Het bericht ‘Die snuivende zanger maakt drugsgebruik doodnormaal’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Die snuivende zanger maakt drugsgebruik doodnormaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zo openlijk gebruiken van drugs, dat letterlijk een podium heeft gekregen in een zaal vol jonge mensen, een verdere normalisering van drugsgebruik laat zien? Wat is uw reactie hierop?
Ja dit incident draagt inderdaad bij aan de beeldvorming dat drugsgebruik «normaal» zou zijn. We kunnen dit incident dan ook niet hard genoeg afwijzen. Gezien de vele reacties wordt de opvatting dat dit niet normaal is breed gedragen. De bandleden hebben achteraf in diverse media ook in hun reactie duidelijk gemaakt dat ze dit niet hadden moeten doen.
Vindt u dat dit incident niet op zichzelf staat, maar juist nog zichtbaarder maakt hoe «ingeburgerd» het drugsgebruik in Nederland is? Wat is volgens u de huidige publieke moraal als het gaat om het gebruiken van drugs?
Na het verschijnen van het filmpje met het drugsgebruik ontstond er terecht grote ophef en hebben heel veel mensen zich negatief uitgelaten over het incident. Dit laat zien dat veel Nederlanders zich verzetten tegen deze manifestatie van drugsgebruik. Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking gebruikt geen drugs als cocaïne of XTC. Uit de Nationale Drug Monitor (NDM) van het Trimbos Instituut blijkt dat XTC en cocaïne het afgelopen jaar door 3%, respectievelijk 2% van de volwassen Nederlanders werd gebruikt. Tegelijkertijd wijst onderzoek uit dat drugsgebruik onder bepaalde groepen, voornamelijk jongeren, wel flink hoog ligt. Mede daarom vind ik de actie van deze zanger ook zo verwerpelijk. Het geeft een onbegrijpelijk en volledig verkeerd beeld aan jongeren.
Deelt u de mening dat de overheid niet stil kan blijven en actief moet laten zien dat het gebruiken van (hard)drugs niet zonder gevolgen is, nu eerder genoemd incident veel stof doet opwaaien, talloze mensen er schande van spreken maar er ook mensen zijn die menen dat er niet zoveel aan de hand is?
Die mening deel ik. U heeft kunnen zien dat ik dit incident in stevige bewoordingen heb veroordeeld. Elke snuif cocaïne draagt bij aan de instandhouding van een gewelddadige, criminele industrie waar we met onze hele rechtsstaat tegen strijden.
Ook vanuit het perspectief van de volksgezondheid is het kabinet het met u eens dat de overheid een belangrijke taak heeft op het gebied van het effectief ontmoedigen van drugsgebruik. Daarom vind ik het van belang te benadrukken dat de overheid geenszins stil zit wanneer het om drugspreventie gaat. De Staatssecretaris van VWS heeft in de Kamerbrief2 over zijn aanpak drugspreventie in juli vorig jaar breed uiteengezet wat er vanuit dat ministerie gebeurt om drugsgebruik te ontmoedigen. Volgende maand ontvangt u van de Staatssecretaris van VWS weer een brief over dit onderwerp.
Het kabinet vindt het belangrijk te benadrukken dat de drugspreventie-activiteiten zijn gericht op de doelgroepen waar het meeste wordt gebruikt. Deze gerichte strategie is minder zichtbaar dan een brede publiekscampagne, maar wel effectiever. Onderzoek wijst uit dat een brede publiekscampagne niet effectief is in het streven naar gebruiksreductie. Tegelijkertijd draagt ongerichte voorlichting bij aan het beeld dat drugsgebruik normaal is. Dit zou niet alleen ineffectief zijn, maar zelfs een averechts effect kunnen hebben.
Welke kansen ziet u om de maatschappelijke verontwaardiging over dit incident te benutten om de gemeenschappelijke moraal ten aanzien van drugsgebruik te veranderen en te verbeteren, met meer oog voor de schadelijke gevolgen van drugsgebruik? Ziet u het belang van een breed maatschappelijk offensief, met ambassadeurs uit verschillende disciplines, om de trend van normalisatie te keren en bewustwording te vergroten, ter bescherming van de gezondheid en kansen van jongeren en ter verdediging van de (hoeders van onze) rechtstaat en veiligheid? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten? Zoekt u hierbij ook de samenwerking op met artiesten, influencers en rolmodellen?
Net als u acht ik het vanuit het oogpunt van zowel de aanpak van drugscriminaliteit als de volksgezondheid van belang om uit te dragen dat drugsgebruik geen onderdeel uitmaakt van een normale, gezonde leefstijl. Voor het zo effectief mogelijk uitdragen van deze norm worden door JenV en VWS veel gesprekken gevoerd met preventieexperts. Uit deze gesprekken is gebleken dat de meest effectieve preventie specifiek gericht is op de groepen waar het gebruik en de norm het meeste afwijkt. Een breed gesprek over drugs kan juist de boodschap versterken dat gebruik normaal is. Immers, als er zoveel aandacht voor is, is de impliciete boodschap dat er zeer veel mensen gebruiken. Uit de cijfers blijkt echter dat dit niet zo is. Daarom richten de Staatssecretaris van VWS en ik preventie-activiteiten op de groepen waar deze het meeste uit kunnen richten.
Bent u bekend met het bericht ««Bloed aan je neus»; Kritiek op openlijk drugsgebruik van zanger Milo Driessen: «Voorbeeldfunctie voor jong publiek»? Op welke manier(en) kunt u aan de samenleving duidelijk maken dat achter iedere XTC-pil en achter elk grammetje cocaïne een crimineel netwerk schuilgaat, waarin regelmatig sprake is van liquidaties, zware criminaliteit en ondermijning?2
Ja, dit bericht heb ik gelezen. Zoals u ook uit mijn reactie op het incident heeft kunnen opmaken, heb ik mij hardop afgevraagd hoe iemand niet kan weten dat wij in een fundamentele strijd met de georganiseerde drugscriminaliteit zijn verwikkeld. Dat ik mij niet kan voorstellen dat iemand niet weet dat zijn vraag naar drugs het aanbod ervan in stand houdt. Meedogenloze criminelen met bloed aan hun handen verdienen zo goud geld. Ik blijf deze boodschap herhalen, maar om gedragsveranderingen bij gebruikers tot stand te brengen zetten we daarnaast in op een meer effectieve, op de doelgroep gerichte aanpak (zie hiervoor 4 en 5).
Welke stappen gaat u zetten richting organisatoren van evenementen/uitbaters van feesten waarbij het vele drugsgebruik onder het publiek vanzelfsprekend is? Welke verantwoordelijkheid legt u bij hen en welke gevolgen zijn er als er geen effectieve maatregelen worden genomen om drugsgebruik tegen te gaan?
Het uitgaansleven is een belangrijke setting wanneer het gaat om drugspreventie. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik bijvoorbeeld het Oost-Brabantse «Skip», een breed gedragen regioproject dat ook samen met evenementenorganisatoren een duidelijke norm wil stellen over drugsgebruik. Ook heeft het Trimbos-instituut de online interventie Festival Oneliners ontwikkeld gericht op festivalgaande jongeren. Ik roep evenementenorganisatoren op deze interventie te verspreiden onder hun achterban.
Het Ministerie van VWS heeft samen met de uitgaans- en evenementenbranche CelebrateSafe ontwikkeld, een platform met tips en betrouwbare informatie over veilig feesten. Ik moedig evenementen aan om, voor zover zij dit nog niet gedaan hebben, kennis te nemen van de beschikbare materialen over drugspreventie op evenementen die door het Trimbos-instituut zijn gepubliceerd (zie ook vraag 8). Er wordt organisatoren veel aangereikt, maar zij dragen natuurlijk zelf ook een verantwoordelijkheid voor het drugsgebruik op hun feesten en evenementen. Zij kunnen ook zelf initiatieven ontplooien om te laten zien dat zij het zich aantrekken dat mens en maatschappij zoveel schade ondervinden van drugsgebruik.
Wat vindt u van het voorstel van het CDA om gemeenten te stimuleren om drugspreventieplannen onderdeel te maken van de vergunningverlening voor festivals en andere evenementen, waarbij de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken wanneer de plannen niet op orde zijn of niet worden nageleefd? Bent u bereid hierover met gemeenten in gesprek te gaan?
Veel gemeenten nemen al voorwaarden wat betreft drugspreventie op in de vergunningverlening. Het Trimbos-instituut heeft in opdracht van VWS een lijvige Leidraad alcohol, drugs en tabak voor evenementen gepubliceerd die gemeenten en evenementen voorziet van bruikbare informatie en helpt hier werk van te maken. De gemeenten die hier nog geen gebruik van maken roep ik van harte op dit alsnog te doen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor het eerstvolgende commissiedebat drugsbeleid, nu gepland op 22 februari a.s., beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Groen licht voor euthanasie, maar Nathalie wil verkrachter eerst nog een keer in de ogen kijken’ en ‘Na loodzwaar traject kreeg ik ‘groen licht’ voor euthanasie’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Groen licht voor euthanasie, maar Nathalie wil verkrachter eerst nog een keer in de ogen kijken» en «Na loodzwaar traject kreeg ik «groen licht» voor euthanasie»?1, 2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Bent u bekend met de cijfers van de in het bericht genoemde traumakliniek dat in drie jaar tijd 100 vrouwen een euthanasieaanvraag hebben gedaan en deze kliniek een groeiend aantal meisjes en jonge vrouwen met seksuele trauma’s ziet aankloppen die in een euthanasietraject zitten?
Nee, hierover worden op landelijk niveau geen gegevens verzameld.
Er zijn gegevens beschikbaar over het aantal euthanasiemeldingen die de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie jaarlijks ontvangen, maar er zijn geen gegevens beschikbaar over het totaal aantal euthanasieverzoeken dat in Nederland gedaan wordt of het aantal mensen dat in een euthanasietraject zit. Wel kan op basis van onderzoek een schatting gemaakt worden van het aantal euthanasieverzoeken en het aantal dat daarvan wordt toegekend. Hierbij zijn echter geen gegevens beschikbaar of het lijden dat aan een euthanasieverzoek ten grondslag ligt gerelateerd is aan seksueel trauma/traumatische ervaring.
Deelt u de mening dat we als samenleving falen als slachtoffers van seksueel misbruik uiteindelijk euthanasie als enige uitweg zien, zeker als blijkt dat de juiste psychologische behandeling om welke reden dan ook niet tijdig genoeg is aangeboden?
Ik vind het van groot belang dat seksueel misbruik zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat slachtoffers van seksueel misbruik tijdig toegang hebben tot de juiste behandeling om te kunnen herstellen van hun trauma's. Het is tragisch als slachtoffers van seksueel misbruik uiteindelijk euthanasie als enige uitweg zien. Hierbij dient te worden opgemerkt dat aan een euthanasieverzoek alleen gehoor kan worden gegeven als er aan de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet is voldaan. Eén van die criteria is dat het lijden niet alleen ondraaglijk, maar ook uitzichtloos is. Dat wil zeggen dat de ziekte of de aandoening die het lijden veroorzaakt niet te genezen is en het ook niet mogelijk is de symptomen zodanig te verzachten dat daardoor de ondraaglijkheid verdwijnt. Euthanasie is alleen mogelijk als er geen redelijke andere oplossing is.
Wat is uw reflectie op deze berichtgeving? Welke acties worden in het algemeen ondernomen om de zorg voor deze groep slachtoffers te verbeteren?
Seksueel geweld is een groot maatschappelijk probleem dat ernstige gevolgen kan hebben. Het is verschrikkelijk dat mensen zozeer beschadigd worden door seksueel misbruik, dat zij daarna euthanasie als uitweg overwegen. Het kabinet is doordrongen van de ernst en urgentie van het maatschappelijke probleem en is gestart met een intensieve en vernieuwde, brede aanpak om seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld te voorkomen en aan te pakken. Eén van de actielijnen van het nieuwe Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld (NAP)3 staat in het teken van goede hulpverlening die makkelijk vindbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel behandelplaatsen er zijn waar traumabehandeling wordt gegeven?
Dit kan ik u op basis van de beschikbare data niet aangeven. Er is in Nederland een aantal aanbieders die gespecialiseerd zijn in traumabehandeling en het label van Top Referent Trauma Centrum (TRTC) hebben. Naast de TRTC’s zijn er verschillende aanbieders die een trauma/PTSS-afdeling hebben. Om in de toekomst meer zicht en grip te krijgen op het aanbod van cruciale ggz zijn het in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt4.
Kunt u aangeven of dat voldoende plaatsen zijn? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Om beter zicht te krijgen op de wachttijden bij «trauma- en stressgerelateerde stoornissen» heeft de NZa de wachttijdcijfers van deze betreffende diagnosegroep het afgelopen jaar afgesplitst van de grotere hoofddiagnosegroep «angststoornissen»5. De wachttijden voor psychische hulp bij een seksueel trauma zijn onderdeel van de diagnosegroep «trauma- en stressgerelateerde stoornissen» en worden niet separaat bijgehouden. De meest recente wachttijdcijfers van de NZa6 laten zien dat de gemiddelde wachttijd voor trauma- en stressgerelateerde stoornissen 19 weken bedraagt en daarmee de Treeknorm van 14 weken overschrijdt.
Kunt u aangeven of en in hoeverre meisjes of vrouwen die zich melden met een seksueel trauma bij de GGZ een behandeling krijgen die zich op deze problematiek richt?
Het is aan zorgverleners en zorgaanbieders om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau te verlenen waarbij zorgverleners en zorgaanbieders handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard, zoals de hier relevante zorgstandaard Psychotrauma-en stress gerelateerde stoornissen, de zorgstandaard Diagnostiek en de NHG-standaard Psychische klachten. In deze standaarden wordt het belang van het ontstaan van klachten door het meemaken van traumatiserende levensgebeurtenissen, zoals seksueel trauma, benadrukt. Het herkennen en behandelen van mensen met trauma gerelateerde stoornissen kan in brede zin overigens worden verbeterd. Bij vraag 9 ga ik daar nader op in.
Is er voldoende hulp beschikbaar of komt men op een wachtlijst? Kunt u aangeven wat de wachttijden zijn voor hulp bij een seksueel trauma? . Kunt u een reflectie geven op het beeld dat wordt geschetst in beide artikelen? Specifiek over dat de (geestelijke) gezondheidszorg in Nederland ernstig tekortschiet bij het herkennen en behandelen van seksuele trauma’s met depressies, suïcide en euthanasiewensen als gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er bij de intake en verdere GGZ-zorg voldoende rekening gehouden met het seksueel trauma?
Het is van belang dat het herkennen en het behandelen van mensen met trauma gerelateerde stoornissen verbeterd wordt. Dat blijkt ook uit het door het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) gepubliceerde Verbetersignalement Zinnige Zorg PTSS dat ik met uw Kamer heb gedeeld7 en dat in nauwe afstemming met partijen en deskundigen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) is uitgebracht. In vervolg op het Verbetersignalement PTSS van het Zorginstituut hebben partijen in de ggz een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld voor de periode tot en met 2025 om het herkennen en behandelen van mensen met PTSS te verbeteren.8 De sector laat hiermee zien voortvarend aan de slag te zijn met het verbeteren van de zorg voor mensen met PTSS.
Wordt een posttraumatische stressstoornis (PTSS) voldoende herkend bij de screening?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat slechts 39 procent van mensen met PTSS daarvoor behandeld worden in de GGZ?
Uit internationaal onderzoek is bekend dat PTSS niet wordt herkend bij een groot aantal mensen dat professionele hulp zoekt. Dit betreft naar schatting 18–35% van de mensen die in de ggz worden behandeld. Verder komt uit onderzoek naar voren dat veel mensen met PTSS geen hulp zoeken. In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat de sector stappen zet om dit te verbeteren.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen een euthanasieaanvraag hebben gedaan met als achtergrond/onderliggende reden een seksueel trauma / traumatische ervaring?
De resultaten van een in het kader van het verdiepingsonderzoek van het Zorginstituut uitgevoerd data-onderzoek laten zien dat ongeveer 39% van de mensen met PTSS een traumagerichte psychologische behandeling krijgt. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat een deel van de mensen met PTSS niet voor een traumagerichte therapie kiest of niet geschikt of in staat is de traumagerichte therapie te volgen. Zoals ik al in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven hebben partijen een plan van aanpak opgesteld om het percentage mensen met PTSS dat een traumagerichte psychologische behandeling krijgt te vergroten.
In hoeveel gevallen (onder vraag 13) wordt een euthanasieverzoek toegekend?
Aangezien er geen gegevens beschikbaar zijn van het aantal vrouwen dat een euthanasieaanvraag heeft gedaan met als achtergrond/onderliggende reden een seksueel trauma/traumatische ervaring (zie antwoord op vraag 2) is ook niet bekend in hoeveel van die gevallen een euthanasieverzoek wordt toegekend en daadwerkelijk wordt doorgezet.
In hoeveel gevallen (onder vraag 13 en 14) wordt het euthanasieverzoek ook daadwerkelijk doorgezet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke stappen kunnen worden gezet om toereikende zorg te bieden aan mensen met een seksueel trauma die een aanvraag voor euthanasie als enige uitweg zien?
Zie antwoord vraag 13.
Welke stappen onderneemt u om voldoende aanbod voor deze groep meisjes/vrouwen te ontwikkelen?
De hulp die nodig is voor slachtoffers van seksueel misbruik moet beschikbaar zijn en tijdig kunnen worden ingezet. Vanuit het Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld (NAP) gaat het Ministerie van VWS samen met relevante partners in beeld brengen wat nodig en mogelijk is voor voldoende, goede en tijdige hulpverlening voor deze slachtoffers. Daarnaast zijn in het IZA afspraken gemaakt over het terugdringen van wachttijden in de ggz en afspraken om meer grip te krijgen op het aanbod van cruciale ggz.
Het bericht ‘Aboutaleb: ‘Jonge drugsuithaler is meer gebaat bij gedwongen opvang in gesloten instelling dan met een taakstraf’’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb: «Jonge drugsuithaler is meer gebaat bij gedwongen opvang in gesloten instelling dan met een taakstraf»»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam dat minderjarigen een meer passende straf zouden moeten krijgen als ze met drugs worden betrapt dan het opgelegd krijgen van een taakstraf, omdat dit zou leiden tot een grote kans op recidive?
Wij zijn het met burgemeester Aboutaleb eens dat het van groot belang is dat minderjarigen die betrapt worden met drugs, een passende straf moeten krijgen om recidive te voorkomen. Het uitgangspunt is dat minderjarige uithalers via het jeugdstrafrecht worden berecht. In alle gevallen brengt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een advies uit over de persoon van de verdachte. Daarvoor wordt onder andere een risicotaxatie opgesteld, waarin een inschatting wordt gemaakt van de kans op herhaling en wordt geadviseerd welke straf een positieve gedragsbeïnvloeding kan hebben om de kans op herhaling te verkleinen. Binnen het jeugdstrafrecht bestaan verschillende mogelijkheden voor het opleggen van een passende straf. Dat kan jeugddetentie zijn, maar ook een taakstraf behoort tot de mogelijkheden of een combinatie van een (deels) voorwaardelijke sanctie met voorwaarden als jeugdreclasseringsbegeleiding of een locatieverbod. Uit een meta-analyse onderzoek blijkt overigens dat de recidive bij jeugdigen die een taakstraf opgelegd hebben gekregen lager is dan bij een vrijheidsbenemende staf.2 Het is aan de rechter om in individuele gevallen een goede afweging te maken. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en is altijd sprake van maatwerk. Naast het strafadvies kan de RvdK bijvoorbeeld ook opvoedingsondersteuning of gezinstherapie adviseren. Voorts biedt het adolescentenstrafrecht in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid om 16- en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht te berechten.
Bent u het met de stelling eens dat naast taakstraffen ook straffen als onderwijs achter gesloten deuren of opvoedingsondersteuning voor de ouders van deze minderjarigen effectief kunnen zijn om minderjarige drugsuithalers uit de criminaliteit te halen en te houden? Zijn hier onderzoeken naar gedaan?
Er zijn diverse mogelijkheden om jeugdigen, als onderdeel van een straf, onderwijs te laten volgen. In een justitiële jeugdinrichting zijn jeugdigen verplicht om het dagprogramma te volgen dat bestaat uit het volgen van onderwijs, hetzij andere activiteiten in het kader van de pedagogische vorming (bijvoorbeeld arbeid). In een kleinschalige voorziening justitiële jeugd kunnen jeugdigen buiten de inrichting onderwijs volgen. Daarnaast kan de rechter het volgen van onderwijs afdwingen door middel van een gedrag beïnvloedende maatregel, waarbij het volgen van onderwijs wordt opgelegd, of op grond van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling (door het verplicht stellen van het hebben van een zinvolle dagbesteding). Tot slot zijn er diverse leerstraffen die de rechter op kan leggen gericht op het trainen van vaardigheden van jeugdigen, bijvoorbeeld het omgaan met boosheid of sociale vaardigheden.
Wij zien de noodzaak om ouders te betrekken bij het voorkomen van strafbaar gedrag van hun kinderen. Er is eerder een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden hiertoe, waarbij is gekeken naar zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke maatregelen, en waarin ook een beschouwing is opgenomen van de juridische mogelijkheden in Groot-Brittannië. Hierover is uw Kamer in 2021 geïnformeerd. In Groot-Brittannië zijn met het aanbieden van opvoedondersteuning aan ouders relatief goede ervaringen opgedaan, waarbij opvoedondersteuning in een vrijwillig kader de voorkeur heeft en in de praktijk betere resultaten boekt dan opvoedondersteuning in gedwongen kader. Opvoedondersteuning in vrijwillig kader is sinds kort in Nederland beschikbaar in de vorm van het Halt-traject «Ouders aan zet».
Welke maatregelen worden op dit moment concreet genomen om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit worden ingezogen?
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen de (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit worden ingezogen, zetten wij – samen met de gemeenten, departementen en andere partners – fors in op Preventie met gezag.
Dat doen we enerzijds door jongeren structuur en perspectief te bieden, zodat het aantrekkelijker is om op het rechte pad te blijven of om hun crimineel leven achter zich te laten. Anderzijds grijpen we ook in als jongeren dreigen af te glijden, stellen we grenzen aan risico- en crimineel gedrag en corrigeren we wanneer die grens wordt overschreden.
Hiervoor is vanaf 2025 structureel 143 miljoen beschikbaar. De middelen worden gericht ingezet, in wijken waar de problematiek het hevigst is. De aanpak bestaat uit drie pijlers: een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak jeugdcriminaliteit; een aanvullende flexibele aanpak met inzet van kansrijke en effectieve interventies in aanvullende gebieden en gemeenten; versterking van de jeugdstrafrechtketen.
Met de gebiedsgerichte aanpak zetten wij in op 20 gebieden waar de problematiek het grootst is, waaronder in Rotterdam-Zuid. De aanpakken van de 20 gebieden zijn aangepast op de lokale situaties. Zoals de burgemeester zelf aangeeft in het interview bieden we deze jongeren enerzijds een positief en aantrekkelijk toekomstperspectief, door te investeren in bijvoorbeeld jongerenwerk, de inzet van gemeentelijke toezichthouders (Jeugd BOA’s) die samenwerken met de wijkagent, begeleiding naar opleiding of werk en in te zetten op bewezen effectieve gedragsinterventies.
Anderzijds versterken we de justitiële functie in de wijk. Dit doen we door te investeren in meer zichtbaar formeel gezag, juist in die kwetsbare wijken. Voorbeelden hiervan zijn extra politiecapaciteit en wijkrechtspraak. Op deze manier kan het formeel gezag beter aansluiten bij de lokale behoeften en wordt de uitoefening van de justitiële functie juist in deze wijken effectiever en zichtbaarder, bijvoorbeeld doordat de reclassering beter samenwerkt met school, gemeente en de directe omgeving van de jongere. Zo wordt crimineel gedrag ook effectief bestraft.
Daarnaast is Preventie met gezag een lerende aanpak, waarin we continu reflecteren op wat werkt en niet werkt en waarbij er nadrukkelijk wordt gekeken naar de praktijk, wetenschappelijke kennis en ontwikkelingen.
Kunt u bevestigen dat sinds 1 januari 2022 tientallen minderjarigen zijn aangehouden die verdacht worden van het bezit van drugs in de haven van Rotterdam?
Uit de cijfers van de Zeehavenpolitie blijkt er in 2022 in totaal 14 minderjarige verdachten zijn aangehouden voor overtreding van het nieuwe artikel 138aa, wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit, dat wil zeggen voor het onbevoegd aanwezig zijn op havens en luchthavens. Eén van deze 14 verdachten was op het moment van aanhouding in het bezit van drugs.
In de afgelopen vijf jaar zijn er in heel Nederland 874 minderjarige verdachten vervolgd voor het in bezit hebben van soft- of harddrugs. Onder dit cijfer valt een grote diversiteit aan gevallen, van dealers met kleine hoeveelheden softdrugs in bezit tot en met grotere hoeveelheden harddrugs. Het ging om in totaal 1.065 zaken. Er lijkt sprake van een (zeer) licht stijgende trend.
Afgelopen vijf jaar waren er in totaal 105 minderjarige verdachten die recidiveerden, dit staat gelijk aan 12% van het totaal.
Bent u bereid te onderzoeken of aan minderjarige drugsuithalers naast taakstraffen ook andere, meer passende, straffen opgelegd kunnen worden wanneer zij worden betrapt met drugs in hun bezit?
Wij zetten alles op alles om te voorkomen dat jonge jongens grote criminele worden. Hiervoor zetten wij enerzijds in op preventie en anderzijds op het stellen van duidelijke grenzen. Zo kunnen we voorkomen dat jongeren de criminaliteit in gaan (zoals uithalers) of hier juist nog verder in doorgroeien. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, bestaan er onder de huidige wet- en regelgeving genoeg mogelijkheden om effectief op te treden tegen minderjarige criminelen, onder wie jonge drugsuithalers. Wij zien dan ook nu geen aanleiding om dit nader te onderzoeken.
Het bericht ‘Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het landelijk lachgasverbod nog niet volledig kan worden gehandhaafd?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.2 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast en het ventverbod) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Er zijn goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Welke concrete knelpunten zijn er waardoor de handhaving en vervolging niet volledig kunnen worden opgepakt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20213 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het eens met de stelling dat uitstel van de handhaving van het lachgasverbod, dat per 1 januari 2023 van kracht is, een enorme tegenvaller is, waardoor het schadelijke middel nog langer zonder directe consequenties kan worden verkocht en gebruikt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20214 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten.
Daarnaast lopen overtreders nu ook al risico op bestraffing. Zie ook mijn toelichting bij vraag 2. Naast het verbod opgenomen in de Opiumwet kan er ook worden gehandhaafd op lachgas op basis van bestaande APV’s in gemeenten en reeds geldende wet- en regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving en de Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) wordt per 1 januari 2023 in beslag genomen. Eventuele vervolging voor zaken met grote hoeveelheden lachgas vindt later plaats, in afstemming met het Openbaar Ministerie.
Hoe kan het dat na de inwerkingtreding van het lachgasverbod de handhaving nog niet mogelijk blijkt te zijn wegens praktische bezwaren, terwijl het lachgasverbod al jarenlang in de lucht heeft gehangen?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals bij vraag 2 aangegeven, gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig. Door middel van het ingroeimodel hebben de uitvoeringsorganisaties de benodigde tijd voor de implementatie van de wetswijziging in de werkprocessen.
Zijn in aanloop naar de invoering van het verbod deze knelpunten niet eerder boven tafel gekomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 5 voor nadere duiding.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het lachgasverbod zo snel mogelijk te kunnen handhaven en daarmee te voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen als gevolg van het gebruik van lachgas?
Het Openbaar Ministerie en de politie doen er alles aan om op 1 juli 2023 alle logistieke en procesmatige aspecten gereed te hebben, zodat er dan volledig en uniform gehandhaafd wordt op het lachgasverbod.
Daarnaast heb ik met een tijdelijke ontheffingsregeling van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld dat opsporingsdiensten het ingenomen lachgas kunnen vervoeren. De ontheffing is per 1 januari jl. afgegeven en gedeeld met de relevante uitvoeringsorganisaties. De tijdelijke ontheffing geldt tot 1 juli 2023. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan een structurele ontheffing.
Wat zijn de te verwachten gevolgen ten aanzien van overlast en slachtoffers door gebruik van lachgas in de periode dat de politie en het Openbaar Ministerie het lachgasverbod nog niet kunnen handhaven?
Er wordt wel degelijk gehandhaafd op het lachgasverbod door de politie en Openbaar Ministerie. Bij overtreding van bijvoorbeeld de APV, de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving of de wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er direct een boete worden uitgedeeld of op een andere manier vervolging ingesteld. Als het gaat om een grotere hoeveelheid vervolgt het Openbaar Ministerie op een later moment mogelijk op grond van het verbod in de Opiumwet. Daarnaast gaat ook inbeslagname overlast en slachtofferschap tegen, want per 1 januari 2023 neemt de politie de door haar aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag.
Het bericht ‘Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: ‘Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt’’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: «Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door veel regelwerk en hoge kosten die komen kijken bij het melden en laten opruimen van gedumpt drugsafval, gedupeerden worden ontmoedigd om dumpingen te melden?
Dit beeld is bekend sinds de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) de zorgen van de boeren onder de aandacht bracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Het is de intentie van het kabinet om, onder andere met de verruiming van de subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval tot een bedrag van 200.000 euro2, gedupeerden juist te ontlasten en tegemoet te komen in hun kosten. Het signaal dat de ZLTO afgeeft wordt dan ook serieus genomen.
Tegelijkertijd blijft het van belang melding te maken bij de politie van het aangetroffen drugsafval. Het kabinet is zich terdege bewust van de lastige en soms schrijnende situaties voor perceeleigenaren die zich geconfronteerd zien met de gevolgen van criminele praktijken en tegelijkertijd op grond van de Wet Bodembescherming verantwoordelijk zijn voor de bodemkwaliteit op hun eigendom. Dit is ook de reden dat het kabinet zich inspant middels de verruimde subsidieregeling om gedupeerden te ontlasten en tegemoet te komen in de kosten. Daarnaast is het dumpen van drugsafval een strafbaar feit dat dient te worden onderzocht en willen we dat mensen hier melding van maken. Zonder melding levert een dergelijk onderzoek vertraging op. Vertraging is ook met het oog op de volksgezondheid en het milieu zeer onwenselijk. Drugsafval is veelal chemisch afval dat door specialisten moet worden opgeruimd om het risico op (verdere) schade aan mens en natuur te beperken.
Is bekend in welke mate gedupeerden om deze reden(en) afzien van het melden van drugsafvaldumpingen? Is bekend in welke mate op een andere plaats dan de originele dumpingplek drugsafval wordt aangetroffen?
Over zowel het afzien van meldingen als het verplaatsen van drugsafval zijn geen gegevens bekend. Het verplaatsen van drugsafval is een kwalijke zaak en keur ik ten zeerste af. Sporenonderzoek wordt hierdoor gehinderd en er kunnen additionele risico’s voor mens en milieu ontstaan. Mensen die drugsafval verplaatsen kunnen hiermee zelf een strafbaar feit begaan. Ook kunnen zij worden gezien als de oorspronkelijke vervuiler. Daarom wordt aanbevolen bij het aantreffen van drugsafval melding te doen bij de politie. Perceeleigenaren van het terrein waar een drugsdumping heeft plaatsgevonden zijn dit, zoals reeds toegelicht in antwoord 2, op grond van de Wet Bodembescherming ook verplicht.
Deelt u de zorgen dat het vele regelwerk dat onschuldige particulieren hebben aan het melden en laten opruimen van drugsafval van criminelen een drempel vormt om aan de bel te trekken, waardoor schade aan de natuur en aan waterwingebieden blijft bestaan? Vindt u dat deze regeldruk een averechts effect heeft op het melden en opruimen van drugsafvaldumpingen?
Drugsafval is vaak chemisch afval. Voor de verwerking, het vervoer en vernietiging van chemisch afval gelden, om goede redenen, strenge regels. Juist ook om milieuschade te voorkomen of te beperken. Het is dan ook zeer onverantwoord dat criminelen zich op deze wijze van hun illegale afval ontdoen. Zoals ook in antwoord 2 is toegelicht springt het Rijk bij om gedupeerden financieel te ontlasten. Het subsidiestelstel is zo ingericht dat aanvragen worden getoetst aan de hand van facturen. Dit om fraude te voorkomen en gemaakte kosten te verantwoorden. De regels zijn er niet voor niets, maar JenV zet graag het gesprek met ZLTO en andere betrokken partijen voort om te bekijken waar administratieve lasten kunnen worden verlicht. Ook wordt gekeken hoe de drempel voor het indienen van een subsidieaanvraag kan worden verlaagd.
Kunt u een reactie geven op de suggestie van de land- en tuinbouworganisatie ZLTO om een «vliegende brigade» op te richten, waarbij er één aanspreekpunt is van samenwerkende organisaties en overheden waar gedupeerden terechtkunnen als zij te maken krijgen met dumpingen van drugsafval op hun grond?
Dit is een interessante suggestie die in overleg met betrokken partners wordt besproken. In de opzet van een nieuwe Rijksregeling ter vervanging van de huidige provinciale regeling wordt al bekeken hoe de regie over bodemsanering van druggerelateerde stoffen meer kan worden gecentraliseerd.3 Het voorstel van de ZLTO wordt in het verlengde hiervan verder onderzocht.
Bent u het eens met de stelling dat een vliegende brigade eraan kan bijdragen dat gedupeerden sneller en vaker aan de bel durven te trekken als zij te maken krijgen met drugsafvaldumpingen op hun terrein, dat de natuur sneller kan herstellen en dat de politie een beter inzicht krijgt in het aantal drugsafvaldumpingen en hierop beter kan acteren?
We gaan met de betrokken partijen bespreken of de suggestie van de ZLTO een goede aanvulling kan zijn op de rollen die nu door de politie en medeoverheden worden vervuld.
Bent u bereid om, in samenwerking met provincies en waterschappen, met betrokken organisaties in gesprek te gaan over het oprichten van een vliegende brigade voor gedupeerden van drugsafvaldumpingen en de Tweede Kamer hierover vóór 1 april 2023 te informeren?
Samen met de betrokken organisaties en medeoverheden zal ik de mogelijkheid van een vliegende brigade bespreken en gezamenlijk beoordelen of dit een effectief middel kan zijn. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik u in mei 2023 per brief informeren. In deze brief komt de voortgang op de gehele aanpak van ondermijning aan bod. De omgang met de drugsafvalproblematiek maakt hier deel van uit.
Het bericht ‘Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken»?1
Ja.
Erkent u dat met het kanaliseren van de online gokmarkt het aantal verslavingen is gegroeid?
Er zijn momenteel nog geen betrouwbare cijfers beschikbaar om te kunnen beoordelen wat de invloed van het openen van de online markt is op het aantal mensen met een verslavingsproblematiek. Zoals ik aangaf in mijn laatste brief van 5 december 2022 zijn hiervoor de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) over het aantal mensen dat behandeld wordt voor kansspelverslaving een goede indicatie.2 Deze rapportage is naar verwachting in maart 2023 gereed. Daarnaast zal de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) jaarlijks rapporteren over de ontwikkeling in en omvang van de verslavingsproblematiek in Nederland, waaronder ook kansspelverslaving. Aanbevelingen die zien op het voorkomen van kansspelverslaving, neem ik mee in mijn toekomstige beleid voor verslavingspreventie.
Naast cijfers over mensen die in behandeling zijn voor kansspelverslaving, is van belang om de hoeveelheid (problematische) spelers te meten. Dit geeft een completer beeld, omdat niet alle mensen met een kansspelverslaving de stap zullen zetten om zich te laten behandelen. Daarnaast duurt het enige tijd voordat verslavingen zich manifesteren.
Daarom wil ik de ontwikkelingen over een langere tijd monitoren om de informatiepositie te versterken en een betrouwbaar beeld te kunnen vormen. Om dit inzicht te vergaren ben ik voornemens een periodieke monitor op te zetten, in aanvulling op de cijfers van de Kansspelautoriteit (Ksa) en gegevens uit LADIS.3 Ik verwacht de eerste resultaten in het najaar van 2023 met uw Kamer te kunnen delen en vervolgens uw Kamer jaarlijks te informeren.
Erkent u dat het kanaliseren van de online gokmarkt niet alleen heeft gezorgd voor het weghalen van consumenten bij illegale goksites, maar ook voor het aantrekken van nieuwe gokkers en de kanalisatie derhalve een averechts effect heeft gehad?
De Wet Kansspelen op afstand (koa) heeft niet tot doelstelling om meer of minder gebruik van het online aanbod te realiseren, wel het doorlopend tegengaan van illegaal aanbod. Met het legaliseren en reguleren van de online kansspelmarkt is beoogd om spelers een omgeving te bieden waar onder meer aandacht is voor verslavingspreventie als een van de pijlers van het kansspelbeleid. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022 is niet precies inzichtelijk hoe groot het aantal spelers is dat op de illegale markt speelt en in het verleden heeft gespeeld.4 Wel is duidelijk dat veel Nederlanders voor de opening van de markt al speelden bij illegale aanbieders. Het is niet mogelijk om exact te meten hoeveel van deze spelers nu zijn overgestapt naar een legale aanbieder en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totale aantal spelers. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022, kan op basis van verschillende indicatoren worden geconcludeerd dat spelers het legale aanbod weten te vinden.5
Bent u met deze leden van mening dat bij het kanaliseren van de online gokmarkt onvoldoende is geluisterd naar de alarmerende signalen van verslavingsexperts en te veel is vertrouwd op de beloftes van de kansspelaanbieders?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wet is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder andere verslavingspreventie om de voorschriften voor aanbieders vorm te geven. De online kansspelmarkt en het toezicht daarop zijn nog steeds in ontwikkeling. De grote hoeveelheid ongerichte reclame vanuit aanbieders is mij niet ontgaan. Verslavingsexperts hebben hun zorgen daarover aangegeven en deze zorgen deel ik. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ongerichte reclame te beperken.6 Daarnaast hebben de eerste ontwikkelingen in de kansspelmarkt duidelijk gemaakt dat de voorschriften voor aanbieders aangescherpt moeten worden, waaronder de mogelijkheden om speellimieten in te stellen. Om kansspelverslaving bij spelers tegen te gaan moet voortdurend bijgestuurd worden. Om deze reden doet de Ksa onderzoek naar de invulling van de zorgplicht door aanbieders.
Wat gaat u doen aan gokbedrijven die niet ingrijpen wanneer spelers uit de bocht vliegen en tienduizenden euro’s verspelen?
Volgens artikel 4a van de Wet op de Kansspelen zijn vergunde aanbieders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer aanbieders signalen zien dat speelgedrag risicovol wordt, dienen zij in te grijpen. Het is de verantwoordelijkheid van de Kansspelautoriteit om hier toezicht op te houden en te handhaven wanneer nodig. Zoals ik bij vraag 4 aangaf is de Kansspelautoriteit in dat kader een breed onderzoek gestart. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik samen met de Ksa bezien waar en op welke wijze hardere grenzen gesteld moeten worden. De voorzitter van de Kansspelautoriteit heeft in een interview met de Volkskrant van 10 januari 2023 al vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek geconstateerd dat er behoefte is aan hardere grenzen.7 In dat licht werk ik op dit moment zoals toegezegd in mijn brief van 5 december, al aan kaders voor een bovengrens bij speellimieten. Dit is een manier om buitensporig speelgedrag te beperken. Ik kijk daarbij hoe het wettelijke uitgangspunt dat iemand zelf limieten moet instellen in de praktijk werkt, met name bij kwetsbare spelers. Daarnaast start ik een pilot in samenwerking met aanbieders en wetenschap om tot gedragsinterventies te komen waardoor spelers lagere limieten instellen.
Bent u bereid om bij wijzigingen in de wetgeving rondom online kansspelen de adviezen van verslavingsexperts als leidend te beschouwen?
Voor mij is het effectueren van de drie kansspeldoelen, namelijk om consumenten te beschermen, kansspelverslaving te voorkomen en criminaliteit tegen te gaan, leidend bij wijzigingen van wetgeving rondom online kansspelen. Daarbij is het belangrijk om adviezen van verslavingsexperts mee te nemen, naast adviezen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Om deze reden is in 2022 het onderzoeksprogramma «Preventie van kansspelverslaving» van start gegaan om een bijdrage te leveren aan de preventie en behandeling van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek door nieuwe kennis te ontwikkelen en het gebruik ervan te stimuleren. Deze kennis wordt gebruikt om meer zicht en grip te krijgen en het verslavingspreventiebeleid verder vorm te geven.
Bent u bekend met de werking van het uitsluitingenregister Cruks waardoor het voor gebruikers mogelijk is om een speelverbod in te stellen?
Ja.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat gebruikers het speelverbod van 6 maanden, binnen 6 maanden, zelf weer uitzetten waardoor het speelverbod voor «zwakke» gebruikers geen effect zal hebben?
De wet verbiedt de Kansspelautoriteit om een inschrijving ongedaan te maken als er nog geen zes maanden voorbij zijn sinds de inschrijving.8 Bij Cruks uitschrijven is gedurende de eerste zes maanden niet mogelijk omdat dit juist zou indruisen tegen het principe van Cruks als ondersteuning bij het onderdrukken van de neiging om weer te gokken.
Bent u bereid om met verslavingsexperts naar het uitsluitingenregister Cruks te kijken en daarbij de duur en de beperkingen van het speelverbod mee te nemen?
De Ksa is momenteel bezig met een herontwerp van Cruks om het systeem gebruiksvriendelijker en toegankelijker te maken. Hiervoor neemt de Ksa de visie van verslavingsexperts mee in het ontwikkelingsproces om tot een verbeterd en effectiever systeem te komen. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen het gemak waarmee een speler zich kan inschrijven verbeterd, maar wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om in het uitschrijvingsproces van spelers die meer dan zes maanden in Cruks staan, een verplichte bezinningsperiode in te bouwen. Het nieuwe systeem wordt naar verwachting in april 2023 in de praktijk gebracht. Vervolgens zal het vernieuwde systeem middels een gerichte campagne onder de aandacht van spelers worden gebracht. De resultaten van het verbeterde Cruks systeem volg ik op de voet.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op gokreclames geëffectueerd zal zijn?
Op 2 januari 2023 heeft de afdeling advisering van de Raad van State het advies over het reclameverbod gepubliceerd. Dit advies wordt momenteel verwerkt, waarbij ik mij inzet voor zo spoedig mogelijke publicatie van het besluit.
De toenemende georganiseerde criminaliteit in Limburg |
|
Raymond Knops (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «De Limburgse politie worstelt met zware misdaad»1 en «In Limburg staat de poort voor misdaad wagenwijd open»2?
Ja.
Bent u het eens met de burgemeester van Maastricht dat er een urgentiebesef moet komen om de georganiseerde misdaad in Limburg een halt toe te roepen?
Ja. Ons land is helaas een cruciale spil in de internationale drugshandel. Om de georganiseerde misdaad in Limburg, maar ook in de rest van Nederland, een halt toe te roepen moeten álle onderdelen ervan worden aangepakt. Dat kan alleen met een brede aanpak, een lange adem en door een betere samenwerking tussen betrokken partijen, publiek én privaat, ook over onze landsgrenzen heen. De strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit is voor dit kabinet een topprioriteit. Er is daarom structureel geld vrijgemaakt om de aanpak op alle fronten uit te breiden.
Deelt u de zorgen dat Limburg een ideale schuilplaats lijkt te zijn voor de internationale Taghi’s? Hoe kunt u ervoor zorgen dat dit soort criminelen ons land niet meer kunnen gebruiken als een toevluchtsoord?
Het feit dat leden van (internationale) criminele groeperingen in Nederland verblijven, baart mij uiteraard zorgen. De brede aanpak van georganiseerde criminaliteit is er daarom (ook) op gericht om Nederland zo onaantrekkelijk mogelijk te maken als verblijf- of schuilplaats. Zo is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging zodat criminelen nog sneller en effectiever worden aangepakt. Ook de inzet van de bestuurlijke aanpak tegen criminaliteit draagt ertoe bij dat criminelen zich minder makkelijk in Nederland kunnen vestigen door een bedrijf op te richten.
Hoe kunt u de effectieve samenwerking tussen politie, Openbaar Ministerie (OM), gemeenten, woningcorporaties, Belastingdienst en Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) verder uitbouwen/versterken, zodat we Limburg beter kunnen beschermen tegen (opkomende) georganiseerde misdaad?
Het kabinet zet fors in op de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De regionale aanpak is ook een belangrijk onderdeel van deze brede maatschappelijke opgave. Met Prinsjesdag 2021 is in totaal € 40 miljoen beschikbaar gesteld voor de versteviging van de regionale aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Ook wordt jaarlijks € 10 miljoen geïnvesteerd in de regionale Platforms Veilig Ondernemen om in heel Nederland de weerbaarheid van bedrijven tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit te vergroten.
Deze aanpak wordt in Limburg door het RIEC Limburg en alle lokale partners vormgegeven. De aanpak kent drie versterkingspijlers: 1) «Criminele aanwas jeugd», met als doel het voorkomen dat jeugd op het criminele pad terecht komt, 2) «Weerbare samenleving», met als doel het voorkomen dat ondermijnende criminaliteit voet aan de grond krijgt en 3) «Intergemeentelijke bestuurlijke handhaving», met als doel het verstevigen van de bestuurlijke handhaving in de hele regio.
Binnen deze aanpak zijn meerdere initiatieven opgestart die bijdragen aan het terugdringen van ondermijnende invloeden in Limburg. Zo wordt bijvoorbeeld met het initiatief «Follow the Money» ingezet op het afpakken van crimineel vermogen. Ook wordt er nauw samengewerkt met private partners zoals het Platform Veilig Ondernemen, wordt ingezet op het verstevigen van de bestuurlijke handhaving, en het duurzaam versterken van de opsporingsdiensten zoals de politie en de Belastingdienst.
Op basis van het versterkingsplan van het RIEC Limburg heeft het Ministerie van JenV aan de regio structureel een bedrag van € 2.836.960 per jaar beschikbaar gesteld. Ook is de structurele algemene rijksbijdrage aan het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Limburg (RIEC Limburg) met € 700.000 verhoogd. De resultaten van de regionale versterking verwacht het kabinet de komende jaren te gaan zien.
Bent u zich ervan bewust dat er sprake is van een disbalans, omdat 44% van alle verzoeken voor internationale rechtshulp die er landelijk binnenkomen in Limburg terechtkomt terwijl Limburg maar 8% van de nationale capaciteit heeft om deze af te handelen? Hoe kunt u zorgen voor een meer evenredige verdeling van de aanvragen voor internationale rechtshulp?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat er sprake kan zijn van een disbalans. De verzoeken over en weer komen voort uit de geografische ligging van Limburg en de transitie van goederen, personen en voertuigen. Hierdoor heeft nagenoeg elk opsporingsonderzoek in Limburg een buitenlandcomponent. Het IRC is verplicht om hieraan te voldoen. Dit maakt dat evenredigheid alleen gerealiseerd kan worden door de capaciteit bij het IRC aan te passen aan het werkaanbod, dat naar de toekomst toe eerder meer en complexer wordt.
Daarom is onderzocht hoe er slimmer gewerkt kan worden met de bestaande capaciteit. De mogelijkheden daartoe blijken echter beperkt. Er wordt aan gewerkt om te komen tot een uniforme registratie, werkwijze, functionaliteiten en capaciteit. Dit proces bevindt zich in de beginfase, waardoor de effecten hiervan nog niet zichtbaar en meetbaar zijn. Ik hou de voortgang in de gaten en verwacht in de loop van het jaar beter zicht op de maatregelen.
In hoeverre deelt u de mening dat, gezien de geografische en demografische situatie in Limburg, het uiterst zorgwekkend is dat deze provincie met afstand de kleinste politie-eenheid heeft?
Politiecapaciteit is schaars, die schaarste wordt in alle eenheden gevoeld. De verdeling van de totale sterkte over de regionale eenheden is gebaseerd op de grootte van de eenheid voor de vorming van de nationale politie.
In de jaren daarna is nieuwe sterkte verdeeld over de eenheden op basis van de sterkteverdelingsystematiek die ten grondslag ligt aan de percentages voor politiesterkte per eenheid uit het Besluit verdeling sterkte en middelen, en op basis van politieke en/of bestuurlijke afspraken voortvloeiend uit maatschappelijke problematiek. De komende jaren wordt gewerkt aan een nieuwe sterkteverdelingsystematiek, waarbij ook de huidige demografische situatie in alle regionale eenheden tegen het licht zal worden gehouden.
Hoe kunt u de coördinatoren georganiseerde misdaad in de Limburgse regio versterken met kennis, training en kunde, zodat georganiseerde misdaad vroegtijdig kan worden herkend en opgerold en er maatwerk in de regio kan worden geleverd?
Binnen RIEC-verband wordt in Limburg goed samengewerkt. Dat wordt ondersteund door adequate organisatiestructuren op zowel bestuurlijk, strategisch als operationeel niveau. Zo kennen alle gemeenten coördinatoren bestuurlijke aanpak die als centraal punt fungeren binnen gemeenten. Zij kunnen voor kennis, training en kunde terecht bij het RIEC Limburg, maar ook voor ook daadwerkelijke ondersteuning met capaciteit door bijvoorbeeld specialisten op het terrein van de Wet Bibob, projectleiders en accountmanagers.
In hoeverre werkt het ministerie samen met de omringende landen en in Europees verband via bijvoorbeeld Europol om deze criminaliteit aan te pakken?
De Minister van Buitenlandse Zaken en ik hebben een internationaal offensief ingezet, waar de samenwerking met ons omringende landen integraal deel van uit maakt3. Dit doen onze ministeries samen met de Nederlandse diensten die al volop werken met internationale partners, zoals het Openbaar Ministerie, de politie, de Douane, de Koninklijke Marechaussee en de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD). Samen met België, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Italië hebben we een coalitie gesloten om samen op te trekken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. We hebben een actieplan vastgesteld en zijn nu gestart met de uitvoering.
In EU verband werken bovengenoemde diensten en andere partijen intensief samen in de zogenoemde EMPACT samenwerking (European multi-disciplinary platform against criminal threats) waarbij op basis van dreigingsanalyses en informatie gestuurd acties worden ondernomen tegen door de EU geprioriteerde criminele fenomenen en hoge risico criminele netwerken en hun machtsstructuren. Op basis van jaarlijkse actieplannen op deze fenomenen worden grootschalige opsporingsonderzoeken, controleacties en preventieve acties uitgevoerd en worden Joint Investigation Teams (JIT’s) ingesteld. De nationale instanties van lidstaten worden daarbij sterk ondersteund door Europol, Eurojust en andere EU agentschappen en werken ook met niet-EU landen en derde partijen samen. Europol ondersteunt de lidstaten met behulp van strategische, tactische en operationele analyses, faciliteert het leggen van contacten en samenwerking voor en relaties tussen opsporingsonderzoeken via onder meer de landendesks van de lidstaten bij Europol en verschaft veel hoogwaardige technische expertise via bijvoorbeeld haar Europol Cybercrime Center (EC3). In bijgesloten link vindt u de resultaten van de EMPACT samenwerking in 2021: EMPACT results in 2021 (europa.eu) 4
Hoe kunt u de tijdrovende bureaucratie die grensoverschrijdende opsporingsacties met zich meebrengen indammen? Bent u bereid om met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om op korte termijn nauwere en effectievere samenwerking tussen (Europese) grenspolitie en lokale politie te bewerkstelligen?
Een overleg met mijn collega’s in België en Duitsland bestaat reeds. Wat betreft de samenwerking met België, zal het nog in werking te treden Benelux-politieverdrag (dit jaar) de grensoverschrijdende samenwerking makkelijker maken hetgeen de efficiëntie ten goede zal komen. In dit verband vinden reeds gesprekken plaats met de Benelux-landen. Om de samenwerking met Duitsland te verstevigen wordt overleg gepland met Duitsland over reguliere politiesamenwerking.
In hoeverre vindt u dat grensoverschrijdende informatie-uitwisseling tot op heden ontoereikend is gebleken? Hoe kunt u op korte termijn zorgen voor een intensievere samenwerking met internationale opsporingsdiensten om dit soort criminelen op te pakken, voordat ze onze grenzen over komen?
De grensoverschrijdende operationele samenwerking verloopt naar behoren en partijen weten elkaar te vinden. Om grensoverschrijdende informatie-uitwisseling meer te faciliteren loopt een aantal trajecten om de politie operationeel zonder hindernissen te kunnen laten samenwerken, informatie uit te wisselen en met elkaar te communiceren als ware er geen grenzen. Zo zal het aanstaande Benelux-politieverdrag de samenwerking nog meer faciliteren met meer mogelijkheden in de bestrijding van grensoverschrijdende drugscriminaliteit. De mogelijkheden worden in vergelijking met het huidige Senningen-verdrag uitgebreid met het oog op een nog nauwere samenwerking inzake de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de voorkoming, verstoring en opsporing van strafbare feiten.
De uitbreiding van de grensoverschrijdende samenwerking ligt op het gebied van informatie-uitwisseling, te weten de rechtstreekse toegang tot elkaars politiedatabanken tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten en uitwisseling van ANPR-gegevens volgens het eigen geldende recht. Het herziene Verdrag verruimt bovendien de mogelijkheden tot grensoverschrijdende achtervolging. Zo zal een rechtmatig ingezette achtervolging in het eigen land kunnen worden voortgezet over de grens, zonder de drempels voor strafbare feiten die de huidige regeling kenmerken.
Gelet op de bijzondere geografische ligging van Limburg is sprake van een samenwerkingsstructuur in het politieel samenwerkingscentrum genaamd EPICC tussen België, Duitsland en Nederland. Hun politiediensten werken sinds 2005 samen om politiële informatie uit te wisselen en rechtshulpverzoeken uit het grensgebied af te handelen. Nederlandse bijdragen aan EPICC-werkzaamheden vinden plaats via het Internationale Rechtshulpcentrum Limburg, waar het centrum bovendien is gevestigd. Vanuit de Nederlandse Politie wordt ook bijgedragen aan de potentiële doorontwikkelingsmogelijkheden van het EPICC. Samen met de operationele partners wordt gekeken naar hoe bestaande samenwerking verder kan worden versterkt.
Bij de aanpak van grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit speelt verder het Euregionaal Informatie- en Expertisecentrum (EURIEC) al enkele jaren een belangrijke rol om de bestuurlijke samenwerking tussen België, Duitsland en Nederland te verstevigen. Dat doet het EURIEC door het vergroten van bewustwording bij lokale bestuurlijke overheden in de drie landen en door de kansen en uitdagingen bij grensoverschrijdende informatie-uitwisseling te onderzoeken. Daarnaast ondersteunt het EURIEC ook bij concrete casuïstiek met een internationale component. Inzet daarbij is om te voorkomen dat criminelen die aan de ene kant van de grens effectief worden geweerd, aan de andere kant van de grens ongestoord hun criminele activiteiten kunnen voortzetten.
Ondanks de grote inspanningen van alle betrokken partijen zijn we er nog niet. Ik zal mijn beleid nog meer richten op het zichtbaar maken van obstakels die een effectieve grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in de weg staan en daar oplossingen voor aandragen.
Op 14 december jongstleden is met MKB-Nederland en VNO-NCW het nieuwe Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 vastgesteld: hoezeer is daarin ook rekening gehouden met de gegevensuitwisseling tussen private en publieke partijen in de aanpak van criminaliteit?
Bij de uitwerking van de inhoudelijke thema’s van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is aandacht besteed aan een aantal strategische invalshoeken – die als rode draad door het actieprogramma lopen – waaronder informatie- en gegevensdeling. Gedurende het actieprogramma onderzoeken we hoe we meer gestructureerde informatiedeling kunnen aanmoedigen, waar de ruimte in de wetgeving zit voor gegevensdeling met private partners en zoeken we goede praktijkvoorbeelden op het gebied van informatie- en gegevensdeling om breder onder de aandacht te brengen. Daarbij is ook aandacht voor de vraag hoe informatie uit de opsporing, bijvoorbeeld trends en modus operandi, ondernemers kan helpen.
De aanpak van criminele families |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brabantse families meest gelinkt aan drugscriminaliteit»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de misdaadcijfers over de criminele families die zijn gepubliceerd in de Onderwereldkaart van RTL Nieuws, waaruit blijkt dat 36% van de drugsverdachten tussen 2012 en 2020 ook een familielid had dat verdacht werd van een drugsdelict, zorgwekkend zijn en hierop actie nodig is?
Ja, dat ben ik met u eens.
Welke verklaring(en) hebt u voor deze hoge aantallen, in algemene zin en specifiek in bepaalde provincies?
De onderzoekers Hans Moors en Toine Spapens geven in hun rapport «Criminele families in Noord-Brabant» de verklaring dat in bepaalde provincies families zich al vele generaties bezig houden met georganiseerde criminaliteit2. Dat er in bepaalde provincies meer criminele families zijn kan, volgens bovenstaande onderzoekers, toegeschreven worden aan regionale historische gebeurtenissen en ontwikkelingen. Te denken valt aan het ontstaan van armoede in bepaalde regio’s door het dalen van de werkgelegenheid, maar ook aan de historische context van de regio, en de ligging van de regio zoals langs de landsgrens. Zo vloeit de verbondenheid met Noord-Brabant, volgens het rapport, voort uit de diepe wortels die zijn ontstaan door weinig verhuismobiliteit naar buiten de regio en langdurig ervaren steun door deel uit te maken van de gesloten gemeenschappen in dorpen.
Hoe definieert u de term «criminele families»? Welke criteria zijn hieraan verbonden?
Ik benut de definitie die ook gehanteerd wordt in het rapport «Criminele families in Noord-Brabant»: «families die zich bezig houden met de georganiseerde criminaliteit.» Onder «familie» wordt verstaan «de brede kern van (groot)-ouders, kinderen, ooms en tantes, neven en nichten (extended family) en hun partners.»
Hebt u duidelijk in beeld welke knelpunten naar voren komen in de aanpak van criminele familienetwerken en welke acties u daartoe kunt nemen?
In voornoemd rapport van Hans Moors en Toine Spapens wordt erop gewezen dat een quick fix bij criminaliteit door familienetwerken niet te vinden is. Leden van criminele families blijven graag buiten beeld bij uiteenlopende overheidsinstanties. In de richting van de opsporingsinstanties worden allerlei, veelal relatief simpele afschermingsmethoden toegepast, zoals blijven zwijgen of alles ontkennen. Daarnaast vergt de aanpak van criminele families een integrale aanpak vanuit de diverse overheidsinstanties. Dat maakt een effectieve aanpak gecompliceerd. Er wordt geconcludeerd dat criminele families van elkaar verschillen en dat maatwerk en strategische planning geboden zijn.
Dit maatwerk kan onderdeel uitmaken van lokale en/of regionale aanpakken van gemeenten, zoals in het kader van de aanpak Preventie met gezag. Bij deze aanpak wordt ingezet op het voorkomen van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, met name in die wijken en gebieden waar de risico’s voor afglijden groot zijn. Professionals in de wijk, die de jongeren en hun gezinnen kennen, weten nu eenmaal wat er speelt. Met deze aanpak zijn we er vroeg bij; al vanaf de basisschool, met gebruik van effectief bewezen interventies. Er wordt ondersteuning ingezet voor de gezinnen en op de omgeving, zoals vrienden, school en werk. Ook zorg- en veiligheidshuizen kunnen met een persoonsgerichte aanpak een rol spelen in het doorbreken van crimineel gedrag. We investeren fors in criminaliteitspreventie met de gemeenten en justitiële partners in de sleutelrol.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft een integrale werkwijze ontwikkeld om criminaliteit binnen familienetwerken aan te pakken. In vijf stappen beweeg je van het opvangen van eerste signalen naar onderzoeken en weten wat er aan de hand is, naar beleidsontwikkeling, uitvoering en voortzetten van de aanpak.
Naast de preventieve aanpak, bestaan er diverse interventies die erop gericht zijn om de risicofactoren te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn het terugdringen van drugsgebruik, het verstoren van netwerken en verdienmodellen, de aanpak van logistieke knooppunten en de aanpak van criminele geldstromen3. In de aanpak van de georganiseerde misdaad zetten opsporingsdiensten ook meer in op een strategische aanpak van criminele machtsstructuren om niet alleen kopstukken op te pakken, maar het hele netwerk bloot te leggen en te ontmantelen.
Welke maatregelen neemt u op dit moment om te voorkomen dat criminele carrières binnen de georganiseerde misdaad worden overgedragen van generatie op generatie? Hoe worden specifiek jongeren geholpen om op het rechte pad te blijven?
Hiervoor wil ik u verwijzen naar de brief over de brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit van 1 juli 20224. We investeren samen met de betrokken partners in een brede domein overstijgende preventieve aanpak die moet voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. We werken aan een lokale, wijkgerichte aanpak. De middelen worden ingezet in gebieden waar de problematiek het hevigst is. De aanpak bestaat uit drie pijlers: voorkomen dat kinderen en jongvolwassenen in aanraking komen met of verleid worden door het criminele circuit; voorkomen dat zij illegale activiteiten uitvoeren of een misdaad plegen; en voorkomen dat zij doorgroeien in de criminaliteit of opnieuw een misdaad plegen. De aanpakken zijn verschillend omdat ze zijn aangepast op de lokale situaties. Deze aanpak wordt aangevuld met versterking van de jeugdstrafketen, door de samenwerking in de jeugdstrafrechtketen te versterken en met de (door)ontwikkeling van straffen en maatregelen voor risicogroepen, zoals doorgroeiers en verharde jonge criminelen.
Bent u op de hoogte van de aanpak van criminele families in Tilburg, in de vorm van een coach die een vertrouwensrelatie opbouwt binnen dergelijke families?2 Bestaan er meer van dit soort initiatieven in andere gemeentes? Indien ja, kunt u er een aantal beschrijven?
Ik ben op de hoogte van de aanpak van criminele families in Tilburg. Zoals ook genoemd, in de voortgangsrapportage high impact crimes 2021–20226 kenmerken gesloten culturele gemeenschappen zich door interne, vaak van de samenleving afwijkende, waarden en normen. Binnen deze systemen is vaak sprake van intergenerationele overdracht van criminaliteit. Dit terwijl hulpverlening geen toegang heeft tot deze gezinnen. Daarom ben ik in 2022 een samenwerking gestart met het Leger des Heils, waarbij eerst bestaand onderzoek over gesloten culturele gemeenschappen wordt samengebracht. Vervolgens wordt een onderbouwde aanpak ontwikkeld die in pilotvorm wordt getest en die met name tot doel heeft de toegang voor professionals, mogelijke coaches, tot deze gemeenschappen te verbeteren.
Bent u het eens met de stelling dat juist een integrale aanpak, dus vanuit meerdere invalshoeken (justitie, zorg, onderwijs etc.), effectief kan zijn in het tegengaan van ernstige criminaliteit en intergenerationele overdacht? Hoe zou een integrale aanpak van criminele families er volgens u uit moeten zien?
Dat ben ik met u eens. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag vijf, is maatwerk en strategische planning geboden bij het bepalen van de aanpak. Het is dan ook belangrijk dat de aanpak wordt afgestemd op de personen in (de omgeving van) de familie en de lokale context Het is daarom niet aan mij om dit te bepalen. Het is wel relevant dat de integrale aanpak diverse aspecten van de criminele families meeneemt. Te denken valt hierbij aan de onderlinge verhoudingen, maar ook middelengebruik, (dreiging met) geweld, en de (sociale) omgeving.
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een integrale aanpak, en dus ook bij de aanpak van criminele families. Het is belangrijk dat alle relevante partners (jeugdwerk, politie, justitie, onderwijs etc.) met elkaar samenwerken om deze problematiek op een juiste wijze aan te pakken.
Ziet u het grote belang dat de informatiedeling tussen verschillende organisaties, zoals Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en Zorg- en Veiligheidshuizen, voldoende op orde is, zodat de aanpak van criminele families zo efficiënt mogelijk wordt vormgegeven? Op welke punten kan deze informatiedeling nog worden verbeterd?
Ja, het goed kunnen delen van informatie tussen verschillende organisaties waaronder de Regionale Informatie- en Expertise Centra en de Zorg- en Veiligheidshuizen is van belang voor de aanpak van criminele families. Tegelijkertijd dienen er voldoende waarborgen te zijn om te voorkomen dat de privacy van individuen niet onevenredig wordt geschaad. Ik heb als Kamerlid een amendement7 ingediend om informatie-uitwisseling tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra en Zorg- en Veiligheidshuizen in het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden te verankeren. Dit amendement is aangenomen. Eerder bepleitte de VNG om informatiedeling tussen samenwerkingsverbanden te faciliteren.8
In de meerjarenagenda Zorg- en Veiligheidshuizen 2021–2024 is het versterken van de samenwerking tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (ondersteund door het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum) en Zorg- en Veiligheidshuizen als prioriteit van de (keten)partners opgenomen; dit zodat onder andere de persoonsgerichte aanpak en bestuursrechtelijke interventies op elkaar kunnen worden afgestemd. Binnenkort gaat het concept-Besluit gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) in consultatie. Hierin is informatie-uitwisseling tussen de samenwerkingsverbanden Regionale Informatie- en Expertise Centra en Zorg en Veiligheidshuizen geconcretiseerd. In uitvoering van de meerjarenagenda Zorg- en Veiligheidshuizen 2021–2024 en vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WGS worden best practices in de informatie-uitwisseling gedeeld. Zo wordt bijvoorbeeld inmiddels al ingezet op het verbeteren van de kennis over en weer van de rol die Zorg-en Veiligheidshuizen en Regionale Informatie- en Expertise Centra vervullen.
Het bericht ‘'Zwarte Russen’ in Oekraïne: Afrikanen geronseld door Wagner en Russisch leger’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Zwarte Russen» in Oekraïne: Afrikanen geronseld door Wagner en Russisch leger»1 en het bericht «Putin's Prison Recruiting Scheme Takes a Big, Desperate Turn»2?
Hiermee ben ik bekend.
Bent u bekend met het bericht «Russia using rape as «military strategy» in Ukraine: UN envoy»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in op welke schaal vrouwen in de Oekraïense bezette gebieden te maken krijgen met seksueel geweld?
Het kabinet ziet signalen dat vrouwen in de Oekraïense bezette gebieden op grote schaal te maken krijgen met seksueel geweld. VN Speciaal Vertegenwoordiger tegen Seksueel Geweld Patten heeft het gebruik van seksueel geweld in de bezette gebieden door het Russische leger systemisch genoemd. Seksueel geweld wordt volgens haar gebruikt als middel om de Oekraïense bevolking in bezette gebieden te onderdrukken. In september jl. waren er meer dan honderd door de VN geverifieerde gevallen geregistreerd en ook de OVSE-ODIHR rapporteert over tientallen geverifieerde gevallen in de periode 1 juli – 1 november. Tegelijkertijd is het onmogelijk om over de precieze schaal nu conclusies te trekken. In gebieden waar wordt gevochten en de door Rusland bezette gebieden is het moeilijk om aan informatie te komen. In recent bevrijde regio’s wordt nog onderzoek gedaan naar seksueel geweld door het Russische leger, ook om strafzaken op te baseren (waarvan er inmiddels 43 zijn gestart door de Oekraïense autoriteiten). In eerder bevrijde gebieden zijn veel gevallen nog niet geregistreerd of gemeld. Onder andere experts van UNFPA geven aan dat er bovendien (waarschijnlijk blijvend) sprake is van onderrapportage, omdat veel vrouwen uit angst of schaamte niet praten over wat zij hebben meegemaakt.
Heeft u inzicht of er hulp geboden wordt via Nederlandse OS-middelen aan vrouwen die in deze bezette of recent heroverde gebieden te maken krijgen met seksueel geweld?
Nederland draagt met OS middelen EUR 2 miljoen bij aan UNFPA voor hun respons in Oekraïne en de buurlanden, specifiek gericht op het verlenen van steun aan overlevenden van seksueel en gender-gerelateerd geweld. Daarnaast is Nederland één van de grootste donoren aan UNFPA en draagt ook via deze core funding bij aan activiteiten van UNFPA in Oekraïne.
Ook is het ondersteunen van burgers in oorlogssituaties – inclusief op het vlak van seksueel en gender-gerelateerd geweld – kernonderdeel van het mandaat van de humanitaire organisaties die Nederland met ongeoormerkte voorspelbare en flexibele financiering steunt, zodat zij in staat zijn te reageren en te opereren daar waar de noden het hoogst zijn. Deze organisaties en fondsen zijn actief in Oekraïne en buurlanden.
Heeft u inzicht in de omvang van de groep vrijgelaten gevangenen veroordeeld voor moord en zedendelinquenten die de Russische Wagner Groep voor het Russische leger rekruteert, in Rusland en de Centraal-Afrikaanse Republiek, in de oorlog tegen Oekraïne?
Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de precieze omvang van de groep voor moord en zedenmisdrijven veroordeelde gevangenen die door de Wagner Groep zijn gerekruteerd voor het Russische leger.
Deelt u de mening dat door het rekruteren van criminelen, om ze vervolgens in de frontlinie als «kanonnenvoer» te gebruiken, een ernstige schending van de mensenrechten is, ongeacht de misdaden die deze mensen hebben begaan? Vindt u ook dat straffeloosheid van deze misdadigers moet worden tegengegaan? Welke diplomatieke wegen kunnen hiervoor worden ingezet?
Het humanitair oorlogsrecht bevat geen verbod om veroordeelde criminelen te rekruteren en die te incorporeren in de krijgsmacht. Eenieder die zich vrijwillig aansluit bij de krijgsmacht van een staat, is daartoe in beginsel gerechtigd. Ook dienstplicht is op zichzelf niet in strijd met mensenrechten. De rekrutering van gevangenen geschiedt in dit geval (in ieder geval deels) door een private militaire partij (Wagner-groep), hoewel private militaire bedrijven in de Russische Federatie zijn verboden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in tegen straffeloosheid in de oorlog van Rusland tegen Oekraïne, samen met EU-partners en andere bondgenoten. De prioriteit ligt bij (oorlogs-)misdaden begaan tijdens het conflict, en niet bij misdaden waarvoor de gerekruteerde gevangenen eerder zijn veroordeeld.
In hoeverre deelt u de mening dat het vrijlaten van verkrachters en moordenaars uit Afrikaanse en Russische gevangenissen een gevaar vormt voor de onderdrukking en mishandeling van Oekraïense meisjes en vrouwen?
Het kabinet vindt de praktijk van het vroegtijdig vrijlaten van gevangenen om die in het conflict in te zetten alarmerend. Echter, alle Oekraïense burgers lopen in de door Rusland bezette gebieden gevaar om met onderdrukking en mishandeling te maken te krijgen, los van of er in de specifieke legeronderdelen die deze gebieden bezetten uit de gevangenis gerekruteerde veroordeelden dienen. Het kabinet heeft geen zicht op de misdaden waarvoor de gevangenen die worden gerekruteerd uit de Russische gevangenis en mogelijk ook uit Afrikaanse gevangenissen zijn veroordeeld.
Nederland helpt het gevaar voor Oekraïense burgers te verminderen door de Oekraïense oorlogsinspanningen op allerlei verschillende manieren te steunen.
Humanitaire organisaties richten zich bij hulpverlening onder meer op activiteiten die burgers bescherming bieden en maatregelen die de effecten van vijandelijkheden op burgers beperken. Organisaties, waaronder UNHCR, hebben daarbij speciale aandacht voor gendergerelateerd geweld, zowel bij de hulpverlening in Oekraïne zelf als bij de opvang van vluchtelingen daarbuiten. Naast bevordering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht is er o.a. aandacht voor veilige opvanglocaties en assistentie bij grensovergangen, evenals voor juridische en psychosociale ondersteuning van slachtoffers van gendergerelateerd geweld.
Ook ondersteunt het kabinet op verschillende manieren het verzamelen en vastleggen van bewijs van oorlogsmisdaden, waaronder het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen, om de kans dat deze misdaden onbestraft blijven te verminderen.
Welke extra risico’s voorziet u, buiten de afschuwelijke gevolgen van de oorlog met Rusland, voor Oekraïense burgers als er losgelaten moordenaars en verkrachters rondlopen? Hoe kan Nederland bijdragen om deze risico’s in te perken via onze bestaande OS-programma’s en bilaterale humanitaire hulp?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kunnen u en de Verenigde Naties, Afrikaanse gevangenissen die worden belaagd door de Wagner Groep versterken, zodat het rekruteren van dit soort criminelen kan worden gestopt?
Het adresseren van het rekruteren van gevangenen door de Wagner-groep is complex. Nederland draagt op technisch niveau via de EU en de VN bij aan het verbeteren van het gevangeniswezen in bijvoorbeeld Mali en de Centraal-Afrikaanse republiek. Zo voorziet VN-vredesmissie MINUSCA – waar Nederland financieel aan bijdraagt – in trainingen voor gevangenisstaf en werkt UNDP in Mali aan het versterken van gevangenissen. Hoewel zulke technische programma’s van belang blijven, kunnen ze waarschijnlijk geen oplossing vormen voor deze situatie, die veeleer voortkomt uit nauwere banden tussen Rusland en de landen waar de rekrutering plaats vindt. Die nauwere banden en de gevolgen daarvan worden uiteraard besproken in de reguliere dialoog die de EU met deze landen onderhoudt.
Het bericht ‘Tilburg verliest strijd tegen drugsindustrie’, is alarmerende boodschap van 35 professionals’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «De Toekomst van Tilburg», waarin een groep van 35 Tilburgse professionals aangeeft dat de strijd tegen de ondermijnende drugscriminaliteit in Tilburg fundamenteel tekortschiet, en de berichtgeving hierover in het Brabants Dagblad?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat 35 professionals constateren dat de «huidige organisaties en structuren niet daadkrachtig genoeg zijn om de aanzuigende werking van de drugscriminaliteit op jongeren terug te dringen»?
Ja. Voor jongeren die opgroeien in gezinnen met armoede, schulden en werkloosheid, is de verleiding om snel geld te verdienen groot. Het is belangrijk dat deze kwetsbare jongeren de verleiding weerstaan en kiezen voor het rechte pad. Daarom investeer ik, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, fors in een brede preventieaanpak voor (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Dit om te voorkomen dat (toekomstige) kleine boeven grote criminelen worden. Ik heb uw Kamer hier in mijn brief van 1 juli jl. over geïnformeerd.
Voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit in worden gezogen is, naast doorbreken van criminele netwerken en verdienmodellen, bestraffen en beschermen, één van mijn inhoudelijke prioriteiten. Wat ze in Tilburg aan het doen zijn, vind ik belangrijk. Het maakt onderdeel uit van de lerende aanpak. Door met elkaar kennis en ervaringen te delen, wordt de effectiviteit van de aanpak waar nodig verbeterd en versterkt. Andere gemeenten kunnen hier lessen uittrekken om eventueel het eigen beleid aan te scherpen. Het rapport De Toekomst van Tilburg scenariotraject in Tilburg en de beweging die hiermee in Tilburg is gestart, is niet alleen gefinancierd met de incidentele middelen die in 2020 zijn toegekend aan Tilburg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 29 911, nr. 281), maar ambtenaren van mijn ministerie hebben samen met andere partners ook actief meegewerkt aan de totstandkoming van de 4 scenario’s. Het betreft de scenario’s «ingeslagen weg», «rechte weg», « eigen weg» en «verbindingsweg».
Het is voor deze aanpak van groot belang dat gemeenten en professionals in deze gemeenten een beter beeld krijgen van de problematiek en de voedingsbodem voor georganiseerde en ondermijnende (jeugd)criminaliteit in hun eigen gemeente. Op basis daarvan wordt lokaal een integrale aanpak vormgegeven om te voorkomen dat kwetsbare doelgroepen de criminaliteit ingaan of daarin verder doorgroeien en om jongeren perspectief te bieden op een bestaan buiten de criminaliteit. Het scenariotraject draagt bij aan een duurzame aanpak in de gemeente Tilburg.
Deelt u de mening van deze professionals dat de samenleving gaat vastlopen als we niet effectief jongeren betere alternatieven aanbieden dan het snelle geld (en lange ellende) van de drugswereld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u ook de verklaring dat er sprake is van gebrekkige samenwerking tussen de betrokken instanties, blokkades voor het delen van informatie en een gebrek aan financiële middelen?
Ja, daarom zetten we in op een domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat zorg- en veiligheidsprofessionals intensief samen gaan werken om te voorkomen dat hulp versnippert en dat een gezin of jongere met te veel hulpverleners van doen heeft. De brede integrale preventieve aanpak is een groeiende en lerende aanpak. Rijk, gemeenten en betrokken partners gaan jaarlijks samen de voortgang monitoren. Daarnaast worden ook zogenaamde learning communities ingericht en wordt de aanpak wetenschappelijk onderzocht. Dit heeft als doel de lokale aanpakken zoveel mogelijk impact te geven en de effectiviteit van de investeringen en interventies te vergroten, te meten en zichtbaar te maken. Waar nodig kan er in de aanpak bijgestuurd worden.
Uit de inventarisatie bij overkoepelende organisaties ten behoeve van de motie Michon-Derkzen cs, is het knelpunt van gegevensdeling ook naar voren gekomen. Het vraagstuk van gegevensdeling kenmerkt zich door onder andere onbekendheid en of onzekerheid met wetgeving, wat tot handelingsverlegenheid kan leiden, maar ook mogelijk beperkende wetgeving. Op dit moment zijn wij bezig met het analyseren van de knelpunten. De komende periode gaan wij samen met de relevante stakeholders de knelpunten nader uitwerken om te kijken tot welke oplossingen wij kunnen komen. Zoals in de Kamerbrief van 4 november is aangegeven, zal ik in het voorjaar van 2023 uw Kamer nader over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen cs informeren.
Zo ja, heeft u precies in beeld wat deze knelpunten zijn en welke acties u daar concreet op wil inzetten?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het belang van publiekscampagnes, in vergelijking met hoe men in Tilburg de gevolgen van ondermijning bij bewoners onder de aandacht probeert te brengen? Zo ja, op welke manier kan de zogenoemde «collectieve wijsheid van bewoners» een rol spelen bij het tegengaan van ondermijning?
In de brede preventieaanpak kijken we naar de lokale problematiek en voeren de gemeenten de regie. Wat voor Tilburg werkt, is niet noodzakelijkerwijs ook het juiste voor andere gemeenten. Wel onderschrijf ik dat bewustwording onder bewoners over wat ondermijnende criminaliteit is, en betrokkenheid van bewoners bij de aanpak van groot belang zijn voor de impact van de aanpak.
Meer in het algemeen weten we dat publiekscampagnes effectief kunnen zijn wanneer ze heel gericht voor een specifiek doel en/of doelgroep worden ingezet, maar als een generiek instrument zijn ze minder effectief of zelfs contra-effectief. Dus ik ben niet van plan deze communicatie-uiting landelijk uit te rollen. Wel zullen we het Tilburgse traject onder de aandacht brengen van de andere gemeenten in het kader van eerder genoemde lerende aanpak, waarin we met rijk, gemeenten en andere betrokken partners gaan onderzoeken welke interventies en aanpakken effectief zijn en welke niet.
Vindt u het een goed initiatief dat op vijf plekken in Tilburg kolossale driedimensionale schilderingen aangebracht worden en via www.ondermijnstad.nl waargebeurde verhalen uit de Brabantse drugsindustrie zijn te beluisteren? Zo ja, vindt u dat dit op meer plaatsen in het land kan bijdragen aan de strijd tegen ondermijning?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u ingaan op de toekomstscenario’s die in het rapport worden geschetst? Welke scenario’s kunnen volgens u concreet verder worden uitgerold?
De scenario’s schetsen een mogelijk beeld van de toekomst waar proactief op kan worden ingespeeld met beleid en acties en zijn toegespitst op de Tilburgse situatie. De toekomstverhalen dragen op die manier bij aan een effectievere aanpak van het probleem, omdat ze helpen de blik van wat er mogelijk is te verbreden, en het urgentiegevoel bij alle betrokkenen vergroten. Toekomstverhalen zijn echter geen voorspellingen, voorstellen of visies en kunnen niet verder worden uitgerold. Het zijn verhalen die enkele mogelijke toekomsten beschrijven om de partners in de strijd tegen ondermijning te helpen communiceren met elkaar – om beter na te denken over de huidige situatie en hoe hierin te handelen.
De uitbuiting van minderjarigen op YouTube |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de video «Hoe ver gaan YouTubers voor views?» van Vrije Vogels?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft u met afschuw kennisgenomen van het perverse verdienmodel binnen YouTube waarin minderjarigen kunnen worden geëxploiteerd en uitgebuit?
Ja. Ik vind het een zorgelijke ontwikkeling dat er influencers zijn die blijkbaar bereid zijn de grenzen van het toelaatbare op te zoeken om hun aantrekkingskracht voor volgers te behouden. Het gebruik van seksueel getint beeldmateriaal van minderjarigen of het seksualiseren van het beeldmateriaal van minderjarigen om meer volgers te trekken is volstrekt onacceptabel.
Hoe is het mogelijk dat grote Nederlandse influencers, met miljoenen abonnees, seksueel getinte foto’s van minderjarige vrouwen (thumbnails) als lokkertje kunnen gebruiken om zoveel mogelijk views te krijgen, terwijl dit in strijd is met het beleid voor thumbnails van YouTube?2
Online platforms zoals YouTube kunnen in hun algemene voorwaarden zelf regels stellen over welke vormen van online content zij willen weigeren. YouTube heeft hiervoor Communityrichtlijnen opgesteld: daar vallen ook de regels onder met betrekking tot thumbnails. De Communityrichtlijnen met betrekking tot het gebruik van thumbnails van YouTube schrijven onder andere voor dat pornografische afbeeldingen, naaktbeelden en afbeeldingen van ongewenste seksualisering niet toegestaan zijn.
In het kader van zelfregulering door de sector vind ik het een goed signaal dat YouTube «afbeeldingen van ongewenste seksualisering» heeft opgenomen als verbod in haar Communityrichtlijnen waardoor dit materiaal actief getoetst zal worden. YouTube biedt gebruikers de mogelijkheid om een melding te maken indien zij van mening zijn dat een video of kanaal content bevat die in strijd is met de Communityrichtlijnen. In een dergelijk geval beoordeelt YouTube de melding en wordt de betreffende video van YouTube verwijderd indien deze geacht wordt de Communityrichtlijnen of de servicevoorwaarden te hebben overschreden. Als een thumbnail pornografie bevat en/of een gebruiker zich stelselmatig onttrekt aan de Communityrichtlijnen of servicevoorwaarden kan YouTube overgaan tot het opheffen van het account en/of het kanaal van deze gebruiker.
Slachtoffers hebben de mogelijkheid om een verzoek tot verwijdering van het materiaal in te dienen, zodat schadelijk materiaal niet op het platform blijft staan.
Welke consequenties kunnen de influencers verwachten die zich hieraan schuldig maken?
De gevolgen van niet-naleving van de gebruikersvoorwaarden van YouTube zijn geschetst in mijn antwoord op vraag 3. Gebruikers van deze dienst dienen zich echter niet alleen aan die voorwaarden te houden, maar ook aan de wet.
Vooropgesteld zij dat artikel 240b Sr voorziet in een brede strafbaarstelling van, onder meer, het verspreiden van kinderpornografisch materiaal. Foto’s van minderjarigen die als zodanig kwalificeren, kunnen te allen tijde aanleiding zijn om een opsporingsonderzoek te starten wat kan leiden tot vervolging en bestraffing.
Zoals in de videopublicatie van Vrije Vogels is te zien, gaat het bij als thumbnail gebruikte afbeeldingen doorgaans niet om kinderpornografisch materiaal. Ook als andere afbeeldingen van seksuele aard worden gebruikt kan sprake zijn van strafbaar handelen. Degene die van een persoon een afbeelding van seksuele aard openbaar maakt, is op grond van artikel 139h, tweede lid, onder b, Sr strafbaar indien hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn. Ook is het, kort gezegd, strafbaar om aan minderjarigen onder de 16 jaar afbeeldingen te laten zien waarvan de vertoning voor hen schadelijk is te achten (artikel 240a Sr).
Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie. Mocht er sprake zijn van beeldmateriaal met (een vermoeden van) kindermisbruik, dan kan ook melding worden gemaakt bij het Meldpunt Kinderporno van het Expertisebureau Online Kindermisbruik. Indien het meldpunt een uiting strafbaar acht, dan wordt dit kenbaar gemaakt bij YouTube met een verzoek om het betreffende beeldmateriaal te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Bij de politie wordt tevens een melding gemaakt zodat daders en slachtoffers geïdentificeerd en opgespoord kunnen worden.
Hoe kunt u sociale media platformen zoals YouTube strenger controleren, zodat regels beter worden nageleefd?
Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (de Notice and Take Down-procedure). Ten aanzien van kinderpornografisch materiaal stuurt het EOKM een verwijderverzoek aan het platform. Daarnaast wordt gewerkt aan de nieuwe Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal, die een bestuursrechtelijke aanwijzing kan uitvaardigen om terroristische online inhoud en online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen. Er wordt naar gestreefd het wetsvoorstel dat voorziet in de wettelijke grondslag voor deze Autoriteit ten aanzien van kinderpornografisch materiaal op korte termijn aan uw Kamer aan te bieden.
In Europees verband is recentelijk de Digital Services Act aangenomen die nadere regels stelt. Zo formaliseert artikel 16 van de Digital Services Act een Notice-and-Take-Action-procedure en dienen minderjarigen beter te worden beschermd op voor minderjarigen toegankelijke onlineplatforms op grond van artikel 28. De Digital Services Act zal in 2024 in werking treden.
Welke mogelijkheden zijn er nu al om, kijkend naar de arbeidsinspectie voor jongeren in veel andere sectoren, een toezichthouder in te stellen voor misstanden die plaatsvinden op YouTube en andere sociale media?
In geval van online illegale content subsidieert de overheid een aantal meldpunten om illegale content onder de aandacht te brengen van platformen, providers en hosters. Deze meldpunten hebben veelal de status van trusted flagger, en hebben daarmee ook het vertrouwen van de sector. Voorbeelden van trusted flaggers zijn het Expertisebureau Online Kindermisbruik voor kinderpornografisch materiaal en het Meldpunt Internet Discriminatie. Content die zij als «illegaal» betitelen, wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt door de internetplatformen. De Digital Services Act zal ook de systematiek van trusted flaggers formaliseren in artikel 22.
Bij de handhaving van de Digital Services Act zullen verschillende toezichthouders betrokken zijn. Op dit moment wordt nader bezien welke toezichthouder voor welk aspect betrokken zal zijn.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet. In deze wet is bepaald dat kinderen tot 16 jaar geen arbeid mogen verrichten, tenzij het uitdrukkelijk is toegestaan. Hiervoor geldt een stelsel waarbij kinderen steeds meer mogen, in de zin van soorten werk en werktijden, naarmate zij ouder worden. In de Arbeidstijdenwet is bepaald dat de werkgever en ouders (of voogden) ervoor moeten zorgen dat kinderen geen verboden arbeid verrichten. Indien het vermoeden van kinderarbeid bestaat dan kan hier, ook als het gaat om jonge influencers, melding van gedaan worden bij de Arbeidsinspectie.
Welke wet- en regelgeving ontbreekt op dit punt?
Nederland heeft de nodige wet en regelgeving ten aanzien van online illegale inhoud. De handhaving ervan bij een dergelijke grenzeloze markt is echter niet eenvoudig. Regelingen over het verwijderen van de illegale inhoud zijn veelal op basis van vrijwillige afspraken, zoals via de Notice and Take Down-procedure. Met de implementatie van de Digital Services Act per 2024 worden er duidelijkere kaders geschapen voor de internetsector over de aansprakelijkheid in relatie tot informatiestromen. Daarnaast bevat de Digital Services Act onderdelen die de bestrijding van illegale content in de toekomst kunnen verbeteren, zoals de codificatie van de Notice and Take Down-procedure tot een Notice and Take Action-procedure, van trusted flaggers en de specifieke bescherming van minderjarigen.
Deelt u de zorgen dat het plaatsen van (seksueel getinte) content van minderjarigen leidt tot deepfakepornografie? Hoe kunt u ervoor zorgen dat de makers en verspreiders van dergelijke perverse video’s sneller en harder worden aangepakt?
Ja, ik deel de zorgen. Het maken en verspreiden van een seksuele deepfake is, zeker als een minderjarige daarin voorkomt, niet alleen ontoelaatbaar maar kan ook strafbaar zijn. Dat geldt voor het maken en verspreiden van een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, ook wel het vervaardigen of verspreiden van kinderpornografie genoemd (artikel 240b Sr). Daarnaast kan het maken en het openbaar maken van seksuele deepfakes van een persoon onder omstandigheden strafbaar zijn op grond van artikel 139h Sr. Makers van seksuele deepfake video’s van minderjarigen kunnen dus nu al strafrechtelijk worden aangepakt. Het bevorderen van bewustwording rondom deepfake-porno zal in de communicatie over het wetsvoorstel seksuele misdrijven worden meegenomen.
Om de verspreiding van dergelijk materiaal te voorkomen kan, zoals bij antwoord 5 ook vermeld, gebruik worden gemaakt van de «Notice and Take Down» gedragscode die ziet op vrijwillige verwijdering van illegaal (waaronder strafbaar) materiaal door de internetsector. Het kabinet zet de komende jaren bovendien in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Welke rol ziet u voor het kabinet om minderjarigen bewust te maken van de gevolgen die het meewerken aan vlogs kan hebben, zoals in de video van Vrije Vogels aan de orde komt?
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen, en zeker minderjarigen, zich bewust zijn van de gevolgen van bepaald gedrag op het internet en over de eigenschappen van het internet. Met die reden is begin oktober «Mijn Cyberrijbewijs» gelanceerd, een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het primair onderwijs. Naast kennis over schadelijke fenomenen, waaronder sexting, is het van belang dat dat jonge mensen in het algemeen digitaal weerbaarder worden. Mijn Cyberrijbewijs gebruikt vijf lessen om via vijf thema’s jonge mensen zich bewust te maken van de eigenschappen van het internet, en hen er de risico’s van te laten inzien.
Het uitgesteld betalen bij het online afrekenen van alcoholische dranken |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van experts als het gaat om webshops die «uitgesteld betalen» aanbieden bij de online verkoop van alcohol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze zorgen.
Deelt u de mening dat verkopers van verslavende producten zoals alcohol een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om te helpen voorkomen dat mensen deze producten overmatig gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Alcohol is geen «normaal product» en de verkoop ervan brengt een verantwoordelijkheid met zich mee om overmatig en problematisch alcoholgebruik te voorkomen.
Deelt u de zorg dat de mogelijkheid van uitgesteld betalen overmatig alcoholgebruik aanmoedigt, onder andere doordat het uitstellen van de betaling aanmoedigt dat consumenten meer alcohol bestellen dan zij hadden bedacht? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen dat deze betaalmethode (kwetsbare) doelgroepen kan aanmoedigen om meer alcohol te bestellen en zo de kans op alcoholgebruik en alcohol gerelateerde schade kan vergroten. Dit geldt in het bijzonder voor Buy Now, Pay Later (BNPL) betaaldiensten, omdat deze bijzonder laagdrempelig in gebruik zijn.
Hoe kan het dat de Alcoholwet op het gebied van prijsacties en hoge kortingen allerlei beperkingen oplegt aan de verkoop van alcoholische dranken, maar dat online krediet daar tussendoor glipt?
Het is niet zo dat de Alcoholwet niet van toepassing is wanneer een consument kiest om achteraf te betalen. Ook dan geldt o.a. het verbod op bepaalde prijsacties en hoge kortingen. Consumenten kunnen hun online aankopen steeds vaker afrekenen via een BNPL-betaaldienst. Dit is een relatief nieuw, snelgroeiend fenomeen waarvan de risico’s steeds duidelijker zichtbaar worden.2 Recent zien we dat online slijterijen steeds vaker de consument de keuze geven om te betalen via een BNPL-betaaldienst. Bij het opstellen van de Alcoholwet is dit onderwerp niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Welke alternatieven hebben webshops volgens u om klanten de mogelijkheid te bieden om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te laten voldoen, als er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van zogenaamde «buy now pay later»-apps?
Consumenten hebben geen recht om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te betalen. Er bestaat dus niet zoiets als een recht op achteraf betalen. Wel is het zo dat bij een (online) aankoop de verkoper de consument tot vooruitbetaling van maximaal 50 procent van de koopprijs kan verplichten.3 De betaling moet in beginsel geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering. Enkele (web)winkels met eigen vervoer van de gekochte artikelen bieden consumenten de mogelijkheid om te betalen op het moment van de bezorging aan huis. Achteraf betalen is een andere manier om invulling te geven aan het recht van consumenten om niet het hele bedrag vooruit te hoeven betalen, waar in de praktijk veel webshops voor kiezen. Alternatieven voor achteraf betalen via een BNPL-betaaldienst zijn: het bedrag zelf overmaken, betalen met een creditcard, betaling via een stichting derdengelden, de digitale eenmalige incassomachtiging en de digitale acceptgiro.
Bent u bereid om met online slijterijen in gesprek te gaan met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te stoppen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Van een aantal slijterijen heb ik al signalen gekregen dat ze gaan kijken naar andere mogelijkheden om binnen het wettelijke kader geen gebruik meer te maken van de BNPL-betaaldiensten. Ik ben bereid dit ook bij andere partijen onder de aandacht te brengen.
Bent u bereid met regelgeving te komen met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te verbieden? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 schrijf, heb ik reeds signalen ontvangen dat een aantal slijterijen al overwegen te stoppen met BNPL-betaaldiensten. Als slijterijen niet stoppen, dan ben ik bereid om wettelijke maatregelen te onderzoeken en hierover in gesprek te gaan met mijn collega’s binnen het kabinet.
Kunt u zich inspannen deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over leefstijlpreventie op 8 december a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking 'Middel X'’ |
|
Maarten Hijink , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Harry Bevers (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Anne Kuik (CDA), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking «Middel X»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over eerdere berichten omtrent Coöperatie Laatste Wil (CLW) waarin u aangaf de overtuiging te delen dat de overheid is geroepen om kwetsbare mensen te beschermen?2
Ja.
Welke reflectie heeft u in dat licht op het bericht dat leden van CLW bijeenkomsten hielden waar omheen Middel X werd verstrekt en dat twee leden daadwerkelijk worden verdacht van verstrekken van het middel?
Zoals aangegeven in antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst deel ik de overtuiging dat de overheid geroepen is om mensen in een kwetsbare positie te beschermen. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft dan ook strafrechtelijk onderzoek gedaan nadat de strafrechtelijke verdenking is ontstaan dat rondom de zogenaamde huiskamerbijeenkomsten het Middel X werd verstrekt. Het OM heeft bekend gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die hierbij betrokken zouden zijn. Voordat die beslissing definitief wordt genomen, worden door de rechter-commissaris met het oog op de opsporing, mogelijk aanvullende onderzoekshandelingen verricht. Ik wil niet vooruitlopen op het oordeel van de rechter.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het overleg met de industrie over aanpassing van de afspraken aangaande de verkoop van middel X? Vindt u dat daarmee voldoende veiligheid wordt geboden?
De op 26 juni 2019 ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren.
Sinds het ondertekenen van de code zijn de deelnemers verschillende keren bij elkaar geweest. Daarbij is steeds gebleken dat naast de al bekende stoffen geen andere nieuwe stoffen op grote schaal gebruikt worden. Mede daarom is tijdens de bijeenkomst in december 2021 besloten dat het Ministerie van VWS in 2022 bilateraal contact zou onderhouden met de bij de code betrokken partijen. Ook uit deze contacten zijn geen nieuwe signalen gekomen die aanleiding zouden kunnen geven tot aanpassing of verdere aanscherping van de eerder gemaakte afspraken. Het streven is dat betrokken partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen. Daarnaast wordt de code in 2023 geëvalueerd.
Ik ben mij ervan bewust dat de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren en daarmee een drempel op te werpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren niet kunnen voorkomen dat mensen met suïcidale gedachten worstelen. Dit beleid staat dan ook niet op zichzelf en deze inzet moet in samenhang worden gezien met de inzet van VWS op het gebied van suïcidepreventie.
Welke aanvullende mogelijkheden heeft u inmiddels verkend na de antwoorden die u gaf op schriftelijke vragen van de leden Thielen (VVD) en Van Wijngaarden (VVD) en ziet u in het licht van de huidige ontwikkelingen niet alsnog mogelijkheid om het gebruik van deze stoffen voor gebruik bij suïcide te verbieden?3
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen:5 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,6 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,7 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,8 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht voor de leveranciers,9 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.10
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, ziet mijn ambtgenoot van VWS ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren.
In antwoord op de vragen van Kamerleden Tielen en Van Wijngaarden heeft mijn ambtsgenoot van VWS aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek blijft met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven heeft het Ministerie van VWS de afgelopen periode dan ook bilateraal overleg gevoerd met betrokken partijen en is het streven dat partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen.
Daarnaast zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand het middel in huis heeft.
Bent u bereid over te gaan tot een onderzoek naar de achtergrond van slachtoffers van middel X, zeker ook in het licht van de reeds bekende verhalen van jonge slachtoffers met psychische nood en/of een lichtverstandelijke beperking en de zorg die de overheid hen wenst te bieden?4
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Artsen zijn echter niet verplicht tot consultatie. Het NVIC registreert het aantal bij hen bekende zelfmoordpogingen met chemische stoffen en gevallen met fatale afloop per leeftijdscategorie. Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m begin november 2022 zijn onder jongeren tot en met 29 jaar negentien gevallen bekend bij het NVIC. Het NVIC heeft geen aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers.
Bij 113 Zelfmoordpreventie is op dit moment niet méér bekend over de slachtoffers van Middel X dan de cijfers die het NVIC hierover geeft. 113 Zelfmoordpreventie gaat er echter vanuit dat de cijfers van het NVIC zeer waarschijnlijk een onderschatting zijn, omdat veel casussen waarbij de arts weet hoe te handelen of waarbij geen behandeling meer mogelijk is, waarschijnlijk niet gemeld worden bij het NVIC. Om in beeld te krijgen hoeveel mensen jaarlijks overlijden door inname van Middel X, hebben 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam samen een onderzoek geïnitieerd. Door middel van dossieronderzoek worden kenmerken van alle gevallen van overlijden na inname van Middel X zoals bekend bij forensisch artsen geanonimiseerd in kaart gebracht. Het gaat dan om kenmerken als leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Daarnaast wordt gekeken of het lijkschouwverslag informatie bevat over psychiatrische voorgeschiedenis en terminale ziekte van de slachtoffers. In hoeverre dergelijke informatie inderdaad in het lijkschouwverslag te vinden zal zijn, zal duidelijk zijn op het moment dat het onderzoek is afgerond. De resultaten van dit onderzoek worden in 2023 verwacht.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra hulp en voorlichting noodzakelijk is, bijvoorbeeld via stichting 113, om te voorkomen dat er alsnog meer slachtoffers vallen? Welke hulp wordt er aan familie geboden?
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand het middel in huis heeft. Daar zal tevens worden verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie.
113 Zelfmoordpreventie heeft in 2021–2022 onderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan hulp/zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden. Belangrijke conclusies van het onderzoek zijn a) de meerderheid van de nabestaanden heeft in de periode direct na overlijden hulp of steun gemist; b) bijna de helft van de nabestaanden ervoer problemen in de periode na de uitvaart, met name bij de terugkeer naar werk/school; c) de meerderheid van de nabestaanden geeft aan dat zij begeleiding/hulp na zelfdoding erg zinvol zouden vinden, met name in de vorm van een overzicht van alle ondersteuningsbronnen (83%), en in de vorm van een vaste begeleider voor zowel praktische als emotionele problemen in het eerste jaar na de zelfdoding (72%). Naar aanleiding van dit onderzoek is een brochure gemaakt voor nabestaanden van zelfdoding, waarin overzichtelijk wordt weergegeven waar nabestaanden terecht kunnen voor ondersteuning. De brochure wordt digitaal en gedrukt verspreid in samenwerking met partners in het veld. Daarnaast zijn in de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie middelen gereserveerd ter verbetering van de zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Deelt u het diep onbevredigende gevoel dat aan eerdere onderzoeken naar CLW en haar leden geen strafrechtelijk gevolg kon worden gegeven omdat weliswaar sprake leek te zijn van het verschaffen van middelen voor zelfdoding, maar nog geen casus bekend was waar zelfdoding volgde, en dat het erop lijkt dat pas tot vervolging kon worden overgaan na het daadwerkelijk overlijden van jonge mensen als gevolg van gebruik van middel X? Zo ja, welke gevolgen moet dat volgens u hebben?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar een tiental personen gelieerd aan CLW nog loopt kan ik geen uitspraken doen over deze individuele strafzaak en over het gevoel dat ik daarbij heb. Zolang de strafzaak loopt past het mij evenmin om een oordeel te geven over het huidige wettelijke kader. Dit neemt niet weg dat de strafzaak, na afloop daarvan, aanleiding kan geven om dit kader onder de loep te nemen.
In vervolg op vraag 7, welke mogelijkheden zou de overheid hebben om meer preventief op te treden, zowel publiek-, privaat- als strafrechtelijk? Met welke wettelijke grondslag?
In het licht van het antwoord op vraag 5 blijft het beleid van het Ministerie van VWS gericht op de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. Daarmee wordt een drempel opgeworpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Het is wetenschappelijk bewezen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.12 Daarnaast wordt door VWS met de landelijke agenda suïcidepreventie, samen met partners binnen en buiten de zorg, gewerkt aan het verminderen van suïcidepogingen en suïcides.
Ten aanzien van de preventieve werking van het strafrecht merk ik het volgende op. Door een vervolging in te stellen draagt het OM onder meer bij aan de preventieve werking die is beoogd met het strafbaar stellen van bepaalde gedragingen. Met de vervolging van een verdachte wordt tot uitdrukking gebracht dat een bepaalde gedraging niet door de beugel kan en dat de verdachte daarover verantwoording moet afleggen bij de strafrechter.
Bent u bereid te onderzoeken of artikel 294 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht aangevuld kan worden zodat op een eerder moment vervolging mogelijk is indien in beroepsmatig, georganiseerd kader een gewoonte wordt gemaakt van het behulpzaam zijn bij – of het verschaffen van middelen tot – zelfdoding?
Voor zover u met het begrip «georganiseerd kader» het samenwerkingsverband van twee of meer personen bedoelt, wijs ik erop dat de deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, al strafbaar is gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de misdrijven nog niet gepleegd hoeven te zijn. Evenmin hoeft het te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Of er sprake is van deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Uitbreiding van de strafbaarstelling in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht lijkt op dit punt dan ook overbodig te zijn. Voor zover u doelt op het enkele individu dat beroepsmatig anderen behulpzaam is bij hulp bij zelfdoding of daartoe de middelen verschaft verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Centrum tegen Kinderhandel slaat alarm: ‘Pa of ma soms pooier eigen kind’’ |
|
Anne Kuik (CDA), Ruud Verkuijlen (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Centrum tegen Kinderhandel slaat alarm: «Pa of ma soms pooier eigen kind»»?1 Bent u bekend met het rapport «Onzichtbare slachtoffers van mensenhandel in 2021» van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)?2
Ja.
Hoe duidt u dat de cijfers van het CKM laten zien dat het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting stijgt, maar slachtoffers ook steeds jonger zijn (één op de vijf < 15 jaar)?
Om deze vragen te beantwoorden, is het belangrijk om naast de cijfers van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna CKM), ook naar de cijfers van CoMensha en het WODC te kijken. Er bestaat namelijk een afwijking tussen het aantal slachtoffers van mensenhandel dat via de officiële registraties in beeld komt en het aantal slachtoffers dat zich naar schatting daadwerkelijk in Nederland bevindt. Uit de Slachtoffermonitor Mensenhandel van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) blijkt dat in de periode 2016 tot en met 2020, kijkend naar Nederlandse slachtoffers, 927 vermoedelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in beeld kwamen. In diezelfde periode kwamen 135 vermoedelijke Nederlandse slachtoffers van criminele uitbuiting in beeld.3 Deze cijfers zijn gebaseerd op de vermoedelijke slachtoffers die bij CoMensha worden geregistreerd.4
Het geschatte aantal slachtoffers van mensenhandel ligt hoger dan het aantal dat wordt geregistreerd. Zo schatte het WODC dat in de periode 2016 tot en met 2019 in Nederland jaarlijks circa 5.000 personen slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.5 Uit de meest recent gepubliceerde jaarcijfers van CoMensha blijkt dat in 2021 in Nederland 791 vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel in beeld kwamen.6 Dat is een daling ten opzichte van de jaren ervoor. In 2020 werden 1.013 slachtoffers bij CoMensha aangemeld. In 2019 waren dit er nog 1.372. De Nationaal Rapporteur en het CKM hebben eerder aangegeven dat vooral Nederlandse minderjarige slachtoffers steeds meer buiten beeld lijken te blijven.
Bij de Chat met Fier is het aantal meldingen van mensenhandel juist gestegen. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 zijn 314 unieke bezoekers met een hulpvraag rondom mensenhandel in beeld gekomen van de Chat met Fier.7 In 2019 en 2020 kwamen in totaal respectievelijk 295 en 283 unieke bezoekers op Chat met Fier om te praten over een situatie van mensenhandel. Het gaat hierbij om slachtoffers die zelf aangeven dat zij door iemand worden gedwongen om seks te hebben met anderen of tot het plegen van strafbare feiten (285 personen). Tevens kan het gaan om bezoekers die zich zorgen maken dat iemand uit hun omgeving hiertoe wordt gedwongen (29 personen). Van de unieke bezoekers was meer dan de helft meerderjarig (60%) en de overige minderjarig (40%). De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers was 21 jaar. Uit het rapport wordt niet duidelijk waarom slachtoffers die zich bij de Chat melden steeds jonger zijn.
Dat slachtoffers de chat weten te vinden is een goede ontwikkeling. Zoals het rapport van het CKM ook stelt: veel slachtoffers die op de chat komen zijn kinderen die nog niet bekend zijn bij hulpverlening of de politie. Het is van groot belang om meer zicht te krijgen op deze jonge slachtoffers van uitbuiting. Het beter in beeld krijgen van deze groep wordt dan ook één van de prioriteiten in de herijkte aanpak van mensenhandel in deze kabinetsperiode. In het coalitieakkoord is bepaald dat het Programma Samen tegen Mensenhandel wordt voortgezet, en dat hier jaarlijks 2 miljoen euro voor beschikbaar wordt gesteld. Momenteel wordt er gewerkt aan een herijking van dit programma, tezamen met een veelvoud aan ketenpartners, partijen uit het maatschappelijk middenveld en andere betrokkenen. Uw Kamer wordt hier einde jaar over geïnformeerd.
Welke verklaring(en) heeft u hiervoor? Komen de cijfers en ontwikkelingen van het CKM overeen met de signalen die u zelf heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat één op de zes kinderen dat slachtoffer is van mensenhandel door de eigen ouders wordt uitgebuit en deze groep kinderen niet in beeld is bij hulpinstanties?
Het signaal dat kinderen door hun eigen ouders worden uitgebuit, is zeer verontrustend. Slachtoffer worden van een van de ergste misdrijven die we kennen vanuit een setting waarin je je als kind het meest veilig zou moeten voelen, is ronduit verschrikkelijk.
Wat vindt u van de aanbevelingen die het CKM doet, zoals het investeren in specifieke kennis over kwetsbare groepen, het versterken van de rol van anonieme online hulpverlening en het investeren in onderzoek naar seksuele uitbuiting door ouders?
Op 8 november jl. heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een beleidsreactie gegeven op het rapport en de aanbevelingen van het CKM.8 Ter beantwoording van deze vragen verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Bent u bereid de aanbevelingen van het CKM over te nemen, zodat bijvoorbeeld laagdrempelige, online hulpverlening structureel onderdeel wordt van de aanpak van mensenhandel? Indien ja, op welke termijn? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u toezeggen zo spoedig mogelijk met het CKM in gesprek te gaan over het onderzoek en de aanbevelingen?
De bevindingen van het CKM baren mij zorgen. Het gaat hier om de situatie waarin uitbuiting plaatsvindt in een setting waarin kinderen zich juist het meest beschermd moeten voelen. De laatste jaren zijn enkele zaken voor de rechter geweest waarin een ouder is veroordeeld voor de uitbuiting van een eigen kind. Over de aard en omvang van deze problematiek is nog niet veel bekend, zeker in gevallen waarin het gaat om seksuele uitbuiting. De cijfers van het CKM,
die gaan over bijna één op de zes unieke chatgebruikers die hun eigen ouder(s) identificeert als dader van seksuele uitbuiting, worden niet in deze mate herkend bij de hulpverlening en opsporingsdiensten.
Ik zal met het CKM/Fier en andere betrokken ketenpartners, zoals andere slachtofferpartijen, politie en OM, in gesprek gaan over de onderzoeksresultaten om elkaars informatie nader te duiden en samen tot passende vervolgstappen te komen. Hierbij zal ook verkend worden of nader onderzoek nodig en mogelijk is en zo ja, in welke vorm. Uw Kamer zal ik daarover informeren.
Welke aanvullende maatregelen kunt u ondertussen nemen om de aller kwetsbaarste groepen – die zich in uiterst onveilige situaties bevinden en in acuut gevaar verkeren – beter in kaart te brengen, zodat hulpverleners sneller in actie kunnen komen? Zijn hier nog lessen te leren uit het buitenland? Hoe staat het in dit kader met de uitwerking van de motie-Kuik/Van der Graaf over het in beeld krijgen van de minst zichtbare slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 50?
Voor het beter in beeld krijgen van de meest kwetsbare slachtoffers is signalering door professionals van groot belang. Via verschillende maatregelen wordt ingezet op het vergroten van bewustwording over mensenhandel bij (medische) professionals, het versterken van signalering en bieden van handelingsperspectief. Zo hebben CoMensha en Fairwork via trainingen, Webinars en ontwikkeling van een toolkit de signalerende rol van Veilig Thuis medewerkers, huisartsen en gemeenteambtenaren vergroot. Elke Veilig Thuis organisatie heeft inmiddels een aandachtfunctionaris mensenhandel.
De motie Kuik/Van der Graaf heeft opvolging gekregen in een onderzoek naar laagdrempelige hulpdiensten dat wordt uitgevoerd in opdracht van JenV en VWS.
Dit onderzoek wordt eind dit jaar opgeleverd en zal inzicht geven in de mate waarin het huidige aanbod van laagdrempelige hulpdiensten aansluit op de behoeften van slachtoffers. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de resultaten hiervan.
Ten slotte zal het beter in beeld krijgen van jonge, kwetsbare slachtoffers van mensenhandel vanaf 2023 worden meegenomen in de totstandkoming van de herijking van het programma Samen tegen mensenhandel. Op deze manier wordt interdepartementale coördinatie, capaciteit en aansluiting bij reeds bestaande initiatieven gewaarborgd. Hiernaast verzekert het programma een meerjarenstrategie en aanhoudende prioriteit op kwetsbare jongeren. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de herijking van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Zie nader het antwoord op vraag 9 over welke maatregelen door politie zijn genomen om intensief samen te werken met de diverse ketenpartners om signalen van uitbuiting inzichtelijk te maken en op te pakken.
Hoe kan de politie volgens u effectiever en doelgerichter zoeken naar slachtoffers van mensenhandel waarbij ouders betrokken zijn?
De politie is voor de aanpak van mensenhandel voor een belangrijk deel afhankelijk van de signalen die zij hierover ontvangt vanuit de samenleving. De politie werkt daarom intensief samen met de diverse ketenpartners, zoals zorgcoördinatoren, Veilig Thuis en jeugdinstellingen. Er zijn diverse overlegvormen en casustafels ingericht om signalen van uitbuiting inzichtelijk te maken en op te pakken. Het beeld dat bij een groot gedeelte van slachtoffers van uitbuiting één of beide ouders dader is, wordt zowel door de politie als de (zorg)partners niet herkend. Dit komt niet overeen met de onderzoeksresultaten van het CKM, waarbij een aanzienlijk aantal slachtoffers aangeeft door hun ouders te worden uitgebuit. Voor politie is het van belang dat deze meldingen gedeeld kunnen worden. Tussen politie, zorgcoördinatie en het CKM/Chat met Fier zijn inmiddels werkafspraken gemaakt over het delen van de signalen, via de zorgcoördinator of de politie (in acute situaties). De werkafspraken hebben tot nu toe nog niet vaak geleid tot het delen van informatie. De politie zet daarnaast ook in op het actief zoeken naar online signalen van mensenhandel, waarbij de politie het aanbod van seksuele handelingen die tegen betaling worden aangeboden monitort.
Welke mogelijkheden zijn er om het strafrechtelijke proces richting daders te verbeteren? Welke informatie is bekend over de meldings- en aangiftebereidheid en hoe vaak het tot een veroordeling komt?
De politie en andere partners gebruiken de opgedane inzichten uit het CKM onderzoeksrapport «Daders van binnenlandse seksuele uitbuiting» om van te leren, onder andere ten behoeve van de opsporing.9
Uit de Dadermonitor Mensenhandel 2015–2019 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat 3.420 incidenten van mensenhandel bij de politie zijn geregistreerd in de periode van 2015–2019.10 In diezelfde onderzochte periode zijn in totaal 954 opsporingsonderzoeken gestart. Vervolgens zijn 900 zaken bij het OM ingeschreven in de periode 2015–2019. In de periode 2015–2019 heeft de rechter in eerste aanleg 721 mensenhandelzaken afgedaan.11 Hiervan zijn 521 zaken geëindigd in een veroordeling.12 In totaal zijn in deze periode 162 zaken geëindigd in een vrijspraak.13 De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen verwacht voor het eind van het jaar een nieuwe Dadermonitor te publiceren. Ik zal in een beleidsreactie aan de Tweede Kamer reageren op deze nieuw gepubliceerde cijfers en bevindingen.
Het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid met betrekking tot het delict mensenhandel is van belang om slachtoffers te kunnen helpen en daders te kunnen vervolgen. Verschillende factoren liggen ten grondslag aan de relatief lage meldings- en aangiftebereidheid, zoals de angst voor represailles, afhankelijkheid van de dader, schaamte of zichzelf niet herkennen in het slachtofferschap. Om de meldings- en aangiftebereidheid te verhogen is onder meer in opdracht van de politie in samenwerking met het CKM de proeftuin aangiftebereidheid opgestart.14 De focus binnen de proeftuin lag op het vergroten van de contactbereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met de politie. Hierbij is het doel om een werkwijze te ontwikkelen die gericht is op de (vroeg)bescherming van het slachtoffer, het vergroten van het vertrouwen van slachtoffers in het strafproces en het voorkomen van secundaire victimisatie voor, tijdens en na het strafproces. De eerste resultaten van deze proeftuin zullen in het eerste kwartaal van 2023 met uw Kamer worden gedeeld.
Ten slotte wordt ieder slachtoffer van een strafbaar feit, ter voorkoming van herhaald slachtofferschap, secundaire victimisatie, maar ook voor het voorkomen van intimidatie en vergelding door daders, door de politie en het OM aan de hand van criteria beoordeeld op zijn of haar individuele beschermingsbehoefte. Een Individuele Beoordeling (IB) is een wettelijke taak die voortvloeit uit de EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.15 Het palet aan beschermingsmaatregelen is breed, bijvoorbeeld het afschermen van adresgegevens, anoniem aangifte doen of een contact- of gebiedsverbod.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat een nauwere samenwerking tussen politie, zorgverleners en organisaties als Veilig Thuis nodig is voor de opsporing van daders en de ondersteuning van slachtoffers?
Zie antwoord vraag 9. Ik ben het met u eens dat voor de opsporing van daders en ondersteuning van slachtoffers een nauwe samenwerking tussen politie, zorgverleners en (veiligheids)organisaties benodigd is. De samenwerking is over het algemeen goed te noemen. In steeds meer gemeenten hebben de wethouder(s) sociaal domein en de burgemeester regelmatig overleg met politie, justitie en betrokken zorgorganisaties; de zogenoemde vier- of vijfhoek. In veel regio’s wordt steeds meer samengewerkt rondom veiligheid en zorg. Mensenhandel wordt daarom steeds vaker ondergebracht in de structuur van Zorg- en Veiligheidshuizen. In Zorg- en Veiligheidshuizen wordt complexe casuïstiek, waaronder casuïstiek mensenhandel, door verschillende partners besproken. Daardoor beschikken ze over belangrijke expertise en wordt er een kader geboden waarbinnen partners informatie kunnen delen en signalen van mensenhandel duiding kunnen geven. Door bij deze structuur aan te sluiten zijn de belangrijke ketenpartners betrokken en bekend met elkaars werkwijze. Mensenhandel is dan ook opgenomen in de Meerjarenagenda 2021–2024 van de Zorg- en Veiligheidshuizen.
Ook hierbij zie je dat er ontwikkelingen en initiatieven zijn om deze samenwerking nog verder te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de landelijke proeftuin samenwerkingen tussen politie en jeugdhulpinstellingen en de doorontwikkelingen van interorganisationele overlegvormen en casustafels. In 2021 is in de landelijke proeftuin «samenwerking jeugdhulporganisaties en politie» gewerkt aan het versterken van de samenwerking en betere informatie-uitwisseling. De proeftuin is inmiddels afgerond en geëvalueerd. Hieruit blijkt dat het onderwerp gegevensdeling bij vermoedens van seksuele uitbuiting tussen betrokken organisaties regelmatig een knelpunt vormt. In dit kader zal bekeken moeten worden wat er nodig is om de informatie-uitwisseling tussen verschillende uitvoeringsorganisaties en professionals verder te verbeteren binnen de kaders van de AVG. Zo is het bijvoorbeeld voor politie van belang in het kader van het verkrijgen van een goede informatiepositie dat het delen van geringe signalen van mensenhandel verbeterd wordt. Onderdeel van deze verbetering is het goed kunnen benutten van de door mijn departement opgestelde «Handreiking aanpak gegevensdeling».16
Hoezeer is bij daders van mensenhandel sprake van een combinatie van of samenloop met andere vormen van criminaliteit, zoals drugssmokkel en illegale prostitutie? Hebt u hier actuele gegevens van?
De politie registreert dit niet als zodanig, dat hiervan cijfers kunnen worden gegenereerd. In de praktijk zien we regelmatig dat mensenhandel samengaat met strafbare feiten op het gebied van verdovende middelen of in combinatie met andere feiten zoals wapenbezit, oplichting en witwassen. Als het gaat om onvergunde prostitutie zie je in de praktijk dat slechts een klein deel van deze sector daadwerkelijk mensenhandel betreft, maar als het strafzaken betreft op het gebied van seksuele uitbuiting, dan zie je dat slachtoffers grotendeels te werk zijn gesteld in de onvergunde prostitutie.
Uit de cijfers van de Dadermonitor Mensenhandel 2015 – 2019 blijkt dat bij 1225 incidenten sprake was van een of meerdere andere feiten naast mensenhandel.17 Het gaat hierbij vooral om vermogensdelicten als diefstal en inbraak. In zo’n 18% van alle incidenten is naast mensenhandel sprake van een vermogensdelict. Na vermogensdelicten komen verkeersdelicten, vernieling en mishandeling het vaakst voor bij incidenten van mensenhandel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het binnenkort in te plannen debat over mensenhandel en prostitutie?
Ja.
Het bericht ‘Zelfs camera’s schrikken drugscriminelen niet af’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zelfs camera’s schrikken drugscriminelen niet af»?1
Ja.
Klopt het dat in de afgelopen weken tenminste 25 Nederlanders zijn opgepakt vanwege aanslagen in Antwerpen? Wat vindt u ervan dat de jongste van hen nog maar 15 jaar oud is?
In het krantenartikel wordt gerefereerd aan onderzoeken van de Belgische autoriteiten. Het is in de eerste plaats aan hen om te beoordelen of informatie over lopende onderzoeken openbaar kan worden gemaakt. Ik kan de informatie uit het artikel dus niet bevestigen.
Ik vind het zorgelijk en onacceptabel wanneer kinderen in aanraking komen met de georganiseerde drugscriminaliteit en mogelijk een rol spelen bij het plegen van aanslagen. Daarom zet ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in op het voorkomen dat jongeren het criminele pad opgaan. In mijn brief d.d. 1 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit2.
Ik vind het belangrijk dat drugscriminelen op verschillende manieren hard worden aangepakt. Ik heb eerder op 26 april jl. en recentelijk op 4 november uw Kamer geïnformeerd over mijn ondermijningsaanpak. Naast het voorkomen dat jongeren het criminele pad op gaan, zet ik in op het doorbreken van criminele netwerken en verdienmodellen, bestraffen en beschermen.
Maakten deze personen allen deel uit van hetzelfde netwerk en/of dezelfde familie? Waren deze mensen in het zicht van politie en justitie?
Er kunnen geen uitspraken worden gedaan met betrekking tot lopende zaken. In algemene zin kan worden gesteld dat de operationele samenwerking met België naar wederzijdse tevredenheid verloopt. Wij zijn met elkaar in continue dialoog om de onderlinge rechtshulp te versterken. Wij werken ook met elkaar in Benelux- en EU-verband (onder meer via het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats), evenals in de recent opgericht coalitie van landen tegen georganiseerde drugscriminaliteit om samen criminele netwerken in kaart te brengen, te verstoren en te ontmantelen, inclusief in de havens. Het aanstaande Benelux Politieverdrag zal de samenwerking nog meer faciliteren met meer mogelijkheden in de bestrijding van grensoverschrijdende drugscriminaliteit.
Bent u het eens met de stelling dat het beschamend is dat behalve (hard)drugs nu ook geweld en intimidatie een Nederlands exportproduct lijken te zijn geworden? Bent u het met eens met det stelling dat hiermee weer een nieuw dieptepunt is bereikt?
Nederland is een sterk handelsland, onder meer vanwege de ligging en onze infrastructuur. Onze zee- en luchthavens zijn dan ook een spil in de wereldhandel. Omdat ook criminelen hiervan profiteren hebben we te maken met een keiharde keerzijde: ontwrichtende, dodelijke drugshandel in met name cocaïne. Met de handel worden miljarden aan zwart geld verdiend. Nederlandse drugscriminelen werken hierbij nauw samen met internationale criminele netwerken. Een exponent van deze handel en bijbehorende internationale contacten tussen criminelen is dat onderlinge conflicten vaak met veel geweld worden uitgevochten, ook in het buitenland. De gebeurtenissen in Antwerpen, zoals beschreven in het krantenartikel, zijn verwerpelijk en moeten dan ook met kracht worden bestreden.
Ik zie het als mijn taak om de drugscriminaliteit in Nederland terug te dringen. Om nieuwe dieptepunten in de toekomst te voorkomen moeten criminelen over de gehele linie worden bestreden. Dat kan alleen met een brede aanpak, een lange adem en door samenwerking tussen overheidspartijen en private sectoren, ook over onze landsgrenzen heen.
Was u net als de Belgische nationaal drugscoördinator niet verrast over de betrokkenheid van zoveel Nederlanders bij de geweldsgolf in Antwerpen?
Gezien de sterke internationale oriëntatie van de drugshandel en de rol die Nederlandse drugscriminelen hierin spelen, ben ik net als de Belgische nationaal drugscoördinator niet verrast. Mede door de nabijheid van de Antwerpse haven, werken Belgische en Nederlandse criminelen intensief samen. Vanwege de ligging en aanwezige infrastructuur hebben de havens van Rotterdam en Antwerpen een belangrijke rol binnen de wereldwijde handelssector. Helaas vinden criminelen ook hun weg naar deze havens en maken misbruik van deze logistieke knooppunten. Deze dreiging is bekend. Zo weten we dat een aanzienlijk deel van de in Antwerpen binnen gebrachte cocaïne vanuit Nederland verder gedistribueerd wordt. Daarom zetten België en ons land alles op alles om deze criminele machtsstructuren te ontmantelen en te bestrijden. Zowel op bestuurlijk als operationeel niveau werken wij nauw samen met België.
Internationale samenwerking is erg belangrijk bij de bestrijding van georganiseerde drugscriminaliteit. Daarom blijf ik mij inzetten om de internationale aanpak en bijbehorende samenwerking te intensiveren. Zo hebben onlangs zes Europese landen, waaronder België en Nederland, afspraken gemaakt om nauwer samen te werken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. Ook vindt samenwerking plaats in EU-verband waaronder via een EU strategie inzake drugs en operationele samenwerking in het kader van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats en wordt er bilateraal met partnerlanden zoals de VS en Canada en internationale organisaties zoals de VN en Interpol actief gewerkt aan een sterke omvattende aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit.
Hoe staat u tegenover het idee om naar Belgisch voorbeeld ook in Nederland een nationaal drugscoördinator aan te stellen? Wat zijn uw overwegingen om dit wel of juist niet te doen?
Er zijn verschillende manieren om de coördinatie van georganiseerde drugscriminaliteit vorm te geven. In België is ervoor gekozen om hiervoor een drugscoördinator aan te stellen. De nationaal drugscoördinator in België heeft als taak om een globaal en geïntegreerd beleid te realiseren rond alcohol, tabak, illegale drugs, psychoactieve medicatie, maar ook gedragsverslavingen zoals gokken.
In Nederland hebben we de keuze gemaakt om ons niet alleen op het drugsbeleid te richten, maar juist op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit die met (de handel en productie van) drugs samenhangt. De aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit vraagt een kabinetsbrede aanpak, waarvan ik de regie op mij heb genomen. Eerder heeft uw Kamer op 5 maart 2021 een afschrift gekregen van een brief die naar het Strategisch Beraad Ondermijning is gegaan. Hierin is o.a. ingegaan op hoe de aanpak van georganiseerde criminaliteit binnen mijn ministerie wordt georganiseerd. Samen met publieke en private partners wordt niet alleen opgavegericht aan de bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit gewerkt, maar ook op het verminderen van de ondermijnende effecten daarvan op onze rechtsstaat. Verschillende departementen werken samen op onderdelen van deze aanpak. Zo werken de Minister van Financiën en ik nauw samen op het voorkomen van witwassen en trekken het Ministerie van IenW en mijn ministerie samen met private partijen op in de aanpak van drugssmokkel via mainports en andere logistieke knooppunten. Over deze kabinetsbrede aanpak is uw Kamer 4 november jongstleden geïnformeerd3.
In hoeverre verschilt de Belgische aanpak van drugscriminaliteit met die in Nederland? Kunt u aangeven op welke manier(en) Nederland en België op dit moment met elkaar samenwerken om drugscriminaliteit te bestrijden? Hoe effectief is deze aanpak tot dusver? Waar ziet u mogelijkheden voor verbetering?
De focuspunten van de aanpak van drugscriminaliteit lijken op elkaar en trekken ook meer naar elkaar toe. Vanzelfsprekend zijn er ook verschillen; zo hebben we in Nederland relatief meer aandacht voor de bestuurlijke aanpak. Ook in België zien we, mede dankzij de stevige samenwerking, een groeiende aandacht voor de bestuurlijke aanpak en worden er stevige stappen gezet.
Nauwe samenwerking met buurland België is van groot belang in de aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Het EURIEC speelt hierbij ook een belangrijke rol om de bestuurlijke samenwerking tussen België, Duitsland en Nederland te verstevigen. De intensieve samenwerking tussen België en Nederland heeft onder meer tot doel het versterken van de aanpak in onze havens.
Op operationeel niveau werken Nederland en België samen in bron- en transitlanden door bijvoorbeeld het gemeenschappelijk gebruik van politie en Douane-liaisons. Daarnaast is project Fortius opgestart; een samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische diensten gericht op het tegengaan van drugssmokkel via de Antwerpse haven met als bestemming Nederland. Ook de samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische Douane is intensief. Zo wordt er onder meer (uit bronlanden ontvangen) informatie gedeeld over verdachte zendingen en andere bevindingen.
Op bestuurlijk niveau wordt er veel samen opgetrokken. Zo maakt België bijvoorbeeld deel uit van de coalitie van zes Europese landen tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Middels een meerjarig actieplan is recentelijk afgesproken dat de samenwerking tussen de autoriteiten van de zes landen wordt opgevoerd en verbreed, bijvoorbeeld op het gebied van havensamenwerking. Ook op bilateraal niveau vinden er regelmatig gesprekken plaats tussen de bewindslieden over hoe de huidige samenwerking verder verbeterd kan worden bijvoorbeeld op het vlak van informatie-uitwisseling via politiekanalen, justitiële samenwerking, de uitvoering van Europese arrestatiebevelen en overlevering en vervolgstappen voor een grensoverschrijdende bestuurlijke aanpak. Dit gebeurt ook in Benelux-kader.
Wat gaat en kunt u doen om de effectiviteit van bewakingscamera’s om «narcoterroristen' tegen te houden, te verhogen, zodat onschuldige burgers beter worden beschermd tegen de territoriumdrang en prestigestrijd van de georganiseerde misdaad?
Cameratoezicht kan op diverse gronden worden ingezet. Zo kan de burgemeester hiertoe overgaan ter handhaving van de openbare orde op grond van artikel 151c van de Gemeentewet en kan het worden ingezet op basis van het Wetboek van Strafvordering in het kader van een lopend opsporingsonderzoek. Daarnaast kan de politie gebruik maken van tijdelijk en gericht cameratoezicht op grond van artikel 3 van de Politiewet indien daar een concrete aanleiding voor is, bijvoorbeeld een geconstateerde opleving van criminaliteit. Uiteraard bestaan er ook private camera’s waarmee particulieren bijvoorbeeld hun woning beveiligen.
Veelal is cameratoezicht, o.a. in de havens, een onderdeel van een breder pakket aan maatregelen. Om onschuldige burgers beter te beschermen tegen de georganiseerde criminaliteit zal daarom tevens naar de brede aanpak gekeken moeten worden. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de hoofdlijnenaanpak van de georganiseerde criminaliteit.
Een voorbeeld van een maatregel in het kader van de brede aanpak, die mede is gericht op de bescherming van onschuldige burgers, is het wetsvoorstel om een sluitingsbevoegdheid voor de burgemeester en de gezaghebber te regelen bij een openbare ordeverstoring door ernstig geweld of door een wapenvondst. Dit wetsvoorstel is recent naar uw Kamer gestuurd4. Juist omdat de beschieting van een pand niet alleen gevaarlijk is voor bewoners en omwonenden, maar het ook de openbare orde in een buurt kan verstoren, kan het noodzakelijk zijn om zo’n woning tijdelijk te sluiten.
Het bericht dat één op de vijf Rotterdamse jongeren een wapen heeft of wel eens draagt |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat één op de vijf Rotterdamse jongeren een wapen heeft of wel eens draagt?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het on-Nederlands is dat het bezit van wapens en het praten over wapenbezit steeds meer normaliseert onder jongeren? Hoe kan volgens u deze trend van normalisatie worden doorbroken?
Wapenbezit en -gebruik zijn inderdaad niet normaal, dat zijn wij volledig met u eens. Juist daarom zijn we in 2020 gestart met het actieplan Wapens en Jongeren, waarin preventieve, proactieve en repressieve maatregelen opgenomen zijn om de trend te doorbereken. Dat voeren wij uit samen met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en in samenwerking met gemeenten, politie en andere mensen en (lokale) organisaties die om jongeren staan.
Er wordt vol ingezet op het beperken van wapenbezit. Zo verkopen veel winkels uit de retailbranche na gesprekken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en gemeenten al vrijwillig geen messen meer aan minderjarigen en wordt gewerkt aan een verbod op de verkoop hiervan aan minderjarigen en het dragen van messen in het openbaar. Vorig jaar is een landelijke wapeninleveractie gehouden, waarbij 3300 wapens zijn ingeleverd. Hiermee laten we duidelijk zien dat het niet normaal is om een mes te hebben of te dragen.
Daarnaast zetten we in op bewustwording onder jongeren van de risico’s van wapenbezit. Lokaal zijn al diverse campagnes gestart, vaak financieel ondersteund door mijn ministerie, die zich richten op jongeren. Verder kunt u denken aan een les van Halt of het Openbaar Ministerie voor de klas. Ook worden jongeren betrokken in de ontwikkeling van campagnes en is er contact met partijen als de Moeder is de sleutel die aandacht vragen voor de impact van de directe omgeving op de jongeren. Er zijn diverse producten ontwikkeld die organisaties helpen in hun aanpak. Deze zijn verzameld in een online toolbox van het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid. De bedoeling van deze producten is om de jongeren en hun omgeving te bereiken en de normalisering tegen te gaan.
Heeft u zicht op de vraag of deze hoge cijfers van jongeren met een wapen op meerdere plekken in Nederland een trend zijn? Zo ja, hoe zien deze cijfers eruit?
De politie heeft een methodiek ontwikkeld om in Basisvoorziening Handhaving (BVH) te zoeken naar registraties gerelateerd aan steekwapenbezit en -gebruik door jongeren. Daarbij zal altijd wel rekening gehouden moeten worden met een foutmarge: bepaalde registraties zullen worden geselecteerd, terwijl het niet om steekwapenbezit of -gebruik gaat. Met dit voorbehoud kan het volgende worden gemeld.
Cijfers over het eerste half jaar 2022 laten zien dat het aantal minderjarigen of jongvolwassenen dat wordt aangehouden als verdachte van een steekincident binnen de categorie zwaar/fataal geweld, lijkt te stabiliseren. In de eerste zes maanden van dit jaar gaat het om 320 verdachten. Dat is nagenoeg gelijk aan dezelfde periode in voorgaande jaren.
In de leeftijdscategorie 12 tot en met 17 jaar is een zeer lichte daling te zien als het gaat om aangehouden verdachten van steekincidenten binnen de categorie zwaar/fataal geweld. In de eerste helft van dit jaar gaat het om 150 verdachten, tegenover 160 in dezelfde periode in 2021 en 170 in de eerste zes maanden van 2020.
In de categorie 18 tot en met 22 jaar bleef het aantal verdachten binnen de categorie zwaar/fataal geweld gelijk ten opzichte van een jaar eerder: 170. In de eerste helft van 2020 waren er nog 165 verdachten.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek van de Erasmus Universiteit, waaruit blijkt dat jongeren zich bewapenen omdat ze zich onveilig voelen of omdat ze worden bedreigd?
Het is zorgelijk dat jongeren zich onveilig of bedreigd voelen of bedreigd worden (zie ook het antwoord op vraag2. Ook is het zorgelijk dat zij dat gevoel willen wegnemen door het dragen van een wapen. Daar wordt de situatie immers alleen maar onveiliger van. Anders dan menig jongere denkt, leidt het dragen van een wapen juist tot een grotere kans dat er wapen gerelateerd geweld plaatsvindt. De drager van een wapen voelt zich zelfverzekerder en is met een wapen op zak minder geneigd een conflict te sussen of uit de weg te gaan.
Wat is er naar uw mening nodig om ervoor te zorgen dat het gevoel van onveiligheid in wijken afneemt? Aan welke concrete maatregelen moeten we denken?
Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op onveiligheidsgevoelens van wijkbewoners. Te denken valt aan persoonlijke factoren, maar ook de criminele, sociale en fysieke omgeving en ten slotte de aanwezigheid van organisaties en professionals die verantwoordelijkheid hebben voor veiligheid in de wijk, spelen hierbij een belangrijke rol.
Op wijkniveau investeren wij in een brede preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Hierover is uw Kamer op 1 juli jl. geïnformeerd.3 Eerder dit jaar is aan 15 gemeenten gevraagd om in hun meest kwetsbare gebieden een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte aanpak neer te zetten. Die bestaat uit het bieden van kansen aan jongeren die kwetsbaar zijn om in de criminaliteit te geraken, maatregelen in de sociale, fysieke en online leefomgeving van de jongeren en het versterken van de gemeente en justitiële partners in de wijk. De aanpak moet voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. Vanuit de beschikbare middelen vanuit het Coalitieakkoord wordt het aantal gemeenten in de komende jaren nog verder uitgebreid. Uw Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van deze brede preventieaanpak met een voortgangsbrief voor de zomer.
Herinnert u zich het Actieplan Wapens en Jongeren dat uw voorganger heeft gelanceerd (Kamerstuk 28 684, nr. 637)? Kunt u een update geven over de voortgang van dit actieplan? Welke acties kunt u extra ondernemen om de effectiviteit van dit actieplan te vergroten?
Het actieplan Wapens en Jongeren is ons bekend. De looptijd van het actieplan is nog niet voorbij en we zien aan de incidenten dat het onderwerp helaas nog steeds actueel is. Zie voor de voortgang en tot nog toe uitgevoerde acties het antwoord op vraag 2. De aanpak van deze problematiek is er een van een lange adem. Begin 2023 wordt er een besluit genomen over de voortzetting van de aanpak. Dan is de looptijd van het huidige actieplan voorbij. Op dit moment wordt een evaluatie uitgevoerd van het actieplan Wapens en Jongeren, waarvan we begin 2023 het rapport verwachten. Dan heeft ook de politie de jaarcijfers over 2022 beschikbaar. Al deze informatie moet ons helpen bij het nemen van het besluit over de borging en het vervolg van de aanpak. Uw Kamer zal na dit besluit worden geïnformeerd over de uitvoering van het actieplan en het vervolg van de aanpak.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat, ondanks met de vernieuwde wetgeving waarin de verkoop van messen aan minderjarigen is verboden, ouders geen messen aan hun kinderen cadeau kunnen doen?
Het wetsvoorstel waarmee verkoop van messen aan minderjarigen verboden wordt, draagt ook bij aan een normstelling. Het is immers niet normaal dat jongeren in het bezit zijn van een mes en dat wordt met dat voorstel onderstreept.
De komende tijd blijven wij ons samen met de partners inzetten om dit probleem – dat zich breder voordoet dan in Rotterdam – tegen te gaan.
Het bericht 'De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Wat vindt u van de conclusie van het artikel dat websites zoals 8kun en Daily Stormer, die bron zijn van haatzaaiende teksten, racisme, rechts-extremistisch gedachtengoed en kinderporno, en bijna overal in de wereld geweerd worden, nog steeds gehost en gefaciliteerd worden via Nederland?
In Nederland zijn het aanzetten tot haat en geweld en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno strafbaar. Dat geldt ook op het internet. Internet-tussenpersonen zijn gehouden op te treden indien zij weten dat er illegaal materiaal op hun servers of platformen staat. Daar spreek ik hen ook op aan. Gelukkig werkt het grootste gedeelte van de internetbedrijven goed mee om illegale content snel te verwijderen. Desondanks kan nooit helemaal worden voorkomen dat hun klanten illegaal materiaal opslaan of online zetten. Voor de aanpak van illegale online content is samenwerking met de internetsector cruciaal.
Het is niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is bij wet verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. In dit specifieke geval is dat ook gebeurd en is de content niet meer bereikbaar via een Nederlandse server.
De inzet op het bestrijden van illegale content is er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Deelt u de mening dat Nederland als gewilde plek voor hosting- en datacentrumdiensten ook koploper moet zijn in het weren van ongewenste en strafbare online content?
Ja die mening deel ik. Nederland is al koploper in de aanpak van online seksueel kindermisbruik en zet zich in voor een Europese aanpak daarvan. Ook met betrekking tot de oprichting van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) loopt Nederland voorop in het bestrijden van strafbare online content. In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van de aangetroffen illegale content. Een hostingprovider moet acteren als hij er weet van krijgt dat de online content die hij host een illegaal karakter heeft. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content. Bij het tegengaan van strafbare content (terroristisch of kinderpornografisch materiaal en hate speech) heeft de overheid een actieve rol in de opsporing en vervolging. Bij onrechtmatige (maar niet strafbare) content – content die schade toebrengt aan individuen, zoals privacy-schendingen – is die rol vooral faciliterend, bijvoorbeeld door het subsidiëren van een meldpunt. Via zo’n meldpunt wordt strafbare en onrechtmatige content onder de aandacht gebracht van een internettussenpersoon, die op grond van bestaande wet- en regelgeving gehouden is daarop te acteren. Ongewenste (maar niet onrechtmatige) content (zoals de meeste vormen van desinformatie) wordt niet verwijderd. Wel zijn er andere instrumenten om hierop te reageren (o.a. fact checking, counterspeech, verwijzen naar officiële websites, aanpassen (zoek)algoritmes, etc.).
Zijn er naast de in het artikel genoemde websites nog andere soortgelijke rioolwebsites die via Nederland gehost of gefaciliteerd worden? Heeft u hier voldoende zicht op?
Datacentra hebben niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. Er bestaat geen wettelijk kader voor toezicht op de content die in Nederland wordt gehost.
In hoeverre is er sprake van strafbare feiten als Nederlandse bedrijven websites hosten en faciliteren die haatzaaiende teksten, racisme, rechts-extremistisch gedachtengoed en kinderporno verspreiden?
Criminelen misbruiken diensten van hostingproviders voor illegale activiteiten. Veel hostingproviders treden hier adequaat tegen op. Voor hostingproviders die willens en wetens criminaliteit faciliteren kan een strafrechtelijke aanpak passend zijn. Om de schaalvoordelen van hostingdiensten, dat wil zeggen de grootte van de datacapaciteit die geleverd kan worden, minder toegankelijk te maken voor criminelen, is het van belang dat alle hostingproviders hier maatregelen tegen nemen. Daarnaast heeft de politie onlangs diverse hostingproviders op de hoogte gesteld van criminele dienstverleners die mogelijk misbruik maken van hun systemen. Daarbij is verzocht, indien deze partijen bij deze hostingproviders bekend zijn, deze niet meer als klant te accepteren. Onlangs heeft het Gerechtshof in Den Haag bepaald dat dergelijke dienstverleners onder omstandigheden niet zijn uitgesloten van strafrechtelijke aansprakelijkheid, ook niet als zij geen bevel tot ontoegankelijk maken van gegevens hebben ontvangen. Deze uitspraak biedt mogelijkheden voor vervolging van hostingproviders die criminelen actief helpen.
Welke mogelijkheden heeft u om strafrechtelijk of bestuursrechtelijk op te treden tegen het hosten of faciliteren van dergelijke websites via Nederland?
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. Onrechtmatige content kan ontoegankelijk worden gemaakt na een bevel daartoe van de civiele rechter.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. De Raad van State heeft op 4 mei jl. geadviseerd over het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Dit advies wordt nu verwerkt, zodat het wetsvoorstel daarna op korte termijn aan de Kamer kan worden aangeboden. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Zoals de naam al zegt, zal de ATKM zich alleen richten op terroristisch en kinderpornografisch materiaal, en blijft online hate speech zoals verspreid via Daily Stormer en 8kun buiten de reikwijdte van deze Autoriteit. Online hate speech kan worden gemeld bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND). Dit meldpunt wordt door de sector beschouwd als een trusted flagger, waardoor meldingen vanuit dit meldpunt richting de sector in vrijwel alle gevallen leiden tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. Tenslotte zijn ook in EU-verband afspraken gemaakt, zoals de Code of conduct on countering illegal hate speech uit 2016.
De Digital Services Act (DSA) biedt in vergelijking met de Richtlijn Elektronische Handel een meer gepreciseerd kader waarbinnen hostingbedrijven een beroep kunnen doen op uitsluiting van aansprakelijkheid met betrekking tot de informatie die zij hosten. Ook bevat de DSA onderdelen die de bestrijding van illegale content in de toekomst verder kunnen verbeteren. Om hier optimaal uitvoering aan te geven en gebruik van te maken zal de huidige NTD gedragscode de komende tijd vanuit een publiek-private samenwerking nog eens tegen het licht worden gehouden. Bij de onderhandelingen over de DSA heeft Nederland er overigens voor gepleit om aanvullend op dit alles een zorgplicht voor hostingbedrijven op te nemen. Dit voorstel kreeg helaas onvoldoende steun bij andere Lidstaten.3
Aanvullend subsidieert de overheid een aantal meldpunten om illegale content onder de aandacht te brengen van platformen, providers en hosters. Deze meldpunten hebben veelal de status van trusted flagger, en hebben daarmee ook het vertrouwen van de sector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit artikel stappen te ondernemen tegen het hosten of faciliteren van dergelijke websites?
Het huidig wettelijk kader om stappen te ondernemen tegen het hosten of faciliteren van websites die illegale content bevatten, biedt geen ruimte om additionele verplichtingen op te leggen. De systematiek waarbij melding gemaakt kan worden bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND) werkt goed. In vrijwel alle gevallen leidt een verwijderverzoek van MiND daadwerkelijk tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de content.
Dat betekent niet dat er niet wordt gekeken wat er nog meer kan worden gedaan om deze illegale content aan te pakken. Specifiek ten aanzien van de aanpak van online hate speech voert mijn ministerie momenteel in samenwerking met de Ministeries van BZK, OCW en SZW een inventarisatie uit naar hoe de aanpak van online hate speech vormgegeven en geïntensiveerd kan worden. Hiermee wordt een eerste aanzet gedaan voor een interdepartementale aanpak tegen online hate speech. Uw Kamer wordt voor het einde van het jaar over deze aanpak geïnformeerd.
Wat is de status van het conceptwetsvoorstel Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal? Heeft u zicht op wanneer het wetsvoorstel bij de Kamer kan worden ingediend?
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt momenteel verwerkt. Het wetsvoorstel zal naar verwachting op korte termijn aan de Kamer worden aangeboden.
Biedt het conceptwetsvoorstel Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal mogelijkheden om dergelijke websites aan te pakken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de laatste paragraaf van het antwoord op vraag 6.
Zou het geven van een bindende aanwijzing aan aanbieders die betrokken zijn bij de opslag of doorgifte van kinderporno uitgebreid kunnen worden naar aanbieders die betrokken zijn bij opslag of doorgifte van evident racistische of haatzaaiende teksten en complottheorieën? Wat zijn hiervan voor- en nadelen?
Internettussenpersonen die ervan op de hoogte worden gebracht dat de content die zij hosten illegaal is, dienen op grond daarvan te acteren om niet aansprakelijkheid gesteld te kunnen worden. Dat geldt niet alleen voor kinderporno, maar ook voor andere illegale content zoals evident racistische of haatzaaiende teksten.
Het verspreiden van complottheorieën kan gepaard gaan met strafbare feiten, zoals bedreiging, smaad of laster of met onrechtmatige gedragingen. Zo laat het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van 7 november jl. zien dat geloof in complottheorieën kan leiden tot anti-overheidsextremisme. In die gevallen zijn internet service providers (ISPs) en hosting service providers (HSPs) wel gehouden om te acteren, maar dan op basis van de strafbare of onrechtmatige gedraging en niet omdat het complottheorieën betreft. Daar waar complottheorieën aanzetten tot terrorisme kan de eerdergenoemde Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) straks ingrijpen door het uitvaardigen van een verwijderbevel.
Het bericht ‘Amalia in vizier Mocro-maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amalia in vizier Mocro-maffia»?1
Ja.
Kunt u reageren op de serieuze ondermijning van de rechtstaat die door John van den Heuvel wordt geschetst in het artikel in de Telegraaf?
In de Nederlandse rechtsstaat moeten mensen zich veilig en beschermd weten. Het kabinet zet alles op alles in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en ondermijnende criminaliteit. Geen maatregel wordt geschuwd. Alles moet worden ondernomen om te voorkomen dat gedetineerden hun criminele zaken kunnen voortzetten. We hebben te maken met een buitencategorie zware criminelen uit de georganiseerde misdaad, wat vraagt om een ander wettelijk kader voor detentie en toezicht dan waar we tot nu toe mee werken. Daarom heb ik ook vergaande stappen aangekondigd, waar ik in de antwoorden op vraag 4 en 6 nader op in ga.
Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting ook financieel verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.2
Bent u het eens met de stelling dat er in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geen gelegenheid mag zijn dat de meest zware criminelen met elkaar in contact komen?
In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is geen gelegenheid voor de meest zware criminelen om met elkaar in contact te komen. We kunnen deze «buitencategorie» van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden, zoals bijvoorbeeld door middel van brief contact. Uiteraard wordt alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld gecontroleerd. In sommige gevallen is deze communicatie als zodanig alsnog onwenselijk. Daarom werk ik momenteel met spoed aan een wetsvoorstel waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau sterkere en nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 bij uw Kamer in te dienen.
Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er meer capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Een tweede EBI biedt daarnaast de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 2021 aangegeven welke fysieke voorzieningen er de komende jaren worden getroffen door het Kabinet om ervoor te zorgen dat netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie kan worden beperkt.3
Hoe staat het met de maatregelen uit de motie van het lid Ellian waarin wordt verzocht om per direct in de EBI extra maatregelen te nemen om te voorkomen dat criminelen vanuit de EBI hun criminele organisatie voortzetten? Zijn deze al ingevoerd?
In mijn brief van 26 september 2022 schets ik welke maatregelen ik wil nemen. Voor de korte termijn ben ik bezig met het aanpassen van de plaatsingsregeling EBI. Hierdoor wordt het mogelijk om aan de «kopstukken» die onderdeel uitmaken van de zware georganiseerde misdaad standaard extra maatregelen op te leggen als zij in de EBI worden geplaatst. Deze kopstukken mogen nog maar één keer per week bellen (dit was 3 keer). De personen met wie ze willen bellen moeten zich bovendien melden en identificeren op een door DJI aangewezen locatie. Daarnaast mogen deze gedetineerden nog maar één persoon per week op bezoek krijgen. Dit waren drie personen per week. In de brief van 26 september schreef ik dat deze maatregel binnen drie maanden kan worden ingevoerd. Dit tijdspad volg ik nog steeds en ik verwacht binnen vier weken een reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Voor de overige maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar bovengenoemde brief.
Op welke manier gaat Italië in zijn maffia-aanpak om met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat er geen strikte afzondering mag zijn in de extra beveiligde gevangenis?
Het Italiaanse 41bis regime kent geen strikte afzondering. De hoofdregel is dat 41bis gedetineerden een socialisatie groep van vier personen hebben. In deze groep wordt gesport en gaan zij luchten. Bij hoge uitzondering en als daar aanleiding toe is kan de groep beperkt worden tot twee personen. Wanneer er een concrete aanleiding is kan een beperkende maatregel opgelegd worden. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat iemand in afzondering wordt geplaatst.
Wat heeft u nodig om dit gevaar de kop in te kunnen drukken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Amalia in vizier Mocro-maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amalia in vizier Mocro-maffia»?1
Ja.
Kunt u reageren op de serieuze ondermijning van de rechtsstaat die door John van den Heuvel wordt geschetst in het artikel in de Telegraaf?
In de Nederlandse rechtsstaat moeten mensen zich veilig en beschermd weten. Het kabinet zet alles op alles in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en ondermijnende criminaliteit. Geen maatregel wordt geschuwd. Alles moet worden ondernomen om te voorkomen dat gedetineerden hun criminele zaken kunnen voortzetten. We hebben te maken met een buitencategorie zware criminelen uit de georganiseerde misdaad, wat vraagt om een ander wettelijk kader voor detentie en toezicht dan waar we tot nu toe mee werken. Daarom heb ik ook vergaande stappen aangekondigd, waar ik in de antwoorden op vraag 4 en 6 nader op in ga.
Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting ook financieel verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.2
Deelt u de mening dat er in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geen gelegenheid mag zijn dat de meest zware criminelen met elkaar in contact komen?
In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is geen gelegenheid voor de meest zware criminelen om met elkaar in contact te komen. We kunnen deze «buitencategorie» van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden, zoals bijvoorbeeld door middel van brief contact. Uiteraard wordt alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld gecontroleerd. In sommige gevallen is deze communicatie als zodanig alsnog onwenselijk. Daarom werk ik momenteel met spoed aan een wetsvoorstel waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau sterkere en nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 bij uw Kamer in te dienen.
Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er meer capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Een tweede EBI biedt daarnaast de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 2021 aangegeven welke fysieke voorzieningen er de komende jaren worden getroffen door het Kabinet om ervoor te zorgen dat netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie kan worden beperkt.3
Op welke manier gaat Italië in zijn maffia-aanpak om met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat er geen strikte afzondering mag zijn in de extra beveiligde gevangenis?
Het Italiaanse 41bis regime kent geen strikte afzondering. De hoofdregel is dat 41bis gedetineerden een socialisatie groep van vier personen hebben. In deze groep wordt gesport en gaan zij luchten. Bij hoge uitzondering en als daar aanleiding toe is kan de groep beperkt worden tot twee personen. Wanneer er een concrete aanleiding is kan een beperkende maatregel opgelegd worden. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat iemand in afzondering wordt geplaatst.
Wat hebt u nodig om dit gevaar de kop in te kunnen drukken?
In mijn brief van 26 september 2022 schets ik welke maatregelen ik wil nemen. Voor de korte termijn ben ik bezig met het aanpassen van de plaatsingsregeling EBI. Hierdoor wordt het mogelijk om aan de «kopstukken» die onderdeel uitmaken van de zware georganiseerde misdaad standaard extra maatregelen op te leggen als zij in de EBI worden geplaatst. Deze kopstukken mogen nog maar één keer per week bellen (dit was 3 keer). De personen met wie ze willen bellen moeten zich bovendien melden en identificeren op een door DJI aangewezen locatie. Daarnaast mogen deze gedetineerden nog maar één persoon per week op bezoek krijgen. Dit waren drie personen per week. In de brief van 26 september schreef ik dat deze maatregel binnen drie maanden kan worden ingevoerd. Dit tijdspad volg ik nog steeds en ik verwacht binnen vier weken een reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Voor de overige maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar bovengenoemde brief.
De golf aan explosies en toename van (zelfgemaakte) explosieven |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dit is hoe makkelijk je grondstoffen voor explosieven kunt kopen»?1
Ja.
Deelt u onze mening dat het onderzoek van Omroep Brabant pijnlijk blootlegt met hoeveel gemak iemand grondstoffen voor zelfgemaakte explosieven kan aanschaffen?
In Nederland geldt de Wet Precursoren voor Explosieven (Wpe), gebaseerd op EU verordening 2019–1148, die gaat over zowel het verbieden als het reguleren van de verkoop van bepaalde grondstoffen waar je zelfgemaakte explosieven mee kunt maken. Onder deze wet is het niet toegestaan voor particulieren om zogenaamde vergunningsplichtige stoffen aan te schaffen, te bezitten of verhandelen. Deze stoffen mogen wel verkocht worden onder bepaalde percentages, die ook genoemd staan in de wet. Het gaat bijvoorbeeld om waterstofperoxide of ammoniumnitraat.2 Daarnaast zijn er stoffen waarvoor alleen een meldplicht geldt3, maar die mogen wel worden gekocht door particulieren, zoals bijvoorbeeld aceton, hexamine en aluminiumpoeders. De meldplicht houdt in dat verdachte transacties, verdwijningen en vermissingen gemeld moeten worden bij het Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën. Deze meldplicht geldt overigens ook voor vergunningsplichtige stoffen.
Dit jaar zijn 68 verdachte Transacties gemeld bij het meldpunt, waarvan 12 keer vergunningsplichtige stoffen, 36 keer meldingsplichtige stoffen en 20 keer overige stoffen. De stof waarover het meeste gemeld wordt is aceton.
Het blijkt niet uit het artikel dat het de onderzoekers van Omroep Brabant gelukt is om vergunningsplichtige stoffen boven de toegestane limiet te kopen. Logischerwijs, aangezien het is toegestaan, is het wel gelukt om goederen met alleen een meldplicht te kopen. Een verdachte transactie moet gemeld worden bij het meldpunt. In de Wpe staat dat marktdeelnemers en onlinemarktplaatsen moeten beschikken over passende, redelijke en evenredige procedures voor het opsporen van verdachte transacties.4 Hoe dat er precies uitziet, kan verschillen per marktdeelnemer. Brancheverenigingen kunnen zelf vaststellen, eventueel in overleg met de NCTV, welke maximumhoeveelheden toegestaan zijn om in een keer te kopen. Het beoordelen van een verdachte transactie is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de hoeveelheid, percentages, combinaties van stoffen en eventueel verdacht gedrag. Het personeel moet, dat staat ook opgenomen in de Wpe5, daarover goed worden geïnformeerd en getraind zodat men weet hoe hiermee om te gaan. Vanuit de NCTV is hierover veel contact met brancheverenigingen, die de afgelopen jaren veel geïnvesteerd hebben in trainingen en lesmateriaal. Uit het onderzoek van Omroep Brabant blijkt dat hiervoor blijvend aandacht nodig is. De NCTV en de brancheverenigingen zijn blijvend in gesprek om te kijken of, hoe en waar eventueel verbeteringen gemaakt kunnen worden.
Herinnert u zich de reactie van uw voorganger op de vragen van het lid Kathmann over het bericht dat de politie zich zorgen maakt over de toename van zelfgemaakte bommen?2 Welke ontwikkelingen ziet u sindsdien?
Ja. De politie ziet dat zelfgemaakte explosieven niet alleen meer gebruikt worden voor plofkraken, maar in toenemende mate ook voor het plegen van gerichte aanslagen op woningen en voertuigen veelal binnen het criminele milieu. Hiervoor wordt in toenemende mate illegaal verhandeld professioneel vuurwerk gebruikt. Het onderstreept het belang van de opsporing van de illegale handel in dit soort vuurwerk. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd middels de antwoordbrief op de motie Van der Plas over het tegengaan van illegaal vuurwerk.7
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om grondstoffen als hexamine, aceton en aluminiumpoeders, die gebruikt kunnen worden om zelf explosieven te maken, moeilijker verkrijgbaar te maken?
De stoffen zoals genoemd in deze vraag vallen alle drie onder de meldplicht en zijn verkrijgbaar voor particulieren. De meldplicht houdt in dat gestolen, vermiste of verdwenen goederen binnen 24 uur gemeld moeten worden. Het houdt ook in dat winkels of bedrijven aankopen van verdachte hoeveelheden dienen te melden. De brancheverenigingen hebben, veelal in overleg met de NCTV (zie het antwoord op vraag 2), vastgesteld bij welke stof en welke hoeveelheid een verdachte transactie plaatsvindt, omdat dit per sector en per precursor kan verschillen. Zo staan drogisterijen verkopen van aceton boven de drie flesjes per keer niet toe, en melden zij pogingen tot aankopen boven deze hoeveelheid. Zij trainen daarvoor hun personeel en passen hun kassasystemen daarop aan. Daardoor zijn stoffen moeilijker verkrijgbaar.
Om winkels en bedrijven blijvend te informeren over de nieuwe en aangescherpte regelgeving die sinds vorig jaar van kracht is, zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid (de NCTV) begin 2023 een nieuwe campagne lanceren waarin meer aandacht komt voor wat een verdachte transactie is, ook voor ondernemers die niet in winkels, maar bijvoorbeeld online verkopen. Daarnaast zal de NCTV met brancheverenigingen, winkels, online marktplaatsen en het bedrijfsleven in gesprek blijven over het melden van verdachte transacties. Tot slot ziet ik als Minister van Justitie en Veiligheid toe op juiste uitvoering van de wetgeving en zullen ernstige overtredingen gemeld worden bij de opsporingsautoriteiten.
Klopt het dat in de afgelopen 2,5 jaar bij 21 procent van de delicten waarbij explosies werden gebruikt een verdachte is opgepakt? En is het juist dat 8 van de 95 zaken in Brabant in die periode tot een veroordeling hebben geleid?3
In de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie wordt dit soort informatie niet apart geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om de juistheid van de cijfers te bevestigen. Omroep Brabant heeft bij de inventarisatie gebruik gemaakt van informatie uit de media, politiepersberichten en van het Openbaar Ministerie.
Vindt u net als wij dat dit aantal aanhoudingen en veroordelingen opvallend laag is? Welke acties kunt u ondernemen om ervoor te zorgen dat verdachten sneller opgepakt en effectiever vervolgd kunnen worden?
Ik kan niet beoordelen of het aantal aanhoudingen en veroordelingen opvallend laag is. Zoals onderzoeker Krüsselmann in het artikel zegt is het voor politie en justitie moeilijk een vinger te krijgen achter wie dit doen en zijn deze onderzoeken ingewikkeld en kosten ze veel inzet en tijd. Zij meldt ook dat het grootste struikelpunt in onderzoeken volgens politie en justitie het gebrek aan medewerking van slachtoffers is.