de redenen waarom het maken van een dossier tijdrovend is?
In het kader van beroepen niet tijdig beslissen is de tijdrovendheid niet gelegen in het samenstellen van het individuele dossier, wel in de hoeveelheid dossiers die in het kader van beroepen niet tijdig beslissen moeten worden samengesteld. Het dossier in het kader van een beroep niet-tijdig beslissen hoeft niet of slechts heel beperkt gelakt te worden. Het bevat de stukken waaruit duidelijk wordt welke procedure er loopt, de termijnen en doorgaans de communicatie met verzoeker over de beslistermijn zodat de rechter zich een oordeel kan vormen over de gegrondheid van een beroepen de te gunnen termijn om alsnog te besluiten. In het verweerschrift wordt daar nader op ingegaan en wordt aan de rechter een termijn gevraagd die UHT nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen.
In het algemeen kan worden gesteld dat het verstrekken van hersteldossiers aan ouders (en gemachtigden) tijdrovend is vanwege de noodzaak om bepaalde gegevens te anonimiseren.
Heeft de UHT een adequate applicatie waarmee alle informatie van een dossier van een slachtoffer van het toeslagenschandaal uit de verschillende systemen gehaald wordt en beschikbaar blijft als dossier in het hele proces? Kunt u een heel precies antwoord geven?
Uw vraag wordt opgevat in het kader van het dossier opstellen voor een beroep niet tijdig beslissen voor de rechtbank. Het dossier in het kader van een beroep niet tijdig beslissen wordt niet aan de hand van een applicatie samengesteld, maar wordt handmatig in elkaar gezet aan de hand van een inventarislijst. De stukken in dit dossier worden wel uit systemen gehaald (zoals Toeslagen Verstrekkingen Systeem of het Digitaal Archief Systeem van Toeslagen). Op basis hiervan wordt een beroepsdossier samengesteld (zie het antwoord op vraag 9).
Wel kijkt UHT naar de mogelijkheden om de rechtbank na indienen van het dossier beter te informeren over actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld als er een beslissing is genomen, terwijl het beroep niet tijdig beslissen nog aanhangig is.
Bent u ermee bekend dat het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden in bepaalde zaken dossiers niet geanonimiseerd aan advocaten verstrekt als deze dossiers noodzakelijk zijn voor de rechtsgang en aan de advocaten verzoekt deze dossiers niet te delen met cliënten? Is de Belastingdienst bereid het Gerechtshof hierin te volgen en dossier niet geanonimiseerd aan de advocaten te verschaffen, zodat het lakproces niet langer als reden gebruikt kan worden voor verdere vertraging?
Ja dat is bekend. Artikel 8:32, tweede lid, Awb biedt aan de rechter de mogelijkheid om kennisneming van stukken voor te behouden aan gemachtigden, als die kennisneming de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden. De rechter zit dan als tussenpartij tussen het verstrekken bij het dossier. Dat is anders bij de hersteloperatie toeslagen, waarbij dossiers worden verstrekt aan ouders (en gemachtigden).
In het kader van de hersteloperatie toeslagen spreekt het Ministerie van Financiën doorlopend met advocaten om te bekijken hoe het verstrekken van dossiers het beste kan worden vormgeven. Daarnaast wordt er in het kader van het versnellen van de hersteloperatie toeslagen eveneens gekeken hoe dossiers sneller worden kunnen geleverd. Rondom de volgende voortgangsrapportage wordt u daarover geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de bestuursrechter juist geïnformeerd door te stellen dat de meeste dossiers van ouders op 1 januari 2025 zullen zijn afgewikkeld?
De rechtbank is ter zitting geïnformeerd aan de hand van de Voortgangsrapportages, waaronder de prognoses van de 13e Voortgangsrapportage.
Uitgaande van die prognose kan – onder randvoorwaarden rondom onder meer de instroom en de opschaling van het personeel – voor 90% van het op dat moment verwachte eindtotaal van 63.000 aangemelde ouders, de integrale beoordeling in het eerste kwartaal van 2025 zijn afgerond.
Hebt u kennisgenomen van overweging 42 van de uitspraak: «Daar komt nog bij dat de rechtbank door de toename van het aantal UHT-zaken, zoals gezegd, bij lange na niet in staat is om daarop tijdig beslissingen te nemen, dus binnen de wettelijke termijn van acht weken. Door het grote aantal zaken lukt het simpelweg niet om die tijdig af te handelen, ook niet met een vereenvoudigde behandeling zonder zitting. De rechtbank handelt daardoor zelf inmiddels ook op grootschalige wijze in strijd met de wet. Dat was door de wetgever niet voorzien bij de totstandkoming van de beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen. De wetgever ging er toen nog van uit dat «eventuele extra inspanningen door de desbetreffende bestuursorganen om voortaan wel op tijd te beslissen, wellicht gecompenseerd kunnen worden door geringere inspanningen van de rechterlijke macht». Ook zou door de ingebrekestelling een «onnodige belasting van de rechter» worden voorkomen. Ook deze verwachting is voor de UHT-procedures niet uitgekomen. Integendeel: de vele beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen door de UHT dragen bij aan de overbelasting van de rechtspraak. Hoewel een individuele gedupeerde ouder zijn of haar zaak nog steeds kan versnellen met een beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen, wordt de effectiviteit van dat middel kleiner door de te lange doorlooptijden bij de rechtbank.»?
Ja.
Deelt u de mening dat als ook de rechtbank het aantal UHT-zaken niet meer aankan, de hersteloperatie is vastgelopen en daarmee de rechtsbescherming van ouders wederom wordt geschonden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, ben ik niet van mening dat de rechtsbescherming van ouders hier tekortschiet. Bij de hersteloperatie lopen een deel van de processen voorspoedig. Echter er zijn ook knelpunten. Aan deze knelpunten wordt hard gewerkt.
Er hebben zich veel meer ouders gemeld voor herstel dan bij de opzet van de hersteloperatie was voorzien. In de afgelopen voortgangsrapportage is gerapporteerd over de voortgang die wordt geboekt. Ten tijde van de 13e Voortgangsrapportage was van de 59.400 aanvragen de eerste toets gedaan. Tot en met eind 2022 hebben 20.400 uitsluitsel gekregen over de integrale beoordeling, door een beoordeling van UHT of omdat ouders zich na de eerste toets hebben afgemeld. Daarnaast heeft UHT prognoses afgegeven om – onder bepaalde randvoorwaarden – de integrale beoordelingen in Q1 2025 af te ronden. Desalniettemin wordt er continue gekeken om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen. Want als er niet tijdig wordt besloten is dit natuurlijk buitengewoon vervelend voor ouders.
Bij de hersteloperatie is op verschillende wijze rechtsbescherming voor ouders ingebouwd. De mogelijkheid om naar de rechter te stappen indien niet binnen de termijn wordt beslist is daar één van, net als het bezwaar proces. UHT spant zich tot het uiterste in om door de rechter gestelde termijnen te halen.
Deelt u de mening dat hiermede sprake is van schending van artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu toegang tot de rechter feitelijk onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, die mening wordt niet gedeeld, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. De toegang tot zowel de bestuurlijke als de civiele rechter staat te allen tijde open voor ouders en het recht op een eerlijk proces is geborgd. Ouders die om gegronde redenen een beroep niet tijdig indienen, krijgen onveranderd een uitspraak van de rechter, waarin een beslistermijn wordt opgelegd met een daaraan gekoppelde dwangsom. UHT spant zich maximaal in om door de rechter opgelegde termijnen te eerbiedigen.
Deelt u de mening dat wanneer de rechtspraak vastloopt en geen adequate rechtsbescherming meer geboden kan worden tegen de overheid, de grondbeginselen van de democratie worden geschonden en aanvaardt de regering hier de verantwoordelijkheid voor?
Rechtbanken bieden ouders rechtsbescherming in het kader van beroepen niet tijdig beslissen. Om die reden wordt in hoger beroep aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevraagd om een uniforme lijn vast te stellen.
Bent u bekend met het standpunt van de Belastingdienst (rechtsoverweging 34 van de uitspraak) dat een langere beslistermijn in de Wet hersteloperatie in strijd met het grondwettelijk rechtszekerheidsbeginsel zou zijn?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het stelselmatig overschrijden van termijnen dan a fortiori in strijd met de Grondwet is?
Nee. Uit de rechtsoverweging van de genoemde uitspraak leid ik af dat het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen betrekking heeft op de afweging van de wetgever om geen langere beslistermijnen voor beslissen op bezwaar in de wet op te nemen. Dit staat los van een rechterlijk oordeel in concrete zaken of sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de context en aard van een zaak, en is daarom in hoofdzaak aan de rechter om te beoordelen.
Heeft er op enige wijze overleg of correspondentie plaatsgevonden tussen de Raad voor de Rechtspraak en/of enige rechtbank of gerechtshof enerzijds en het Ministerie van Financiën, Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Belastingdienst of enig ander overheidsorgaan anderzijds, over de vertraging ontstaan bij de hersteloperatie en/of de (toename van) beroepen niet tijdige beslissing?
Dienst Toeslagen overlegt met meerdere rechtbanken, zoals Rotterdam en Midden-Nederland, over operationele aangelegenheden. De UHT is hier op een viertal momenten bij op aangehaakt. Daarvoor verwijs ik u eveneens naar de brief van 17 mei jl.4
Bij deze overleggen wordt bijvoorbeeld gesproken over de inschattingen van de aantallen te verwachten zaken (onder meer voor de capaciteitsplanning en budgettering van de rechtspraak), de planning van zittingen (bijvoorbeeld om zittingen te kunnen clusteren) en over zaken als anonimiseren van procesvertegenwoordigers. Vanzelfsprekend worden tijdens voornoemde overleggen geen zaken besproken die de inhoud van (verwachte) zaken raken.
Tijdens enkele overleggen is ook gesproken over de verwachte aantallen beroepen niet tijdig beslissen in de hersteloperatie, het belang van uniforme beslistermijnen door de rechter en de termijn om een verweerschrift in te dienen.
In verweerschriften legt UHT neer om welke beslistermijnen wordt verzocht.
Indien overleg of correspondentie als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden, kunt u ons deze correspondentie of verslagen van overleg doen toekomen?
Ja. Deze verslagen zijn bijgevoegd bij brief van 17 mei jl.5
Wilt u deze vragen afzonderlijk uiterlijk over drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft niet binnen drie weken plaatsgevonden, bij brief van 9 mei 2023 heb ik aangegeven dat uitstel noodzakelijk is.
Duizenden gezinnen die al jarenlang leven van een inkomen onder het niveau van een bijstandsuitkering omdat de regelingen niet op elkaar aansluiten |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u het ermee eens dat het feit dat gezinnen met een loongerelateerde uitkering door aanvulling tot het sociaal minimum te maken kunnen krijgen met de afbouw van toeslagen, waardoor zij minder netto inkomen overhouden dan een koppel in de bijstand, vraagt om een structurele oplossing zonder aanvullende complexe regelingen die de betreffende mensen apart moeten aanvragen?
Ook het kabinet vindt een structurele oplossing dringend nodig. Doordat verschillende regelingen onbedoeld op elkaar inwerken, zijn mensen geconfronteerd met nadelige financiële effecten. De complexiteit van deze casus heeft ervoor gezorgd dat er te lang geen oplossing is gevonden. Juist deze complexiteit zorgt er ook voor dat we met de betrokkene partijen de uitwerking en uitvoering op zorgvuldige wijze vorm moeten geven. Een oplossing voor deze groep vergt gezamenlijke inspanning van kabinet, gemeenten, uitvoeringsorganisaties (zoals UWV, Belastingdienst en Dienst Toeslagen) en parlement. Het kabinet kijkt hierbij met name naar gerichte maatregelen om de problematiek op te lossen. Zoals toegezegd in de brief van 29 maart1 zullen wij de Kamer vóór juni 2023 informeren over de vorderingen van het zoeken naar oplossingsrichtingen.
Klopt het dat de enige mogelijke structurele oplossingen die aan deze voorwaarden voldoen het afschaffen van de toeslagen, of het afschaffen van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon zijn?
Nee, er zijn meer structurele oplossingen denkbaar. Het kabinet kijkt nu nogmaals naar gerichte structurele oplossingsrichtingen en zal uw Kamer vóór juni 2023 over de vorderingen informeren.
In hoeverre beoordeelt u het huidige sociaal minimum als toereikend?
Het kabinet heeft – mede op verzoek van de Tweede Kamer – de onafhankelijke Commissie sociaal minimum ingesteld. Deze commissie doet onderzoek naar de toereikendheid van het sociaal minimum. Gegeven het belang van het onderwerp is grondig onderzoek nodig en dat kost tijd. De commissie verwacht 30 juni 2023 haar rapport op te leveren. Het kabinet biedt dat rapport zo snel mogelijk en inclusief een kabinetsreactie aan het parlement aan. Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze onafhankelijke commissie. Het kabinet heeft ondertussen beleid gevoerd dat gunstig uitpakt voor mensen op het sociaal minimum. Zo heeft het kabinet per 1 januari 2023 het sociaal minimum verhoogd, gelijktijdig met de verhoging van het wettelijk minimumloon (WML). Daarnaast heeft het kabinet een historisch groot koopkrachtpakket samengesteld voor 2023 met onder meer een verhoging van de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Bent u het ermee eens dat het versneld afschaffen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon zonder compensatie voor de groep mensen die er daardoor op achteruit zou gaan onwenselijk zou zijn?
Het ineens afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand naar eenmaal AHK leidt tot een lager bijstandsniveau. Indien de dubbele AHK per 1 januari 2023 volledig zou zijn afgebouwd – in plaats van de 1,6 maal AHK waarmee per 1 januari 2023 feitelijk wordt gerekend – dan zou een alleenstaande in 2023 in totaal circa € 1.200 en een paar in totaal circa € 1.700 minder bijstand ontvangen. Dat zou neerkomen op ongeveer een netto-maanduitkering minder. Omdat bijstandsgerechtigden al het maximale toeslagbedrag ontvangen, zouden hier ook geen hogere toeslagen tegenover staan. In de brief van 29 maart jl. hebben wij gewezen op de substantiële negatieve inkomenseffecten die het ineens afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand zou hebben, en aangegeven dat het kabinet hier niet voor kiest.
Zou het mogelijk zijn de dubbele AHK in het referentieminimumloon versneld af te bouwen zonder negatieve inkomenseffecten voor de betrokken groep door de minimumuitkeringen op een andere manier te verhogen, bijvoorbeeld via de algemene heffingskorting (AHK) of het wettelijk minimumloon (WML)?
Er zijn meerdere manieren om de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand af te bouwen zonder dat dit leidt tot een lager bijstandsniveau, bijvoorbeeld door 1) gelijktijdig het WML te verhogen, 2) de AHK te verhogen of 3) door de koppelingssystematiek van de bijstand aan te passen (af te stappen van de koppeling met 50% per lid van een paar en 70% voor alleenstaanden). Bij gelijktijdige verhoging van het WML zou ook de aanvulling stijgen die het UWV via de Toeslagenwet (TW) kan geven, de TW vult paren immers aan tot maximaal brutoWML. De inkomensgrenzen in de huur- en zorgtoeslag stijgen ook bij een WML-verhoging. Een WML-verhoging is echter kostbaar, omdat dit naast de bijstand nog op tal van andere regelingen doorwerking heeft, zoals de AOW en het (maximum)dagloon in de loongerelateerde uitkeringen. Ook kunnen er arbeidsmarkteffecten optreden omdat het WML stijgt. Een verhoging van de AHK bereikt in principe alle belastingplichtigen in de eerste schijf van de inkomstenbelasting (belastbaar inkomen tot € 73.031 in 2023), waardoor zij minder belasting betalen. Daarmee heeft een AHK-verhoging, net als een hoger WML, een breder bereik dan enkel de alleenverdieners die minder toeslag ontvangen dan een relevant paar met enkel een bijstandsuitkering. Daarbij zou een hogere AHK het verschil in belastingdruk tussen alleenverdieners en tweeverdieners vergroten, omdat de AHK enkel tegen het eigen inkomen wordt verzilverd. Ook leidt een hogere maximale AHK tot een steilere afbouw van de AHK, omdat de AHK volledig is afgebouwd bij het aanvangspunt van het toptarief in de inkomstenbelasting (dat niet opschuift bij verhoging van de maximale AHK). Het aanpassen van de koppelingssystematiek in de bijstand zou een inkomensterugval bij bijstandsgerechtigden voorkomen. Dit doet echter niets voor het inkomen van alleenverdieners met een UWV- of private uitkering (voor bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid) die minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met enkel een bijstandsuitkering, en biedt daarmee voor hen geen soelaas. Hetzelfde geldt voor andere maatregelen die specifiek het inkomen van bijstandsgerechtigden verhogen, maar niet dat van de getroffen alleenverdieners.
Het bovenstaande toont de complexiteit van het stelsel van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet daarom de ambitie uitgesproken om de toeslagen af te schaffen en het belastingstelsel te vereenvoudigen en hervormen. Daarnaast loopt momenteel het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid. Het IBO-rapport en de kabinetsreactie daarop ontvangt u voor de zomer.
Ziet u nog andere mogelijkheden voor compensatie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doel van de Wet Geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon was dat werken bleef lonen ten opzichte van een minimumuitkering, en dat het gat tussen het wettelijk minimumloon en een minimumuitkering niet te klein werd?
Ja, dat klopt. Bij indiening van het wetsvoorstel in 2011 berekende het toenmalige kabinet dat na volledige afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de fiscaliteit (per 2023) een alleenverdiener er 2% in inkomen op achteruit zou gaan als men vanuit een bijstandsuitkering gaat werken tegen het wettelijk minimumloon.2 Met het wetsvoorstel beoogde het toenmalige kabinet deze armoedeval te beperken. Dit zou bijdragen aan het doel van het toenmalige kabinet dat zoveel mogelijk mensen uit een uitkering aan werk moeten en dat werken moet lonen.3 Daarnaast was een belangrijke aanleiding voor dit wetsvoorstel de noodzaak om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen.
Zijn destijds andere opties overwogen om dat doel te bereiken? Waarom is niet voor die andere opties gekozen?
Het toenmalige kabinet gaf in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aan geen goed alternatief te zien voor deze maatregel. Specifiek wordt het alternatief genoemd waarin de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit wordt gecompenseerd door een verhoging van de arbeidskorting. Dit werd beoordeeld als een heel duur alternatief (€ 800 miljoen aan extra belastingderving per jaar). Daarnaast wilde het toenmalige kabinet uitkeringsgerechtigden niet ruimhartiger behandelen dan werkenden door de dubbele heffingskorting te laten voortbestaan.
In de nota naar aanleiding van het verslag reageert het toenmalige kabinet op andere voorgestelde alternatieven: een Earned Income Tax Credit (EITC, een inkomensafhankelijke arbeidskorting voor lage inkomens) of een WML-verhoging. Deze lossen de inconsistentie in het stelsel die ontstond met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit echter niet op en kennen eigen nadelen. Het introduceren van een (extra) inkomensafhankelijke arbeidskorting leidt tot een hogere marginale druk voor werkenden elders in het loongebouw, meer gaan werken wordt voor hen dan minder lonend. Deze toename van de marginale druk werd onacceptabel geacht omdat de betreffende inkomens ook al te maken hadden met de afbouw van toeslagen. Een WML-verhoging lost het probleem niet op vanwege de koppeling van de uitkeringen hieraan. Tevens heeft deze maatregel een negatief effect op de werkgelegenheid.4
In de nota naar aanleiding van het nadere verslag reageert het toenmalige kabinet op het voorgestelde alternatief om mensen die vanuit een uitkeringssituatie als kostwinner gaan werken tijdelijk vrij te stellen van de afbouw van de algemene heffingskorting. Dit voorkomt echter niet dat de uitkering hoger komt te liggen dan het nettominimumloon van een kostwinner. Bovendien staat dit ook haaks op het streven de partner van de kostwinner te stimuleren om te gaan werken.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel werd vanuit de Tweede Kamer (middels het gewijzigd amendement Klaver/Koşer Kaya) voorgesteld om in plaats van de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand de arbeidskorting vanaf 2015 in stappen te verhogen met € 508.5 Het toenmalige kabinet heeft tijdens de wetsbehandeling aangegeven het amendement te onraden, omdat het amendement de inconsistentie in het stelsel niet oplost en de financiering deels bestaat uit lastenverzwaringen.6 Het amendement werd verworpen.7
Kunt u in een tabel weergeven hoeveel de arbeidskorting sinds 2011 verhoogd is, met zowel het budgettair beslag per jaar als de maximale korting?
De maximale arbeidskorting is verhoogd van € 1.574 in 2011 naar € 5.052 in 2023. Het budgettaire beslag is gestegen van € 10,2 miljard naar € 31,3 miljard in diezelfde periode. De ontwikkeling per jaar staat in onderstaande tabel.
Budgettair beslag arbeidskorting (miljarden euro’s)
10,2
10,0
9,7
11,7
13,0
17,5
18,6
19,8
19,5
22,0
24,6
25,6
31,3
Maximale arbeidskorting
(euro’s)
1.574
1.611
1.723
2.097
2.220
3.103
3.223
3.249
3.399
3.819
4.205
4.260
5.052
Klopt het dat het verschil tussen de minimumuitkeringen en het wettelijk minimumloon door de verhogingen van de arbeidskorting steeds groter is geworden?
Bij de berekening van de hoogte van de minimumuitkeringen wordt gewerkt met zogenaamde referentieminimumlonen, dat wil zeggen: het netto-inkomen dat een de referent heeft als deze een brutoinkomen op het WML heeft. In deze berekening is van belang met hoeveel algemene heffingskorting (AHK) rekening wordt gehouden met tweemaal AHK. In het referentieminimumloon voor de AOW wordt gerekend met tweemaal AHK, bij de bijstand per 1 januari 2023 met 1,6 maal AHK. Bij het toepassen van de loonheffing kan een persoon enkel het eigen recht op AHK (dus maximaal eenmaal AKH) in mindering brengen op het te betalen belastingbedrag. Een werkende (met een minimumloon) heeft daarnaast recht op arbeidskorting. Voor de ontwikkeling van het netto-inkomen van een minimumloonverdiener en dat van een bijstandsgerechtigde zijn verschillende aspecten van belang, bijvoorbeeld wijzigingen in de AHK, de arbeidskorting, de dubbele AHK in de bijstand en de hoogte van de door de werknemer afgedragen pensioenpremies8. Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling weer van het brutoWML, de referentieminimumlonen in de bijstand (gelijk aan de totale netto-bijstandshoogte voor paren) en AOW en het netto-inkomen van een alleenstaande minimumloonverdiener in 20089, 201110 en vanaf 2018 per jaar.
BrutoWML
17.443
18.530
20.556
21.069
21.602
21.940
22.558
25.463
Referentieminimumloon AOW1
15.202
15.802
17.535
18.240
18.869
19.377
19.830
21.872
Referentieminimumloon bijstand2 (=netto-bijstandshoogte paren)
15.202
15.802
17.044
17.623
18.097
18.464
18.801
20.676
Netto-inkomen minimumloonverdiener (alleenverdiener, incl. overdraagbare AHK)
16.446
16.697
18.842
19.401
19.893
20.309
20.599
23.167
BrutoWML
6%
18%
21%
24%
26%
29%
46%
Referentieminimumloon AOW1
4%
15%
20%
24%
27%
30%
44%
Referentieminimumloon bijstand2 (=netto-bijstandshoogte paren)
4%
12%
16%
19%
21%
24%
36%
Netto-inkomen minimumloonverdiener (alleenverdiener incl. overdraagbare AHK)
2%
15%
18%
21%
23%
25%
41%
Stijging netto-inkomen
1.244
895
1.798
1.778
1.796
1.845
1.798
2.491
Verhouding netto-inkomen WML/bijstand
1,08
1,06
1,11
1,10
1,10
1,10
1,10
1,12
Hierin wordt uitgegaan van tweemaal AHK.
Hierin wordt tot en met 2008 uitgegaan van tweemaal AHK, sinds 2009 wordt dit stapsgewijs afgebouwd naar eenmaal AHK.
Het brutoWML is sinds 2008 toegenomen met 46%. Met name in 2023 is sprake van een forse stijging door de bijzondere WML-verhoging per 1 januari 2023. Deze verhoging werkte ook door op de hoogte van de referentieminimumlonen en daarmee de uitkeringshoogten in de bijstand en AOW. Door de gelijktijdige afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de bijstand11, kent het referentieminimumloon van de bijstand een gematigder ontwikkeling dan het referentieminimumloon van de AOW (waarin de dubbele AHK niet wordt afgebouwd). Wel geldt dat de netto-bijstandshoogte voor paren in de periode 2008–2023 steeds is gestegen. In de periode 2008–2022 stegen de netto-bijstandsuitkering voor een paar en het netto-inkomen van een alleenverdiener op het minimumloon procentueel gezien nagenoeg even hard. Door de forse toename van de arbeidskorting in 2023 is het netto-inkomen van de alleenverdiener op WML over de periode 2008–2023 uiteindelijk sterker toegenomen dan de netto-bijstandshoogte voor paren. Hierbij speelt ook mee dat de WML-verhoging in 2023 (via de hoogte van de AOW-uitkering) leidt tot een hogere pensioenfranchise, waardoor werknemers (ceteris paribus) een lager pensioengevend salaris hebben en dus minder pensioenpremie afdragen.12
Dit maakt dat over de periode 2008–2023 het voor een paar met een bijstandsuitkering meer is gaan opleveren als een partner gaat werken op het WML: van netto 8% in 2008 naar netto 12% in 2023. Tussen 2008 en 2011 – de periode waarin enkel de fiscale overdraagbaarheid van de AHK werd afgebouwd – ging werken vanuit de bijstand juist minder lonen. Door de afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek werd de overstap naar werk vanuit de bijstand aantrekkelijker. De verhoging van de arbeidskorting (met name in 2023) draagt daar ook aan bij.
Bent u van mening dat daarmee het doel van de Wet Geleidelijke afbouw eigenlijk al lang is bereikt?
De afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de bijstand – die de ontwikkeling van de bijstand matigt – en de verhogingen van de arbeidskorting hebben bijgedragen aan het verkleinen van de armoedeval voor paren met een bijstandsuitkering. Voor hen is het in de periode 2008–2023 meer gaan lonen om vanuit de bijstand te gaan werken op het WML. Dit past ook bij de door dit kabinet in het coalitieakkoord geuite doelstelling om werken lonender te maken en de armoedeval te verkleinen. De situatie waarin sommige huishoudens van alleenverdieners minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met enkel een bijstandsuitkering is een gevolg van het niet-gelijk lopen van de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK in de fiscaliteit13 en de afbouw van de dubbele AHK in de bijstandssystematiek14. Deze situatie wordt opgelost door de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon die het gevolg is van de Wet afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Het stopzetten of terugdraaien van de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand zou deze situatie in stand houden.
Kunt u berekenen hoeveel de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand verlaagd had kunnen worden zonder de uitkering te verlagen als de extra structurele middelen voor de arbeidskorting per 2023 (€3,4 miljard) in plaats daarvan waren ingezet om de algemene heffingskorting te verhogen? En als in plaats van de eerdere verhoging van de arbeidskorting ook de algemene heffingskorting was verhoogd?
Als de arbeidskorting in 2023 niet verhoogd was, dan had de AHK met € 435 verhoogd kunnen worden.15 Hierdoor zou het referentieminimumloon voor de bijstand een kleine € 700 per jaar hoger uitkomen. In plaats van 1,6 maal rekening te houden met de AHK zou dan vanaf 1 januari 2023 rekening gehouden kunnen worden met 1,425 maal de AHK om alsnog op grofweg dezelfde hoogte van de bijstand uit te komen.16
Grofweg kan worden gesteld dat de arbeidskorting met ongeveer € 12 miljard verlaagd moet worden met een terugsluis naar de AHK om de dubbele AHK in de bijstand volledig af te bouwen, zonder daarbij de hoogte van de bijstand te verlagen ten opzichte van het niveau 2023. Een dergelijke verlaging van de arbeidskorting zou leiden tot een fikse afname van het netto-inkomen van werkenden met arbeidskorting. Ter vergelijking in 2011 was de maximale arbeidskorting € 1.574, in 2023 is dit € 5.052. Dit geldt in het bijzonder voor werkenden met een inkomen rond minimumloonniveau tot aan tweemaal modaal (afhankelijk van de vormgeving van de verlaging van de arbeidskorting). Bij een gelijkblijvende netto-bijstandshoogte betekent dit ook dat het voor bijstandsgerechtigden minder loont om vanuit de bijstand te gaan werken (op WML-niveau). De inkomensstijging bij werkaanvaarding vanuit de bijstand wordt immers kleiner, waarmee de werkloosheidsval voor bijstandsgerechtigden groter wordt.
Kunt u tabellen maken voor twee situaties: één waarin het budget van de meest recente verhoging van de arbeidskorting (in plaats van voor die verhoging) wordt ingezet voor het verhogen van het afbouwpunt van de AHK naar het WML en het overgebleven budget voor verhoging van het maximum, en één waarin het budget van alle verhogingen van de arbeidskorting sinds 2011 op die wijze ingezet worden?
Tabel 1 toont de gevraagde voorbeelden voor de situatie waarin de doorgevoerde verhoging van de arbeidskorting in 2023 niet plaatsgevonden zou hebben en in plaats daarvan de AHK zou zijn verhoogd (met € 435) en de dubbele AHK in het referentieminimumloon zodanig verlaagd (naar 1,425 per 1 januari 2023 en 1,400 per 1 juli 2023) dat de netto-bijstandshoogte gelijk uitkomt als in werkelijkheid in 2023.17 Het is niet mogelijk om te voorzien in een soortgelijke tabel waarin alle beleidsmatige mutaties in de arbeidskorting sinds 2011 niet zouden hebben plaatsgevonden en waarin het vrijgekomen budget zou zijn ingezet om de AHK te verhogen en de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de bijstand versneld af te bouwen zonder dat dit tot een lager bijstandsniveau zou hebben geleid. In de periode 2011–2023 is de arbeidskorting in alle jaren behalve 2018 en 2022 beleidsmatig aangepast, zowel omhoog als omlaag én in de vormgeving, en elk jaar geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. Ook de AHK is fors beleidsmatig aangepast. Daarom bestaat geen eenduidig pad waarin de arbeidskorting niet beleidsmatig zou zijn verhoogd, maar de AHK wel.
In de beantwoording is geen rekening gehouden met een eventuele aftrek specifieke zorgkosten. Hierdoor is er fiscaal gezien geen verschil tussen de zieke partner bij a., b. en c. en de niet-zieke partner bij d.
In tabel 1 is de gemeentelijke minima-ondersteuning van de gemeente Utrecht gesplitst in tegemoetkomingen die als inkomen aan het huishouden worden verstrekt (energietoeslag, individuele inkomenstoeslag) en tegemoetkomingen die de uitgaven van het huishouden verlagen (kwijtschelding gemeentelijke lasten, U-pas en zorgverzekering U-polis). De gemeentelijke minima-ondersteuning is door de incidentele energietoeslag van € 1.300 die gemeenten aan kwetsbare huishoudens kunnen verstrekken in 2023 hoger dan dat deze structureel zou zijn.18
Omdat het hier ondersteuning betreft die specifiek geldt in de gemeente Utrecht zijn de rijen (h) t/m (j) in tabel 1 niet maatgevend voor huishoudens in andere gemeenten, of huishoudens in de gemeente Utrecht die niet (al) van het gehele instrumentarium aan minima-ondersteuning gebruikmaken. Ook geldt dat gemeenten niet altijd dezelfde inkomensgrens voor minima-ondersteuning hanteren.19 Het is daarom onduidelijk hoe vaak de situaties voorkomen en dus hoe representatief deze voorbeelden zijn. Voor andere huishoudens of huishoudens in andere gemeenten kunnen de uitkomsten dus verschillen.
(a)
21.785
27.923
40.000
25.463 (24.720)1
(b)
8.045
10.312
14.772
9.129
(c1)
7.010
3.139
2.298
3.362
(c2)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
4.174
(d=a-b+c1+c2)
20.750
20.750
27.526
23.126
(e)
4.241
3.699
970
4.241
(f)
3.182
2.792
1.145
3.182
(g=e+f)
28.173
27.241
29.642
30.549
(h)
1.972
1.972
–
1.972
(i=g+h)
30.145
29.213
29.642
32.521
(j)
1.224
1.224
–
1.224
Voor de alleenverdiener die werkt op WML is het belastbaar inkomen gelijk aan het brutoinkomen minus het werknemersdeel van de pensioenpremie (in dit geval € 743).
Waarvan – indien van toepassing – € 1.300 energietoeslag en € 672 individuele inkomenstoeslag.
Waarvan – indien van toepassing – € 528 kwijtschelding gemeentelijke belastingen, € 240 U-pas en € 456 zorgverzekering U-polis.
Tabel 1 laat zien dat – onder de voorwaarden zoals geschetst in vraag 12 – een alleenverdiener een arbeidsongeschiktheidsuitkering van bruto € 27.923 nodig heeft voor een netto-inkomen op de bijstandsnorm voor paren. Door het voortbestaan van het verschil in de afbouw van de fiscale overdraagbaarheid van de AHK en de afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek blijft de situatie optreden waarin de alleenverdiener met een arbeidsongeschiktheidsuitkering minder huur- en zorgtoeslag ontvangt dan een paar in de bijstand. Tabel 1 toont verder dat bij een hogere AO-uitkering (€ 40.000) of in geval van een werkende alleenverdiener met een brutoloon op WML sprake is van een hoger netto-inkomen plus huur- en zorgtoeslag dan bij een paar in de bijstand. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 12 zouden de meeste werkenden in deze situatie echter minder arbeidskorting hebben. Dat zou in het algemeen werken en specifiek gaan werken vanuit de bijstand minder lonend maken en leidt dus tot een grotere werkloosheidsval voor bijstandsgerechtigden.
Kunt u in deze tabellen een vergelijking maken van de totale netto inkomsten van enkele voorbeeldhuishoudens? Kunt u daarbij de volgende bedragen weergeven: voor de volgende voorbeeldhuishoudens:
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bij de vergelijking uitgaan van de bewoning van een sociale huurwoning met een huur van 720 euro per maand en van een eigen vermogen onder de grens voor de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om een deel van de arbeidskorting over te hevelen naar de algemene heffingskorting, opdat ook mensen met een loongerelateerde uitkering profijt hebben van de ingezette lastenverlichting?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven sluiten wij op voorhand geen oplossingsrichtingen uit. Het verlagen van de arbeidskorting ter dekking voor een hogere AHK leidt tot verdelingseffecten. De arbeidskorting bereikt enkel werkenden, de AHK in beginsel alle belastingplichtigen. Dit houdt in dat om een verhoging van de maximale AHK met bijvoorbeeld € 100 te kunnen bekostigen de maximale arbeidskorting met meer dan € 100 moet worden verlaagd. Dit leidt tot een verslechtering van het netto-inkomen van werkenden ten faveure van een verbetering van het netto-inkomen van niet-werkenden (uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden). Daarmee wordt in het algemeen werken en specifiek gaan werken vanuit de bijstand minder lonend en dat leidt dus tot een grotere werkloosheidsval voor bijstandsgerechtigden.
Bent u bereid het wettelijk minimumloon te verhogen om de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon eerder af te kunnen bouwen en tegelijkertijd werken meer lonend te maken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven sluiten wij op voorhand geen oplossingsrichtingen uit. Een WML-verhoging is echter een grote maatregel, doordat het WML doorwerkt op een groot aantal andere regelingen zowel binnen als buiten de sociale zekerheid. Dit maakt de maatregel ook kostbaar, voor zowel werkgevers als de Rijksbegroting. Daarnaast hebben een WML- en AHK-verhoging arbeidsmarkteffecten. Het is daarom belangrijk om de gevolgen van het verhogen van het WML bij het gelijktijdig volledig afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand goed in beeld te hebben en zorgvuldig te wegen.
Kunt u berekenen hoeveel het wettelijk minimumloon omhoog zou moeten om de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) af te kunnen schaffen zonder dat de AOW-uitkering daalt?
Bij de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van het jaar 2023. Het volledig afbouwen van de dubbele AHK in de AOW zonder een verlaging van de AOW-uitkering vergt een additionele bijzondere WML-verhoging met 20,5%. Merk op dat het WML per 1 januari 2023 al bijzonder is verhoogd (met 8,05%, inclusief reguliere indexatie nam het WML toe met 10,15%). Een additionele WML-verhoging zou dus hebben geleid tot een toename van het WML per 1 januari 2023 met in totaal circa 30%, waarmee het WML op jaarbasis zou stijgen van € 25.463 naar € 30.560.
Het budgettaire effect van een dergelijke verhoging van het wettelijk minimumloon gecombineerd met volledige afschaffing van de dubbele AHK in zowel het referentie-nettominimumloon van de bijstand als de AOW bedraagt in 2023 ca. € 5,3 miljard, aflopend tot ca. € 3,5 miljard structureel. Dit betreft een grove inschatting van de budgettaire gevolgen voor de SZW-begroting20 waarbij de aanname is gemaakt dat de verhoging van het minimumloon van 20,5% doorwerkt in alle gekoppelde uitkeringen (net zoals de beleidsmatige verhoging van 8,05% per 1 januari 2023).
Bij de AOW is er geen sprake van een budgettair effect, aangezien de WML-verhoging zo gekozen is dat hierdoor de AOW even hard stijgt als deze afneemt door het volledig afbouwen van de dubbele AHK in de referentiesystematiek van de AOW. Hierdoor blijft de AOW-uitkering gelijk aan het huidige uitkeringsniveau. In het referentieminimumloon van de bijstand wordt de dubbele AHK momenteel al afgebouwd, waardoor de AHK niet zoals bij de AOW 2 keer meetelt, maar in januari 2023 nog 1,6 keer meetelt in de berekening van het referentieminimumloon van de bijstand. Hierdoor is de stijging van de bijstandsuitkering als gevolg van de WML-verhoging groter dan de verlaging als gevolg van het volledig afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand. Het referentienettominimumloon van de bijstand (op 1 januari 2023) neemt in dit scenario toe van € 1.708,08 per maand naar € 1.800,34 per maand. Daarmee leidt de combinatie van de WML-verhoging en het afschaffen van de dubbele AHK in het referentie-nettominimumloon van de bijstand WML tot een verhoging van de bijstandsuitkering en daarmee ook tot extra kosten voor het Rijk. Dit is ook meegenomen in tabel 2 (vraag 20).
Daarnaast brengt een dergelijke WML-verhoging forse gevolgen voor werkgevers met zich mee, zowel via hogere lonen als via hogere premies. Volgens het CPB heeft dit een structureel negatief effect op de werkgelegenheid. Dit zal ook negatieve budgettaire effecten hebben die niet in bovenstaande berekening zitten.
Kunt u berekenen wat het budgettaire effect zou zijn van een dergelijke verhoging van het WML, gecombineerd met volledige afschaffing van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon voor zowel de bijstand als de AOW?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u een tabel maken met een vergelijking van de totale netto inkomsten van enkele voorbeeldhuishoudens in de situatie zoals geschetst in vraag 19? Kunt u in deze tabel dezelfde bedragen en dezelfde huishoudens weergeven als in vraag 14?
Tabel 2 toont de gevraagde voorbeelden voor de situatie waarin de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand (nu 1,6 maal AHK) en de AOW (nu 2 maal AHK) volledig zouden zijn afgebouwd tot 1 maal AHK per 1 januari 2023 en bij een gelijktijdige additionele bijzondere verhoging van het WML met 20,5%. In dat geval blijft de AOW-uitkering onveranderd en neemt de bijstandsuitkering toe (zie ook het antwoord op vraag 19).
Met betrekking tot de gemeentelijke minima-ondersteuning gelden dezelfde voorbehouden als bij het antwoord op de vragen 13 t/m 15.
(a)
24.946
30.5602
40.000
30.560 (29.371)3
(b)
9.212
11.2772
14.772
10.847
(c1)
6.140
2.5902
2.013
2.661
(c2)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
4.795
(d=a-b
+c1+c2)
21.873
21.873
27.241
25.981
(e)
4.274
4.224
2.480
4.274
(f)
3.062
2.998
1.711
3.062
(g=e+f)
29.209
29.095
31.431
33.317
(h)
1.972
1.972
-
1.972
(i=g+h)
31.181
31.067
31.431
35.289
(j)
1.224
1.224
–
1.224
Belastbaar inkomen enkel ingevuld indien dit afwijkt van het brutoinkomen.
Als het brutoinkomen van een alleenverdiener in deze situatie gelijk is aan WML is het netto-inkomen na belastingen gelijk aan de netto-bijstandshoogte voor paren. Voor dit brutonettotraject is uitgegaan van toepassing van de loonheffing door de uitkeringsverstrekker. In de loonheffing wordt het belastbaar inkomen maandelijks in het voordeel van de belastingbetaler afgerond op meervouden van € 4,50. De andere brutonettotrajecten zijn gemaakt conform de koopkrachtberekeningen. Daarbij wordt gerekend met de inkomstenbelasting waarin een dergelijke afronding niet wordt toegepast. De loonheffing is een voorheffing van de inkomstenbelasting. Bij geen bijzonderheden als aftrekposten en box 3-vermogen is het verschil tussen de loonheffing en de inkomstenbelasting kleiner dan de aanslaggrens (€ 52 in 2023) en vindt geen verrekening plaats. Volledigheidshalve zou bij toepassing van de inkomstenbelasting in plaats van de loonheffing het brutoinkomen hoger moeten liggen: bij een brutoinkomen van € 30.578 komt het te betalen bedrag belasting voor korting op € 11.292 en het bedrag AHK op € 2.587, waarmee het netto-inkomen overeenkomt met de netto-bijstandsnorm voor een paar.
Voor de alleenverdiener die werkt op WML is het belastbaar inkomen gelijk aan het brutoinkomen minus het werknemersdeel van de pensioenpremie (in dit geval € 1.188).
De afbouwgrenzen in de toeslagen worden jaarlijks per 1 januari voor het gehele jaar vastgesteld. De afbouwgrenzen voor (niet-AOW-gerechtigde) paren de huur- en zorgtoeslag hangen samen met het WML. Hierbij wordt uitgegaan van de hoogte van het WML per 1 januari van dat jaar. De reguliere indexatie van het WML per 1 juli van het jaar is op het moment van vaststellen van de afbouwgrenzen in de huur- en zorgtoeslag nog niet bekend en wordt dus niet meegenomen in de afbouwgrenzen. Hierdoor ligt het toetsingsinkomen van een alleenverdiener die het hele jaar exact WML verdiend (en dus in juli een stijging van het brutoinkomen heeft) dus beperkt hoger dan de afbouwgrenzen in de huur- en zorgtoeslag. De toeslagen kennen een doelmatigheidsgrens waardoor de eerste € 98 niet wordt teruggevorderd.
Tabel 2 laat zien dat – onder de voorwaarden zoals geschetst in vraag 19 – een alleenverdiener een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de nieuwe brutoWML-hoogte (€ 30.560) nodig heeft voor een netto-inkomen op de bijstandsnorm voor paren. Door het vervallen van het verschil in de afbouw van de fiscale overdraagbaarheid van de AHK en de afbouw van de dubbele AHK in de referentiesystematiek vervalt ook de situatie optreden waarin de alleenverdiener met een arbeidsongeschiktheidsuitkering minder huur- en zorgtoeslag ontvangt dan een paar in de bijstand. Tabel 2 toont verder dat bij een hogere AO-uitkering (€ 40.000) of in geval van een werkende alleenverdiener met een brutoloon op WML sprake is van een hoger netto-inkomen plus huur- en zorgtoeslag dan bij een paar in de bijstand. In tabel 2 ligt het WML fors hoger dan in 2023 daadwerkelijk het geval is (€ 25.463). Zoals in het antwoord op vragen 18 en 19 is aangegeven, zou een dergelijke WML-verhoging tot forse budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting en werkgevers leiden, en zouden hier ook negatieve werkgelegenheidseffecten vanuit kunnen gaan.
Deelt u de mening dat de groep mensen die geraakt worden door deze samenloop van regelingen zo snel mogelijk geholpen moeten worden? Kunt u uitleggen hoe en in hoeverre gemeenten budgettair ondersteund worden om de groep mensen van wie nu al bekend is dat zij problemen ondervinden hulp te bieden?
Zoals wij schreven in de Kamerbrief van 29 maart jl. is, gelet op de lange looptijd van de problematiek, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de omvang van de groep getroffen huishoudens, een passende oplossing wenselijk en dringend nodig.21 We zoeken op dit moment naar mogelijkheden om deze mensen te helpen. We zoeken daarbij ook naar mogelijkheden voor de korte termijn, waarbij een zorgvuldig voorbereide uitvoering, wijziging van wet- en regelgeving en de identificatie van de getroffen huishoudens nodig zijn. Het is ook van belang om zeker te hebben dat oplossingsrichtingen deze mensen daadwerkelijk verder helpen. Ondertussen moet het mogelijk zijn voor gemeenten om ondersteuning te bieden aan getroffen mensen die in de knel komen, totdat een oplossing voorhanden is. De Minister voor APP en de Minister van SZW hebben hiervoor onlangs in het Gemeentenieuws van SZW een handelingsperspectief geboden aan gemeenten.22 Hiermee wordt voorkomen dat geboden ondersteuning een verder verlies aan toeslagen veroorzaakt. Vooralsnog wordt er uitgegaan van ondersteuning aan beperkte aantallen huishoudens, waardoor er geen extra middelen vrijgemaakt hoeven te worden.
Kunt u aangeven wat het budgettaire beslag zou zijn van het tegemoetkomen van deze groep (van 10.000 mensen) via de bijzondere bijstand?
Nee, dit kunnen wij nu nog niet aangeven. Hiervoor is meer zicht nodig op de samenstelling van de groep getroffen huishoudens en specifiek op het toeslagenbedrag waarvoor zij benadeeld zijn. Als onderdeel van de huidige verkenning werken wij samen met gemeenten, Belastingdienst, Dienst Toeslagen en uitvoeringsinstanties om de groep beter in beeld te krijgen.
Drugs per post |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Michon-Derkzen over het bericht «Drugs per post neemt vlucht: Overal ter wereld meer dancefeesten»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de, in de antwoorden op deze vragen genoemde, verkenning op welke wijze een gezamenlijk postteam tussen politie en douane ingevuld kan worden?
Ik ben verheugd te kunnen melden dat naar voorbeeld van de Hit and Run Cargo teams op de logistieke knooppunten de aanpak versterkt wordt door het inrichten van een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, douane en Openbaar Ministerie. Doel van het team is het intensiveren van de onderlinge samenwerking, het versterken van de gezamenlijke informatiepositie en uiteindelijk duurzaam verstoren van de verspreiding van verdovende middelen. Hiermee volgt het team de uitgangspunten van de Hit and Run Cargo (HARC).
Het team krijgt de naam Hit And Run Post (HARP) en zal zich richten op de strafrechtelijke onderzoeken met een korte doorlooptijd van zo’n 6 tot 8 weken.
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op de deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectieve publiek-private en internationale samenwerking te komen.
Door de Douane wordt de ingezette geïntensiveerde controle op de post- en pakketstroom voortgezet. In overleg met Politie en OM wordt daarbij bezien of geconstateerde vaststellingen kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek in bestaande opsporingsteams.
In de antwoorden noemde u dat er samenwerkingsverbanden bestaan tussen de politie en post- en pakketdiensten. Geldt dat voor elk bedrijf uit de top vijf post- en koeriersdiensten?2 Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking per bedrijf?
De politie werkt samen met post- en pakketdiensten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de e-learning (zie het antwoord op vraag 6) of bij de ontwikkeling van het barrièremiddel (zie antwoord op vraag 7). Het HARP streeft naar een effectieve publiek-private samenwerking. Een exact overzicht van bestaande (lokale) initiatieven ontbreekt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De Douane heeft met PostNL het initiatief genomen om te onderzoeken of er op innovatieve wijze in de poststroom selecties kunnen worden uitgevoerd door middel van een vorm van autodetectie. Hierbij worden scanbeelden geautomatiseerd beoordeeld op de aanwezigheid van tabletten/pillen. Indien deze methodiek succesvol blijkt zal dit breder ingezet worden bij andere post- en pakketdiensten.
Er is tevens sprake van een goede publiek-private samenwerking in de vorm van regulier overleg tussen PostNL en de Douane op Schiphol en Amsterdam. Met de koeriersdiensten is er overleg met de douanekantoren waar deze diensten gevestigd zijn. Hierbij komt de publiek-private samenwerking ook ter sprake.
Is u bekend wat er per jaar door deze (top vijf) bedrijven aan harddrugs wordt onderschept en ingenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat per bedrijf beantwoorden?
Nee, dat is niet bekend omdat er geen registratie plaatsvindt per koeriersbedrijf.
Zijn er naar uw weten inmiddels meer projecten gestart rondom weerbare Post- en Koeriersdiensten? Zo ja, welke? Om wat voor projecten gaat het dan?
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectievere publiek-private te komen. In de uitwerking van de motie Michon-Derkzen c.s.3 wordt hier nader op in gegaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde e-learning over weerbaarheid van post- en koeriersdiensten tegen ondermijnende criminaliteit?
De e-learning is momenteel in ontwikkeling. Er is een bijeenkomst geweest met transportondernemers en securitymanagers van grotere Post- en Pakketdiensten (3 van de top 5), er is een bijeenkomst geweest waarbij een aantal ervaringsdeskundigen (ex-criminelen) kwetsbaarheden van bedrijven in de transport en logistieke sector hebben blootgelegd en er heeft een ophaalsessie plaatsgevonden waarbij experts vanuit verschillende overheidsdiensten waren aangesloten. Het ging om experts van de regionale politie, Landelijke Eenheid, Douane, IL&T, Platforms Veilig Ondernemen, Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland en de Avans Hogelschool. Met deze input wordt momenteel de e-learning zelf ontwikkeld en zal bestaan uit twee modules; een gericht op «Transport over de Weg» en een op «Pakketdiensten». Het Platform Veilig Ondernemen Zeeland-Brabant is aanjager en initiator, maar het is de bedoeling dat de e-learning landelijk zal worden uitgerold.
Is het barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door post- en koeriersdiensten inmiddels gereed? Kunt u hier nader op ingaan? Hoe ziet dit barrièremodel er in de praktijk precies uit? Is er bij de ontwikkeling van het barrièremodel ook aandacht geweest voor het uitbreiden van (nationale) strafbaarstellingen.
Het barrièremodel Synthetische drugs vervoeren via post- en koeriersdiensten is gereed en komt voor de zomer voor deelnemers beschikbaar via een website en via een te downloaden publicatie. Met dit barrièremodel brengt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) samen met verschillende partners het fenomeen in kaart. Hierbij wordt gekeken welke stappen criminelen moeten zetten. Per stap wordt nagegaan welke dienstverleners en gelegenheden het fenomeen mogelijk maken en welke signalen kunnen duiden op criminele activiteit. Hierdoor maken we gelegenheidsstructuren inzichtelijk. Daarna kunnen barrières opgeworpen worden om deze gelegenheden en daarmee het werk van criminelen te verstoren. Met het barrièremodel is ruimte voor preventieve interventies en voor repressieve maatregelen.
Ziet u meer mogelijkheden om post- en koeriersbedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen? Is er ruimte om deze bedrijven strafbaar te stellen indien zij deze verantwoordelijkheid weigeren te nemen?
De verschillende post- en koeriersbedrijven zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheden en er wordt door hen dan ook veel gedaan om drugspakketten en pakketten met andere illegale inhoud te onderscheppen. Zij zoeken de samenwerking zelf ook op met politie, douane ILT en het OM. Ook voeren zij in samenspraak met het bevoegd gezag zelf controles uit en investeren ze in onderzoek. Ik heb op dit moment daarom geen behoefte aan een wettelijke grondslag voor het strafbaar stellen van bedrijven.
Is bekend welke landen het meest betrokken zijn bij de verzending van drugs per post via Nederland, zowel inkomend als uitgaand? Is er een overzicht van strafbaarstellingen in de meest betrokken landen?
De douane houdt bij welke landen betrokken zijn bij de meeste inbeslagnames.
Dat gaat om aantallen inbeslagnames, ongeacht welke soort en welke hoeveelheid drugs. Dat zijn bij de inkomende stroom: Suriname, Peru, De Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Canada.
De landen betrokken bij de meeste inbeslagnames bij de verzending van drugs per post via Nederland zijn bij de uitgaande stroom: Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië.
Het betreft allerlei soorten drugs, dat verschilt per land. Deze cijfers zijn afkomstig van de Douane en zien daarom alleen op EU-buitengrens overschrijdend.
Een overzicht van strafbaarstellingen in de betrokken landen is mij niet bekend.
Het bericht ‘Rechtszaak over trage besluitvorming herstel toeslagenaffaire’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Is het u bekend hoeveel rechtszaken er in 2023 al zijn aangespannen tegen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)?1
Er zijn 35 inhoudelijke beroepen ingediend en 1.118 beroepen niet tijdig beslissen (peildatum 24 maart 2023).
Zoals ik eerder al heb aangegeven, is het kabinet er veel aan gelegen om niet tegenover gedupeerde ouders in juridische procedures te staan. We weten allemaal welke ellende ouders en kinderen in de toeslagenaffaire hebben meegemaakt. Ze willen het allemaal achter zich laten en zo snel mogelijk. Dat betekent dat we juridische procedures zoveel mogelijk moeten zien te voorkomen. Daarom zijn we ook continu bezig om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen zodat ouders zich niet gedwongen voelen om te kiezen voor een gang naar de rechter.
Klopt het dat op 24 maart aanstaande de rechtbank Midden-Nederland vier zaken behandelt die representatief zijn voor de verschillende procedures die er lopen tegen de UHT, van gedupeerden die wachten op een beslissing over compensatie en herstel als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire?
Dat klopt, op 24 maart jl zijn door de rechtbank Midden-Nederland vier zaken behandeld op zitting, waarbij in brede zin de problematiek van het niet tijdig beslissen op aanvragen en in bezwaar besproken is.
Bent u het ermee eens dat het goed is dat de rechter de zaken in een zitting van de meervoudige kamer behandelt, waarbij de procedures bij de UHT in de bredere context kunnen worden besproken?
Het is aan de rechter om te bepalen hoe zaken worden behandeld. Ik vind het waardevol dat de rechtbank de gelegenheid heeft geboden om ter zitting de dilemma’s toe te lichten die verbonden zijn aan het niet tijdig kunnen beslissen op aanvragen en bezwaarschriften. Tijdens de zitting is stilgestaan bij de maatregelen die zijn en worden genomen maar ook bij de beperkingen om beroepen niet tijdig beslissen te voorkomen.
Wanneer verwacht u een uitspraak in deze vier zaken?
De rechtbank heeft aangegeven op 14 april aanstaande uitspraak te doen.
Kunt u zodra de uitspraken worden gepubliceerd, zo snel mogelijk een kabinetsreactie op deze uitspraken naar de Kamer sturen?
Na bekendmaking van de uitspraken, zal ik deze bestuderen. In ieder geval zal een reactie van het kabinet op de uitspraken in de volgende voortgangsrapportage en zo nodig tussentijds aan uw Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter in deze zaken heel belangrijk is en dat indien de uitspraak daartoe aanleiding geeft, er aanpassingen moeten worden gedaan in het proces en eventueel wetgeving?
Ik deel het belang van de uitspraken. De verwachting is dat de rechter zaaksoverstijgende uitspraken zal doen tegen de achtergrond van de dilemma’s die spelen in de hersteloperatie. Zoals ter zitting ook besproken, zijn eenvoudige oplossingen niet voorhanden. Aan de uitspraken van de rechter in de individuele zaken wordt vanzelfsprekend gevolg gegeven. Als rechter meent dat aanpassing van het proces of de regelgeving in de rede ligt, dan zal worden gekeken op welke manier daar het beste invulling aan gegeven kan worden.
Binnen welke termijn kan de Kamer deze eventuele aanpassingen aan proces en wetgeving na de uitspraak verwachten?
Naar aanleiding van de uitspraak zal worden stilgestaan bij eventuele maatregelen en de termijn waarbinnen die kunnen worden ingevoerd. Dat hangt van de uitspraak af, de aard van eventuele maatregelen en de samenhang met het huidige pakket aan maatregelen, zoals voorzien in de 13e Voortgangsrapportage.
Duizenden gezinnen die al jarenlang leven van een inkomen onder het niveau van een bijstandsuitkering omdat de regelingen niet op elkaar aansluiten |
|
Lilian Marijnissen , Barbara Kathmann (PvdA), Hilde Palland (CDA), Wybren van Haga (BVNL), Christine Teunissen (PvdD), Nicki Pouw-Verweij (BBB), Pieter Grinwis (CU), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Al jaren in armoede, door een fout van de overheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe in 2023 de bruto/netto berekening eruitziet voor de bijstandsuitkering voor een (echt)paar (beiden tussen de 21 en 66 jaar)? Kunt u dus aangeven wat het netto jaarbedrag per persoon is, wat het bruto jaarbedrag per persoon is en hoe die berekening tot stand komt?
De bijstandsnormen zijn nettobedragen en worden ieder halfjaar van rechtswege aangepast. De normbedragen worden bekend gemaakt via publicatie in de Staatscourant2 en de normenbrief voor gemeenten3.
Voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners) bedraagt de netto-normuitkering per 1 januari 2023 € 1.708,08 per maand, inclusief vakantiegeld. Per 1 juli 2023 wordt deze norm bijgesteld als gevolg van de halfjaarlijkse indexatie van het wettelijk minimumloon die van invloed is op de hoogte van de bijstandsuitkering. De regeling waarin de indexatie van het minimumloon per 1 juli 2023 wordt geregeld, is nog niet beschikbaar. Daarom wordt in de beantwoording van de voorliggende Kamervragen geabstraheerd van de indexatie per 1 juli 2023. Voor jaarbedragen wordt zodoende gerekend met twaalfmaal de bijstandsnorm per 1 januari 2023, inclusief vakantiegeld.
De netto-bijstandsnorm wordt berekend op basis van artikel 37 van de Participatiewet, volgens de systematiek van het referentieminimumloon. Het uitgangspunt is het bruto wettelijk minimumloon, inclusief de minimumvakantiebijslag van 8%. Dit is een bruto inkomen van € 2.089,16 per maand en € 25.069,92 per jaar. Voor de berekening van de loonheffing op basis van het tabelloon, dient het jaarloon voor het belastbaar inkomen een veelvoud van 544 te zijn, waarbij – in het voordeel van de belastingplichtige – naar beneden afgerond wordt: € 25.056 bruto. Om tot het (netto) referentieminimumloon te komen, wordt uitgegaan van de loonheffing via de groene tabel (geen arbeidskorting), waarbij 1,6 maal de algemene heffingskorting wordt toegepast.5 De loonheffing bedraagt € 4.573 per jaar of € 381,08 per maand.6
Het referentieminimumloon is dan € 1.708,08 per maand.7 De bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, voor een (echt)paar is 100% van dit referentieminimumloon. De algemene bijstand wordt uitbetaald aan ieder van de rechthebbende in het (echt)paar voor de helft dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
Op jaarbasis komt de netto-bijstandsnorm voor de genoemde gehuwden als huishouden uit op € 20.496,96. Dit komt overeen met € 10.248,48 netto per lid van een paar. Het brutobedrag kan worden berekend door de netto-norm per persoon te verminderen met de algemene heffingskorting (in 2023 maximaal € 3.070) en het resultaat te delen door 1 minus het geldende tarief in de eerste belastingschijf (in 2023 36,93%). De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 naar huidig inzicht zodoende € 11.381,77 per persoon voor de genoemde gehuwden, of € 22.763,54 in totaal voor hun huishouden.
Hoe hoog is dus de bruto bijstandsuitkering voor het (echt)paar tussen 21 en 66 jaar?
De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 (op basis van de januaribedragen) zodoende € 11.381,77 per persoon voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners), en in totaal voor het echtpaar € 22.763,54.
Kunt u aangeven wat de waarde is van de tegemoetkomingen waar een (echt)paar in de bijstand gemiddeld recht op heeft in 2023 in bijvoorbeeld de stad Utrecht? Dit zijn zaken als kwijtschelding gemeentelijke lasten en waterschapslasten, bijzondere bijstand, U-pas, energietoeslag?2
Hieronder vindt u een begrotingsschets, op maandbasis, voor verschillende huishoudtypes op basis van het minimabeleid van de gemeente Utrecht. Op jaarbasis kunnen de verschillende huishoudtypes gebruik maken van minimaregelingen met een totale gemonetariseerde waarde van maximaal € 3.204, € 3.864 of € 4.248.
(echt)paar met bijstand
(echt)paar met bijstand en 1 kind
(echt)paar met bijstand en 2 kinderen
1
Bijstand per maand
1.622
1.622
1.622
2
Huurtoeslag
298
361
361
3
Zorgtoeslag
265
265
265
4
Kindgebonden budget en kinderbijslag
0
288
565
5
Bijzondere bijstand
0
0
0
6
Individuele inkomenstoeslag
56
80
80
7
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
44
44
44
8
U-pas
20
52
84
9
Zorgverzekering U-polis
38
38
38
10
Energietoeslag
108
108
108
11
12
Waarvan totaal minimaregelingen Utrecht
267
322
354
Ad 1. Dit betreft algemene bijstand volgens de gehuwdennorm per 1 januari 2023, exclusief vakantiegeld van € 85,40 per maand. (€ 1.622,68 + € 85,40 = € 1.708,08 per maand.)
Ad 2. Huurtoeslag: Dit is berekend op basis van de hoogte van de huur bij sociale woningbouw. Het Nibud rekent voor de gemeente Utrecht in de Minima Effect Rapportage met een gemiddelde sociale huur van € 563,– per maand voor alleenstaanden en voor (echt)paren zonder kinderen en met een gemiddelde sociale huur van € 659,– per maand in situaties met kinderen voor zowel alleenstaanden als (echt)paren.
Ad 3. Zorgtoeslag: de zorgtoeslag bedraagt € 265,–. Bij een toetsingsinkomen boven de € 25.000 per jaar treedt een geleidelijke daling op. Het toetsingsinkomen bijstand is lager dan € 25.000 dus per definitie de maximale zorgtoeslag.
Ad 4. Dit betreft kindgebonden budget en kinderbijslag.
Ad 5. In de Minima Effectrapportage van het Nibud voor de gemeente Utrecht wordt individuele bijzondere bijstand niet mee genomen als structurele vorm van maandelijkse inkomsten, omdat individuele bijzondere bijstand verstrekt wordt bij onvoorziene, bijzondere kosten.
Ad 6. Individuele inkomenstoeslag: € 673/12 voor (echt)paar zonder kinderen. Aanname in de gemeente Utrecht is dat het (echt)paar langer dan 3 jaar (= referteperiode) in armoede verkeert. € 954/12 voor een (echt)paar en 1 kind. (>12 jr) en € 954/12 voor (echt)paar en 2 kinderen (>12 jr).
Ad 7. Hoogte bedrag kwijtschelding gemeentelijke- en waterschapsbelastingen: Afvalstoffenheffing € 366,25, Watersysteemheffing € 98,99 en Zuiveringsheffing € 63,94. Voor meerpersoonshuishoudens.
Ad 8. U-pas= tegoed € 120,– per persoon x 2 (boven 18 jaar) + € 385,– per kind > 12 jaar.
Ad 9. Zorgverzekering U-polis= € 19,– per persoon x 2 per maand.
Ad 10. Energietoeslag verschilt per gemeenten. In de gemeente Utrecht: € 1.300/12.
Het gaat hier om de theoretische maximale aanspraak op minimaregelingen. Dus bijzondere bijstand én middelen voor sociale participatie in de gemeente Utrecht. Bij de meeste gemeenten zijn dit de individuele bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag, de participatiepas en een bijdrage in zorgkosten eventueel in combinatie met een gemeentepolis. De doelgroep van het minimabeleid van de gemeente Utrecht betreft huishoudens met een inkomen van 125% van het sociaal minimum9. Dit zijn ruim 23.000 huishoudens. Het gemeentelijk minimabeleid en de hierbij gehanteerde inkomensgrenzen verschillen van gemeente tot gemeente.
Het uitgangspunt van bovenstaande tabel is dat de minimaregelingen volledig benut worden en de vraagstelling naar de waardebepaling heeft tot gevolg dat een «monetarisering» van het gebruik van de minimaregelingen moet worden toegepast. In de tabel wordt ervan uitgegaan dat het gezin daadwerkelijk alles aanvraagt waar recht op is.
Kunt u aangeven hoeveel bruto arbeidsongeschiktheidsuitkering een persoon van een fiscaal stel moet hebben om netto de netto bijstandsuitkering voor een echtpaar te kunnen ontvangen? (NB: de andere partner heeft geen inkomen in dit voorbeeld).
Om uit te komen op netto-inkomen van € 20.496,96 (overeenkomend met het netto-inkomen van een bijstandspaar) moet een alleenverdiener stel met één partner met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een bruto-uitkering hebben van € 28.162. Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt ingehouden door de uitkeringsverstrekker.
Wilt u een vergelijking maken tussen de volgende huishoudens:
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u bij de vergelijking uitgaan van de bewoning van een sociale huurwoning met een huur van 720 euro per maand en van een eigen vermogen onder de grens voor de huurtoeslag?
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u een tabel maken voor elk van de drie huishoudens (in kolommen) en voor elk van de drie huishoudens vermelden
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden, hierbij is uitgegaan van de situatie per 1 januari 2023. In de tabel is de gemeentelijke minima-ondersteuning gesplitst in tegemoetkomingen die als inkomen aan het huishouden worden verstrekt (energietoeslag, individuele inkomenstoeslag) en tegemoetkomingen die de uitgaven van het huishouden verlagen (kwijtschelding gemeentelijke lasten, U-pas en zorgverzekering U-polis). De gemeentelijke minima-ondersteuning is door de incidentele energietoeslag van 1.30010 euro die gemeenten aan kwetsbare huishoudens kunnen verstrekken in 2023 hoger dan dat deze structureel zou zijn.
Omdat het hier ondersteuning betreft die specifiek geldt in de gemeente Utrecht zijn de rijen (h) t/m (j) in deze tabel niet maatgevend voor huishoudens in andere gemeenten, of huishoudens in de gemeente Utrecht die niet al van het gehele instrumentarium aan minima-ondersteuning gebruikmaken. Ook geldt dat gemeenten niet altijd dezelfde inkomensgrens hanteren. Het is daarom onduidelijk hoe vaak de situaties zoals bij huishoudens b. en c. voorkomen en dus hoe representatief deze voorbeelden zijn. Voor andere huishoudens of huishoudens in andere gemeenten kunnen de uitkomsten dus verschillen.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.241
3.648
970
(f)
3.182
2.760
1.145
(g = e+f)
27.919
26.905
29.357
(h)
1.972
1.972
–
(i = g+h)
29.891
28.877
29.357
(j)
1.224
1.224
–
Heeft u een politiek oordeel over de verschillen bij h?
In dit voorbeeld maken mensen gebruik van verschillende regelingen binnen de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. Deze losse regelingen zijn bewust zo vormgegeven dat ze hun uitwerking hebben op de inkomensondersteuning en de mate waarin werken loont. Het voorbeeld laat zien dat waar mensen deze gebruiken er sprake is van een complexe samenloop. Door deze samenloop komt het voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering11 minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering en daarom minder te besteden heeft. Deze samenloop wordt in het antwoord op vraag 21 nader toegelicht.
Dit is een ongewenste uitkomst van deze stelsels. Wij realiseren ons dat de samenloop en de complexiteit de meest kwetsbare mensen raakt, die juist vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Zelfs wanneer regelingen samen lopen zoals bedoeld, vraagt ons complexe stelsel van mensen dat zij de weg weten te vinden naar inkomensondersteuning. En dat geeft problemen. Daar komt een samenloop van regelingen bovenop die nadelig uitpakt voor mensen. Het is pijnlijk te constateren dat dit het geval is voor een grote groep huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum.
We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te vinden. Wij onderzoeken daarom de oplossingsrichting waarin een aanvullende bijstandsuitkering door de gemeente betaald kan worden, terwijl het toetsingsinkomen van het huishouden ongewijzigd blijft.12 Dit zou ertoe leiden dat voor huishoudens die zonder de aanvullende bijstandsuitkering de maximale toeslag zouden ontvangen, dit met de aanvullende bijstandsuitkering (tot de netto-bijstandsnorm) zo blijft. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Klopt het dat het echtpaar onder 6b geen wettelijk recht heeft op een bijstandsuitkering en dat ook echtparen die daar vlak boven zitten wel een netto inkomen na belastingen hebben dat hoger is dan in de bijstand, maar dat zij door lagere toeslagen (soms ver) onder het niveau van de bijstandsuitkering (inlcusief toeslagen) uitkomen?
In de situatie van het paar onder 6b is sprake van een netto-inkomen op de bijstandsnorm. Daarom is er geen sprake van een aanvulling uit de algemene bijstand. Ondanks dat het netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm ligt, is er sprake van een toetsingsinkomen waarbij geen recht bestaat op het maximale bedrag voor bijvoorbeeld huur- of zorgtoeslag. Deze situatie komt inderdaad voor bij paren met een hoger netto-inkomen, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 18. Hoewel dit echtpaar gebruik kan maken op minimaregelingen van hun gemeente, is bovenstaande wat ons betreft de kern en het onbehagen van deze problematiek, ook omdat veel echtparen in deze situatie waarschijnlijk niet weten dat zij gebruik kunnen maken op gemeentelijke minimaregelingen.
Hoeveel inkomstenbelasting betaalt het derde echtpaar uit vraag 6 (40.000 euro arbeidsongeschiktheidsuitkering) en hoeveel euro zit dit echtpaar de facto boven het echtpaar met een bijstandsuitkering? Acht u dit redelijk?
In de situatie van het paar onder 6c wordt € 12.758 inkomstenbelasting betaald. In de situatie van het paar met bijstandsuitkering onder 6a wordt € 2.267 inkomstenbelasting betaald. Dit paar onder 6c heeft een netto-inkomen plus toeslagen van € 1.439 meer dan het paar met bijstandsuitkering onder 6a. Als ook de gemeentelijke minima-ondersteuning die de gemeente Utrecht als inkomen kan verstrekken wordt meegenomen heeft het paar onder 6a € 534 meer te besteden dan het paar onder 6c. Dit is een situatie die geldt in de gemeente Utrecht in 2023, voor huishoudens in de gemeente Utrecht die deze minima-ondersteuning niet (volledig) ontvangt. Voor huishoudens in andere gemeenten kan dit verschillen. In 2023 vormt de energietoeslag van € 1.300 een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke inkomensondersteuning.
Deze uitkomst wordt veroorzaakt door het verschil in belastingdruk, de harde inkomensgrens die wordt gehanteerd bij gemeentelijke armoede-ondersteuning en de marginale druk die het gevolg is van het samenspel van het tarief in de eerste schijf van de Inkomstenbelasting, de inkomensafhankelijkheid van de algemene heffingskorting en de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen. Hierin speelt mee dat bij het paar onder 6c het uitkeringsinkomen door één van de partners wordt verdiend, de andere partner heeft geen inkomen. Hierdoor kan slechts eenmaal algemene heffingskorting in mindering worden gebracht op de te betalen Inkomstenbelasting. Bij 6a is sprake van een bijstandsuitkering die voor de helft wordt toegekend aan beide partners. Dit beperkt de belastingdruk op huishoudniveau doordat beide partners een inkomen hebben waartegen ze hun individuele recht op algemene heffingskorting kunnen verzilveren.
Het voorbeeld van het paar onder 6c illustreert scherp dat een alleenverdiener met een bovenmodale arbeidsongeschiktheidsuitkering toch rond het bestaansminimum uitkomt. Dit betekent dat deze huishoudens mogelijk langdurig zelfs in de situatie verkeren waarin ze moeilijk rond komen. Als ook gekeken wordt naar minima-regelingen heeft dit huishouden, als gevolg van de incidentele energietoeslag in 2023, potentieel minder te besteden dan een vergelijkbaar paar in de bijstand. Hierbij geldt wel dat de overige voorwaarden strenger zijn in de bijstandsuitkering, bijvoorbeeld ten aanzien van vermogen.
Bent u bereid de berekening uit vraag 2 t/m vraag 8 te herhalen voor een echtpaar met drie kinderen in de leeftijd 12–18 jaar en daarin dan ook de kindregelingen mee te nemen?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 geldt hierbij.
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van huishoudens met in totaal 3 kinderen van 12, 15 en 17 jaar. Voor de kinderbijslag is uitgegaan van de bedragen per 1 januari 2023 zoals vermeld op de website van de SVB. In de bedragen voor de gemeentelijke minima-uitkering van de gemeente Utrecht is geen verbijzondering gemaakt voor regelingen die specifiek op gezinnen met kinderen zijn gericht.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.603
4.010
1.332
(f)
3.182
2.760
1.145
(g)
4.624
4.624
4.624
(h)
5.727
5.727
5.727
(i = d+e+f+g+h)
38.633
37.618
40.070
(j)
1.972
1.972
–
(k = i+j)
40.605
39.590
40.070
(l)
1.224
1.224
–
Bent u ervan op de hoogte dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) van mening is dat gezinnen in de bijstand met kinderen tussen de 12 en 17 jaar niet kunnen rondkomen van een bijstandsuitkering?3
Ja, wij zijn op de hoogte van dit rapport van het Nibud. Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien, terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor het hele leven. Dit maakt kinderarmoede zo schrijnend, en daarom hebben wij als kabinet in het Coalitieakkoord afgesproken om het aantal kinderen dat opgroeit in armoede te halveren in deze kabinetsperiode.
Het kindgebonden budget is daarom door dit kabinet en haar voorgangers al aanzienlijk beleidsmatig verhoogd om beter recht te doen aan de lastige positie van grotere gezinnen.
Daarnaast doet de Commissie sociaal minimum op dit moment onderzoek naar wat een aantal huishoudtypen, waaronder gezinnen met kinderen, minimaal nodig heeft om rond te kunnen komen. Op basis van de uitkomsten van dit rapport kan het gesprek worden gevoerd over wat huishoudens nodig hebben, ook voor deze gezinnen.
Hoe beoordeelt u dus het feit dat het mogelijk is voor een gezin met kinderen om nog ver onder het niveau van de bijstand (inclusief toeslagen) uit te komen, zoals ook beschreven in het NRC artikel «Al jaren in armoede door een fout van de overheid»?4
Zoals ook bij het antwoord op vraag 9 is aangegeven komt het door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar (echt)paar met een bijstandsuitkering en daarom minder te besteden hebben. Tegelijkertijd zorgt de vormgeving van de kinderbijslag en het kindgebonden budget ervoor dat gezinnen met kinderen in deze situatie geen verminderd recht op kindregelingen hebben. Desondanks heeft deze groep minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering. Wij vinden dit een ongewenste uitkomst. We realiseren ons dat het beleid het doel heeft bestaanszekerheid te bieden. We weten dat juist de meest kwetsbare mensen vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Het is dan pijnlijk om te constateren dat het complexe stelsel en de samenloop van regelingen nadelig kan uitpakken voor een aanzienlijke groep, ook bij het gebruik van alle beschikbare inkomensondersteuning. Mensen met een bruto inkomen tot modaal, waaronder gezinnen komen op het besteedbaar inkomen (netto-inkomen plus toeslagen) lager uit dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering.
Bent u bekend met het feit dat iemand ook onder het netto bedrag van de bijstand (inclusief toeslagen) kan komen door
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Hoeveel alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met en zonder kinderen leven er naar uw schatting onder het niveau van een bijstandsuitkering (inclusief alle daarbij horende toeslagen)?
De Belastingdienst heeft in 201915 een analyse gemaakt voor het jaar 2023. Uit dit onderzoek volgt dat circa 5.700 huishoudens met een loongerelateerde uitkering (zoals WIA of WW) en aanvullende bijstand tot de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar dat enkel bijstand ontvangt. Deze huishoudens hebben daarom minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstand. Het onderzoek van de Belastingdienst houdt geen rekening met de vermogenstoets in de Participatiewet, hierdoor kan het werkelijk aantal huishoudens met deze problematiek lager liggen.16 In deze groep zitten zowel huishoudens die enkel als gevolg van de aanvullende bijstandsuitkering minder toeslag ontvangen dan het maximale toeslagbedrag als huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een extra vermindering van het toeslagbedrag leidt. In deze laatste groep zitten huishoudens die zonder aanvullende bijstandsuitkering een bruto-inkomen hoger dan WML hebben, maar zonder aanvullende bijstandsuitkering een netto-inkomen lager dan netto-bijstandsnorm voor paren hebben. In de analyse is het gevraagde onderscheid naar huishoudsamenstelling niet gemaakt. Deze gegevens zijn dus niet beschikbaar.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een paar met bijstandsuitkering) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een paar met bijstandsuitkering. Deze groep huishoudens was geen onderdeel van de analyse van de Belastingdienst uit 2019. Op basis van data uit het inkomenspanelonderzoek van het CBS is een ruwe, voorlopige inschatting dat dit circa 4.500 huishoudens zou kunnen treffen die een lager besteedbaar inkomen overhouden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Met het huidige inzicht komt de totale omvang uit op circa 10 duizend huishoudens.
Kunt u uitrekenen wat volgens u het maximale bedrag is aan misgelopen toeslagen ten opzichte van het bijstandsniveau (de indieners van de vragen denken dat dit optreedt met een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering omdat de uitkeringsgerechtigde dan ook nog zijn eigen Zvw-premie moet afdragen)?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 en 12 geldt hierbij.
In lijn met de suggestie van de vraagstellers is gekeken naar de situatie waarin een alleenverdiener met een AO-uitkering zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt. Dit in tegenstelling tot de situatie waarin een werkgeversheffing voor de Zorgverzekeringswet wordt afgedragen door de uitkeringsverstrekker. In geval van een IAB Zvw draagt de burger 5,43% af van het inkomen tot het maximumbijdrage-inkomen van € 66.956 in 2023. Door deze bijdrage komt het netto-inkomen lager uit. Hierdoor moet sprake zijn van een hogere bruto-AO-uitkering (namelijk € 31.129) dan bij situatie 12b om op de netto-bijstandsnorm voor paren uit te komen. In de praktijk is dit de situatie met het hoogste bruto-inkomen waarbij het huishouden op de netto-bijstandsnorm uitkomt, omdat het huishouden enkel eenmaal algemene heffingskorting ontvangt en zelf IAB Zvw afdraagt. Onderstaande tabel toont deze situatie, hierin is zichtbaar dat het ontvangen bedrag aan huurtoeslag en zorgtoeslag in 2023 € 2.076 lager is dan dat bij een paar met een bijstandsuitkering.
(a)
22.764
31.129
(b)
1.690
(c)
8.407
11.496
(d)
6.140
2.554
(e = a-b-c+d)
20.497
20.497
(f)
4.241
2.991
(g)
3.182
2.355
(h = e+f+g)
27.919
25.843
(i)
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
27.815
(k)
1.224
1.224
Kunt u uitrekenen wat het bedrag is dat bij partners aan arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov)-uitkering (waarop Zvw-premie wordt ingehouden) moet binnenkomen om netto gelijk uit te komen bij de bijstandsgerechtigden (inclusief het recht op toeslagen en tegemoetkomingen) in de situatie dat de uitkering bij één partner komt en de ander geen inkomen heeft?
In de situatie van een alleenverdiener met een AO-uitkering die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt, zoals beschreven in vraag 17, moet de uitkering bruto circa € 44.000 bedragen om netto inclusief toeslagen gelijk uit te komen met een paar met bijstandsuitkering. Zoals toegelicht bij vraag 2 is bij de beantwoording van deze vragen uitgegaan van een jaarbedrag dat overeenkomt met 12 maal de bijstandshoogte per 1 januari 2023. De indexatie per 1 juli 2023 is hier dus niet in meegenomen. Omdat de gemeentelijke minima-ondersteuning, zoals ook toegelicht in de beantwoording van vragen 4 en 8, verschilt van gemeente tot gemeente, is hier geen rekening mee gehouden in de beantwoording van deze vraag.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechtbank in sociale zekerheidszaken – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend.»?5
Ja, wij hebben kennisgenomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven hoe groot de groep mensen is die als gevolg van deze uitspraak in 2022 en 2023 een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand omdat zij geen recht hebben op de volledige toeslagen?
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Daarnaast gelast de CRvB dit te compenseren via algemene bijstand, waarbij de gemeente de brutering voor zijn rekening neemt. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16).
Kunt u heel precies omschrijven wie er volgens u door deze uitspraak recht hebben op bijzondere bijstand? Hoe zullen deze mensen geïnformeerd worden door gemeenten, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of door de rijksoverheid?
De uitspraak van de CRvB gaat over een alleenverdienerhuishouden waarbij één persoon een lage loongerelateerde uitkering van het UWV (in dit geval een arbeidsongeschiktheidsuitkering) ontvangt. De partner heeft geen of zeer beperkt inkomsten. Als de loongerelateerde uitkering een beperkte hoogte heeft, wat kan worden veroorzaakt doordat het verzekerd inkomen al lager was, bijvoorbeeld door parttime werk, dan kan het UWV de uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML). Het UWV kan deze uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML).18
De loongerelateerde uitkering komt inclusief TW-aanvulling netto lager uit dan de netto-bijstandsnorm voor paren. Dit komt doordat de alleenverdiener eenmaal algemene heffingskorting (AHK) in mindering kan brengen op het inkomen, terwijl in de bepaling van de netto-bijstandshoogte wordt gerekend met 1,6 maal AHK. Dit verschil komt door het niet-gelijk verlopen van de afbouwpad van de overdraagbaarheid van de AHK met het afbouwpad van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand.19
Dit huishouden ontvangt van de gemeente een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. Deze aanvullende bijstandsuitkering leidt er echter toe dat het bruto-inkomen van het huishouden stijgt (tot meer dan bruto-WML).
De appellant heeft in de beschreven situatie door deze samenloop te maken met een hoger toetsingsinkomen voor toeslagen (zorg-, huurtoeslag etc.) waardoor deze in het afbouwtraject van de toeslagen terecht komt. Deze mensen ontvangen daardoor lagere toeslagen dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering dat wel de maximale toeslagen ontvangt.
Dit huishouden komt volgens de uitspraak in aanmerking voor een compensatie van het verminderde bedrag aan toeslagen verstrekt door de gemeente op een manier zodanig dat de compensatie zelf niet leidt tot een vermindering van de ontvangen toeslagen in het lopende toeslagjaar.
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16). Dat de situatie zich voor kan doen dat het huishouden van een alleenverdiener minder kan besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering is ongewenst. Gelet op de lange looptijd (in zeven jaar is nog niet gekomen tot een passende oplossing), de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 202220 en de omvang van de groep huishoudens is een passende oplossing daarom dringend wenselijk en nodig. Het raakt ons en het is frustrerend dat we in die zeven jaar nog niet tot een oplossing zijn gekomen. We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te doen. In het antwoord op vraag 9 geven wij aan welke stappen wij zetten om tot een oplossing te komen. In samenwerking met gemeenten en uitvoeringsorganisaties (UWV, Dienst Toeslagen) wordt bezien hoe huishoudens van alleenverdieners die door verminderde toeslagen minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering kunnen worden geïdentificeerd en geïnformeerd.
Kunt u via een goedkeurend beleidsbesluit, dat het gelijkheidsbeginsel borgt en ervoor zorgt dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden, duidelijk maken dat een ieder zich op deze zeer bijzondere situaties zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid Participatiewet kan beroepen?
Dit is een van de structurele oplossingen die worden onderzocht, namelijk tegemoetkoming voor verminderde toeslagen door een aanvulling via algemene bijstand waarbij wordt voorkomen dat deze aanvulling gevolgen heeft voor toeslagen. Deze oplossing zou aanpassing vereisen van fiscale wet- en regelgeving en de Participatiewet. Over de uitvoering van deze mogelijke oplossing gaan wij in gesprek met gemeenten en de betrokken uitvoeringsinstanties. Wij zullen hen betrekken bij de vormgeving en daarna ook vragen om een Uitvoeringstoets.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Hoe komt het dat uw oplossingen in een rapport, zoals aangekondigd in de brief van 15 mei 2020 nog niet zijn verschenen?6
In het antwoord op de Kamervragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk (beiden SP) van 15 mei 202022 is opgenomen dat «het kabinet de mogelijkheden wil verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Belangrijke randvoorwaarde is uiteraard dat dit wel uitvoerbaar moet zijn. Bij deze verkenning wordt dan ook de uitvoeringsorganisaties betrokken. Het kabinet hoopt uw Kamer hier voor het einde van 2020 nader over te informeren.». Deze toezegging is ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg uit 2021.23 De verkenning bestond uit de mogelijkheid om door UWV een gelijk netto-bedrag te verstrekken aan alle TW-ontvangers met een partner (fiche 12A), het door Toeslagen ambtshalve toekennen van maximale zorg- en huurtoeslag voor de maanden waarin recht op TW bestaat (fiche 12B1) en het op aanvraag van het individu toetsen door Toeslagen of gelet op individuele huishoudsituatie het passend is om maximale huur- en zorgtoeslag te verstrekken (fiche 12B2). Deze opties zijn destijds door Toeslagen en UWV als onuitvoerbaar gekwalificeerd, met name omdat dit een handmatig proces vergt dat veel druk legt op de beperkte capaciteit van de uitvoeringsorganisatie.
Heeft u juridisch advies (intern, extern) gevraagd over deze uitspraak (rechtsgevolgen, reikwijdte en eventueel andere vragen)? Zo ja, aan wie en kunt u die adviezen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom laat u een uitspraak van de hoogste rechtbank die een systeemfout blootlegt, zo passeren?
Hoewel de uitspraak van de CRvB ziet op een individueel geval, is onze opvatting dat een oplossing voor deze problematiek dringend nodig is. Wij zijn daarom opnieuw op zoek gegaan naar een passende en uitvoerbare oplossing. Ambtenaren vanuit verschillende disciplines, waaronder de juridische, hebben naar aanleiding van de uitspraak overleg gevoerd om ons te kunnen adviseren over de oplossingsrichtingen. Juridisch was wel duidelijk dat de individuele regelingen op zichzelf juridisch juist worden toegepast, maar dat de samenloop ervan tot niet gewenste uitkomsten kunnen leiden. Daarvoor heeft de CRvB in het betreffende geval zelf een voorziening getroffen.
Zoals wij u hebben geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug24, en zoals eerder in deze set antwoorden naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Deze groep wordt onderzocht. Hierbij wordt ook nagegaan in welke mate de CRvB-uitspraak van toepassing is op deze groep, aangezien deze groep niet bijstandsgerechtigd is of is geweest. Deze vraag wordt ook voorgelegd aan externe experts.
Op welke wijze en tot welk punt in tijd – in rechtsoverweging 4.10 van de uitspraak staat expliciet dat het terugwerkende kracht heeft – kunnen en zullen mensen gecompenseerd worden voor de afgelopen jaren? Op welke wijze zal daar bekendheid aan worden gegeven?
Voor compensatie voor deze misgelopen toeslagenbedragen in eerdere jaren dan het lopende jaar onderzoeken wij de mogelijkheden. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar (algemene of bijzondere) bijstand25 of een aparte compensatieregeling. Voor de vormgeving en een toets op de uitvoerbaarheid betrekken wij hier ook gemeenten en uitvoeringsinstanties bij.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de regelingen aangepast dienen te worden zodat dit mensen niet langer kan overkomen?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak laat pijnlijk zien dat de samenloop van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen in het geval van de appellant anders uitpakt dan beoogd.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug26 zijn verschillende pogingen ondernemen om door aanpassing van regelingen tot een passende oplossing te komen voor de getroffen huishoudens. Dit leidde destijds niet tot een passende oplossing, omdat de oplossingsrichtingen het toetsingsinkomen raken en daarmee zelf tot verminderde toeslagen leiden, gepaard gingen met grote negatieve inkomenseffecten, forse gevolgen voor de Rijksbegroting of negatieve gevolgen voor de uitvoering, of ze de arbeidsdeelname voor minstverdienende partners ontmoedigden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 9 en 21 werken wij aan een oplossing zodat de aanvullende bijstandsuitkering bij deze huishoudens niet leidt tot verminderde toeslagen. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de uitspraak om deze mensen tegemoet te komen (met terugwerkende kracht) en om mensen naar de toekomst te compenseren? Acht u die stappen voldoende gezien de vergaande aard van de uitspraak en het feit dat er bijna een half jaar verstreken is?
Mede door de CRvB-uitspraak en gelet op de lange looptijd is een passende oplossing dringend wenselijk en nodig. Wij willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Dit is uw Kamer ook gemeld in de reactiebrief op de brief van de LOSR.27 Wij verkennen daarom nogmaals de mogelijkheden om de mensen om wie het gaat, te helpen. Ook maken de getrokken lessen uit de recente toeslagenaffaire en recente ervaring met het verstrekken van netto-tegemoetkomingen (aan kwetsbare huishoudens met hoge uitgaven aan energie) dat voor- en nadelen bij eerdere oplossingsrichtingen nu anders gewogen kunnen worden.
In deze verkenning is ook onderzocht hoe uitvoering kan worden gegeven aan de oplossing van de CRvB. Hierbij is vastgesteld dat het zodanig uitkeren van in ieder geval aanvullende algemene bijstand zodat dit niet meetelt voor het toetsingsinkomen juridisch mogelijk kan worden gemaakt. Dit vergt aanpassing van wet- en regelgeving. Dit biedt een sluitende oplossing voor huishoudens waarbij de bijstandsuitkering de enige oorzaak voor de toeslagvermindering is en helpt huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een verdere vermindering van toeslagen leidt. Wij gaan in gesprek met gemeenten en UWV over de uitvoerbaarheid van deze oplossing. Bij de uitwerking betrekken wij ook experts zoals sociaal raadslieden en mensen die in deze situatie zitten.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Naar aanleiding van de CRvB-uitspraak kijken wij naar ook mogelijkheden voor compensatie van misgelopen toeslagen in eerdere jaren voor deze huishoudens. We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de vorderingen.
Deelt u de mening dat oplossing van dit probleem een verdergaande hervorming van de fiscaliteit en de sociale zekerheid (inclusief toeslagen) vergt met waarschijnlijk lagere heffingskortingen, geen afbouw heffingskortingen, een lagere arbeidskorting of een vergelijkbare korting voor niet-werkende mensen en een vorm van toeslag voor een niet-werkende partner zonder inkomen – zoals een uitkeerbare algemene heffingskorting?
De aanleiding van deze situatie is gelegen in de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) aan de minstverdienende partner in relatie tot de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand. Op het moment dat de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner als de dubbele AHK in het referentieminimumloon geharmoniseerd zijn verdwijnt deze situatie. Dit is in 2035 het geval, als de dubbele AHK in het referentieminimumloon volledig is afgebouwd. Deze afbouw zorgt ervoor dat de netto bijstandshoogte minder stijgt. De overdraagbaarheid van de AHK is sinds 2023 volledig afgebouwd.
We onderzoeken de mogelijkheid om, tot het moment dat deze afbouwpaden gelijk lopen en de problematiek verdwijnt, te zorgen dat de aanvullende bijstandsuitkering voor deze ontvanger niet meetelt voor het toetsingsinkomen. Dit vergt een aanpassing van de Participatiewet in combinatie met de introductie van een eindheffing in de fiscaliteit (zie ook het antwoord op vraag 33). Dit voorkomt dat een aanvullende bijstandsuitkering leidt tot verminderde toeslagen. Hiermee wordt echter niet voorkomen dat alleenverdieners die door de hoogte van hun loongerelateerde uitkering (bruto) al in het afbouwtraject van de toeslagen zitten, bij een netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Deze huishoudens lopen mee in het onderzoek naar mogelijkheden om huishoudens met een hoog toetsingsinkomen in bepaalde gevallen toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Dit probleem illustreert – zoals kabinet en uw Kamer ook al eerder geconstateerd hebben – dat vereenvoudiging van de stelsels van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen dringend gewenst is. Daarom zetten we ons in om tot vereenvoudigingen te komen. Via de SZW-vereenvoudigingsagenda die we afgelopen zomer met de Stand van de Uitvoering hebben meegestuurd bent u geïnformeerd over de lopende trajecten en de stand van zaken. Aanvullend heeft het kabinet in 2022 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een IBO vereenvoudiging sociale zekerheid. Het is nodig om over de domeinen heen tot vereenvoudiging te komen. In de kabinetsreactie op het IBO dat voor de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden gaan we hier verder op in.
Klopt het dat mensen met een niet-werkende partner en een toeslag onder de Toeslagenwet te maken (gehad) hebben met deze problematiek?
Ja, deze mensen hebben ook met deze situatie te maken. In vraag 30 wordt hierop nader ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel een kostwinner (wederom met een partner zonder inkomen) met een (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-), Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikte (WGA-) of Werkloosheids(WW-))uitkering en een aanvulling onder de Toeslagenwet op dit moment ontvangt door een vergelijkbare berekening als onder 8 te maken voor dit voorbeeld?
Onderstaande tabel toont het gevraagde voorbeeld. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8, 12 en 17 geldt hierbij. Deze tabel is een uitwerking van de in de beantwoording van vraag 21 beschreven situatie. Hierbij laat situatie b het bruto-nettotraject zien van een alleenverdiener met een UWV-uitkering inclusief TW-aanvulling tot bruto-WML. In situatie b komt het netto-inkomen onder de netto-bijstandsnorm voor paren uit (ter illustratie laat situatie a een vergelijkbaar bijstandspaar zien). Dit is ter illustratie, dit huishoudens heeft (als zij voldoen aan de eisen van de Participatiewet) recht een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. In situatie c krijgt het huishouden uit situatie b deze aanvullende bijstandsuitkering. Hierdoor stijgt het bruto-inkomen (en toetsingsinkomen) waardoor het huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Zodoende ontvangt het huishouden in situatie c minder toeslag dan een vergelijkbaar bijstandspaar (situatie a).
(a)
22.764
25.070
25.070
(b)
2.426
(c)
8.407
9.258
10.154
(d)
6.140
2.923
3.154
(e = a-b+c+d)
20.497
18.735
20.496
(f)
4.241
4.241
3.788
(g)
3.182
3.182
2.851
(h = e+f+g)
27.919
26.157
27.134
(i)
1.972
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
28.129
29.106
(k)
1.224
1.224
1.224
Kunt u de Toeslagenwet zo aanpassen dat de toeslag zo wordt vastgesteld dat mensen met een recht onder de Toeslagenwet niet onder het niveau zakken van een bijstandsuitkering inclusief het recht op toeslagen?
Om te bereiken dat de TW voor alleenverdieners tot een inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren leidt, moet de bruto-TW-norm voor paren worden verhoogd. Een hogere bruto-TW-norm zou echter leiden tot een hoger toetsingsinkomen van (het huishouden van) de TW-ontvanger, waardoor dit huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Het is dus niet mogelijk om de situatie waarin een TW-ontvanger huur- of zorgtoeslag misloopt te voorkomen door aanpassing van de bruto-TW-norm voor paren.
Hoe beoordeelt u het feit dat er mensen zijn met werknemersuitkeringen, die een inkomen hebben dat de facto een stuk lager ligt dan het bijstandsniveau?
Het doel van de werknemersverzekeringen is om de inkomensderving als gevolg van een verzekerd risico op te vangen, zijnde werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Wanneer een werknemer vóór intreden van het risico reeds een individueel inkomen genoot dat lager lag dan het sociaal minimum, zal de werknemersverzekering alleen dit inkomensverlies compenseren. Dit komt overeen met de verzekeringsgedachte van deze werknemersverzekeringen. Het UWV kan verder aanvullen tot maximaal bruto-WML via de Toeslagenwet.
De (aanvullende) algemene bijstand vormt het algemene sociale vangnet waar Nederlandse huishoudens op terug kunnen vallen voor een aanvulling tot het sociaal minimum. De gemeente kan bij een laag netto-inkomen, en binnen de voorwaarden van de Participatiewet, het huishoudinkomen aanvullen tot de relevante netto-bijstandsnorm. Dit is ook gebeurd bij de zaak waarin de CRvB uitspraak heeft gedaan. Door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen komt het echter voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar bijstandspaar en daarom minder te besteden hebben. Dit is een ongewenste uitkomst.
Het is erg pijnlijk dat ondanks verschillende momenten waarop is gepoogd deze situatie te verhelpen dit tot op heden niet is gelukt. We realiseren ons dat mensen hierdoor moeilijk rond kunnen komen en geldzorgen hebben. Een passende oplossing is daarom dringend wenselijk en nodig. We willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Wij onderzoeken mogelijkheden om te bereiken dat deze huishoudens toch de maximale toeslag ontvangen die zij zouden hebben gekregen als een vergelijkbaar (echt)paar met een volledige bijstandsuitkering of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Kunt u de Kamer binnen drie maanden – voor 10 juni 2023 – informeren over de stappen om dit structureel op te lossen, zodat eventueel eerste stappen gezet kunnen worden in het komende belastingplan en de komende begroting?
We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de voortgang.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nationale ombudsman al in 2016 hiervoor waarschuwde7, het feit dat collega’s Leijten en Kwint hier Kamervragen over gesteld hebben8, dat de rechters dit als buikpijndossier hebben aangegeven in het jaarverslag9, dat de sociaal raadslieden gewaarschuwd hebben en dat de regering iedere keer geen oplossing vond?
Door de hoge complexiteit van het probleem, die veroorzaakt wordt door de samenloop van verschillende uitkeringen en de fiscaliteit, is een passende oplossing tot nu toe uitgebleven. Dat betreuren wij. De mensen die het betreft, zijn afhankelijk van de overheid voor hun bestaanszekerheid. Deze groep mensen met een inkomen op het sociaal minimum ontvangt niet het maximale bedrag aan toeslagen31– geld dat zij hard nodig hebben. Dit is een ongewenst gevolg van overheidsbeleid, waarvoor de overheid in zeven jaar niet tot een passende oplossing is gekomen. Wij vinden het daarom pijnlijk dat mensen tot aan de hoogste rechter hebben moeten procederen om hiervoor compensatie te krijgen. Daarnaast kunnen de complexiteit, benodigde inspanning en de terugvorderingen waarmee de betrokkenen zijn geconfronteerd het bredere vertrouwen in en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen aantasten. Het kabinet wil niet-gebruik juist terugdringen, om de bestaanszekerheid te vergroten en de zekerheid van een voldoende en voorspelbaar inkomen te bevorderen.
Herinnert u zich dat u recent op Kamervragen van Omtzigt en Leijten10 op deze problematiek aangaf dat de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief abusievelijk dit dossier vergeten was11, maar dat het signaal zal worden meegenomen in het traject Participatiewet in balans, maar dat in die lange brief die hele problematiek niet genoemd wordt?12
Ja, het signaal is destijds opgepakt in het traject Participatiewet in balans. Dit traject bevat meerdere sporen. In de brief van 28 november 2022 waarnaar u in uw vraag verwijst, worden de maatregelen toegelicht die in het kader van het zogenoemde spoor 1 zo snel mogelijk worden ingevoerd. Daarnaast geeft de brief een stand van zaken weer voor spoor 2, waarin verbeteringen worden verkend die van fundamentelere aard zijn en het terrein van de Participatiewet overstijgen. De problematiek valt binnen het thema bestaanszekerheid van spoor 2. Dit thema richt zich juist op de huidige complexiteit van en de daaruit voortvloeiende fragiliteit van het bestaansminimum. In de brief wordt een eerste schets van de inhoud en vervolgstappen gegeven, zonder dat nog ingegaan kon worden op specifieke onderwerpen of beoogde maatregelen, omdat de uitwerking meer tijd kost.
Kunt u het signaal dat op 30 november aan de Raad voor de rechtspraak is doorgegeven met de Kamer delen?13
Ja. De reactie op het signaal bedoeld in vragen 35 en 36 is op 30 november 2022 op ambtelijk niveau per e-mail gedeeld vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de Raad voor de rechtspraak. Wat betreft de problematiek luidt deze reactie: SZW meldt dat de signalen bekend zijn en worden onder andere meegenomen in het traject Participatiewet in balans. De Kamer heeft hierover eergisteren een brief ontvangen: [ Kamerbrief stand van zaken Participatiewet in balans | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl].
Waarom is deze problematiek na het kinderopvangtoeslagschandaal niet opgepakt, toen de plechtige belofte gedaan werd vergelijkbare dossiers op te lossen?
Nadat de problematiek eind 201636 voor het eerst onder de aandacht werd gebracht door de Nationale ombudsman (NO) hebben in 201737, 202038 en 202139 40, opeenvolgende kabinetten mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht die erop waren gericht te zorgen dat huishoudens met een netto-inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale bedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd. De verkenning die in 2020 is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen is in 2021 ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg. De oplossingsrichtingen zijn intensief onderzocht en gewogen, maar steeds bleek er geen oplossingsrichting te vinden zonder vergaande nadelen. Gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 2022 en de omvang van de groep huishoudens, buigt het kabinet zich over een structurele oplossing.
Hoeveel gezinnen en hoeveel mensen hebben sinds het eerste signaal in 2016 op enig moment onder het sociaal minimum (de bijstandsnorm inclusief het recht op toeslagen) geleefd?
Dit aantal huishoudens en personen is niet bekend. Wat betreft het aantal betrokken huishoudens met aanvullende bijstand houden wij rekening met een aantal in de orde van grootte van 5.000 huishoudens op jaarbasis, gebaseerd op een analyse van de Belastingdienst uit 201941 waarin een inschatting wordt gemaakt voor het jaar 2023. Daarbij kan het ieder jaar om andere huishoudens gaan, doordat uitkeringsposities van huishoudens kunnen veranderen. De Belastingdienst schatte in dat in 2023 circa 5.700 huishoudens te maken zouden hebben met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, daarnaast aanvullende bijstand ontvangen, hierdoor een lager toeslagbedrag beschikt krijgen en dientengevolge minder te besteden hebben. Dit is een maximum waarin geen rekening is gehouden met de vermogenstoets in de Participatiewet.42 De Belastingdienst gaat deze analyse actualiseren.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een bijstandspaar) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een bijstandspaar. Een eerste inschatting, op basis van een steekproef die wordt gebruikt bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling, komt op circa 4.500 huishoudens in 202343.
Kent u artikel 20 van de Grondwet die stelt: «1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid. 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.»?
Ja.
Deelt u de mening dat het derde lid van artikel 20 de opdracht geeft dat niemand onder de bijstandsnorm zakt (behalve bij schuldsanering wanneer een strengere norm geldt?)
Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Is de Grondwet geschonden? Hoe komt u tot die conclusie?
Het is een gegeven dat de Participatiewet uitvoering geeft aan de grondwettelijke opdracht tot wetgeving, zoals wij hebben toegelicht bij vraag 40. Daaraan doet deze problematiek niet af. Als, ten gevolge van conflicterende regelingen, burgers onder de bijstandsnorm uitkomen met hun besteedbaar inkomen, dan biedt de Participatiewet als vangnetregeling ook de mogelijkheid om tot aanvulling over te gaan. De uitspraak van de CRvB geeft dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat van een schending van de Grondwet sprake zou kunnen zijn.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gelet op de noodzaak om de uitvoerige set vragen zorgvuldig te beantwoorden, ontvangt u de beantwoording helaas buiten de termijn van drie weken. Voor uw overzicht is tweemaal gebruik gemaakt van een tabel waarmee meerdere vragen worden beantwoord.
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Organisatie die problemen ouders in toeslagenaffaire moet oplossen dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het zoveelste onderdeel van de Belastingdienst haar taak niet naar behoren kan uitvoeren? Kunt u een uitgebreide analyse geven over aan welke systeemfouten, die inmiddels op ieder dossier waaraan deze organisatie gelieerd is zorgen voor uitvoeringsproblematiek, de Belastingdienst onderhevig is?
De Belastingdienst en Toeslagen rapporteren ieder afzonderlijk op reguliere basis over de uitvoering in stand van zakenbrieven, jaarplannen en jaarverslagen etc. De meest recente zijn; het Jaarplan Belastingdienst 2023 en de Stand van de uitvoering 20222 en het Jaarplan Toeslagen 2023 en de Stand van de Uitvoering Toeslagen 20223. Deze documenten geven een uitgebreide analyse van deze uitvoeringsorganisaties.
Kunt u ingaan op waarom de stappen die volgen na een verzoek om compensatie van gedupeerden niet naar behoren kunnen worden gezet? Welke procesfouten liggen hieraan ten grondslag en op welke manier zijn die ontstaan? Op welke manier is het compensatieproces vormgegeven en door wie? Is dit proces op voorhand onderworpen aan een uitvoerings- en stresstest en scenariovorming en is een adequate inschatting gemaakt van de kennis, expertise en personele capaciteit die nodig was voor deze operatie? Zo ja, hoe kan het dan dat het proces in de (uitvoerings)praktijk niet werkt? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Wie is er verantwoordelijk voor de operationele kant van deze hersteloperatie? Aan wie legt deze persoon verantwoording af en welke evaluaties vinden er plaats? Op welke manier wordt door de overheid toezicht gehouden op de uitvoering van deze operatie?
De inzet van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is om ouders zo snel mogelijk financieel herstel te bieden. Door middel van de eerste toets wordt ervoor gezorgd dat zo veel mogelijk ouders al vroeg in het traject duidelijkheid krijgen of zij volgens de criteria gedupeerd of niet gedupeerd zijn. Ouders die daar behoefte aan hebben krijgen ook een integrale beoordeling, om in zo veel mogelijk detail uit te zoeken wat er is gebeurd en waar zij mogelijk nog meer recht op hebben. Dit is een forse opgave, gezien het grote aantal aanmeldingen, de vele systemen die moeten worden geraadpleegd, en de zorgvuldigheid en complexiteit van de beoordeling van deze dossiers. De werkwijze wordt continue tegen het licht gehouden, met de herijking, in de uitvoeringstoetsen, en bij het programma Verbeteren en Versnellen. Zoals eerder in diverse voortgangsrapportage benoemd is dit geen gemakkelijke opgave; er is echter géén gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen zoals aan u gerapporteerd in de voortgangsrapportage Q4 2022 heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie ervoor zorgt dat ouders zo snel als mogelijk de compensatie krijgen waar ze recht op hebben. Het kabinet blijft constant kijken naar mogelijkheden om te versnellen en verbeteren.
De DG Toeslagen en de directeur van UHT zijn verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van financieel herstel door UHT.
Kunt u ingaan op de meldingen van medewerkers die aangeven dat er sprake is van een angstcultuur bij de itvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Waarom hebben deze personen het gevoel dat zij geen fouten mogen maken en om wat voor soort «fouten» gaat het dan? Bent u op de hoogte van hoe er met hen is gecommuniceerd over het maken van (eventuele) fouten?
Medewerkers moeten zich altijd veilig en gehoord voelen. Signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust worden door de leiding van de UHT opgepakt en besproken met zowel de medewerkers op de werkvloer als met de ondernemingsraad. UHT is altijd bereid om met medewerkers die een melding (willen) doen in gesprek te gaan. Indien een medewerker hiertoe bereid is zullen gesprekken met de melders volgen om vervolgacties te kunnen bepalen. Ook kunnen medewerkers (anoniem) terecht bij de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën (CIF). Dit is een onafhankelijke commissie waar medewerkers terecht kunnen voor een vertrouwelijk gesprek en voor advies over hoe je kunt handelen wanneer zij een mogelijke integriteitsschending of misstand binnen de organisatie willen melden. UHT opereert in een context van grote druk waarbij snelheid én zorgvuldigheid van groot belang zijn. UHT is daarnaast een jonge organisatie met veel nieuwe medewerkers. De leiding van UHT besteedt daarom veel aandacht aan het begeleiden van nieuwe mensen en het verbeteren van de werkprocessen. De urgentie om de hersteloperatie snel af te ronden wordt ook gevoeld binnen de organisatie. Tegelijkertijd zijn de verschillende dossiers vaak complex en vragen om grote zorgvuldigheid bij de behandeling en beoordeling. Ouders verwachten dit ook van de UHT. Dit vraagt dan ook om grote inzet, flexibiliteit en aanpassingsvermogen van de ruim 1.500 medewerkers bij de UHT.
Klopt de insinuatie van deze melders dat de procesvoering bij de UHT dusdanig is vormgegeven dat er geen ruimte is voor maatwerk? Zo ja, hoe is dat mogelijk, aangezien juist in deze specifieke hersteloperatie iedere gedupeerde een unieke case vormt gezien de individuele (gezins)situatie waar het om gaat?
Het (beoordelings)proces binnen UHT is zodanig vormgegeven dat bij de totstandkoming van een beoordeling maatwerk wordt toegepast om ouders snel en zorgvuldig financieel herstel te bieden. Via maatwerk wordt de zaak van een ouder behandeld waardoor juist, binnen de bestaande wet- en regelgeving en met de juiste zorgvuldigheid, rekening gehouden kan worden met de individuele situatie van een ouder. Indien de medewerker volgens de opgestelde behandelkaders geen passende oplossing kan bieden zijn er verschillende (interne) escalatielijnen ingericht. Een voorbeeld hiervan zijn de «dossiertafels». Daarnaast kan de hardheidsclausule worden ingezet. Dit moet borgen dat dossiers altijd individueel behandeld en beoordeeld kunnen worden. Daarnaast leveren de gemeenten maatwerk bij de brede ondersteuning van gedupeerde ouders.
Hoe verhoudt zich de vermeende angstcultuur bij de UHT tot de rest van de Belastingdienst? Heeft u vanuit andere departementen ook dergelijke signalen gekregen over de bedrijfscultuur binnen deze organisatie?
Over de stand van zaken binnen de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook binnen andere uitvoeringsorganisaties, wordt regulier gerapporteerd in de Jaarplannen en Jaarverslagen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2). Voor alle medewerkers bestaat een toegankelijke meld- en adviesstructuur via de leidinggevende, de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën. Uit de inventarisatie zijn geen meldingen vanuit andere departementen gebleken.
Waarom moeten medewerkers van de UHT blijkbaar «steeds inspelen op nieuwe regels»? Om welke nieuwe regels gaat het dan en waarom worden deze regels steeds veranderd? Waarom is er geen eenduidig proces dat structureel kan worden ingezet bij de afhandeling van deze compensatieverzoeken? Hoe wordt over de veranderende regelgeving naar de medewerkers gecommuniceerd en hoe worden deze geïmplementeerd?
Sinds de start van de Catshuisregeling zijn de kaders van de hersteloperatie bij de compensatieregeling en de O/GS regeling hetzelfde gebleven. Wel zijn er mede naar aanleiding van wensen van verschillende (externe) partijen en de ontwikkelingen in de uitvoering nieuwe regelingen bijgekomen. Dit gaat dan bijvoorbeeld om de regelingen voor kinderen en andere toeslagen, voor ouders in het buitenland en ten behoeve het oplossen van de schulden voor gedupeerde ouders. Het streven is om uw Kamer in april 2023 de nieuwe regelingen rondom ex-partners en nabestaanden voor te leggen. Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen beschreven denkt de UHT constant na hoe ouders sneller geholpen kunnen worden. Binnen de organisatie wordt samen met de ervaringen van medewerkers en ouders continu bekeken hoe werkprocessen kunnen worden verbeterd. Daarnaast wordt telkens nagedacht hoe de dienstverlening aan de ouder kan worden verbeterd en versneld. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is gesteld vragen deze versnellings- en verbetermaatregelen het nodige van de medewerkers binnen de UHT maar doen we dit voor de ouders zodat zij sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u uitleggen waarom het naar verwachting nog jaren zal duren voor alle gedupeerden zijn geholpen? Bent u niet van mening dat, gezien de omvang van de toeslagenaffaire en het enorme onrecht dat deze mensen door de overheid is aangedaan, voor het uitvoeren van deze hersteloperatie een acute crisisstructuur moet worden opgetuigd, welke zich met de hoogste en enige prioriteit zou moeten bezighouden met het verwerken en afhandelen van alle compensatieverzoeken van gedupeerden? Bent u ook niet van mening dat hiervoor een bewindspersoon als beleidsbepaler en bewaker moet worden ingezet/vrijgemaakt, die zich slechts nog met deze operatie bezighoudt totdat deze volledig is afgerond?
Alle inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Iedere dag dat ouders hun traject eerder kunnen afronden is hierin belangrijk.
In de meest recente Voortgangsrapportage valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet. Tegelijk is er niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat alle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de ingezette maatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren. Met het aannemen van de Herstelwet is ervoor gekozen om lopende de hersteloperatie de uitvoering niet fundamenteel anders in te gaan richten, omdat dit voor vertraging zou zorgen.
Als Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane ben ik verantwoordelijk voor de hersteloperatie en besteed daar ook een het grootste deel van mijn tijd aan.
Bent u voornemens om een wervingscampagne voor personeel voor de UHT op touw te zetten, teneinde op korte termijn de personele bezetting significant op te schroeven, zodat de UHT meer capaciteit krijgt voor de hersteloperatie? Zo ja, hoeveel extra medewerkers gaat u werven en bent u voornemens deze fulltime aan te stellen voor het uitvoeren van deze operatie? Zo nee, waarom niet?
Om de hersteloperatie gedegen uit te kunnen voeren is voldoende capaciteit randvoorwaardelijk. De UHT zet zich hier ook hard voor in. De personele bezetting bij UHT is in het laatste kwartaal van 2022 gegroeid met ruim 13% (van 1.216 fte naar 1.379 fte, peildatum 02-01-2023). Hiermee is echter nog niet aan de totale opgave voldaan. Er wordt daarom geworven op zowel vaste contracten als inhuurcontracten en is er bovendien aandacht voor goed werkgeverschap voor zittende werknemers, om uitstroom te voorkomen. De werving voor nieuw personeel wordt in 2023 gecontinueerd binnen de kaders van wat de organisatie kan absorberen en er op de huidige markt geworven kan worden. Bij de werving van nieuwe medewerkers kijkt UHT ook naar hoe andere (grote) overheidsorganisaties hun werving ter hand nemen
Welke impact denkt u dat de stroperige afhandeling van de compensatieoperatie op de gedupeerden heeft? Wat doet de opeenstapeling van fouten met het toch al lage vertrouwen dat mensen hebben in de Belastingdienst? Waarom lijkt de overheid maar geen werk te willen, of kunnen maken van het grootschalig saneren van deze organisatie, terwijl de vele problemen bij de Belastingdienst inmiddels beginnen te leiden tot brede maatschappelijke ontwrichting?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dat gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Over het verloop van de hersteloperatie wordt uw Kamer op de hoogte gehouden via brieven en de reguliere Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen.
Gaat u de gedupeerden die zich melden bij het UHT inmiddels compenseren voor de uitvoeringsproblemen en de vertraging in het afhandelen van hun verzoeken? Zo ja, op welke manier? Krijgen zij hun compensatie straks bijvoorbeeld met rente uitgekeerd, of krijgen zij een extra bedrag voor iedere maand dat zij langer moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De UHT zet zich in om ouders snel financieel herstel te bieden. Juist om ouders snel duidelijkheid en rust te bieden is de eerste toets in het leven geroepen om sneller vast te kunnen stellen of ouders gedupeerd dan wel (mogelijk) niet-gedupeerd zijn. Momenteel lukt het ook om bij circa 97% van de ouders, binnen de gestelde termijn van maximaal 6 maanden, de eerste toets te hebben afgerond. Indien ouders op grond van de eerste toets als gedupeerde worden aangemerkt heeft de ouder ook toegang tot de overige aanvullende regelingen en ontvangt brede ondersteuning door gemeente, schaderegeling en kindregeling. Indien er sprake is van een urgente situatie zijn er mogelijkheden om ouders met voorrang te ondersteunen. Eventuele compensatie voor vertraging is momenteel niet aan de orde. Het compensatiebedrag bevat wel een vaste vergoeding voor immateriële schade die per half jaar toeneemt en een rentevergoeding over de periode dat een ouder heeft moeten wachten op een definitieve beschikking. Daarnaast geldt uiteraard dat ouders UHT in gebreke kunnen stellen als een wettelijke beslistermijn wordt overschreden. In de tweede helft van 2022 ontving UHT gemiddeld 1.253 ingebrekestellingen per maand. Zie hiervoor ook paragraaf 1.5 van de recente Voortgangsrapportage waarin uitgebreid wordt ingegaan op de ingebrekestellingen.
Gaat u de Belastingdienst sancties opleggen voor het verzaken van het adequaat uitvoeren van deze hersteloperatie? Zo ja, wat voor sancties? Zo nee, waarom niet en vindt u dat te verantwoorden naar de gedupeerden en de bevolking in het algemeen, die van diezelfde Belastingdienst bij het verzaken van een betalings,- en/of andersoortig verzoek ogenblikkelijk een boete krijgen?
Nee, hiervoor ziet het kabinet geen reden. De medewerkers van UHT zijn zich bewust van de grote opgave en bijbehorende urgentie om gedupeerde ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen en werken hier elke dag hard aan.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met gedupeerden en medewerkers over hun ervaringen met de UHT, teneinde een knelpuntenanalyse op te stellen, welke gebruikt kan worden voor het verbeteren en optimaliseren van de procesvoering? Zo ja, wanneer kunnen wij deze analyse verwachten?
De UHT heeft veel aandacht voor de ouderbeleving onder gedupeerden. Daarom worden ook regelmatige (onafhankelijke) onderzoeken uitgevoerd om de ouderbeleving op diverse deelprocessen en pilots van de UHT te meten en worden er geregeld gesprekken gevoerd met het ouderpanel. De resultaten van deze onderzoeken worden anoniem binnen de UHT gedeeld met de desbetreffende teams om zodoende het lerend vermogen van de organisatie te faciliteren. Hierover bent u bij de herijking van de hersteloperatie reeds op 3 juni 2022 geïnformeerd.4 Daarnaast worden medewerkers nauw betrokken bij het verbeteren en vernieuwen van processen en worden er periodiek medewerkerstevredenheidonderzoeken uitgevoerd. Ook kunnen medewerkers op verschillende manieren eventuele knelpunten of zorgen kenbaar maken. In de voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen wordt u continu geïnformeerd over de uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoeken.
Bent u voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren en de operatie vlot te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft u daarvoor in gedachten?
Het kabinet is niet voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren. Sinds de start van UHT zijn ook veel mensen van buiten de Belastingdienst en Toeslagen aangetrokken om de hersteloperatie vorm te geven. De werkprocessen binnen de UHT worden geregeld geëvalueerd en er hebben tevens externe onderzoeken plaats gevonden naar de inrichting en werking van de UHT. Deze rapporten zijn met uw Kamer gedeeld.5
Volgen er consequenties/sancties voor de personen die op dit moment aan het roer staan bij de UHT? Bent u voornemens deze mensen uit hun functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De mensen bij UHT werken hard om ouders te compenseren voor het onrecht dat hen aangedaan is.
Deelt u de vrees van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het nog jaren gaat duren voordat gedupeerden van de toeslagenaffaire volledig zijn gecompenseerd en dat het tot 2030 kan duren voordat gedupeerden duidelijkheid hebben? Zo niet, waarom niet?1, 2
De inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Elke ouder die zich meldt als gedupeerde wordt geholpen. Er is direct brede ondersteuning door gemeenten beschikbaar. De eerste toets vindt veelal binnen 1–3 maanden plaats, en ouders kunnen als zij gedupeerd zijn al snel rekenen op 30.000 euro en de schuldenaanpak. Er is echter ook nog veel te doen. In de laatste Voortgangsrapportage valt te lezen dat er verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet.3 Er is helaas niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren.
Op welke informatie baseerde de Minister-President zich, toen hij in zijn persconferentie van vrijdag 20 januari jl. stelde dat de compensatie voor slachtoffers van de toeslagenaffaire niet tot 2030 gaat duren?
De Minister-President heeft in zijn persconferentie van 20 januari jl. aangeven dat het kabinet alles op alles zet om de ouders zo snel als mogelijk te compenseren. Dit beeld is gebaseerd op informatie verstrekt door het Ministerie van Financiën over de voortgang van de hersteloperatie. De versnellings- en verbetermaatregelen waar de Minister-President naar verwees zijn opgenomen in de Voortgangsrapportage herstel toeslagen over het vierde kwartaal van 2022.
Waarom is de ministeriële commissie die de voortgang van de hersteloperatie bewaakt al maanden niet bij elkaar geweest?
Besluitvorming over toeslagen en herstel vindt plaats in de ministerraad. In de Ministeriële Commissie Toeslagen Herstel (MCTH) kan, ter voorbereiding op besluitvorming in de ministerraad, worden gesproken over de hersteloperatie. Anders dan ministeriële onderraden, die met een regelmatige frequentie bijeen komen, komen ministeriële commissies bijeen wanneer daar aanleiding toe is. Ook zonder bespreking in de MCTH worden relevante zaken over de hersteloperatie, zoals voortgangsrapportages en wetgeving, in de ministerraad behandeld, zoals ook blijkt uit de besluitenlijsten van de ministerraad. Zo is in oktober 2022 de voortgangsrapportage over de hersteloperatie toeslagen over het derde kwartaal van 2022 behandeld in de minsterraad en die van het vierde kwartaal van 2022 op 3 februari 2023.
De MCTH is sinds de oprichting in totaal twaalf keer bijeengekomen, waarvan drie keer in 2022. De meest recent bijeenkomst van de MCTH was op 31 januari 2023.
Wordt het niet meer «nodig" geacht om de ministeriële commissie samen te roepen en waarom niet als wordt gekeken naar de moeizame voortgang en de dreiging dat het nog jaren gaat duren voor ouders zijn gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de druk op gemeentes om ondersteuning te blijven bieden tijdens de hersteloperatie, als deze inderdaad tot 2030 of zelfs nog langer loopt?
Het kabinet heeft veel waardering voor de inzet van gemeenten; ook zij werken hard om gedupeerde ouders er weer zo goed mogelijk bovenop te helpen. Gemeenten stellen zodra de ouder zich meldt samen met de ouder een plan van aanpak op waarin is opgenomen welke ondersteuning de ouder ontvangt bij het faciliteren van een nieuwe start. De brede ondersteuning op de vijf leefgebieden vanuit de gemeente is niet direct gekoppeld aan de voortgang van het financieel herstelproces van UHT. De brede ondersteuning is gericht op het faciliteren van een nieuwe start – altijd passend bij de situatie van ouder/gezin/kind. Dit kan betekenen dat de brede ondersteuning langer maar ook korter kan duren dan de afhandeling bij UHT. De doorlooptijd van het proces van financieel herstel door UHT heeft in die zin indirecte impact op de duur van het herstelproces van ouders en als afgeleide daarvan mogelijk ook op de brede ondersteuning vanuit gemeenten. Een versnelling in het UHT-proces is daarmee niet alleen van belang voor ouders, maar heeft ook impact op benodigde capaciteit van gemeenten. Er wordt continu overlegd met de VNG over wat ontwikkelingen in de hersteloperatie voor de inzet van gemeenten betekenen.
Hoe wilt u zorgen dat er zoveel mogelijk duidelijkheid komt over de langetermijnplanning van de afhandeling van de toeslagenaffaire?
Hiervoor wordt verwezen naar de laatste Voortgangsrapportage (kwartaal 4 van 2022), die op 3 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Hoe wilt u duidelijkheid scheppen richting gemeentes over wat er de komende jaren nog van hen zal worden verwacht?
Gemeenten bieden, gefinancierd door het rijk, ondersteuning aan ouders/gezinnen en kinderen als onderdeel van de gehele hersteloperatie. Over de (gemeentelijke) uitvoering vindt continu gesprek plaats met de VNG, o.a. via de interbestuurlijke stuurgroep. In deze gesprekken wordt het verloop van de afhandeling van aanvragen, de continue inzet op versnelling en de impact hiervan voor gemeenten besproken. Aan de VNG en gemeenten wordt uiteraard een reëel beeld geschetst van het verloop van de hersteloperatie om ervaring, capaciteit en expertise op gemeentelijk niveau beschikbaar te houden voor ouders en kinderen.
Vindt u dat, indien de hersteloperatie inderdaad nog jarenlang voortduurt, er recht wordt gedaan aan de uitspraken van de Minister-President destijds om te doen «whatever it takes» en dat «genoegdoening van toeslagenouders de hoogste prioriteit heeft», als gedupeerden tot wel tien jaar in onzekerheid moeten zitten over de compensatie van door hen geleden schade?
Het kabinet zet alles op alles om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden. De prognose is om 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden. De laatste 10% volgt in het half jaar daarna. In de laatste Voortgangsrapportage is aangegeven welke maatregelen daartoe ingezet worden en welke aannames en voorwaarden daaraan ten grondslag liggen. Dat neemt niet weg dat voor sommige ouders het herstelproces lang duurt en dat is een pijnlijke situatie. Helaas is er niet voor elke ouder een eenvoudige oplossing en de complexe zaken kosten meer tijd. Het kabinet blijft kijken waar processen of zaken slimmer, sneller of beter kunnen.
Bent u voornemens in de ministerraad te pleiten voor het hervatten van de ministeriële commissie om de aandacht van het kabinet voor de voortgang van de hersteloperatie op geen enkele manier te laten verslappen?
De MCTH is nog steeds actief en komt bijeen wanneer dit noodzakelijk is voor besluitvorming over (de voortgang van) de hersteloperatie. De MCTH is op 31 januari jl. bijeengeweest.
De marktconsultatie om de ex-partnerregeling uit te laten voeren door een (commerciële) marktpartij |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom is overgegaan tot een marktconsultatie voor de ex-partnerregeling?1 Kunt u tevens aangeven wanneer is besloten over te gaan tot de marktconsultatie?
Zoals aangegeven in de brieven van 29 oktober 20212 en 15 juli 20223 bestaat de voorgenomen regeling voor gedupeerde ex-partners uit een forfaitaire tegemoetkoming van 10.000 euro, een schuldenregeling, een regeling voor aanvullende schade en brede ondersteuning.
De marktconsultatie heeft slechts betrekking op de regeling voor aanvullende schade. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de uitvoering van de aanvullende regelingen geen nadelige gevolgen mag hebben voor de uitvoering van de reeds lopende herstelregelingen. De uitvoerders van de schaderegeling voor gedupeerde aanvragers van de kinderopvangtoeslag (KOT-gedupeerden), de Commissie Werkelijke Schade (CWS) en de uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen (UHT), geven aan dat er op dit moment geen capaciteit beschikbaar is voor de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners.
Omdat het om een unieke situatie gaat, is het niet op voorhand evident of de markt deze opdracht kan en wil uitvoeren. Een aanbesteding direct in de markt plaatsen is weliswaar sneller, maar daarmee zou het risico bestaan op een mislukte aanbesteding en meer vertraging. Met de marktconsultatie wordt gepolst of marktpartijen geïnteresseerd en in staat zijn om de schaderegeling uit te voeren. Een aantal partijen heeft aangeven geïnteresseerd te zijn. Met deze partijen zijn marktconsultatie gesprekken gevoerd. De input daarvan wordt meegenomen in het vervolg van de aanbesteding.
Het kabinet streeft ernaar om, onder voorbehoud van de datum van inwerkingtreding van het aanvullend wetsvoorstel, zo snel mogelijk na 1 juli 2023 van start te gaan met de uitvoering van het forfaitaire deel van de regeling. De start van de uitvoering van de schaderegeling volgt later. Het besluit om tot marktconsultatie over te gaan is genomen in het najaar van 2022.
Welke eigen visie van de UHT/het Ministerie van Financiën wordt getoetst via deze marktconsultatie? Kunt u deze visie delen met de Kamer?
Met de marktconsultatie wordt beoogd de haalbaarheid en de randvoorwaarden van een eventuele opdracht te toetsen. De doelstelling van de opdracht is het zorgvuldig en efficiënt behandelen van alle aanvragen van ex-partners voor een aanvullende schadevergoeding (gevolgschade) waarbij de uitvoerder van de schaderegeling oog heeft voor de omstandigheden van de ex-partners. De marktconsultatie biedt zicht op de markt, op de mate waarin de markt interesse heeft in de eventuele opdracht en op de voorwaarden waaronder de dienst kan worden aangeboden. Deze informatie wordt uit de antwoorden en reacties op de marktconsultatie gehaald. Op basis van de uitkomsten van de marktconsultatie wordt besloten of een aanbesteding van de opdracht wordt gestart.
Dit alles is beschreven in de openbare marktconsultatie stukken. Deze zijn te vinden op: Public RFT – FIN-MC Uitvoering schaderegeling ex-partners (eu-supply.com)
Welke opdracht ligt ten grondslag aan deze marktconsultatie? Kunt u ook aangeven welke (mogelijk toekomstige) opdrachten met deze marktconsultatie samenhangen? Zijn dat opdrachten ten aanzien van hetzelfde onderwerp?
De opdracht die ten grondslag ligt aan de marktconsultatie wordt gevormd door het aanvullend wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen. Het kabinet streeft ernaar het wetsvoorstel in april 2023 aan de Tweede Kamer te zenden. Dit hangt onder meer af van de resultaten van de uitvoeringstoetsen en het advies van de Raad van State. In dit wetsvoorstel is het pakket aan maatregelen voor de ex-partner opgenomen (zie ook antwoord op vraag 1).
Daarnaast wordt in de documenten voor de marktconsultatie een alternatieve methode voor afhandeling van deze schaderegeling genoemd, namelijk via een vaststellingsovereenkomst (VSO). Dit is opgenomen onder nadrukkelijk voorbehoud van de uitkomsten van de pilot onder KOT-gedupeerden waarin de VSO wordt getoetst.
Kunt u aangeven wat de uitvoering van de ex-partnerregeling voor een (commerciële) derde mag opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De marktconsultatie is bedoeld om interesse van de markt te onderzoeken alvorens over te gaan tot de formele aanbesteding. Het uitgangspunt bij de aanbesteding is om vanuit de markt de beste prijs-kwaliteitsverhouding te krijgen, die voldoet aan het programma van eisen en wensen. Uit de formele aanbesteding zal blijken welke prijs marktpartijen hiervoor vragen.
Kunt u tevens aangeven wie de opdrachtgever van het uitvoeren van de ex-partnerregeling door een (commerciële) derde moet worden? Op welke wijze is de rechtmatigheid van de besluitvorming onderdeel van de marktconsultatie of de opdrachtverlening daarvoor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beoogd is dat het Ministerie van Financiën als de opdrachtgever gaat gelden voor de derde partij die de aanvullende schaderegeling gaat uitvoeren. Bij de verdere uitwerking van de schaderegeling wordt rekening gehouden met de rechtmatigheid en de rechtsbescherming, onder meer via het beoordelingskader dat de uitvoerder gaat hanteren.
Zijn er andere consultaties met marktpartijen over de uitvoering van (delen) van de compensatieregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de brede hersteloperatie kan aanbesteding van onderdelen nodig zijn, zoals ook gebeurd is bij het ondersteuningsteam voor ouders in het buitenland. In het algemeen geldt dat een marktconsultatie onderdeel kan zijn van een aanbestedingsprocedure. Of een marktconsultatie wenselijk is hangt af van de inhoud van de aanbesteding. Indien er aanbestedingen worden gestart, zijn die openbaar toegankelijk. Er zijn voor de ex-partnerregeling op dit moment geen andere marktconsultaties voorzien.
Is er in de ministerraad of de ministeriële commissie toeslagen en herstel (MCTH) gesproken over het voornemen om delen van de compensatieregeling aan te besteden? Zo ja, wanneer?
In de ministerraad van 15 juli 2022 is gesproken over de Kamerbrief en 11de voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen, waarin de hoofdlijnen van de ex-partnerregeling zijn opgenomen, waaronder de aanvullende schaderegeling. In de brief wordt gemeld dat voor de uitvoering van de aanvullende schaderegeling in de eerste plaats wordt gekeken naar andere uitvoerders, om verdere belasting van de CWS te voorkomen. De ministerraad is akkoord gegaan met de verzending van de Kamerbrief.
Op welke wijze heeft u het ouderpanel betrokken bij de (aanloop van de) marktconsultatie?
De werkgroep ex-partners van het ouderpanel is in de zomer van 2021 betrokken geweest bij de totstandkoming van de hoofdpunten van de ex-partnerregeling. Tevens is de werkgroep in het voorjaar van 2022 geïnformeerd over de hoofdlijnen van de ex-partnerregeling zoals opgenomen in de brief van 29 oktober 2021. Met het ouderpanel is op 11 januari 2023 ambtelijk gesproken over de het aanvullend wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen, de contouren van de ex-partner regeling in zijn geheel en specifiek over de markconsultatie voor de schaderegeling.
Welke overtuiging is er dat het uitvoeren van de ex-partnerregeling beter kan gebeuren door een (commerciële) marktpartij dan door de UHT? Waarom is dit niet eerder gedeeld met de Kamer?
Zoals in de brief van 29 oktober 2021 aan uw Kamer gemeld vindt het kabinet het van belang dat de uitvoering van de ex-partnerregeling geen vertraging oplevert voor de huidige herstelregelingen voor schade van KOT-gedupeerden. Deze regelingen worden uitgevoerd door de CWS en UHT gezamenlijk. De voortgangsrapportages laten zien dat de huidige behandeling van de aanvullende schadeverzoeken de KOT-gedupeerden langzaam verloopt. De CWS en UHT beogen dit te versnellen. Om die versnelling mogelijk te maken is ervoor gekozen om te onderzoeken of marktpartijen de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners op zich kunnen nemen. De marktconsultatie is bedoeld om de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de uitvoering van de schaderegeling door een marktpartij te toetsen. De Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Erkent u dat de ex-partners nu al meer dan twee jaar wachten op een oplossing en dat de marktconsultatie onnodig tijdsverlies is?
Het kabinet erkent dat ex-partners al langer wachten op compensatie voor de schade die ze hebben geleden. Juist daarom streeft het kabinet naar een zo snel mogelijke invoering van de regeling. De marktconsultatie is erop gericht om inzicht te krijgen in de markt en zo goed en zo snel mogelijk een aanbesteding te kunnen doen om een uitvoerder te vinden. De marktconsultatie is daarom geen onnodig tijdsverlies maar een essentiële stap om snel tot een goede uitvoerder voor deze regeling te komen. Het proces is er dus op gericht om snel een goede uitvoerder te vinden.
In het antwoord op vraag 9 is toegelicht waarom een externe partij een snellere uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners mogelijk zou kunnen maken.
Nieuwe werkinstructies over de compensatie O/GS en non-respons |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe de nieuwe werkinstructie over de compensatie van O/GS (opzet of grove schuld) tot stand is gekomen waarbij is gekozen om mensen niet meer te compenseren voor het teruggevorderde bedrag, maar het terugbetaalde bedrag?1
De instructie (het behandelkader berekening OGS tegemoetkoming) voor de berekening van de O/GS-tegemoetkoming is aangepast (bijlage 7 in de inventarislijst en bijgevoegde documenten). Aanpassing heeft niet plaatsgevonden op de wijze die in deze kamervraag wordt gesteld. Ouders die een O/GS tegemoetkoming toegekend krijgen, ontvangen een tegemoetkoming van 30% van het bedrag dat daadwerkelijk werd teruggevorderd en waarvoor zij geen persoonlijke betalingsregeling kregen. Dit geldt onafhankelijk van of zij dit bedrag ook daadwerkelijk hebben terugbetaald.
In het afgelopen jaar zijn vanuit de uitvoering, partners bij de hersteloperatie, en andere betrokkenen zorgen geuit over de toepassing van de herstelregelingen. Naar aanleiding van deze signalen is deze zomer in detail gekeken naar de uitvoeringspraktijk en de bijbehorende werkinstructies. Daarbij is naar voren gekomen dat de O/GS tegemoetkoming in sommige situaties zeer hoog uitviel en niet in verhouding stond tot de daadwerkelijk aan ouders opgelegde terugvordering. Naar aanleiding daarvan is het principebesluit genomen om de O/GS tegemoetkoming te berekenen over het bedrag van de daadwerkelijke terugvordering waarmee de ouder is geconfronteerd. Het voorstaande heeft geleid tot aanpassingen in het genoemde behandelkader.
Voorafgaande aan de aanpassing van het behandelkader werd de O/GS tegemoetkoming berekend over het bedrag waarmee de KOT over een bepaald jaar was verlaagd. Dat bedrag kan ook niet aan een ouder uitgekeerde KOT omvatten, bijvoorbeeld wat eerder was toegekend over latere maanden na de verlaging of nihilstelling. Echter, omdat een deel van dit bedrag nooit aan een ouder is uitgekeerd, en daarmee ook geen onderdeel uitmaakt van de terugvordering, ligt een O/GS tegemoetkoming over dat gedeelte niet in de rede. De kern van de O/GS tegemoetkoming is immers een probleem bij de wijze van invordering (dat een ouder geen persoonlijke betalingsregeling kreeg toegewezen over het daadwerkelijk uitgekeerde bedrag aan KOT) en niet bij de toekenning (de terugvordering was in beginsel wel terecht).
Indien een nihilstelling of een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden na afloop van het toeslagjaar, dan is er geen verschil tussen de neerwaartse correctie en het terugvorderingsbedrag en ook geen verschil in de hoogte van de O/GS tegemoetkoming. Indien de nihilstelling of neerwaartse correctie gedurende het toeslagjaar plaatsvond ontstaat er wel een verschil. Om in dergelijke situaties overcompensatie te voorkomen heeft UHT besloten om de berekeningssystematiek van de O/GS tegemoetkoming aan te passen.
Met de gewijzigde berekeningssystematiek wordt er nauwer en zorgvuldiger aangesloten bij de (bedoeling van de) wetgever. Daarbij geldt overigens nog steeds dat bedragen die werden teruggevorderd maar die zijn verrekend onderdeel uitmaken van de grondslag waarover de O/GS tegemoetkoming wordt berekend.
Kunt u de nieuwe werkinstructie en alle (juridische) adviezen, annotaties en andere documenten hierover naar de Kamer sturen?
Bijgevoegd bij de beantwoording vindt u de documenten die we in de korte tijd vooraafgaande aan het debat op 8 december hebben kunnen identificeren. Hieronder vindt u de inventarisatielijst van deze documenten.
Bijlage 1
Notitie Grondslag OGS–tegemoetkoming
26 mei 2020
Bijlage 2
Format casus Dossiertafel (UHT
1 juni 2022
Bijlage 3
Memo Wijziging in terugvorderingsbedrag waarover
OG/s-tegemoetkoming wordt berekend
19 juli 2022
Bijlage 4
Aanbiedingsformulier UHT Wijziging grondslag
terugvorderingsbedrag OG/S tegemoetkoming
15 augustus 2022
Bijlage 5
Memo algemeen
16 september 2022
Bijlage 6
Memo Berekenen OG/S-tegemoetkoming op basis van de terugvordering
16 september 2022
Bijlage 7
UHT Mail-to-all
13 en 25 oktober 2022
Bijlage 8
Behandelkader berekening OGS tegemoetkoming
25 oktober 2022
Wie heeft besloten dat de compensatie O/GS veranderen moest?
Dit is een beslissing geweest van de UHT.
Hoeveel beslissingen zijn er genomen – door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), cq. het B&I-team, met deze nieuwe O/GS werkinstructie?
Voor zaken waarin de beoordeling en berekening nog niet was afgerond, kon de gewijzigde instructie leiden tot een berekening aan de hand van het nieuwe behandelkader. Dat is alleen relevant in die zaken waarin er een verschil bestaat tussen de aan de ouder opgelegde terugvordering en de totale verlaging. Zo zijn er sinds de wijziging van het behandelkader op 25 oktober 2022 147 inwilligende OG/S beschikkingen genomen, maar daaruit valt niet af te leiden of de nieuwe werkwijze ook daadwerkelijk is toegepast zijn en zo ja, of dit invloed had op de uitkomst. Dat is alleen het geval als het totale compensatiebedrag de € 30.000 ontstijgt door een OG/S-tegemoetkoming. In dat geval is de werkinstructie alleen relevant als er een verschil zit tussen het bedrag van de nihilstelling of neerwaartse correctie enerzijds en het bedrag dat daadwerkelijk bij de ouder is teruggevorderd anderzijds. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 ontstaat dit verschil alleen als er gedurende het toeslagjaar een nihilstelling of neerwaartse correctie plaatsvond. Indien een nihilstelling of een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden na afloop van het toeslagjaar, dan is er geen verschil tussen de neerwaartse correctie en het terugvorderingsbedrag en ook geen verschil in de hoogte van de O/GS tegemoetkoming.
Zijn er inmiddels procedures gestart onder de werking van de werkinstructie; zowel in het afdoen van mensen die zich hebben aangemeld, als bijvoorbeeld bezwaarprocedures?
Voor zover bekend zijn er nog geen bezwaar procedures gestart onder de werking van de aangepaste werkinstructies. Dit omdat de aangepaste werkwijze pas sinds korte tijd wordt toegepast. Wel is het mogelijk, gegeven de huidige doorlooptijden van bezwaar, dat er een dergelijk bezwaar is ingediend maar dit nog niet inhoudelijk is behandeld.
Waarom is besloten de nieuwe wijze van berekenen van de compensatie enkel toe te passen voor nieuwe besluiten?
Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de tegemoetkoming of compensatie die zij op basis van een eerdere beschikking hebben ontvangen van hen is en blijft. Bij de hersteloperatie wordt daarom geld dat reeds is uitgekeerd nimmer teruggevorderd, tenzij dit komt door fraude of misbruik. Daar is in dit geval geen sprake van. Tegelijkertijd wordt, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, voor nieuw te nemen besluiten nauwer aangesloten bij (de bedoeling van) het wettelijk kader.
Waarop beoordeelt u de rechtmatigheid om de compensatie vast te stellen op het terugbetaalde bedrag in geval van de O/GS compensatie? Denkt u echt dat enkel het terugbetalen stress, verdriet en trauma heeft opgeleverd, erger dan de onterechte terugbetaling van het gehele bedrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijze van terugvordering wanneer er sprake was van een O/GS stelling heeft veel leed berokkend bij ouders. Dit betreft het gehele bedrag dat werd teruggevorderd, ongeacht of de ouder in staat was deze terugvordering te betalen. De O/GS tegemoetkoming poogt dan ook daarvoor te compenseren. Bij gewijzigde berekeningssystematiek krijgt een ouder nog steeds compensatie over de volledige terugvordering, niet alleen het terugbetaalde bedrag. De aanpassing zit er in dat de ouder niet ook compensatie krijgt voor een verlaging in de toekomst. Het ligt niet in de rede om te compenseren voor de gehele verlaging omdat de verlaging en terugvordering in beginsel terecht was. Waar voor wordt gecompenseerd is de onterecht harde wijze van het innen van de terugvordering, specifiek het nie t toekennen van een persoonlijke betalingsregeling of het verlenen van meewerking aan een msnp traject. Om te voorkomen dat ouders ook compensatie ontvangen voor een terechte verlaging die nooit is teruggevorderd is besloten om voor de berekeningssystematiek nauwer en preciezer aan te sluiten bij (de bedoeling van) het wettelijk kader.
Erkent u dat met de nieuwe wijze van berekenen de compensatie aanzienlijk lager gaat uitvallen? Vindt u dat te rechtvaardigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gewijzigde berekeningswijze zal naar verwachting slechts op een beperkte groep ouders impact hebben op hun totale tegemoetkoming. Allereerst wordt voor de ouder bekeken welke compensatiegrond de meest ruimhartige vorm van compensatie oplevert. Wanneer er in dat jaar ook sprake is van vooringenomen handelen of hardheid, zal de meest ruimhartige vorm van compensatie worden toegekend.
Daarnaast zal de gewijzigde wijze van berekenen alleen impact hebben op het totale bedrag aan compensatie als dat op basis van de oude wijze van berekenen de € 30.000 ontsteeg, de ouder recht had op een O/GS tegemoetkoming, en als de verlaging afwijkt van de terugvordering omdat de verlaging of nihilstelling gedurende een lopend jaar had plaatsgevonden. Er is een andere, kleine groep waarvoor niet valt uit te sluiten dat er significante gevolgen zijn, namelijk omdat de terugvordering de € 1.500 niet ontstijgt, maar de verlaging wel hoger was dan € 1.500. In dat geval komen ouders met de gewijzigde berekeningssystematiek niet langer in aanmerking voor de forfaitaire tegemoetkoming van € 30.000. Zij hebben nog steeds recht op de O/GS tegemoetkoming, te weten 30% van de terugvordering.
Uitgangspunt voor de gewijzigde werkinstructies is geweest dat de O/GS tegemoetkomingsregeling is bedoeld voor ouders die weliswaar terecht geld moesten terugbetalen, maar die ten onterechte het verwijt van opzet of grove schuld (O/GS) kregen. Toeslagen kende die ouders geen persoonlijke betalingsregeling toe omdat zij van mening was dat de terugvordering te wijten was aan de ouders. Het ligt dus in de rede om de O/GS tegemoetkoming te richten op het bedrag dat bij deze ouders werd teruggevorderd en niet ook op bedragen die nimmer zijn uitgekeerd aan ouders en waarbij terugvordering dus niet aan de orde was. Zo worden ouders waarbij de verlaging verschilde maar de daadwerkelijke terugvordering niet, gelijk behandeld.
Kunt u tevens de nieuwe werkinstructie «non-respons» naar de Kamer sturen en uitleggen waarom dit nieuwe beleid is vastgelegd?
Als er sprake is van non-response betekent dit dat er in de systemen van Toeslagen geen enkele reactie van de ouder bekend is. Dit betekent niet altijd dat een ouder niet heeft gereageerd, er zijn namelijk situaties bekend waarbij ouders dat wel hebben gedaan en de processen en systemen van Toeslagen in het verleden dit niet hebben geregistreerd. Mede daarom vormt het verhaal van de ouder de basis voor de beoordeling. Dat is in de nieuwe werkwijze niet veranderd.
Als uit de systemen blijkt dat Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld, bijvoorbeeld omdat niet blijkt dat er een uitvraag bij de ouder is gedaan, wordt compensatie toegekend. Er zijn echter ook situaties waarin Toeslagen terecht om schriftelijke informatie heeft ver zocht én heeft gerappelleerd, dat ook uit het systeem blijkt, er geen verdere informatie beschikbaar is. In die situaties is het verhaal van de ouder leidend.
De werkinstructie is aangepast om op basis van het verhaal preciezer te bepalen of een ouder wel recht heeft op compensatie en op grond waarvan. Bij ontbrekende reactie van een ouder in de systemen wordt niet meer automatisch uitgegaan van vooringenomen handelen door Toeslagen, maar wordt op basis van het verhaal van de ouder bekeken of Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld. Het beleid is zoals gebruikelijk vastgelegd in werkinstructies om ervoor te zorgen dat medewerkers van UHT in gelijke gevallen tot vergelijkbare uitkomsten komen. In de onderstaande inventarislijst en bijgevoegde stukken vindt u naast de werkinstructies ook de relevante stukken en juridische analyse waar de nieuwe werkinstructies op zijn gebaseerd. Deze stukken zijn deels gelakt. De informatie die is gelakt geeft concreet inzicht de verklaringen die aanspraak kunnen geven op compensatie en is daarom gelakt. Uitgangspunt is dat een ouder goed de gelegenheid krijgt zijn verhaal naar voren te brengen en dat UHT dat verhaal beoordeelt in samenhang met de overige informatie aanwezig in het hersteldossier van de ouder.
Bijlage 1
Memo nihilstelling na non-response
16 september 2022
Bijlage 2
memo nihilstelling na non–response -
aanpassing DT
16 september 2022
Bijlage 3
Aanbiedingsformulier UHT –
Dossiertafel; voorstellen VTA
Interpretatie beleid
25 september 2022
Bijlage 4
Memo nihilstelling na non-response –
Reactie en aanvulling vanuit vaktechniek
28 september 2022
Bijlage 5
Aanbiedingsformulier UHT –
Nihilstelling na non–response
3 oktober 2022
Bijlage 6
memo nihilstelling na non–response -
DGTH
5 oktober 2022
Bijlage 7
Module non-response en
vooringenomen handelen
13 oktober 2022
Bijlage 8
Uitgangspunten beoordeling
November 2022
Bijlage 9
Informatie- en beoordelingsformulier
Handleiding (zonder de bijlagen met voorbeelden van dossiers)
11 november 2022
Bijlage 10
Werkinstructie non–response en
vooringenomen handelen
22 november 2022
Erkent u dat één van de problemen in het toeslagenschandaal was dat er uit het «niet reageren» van toeslagenaanvragers reden was ze O/GS op te leggen? Zo ja, waarom wordt er opnieuw besloten grote gevolgen te hechten aan het niet reageren? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat ouders alsnog ontvangen wat ten onrech te is teruggevorderd of is onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Het feit dat een ouder niet zou hebben gereageerd op verzoeken om informatie van Toeslagen (non-response), is in de praktijk niet een reden om een ouder geen compensatie te kennen, het niet reageren wordt de ouder niet toegerekend. De werkinstructies zijn hierop dan ook niet aangepast. Deze zijn wel aangepast om in situaties waarin uit de systemen niet blijkt dat Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld, preciezer te bepalen of een ouder wel recht heeft op compensatie op basis van het verhaal van de ouder.Zie ook de verdere uitleg in antwoord 9.
Kunt u aangeven wat de juridische basis is om non-respons mee te gaan wegen in de vast te stellen compensatie? Wordt, en zo ja hoe, de aanvrager van deze gevolgtrekking op de hoogte gesteld?
Als evident is dat in het verleden niet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag is voldaan komt een ouder ook nu niet in aanmerking voor compensatie. D at kan het geval zijn wanneer geen kinderopvang is genoten op basis waarvan een recht op KOT bestond maar ook wanneer een ouder evident in gebreke is gebleven bij het verstrekken van informatie die voor Toeslagen noodzakelijk was om het recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen. Dat wil zeggen, wanneer het aannemelijk is dat een ouder (stelselmatig) niet heeft gereageerd op een terecht verzoek van Toeslagen heeft deze ouder geen recht op compensatie. Er is dan geen sprake van een onterechte terugvordering of een vooringenomen behandeling. Daarvoor is wel vereist dat Toeslagen voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij die verzoeken om informatie, dus bijvoorbeeld ook ten minste heeft gerappelleerd bij het ontbreken van een reactie, en dat dit duidelijk in de systemen terug te vinden is.
In die situaties vormt het verhaal van de ouder de basis voor de beoordeling. De ouder wordt bij het doen van diens verhaal specifiek op dit punt door de PZB-er bevraagd, juist om de ouder in de gelegenheid te stellen alsnog aannemelijk te maken dat er wel sprake is geweest van vooringenomen handelen. Als dat aannemelijk is wordt er gecompenseerd. Zowel in de situaties van het toewijzen van compensatie als het afwijzen van compensatie wordt dit gemotiveerd in de beschikking.
Hoe handelt UHT indien de aanvrager aangeeft wél te hebben gereageerd en waarbij de Belastingdienst stukken niet goed heeft verwerkt of dat stukken redelijkerwijs niet in bezit konden zijn?
Als de ouder aangeeft wel gereageerd te hebben, wordt de ouder geen non-response aangerekend en is dit dus geen reden om een ouder uit te sluiten voor compensatie. In deze situaties wordt op basis van het verhaal van de ouder bepaald of Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld. Als dit het geval is zal de ouder compensatie ontvangen, ongeacht de eerder geregistreerde non-response.
Bent u er bekend mee dat in de in 2019 ontvangen dossiers vele bewijsstukken in het dossier zat waarvan de Belastingdienst/Toeslagen meermaals verklaarde die nooit ontvangen te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De informatiehuishouding bij Toeslagen is gebrekkig. Dat heeft zich onder meer geuit in situaties waarbij documenten bij Toeslagen niet gearchiveerd waren of waarbij Toeslagen aangaf documenten niet te hebben ontvangen maar ouders konden aantonen de informatie wel correct te hebben aangeleverd. Dat is uiterst pijnlijk en hier houdt UHT rekening mee in de beoordeling van de individuele dossiers door deze te baseren op het verhaal van de ouder.
Hoeveel beslissingen zijn er inmiddels genomen op basis van deze nieuwe werkinstructie?
De gewijzigde werkinstructie op non-response en vooringenomen handelen worden sinds 22 november 2022 gehanteerd door UHT De gewijzigde werkwijze wordt pas sindsdien toegepast op nog te beoordelen dossiers, vervolgens moet er nog een beslissing worden voorbereid. Deze periode is dermate kort dat de gewijzigde werkwijze naar verwachting nog geen rol heeft gespeeld in de sinds 22 november 2022 afgegeven beschikkingen.
Zijn er op de nieuwe werkwijze rond de non-respons al bezwaren op beslissingen ontvangen?
Bij de beantwoording op vraag 14 is aangegeven dat er naar verwachting geen beschikkingen zijn gebaseerd op de gewijzigde werkwijze. Dat geldt te meer voor eventuele ingediende bezwaarschriften.
Erkent u dat door het wijzigen van de werkwijzen, de manier van beoordelen alsmede de wijze van het toekennen van compensatie, de afhandeling van het toeslagenschandaal gecompliceerd raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpassingen van de werkwijzen zijn gedaan naar aanleiding van verschillende signalen en zorgen rondom de toepassing van de herstelwetgeving in de uitvoering. Het aanpassen en/of verbeteren van behandelkaders en/of werkinstructies is een normaal proces binnen de uitvoeringsorganisatie. Daarbij wordt geprobeerd zo nauw mogelijk bij de (bedoeling van de) wet aan te sluiten. Dit maakt de afhandeling niet gecompliceerder.
Klopt het dat UHT advocaten(kantoren) in de arm aan het nemen is, waar ook ouders juridisch bijgestaan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
UHT neemt geen advocaten(kantoren) in de arm om haar te vertegenwoordigen. UHT wordt in de procedures waar nodig bijgestaan door de landsadvocaat. Het is evenwel mogelijk dat personen met een juridische achtergrond die al in dienst zijn van UHT op persoonlijke titel kennissen of anderen binnen hun netwerk benaderen in verband met de vacatures binnen UHT. Dit is ook ter sprake gekomen in ambtelijke gesprekken met de NOvA.
Hoe verklaart u het aanzoeken van advocaten om de UHT bij te staan in individuele zaken terwijl de grondhouding zou zijn dat juridische conflicten voorkomen dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 17 wordt UHT in de procedures waar nodig, bijvoorbeeld in de pilot VSO, bijgestaan door de landsadvocaat. UHT verzoekt geen andere advocaten om UHT bij te staan in individuele zaken.
In algemene zin geldt dat Toeslagen, zowel in de hersteloperatie als in het reguliere proces, zorgvuldig afweegt of procederen wenselijk is en daarbij terughoudendheid betracht. Uiteraard kunnen burgers tegen een beslissing van Toeslagen in beroep gaan bij de rechter, vervolgens bepaalt Toeslagen zorgvuldig op welke wijze Toeslagen zich verweert en of bij een negatieve uitspraak hoger beroep aangewezen is. Daarbij speelt bijvoorbeeld de vraag hoe principieel het oordeel van de rechter in eerste aanleg in de individuele casus is. Met andere woorden heeft de uitspraak van de rechter waarmee Toeslagen het op juridische gronden niet eens is een bredere impact dan de individuele burger waardoor een oordeel van de hogere rechter wenselijk is. Daarbij wordt ook steeds het oog gehouden op de individuele zaak.
Het LSI (Landelijke Stuurgroep Interventieteams) en vele tot nu toe onuitgevoerde toezeggingen over privacy, risicoscores van heel veel burgers, onuitgevoerd onderzoek, niet opgezet toezicht en advies en (mogelijke) schending van de AVG |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de adviezen en correspondentie afkomstig van de Functionaris Gegevensbescherming Financiën (over de afgelopen vijf jaar) ter zake van de gegevensuitwisseling binnen LSI-verband?
Ja, uw Kamer is geïnformeerd over hoe de Belastingdienst de adviezen van de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën oppakt1.
Zijn er Data Protection Impact Assesments (DPIA’s) van de LSI-samenwerking gedaan? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?1
In de afgelopen jaren is binnen de LSI-samenwerking veel meer aandacht en bewustzijn gekomen voor het belang van privacy. De LSI-partners werken met een blauwdruk voor de wijkgerichte aanpak. Per project dient de blauwdruk ingevuld te worden met de projectspecifieke onderdelen en kenmerken, om zo tot een op het project toegesneden verantwoording te komen. Vanwege de nagestreefde zorgvuldigheid wordt dit jaar en ook volgend jaar met de partners gewerkt aan (een) bredere DPIA(’s) die gebaseerd is/zijn op de werkprocessen zoals die gehanteerd worden binnen de LSI samenwerking. Zodra de DPIA van de LSI-samenwerking is opgeleverd zal deze aan de Kamer worden toegestuurd.
Toeslagen en de Belastingdienst nemen sinds juli 2021 niet deel aan de nieuwe projecten binnen de LSI-samenwerking. Om met de processen van de Belastingdienst te voldoen aan de vereisten van de AVG, werken de afzonderlijke partners aan een procesbeschrijving, een privacyprotocol en een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA). Zodra de Functionaris Gegevensbescherming positief heeft geadviseerd over de brede DPIA van de LSI-samenwerking zal de Belastingdienst deelnemen aan nieuwe projecten. Toeslagen heeft een DPIA ontwikkeld voor het interne LSI-proces binnen Toeslagen en gaat parallel daaraan deelname aan (nieuwe) LSI-projecten in het eerste kwartaal van 2023 heroverwegen.
Op welke wijze is geborgd dat de LSI-samenwerking AVG-proof (Algemene Verordening Gegevensbescherming) is?
De juridische grondslag voor de gegevensuitwisseling binnen LSI is gebaseerd op artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Gelet op het derde lid van artikel 6 AVG is dit verder geregeld in artikel 64 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bij een LSI-project betrokken partners werken conform de geldende regelgeving. Alleen gegevens die noodzakelijk en proportioneel zijn en passen bij het doel van de LSI worden uitgewisseld.
Tot op heden is gewerkt conform het LSI-convenant van 2017 in combinatie met de blauwdruk zoals deze genoemd is onder antwoord 2. Met het toegenomen bewustzijn over privacy, de technologische ontwikkelingen, en de komst van de AVG wetgeving wordt deze blauwdruk momenteel omgezet in (een) DPIA(’s) die gebaseerd is op de werkprocessen zoals deze worden gehanteerd binnen de LSI samenwerking. Privacy bewustzijn is niet statisch van aard maar onderhevig aan voortschrijdend inzicht en (externe) technologische ontwikkelingen. Dit inzicht heeft tot gevolg dat de blauwdruk wordt doorontwikkeld in een DPIA. Hiermee wordt geborgd dat verwerkingen in de LSI-samenwerking voldoen aan de waarborgen uit de AVG.
Op 1 december 2022 start de evaluatie van het LSI-convenant. In deze evaluatie wordt speciale aandacht besteed aan de gegevensuitwisseling. De verwachting is dat begin 2023 de voorstellen voor convenantwijzigingen opgeleverd worden. In dat kader zal ook een externe doorlichting met open blik plaatsvinden van het LSI-proces. Ook zullen een aantal lopende wijkgerichte projecten voor de zekerheid doorgelicht worden.
Desgewenst kan de werkwijze van LSI in een technische briefing nader worden toegelicht.
Herinnert u zich het volgende antwoord uit juni 2022?
Deze antwoorden zijn bij ons bekend en de verslagen treft u als bijlagen. Wat betreft LSI zijn alle stuurgroepverslagen bijgevoegd evenals een overzicht van LSI-projecten. Handleidingen betreffende selectiecriteria, frauderisicocriteria, risicoclassificatiemodellen of profileringscriteria zijn bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet bekend. Wel bestaat er een beschrijving van de werkwijze met LSI-signalen opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), die inzichtelijk maakt hoe wordt omgegaan met de signalen die door de LSI-partners worden ingebracht. Deze is bijgevoegd in bijlage 4.
Kunnen deze toegezegde verslagen, notulen en handleidingen en overige documenten van de LSI binnen twee weken aan de Kamer ter beschikking worden gesteld, aangezien de toezegging al zes maanden uit is? Wilt u vooral niet vergeten een volledige lijst van de interventieteams en eindrapporten te verschaffen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er reeds een opdracht verstrekt voor het in de brief d.d. 21 april 2022 aangekondigde externe onderzoek naar de omvang van het gebruik van risicoscores? Aan wie is deze opdracht verstrekt? Kunt u de afgegeven onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?3
De opdracht van het externe onderzoek naar het breder gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel van Toeslagen is gegund aan PricewaterhouseCoopers (PwC). Zij zijn eind oktober begonnen met het onderzoek, de verwachting is dat de resultaten in april kunnen worden opgeleverd. Bijgaand treft u de opdrachtbeschrijving, zoals opgenomen in de offerte- uitvraag.
Indien nog geen opdracht is verstrekt, wanneer zal dat dan plaatsvinden? Wat zal de onderzoeksvraag zijn? En waarom is er vertraging opgetreden?
Zie antwoord vraag 6.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen de Belastingdienst?
Nee. In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen toegekend aan burgers of belastingplichtigen. Voor zover er risico-indicaties toegekend worden, zijn deze gekoppeld aan ontvangen aangiften.
De Belastingdienst kent een indeling in aandachtscategorieën voor entiteiten5. Onder entiteit wordt verstaan: een onderneming al dan niet tezamen met één of meer daarmee direct of indirect in bestuurlijk, financieel, administratief of maatschappelijk opzicht verbonden belastingplichtigen. De criteria voor de aandachtscategorieën verschillen voor de directies Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Grote ondernemingen (GO). Voor MKB bestaan deze aandachtscategorieën uit een combinatie van risicoaspecten (fiscaal risico) en de omvang van een entiteit (fiscaal belang). Het fiscaal belang wordt uitgedrukt in de zogenaamde WOLB-som. Dit is een samenstel van de geschatte belasting op basis van winst (W) voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, de omzet zoals aangegeven voor de omzetbelasting (O) en de loonsom (LB) van een bedrijf. Het fiscale risico bestaat uit een samenstel van de risicoaspecten zoals bijvoorbeeld, brancherisico, fiscale complexiteit, het schattingsgedrag voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De aandachtscategorie wordt gebruikt in het kader van het toezicht voor de doelgroep ondernemingen.
De directie GO deelt organisaties op basis van hun grootte in vier categorieën in, te weten «Top 100 profit en Top 30 publiek», «Groot», «Middelgroot» en «Overig». Deze indeling en een toelichting hierop is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen6.
De directie GO gebruikt voor grote organisaties en zeer vermogende personen een door het behandelteam opgesteld klantbeeld waarin de fiscale belangen en risico’s van de betreffende klant worden bijgehouden. Ook deze werkwijze is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen overige delen van de overheid?
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, wordt gebruik gemaakt van risicomodellering of risicomanagement. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risico-modellen o.b.v. de motie Marijnissen c.s. en Klaver c.s.7 Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de inventarisaties van het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De overige departementen volgen eind 2022 met de rapportages aan uw Kamer8.
Voor de volledigheid heeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref9) aan uw Kamer gestuurd. Deze Werkagenda is de eerste stap in de invulling van de ambities van het kabinet voor de waardengedreven digitale transitie van Nederland, en in het specifieke geval met het reguleren van algoritmen binnen de overheid.
Er wordt gewerkt aan het meer inzicht geven in de totstandkoming van besluiten met behulp van algoritmen. Het kabinet gaat voor overheidsorganisaties het opstellen van een algoritmeregister verplicht stellen. Dat zal in samenhang worden bezien met komende EU-wetgeving, waaronder de AI-verordening. Met Europese en nationale wetgeving en toezicht maken we algoritmen en de toepassingen daarvan eerlijk en transparant voor burgers en bedrijven. Een eerste versie van een centraal overzicht van algoritmen gaat dit jaar nog live. Met behulp van dat register zullen de (mede)overheden gestimuleerd worden om de komende periode gefaseerd, tenminste de hoog risico algoritmen, transparant te maken. Daarnaast wordt een algoritmetoezichthouder ingericht. De algoritmetoezichthouder zal in januari 2023 van start gaan. De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zal de Kamer nog voor de kerst laten weten hoe zij de inrichting van de algoritmetoezichthouder voor zich ziet en welke volgende stappen zij zet met het algoritmeregister.
Voor hoeveel burgers bestaat er een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling? Indien dit het geval is, op basis van welk (classificatie)model en/of criteria wordt een dergelijke beoordeling vastgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 9.
Bij de LSI-projecten werd gebruik gemaakt van een risicoscore voor een betrokkene. Werd alleen het Systeem Risico Indicatie (SyRi) gebruikt of waren er ook andere risicoscores? Worden deze risicoscores nog gebruikt?
Buiten SyRi (tot 2020) of voorgangers is er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen LSI-projecten. Op dit moment wordt er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen de LSI.
Het risicoclassificatiemodel diende bij Toeslagen tot medio juli 2020 als één van de elementen om een verwonderadres te selecteren in het kader van LSI-projecten, dit model is eerder aan de Tweede Kamer toegelicht middels Kamerbrieven van 26 november10 en 8 december 2021.11 Medio juli 2020 is het gebruik van het risicoclassificatiemodel stopgezet en daarmee is vanaf dat moment de risicoscore dus ook niet meer gebruikt om adressen te selecteren voor LSI gerelateerde projecten.
Door wie worden de risicoscores toegepast? Kunt u de voor risicoscores gehanteerde criteria doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt er op dit moment gewerkt aan een risicoclassificatiemodel?
Op dit moment wordt er in LSI-verband niet gewerkt aan een nieuw of bestaand risicoclassificatiemodel. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 5 april 202212.
Is er zoals aangekondigd een integraal waarborgenkader ontwikkeld en kan dit met de Kamer gedeeld worden?
In de voortgangsrapportage HVB die op 30 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd13, is aangegeven dat het waarborgenkader zich in de fase van bestuurlijke besluitvorming bevond. Dit zal zo spoedig als mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in februari 2021 (20 maanden geleden) aan de Kamer schreef: «Zo stellen wij een Adviesraad Analytics voor de Belastingdienst aan. Dit is een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken. Het terrein waarover zij kunnen adviseren willen wij zo breed mogelijk houden, zodat zij de vrijheid voelen om waar nodig advies te geven. Ook vinden wij het belangrijk dat zij hun adviezen mededelen aan zowel de Directeur-Generaal van de Belastingdienst als de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën om meer waarborgen in te bouwen. Uiteraard kunnen deze adviezen ook aan uw Kamer ter beschikking worden gesteld indien u daar prijs op stelt.»4
Ja, deze Kamerbrief is bij ons bekend.
Is de Adviescommissie Analytics, die ook daarna al vele malen is aangekondigd, intussen opgericht? Kunt u de Kamer informeren over het instellingsbesluit, de samenstelling en de uitgebrachte adviezen? Indien de commissie nog niet is opgericht, wat is dan de oorzaak van de vertraging?
De adviescommissie is nog niet opgericht. Op dit moment loopt de werving van de leden voor de commissie. Geïnteresseerden konden reageren tot 20 november 2022. Het is mijn streven de selectiegesprekken eind dit jaar af te ronden en het instellingsbesluit in februari 2023 te publiceren. Het wervingstraject duurt langer dan vooraf voorzien. Dit heeft alles te maken met de expertise die binnen de commissie wordt belegd. Wanneer de leden geworven zijn en de commissie van start kan gaan zal ik uw Kamer informeren over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie.
Welke risicoprofielen zoals bedoeld in uw brief d.d. 2 september 2022 worden er op dit moment binnen de overheid, waaronder de Belastingdienst, politie, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), LSI, Criminelen Inlichtingen Eenheid (CIE) gebruikt?5
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, is het gebruik van risicomodellering of risicomanagement in alle mogelijke processen een gemeengoed. Je wilt alleen daar een verscherpt toezicht, waar het risico (hetzij de kans, danwel de impact) groter is dat er ook iets misgaat. Het is niet nodig en niet wenselijk dat iedere burger of elk bedrijf een 100% controle krijgt.
Een uitputtend overzicht waar risicomodellering wordt gebruikt binnen de overige delen van de overheid, als ook het inzicht of en voor hoeveel burgers een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling bestaat, is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risico-modellen. -profielen op basis van de motie Marijnissen c.s en Klaver c.s16 en heeft de Staatssecretaris van Digitalisering Koninkrijksrelaties, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref17) naar de Kamer gestuurd. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u kennisgenomen dat in korte tijd zowel de Tijdelijke Signalerings Voorziening (TSV) als de voorgestelde wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terorrisme (WWFT) door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Raad van State (RvS) bekritiseerd is vanwege vergaande inbreuk op fundamentele (grond)rechten. Heeft u ook kennisgenomen van dat de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden niet zonder kritiek is gebleven? Klopt het dat er ondanks het toeslagenschandaal, Fraude signalerings voorzieing (FSV)/zwarte lijsten en discriminatie binnen de Belastingdienst, er nog geen visie en een beleidsnota is over inbreuken op grondrechten?
Ik heb kennisgenomen van de adviezen die de AP en de Raad van State op verzoek hebben gegeven. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk een reactie op het advies van de AP over de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) voor het signalenproces toesturen. Al voor deze adviezen hebben de toeslagenaffaire en andere bevindingen bij de Belastingdienst geleid tot verschillende stukken waarin het kabinet zijn voorstellen voor de bescherming van de rechten van burgers heeft uiteengezet. In de reactie op het rapport Ongekend onrecht van 15 januari 2021 is het kabinet uitgebreid ingegaan op de noodzaak tot betere borging van deze rechten.
In het plan van aanpak Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) van 13 oktober 202018 en de daaropvolgende rapportages hebben de Staatssecretarissen van Financiën verscheidene stappen uiteengezet om deze rechten beter te borgen binnen de Belastingdienst. Zo heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op 17 juni 202119 de nieuwe visie op fraudeaanpak door de Belastingdienst met uw Kamer gedeeld. Daarnaast wordt een waarborgenkader voor de risicoselectie ontwikkeld voor Belastingdienst. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 februari jl.20 aangaf, is het juridisch toetsingskader etnisch profileren van het College voor de Rechten van de Mens gebruikt bij de ontwikkeling daarvan. In hun reactie van 2 september jl.21 op de eerste observaties van de Inspectie belastingen, toeslagen en douane zijn de Staatssecretarissen van Financiën verder ingegaan op rechtsbescherming en de menselijke maat.
Wat is de visie en het beleid van het kabinet ter zake van het gebruik van artificial intelligence, big data, profilering, risicomodelering en het koppelen van bestanden ten behoeve van fraudebestrijding en opsporing van strafbare feiten? Indien die visie er na het aftreden van het kabinet nog niet is, wanneer komt die er dan wel?
Het Nederlandse beleid op het terrein van AI is in verschillende brieven aan de Tweede Kamer verwoord, meest recentelijk in de brieven van 7 oktober over Publieke controle op AI en de kabinetsreacties op het WRR-rapport «opgave AI» en het Rathenau onderzoek «Algoritmes Afwegen».22 Nederland zet in op AI-systemen die de mens dienen, veilig zijn en vertrouwd kunnen worden, die publieke waarden borgen en waarbij een goede rechtsbescherming verzekerd is.
Het kabinet werkt aan het implementatiekader «inzet van algoritmen» dat toe moet zien op het borgen van een verantwoorde inzet van algoritmen door overheden. Het is belangrijk dat voor overheden duidelijk is aan welke eisen ze moeten voldoen en wat van ze verwacht wordt.
Daarnaast is er Europese wetgeving in de maak die ervoor wil zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig zijn en fundamentele rechten en waarden van de Unie respecteren. Nederland heeft een actieve rol in de onderhandelingen. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware eisen. AI-systemen die worden gebruikt ten behoeve van fraudebestrijding, toeslagen en opsporing van strafbare feiten worden in de AI-verordening als hoog-risico geclassificeerd. Op aandringen van Nederland vallen hier ook systemen onder die de legitimiteit van ontvangers van toeslagen controleren. Dit betekent dat dergelijke systemen moeten voldoen aan de eisen die in de verordening worden gesteld en een conformiteitsbeoordeling moeten ondergaan. Hoog-risico AI-systemen moeten bijvoorbeeld worden gecontroleerd op data, er moet een risicoanalyse worden uitgevoerd en er moet sprake zijn van menselijke tussenkomst bij de inzet van deze systemen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
Het bericht ‘Ook poging schadeafhandeling ouders toeslagenaffaire te versnellen vertraagd’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoe verloopt volgens u de pilot met vaststellingsovereenkomsten (vso’s) met 15 gedupeerde ouders?1
In deze pilot is meer gelijkwaardigheid en eigen regie de bedoeling. Dat betekent dat de ouders die deelnemen die regie ook moeten kunnen pakken en de tijd moeten kunnen nemen die nodig is. Er wordt getest met een alternatieve route buiten het reguliere herstelproces van UHT. Daarvan waren alle deelnemers zich vooraf bewust; ook dat een pilot enige flexibiliteit vraagt, omdat mogelijke hindernissen niet van tevoren zichtbaar zijn. Eind oktober zijn de eerste 2 concept-schadeoverzichten aangeleverd en begin november het 3de concept-schadeoverzicht. De verwachting is dat op zeer korte termijn nog minimaal 2 concept-schadeoverzichten zullen worden aangeleverd.
De voortgang en de uitkomst van de pilot worden beoordeeld op drie criteria, te weten: 1) ervaring van regie bij de ouder, 2) oudertevredenheid en 3) efficiëntie of snelheid waarbij het voorkomen bezwaar en beroep het streven is. Op het derde criterium sorteerde de Volkskrant vast voor dat de pilot vertraagd zou zijn, terwijl het juist belangrijk is dat de ouder samen met zijn/haar advocaat het tempo bepaalt. Op dit moment zijn 12 van de 15 ouders bezig met hun advocaat om een schadeoverzicht op te stellen, waarbij de deelnemers worden aangemoedigd om ook concepten aan te leveren, zodat samen bekeken kan worden welke informatie nog ontbreekt of dat het overzicht reeds voldoende houvast biedt voor vaststelling van de compensatie. Inmiddels is met alle ouders minstens één tussentijds evaluatiegesprek gevoerd waaruit blijkt dat ouders tevreden zijn over bijvoorbeeld de informatieavond en de kennismakingsgesprekken.
Waarom is het niet mogelijk gebleken deze vso’s binnen acht tot tien weken vast te stellen, hoewel dit toch wel een flinke periode is?
De praktijktest is op 29 juni jl. gestart met een informatieavond voor ouders en hun advocaten. De timing vlak voor de zomervakantie maakte de planning voor de kennismakingsgesprekken uitdagend. Uiteindelijk hebben tussen eind juli en begin oktober alle kennismakingsgesprekken plaatsgevonden.
Rekenend vanaf eind juli zijn de ouders nu ongeveer 9 weken bezig met het opstellen van een schadeoverzicht. Via de landsadvocaat en ook via evaluatiegesprekken met ouders hebben we opgevangen dat het opstellen van het schadeoverzicht meer tijd vraagt om het zorgvuldig te kunnen doen en dat nemen we mee in de evaluatie. Het is zeker niet de bedoeling dat dit proces door ouders als bureaucratisch wordt ervaren. Het is wel zo dat er voor sommige schadeposten onderbouwing nodig is, maar de advocaat van de ouder wordt aangemoedigd om in gesprek te gaan over de stukken die missen of over wat lastig te achterhalen is. Het proces rond het verzamelen van bewijsstukken en hoe bureaucratisch dat wordt ervaren zal ook een belangrijk aandachtspunt worden in de evaluatie.
Wat is de inschatting van tijd die wel nodig is om tot een vso te komen?
Een definitieve uitspraak over de tijd die nodig is, kan pas bij het evalueren van de pilot worden gedaan. Uw Kamer zal over de evaluatie worden geïnformeerd zodra enkele ouders succesvol overeenstemming hebben bereikt over de compensatie. Het is belangrijk dat ouders de tijd krijgen om tot een schadeoverzicht te komen zonder tijdsdruk. Op dit moment zijn 3 concept-schadeoverzichten aangeleverd en de landsadvocaat streeft ernaar om na ontvangst van een concept-schadeoverzicht binnen een termijn van 3 weken te antwoorden.
Hoeveel overleggen hebben gemiddeld tussen ouders en advocaat en landsadvocaat plaatsgevonden om te komen tot een vso en hoelang duurden zulke gesprekken gemiddeld?
Zoals eerder al aangegeven zijn 12 van de 15 ouders nog bezig om samen met hun advocaat het schadeoverzicht op te stellen. Pas tijdens de evaluatie van de pilot kan onder elkaar worden gezet hoe vaak er contact is geweest tussen de advocaat van de ouder en de landsadvocaat. Tot nu toe is het contact als volgt verlopen: 14 ouders hebben een intakegesprek gehad waar zowel hun eigen advocaat als de landsadvocaat aanwezig was en daarnaast een persoonlijk zaakbehandelaar en een pilotteamlid. Dit gesprek was bedoeld als kennismakingsgesprek en was niet bedoeld om al inhoudelijke zaken te bespreken. Op verzoek van de 15e ouder heeft er één kennismakingsgesprek plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de landsadvocaat.
Na de kennismakingsgesprekken is er gemiddeld elke drie weken een contactmoment geweest met de advocaten, om te vragen naar de voortgang en om eventuele vragen te beantwoorden. In de 6 casussen waarbij ouders nog een integrale beoordeling moesten doorlopen is vaker contact geweest, bijvoorbeeld omdat een compensatievoorstel nog moest worden toegelicht of omdat er verschillen van inzicht waren over de integrale beoordeling.
Moesten ouders voor de vso hun schade bewijzen of aannemelijk maken?
Aan de ouders wordt niet gevraagd om de complete schade onomstotelijk te bewijzen door middel van bewijsstukken. Per schadepost wordt beoordeeld of aannemelijk is dat sprake is van schade als gevolg het stopzetten en/of terugvorderen van kinderopvangtoeslag en in welke omvang. Daarbij is oog voor alle door de ouder genoemde persoonlijke omstandigheden. In dat verband wordt voor immateriële schade hetzelfde beoordelingskader gehanteerd als de Commissie Werkelijke Schade (CWS) hanteert bij het opstellen van haar adviezen. Wanneer documenten ter onderbouwing van de schade lastig te vergaren zijn, zal geprobeerd worden in overleg met de advocaat van de ouder om tot een praktische oplossing te komen.
Hoe kijkt u naar het zware proces van weer alle bonnetjes en bewijzen aan moeten leveren door de ouders?
Zoals hiervoor is toegelicht, wordt aan de ouders niet gevraagd om al hun schade onomstotelijk te bewijzen door middel van bewijsstukken. Wanneer documenten ter onderbouwing van de schade lastig te vergaren zijn, zal in overleg met de advocaat van de ouder worden geprobeerd om tot een praktische oplossing te komen.
Het krantenartikel in de Volkskrant schrijft dat ouders het verzamelen van bewijsstukken ten behoeve van het opstellen van een schadeoverzicht door hun advocaat als zwaar ervaren. Dat signaal wordt natuurlijk serieus genomen. In het gehele proces zijn meerdere evaluatiemomenten ingebouwd en het is noodzakelijk om alles naast elkaar te leggen en te leren van wat er goed gaat en wat er beter kan.
Is het bij sommigen van de 15 gedupeerde ouders wel gelukt tot een vso te komen met de eigen advocaat en landsadvocaat?
Op het moment van publiceren van het artikel in de Volkskrant waren alle 15 ouders nog met hun advocaat de schadeoverzichten aan het voorbereiden. Op het moment van beantwoording van deze vragen zijn 3 concept-schadeoverzichten aangeleverd. Een schadeoverzicht is de opening om tot overeenstemming te komen over de omvang van de schade van de betrokken ouder.
Wanneer doet de overheid naar verwachting uitspraak over de vso’s?
Voor 12 van de 15 ouders is nog geen concept-schadeoverzicht ontvangen en is het nog aan de ouder om samen met de advocaat het tempo te bepalen. Ook zijn er vooraf met de advocaten geen afspraken gemaakt over termijnen, juist om de regie bij de ouder te laten. De landsadvocaat moedigt de advocaten wel aan zo snel mogelijk concepten te delen, zodat het gesprek kan starten.
Worden bedragen en onderbouwing geanonimiseerd inzichtelijk gemaakt voor andere gedupeerden?
De deelnemers aan de praktijktest zijn vermoedelijk bekend bij een grotere groep gedupeerden. Het is niet uit te sluiten dat elementen uit het verhaal of de geschiedenis van de deelnemers ook bekend zijn. Wij zijn daarom terughoudend om informatie te delen. Het aantal deelnemers is zo klein dat ondanks anonimiseren van een onderbouwing met bedragen dit toch herleidbaar kan zijn naar het individu. We kijken of dit in een later stadium en bij grotere aantallen eventueel wel mogelijk is.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over de 12e voortgangsrapportage?
Ja.
Bijlage artikel Volkskrant 20 okt 2022
Proef om afhandeling schade toeslagenouders te versnellen loopt flinke vertraging op
Het is teleurstellend voor de selectie van vijftien toeslagenouders die hoopten dat hun schade inmiddels zou zijn afgehandeld. De proef met de vaststellingsovereenkomst, een methode die de schadeafhandeling van gedupeerden van de toeslagenaffaire moet versnellen, loopt flinke vertraging op.
De vijftien geselecteerde gedupeerden kregen eind juni te horen dat hun schade binnen acht tot tien weken met een vaststellingsovereenkomst (vso) zou worden afgehandeld. Maar die termijn blijkt niet haalbaar. Tot het begin van deze maand was van nog niet een van hen de schade vastgesteld, laat staan dat er een overeenkomst is gesloten met de landsadvocaat.
Deelnemers aan de proef met wie de Volkskrant contact heeft, spreken van een slepend en slopend proces – zij willen niet met hun naam in de krant uit vrees hun eigen procedure te benadelen. Twee van hen hebben overwogen het bijltje erbij neer te gooien. «Het is pijnlijk dat ons weer iets is voorgespiegeld dat niet wordt waargemaakt.»
Onder meer de Nationale ombudsman adviseerde eerder dit jaar om vaststellingsovereenkomsten in te zetten om de hersteloperatie voor de toeslagenouders weer vlot te trekken. Het afhandelen van de schade van door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders via de eerder opgetuigde methode was namelijk vastgelopen.
Hoge verwachtingen
Mensen die denken dat de Belastingdienst hen ten onrechte van fraude heeft beticht met kinderopvangtoeslag en door de terugvorderingen schade hebben opgelopen, ondergaan eerst een lichte toets of zij inderdaad slachtoffer zijn. Dat gaat vlot, inmiddels hebben ruim 27 duizend erkende gedupeerden het bedrag van 30 duizend euro ontvangen. Maar op de daaropvolgende integrale beoordeling van hun situatie en een eventuele behandeling van hun zaak door de Commissie Werkelijke Schade moeten veel gedupeerden jaren wachten.
Daarom is het Ministerie van Financiën in juni de proef begonnen met de vaststellingsovereenkomst, om toeslagenouders de kans te geven op een snellere schadeafhandeling. De verwachtingen zijn hoog. Lukt het bij deze vijftien ouders, dan kunnen meer gedupeerden ermee worden geholpen, is het idee.
De bedoeling is dat een letselschadeadvocaat aan de hand van het verhaal van de gedupeerde een schadebedrag bepaalt. Met dat bedrag gaat het slachtoffer naar de landsadvocaat, die de overheid vertegenwoordigt, om tot een overeenstemming te komen. Als de ouder en de overheid het eens zijn geworden over het financiële herstelbedrag, sluiten de twee partijen een zogeheten vaststellingsovereenkomst – een rechtsgeldige overeenkomst die ook vaak wordt toegepast bij ontslagzaken of de afhandeling van de letselschade bij een verkeersongeluk.
De voor dit proces ingeschatte tijd van acht tot tien weken blijkt nu niet realistisch. In de zomervakantieperiode was het lastig afspraken maken. Daarna kwamen de advocaten erachter dat het «zorgvuldige en emotionele proces» om een schadebedrag vast te stellen soms tijdrovender is dan verwacht, schrijven zij in een nieuwsbrief aan de gedupeerden.
Stevig onderbouwen
Een deelnemer vertelt dat ze al weken bezig is met het aanleveren van bankafschriften en andere bewijsstukken. Om aan te tonen dat haar gebit is verwoest door tandenknarsen door stress van de toeslagenaffaire, moest ze bijvoorbeeld een verklaring van de tandarts opvragen. «Ik had gehoopt dat we voor zo’n vaststellingsovereenkomst in een relaxte setting met de schade-expert en de landsadvocaat een gesprek over de schade zouden voeren, desnoods wil ik een geheimhoudingsverklaring tekenen», zegt ze. «Maar in plaats daarvoor wordt het net zo’n bureaucratisch proces als de al bestaande afhandelingsprocedure. Er gaat veel geld naar dure advocaten, die hier veel tijd aan kwijt zijn, en ik kan het nog steeds niet afsluiten.»
Een andere deelnemer zegt dat het ook in hun eigen belang is om met de letselschadeadvocaat de tijd te nemen om een stevig onderbouwd schadeverhaal op te stellen. Want het spannendste van de proef moet nog komen: hoe gaat de overheid reageren op de voorgestelde schadebedragen? Daarna komt de vraag of dit proces handzaam genoeg is om toe te passen op de duizenden gedupeerden die nog wachten op hun schadeafhandeling.
Het Ministerie van Financiën verwijst voor commentaar naar de volgende voortgangsrapportage over de hersteloperatie van de toeslagenaffaire, die vrijdag verschijnt. De deelnemers hopen dat er snel schot in de zaak komt. «Ik had me erop ingesteld dat ik er nu klaar mee zou zijn en door zou kunnen met mijn leven», zegt een van hen.
Het bericht ‘Megafraude toeslagen, ouders harkten ’kinderlijk eenvoudig’ zes ton binnen'. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Megafraude toeslagen, ouders harkten «kinderlijk eenvoudig» zes ton binnen»?1
Ja, dit artikel is bekend.
Zijn er meer casussen bekend waarin een vergelijkbare fraude is gepleegd en kunt u dit toelichten?
Ja, er zijn meer casussen bekend van dit soort fraude. In de specifieke casus uit het artikel werd de fraude gepleegd door bij de aanvraag voor kinderopvangtoeslag gebruik te maken van het Landelijke Register Kinderopvang (LRK)-nummer van de kinderopvangorganisatie. Dit kan door de aanvrager (ouder) zelf of – zoals in deze zaak – voor anderen (door de facilitator). De kinderopvangorganisaties (KOO) waren zelf niet op de hoogte dat dit gebeurde, mede omdat de kinderen in de meeste gevallen niet naar de opvang gingen. In een enkel geval ging het kind wel naar de opvang, maar voor veel minder uren dan dat er een toeslag voor was aangevraagd. In deze zaak werden tijdens de controle door Toeslagen door de verdachten/facilitator valselijk opgemaakte stukken overgelegd, zoals facturen en jaaropgaves van de KOO. Toeslagen heeft na verder onderzoek deze casus overgedragen aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdiensten (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM), waarna strafrechtelijk onderzoek is gestart waarbij uiteindelijk veroordelingen voor de facilitator en de betrokken ouders zijn opgelegd.
Fraude is onacceptabel. Niet alleen bij het ten onrechte aanvragen van toeslagen, maar ook bij de herstelregeling die bedoeld is om gedupeerde ouders te helpen. Bij vermoedens van fraude treden Toeslagen en UHT op. In de opvolgende antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Kunt u zekerstellen dat dergelijke fraudeurs, zeker in gevallen waarin een rechtelijke uitspraak is gedaan, niet worden gecompenseerd in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, zonder dat de terechte compensatie aan gedupeerde toeslagouders daarbij in gevaar komt of wordt vertraagd?
Het uitgangspunt is dat ouders niet worden gecompenseerd indien zij compensatie vragen over dezelfde periode als waarover een strafrechtelijke vervolging door het OM, gevolgd door een strafrechtelijke veroordeling, heeft plaatsgevonden of een terechte vergrijpboete door Toeslagen is opgelegd. UHT heeft daarom de gegevens ontvangen over ouders die te maken hebben gehad met een strafrechtelijke veroordeling of die een vergrijpboete opgelegd hadden gekregen in het verleden door Toeslagen. Deze ouders komen niet in aanmerking voor beoordeling via de eerste toets, maar bij hen vindt enkel de integrale – uitgebreidere – beoordeling plaats, met inachtneming van beschikbare informatie uit het strafdossier. Hiermee wordt voorkomen dat deze ouders via de eerste toets, zonder medeneming van alle feiten en omstandigheden, al recht krijgen op compensatie.
Het is wel mogelijk dat deze ouders worden gecompenseerd over andere perioden dan waarop de vastgestelde fraude of de terechte vergrijpboete ziet. Een ouder kan bijvoorbeeld te maken hebben gehad met een strafrechtelijke vervolging van fraude door het OM met de kinderopvangtoeslag over de periode 2012–2014. Deze ouder meent dat hij/zij in de jaren 2008–2011 gedupeerd is geraakt door Toeslagen, en vraagt hiervoor compensatie aan. Op basis van de beoordeling door UHT blijkt de ouder door vooringenomen handelen van Toeslagen in het verleden onterecht een terugvordering te hebben gekregen. In dat geval ontslaat de strafrechtelijke vervolging UHT er niet van om deze ouder voor de periode 2008–2011 te compenseren. Ook ouders die bijvoorbeeld weliswaar zijn overgedragen naar het strafrecht, maar waar geen strafbaar feit is vastgesteld door het OM, of waarbij de vergrijpboete naar de huidige maatstaven te lichtvaardig of onterecht is opgelegd, kunnen in aanmerking komen voor compensatie.
Het is niet volledig uit te sluiten dat er gevallen zijn waarin ouders wel compensatie ontvangen, ook als een zaak is overgedragen aan het OM voor strafrechtelijke veroordeling of er een vergrijpboete is opgelegd over dezelfde periode als waar de compensatie voor is aangevraagd. In de eerste paar maanden dat de Catshuisregeling werd toegepast was bijvoorbeeld nog niet voorzien in een sluitend proces van informatievoorziening tussen het OM en UHT. Er zijn geen cijfers bekend of en in hoeveel gevallen dit mogelijk heeft geleid tot onterechte uitbetaling van compensatie.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat van gedupeerdheid sprake is als de ouders recht hadden op kinderopvangtoeslag, hun kind daadwerkelijk naar de opvang ging en er een correctie plaatsvond waarbij sprake was van vooringenomenheid en/of hardheid van het stelsel en/of waarbij in het invorderingsproces opzet/grove schuld (O/GS) was vastgesteld, waardoor zij niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling.
Welke waarborgen zijn in deze hersteloperatie ingebouwd om dergelijke gevallen op te sporen en niet te compenseren, zonder dat gedupeerde toeslagouders hiervan last hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inschatting van het bedrag dat terecht komt bij mensen die wel bewezen fraude gepleegd hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 is het mogelijk dat een ouder ondanks bewezen fraude ook in aanmerking komt voor een compensatie. Tot op heden is er bij 17 ouders waar sprake is van een strafrechtelijke veroordeling door een strafrechter ook compensatie via het proces van de integrale beoordeling geboden. Zoals beschreven betreft dit gevallen waarin op basis van de integrale beoordeling door UHT blijkt dat de ouders vooringenomen zijn behandeld in andere perioden dan waar het vergrijp op ziet. Conform de herstelregelingen ontvangen deze ouders tenminste € 30.000.
In het Telegraaf-artikel wordt ook gesproken over 17 ouders, dit is toevallig hetzelfde aantal als hierboven genoemd, maar het betreft niet dezelfde ouders. Van deze specifieke strafrechtzaak hebben 10 ouders zich bij UHT gemeld. De veroordeelde ouders hebben tot op heden geen compensatie ontvangen.
Is er volgens u reden om de hersteloperatie aan te passen naar aanleiding van dergelijke signalen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Op dit moment is er geen aanleiding om de hersteloperatie aan te passen naar aanleiding van signalen van oneigenlijk gebruik en fraude. Er zijn waarborgen in de beoordeling van aanvragen ingebouwd, die er aan bijdragen dat een poging tot fraude vroegtijdig in beeld komt. Zo worden mensen die in het verleden strafrechtelijk vanwege toeslagfraude zijn veroordeeld of een vergrijpboete opgelegd hebben gekregen door Toeslagen binnen de hersteloperatie direct integraal beoordeeld, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4.
In zijn algemeenheid beziet UHT voortdurend of de werkwijze in de praktijk past binnen de kaders van de wet- en regelgeving en daarop gebaseerde interne behandelkaders. Signalen die zien op vermoedens van overcompensatie of oneigenlijk gebruik worden geanalyseerd en besproken met de vaktechnische specialisten en de managementlijn.
In bewezen gevallen van opzettelijk misbruik zal worden opgetreden. Misbruik en fraude zijn onacceptabel. Bij fraude biedt de Wet hersteloperatie Toeslagen de mogelijkheid om – indien die aanvraag is ingediend nadat het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in werking is getreden – het forfaitaire bedrag en het compensatiebedrag terug te vorderen. Aanvullende regelingen worden waar mogelijk stopgezet.
Ook zijn er waarborgen om te voorkomen dat fraude op andere terreinen gecompenseerd wordt via de hersteloperatie. De private schuldenregeling staat niet toe dat schulden die het gevolg zijn van misbruik of fraude, worden vergoed. Ook voor ouders die rondom de kinderopvangtoeslag niet gefraudeerd hebben, maar een schuld hebben als gevolg van misbruik of fraude, kunnen die schuld niet indienen bij de schuldenaanpak. Waar andere publieke schulden kunnen worden kwijtgescholden gebeurt dat niet voor strafrechtelijke boetes.
Welke stappen zijn de afgelopen jaren gezet om dergelijke fraude tegen te gaan en vroegtijdig op te sporen?
Toeslagen werkt structureel aan verbetering van de processen, waaronder het toezicht. De afgelopen jaren is ten aanzien van de kinderopvangtoeslag specifiek ingezet op een aantal maatregelen waarmee wordt beoogd om het aantal hoge terugvorderingen te verkleinen. Zo ontvangt Toeslagen inmiddels maandelijks gegevens van kinderopvangorganisaties, op basis waarvan bestandsvergelijkingen plaats kunnen vinden tussen de informatie uit aanvragen en de ontvangen gegevens van de opvang. Wanneer Toeslagen daarbij (grote) verschillen constateert, wordt de ouder hierop geattendeerd en kan de ouder de toeslagaanvraag aanpassen. Indien na afloop van het jaar blijkt dat de ouder te veel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, vordert Toeslagen het te veel ontvangen bedrag terug. Dit proces is met waarborgen omkleed. Ook is een proces van persoonlijke begeleiding ingericht bij complexe persoonlijke situaties en wanneer sprake is van schuldenproblematiek.
Andere processen bij Toeslagen ten aanzien van de kinderopvangtoeslag waren reeds langer ingericht, bijvoorbeeld het (achteraf) vergelijken van informatie in de aanvragen met de jaaropgaven van de kinderopvanginstellingen in het kader van de definitieve vaststelling van de toeslag, en het handmatig controleren van de hoogste toeslagaanvragen. Hoewel deze processen niet zozeer zijn gericht op de aanpak van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, maar meer algemeen op het correct toekennen van de kinderopvangtoeslag, kunnen naar aanleiding van deze processen vermoedens van mogelijk misbruik en/of oneigenlijk gebruik naar voren komen. Bij deze vermoedens kunnen binnen het reguliere toezichtproces correcties worden gemaakt: door nieuwe uitbetalingen te voorkomen of terugvorderingen op te leggen. Zoals eerder met u gedeeld is het intensief toezichtproces bij Toeslagen in 2020 stilgelegd.2 De redenen hiervoor waren dat de nodige waarborgen ontbraken om onder meer te voldoen aan de algemene beginselen van bestuur en privacy-vereisten. Ook de IT-voorzieningen waren onvoldoende op orde. Op dit moment wordt het intensief toezicht-proces gefaseerd opgestart. De benodigde waarborgen worden ingericht en de IT-voorzieningen worden verbeterd. In de nabije toekomst kunnen vermoedens en eventuele meldingen over mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen daarom weer gestructureerd worden opgepakt. Ook kan dan verdiepend onderzoek, de overdracht naar de FIOD en het OM en het opleggen van vergrijpboeten door Toeslagen, weer plaatsvinden.
Het artikel Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over de mogelijkheid om dit onderzoek te doen?
Het kabinet heeft geen betrokkenheid (gehad) bij het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. In het voorjaar werd mijn ministerie over het onderzoeksplan geïnformeerd door één van de onderzoekers. Eind juli bleek bij navraag vanuit mijn ministerie dat het onderzoek geen doorgang zou vinden. Ik heb uw Kamer steeds geïnformeerd over de manier waarop onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden, namelijk door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en aanvullend door een onderzoekscommissie.
Kunt u bevorderen dat het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen openbaar wordt en aan de Kamer wordt gestuurd?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.2
Kunt u aangeven wie wanneer besloten heeft om dit onderzoek niet te laten plaatsvinden? Kunt een overzicht maken wanneer welk overleg daarover heeft plaatsgevonden en wie met wie daarover gecommuniceerd heeft?
De Raad voor de Rechtspraak heeft op enig moment besloten om zelf onderzoek te gaan doen. Toen zij op de hoogte raakten van het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Hierna is besloten door de rechtspraak dat zij niet met de universiteit zouden gaan optrekken. Ik heb hierover niet met de rechtspraak gecommuniceerd en geen inzicht in het overleg en de communicatie tussen de universiteit en de rechtspraak. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing.3
Kunt u de informatie die u of de ambtelijke top over dit voorstel heeft ontvangen in 2022 bij de beantwoording van deze Kamervragen voegen?
Mijn ministerie beschikt alleen over het persbericht en het onderzoeksplan. Beiden zijn openbaar. Daarnaast is eenmaal op ambtelijk niveau per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken en planning van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierop heeft de onderzoeker laten weten dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
Bent u bekend met onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen, dat voorziet in de mogelijkheid van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door analyse van de dossiers, wat duidelijk kan maken of er een aanwijsbaar causaal verband is tussen de door een (kinder)rechter genomen beslissing tot uithuisplaatsing van een kind en het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en de daaruit voortvloeiende schuldenproblematiek? Wanneer heeft u kennisgenomen van het voorstel?
Het onderzoeksvoorstel is met het persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.4 Ik heb hier destijds kennis van genomen.
Bent u bekend met de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek die voorziet in de mogelijkheid dat de directeur-generaal van het CBS op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling gegevens waarbij met betrekking tot het gebruik passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, kan verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 41 van de CBS-wet, dan wel daartoe toegang kan verlenen? En bent u bekend met het feit dat het tweede lid onder a een universiteit noemt in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Ja.
Bent u ermee bekend dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daarom steeds mogelijk is geweest, zonder dat nieuwe wetgeving nodig is om de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheid die de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) biedt. In deze wet is het geformuleerd als een zogenaamde «kan-bepaling». Aan een universiteit kunnen gegevens verstrekt worden. Het is de vraag of het CBS deze gegevens voor dit doel aan de Rijksuniversiteit Groningen verstrekt zou hebben. Deze afweging is aan het CBS.
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek biedt de mogelijkheid om gegevens te verstrekken aan een universiteit voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Het is niet mogelijk de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek. Het CBS mag ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek alleen toegang verschaffen tot gepseudonimiseerde data. Ook het CBS zelf werkt alleen met gepseudonimiseerde data. Data die het CBS ontvangt worden zo spoedig mogelijk na ontvangst gepseudonimiseerd, voordat de data verder worden verwerkt. In de onderhavige kwestie speelt bovendien mee dat er door het CBS data zijn verkregen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor een specifiek doel: namelijk het in kaart brengen van de omvang van de groep kinderen van gedupeerde ouders die uit huis werd geplaatst in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Het CBS mag deze gegevens zonder toestemming van de UHT niet aan derden verstrekken.
Wilt u het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen alsnog laten uitvoeren – ter uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) – en al dan niet via de Raad voor de rechtspraak opdracht geven tot dat onderzoek of door financiering voor dat onderzoek mogelijk te maken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten uitvoeren omdat het inspectieonderzoek reeds loopt en de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding is. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde Instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.5 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering. Overigens kan ik als Minister niet dergelijke opdrachten geven aan de Raad voor de Rechtspraak, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
Vindt u, indien u nog niet bekend was met het onderzoeksvoorstel, met de kennis van nu, dat alsnog opdracht moet worden gegeven tot dat onafhankelijke wetenschappelijke onderzoek, zodat uit dat onderzoek duidelijk wordt of en, zo ja, welke aanwijsbare rol de verdenking van toeslagenfraude heeft gespeeld bij het uit huis plaatsen van kinderen?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 9 reeds aangegeven dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onafhankelijke onderzoek nu al afgerond had kunnen zijn en had kunnen helpen bij het begrijpen hoe groot de omvang van het probleem is en bij het selecteren en ondersteunen van gezinnen in het toeslagenschandaal wiens kinderen uit huis geplaatst zijn?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn, kan ik niet beoordelen. Het onderzoek zou als focus hebben te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
Uit het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen maak ik niet op dat het onderzoek gericht is op het inzichtelijk krijgen van de omvang van het probleem. Ook zie ik niet hoe het onderzoek zou bijdragen aan het selecteren en ondersteunen van de betreffende gezinnen. Data waartoe de universiteit zou kunnen beschikken zou uitsluitend voor statistische en onderzoeksdoeleinden aangewend kunnen worden, en niet voor het (selectief) benaderen van gedupeerden.
Tenslotte wordt in het onderzoeksvoorstel een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan nog niet is voldaan. Ik onthoud mij van speculeren over wat een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden zou hebben opgeleverd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND” |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat zijn momenteel de (gemiddelde) wachttijden bij de BelastingTelefoon?
De gemiddelde wachttijd bij de Belastingtelefoon in week 35 was 17 minuten. Eind juni – de periode waar het NOS-artikel aan refereert – lag de gemiddelde wachttijd rond de 20 minuten. De Belastingtelefoon werkt zowel voor de Belastingdienst als voor de dienst Toeslagen. De Douane heeft haar eigen telefoondienst, de BelastingTelefoon Douane, waar burgers en bedrijven met vragen terecht kunnen. Vanwege de samenloop van een groot aantal briefzendingen van de Belastingdienst en de dienst Toeslagen aan burgers en bedrijven en reacties die daarop volgden is piekdrukte bij de Belastingtelefoon ontstaan.
Wat zouden deze wachttijden idealiter moeten zijn?
De Belastingdienst heeft geen streefnormen geformuleerd op wachttijd, maar op bereikbaarheid (het percentage aangenomen gesprekken ten opzichte van het aantal aangeboden gesprekken, waarbij de streefnorm >90% is) en op klanttevredenheid. Uiteraard is het voor burgers en ondernemers ideaal indien de wachttijd zo kort mogelijk is. De Belastingdienst streeft er naar de wachttijden voor burgers en bedrijven zo kort mogelijk te houden.
Welke hinder ondervinden burgers en ondernemers momenteel van deze situatie?
Wanneer de Belastingtelefoon slecht bereikbaar is, leidt dit begrijpelijkerwijs tot ontevredenheid en onzekerheid bij burgers en ondernemers. Als vragen niet kunnen worden gesteld, bestaat het risico dat burgers en bedrijven niet helder hebben wat er van hen verwacht wordt. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maken we inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij onze steunpunten en balies. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
We houden bij welke vragen vaak gesteld worden en passen deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
We informeren intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is.
Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee we de mogelijkheid bieden teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Welke alternatieven, naast telefonische ondersteuning, zijn voorhanden voor burgers en bedrijven om geholpen te worden met hun (urgente) fiscale of douanegerelateerde kwesties?
De Belastingdienst en dienst Toeslagen kijken zorgvuldig naar hoe klantvragen zo goed mogelijk beantwoord kunnen worden via de digitale kanalen. Burgers en bedrijven die contact zoeken, worden via een nieuwe pagina op de website van de Belastingdienst («contact op maat») gewezen op alle mogelijkheden die er zijn om verder geholpen te worden. De opties voor persoonlijk contact zijn naast telefonie: de socialmediakanalen, ondersteuning via bibliotheken en maatschappelijke dienstverleners. Burgers en bedrijven kunnen ook langskomen bij een balie van de Belastingdienst of bij één van de ingerichte steunpunten. De openingstijden van de steunpunten zijn recent verruimd.
Telefonische vragen over douanegerelateerde kwesties worden niet beantwoord door de Belastingtelefoon maar door de Douane. Naast telefonische ondersteuning kunnen burgers en bedrijven informatie over en antwoorden op douanegerelateerde kwesties vinden op de website douane.nl. Vragen kunnen ook via sociale media gesteld worden aan de Douane. Daarnaast zijn er apps beschikbaar, zoals de Reisapp voor reizigers (waarin de mogelijkheid wordt geboden om via sociale media of telefonisch contact op te nemen) en de Accijnsapp (voor het melden van vermoedens van accijnsfraude). Daarnaast is er structureel overleg tussen koepels uit het bedrijfsleven en de Douane in het Overleg Douane Bedrijfsleven. Voor specifieke onderwerpen organiseert de Douane webinars voor bedrijven met de mogelijkheid om vragen te stellen.
Kunt u beschrijven wat momenteel de problemen zijn ten aanzien van het aantrekken en/of behouden van arbeidskrachten voor de Belastingdienst en Douane? Wat is ervoor nodig om dit effectief aan te pakken?
Naast uitvoering van reguliere taken hebben de Belastingdienst en de dienst Toeslagen te maken met uitbreiding en intensivering van taken, zoals herstel- en compensatieregelingen voor bijvoorbeeld toeslagen, box 3 en FSV. Dat leidt tot extra vraag op de toch al krappe arbeidsmarkt. De krappe arbeidsmarkt maakt de invulling van deze wervingsopgave dus moeilijker. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
De diensten zetten een breed scala aan wervingsactiviteiten in om personeel te werven en als aantrekkelijke en inclusieve werkgever continu zichtbaar te zijn. Naast het publiceren van vacatures wordt steeds meer gebruik gemaakt van bijvoorbeeld referral recruitment (werving via collega’s), sourcing (actief benaderen van kandidaten) en centrale wervingen. Aanvullend wordt het aanbieden van stage- en werkstudentplekken en starters- en traineefuncties geïntensiveerd.
Naast het aantrekken van nieuw personeel is behoud van personeel cruciaal. Daarom worden (nieuwe) medewerkers gevraagd naar hun ervaringen om ongewenste uitstroom te voorkomen.
De Douane ervaart dat het vervullen van met name specialistische functies moeizamer gaat. Ter versterking van de arbeidsmarktpositie van de Douane is er een arbeidsmarktstrategie ontwikkeld en vertaald in een creatief concept. Hiernaast ontwikkelt Douane een doelgroep/kanalen strategie die onder andere gericht is op de doelgroepen voor de moeilijker te vervullen functies. Juist om hier effect te sorteren werft de Douane anticiperend op uitstroom en worden moeilijk vervulbare functies (RA en IT-audit) standaard permanent opengesteld. Op dit moment wordt onderzocht of dit voor meer functies zou moeten gelden. Nieuwe medewerkers worden middels een onboardingsprogramma geïntroduceerd binnen de Douane.
Daarnaast zijn de interne doorgroeimogelijkheden voor medewerkers verbeterd door belemmeringen voor doorgroei weg te nemen. Voorbeelden daarvan zijn het laten vervallen van diploma-eisen bij vacatures en in plaats daarvan te kijken naar het werk- en denkniveau. Daarmee willen de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane medewerkers meer perspectief bieden en langer behouden.
In hoeverre zijn de werkwijze en de processen van die diensten hierdoor geraakt? Welke zaken krijgen prioriteit en welke activiteiten lijden hieronder?
Prioritering bij de Belastingdienst leidt tot complexe afwegingen. Hierin hebben werkzaamheden zoals het arrest over box 3, herstel FSV en de inning van de coronaschulden grote prioriteit. Werkzaamheden waar wet- en regelgeving aan ten grondslag ligt, zoals het behandelen van bezwaren, hebben ook prioriteit. Dit geldt ook voor de (implementatie van) EU-regelgeving waaraan Nederland gehouden is.
De consequentie is dat minder capaciteit beschikbaar is voor activiteiten waarvoor de Belastingdienst kan kiezen die uit te voeren. Dit betreft toezicht (die niet aan wet- en regelgeving verbonden is) en vernieuwing van de processen. In de stand-van-zakenbrief2 heb ik, Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit & Belastingdienst, opgenomen dat ik u in het najaar nader zal informeren over het niveau van toezicht. Ook raakt het de dienstverleningsprocessen van de Belastingdienst.
Ik wil transparant zijn over de afwegingen die worden gemaakt. Daarom heb ik in de Beleids- en Uitvoeringsagenda3 een schematisch overzicht van mijn ambities en de elementen waartegen deze gewogen moeten met u gedeeld.
Om u zo goed mogelijk mee te nemen in de afwegingen die ik maak, wil ik u in de aanloop naar het Belastingplan en het Jaarplan 2023 Belastingdienst meer inzicht bieden in de keuzes die in de uitvoering nodig zijn om de ambities te realiseren. In de parameterplusbrief (bijlage bij het Belastingplan) ben ik uitgebreider ingegaan op de effecten voor de uitvoering voor de Belastingdienst en de dienst Toeslagen. In de Jaarplannen 2023 wordt met concrete plannen aangegeven hoe de Belastingdienst respectievelijk de dienst Toeslagen de uitvoeringsambities willen gaan realiseren.
Bij de Douane vormt de krappe personele bezetting nú nog geen risico voor de continuïteit van het primaire proces, maar heeft – gezien het mogelijke risico in de toekomst- nadrukkelijk de aandacht.
Kunt u reflecteren op het bovengemiddeld ziekteverzuim bij die diensten? Welke hoofdoorzaken zijn hiervoor aan te wijzen? Welke maatregelen zijn of worden getroffen om dit aan te pakken?
Zowel de Belastingdienst, de dienst Toeslagen als de Douane, hebben te maken met een stijgende trend van het ziekteverzuim. Dit ziekteverzuim heeft zijn oorzaken in werkdruk, mentale gezondheidsklachten en de gevolgen van COVID 19. De aanpak van ziekteverzuim is complex en het verzuim is in sommige situaties moeilijk beïnvloedbaar. Om hier beter inzicht in te krijgen worden er meerdere keren per jaar verzuimanalyses uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze verzuimanalyses worden (extra) interventies ingezet gericht op de duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Zoals de inzet van extra personeel ter vermindering van de werkdruk en het aanbieden van vitaliteitsinterventies, zoals een vitaliteitcheck en coaching, die medewerkers zelf (preventief) kunnen inzetten. Dit draagt ook bij aan het behouden van medewerkers.
De Douane maakt gebruik van het model «Huis van Werkvermogen», dat de factoren beschrijft die invloed hebben op het werkvermogen van werknemers. Hierbij komen drijfveren & cultuur, werk & leiderschap, vitaliteit & gezondheid en loopbaan & ontwikkeling aan bod. Omdat er meerdere factoren kunnen spelen bij ziekteverzuim, is het van belang dat de verschillende dimensies/verdiepingen in balans zijn.
Door naar het grotere geheel te kijken is er meer aandacht voor de preventieve kant van ziekteverzuim. In het kader van duurzame inzetbaarheid worden teamleiders bijvoorbeeld getraind om gerichter in te zetten op verzuimpreventie. Daarnaast wordt ingezet op preventie middels een vitaliteitscheck waarbij medewerkers zelf aan de slag kunnen met hun vitaliteit.
Volgens het bericht heeft o.a. de Douane met name moeite met het vullen van functies met een specifiek profiel (gespecialiseerde juridische, digitale en financiële functies). Geldt dit ook voor de Belastingdienst? Wat is het plan van aanpak van die diensten om deze specialisten te werven (en te behouden)?
De Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane merken de schaarste en krapte op de arbeidsmarkt. En dat geldt nog meer voor schaarse groepen zoals IT’ers, accountants, fiscalisten en data-specialisten.
Wat betreft de aanpak voor werving en behoud van deze groepen: zie de beantwoording op vraag 6.
Hoeveel extra mensen zijn nodig voor de box 3-uitspraak en de nasleep van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarvoor volgens het artikel bij de Belastingdienst de meeste vacatures openstaan? Hoe zullen deze worden geworven en op welke termijn verwacht u dat deze zullen zijn geworven? Wat betekent dit voor de tussenliggende periode?
Uit de uitvoeringstoets voor de werkzaamheden box 3 blijkt dat met de huidige aannames er incidenteel 495 fte benodigd zijn, verspreid over de jaren 2022 tot 20254. Naar verwachting zal het zwaartepunt van de werkzaamheden liggen op de jaren 2022 en 2023 voor wat betreft het behandelen van burgerreacties op het herstel. Voor de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen zijn 1.179 fte aan de slag (juni 2022). Dit zal naar verwachting oplopen tot circa 1.900 fte tot in 2023. Hierover wordt de Tweede Kamer elk kwartaal in de Voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen de stand van zaken geschetst.
In de uitvoeringstoets voor het herstel box 3 wordt aangegeven dat de exacte gevolgen afhankelijk zijn van de omvang van het aantal reacties van burgers naar aanleiding van het rechtsherstel. Met Prinsjesdag is de overbruggingswetgeving voor box 3 ingediend. Dit wetsvoorstel is voorzien van een uitvoeringstoets waarin nader is ingegaan op de benodigde capaciteit voor deze werkzaamheden5.
De werving en opleiding van nieuw vast personeel en inhuur en opleiding van uitzendkrachten en ander personeel kost tijd. Dit kan leiden tot vertraging in de behandeling van bezwaarschriften, verzoeken en beroepschriften, verminderde bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en verdringing van toezichtwerkzaamheden.
In de elfde Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen van 15 juli jl. is beschreven dat door de herijking en de komst van nieuwe regelingen een uitbreiding van het werknemersbestand van in juni 1.179 fte naar uiteindelijk circa 1.900 fte doorlopend tot in 2023 wordt verwacht6. De werving van nieuwe medewerkers vindt nog altijd plaats in een periode waarin de arbeidsmarkt zeer krap is en voorlopig krap blijft. Ook vraagt de werving veel van de wendbaarheid en flexibiliteit van de mensen binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), terwijl de hulp aan gedupeerde ouders te allen tijde door dient te blijven gaan.
Hoe wordt geanticipeerd op het feit dat een groep mensen de komende jaren met pensioen gaat? Hoe groot is deze groep bij de diensten?
Met behulp van meerjarige personeelsplannen is de pensioenuitstroom in beeld gebracht. Deze inzichten worden verwerkt in de opleidings- en wervingsplannen en daaraan gekoppelde activiteiten. Op het moment wordt tot en met 2030 voor de Belastingdienst, de dienst Toeslagen en Douane een totale pensioenuitstroom verwacht van ca. 9.400 fte. Zie het antwoord op vraag 6 voor de wervings- en opleidingsinspanningen die o.a. naar aanleiding van de pensioenuitstroom worden uitgevoerd.
Kinderen die uithuis geplaatst zijn, het toeslagenschandaal en de schadevergoeding die zij krijgen uitgekeerd, terwijl ze nog uithuis geplaatst zijn |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie Omtzigt/Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr 50), die over een mogelijkheid gaat tot herziening bij lopende uithuisplaatsingen?
Ja.
Hoeveel gezinnen, die erkend zijn als slachtoffer in het toeslagenschandaal, van wie kinderen uithuis geplaatst zijn, zijn op dit moment bekend? Hoeveel kinderen zijn op dit moment uithuis geplaatst? Bij hoeveel ouder-kind relaties zijn concrete stappen gezet tot verbetering en welke zijn dat?
Op 31 augustus 2022 waren er 202 ouders in begeleiding bij het Ondersteuningsteam met 429 betrokken kinderen. In de voortgangsrapportages van het Ondersteuningsteam1 wordt gewezen op een breed scala aan resultaten, onder andere gevoelens van erkenning en herstel, beweging in processen die waren vastgelopen en stappen naar een gewenste oplossing voor ouders en kinderen. Voorbeelden van dat laatste zijn het tot stand brengen of aanpassen van een bezoekregeling, contactherstel met kinderen of het indienen van een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing. Zes kinderen zijn sinds de inzet van het Ondersteuningsteam terug naar huis gegaan. Via een voortgangsbrief in oktober 2022 informeer ik uw Kamer verder over de resultaten van de inzet van het Ondersteuningsteam.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal in november 2022 nieuwe cijfers publiceren over de samenloop van gedupeerdheid, jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdzorg met verblijf. Dan is bekend hoeveel kinderen van gedupeerde ouders er op peildatum 30 juni 2022 uithuisgeplaatst waren.
Hoeveel ouders hebben zich ondertussen gemeld bij de Raad voor Rechtsbijstand als gedupeerde van het Toeslagenschandaal (ivm nihilstelling eigen bijdrage als toeslagen slachtoffer)? Bent u bekend dat de nihilstelling van de eigen bijdrage vanaf januari 2022 ingaat? Hoe staat het met de eigen bijdrage voor het jaar 2021? Moeten deze ouders als slachtoffer van de toeslagen alsnog de eigen bijdrage zelf betalen?
Ja, ik ben bekend met de rechtsbijstandregeling waarmee gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire kosteloze rechtsbijstand kunnen krijgen als ze te maken hebben met een uithuisplaatsing of gezagsbeëindiging2. Tot 26 augustus 2022 zijn er 18 aanvragen ingediend.
Gedupeerde ouders aan wie vanaf 1 januari 2022 rechtsbijstand is verleend in een procedure over uithuisplaatsing kunnen aanspraak maken op de subsidieregeling. Ouders bij wie de rechtsbijstand is gestart in 2021 en doorloopt in 2022 hebben volgens de regeling dus ook recht op kosteloze rechtsbijstand. Als de rechtsbijstand in een procedure over uithuisplaatsing is beëindigd voor 1 januari 2022, is er géén aanspraak mogelijk waardoor de normale regels van gesubsidieerde rechtsbijstand gelden, inclusief eigen bijdrage.
Heeft u nagedacht welk (psychisch) effect het heeft op kinderen en ouders als het kind een schadevergoeding krijgt van maximaal 10.000 euro als slachtoffer van het toeslagenschandaal terwijl het kind nog immer uit huis geplaatst is? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren? Staat hiermee het causaal verband vast dat de kinderen door toedoen van de toeslagenaffaire uithuis geplaatst zijn?
Samen met kinderen en jongeren is er een kindregeling ontworpen. De kindregeling is een herstelregeling die bedoeld is als steun in de rug en een erkenning voor alle kinderen uit gezinnen die gedupeerd zijn door de kinderopvangtoeslag. De regeling is bedoeld om bij te dragen aan een betere toekomst van deze kinderen, ongeacht waar zij opgroeien.
Immers de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag reiken verder dan de levens van ouders alleen. Ook veel kinderen hebben, buiten hun schuld om, in hun dagelijks leven de pijnlijke gevolgen ervaren. Veel van hen zijn in armoede en in een stressvolle omgeving opgegroeid.
De tijd kunnen we niet terugdraaien voor deze ouders en hun kinderen en het leed dat hen is aangedaan kan niet ongedaan gemaakt worden. De inzet is erop gericht om ervoor te zorgen dat deze kinderen en ouders verder kunnen met hun leven zonder de zorgen en problemen als gevolg van de toeslagenaffaire.
De kindregeling zal bestaan uit een financiële tegemoetkoming waarvan de hoogte is gekoppeld aan de leeftijd van het kind, maar ook uit brede ondersteuning vanuit gemeenten met maatwerk naar de behoefte per kind. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren. Kinderen en jongeren hebben zelf aangegeven en geadviseerd wat zij nodig hebben, ook als het gaat om de hoogte van de tegemoetkoming. Hun adviezen zijn overgenomen.
Kinderen die gedupeerd zijn door het kinderopvangtoeslagschandaal en te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing voor ondersteuning terecht bij het onafhankelijk Ondersteuningsteam. Het bieden van brede ondersteuning en de financiële tegemoetkoming staan los van de vraag of er een causaal verband is tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsingen. Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid en van de onafhankelijke onderzoekscommissie moet hier meer inzicht in bieden.
Begrijpt u dat u voor elk van de uithuisgeplaatste kinderen dat slachtoffer is in het toeslagenschandaal actie moet ondernemen voordat u een geldbedrag gaat uitkeren? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het uitgangspunt van de kindregeling is om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk kinderen die de gevolgen hebben ervaren van de problemen omtrent de kinderopvangtoeslag onder deze regeling vallen. Kinderen die te maken hebben of hebben gehad met uithuisplaatsingen vallen hier ook onder. Het kabinet spant zich ten volle in, ook voor deze groep.
De kindregeling bestaat onder meer uit een financiële tegemoetkoming bedoeld als steun in de rug richting de toekomst. Kinderen hebben aangegeven graag eigen regie te willen hebben over dit bedrag. Dat wil het kabinet voor zover mogelijk ook realiseren, ook voor de kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.3 De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is echter in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Als door de rechter een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, is in de meeste gevallen de ouder nog de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is hiermee wettelijk verplicht om de ouder te vragen op welk rekeningnummer het geld overgemaakt moet worden. Zodra het rekeningnummer bekend is bij UHT vindt de toekenning ambtshalve plaats. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van een gezagsbeëindigende maatregel. In dat geval is niet meer de ouder de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, maar een voogd.
UHT kan echter op dit moment op grond van de haar beschikbare gegevens nog geen onderscheid maken tussen kinderen die wel of niet met een gezagsbeëindigende maatregel te maken hebben (gehad). UHT onderzoekt daarom de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de gezagsgegevens uit de BRP of anders via het verkrijgen van toegang tot de gezagsgegevens van de Raad voor de Rechtspraak, om zo de wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen te achterhalen. Voor deze en enkele andere groepen kinderen wordt een apart team ingericht binnen UHT om ervoor te zorgen dat er persoonlijk contact wordt gezocht en een vooraankondiging dan wel beschikking niet voor verrassingen zorgt.
Bij meerderjarige kinderen speelt het gezagsvraagstuk niet; zij worden zelfstandig aangeschreven. Hierbij bestaat ook geen onderscheid tussen meerderjarige kinderen die te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing of niet.
Wie krijgt de beschikking over het geldbedrag wanneer het kind onder een voogdijmaatregel staat? Wie krijgt de beschikking over het geldbedrag wanneer het kind in de kaders van de Ondertoezichtstelling (OTS) uithuis is geplaatst?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 heeft in principe de ouder met gezag zeggenschap over het vermogen van zijn of haar minderjarige kind(eren). Als door de rechter een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, zijn twee situaties mogelijk. Bij een OTS houdt de ouder zeggenschap over het vermogen van het kind. Als een gezagsbeëindigende maatregel is opgelegd, heeft de voogd zeggenschap over het vermogen van het kind. Dit kan een gecertificeerde instelling of een pleegouder zijn. De ouder of voogd die zeggenschap heeft, kan bepalen of het kind zelf beschikking over het geld krijgt. Van ouders wordt verwacht hierbij in het belang van het minderjarige kind te handelen en voor een voogd is dit zelfs een wettelijke opdracht.
Bent u bekend met het artikel 1:276 BW waarin staat dat de ouder wiens gezag is beëindigd het bewind over het vermogen naar de opvolger gaat? Wil dit dan zeggen dat wanneer het kind uithuis is geplaatst en het gezag wordt beëindigd van ouders en de schadevergoeding voor de gedupeerde kinderen onder beheer van de Gecertificeerde Instelling (GI) komt te vallen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven, heeft de voogd zeggenschap over het vermogen van het kind wanneer een gezagsbeëindigende maatregel is opgelegd. Dit kan bijvoorbeeld een gecertificeerde instelling, een pleegouder of een ex-partner zijn.
Bent u bekend met artikel 1:253 i BW en klopt het dat ouders die gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over het kind ook de ouders zijn die gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind uitvoeren?
In beginsel klopt dat. Uitzonderingen zijn mogelijk op grond van artikel 1:253i lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit kan bijvoorbeeld indien een minderjarige goederen verkrijgt uit een erfenis, waarbij in de uiterste wilsbeschikking is aangegeven dat een ander het bewind voert over die goederen.
Wie voert het bewind uit indien sprake is van een uithuisplaatsing in de kaders van de OTS?
Bij een OTS behouden ouders het gezag over het kind en blijven de ouders ook het bewind voeren over het vermogen van het kind. Dit is ook zo in het geval van een OTS met uithuisplaatsing.
Heeft u nagedacht hoe u gaat uitleggen aan het kind dat een schadevergoeding wordt uitgekeerd maar dat de GI of de ouders zijn of haar schadevergoeding beheert?
Het doel is dat de tegemoetkoming die de kindregeling biedt, ten goede komt aan het kind. In de wet is bepaald dat de ouders het gezag over hun minderjarige kinderen hebben. Zij zijn verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging. Vanuit die verantwoordelijkheid is het ook aan de ouders om te beoordelen wat in het belang van het kind is. In uitzonderlijke gevallen kan het gezag zijn overgedragen aan een voogd. De ouders of voogd kunnen het kind beschikking geven over diens eigen vermogen. Het kabinet meent dat de ouders of voogd – en niet de overheid – het beste in staat zijn om te beoordelen of dit in het belang van het kind is. Van ouders wordt verwacht in het belang van het minderjarige kind te handelen en voor een voogd is dit zelfs een wettelijke opdracht.
Door dit te benadrukken in heldere communicatie gaan we er vanuit dat de tegemoetkoming zoveel mogelijk ten goede komt aan de kinderen, al blijft ander gebruik niet volledig te ondervangen, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 29 oktober 20214.
Hoe wordt met een situatie omgegaan wanneer er meerdere kinderen uit een gezin komen met verschillende maatregelen?
Gezinnen kunnen te maken krijgen met verschillende jeugdbeschermingsmaatregelen en deze kunnen verschillen per kind. In sommige gevallen houdt dat ook in dat er geen contact is tussen ouder en kind of dat ouders van minderjarige kinderen uit het ouderlijk gezag ontheven zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 spant UHT zich in om ook in die gevallen de wettelijke vertegenwoordiger/voogd te bereiken. De gedupeerde ouders van minderjarige kinderen worden in principe generiek aangeschreven voor de financiële tegemoetkoming op grond van de kindregeling op basis van de bij de UHT beschikbare informatie uit de BRP. Meerderjarige kinderen worden zelfstandig aangeschreven.
Welke waarborgen zijn ingebouwd zodat het geld ook echt bij het kind terecht komt?
Het uitgangspunt van het kabinet is om de regie van het kind over het te ontvangen geldbedrag zo veel mogelijk te realiseren. Dit is ook aangegeven in genoemde brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2021 waarin de contouren van de kindregeling zijn geschetst.5 Kinderen die zelf zeggenschap hebben over hun vermogen, omdat zij nu meerderjarig zijn, kunnen zelf een rekeningnummer opgeven en hebben zelf beschikking over het geld. Bij minderjarige kinderen wordt gevraagd naar het rekeningnummer van de kinderen. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen (artikel 6.8, derde lid) is dat de tegemoetkoming wordt uitbetaald op een rekening op naam van een minderjarig kind. De Belastingdienst verzoekt de wettelijke vertegenwoordiger om het juiste bankrekeningnummer binnen zes weken door te geven. Als hij hier niet op reageert, wordt tegemoetkoming uitbetaald op een bij de Belastingdienst/Toeslagen bekende bankrekening.
De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Ouders bepalen dus in hoeverre hun minderjarige kinderen eigen regie krijgen over het geld. Het kabinet acht het van groot belang om uit te gaan van vertrouwen in deze ouders. Dit betekent dat we voor die kinderen voornemens zijn om het geld over te maken op een rekeningnummer gekozen door de ouders. Daarbij erkent het kabinet dat niet kan worden uitgesloten dat ouders van minderjarige kinderen het geld zouden kunnen gebruiken voor doeleinden die niet in lijn zijn met de wens of de behoeften van de kinderen. Ook is vermenging mogelijk met vermogen van de ouders. Door middel van goede informatie aan de ouders en kinderen is het risico hierop deels te mitigeren, maar niet volledig te ondervangen. In het geval er sprake is van een gezagsbeëindigende maatregel bestaat ook het risico dat het kind niet via de ouder te bereiken is, zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5.
Bij welke leeftijd mogen de kinderen aanspraak maken op hun schadevergoeding?
Jongeren die bij de start van de problematiek, op 1 januari 2005, financieel nog afhankelijk waren van hun ouders (jonger dan 21), en alle kinderen die daarna nog zijn geboren tot de start van de regeling (in 2022), vallen binnen de doelgroep en kunnen dus aanspraak maken op de tegemoetkoming. Vanaf welke leeftijd de kinderen zelf over het geld kunnen beschikken, wordt bepaald door hun ouder(s) of voogd. Vanaf de leeftijd van 18 jaar kunnen de kinderen volgens de wet zelf over hun vermogen beschikken.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:2178) waarin de rechtbank het landelijke Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire en de GI ruimte geven een onderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een verklarende analyse door een onafhankelijk psycholoog, waarin ook gekeken wordt naar het perspectief van de kinderen die al vanaf 2014 uithuis geplaatst zijn?
Ja.
Hoe gaat u bevorderen dat alle ouders de mogelijkheid krijgen, zowel in de kaders van de OTS als de voogdij, een verklarende analyse uit te laten voeren door een psycholoog/orthopedagoog (onderzoek ter zakend deskundige gedragswetenschapper) waar gekeken wordt naar het perspectief van het kind en/of terugplaatsing een reëel perspectief is zodat ouders deze analyse eventueel kunnen gebruiken voor de motivering voor een verzoek ex artikel 1:265 D BW in de kaders van de OTS of in de kaders van de voogdij op grond van artikel 1:277 BW?
Een verklarende analyse is één van de instrumenten die het Ondersteuningsteam kan inzetten bij de ondersteuning van gedupeerden die met een uithuisplaatsing te maken kregen. Voor het opstellen van de verklarende analyse worden door het Ondersteuningsteam deskundigen ingeschakeld. De verklarende analyse is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe problemen zijn ontstaan en wat maakt dat deze in stand zijn gebleven. Vervolgens wordt er beschreven wat er nodig is om uit de complexe situatie die er vaak is te komen. Bij een verklarende analyse ligt de nadruk niet op de problemen die er zijn, maar op de verklaring van deze problemen en daarmee de denkrichtingen om uit de problemen te komen. De deskundigen die deze verklarende analyse opstellen, zullen vooral adviezen geven over wat ouders, kinderen en opvoeders nodig hebben van elkaar.
Op dit moment wordt de verklarende analyse op kleine schaal toegepast. Ik zie dit als een «pilot», waarvan geleerd kan worden in welke situaties een verklarende analyse meerwaarde heeft, wat het vraagt aan inzet en samenwerking van alle betrokkenen en wat er voor nodig is om dit op bredere schaal toe te passen. Het Ondersteuningsteam zal de ervaringen goed monitoren en deze ook bespreken met ketenpartners.
Door GI’s wordt afhankelijk van de gezinssituatie naast het reguliere onderzoek soms ook een verklarende analyse ingezet. De GI’s laten de verklarende analyse door een eigen deskundig gedragswetenschapper uitvoeren of zetten daarvoor een deskundig gedragswetenschapper van buiten de organisatie in.
Hoe gaat u bevorderen dat alle ouders van uithuisgeplaatste kinderen (drang en dwang, toeslagenslachtoffer of niet of in het kader van de voogdij zoals in de aangehaalde uitspraak) zo’n verklarende analyse kunnen krijgen?
Vergaande beslissingen zoals een uithuisplaatsing dienen zorgvuldig te worden onderbouwd met deskundige analyses, waarbij niet alleen naar het kind wordt gekeken maar ook naar het gezin en de directe omgeving.
De ervaringen die het Ondersteuningsteam en ook de GI’s opdoen met de verklarende analyses van door hen ingeschakelde deskundigen zal ik betrekken bij mijn traject ter verbetering van de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en kinderen die met de jeugdbescherming te maken krijgen. De beschikbaarheid van deskundigen en de financiering zijn daarbij nog randvoorwaarden die verder uitzoekwerk vragen.
Verder werk ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de VNG aan een brede stelselvernieuwing via het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. In dat kader is ook aandacht voor het bealng van een «integrale gezinsanalyse». Uw Kamer wordt nog voor het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen van donderdag 15 september as. nader geïnformeerd over de wijze waarop we een versnelling willen brengen in het Toekomstscenario. In dat kader is ook aandacht voor het belang van een «integrale gezinsanalyse».
De wet geeft nu de mogelijkheid een contra-onderzoek te verzoeken ex artikel 810 a lid 2 Rv., kunt u aangeven hoe vaak zo’n onderzoek wordt toegewezen vanuit de rechtspraak? Kunt u aangeven of er wachtlijsten zijn en hoe lang deze wachtlijsten zijn bij de instanties die deze onderzoeken uitvoeren? Kunt u aangeven hoe vaak een onderzoek wordt afgewezen onder de noemer in het belang van het kind?
Nee, ik beschik niet over cijfers over contra-onderzoeken omdat door de rechtspraak niet wordt geregistreerd hoe vaak een verzoek van een ouder conform artikel 810a lid 2 Rv wordt toegewezen, dan wel afgewezen in het belang van het kind.
Er zijn wachttijden voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader, omdat er onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar is door een tekort aan gedragsdeskundigen (zowel psychologen als psychiaters). Bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat verzoeken tot contra-onderzoek bemiddelt en coördineert voor (onder andere) familierechtelijke gedragskundige onderzoeken is een wachtlijst. De wachttijd voor familierechtelijke zaken bij het NIFP varieert per regio en loopt uiteen van drie maanden tot een jaar.
Kunt u aangeven of op voorhand al een gedegen onderzoek wordt verricht naar de opvoedvaardigheden van ouders alvorens wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing? Zo ja, kunt u ook benoemen welke instrumenten hiervoor worden gebruikt?
Kinderen hebben het recht om gezond en veilig op te kunnen groeien. Het heeft daarbij de voorkeur dat een kind opgroeit in het eigen gezin maar soms lukt dat helaas niet. Een gedwongen uithuisplaatsing kan alleen worden uitgesproken als ook sprake is van Ondertoezichtstelling (OTS). De Raad voor de Kinderbescherming doet voor een OTS eerst onderzoek naar de gezinssituatie om te bezien of en welke maatregelen voor het kind nodig en passend zijn. Dit kan alleen een OTS maar ook een OTS met uithuisplaatsing zijn. De kinderrechter beslist uiteindelijk of een maatregel passend is.
Als alleen sprake is van een OTS dan kan de GI later alsnog verzoeken om een uithuisplaatsing. Een jeugdprofessional kijkt altijd naar mogelijkheden om de problemen thuis te verminderen of op te lossen. Bijvoorbeeld door de inzet van intensieve behandeling thuis, of hulp vanuit het eigen netwerk en de familie. De jeugdbeschermer heeft mogelijkheden om afhankelijk van de gezinssituatie onderzoek in te zetten en interventies (denk aan Video observaties thuis of opname van het gezin ter observatie) en instrumenten (zoals vragenlijsten om de veiligheidssituatie en risico’s voor het kind te taxeren) toe te passen. De jeugdbeschermer kan op basis van de uitkomsten van de onderzoeken en veiligheid- en risicotaxatie beslissen om een uithuisplaatsing aan te vragen vanwege onveiligheid van het kind of ernstig ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter beslist of een uithuisplaatsing passend is.
Het voorkomen van uithuisplaatsingen is altijd de inzet van professionals betrokken bij een gezin. Dat laat onverlet dat er situaties denkbaar zijn waarbij het voor de veiligheid van de kinderen geboden is dat zij alsnog via een uitspraak van de rechtbank, al dan niet met instemming van ouders, uit huis geplaatst worden.
Bent u het met mij eens dat voor elke ouder en kind een verklarende analyse helpend kan zijn om uithuisplaatsingen te voorkomen?
Goede, systeemgerichte analyses zijn essentieel om te komen tot inzet van de juiste hulp en ondersteuning aan gezinnen. Ook voorafgaand aan het nemen van beslissingen over de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen is gedegen onderzoek van belang. Zie ook mijn antwoord op vraag 15 en 16 waarin ik heb geschetst dat door het Ondersteuningsteam – en ook door GI’s – verklarende analyses op kleine schaal worden ingezet en op deze manier meer kan worden geleerd over de meerwaarde en de toepassing van verklarende analyses. Of een verklarende analyse voor élke ouder en kind kan helpen om een uithuisplaatsing te voorkomen kan op dit moment niet worden vastgesteld.
Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk ervaren spanningsveld van een kind dat «in zorg» is, en dus een indicatie met financiële bijdrage heeft, versus een herstelde ouder-kind relatie waarbij geen indicatie, en dus ook geen financiële bijdrage, meer nodig is?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt, dus ik kan uw vraag helaas niet beantwoorden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het rapport Drugs de Baas d.d. 23 juni 2022, Denktank: drugsmisdaad wel te bestrijden, reguleer xtc en onderschep de coke d.d. 22 juni 2022 |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Drugs de Baas» van DenkWerk, een onafhankelijke denktank (van o.a. Bernard ter Haar, Frans Blom, Barbara Baarsma en Hans Wijers)?1
De rijksoverheid is geen opdrachtgever voor het rapport «Drugs de Baas» van Denkwerk. Ik heb met interesse kennisgenomen van het rapport.
Deelt u de conclusie op pagina 22 dat «onderscheppingen [in tegenstelling tot de situatie in de cocaïnehandel] amper impact hebben op het verdienmodel voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs»? Zo nee, kunt u deze conclusie en de onderliggende analyse onderbouwd weerleggen?
De conclusie op pagina 22 dat «onderscheppingen [in tegenstelling tot de situatie in de cocaïnehandel] amper impact hebben op het verdienmodel voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs» klinkt aannemelijk, in de zin dat de impact van onderscheppingen op de cocaïnemarkt zeker groter zal zijn dan de impact van onderscheppingen op de markt voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs. Nederland is een productieland voor cannabis en synthetische drugs, terwijl cocaïne juist vanuit andere landen wordt ingevoerd of waarbij Nederland als doorvoerland dient. In de Nederlandse cocaïnemarkt zijn onderscheppingen dus lastiger te compenseren. Van synthetische drugs kunnen binnen korte tijd grote hoeveelheden worden geproduceerd om een onderschepping te compenseren. Voor Nederlandse cannabis geldt dat het afkomstig is van een groot aantal relatief kleine aanbieders, waardoor ook in deze markt onderscheppingen logischerwijs minder invloed hebben. Tegelijkertijd kan het in beslag nemen van een specifieke partij cannabis of synthetische drugs nog steeds veel impact hebben op de betrokken criminele groepering, zeker als daarbij ook succesvolle vervolging plaatsvindt.
Wat is uw reactie op de beleidsaanbevelingen van DenkWerk ten aanzien van xtc, in het bijzonder dat «regulering van de binnenlandse keten de geloofwaardigheid en effectiviteit van het Nederlandse drugsbeleid zou vergroten» en dat «regulering van xtc de drempel bovendien zou kunnen verhogen naar de aankoop van andere, schadelijkere drugs zoals speed en crystal meth» (pagina 51)?
XTC is verboden in het Verdrag inzake psychotrope stoffen2 en is in 1988 geplaatst op lijst I van onze Opiumwet. De internationaal-juridische context maakt dat regulering van de binnenlandse keten van xtc niet mogelijk is. Het Nederlandse beleid ten aanzien van drugsbestrijding wordt mede ingegeven door de verplichtingen die deel uitmaken van (internationale) verdragen over drugsbestrijding waarbij Nederland partij is.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek «Ontwikkeling van een rationeel nationaal MDMA-beleid met behulp van multi-decision multi-criterion decision analyse (MD-MCDA)», waar ook uit bleek dat een (strenge) vorm van regulering het meest effectief was voor het verminderen van de gezondheidsrisicio’s en het bestrijden van de aan MDMA-gerelateerde criminaliteit?2
Ik ben bekend met de resultaten van het genoemde onderzoek. Het volgens de onderzoekers meest optimale beleidsmodel zal (naast een stijgend aantal gebruikers) kunnen zorgen voor een aantal voordelen qua gezondheidsrisico’s en de aanpak van druggerelateerde criminaliteit. Zo zal volgens de onderzoekers de kwaliteit van de MDMA omhoog gaan en kunnen de gebruikers beter geïnformeerd worden over de risico’s van het gebruik.
Het onderzoek maakt gebruik van aannames waar je over van mening kunt verschillen, en die op verschillende wijze tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Legalisering van MDMA is bovendien niet mogelijk door onze gebondenheid aan internationale verdragen, zoals al benoemd in de beantwoording van vraag 3. Conform afspraak in het coalitieakkoord komt er een staatscommissie die de status van MDMA in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen.
Hoeveel winst wordt er door Nederlandse groothandelaren in xtc en speed gemaakt? Op welke onderzoeken baseert u zich voor dit bedrag?
Hoeveel winst er door de Nederlandse groothandelaren wordt gemaakt in xtc en speed is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het (bij benadering) kennen van dit bedrag relevant is voor het Nederlands drugsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van dit bedrag is van beperkt nut voor het Nederlands drugbeleid. Middelen worden op lijsten van de Opiumwet gezet op basis van een risico-inschatting van een stof, waarin een groot aantal factoren op het gebied van gezondheid en veiligheid worden betrokken. De wijze waarop wij in Nederland met verboden middelen omgaan, is niet direct afhankelijk van de hoeveelheid winst die door de producenten van die middelen wordt gemaakt, maar is gebaseerd op het risico dat die middelen vormen. De productie van veel middelen an sich brengt daarbij nog andere gevaren met zich mee, zoals woningbranden bij hennepteelt en chemisch afval bij drugslabs.
Wat is uw reactie op de berekening van DenkWerk dat dit niet zou gaan om «vele miljarden», maar om tussen 300 en 700 miljoen euro per jaar winst voor Nederlandse groothandelaren? Kunt u hierbij een gedetailleerde appreciatie geven van de veronderstellingen, op pagina 21 en de appendix, die aan deze berekening ten grondslag liggen?
De berekening van DenkWerk dat het niet om «vele miljarden» gaat, maar om 300 – 700 miljoen euro per jaar winst voor Nederlandse groothandelaren is interessant. In deze berekening worden, net als in andere omvangsschattingen, een aantal aannames gedaan. Deze zijn zeker niet onredelijk, maar blijven aannames die niet feitelijk kunnen worden onderbouwd, en die resulteren in een bepaalde bandbreedte. Dit is ook het geval bij andere onderzoeken op dit gebied.
Uiteindelijk is het kennen van de exacte omvang van de winst van Nederlandse groothandelaren van ondergeschikt belang. Deze middelen zijn verboden omdat ze een risico vormen voor de gezondheid en veiligheid van mens en maatschappij, zoals toegelicht bij vraag 6. Daarbij komt dat ook als het gaat om honderden miljoenen, deze criminele winsten zelf eveneens kwalijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om oneigenlijke concurrentie door criminele investeringen in legale bedrijfstakken.
Hoeveel procent van de cocaïne die in de Rotterdamse haven arriveert wordt door de overheid onderschept? Herkent u het onderscheppingspercentage van 20% waar u vanuit zou gaan? In hoeverre is het percentage waar u zich op baseert gestoeld op (bottom-up en/of top-down) feiten, zoals de berekening in «Drugs de baas», in plaats van aannames?3
Tijdens mijn bezoek aan Colombia is besproken dat criminelen hun werkwijze aanpassen zodra controles duidelijk voelbaar worden op hun smokkelroutes. Hierbij is ook het onderscheppingspercentage van meer dan 20% van drugs genoemd. Er is geen percentage waar «vanuit wordt gegaan» door de rijksoverheid. Het is wel mijn doel om met opsporingsdiensten, Douane, de burgemeester van Rotterdam en havenbedrijven de controles op vervoersstromen met internationale partners – en dan in het bijzonder samen met de autoriteiten van zogenoemde bronlanden in Latijns Amerika – zodanig op te voeren dat Nederland minder aantrekkelijk is voor drugscriminelen en voor drugssmokkel. De berekening in «Drugs de baas» bevat net als andere onderzoeken aannames om te komen tot een geschatte totale hoeveelheid gesmokkelde cocaïne. In de beantwoording van vraag 12 wordt nader ingegaan op het geschatte onderscheppingspercentage van cocaïne van 50–60% in de haven van Antwerpen en Rotterdam
De Douane geeft daarnaast aan dat zij in de rapportages uitgaat van vaststaande gegevens en geconstateerde feiten. Het is exact aan te geven hoeveel kilo’s cocaïne worden aangetroffen en in beslag genomen, en op welke plaatsen in Nederland dat is gebeurd. Er wordt geen inschatting gemaakt van het onderscheppingspercentage. De hoeveelheid inbeslaggenomen kilo’s is kenbaar, het onderscheppingspercentage niet.
Kunt u toelichten waarom (uw inschatting van) dit percentage niet stelselmatig wordt gerapporteerd, maar de hoeveelheid kilo’s wel? Welke van deze twee acht u een relevantere indicator om het resultaat van beleidsinspanningen te kunnen bepalen?4
Zoals in de beantwoording van vraag 8 is aangegeven is exact aan te geven hoeveel kilo’s cocaïne worden aangetroffen en in beslag genomen, en op welke plaatsen in Nederland dat is gebeurd. Er wordt geen inschatting gemaakt van het onderscheppingspercentage. De hoeveelheid inbeslaggenomen kilo’s is kenbaar, het onderscheppingspercentage niet. Dit maakt dat het stelselmatig rapporteren over (verschuivingen in) dat percentage zich niet leent voor het bepalen van het resultaat van beleidsinspanningen.
Kunt u toelichten waarom dit percentage niet terugkomt in het rapport «Indicatoren drugscriminaliteit» (in opdracht van het WODC)?
Het genoemde rapport is in opdracht van het WODC uitgevoerd door DSP. Het WODC waarborgt de onafhankelijkheid van de onderzoeken die op verzoek van het Ministerie van JenV worden uitgevoerd. Voor toelichting over de uitkomsten van dergelijke onderzoeken verwijs ik u naar de onderzoekers.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de marktprijs van cocaïne een verkeerde indicator is om de effectiviteit van onderscheppingen voor het ondergraven van het verdienmodel van de cocaïnehandel te bepalen (pagina 23)?
Ik heb met interesse kennisgenomen van deze passage uit het rapport. Onderzoek leert ons dat de marktprijs van cocaïne ongewijzigd is gebleven de afgelopen jaren, terwijl er wel een verschil zit in de hoeveelheid onderschepte kilo’s cocaïne. Overigens wordt er bij het bepalen van de effectiviteit van beleid nooit gekeken naar een enkele indicator, er is altijd sprake van meerdere kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Daarbij komt beleid normaliter tot stand in samenspraak met degenen dit het in de praktijk uitvoeren.
Deelt u de conclusie dat het onderscheppingspercentage van cocaïne in de havens van Rotterdam – Antwerpen tussen de 50 en 60% ligt? Zo nee, kunt u deze conclusie en de onderliggende analyses onderbouwd weerleggen?
Door DenkWerk is een onderscheppingspercentage berekend, waarbij de mainports Antwerpen en Rotterdam gezamenlijk zijn begrepen. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen de beide havens. Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de berekeningsmethodiek en de analyse door DenkWerk. Het betreft een methodiek die, voor zover ons bekend, nog niet eerder is toegepast. Wij zien in de toegepaste methodiek geen significante lacunes, er wordt in de gebruikte methodiek uitgegaan van aantallen en hoeveelheden die vermeld zijn in rapportages van andere instituten en organen. De conclusies zijn de verantwoordelijkheid van DenkWerk – deze zijn niet door andere wetenschappers getoetst. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 8 en 9.
Deelt u de mening dat het zogenaamde «break-even point» – waarna cocaïnehandel niet meer winstgevend is – een onderscheppingspercentage van 75% vereist? Zo nee, bij welk percentage ligt dit break-even punt volgens u?
Het kabinet hanteert geen dergelijk uitgangspunt. Dit is een interessante invalshoek, die het belang onderstreept van het inzetten op de mainports als belangrijk kanaal voor drugssmokkel.
Deelt u de mening van DenkWerk dat havens, en met name de haventerminals van Rotterdam, de belangrijkste plek zijn om op te focussen bij de aanpak van de cocaïnehandel?
Drugscriminelen maken misbruik van de logistieke ketens die er bestaan in de legitieme handel. De haven van Rotterdam is de grootste haven van West-Europa en kent een forse legale stroom goederen die afkomstig zijn uit de bron- en transitlanden van cocaïne. In deze legale stroom goederen gaan ook partijen illegale goederen zoals cocaïne mee. Een focus op de haven van Rotterdam is daarom logisch. Dat doet niets af aan de eveneens noodzakelijke aandacht voor andere (lucht)havens in Nederland en andere logistieke stromen. We blijven natuurlijk ook alert op het waterbedeffect en het verschuiven van routes.
Er wordt daarom gewerkt aan een plan van aanpak om grootschalige drugssmokkel via logistieke knooppunten tegen te gaan. Dit plan focust zich enerzijds op vijf grote logistieke knooppunten: 1) de Rotterdamse haven, 2) de havens van Zeeland en West-Brabant (o.a. Vlissingen), 3) het Noordzeekanaalgebied, 4) Schiphol en 5) de bloemenveilingen. Anderzijds wordt er gekeken naar overkoepelende maatregelen, zoals het wegnemen van knelpunten t.b.v. informatiedeling, het maken van internationale afspraken met het oog op het gelijk speelveld en het onderzoeken van aangescherpte screeningsmogelijkheden. Vanuit de Prinsjesdagmiddelen uit 2021 is er een bedrag van 24 mln. structureel beschikbaar voor deze aanpak. Eind 2022 wordt de Kamer nader geïnformeerd over dit plan.