Het bericht ‘Ook in Nederland trekt legergroen rechts-extremisten aan. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in Trouw: «Ook in Nederland trekt legergroen rechts-extremisten aan»?1
Ja.
Herinnert u zich de tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Defensie van 28 augustus 2019 gedane toezegging dat u in het volgende jaarverslag de Kamer nader zal informeren over rechts-extremisme in de krijgsmacht, inclusief, voor zover dat mogelijk is, de cijfers?2
Ja.
Hoe duidt u de conclusies over rechts-extremisme in het jaarverslag MIVD 2020?3 Hoe verklaart u zelf dat Defensie een aantrekkelijke werkgever is voor rechts-extremisten?
De MIVD heeft geconstateerd dat rechts-extremistische jongeren het aantrekkelijk vinden om voor de krijgsmacht te gaan werken. De MIVD verwijst hierbij naar sentimenten die rechts-extremistische jongeren hebben ten aanzien van het militaire vak. Dit betekent echter niet dat Defensie ook daadwerkelijk een aantrekkelijk werkgever is voor rechts-extremisten. Binnen de defensieorganisatie is geen plaats voor rechts-extremistisch gedachtegoed.
Kunt u de Kamer een aantal cijfers doen toekomen die de rechts-extremisme dreiging binnen de Krijgsmacht toelichten?
De MIVD deelt geen cijfers over lopende onderzoeken naar rechts-extremisme, omdat dat het onderzoek kan schaden. Nadere informatie over de stand van zaken met betrekking tot de rechts-extremisme dreiging binnen de krijgsmacht wordt via de daarvoor geëigende kanalen verstrekt.
Op welke manier is het onderzoek naar rechts-extremisme geïntensiveerd?
De MIVD blijft alert op alle vormen van extremisme, waaronder rechts-extremisme. Bij het onderzoek naar dreigingen van extremisme tegen Defensie worden alle signalen over mogelijk extremisme binnen de organisatie in behandeling genomen. Extremisme binnen de defensieorganisatie kan de inzetbaarheid van de krijgsmacht namelijk schaden. Dit door de mogelijke aantasting van de sociale cohesie maar ook door de mogelijke schade aan het maatschappelijk vertrouwen in de krijgsmacht. Daarnaast vormt het een risico voor de nationale veiligheid. Meldingen worden dan ook uiterst serieus genomen. Over lopende onderzoeken doet de MIVD echter geen uitspraken.
Voert u, naast het doen van onderzoek, ook al actief maatregelen in om deze ongewenste ontwikkeling de kop in te drukken? Zo nee, worden er wel mogelijke maatregelen in kaart gebracht?
Ja. Defensie wil risico’s van staatsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de uitvoering van veiligheidsonderzoeken.
Als uit onderzoek van de MIVD blijkt dat de veiligheid of de integriteit van de krijgsmacht onder druk staan, neem ik maatregelen. Deze maatregelen worden afgestemd op de precieze aard van de dreiging om effectief te zijn.
Heeft u contact met uw Duitse ambtgenoot over de vergelijkbare ontwikkelingen in de Duitse krijgsmacht en werkt u eventueel samen aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier in het openbaar geen uitspraken over doen.
De Nederlandse deelname aan een militaire oefening in de Westelijke Sahara |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Nederland deelneemt aan de militaire oefening «African Lion 21»?
Ja, Nederland neemt op uitnodiging van United States Army Europe and Africa (USAREURAF) deel aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21.
Klopt het dat deze oefening zich deels afspeelt in de bezette Westelijke Sahara?
Nee, de in opdracht van United States Africa Command (USAFRICOM) door USAREURAF georganiseerde oefening JOINT AFRICAN LION 21 vindt volgens USAFRICOM niet plaats in de Westelijke Sahara.
Zo ja, wat betekent deze Nederlandse deelname met betrekking tot het feit dat Nederland de Westelijke Sahara niet erkent als Marokkaans gebied?
Zie het antwoord op vraag 2. Deelname aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21 heeft geen gevolgen voor het Nederlandse standpunt ten aanzien van de Westelijke Sahara. Nederland stelt zich neutraal op in de kwestie en steunt de VN bij de pogingen om tot een politieke en duurzame oplossing te komen.
Met welke overheid of gezag is er een overeenkomst gesloten over het houden van deze oefening?
Nederland neemt op uitnodiging deel aan de oefening en heeft geen rol gehad in het organiseren van de randvoorwaarden. Derhalve zijn geen eigen overeenkomsten afgesloten met overheden of gezagen. De oefening vindt plaats in Marokko, Tunesië en Senegal. Nederland heeft Marokko wel middels een Note Verbale geïnformeerd over de deelname en deelnemers aan de oefening, gezien Nederlandse militairen deelnemen aan het deel van de oefening dat in Marokko plaatsvindt.
Is de officiële vertegenwoordiging van de Sahrawi-bevolking geconsulteerd bij de beslissing om de oefening plaats te laten vinden in de Westelijke Sahara alsmede het Nederlandse besluit om deel te nemen aan de oefening?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland deelgenomen aan eerdere edities van «African Lion»? Hoeveel van deze edities vonden plaats in de Westelijke Sahara?
Ja, sinds 2014 heeft Nederland aan enkele edities van JOINT AFRICAN LION deelgenomen. Geen van deze edities vond plaats in de Westelijke Sahara.
Is de Kamer vooraf geïnformeerd over deelname aan deze oefening? Zo ja, op welk moment is dit gebeurd?
Nee, het is niet gebruikelijk om de Kamer over de Nederlandse deelname aan militaire oefeningen te informeren.
Klopt het dat Spanje vanwege het omstreden karakter van de oefening van deelname afziet?
Het kabinet laat zich niet uit over de inzet van partners.
Klopt het dat er maar twee andere Europese landen zijn die deelnemen aan de oefening? Waarom doen andere Europese landen niet mee?
Het kabinet laat zich niet uit over de inzet van partners.
Hoe verhoudt deze oefening zich tot de door Nederland gesteunde doelstellingen van de VN dat er een referendum moet komen om de toekomstige status van de Westelijke Sahara te bepalen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u, gezien de Nederlandse positie omtrent de status van de Westelijke Sahara, bereid om huidige en toekomstige deelname aan deze jaarlijks terugkerende oefening te heroverwegen zolang deze plaatsvindt in de Westelijke Sahara?
Zie het antwoord op vraag 2. Per oefening wordt onderzocht of de doelstellingen van meerwaarde zijn voor de operationele gereedheid van de Nederlandse Krijgsmacht en passen binnen het Nederlands buitenlands beleid. Voor toekomstige deelname blijft dit het uitgangspunt.
Het bericht dat de Franse president Macron Mali waarschuwt Franse troepen terug te trekken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Franse president Macron Mali waarschuwt Franse troepen terug te trekken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de recente coup in Mali, waarbij de president en de premier werden afgezet door kolonel Assimi Goita?
Nederland heeft de recente militaire staatsgreep in Mali ten strengste veroordeeld. Het is buitengewoon zorgelijk dat er voor de tweede keer in negen maanden tijd een militaire staatsgreep in Mali heeft plaatsgevonden. Daarmee is de politieke transitie die het land sinds de staatsgreep van augustus 2020 doormaakt, verder in het gedrang gekomen en is de reeds fragiele veiligheidssituatie verder onder druk gezet. De Europese Raad heeft de arrestatie op 24 mei jl. van de Malinese transitiepresident N’daw, transitiepremier Ouane en andere autoriteiten veroordeeld en aangedrongen op hun onmiddellijke vrijlating. De transitiepresident en -premier zijn enkele dagen later vrijgelaten en verblijven momenteel nog in huisarrest. Dankzij bemiddeling door de regionale organisatie ECOWAS en gezamenlijke internationale druk hebben de Malinese militairen weer een civiele premier aangesteld. Nederland en de EU verwelkomen en ondersteunen de bemiddeling door ECOWAS.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Macron dat hij Franse troepen zal terugtrekken als het west-Afrikaanse land afglijdt naar fundamentalisme en jihadisme? Was deze opvatting bij u reeds bekend? Hoe beoordeelt u deze?
Als gevolg van de militaire staatsgreep heeft Frankrijk de bilaterale militaire samenwerking met Mali tijdelijk opgeschort om druk te houden op een transitie naar een constitutionele en democratische orde. Na consultaties met de Malinese transitieautoriteiten heeft Frankrijk op 2 juli jl. besloten deze samenwerking te hervatten. President Macron kondigde daarnaast op 10 juni jl. een reorganisatie van de Franse militaire inzet in de Sahel aan, waaronder het einde van de Franse regionale contraterrorisme operatie Barkhane in haar huidige vorm. Het Franse besluit volgt op de reeds langer bekende Franse opvatting dat het wenselijk is om de inzet in de regio verder te internationaliseren en meer verantwoordelijkheid bij de Sahellanden zelf te leggen om hun eigen veiligheid te waarborgen en veiligheidsdreigingen, waaronder terrorisme, tegen te gaan. Het kabinet deelt de opvatting dat het wenselijk is dat Sahellanden meer verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen veiligheid.
Wat zijn de gevolgen van de recente coup voor de VN-missie MINUSMA in Mali, waaraan Nederland 110 militairen levert, met name voor de juridische legitimiteit van de VN-missie, die er op verzoek van Mali is gekomen?
De militaire staatsgreep in Mali heeft geen gevolgen voor de rechtsgrond voor het optreden van de VN-missie MINUSMA. Deze wordt gevormd door resoluties van de VN-Veiligheidsraad (VNVR). Op 29 juni jl. heeft de VNVR het mandaat van MINUSMA met een jaar verlengd. Het huidige mandaat loopt tot 30 juni 2022 en is vastgelegd in resolutie 2584.
Op 26 mei jl. kwam de VNVR bij elkaar om over de ontwikkelingen in Mali te spreken. De VNVR veroordeelde in een persverklaring de arrestaties van de transitiepresident en -premier en herbevestigde steun voor terugkeer naar een civiel geleide transitie en bemiddeling door ECOWAS. De VNVR herbevestigde eveneens steun aan de VN-missie MINUSMA. Ook Nederland blijft achter deze missie staan.
Op welke wijze wordt er contact gehouden met bondgenoten over de ontstane situatie? Zijn er meer landen die overwegen hun troepen terug te trekken?
Nederland onderhoudt op hoofdstedelijk niveau, via de Nederlandse ambassade in Bamako, en via VN- en EU-kanalen nauw contact met bondgenoten over de ontwikkelingen in Mali en de mogelijke implicaties daarvan voor de regio, de VN, EU en Nederland. Met name onderhoudt Nederland nauw contact met Frankrijk over de recent aangekondigde herziening van de Franse militaire inzet in de Sahelregio. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak en marge van de Raad Buitenlandse Zaken van juni jl. hierover met haar Franse collega, die aangaf dat er met de herziening geen sprake is van een Franse terugtrekking uit de Sahel en dat Frankrijk toegewijd blijft aan de strijd tegen terrorisme. De precieze modaliteiten en planning van deze herziening zijn momenteel nog niet bekend. Er zijn voor zover bekend vooralsnog geen andere landen die een reorganisatie van hun militaire presentie overwegen als gevolg van de huidige politieke en veiligheidssituatie.
Welke gevolgen heeft dit voor de aangekondige artikel-100 brief waarin een bijdrage van een C-130 transportvliegtuig voor de VN-Missie MINUSMA is voorzien?
Zoals hierboven aangegeven zijn er geen gevolgen voor de rechtsgrond voor het optreden van de VN-missie MINUSMA. Er zijn ook geen gevolgen voor de voorziene Nederlandse bijdrage. Vanuit de missie blijft behoefte bestaan aan logistieke ondersteuning door Nederland en de andere partners binnen het C-130-rotatiemechanisme. Het besluit om MINUSMA met een C-130-transportvliegtuig, inclusief bemanning en ondersteunend personeel te ondersteunen blijft hiermee overeind staan (Kamerstuk nr. 29 521, nr. 417). De bijdrage zal plaatsvinden in een rotatieverband, waarbij Nederland in samenwerking en afwisseling met Noorwegen, Denemarken en Portugal de missie zal voorzien van de genoemde transportcapaciteit. Nederland is voornemens deze bijdrage vanaf medio november 2021 te leveren voor de duur van zes maanden. Uw Kamer zal na de zomer en in ieder geval ruim voor aanvang van de voorziene inzet de toegezegde aanvullende artikel 100-brief toekomen, waarin ook de laatste ontwikkelingen in Mali worden meegenomen.
Nederland levert momenteel geen eenheden aan MINUSMA. Wel levert Nederland momenteel drie stafofficieren en maximaal tien Koninklijke Marechaussee- en politiefunctionarissen aan MINUSMA (Kamerstuk 29 521, nr. 368). Ook ondersteunt Nederland op Duits verzoek het Duitse contingent in Gao met drie militaire specialisten (Kamerstuk 29 521, nr. 417). De totale Nederlandse bijdrage omvat daarmee op dit moment maximaal zestien functionarissen.
Welke gevolgen heeft de coup en de nieuwe ontstane situatie voor de VN-missie MINUSMA als geheel en het rotatieschema waarmee wordt gewerkt, in het bijzonder voor de Nederlandse troepen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat de diplomatieke route is, nu Mali tijdelijk is geschorst uit ECOWAS (Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten), om Mali weer op het democratische spoor te krijgen? Welke bijdrage leveren Nederland en de EU hieraan en op welke wijze ondersteunen zij de ECOWAS in dit traject? Deelt u de mening dat er een zo maximaal mogelijke inspanning moet worden geleverd om dit te pogen?
De internationale gemeenschap behoudt diplomatieke druk op Mali om het transitieproces te respecteren en terug te keren naar een constitutionele en democratische orde. Na de staatsgreep heeft ECOWAS opgeroepen tot benoeming van een civiele premier in Mali en tot het respecteren van het transitietijdspad en -agenda, met democratische presidentsverkiezingen in februari 2022, waaraan de huidige transitieautoriteiten niet mogen deelnemen. De bemiddeling door ECOWAS heeft inmiddels geleid tot de benoeming van een civiele premier. Daarnaast zet ECOWAS momenteel een monitoringsmechanisme op voor de transitie. Nederland en de EU steunen de bemiddeling door ECOWAS.
Frankrijk heeft de bilaterale militaire samenwerking met Mali tijdelijk stopgezet als gevolg van de militaire staatsgreep om druk te houden op de transitieautoriteiten zodat zij zich houden aan het vastgelegde transitieproces naar een constitutionele orde, met te houden democratische presidentsverkiezingen in februari 2022. Nadat de Malinese transitieautoriteiten hebben bevestigd zich te houden aan het transitietijdspad, heeft Frankrijk op 2 juli jl. besloten de militaire operationele samenwerking te hervatten.
De EU volgt de vorderingen nauwgezet en houdt in haar politieke en diplomatieke contacten met de transitieautoriteiten de druk hoog, bijvoorbeeld tijdens het recente bezoek aan Mali van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Josep Borrell. Bovendien heeft de EU middels een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger aangegeven dat het respecteren van het transitietijdspad met presidentsverkiezingen in februari 2022, waarvoor de transitieautoriteiten zich niet kandidaat mogen stellen, een voorwaarde is voor blijvende inzet van de EU en de EU-lidstaten. Het kabinet deelt de mening dat er een zo maximaal mogelijke inspanning moet worden geleverd om Mali op het democratische spoor te krijgen. Nederland trekt daarin nauw op met internationale partners.
Het bericht 'Militairen verontwaardigd over achterlaten Afghaanse tolken' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht in Trouw «Militairen verontwaardigd over achterlaten Afghaanse tolken» d.d. 11 mei jl?
Ja.
Het kabinet vindt het belangrijk om aan te geven dat het kabinet, net als uw Kamer, alles in het werk wil stellen om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk naar Nederland te halen, met het oog op een hier te doorlopen procedure. Het is evenwel noodzakelijk dat daarbij aan bepaalde minimumeisen wordt voldaan: de identiteit van de aanvrager dient vastgesteld te worden en we moeten zeker stellen dat de aanvrager inderdaad in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland heeft gewerkt als tolk. Tevens moeten we nagaan of er geen andere relevante omstandigheden zijn die een snelle overkomst naar Nederland in de weg zouden kunnen staan.
Bestaat er een lijst van 86 tolken die in aanmerking komen voor verhuizing naar Nederland? Zo ja, zijn dat alle tolken die met Nederland hebben samengewerkt? Zo nee, is er een ander overzicht dat inzicht geeft in hoeveel tolken in aanmerking komen voor verhuizing naar Nederland en of die met Nederland hebben samengewerkt?
Tot nu toe hebben de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken 94 aanvragen van tolken aan de IND voorgelegd ter instemming met het verstrekken van een inreisvisum. Hoofd-IND heeft ingestemd met de overkomst van deze personen en hun gezin naar Nederland om hier de asielprocedure te doorlopen.
Er zijn echter meer dan 94 tolken die in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan voor Nederland hebben gewerkt. Een deel van deze Afghaanse tolken heeft (nog) geen verzoek ingediend om naar Nederland te mogen komen. Een deel heeft mogelijk een verzoek ingediend bij een ander coalitieland waarvoor de tolk ook heeft gewerkt. Voor een deel van de tolken geldt dat zij nog dienen aan te tonen dat zij voor Nederland hebben gewerkt.
Defensie beschikt over een overzicht van de tolken die in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan voor Nederland hebben gewerkt. Dit overzicht is echter niet volledig dekkend: er zijn tolken die een contract hebben afgesloten met een andere coalitiepartner, maar wel gedurende enige tijd werkzaamheden voor Nederland hebben uitgevoerd. Deze tolken kunnen evengoed in aanmerking komen om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
In de bijlage bij deze brief worden getallen genoemd ten aanzien van de genoemde aanvragen. De getallen zijn van 1 juni 2021 en worden voortdurend aangepast aan de ontwikkelingen. Het is van belang om te benoemen dat achter de getallen mensen, gezinnen en verhalen zitten. Het betreffen individuele aanvragen die per persoon beschouwd zijn.
Welke inspanningen verricht u om de Afghaanse tolken op de kortst mogelijke termijn naar Nederland te brengen? En wat is daarbij de door u gehanteerde termijn?
Er is geen sprake van een vast gehanteerde termijn. De snelheid waarin de betrokken personen en hun gezin naar Nederland kunnen komen, is afhankelijk van de individuele omstandigheden. De ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en de IND werken nauw samen om de Afghaanse tolken, die aan de vereisten voldoen, zo spoedig mogelijk naar Nederland te halen. Hiertoe bestaan korte lijnen om snel een verzoek te beoordelen, de tolk te assisteren met het op orde krijgen van de documenten, het besluit om naar Nederland te mogen komen vlot te nemen en de reis te faciliteren. Bepaalde informatie en documenten blijven echter noodzakelijk om de overkomst zorgvuldig te kunnen organiseren.
Wanneer verwacht u alle Afghaanse tolken naar Nederland te hebben gebracht?
Een einddatum is niet vast te stellen, omdat het gaat om een doorlopend proces: het staat tolken vrij om zich bij de ambassade te melden met het verzoek naar Nederland te mogen komen. Defensie en de ambassade hebben slechts beperkte invloed op of en wanneer zij dit doen.
Daarnaast richten niet alle tolken die in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt zich tot de ambassade. Dit kan meerdere oorzaken hebben: vaak hebben zij ook voor andere landen gewerkt en kunnen zij zich ook tot dat land wenden. Daarnaast willen niet alle tolken gebruik maken van de regeling. Het kabinet kan wel melden dat 68 Afghaanse tolken met gezin reeds naar Nederland zijn overgebracht. In het totaal betreffen dit ruim 300 personen.
Wat gaat u doen om de procedure bij de ambassade in Kaboel te versnellen voor de Afghaanse tolken en welke administratieve aanpassingen gaat u doorvoeren om dit te versnellen?
Het kabinet heeft het proces versneld door vanuit de ambassade de tolken actief in het traject te begeleiden. Een van de grootste uitdagingen voor de tolken en hun gezin is om bij lokale Afghaanse overheden een identiteitsbewijs te verkrijgen en om de juiste documentatie bij de ambassade te kunnen overleggen. De documentatie die aangeleverd moet worden betreft een paspoort, een tazkera (Afghaanse akte) en een (inmiddels ingekorte) ingevulde vragenlijst. Door het actief begeleiden van de tolken gaat minder tijd verloren bij het doorlopen van het traject.
Een andere aanpassing betreft het aanbieden per ommegaande van dossiers van tolken die aan de vereisten voldoen aan Hoofd-IND voor een akkoord om in Nederland de asielprocedure te mogen doorlopen. Daarnaast kan voor een gezin dat een d-visum verstrekt heeft gekregen onmiddellijk een vlucht geboekt worden, zodat het op zeer korte termijn naar Nederland kan komen. De uitvoerende organisaties die belast zijn met het overbrengen van de tolken met hun gezin hebben hun capaciteit aangepast om hiervoor te zorgen, ondanks de belemmeringen ten gevolge van de COVID-19-pandemie.
Waarom is het niet mogelijk voor Afghaanse tolken, die zich ten dienste van (onder meer) de Nederlanders in Afghanistan hebben ingezet, de procedure in Nederland te doorlopen?
Afghaanse tolken, die in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan voor Nederland hebben gewerkt, kunnen de asielprocedure in Nederland doorlopen.
Wanneer personen zich melden bij de Nederlandse ambassade en claimen in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland te hebben gewerkt, wordt door Defensie nagegaan of zij inderdaad voor Nederland hebben gewerkt. Daarnaast dient de aanvrager met authentieke documenten zijn identiteit aan te tonen om vast te stellen dat de betreffende persoon daadwerkelijk is wie hij zegt dat hij is. Het is immers niet de bedoeling dat bijvoorbeeld (voormalige) Taliban-strijders via deze weg toegang tot Nederland krijgen.
Zodra de identiteit is vastgesteld, worden de tolk en zijn gezin in het bezit gesteld van een visum om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
Klopt het dat u wel beschikt over de aantallen Afghaanse tolken die naar Nederland zijn gehaald, maar deze aantallen om veiligheidsredenen niet wilt noemen? Zo ja, bent u bereid – vanwege die veiligheidsredenen – de vakbonden en/of Vluchtelingenwerk vertrouwelijk te informeren over de aantallen Afghaanse tolken die inmiddels naar Nederland zijn gehaald? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft ingestemd om uw Kamer in een vertrouwelijke technische briefing in detail te informeren over het proces en de aantallen. Deze briefing heeft op 27 mei jl. plaatsgevonden. Daarnaast heeft Defensie vertrouwelijk met de vakbond AFMP gesproken over de stand van zaken ten aanzien van de Afghaanse tolken.
Tevens verwijs ik u naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Belhaj en Sjoerdsma (Kamerstuk 2021D17530 d.d. 12 mei 2021).
Bent u bereid – al dan niet vertrouwelijk – in overleg te treden met de vakbonden en Vluchtelingenwerk over de zorgen die zij hebben over de minstens 50 tolken en hun gezinnen die in gevaar verkeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u – al dan niet vertrouwelijk – toelichten welke speciale aandacht de tolken hebben?
Zie antwoord vraag 7.
De veteranenstatus van militairen die in verschillende hoedanigheid gediend hebben in de Nederlandse krijgsmacht |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de redenen zijn dat militairen die gediend hebben in de Troepenmacht Suriname, de koude oorlog en overige humanitaire missies geen veteranenstatus kunnen verkrijgen?
In de Veteranenwet wordt het begrip veteraan in artikel 1 onder c gedefinieerd als: «de militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen».
De militairen die hebben gediend in de Troepenmacht Suriname (TRIS) maakten onderdeel uit van de Koninklijke Landmacht, met een plaatsing in Paramaribo. De militairen die gediend hebben in de TRIS zijn niet ingezet tijdens oorlogsomstandigheden of tijdens een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
De militairen die gediend hebben in de periode van de Koude Oorlog hebben, enkel op basis daarvan, geen recht op de veteranenstatus. Hoewel er tijdens de Koude Oorlog sprake is geweest van momenten waarop de spanningen opliepen, kenmerkte deze periode zich niet door werkelijke oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. Ook was er geen sprake van een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
Militairen die hebben deelgenomen aan humanitaire missies zijn niet ingezet ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Gelet op het gestelde in de Veteranenwet kunnen zij niet in aanmerking komen voor de status als Veteraan. Zij hebben wel de daarvoor ingestelde herinneringsmedailles ontvangen.
Deelt u de mening dat het gebrek aan een veteranenstatus voor vele oudgedienden een gevoel van miskenning geeft of kan geven?
Ik wil voorop stellen dat ik veel respect heb voor de vele oudgedienden van de Nederlandse krijgsmacht die waar ook ter wereld hun werk hebben verricht. Zij mogen oprecht trots zijn op de bijdragen die zij hebben geleverd.
Zij hebben daarvoor ook de erkenning en waardering ontvangen in de vorm van medailles voor langdurige eerlijke en trouwe dienst en indien van toepassing, in de vorm van herinneringsmedailles (zie vraag 4).
Bij de totstandkoming van de Veteranenwet, een initiatiefwet die door alle fracties in de Tweede Kamer is ingediend en ondertekend, is uitgebreid stilgestaan bij de reikwijdte van het begrip «Veteraan». Gelet hierop ben ik dan ook van mening dat een verruiming van de veteranenstatus afbreuk zou doen aan de erkenning en waardering van de militairen, veteranen, die hebben gediend in de uitzonderlijke situaties zoals omschreven in artikel 1 onder c van de Veteranenwet. Zij zijn bij uitstek in situaties gebracht die levensbedreigend zijn geweest en om die reden is met name ook de bijzondere zorgplicht in de Veteranenwet verankerd.
Kunt u aangeven of er, rekening houdend met de beperkingen in de veteranenwet, andere mogelijkheden zijn om de oudgedienden zoals genoemd in vraag 1 alsnog tegemoet te komen?
De huidige Veteranenwet laat geen ruimte om de militairen, zoals genoemd in vraag 1, alsnog tegemoet te komen en de veteranenstatus toe te kennen. Dat neemt niet weg dat er andere manieren zijn voor erkenning en waardering voor postactieve militairen. Zo geldt de regeling reüniefaciliteiten voor alle postactieve militairen. Commandanten kunnen met een beroep op deze regeling bij uitstek de oudgedienden erkennen en waarderen voor bijdragen uit het verleden.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om via het decoratiestelsel te bekijken of het alsnog mogelijk is op korte termijn de oudgedienden te voorzien van een decoratie c.q. draaginsigne?
Het huidige decoratiestelsel ziet nu niet toe op de mogelijkheden om de militairen die hebben gediend in de TRIS of tijdens de Koude Oorlog te decoreren met een medaille of een draaginsigne. De reden hiervan is dat deze militairen niet zijn ingezet in of tijdens oorlogsomstandigheden of een internationale missie. Zij zijn geplaatst geweest in een gebied buiten Nederland en hebben daar hun (militaire) werk verricht.
De Herinneringsmedaille Internationale Missies (HIM) wordt toegekend in een breed scala van missies en inzet. Het toekennen van de HIM, die is ingesteld in 2001, wordt getoetst aan een aantal criteria. Om in aanmerking te kunnen komen voor deze onderscheiding dient de inzet de kenmerken te hebben van een civiele of militaire missie. Zo krijgt het militair personeel een missie-voorbereidende opleiding en ontvangen de militairen een vergoeding volgens de Regeling voorzieningen vredes- en humanitaire operaties. Daarnaast kennen de militairen primitieve leefomstandigheden en werken de militairen met afwijkende roosters (24/7) tijdens hun inzet die doorgaans zes maanden duurt. Tot slot dienen militairen minimaal 30 dagen te hebben deelgenomen aan de missie of inzet.
Op basis van deze criteria is het dan ook niet mogelijk om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die geplaatst zijn geweest in de TRIS of ten tijde van de Koude Oorlog.
Wat het personeel betreft dat dienst heeft gedaan tijdens de «Koude Oorlog» merk ik op dat dit iedereen betreft die in deze periode in dienst was, zowel beroepsmilitairen als reservisten en dienstplichtigen. Een medaille zou dan ook geen enkel onderscheidend karakter hebben en dient alleen daarom al niet in overweging worden genomen.
Voor het decoreren van militairen die ingezet zijn tijdens humanitaire missies is de Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen ingesteld. Deze medaille wordt toegekend aan hen die deel uitmakend van of tezamen met de krijgsmacht, ter plaatse van een door mij aangewezen rampgebied daadwerkelijk aan de hulpverlening hebben deelgenomen en daarbij in alle opzichten een goede plichtsbetrachting en een goed gedrag hebben betoond. Per inzet wordt door de Commandant der Strijdkrachten aangegeven of en zo ja met welke gesp een Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening wordt toegekend.
Het toekennen van een medaille wordt veelal ervaren als een blijk van waardering en erkenning voor geleverde inzet. Dit betekent echter niet dat die waardering en erkenning ontbreekt voor inzet waarvoor geen medaille wordt toegekend. Ik wil hierbij dan ook nadrukkelijk aangeven dat ik zeer veel waardering heb voor de inzet van de militairen die hebben gediend bij de TRIS en tijdens de Koude Oorlog. Hun werk is van grote waarde geweest voor de krijgsmacht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Veteranennota 2021?
Ja
Het bericht dat Afghaanse tolken in levensgevaar komen als de coalitietroepen van de resolute support missie vertrekken uit Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Zorgen over wreed lot van tolken die Nederlanders in Afghanistan bijstonden nu Westen daar vertrekt»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland geen goede naam heeft als het gaat om het beschermen van tolken?
Afghaanse tolken die voor Nederland in het kader van internationale militaire missies in Afghanistan hebben gewerkt, hebben onze speciale aandacht. Het Kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid voor deze groep.
De ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en de IND spannen zich gezamenlijk in om de tolken die daartoe een verzoek doen en aan de vereisten voldoen, naar Nederland te halen om hier de asielprocedure te doorlopen, conform de werkwijze zoals beschreven in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Belhaj (Kamerstuk 2019D29068, aanhangsel, d.d. 4 juli 2019). In lijn met de motie Belhaj (Kamerstuk 35 300 X, nr. 44) worden deze tolken met hun gezin naar Nederland gehaald. Vanwege de COVID-19-pandemie hebben de werkzaamheden in 2020 tijdelijk vertraging opgelopen, omdat er geen vluchten vertrokken uit Afghanistan en de ambassade deels gesloten was. Begin 2021 is extra capaciteit vrijgemaakt om de door COVID-19 ontstane achterstand in te lopen.
De Afghaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van alle burgers. Nederland vraagt daar via diplomatieke kanalen aandacht voor.
Hoeveel Afghaanse tolken lopen op dit moment risico aangevallen te worden door de Taliban of andere gewelddadige groeperingen doordat ze met Nederlandse troepen hebben samengewerkt?
Over aantallen tolken die mogelijk risico lopen, namen en data doen we uit veiligheidsbelang van de tolken geen uitspraken. Wel kan het Kabinet melden dat inmiddels ruim 60 Afghaanse tolken met gezin, die aan de voorwaarden van de regeling voldeden, zijn overgekomen om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit proces loopt nog door.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Belhaj (Kamerstuk 35 300 X, nr. 44)? Op welke manier wordt deze motie relevanter nu de troepen uit Afghanistan vertrekken?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
De uitvoering van de motie Belhaj blijft relevant in het kader van de terugtrekking van de coalitietroepen uit Afghanistan. Ook tolken die voor de huidige missie Resolute Support voor Nederland hebben gewerkt komen in aanmerking voor deze regeling. Begin 2021 is het tempo opgevoerd om dit te bewerkstellingen. Het is echter wel van wezenlijk belang dat is vastgesteld dat de tolken aan de voorwaarden van de regeling voldoen, in het bijzonder dat wordt aangetoond dat zij daadwerkelijk de functie van tolk hebben verricht en dat hun identiteit is vastgesteld. Dat is op het moment dat betrokken personen een verzoek doen bij de Nederlandse ambassade vaak nog niet duidelijk, bijvoorbeeld omdat geen identiteitsdocument wordt overlegd.
Heeft Defensie na het aannemen van deze motie Afghaanse tolken een contract bij Defensie gegeven om vast te leggen dat ze in aanmerking komen voor bescherming van de Nederlandse staat? Zo nee, waarom niet?
De contracten met de tolken waar Defensie momenteel gebruik van maakt, worden veelal door een coalitiepartner afgesloten. In lijn met de genoemde motie Belhaj wijst Defensie de betreffende Afghaanse tolken op de mogelijkheid zich te melden bij de Nederlandse ambassade om een verzoek in te dienen om naar Nederland te worden overgebracht om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
Kunt u garanderen dat alle Afghaanse tolken de bescherming krijgen die ze toekomt aangezien ze zijn aangemerkt als een systematisch vervolgde groep in de Afghaanse samenleving?
Het Kabinet spant zich in om te zorgen dat Afghaanse tolken die voor Nederland in het kader van internationale missies in Afghanistan hebben gewerkt en aan de vereisten voldoen naar Nederland kunnen komen. Zoals eerder aan de Kamer gemeld kunnen tolken die zich bij de Nederlandse ambassade melden en aan de eisen voldoen een visum krijgen om naar Nederland te reizen en daar de asielprocedure te doorlopen.
Conform de eerder genoemde motie Belhaj wordt bij tolken die voor internationale missies in Afghanistan hebben gewerkt systematische vervolging aangenomen. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen. Tenzij er sprake is van contra-indicaties, of sprake is van een veilig derde land.
Op welke manier wordt de veiligheid van Afghaanse tolken gewaarborgd in het geval zij ervoor kiezen om geen asiel aan te vragen in Nederland?
De Afghaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van al hun burgers. Nederland vraagt daar via diplomatieke kanalen aandacht voor. Hiernaast zet Nederland ook in op programma’s ter verbetering van de veiligheidssector in Afghanistan, om zo bij te dragen aan de algehele veiligheid en stabiliteit van het land.
Hoe pakken bondgenoten in de coalitie dit probleem aan? Trekt Nederland lessen uit de aanpak van bondgenoten en wordt er onderling samengewerkt op dit onderwerp?
Meerdere coalitielanden kennen eveneens een asielprocedure voor tolken die namens hen voor een internationale missie hebben gewerkt. De uitvoering van het asielproces is een nationale verantwoordelijkheid die elk land, ook Nederland, zelfstandig invult. Desalniettemin staat Nederland in nauw contact met andere bondgenoten over de manier waarop zij met de veiligheid van voor hen werkzame tolken omgaan. Landen zoals Duitsland en Denemarken hebben een vergelijkbare aanpak als Nederland.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Laagvliegende vliegtuigen, die vogels verstoren tijdens het broedseizoen |
|
Leonie Vestering (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Internationale oefening Deviant Dragon» en «Natuurorganisaties vinden laagvliegen met transportvliegtuigen in broedperiode onverantwoord»?1 2
Ja.
Beaamt u dat laagvliegende transportvliegtuigen en militaire oefeningen zeer verstorend kunnen zijn voor vogels, waardoor zij gaan rondvliegen en uitwijken naar andere plekken, zoals blijkt uit waarnemingen en onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Om de wettelijke hoofdtaken van Defensie te kunnen uitvoeren moet Defensie het hele jaar kunnen oefenen met haar helikopters en vliegtuigen. Daarbij moet ook op lage hoogte worden geoefend. Zoals gesteld in het antwoord op de eerdere Kamervragen van het Lid Wassenberg (PvdD) van 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen 2019–2020, nr. 578) is in 2018 in opdracht van het Ministerie van Defensie door Bureau Meervelt een voortoets opgesteld naar de effecten van militaire vliegactiviteiten (zie https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/04/Voortoets-Militaire-vliegactiviteiten-in-Nederland-Fase-2-Hoofdrapport.pdf). Hieronder vallen vliegoefeningen die plaatsvinden in delen van het luchtruim waaraan tijdelijk beperkingen worden gesteld voor luchtverkeer, zogenaamde tijdelijke gebieden met beperkingen. Dit houdt in dat een specifiek gedeelte van het luchtruim alleen toegankelijk is voor militaire toestellen ten behoeve van het uitvoeren van een oefening. In de voortoets is daarbij onderscheid gemaakt naar oefeningen in a, tijdelijke gebieden met beperkingen die met enige regelmaat in gebruik zijn en b, tijdelijke en in ruimte variërende gebieden die incidenteel gebruik afbakenen. In de voortoets wordt geconcludeerd dat militaire vliegoefeningen niet verstorend kunnen zijn voor vogels als deze plaatsvinden boven de 3.000 ft (1.000 meter). Voor de lagere vlieghoogtes geldt dat de mate van verstoring en dus ook de kans op een negatief effect afhangt van het type luchtvaartuig, de frequentie van vliegen en de hoogtecategorie. In de voortoets wordt hierbij opgemerkt dat het belangrijk is om in acht te nemen (bij alle afstanden en hoogtes) dat niet iedere verstoring van fauna (bijvoorbeeld kop-op-gedrag bij foeragerende vogels) leidt tot een effect op de omvang van de populatie en dus op de draagkracht van een gebied. Voor de tijdelijke en in ruimte variërende gebieden die incidenteel gebruik afbakenen is een conclusie van de voortoets dat de vliegoefeningen beneden de reguliere vlieghoogte niet verstorend kunnen zijn als de oefening niet plaatsvindt boven belangwekkende broedgebieden (waaronder kolonies) en buiten de broedtijd niet boven belangwekkende rustgebieden. Deze randvoorwaarden neemt het Ministerie van Defensie bij militaire vliegoefeningen in acht en ziet hier op toe.
Onderschrijft u dat dergelijke verstoringen verboden zijn in het broedseizoen volgens de Wet Natuurbescherming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er een Passende Beoordeling opgemaakt en wat toonde deze aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het laagvliegen zich tot de nationale en internationale beschermingsregels voor vogels en hun leefgebied?
Uiteraard dienen militaire vliegactiviteiten te voldoen aan de beschermingsregels van de Wet natuurbescherming en kan laagvliegen alleen plaatsvinden als significante effecten op de natuur zijn uitgesloten.
Voor het laagvliegen met helikopters in de daartoe aangewezen helikopterlaagvlieggebieden heeft Defensie in 2012 een Wet natuurbeschermingvergunning (Wnb) verkregen, waarin enkele beperkingen in ruimte en tijd zijn opgenomen. Voor het gebruik van schietrange De Vliehors, waarbij ook laag wordt gevlogen, is op 26 april 2021 een ontwerp besluit van een Wnb-vergunning gepubliceerd. Over vergunningen voor overige militaire vliegactiviteiten, zoals het laagvliegen in de daartoe aangewezen laagvliegroutes en voor enkele tijdelijke gebieden met beperkingen die met enige regelmaat in gebruik zijn, bent u met Kamerstuk 35 570 X, nr. 15 van 27 oktober 2020 eerder geïnformeerd. Voor deze activiteiten heeft het Ministerie van Defensie vergunningaanvragen Wnb in voorbereiding (voorzien deze zomer). Bij vliegoefeningen op lage hoogte in tijdelijke en in ruimte variërende gebieden die incidenteel gebruik afbakenen, vinden deze niet plaats boven belangwekkende broed- en rustgebieden van vogels.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat Defensie meer in Nederland moet oefenen, omdat dit in verband met coronamaatregelen niet in het buitenland kan, terwijl buitenlandse bondgenoten wel in Nederland komen oefenen?
De oefengebieden die Defensie in het buitenland benut bevinden zich voornamelijk in de Verenigde Staten. Het is niet mogelijk om, zonder landing, vanaf een Nederlandse vliegbasis in een oefenmissie naar die oefengebieden te vliegen, te oefenen en weer terug te vliegen. Dit geldt niet voor de buitenlandse deelnemers aan oefeningen, zoals Deviant Dragon. De buitenlandse eenheden vliegen daarbij vanaf hun eigen land of vliegbasis naar het Nederlandse oefengebied en zonder landing in Nederland weer terug. In vergelijkbare gevallen vliegt Defensie in Europa ook zonder landing heen en weer naar de oefengebieden van onze partners.
Bent u bereid om, voorafgaand aan oefeningen zoals laagvliegen met transportvliegtuigen die mogelijk kunnen leiden tot verstoring in Natura 2000-gebieden, een zogenaamde voortoets op grond van de Wet natuurbescherming op te laten stellen? Dit om inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen van deze oefeningen voor de beschermde Natura 2000-gebieden en de hier aanwezige soorten? Zo nee, waarom niet?
Een voortoets is al uitgevoerd in 2018. Voor tijdelijke gebieden met beperkingen die met regelmaat in gebruik zijn voor een oefening is een vergunningaanvraag in voorbereiding. Zie ook antwoorden op vraag 3 en 4.
Bent u bereid om geen militaire oefeningen met laagvliegende vliegtuigen uit te voeren in de broedperiode van vogels? Zo nee, waarom niet?
Om wanneer dan ook in eigen land en wereldwijd inzetbaar te zijn moet Defensie het hele jaar kunnen oefenen met haar helikopters en vliegtuigen, ook op lage hoogte.
Zoals blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen is dit ook mogelijk zonder significant negatieve effecten op de natuur. Defensie probeert overlast te verminderen door op simulatoren en ook in het buitenland te oefenen.
Het bericht dat mariniers met schamele uitrusting naar Irak vertrokken. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mariniers schamel uitgerust naar Irak; «Voor zware wapens geen plek in vliegtuig»»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de berichtgeving van dit artikel waaruit zou blijken dat de mariniers met ontoereikend materieel aan een missie zouden beginnen en de luchttransportcapaciteit van Defensie niet op orde zou zijn?
Nee. Ten tijde van het verschijnen van het artikel was voorzien dat alle benodigde wapens en communicatieapparatuur voor deze missie op tijd in het inzetgebied voor handen zouden zijn. De totale behoefte aan de middelen is afgestemd tijdens het planningsproces voorafgaand aan de missie. De mariniers worden ingezet met organieke radiosystemen en organieke bewapening.
Door een administratieve fout op een later moment, na verschijnen van het artikel, is een deel van middelen echter alsnog vertraagd. Het vertraagde materieel is inmiddels in het inzetgebied gearriveerd. De operationele impact hiervan was gering. Op luchttransportcapaciteit wordt dieper op ingegaan bij de beantwoording op vraag 8.
Is het gebruikelijk voor een type missie als deze om MAG’s en de genoemde radio’s mee te brengen? Zo nee, waarom zijn er voor deze missie geen middelzware machinegeweren nodig?
Ja. De uitrusting en bewapening van de uitgezonden eenheid wordt afgestemd op het operatieconcept en het huidige en verwachte dreigingsniveau.
Waarom is er bij de mariniers de noodzaak om de punt 50 machinegewerenmee te nemen als Defensie stelt dat deze geen deel zijn van de standaarduitrusting en ze niet nodig zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is voor deze missie, gelet op het operatieconcept en het dreigingsniveau, geen noodzaak om de.50 wapensystemen mee te nemen.
Klopt het dat er radio’s worden gebruikt van de Amerikanen terwijl Nederland deze radio’s zelf ook klaar heeft liggen in Nederland? Worden ze inderdaad geleend, of wordt hier voor betaald?
De uitgezonden eenheid werkt met twee types radio. Naast de eigen, organieke Nederlandse verbindingsmiddelen voor interne communicatie, maakt de eenheid ook gebruik van Amerikaanse middelen. De Nederlandse inzet past in het overkoepelende internationale force protection-concept. Overeengekomen is dat een Amerikaans bataljon zorg draagt voor de communicatieverbindingen tussen het aansturend element (de Amerikaanse eenheid) en het uitvoerend element (de Nederlandse eenheid). De Amerikaanse radio’s zijn in bruikleen.
Is er een ongemakkelijke afweging gemaakt tussen welk materieel er meegenomen kon worden op basis van de beperkte luchttransportcapaciteit die beschikbaar was?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Om luchttransport in te zetten is het gebruikelijke planningsproces doorlopen. Tijdens dit proces wordt de hoeveelheid vracht afgestemd op de beschikbare luchttransportcapaciteit om uiteindelijk al het materiaal in het missiegebied te krijgen.
Tijdens het planningsproces worden alle opties voor luchttransport bekeken. Hierbij worden zowel de opties tot gebruik van de eigen luchtvloot onderzocht, als ook de beschikbare capaciteiten van internationale partners. Hiervoor wordt met name intensief samengewerkt met alle partners die zijn aangesloten bij het European Air Transport Command (EATC). Het plannen van deze luchttransportcapaciteit is een constant proces dat onderhevig is aan vele variabelen.
Waarom werd het pas zo laat bekend dat dit materieel niet met de Nederlandse vliegtuigen mee kon? Is hier een inschattingsfout gemaakt in de planning?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Defensie een ontoereikende luchttransportcapaciteit heeft? Zo ja, wordt hier in geïnvesteerd? Hoe lang duurt het onderhoud aan de huidige Hercules-klasse nog?
De beschikbaarheid aan tactisch en strategisch luchttransport blijft vooralsnog achter op de defensiebehoefte. Het beschikbare strategisch luchttransport wordt thans gerealiseerd door deelname aan de internationale Heavy Airlift Wing en Multirole Tanker Transport vloten. Over de behoefte aan tactische luchttransportcapaciteit heeft de staatsecretaris uw Kamer in oktober 2020 geïnformeerd met de A-brief «vervanging tactische luchttransportcapaciteit». Vanaf 2026 worden de tactische transportvliegtuigen en het gerelateerde materieel opgeleverd, ter vervanging van de huidige vloot van vier C-130 vliegtuigen. Zoals in oktober jl. aan uw Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 27 830, nr. 317), wordt uw Kamer medio 2023 met de D-brief geïnformeerd over dit project.
Eén van de vier Nederlandse C-130 vliegtuigen is nog tot eind augustus in onderhoud.
De publicatie ‘Towards a Dutch Space Policy, Action Points for Safeguarding security and Prosperity in the Space Age’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de publicatie van HCSS en Clingendael van maart 2021 «Towards a Dutch Space Policy, Action Points for Safeguarding security and Prosperity in the Space Age»1?
Ja.
Kunt u zich vinden in de aanbevelingen van het HCSS/Clingendeal-rapport, zoals bijvoorbeeld die over het verbeteren van de Nederlandse en Europese «situational awareness in space»? Zo ja, hoe gaat u invulling geven aan deze aanbeveling?
Welke maatregelen treft u om invulling aan te geven aan de constatering in het rapport dat de Nederlandse kwetsbaarheden voor verstoringen in het ruimtedomein groot zijn en om maatregelen vragen, voor de veiligheid van Nederland en de effectiviteit van de krijgsmacht?
Hoe zorgt u ervoor dat de Nederlandse militaire ruimtevaartinspanningen op een juiste wijze worden ingepast in die van de EU en zo bijdraagt aan de Europese (NAVO) verdediging, aangezien er binnen de EU geen militair ruimtevaartprogramma of -beleid is en het European Spage Agency zich vooral richt op wetenschap en industrie?
Is de «Defensie space strategie», die u in uw antwoorden op vragen van het lid Bosman (VVD) van september 20192 aankondigde, inmiddels gepubliceerd? Zo nee, waarom nog niet?
Deelt u de mening dat vanuit het ruimtedomein ingewonnen informatie belangrijk is voor de behoefte vanuit de Nederlandse regering en het parlement aan een zelfstandige informatiepositie om te kunnen besluiten over deelname aan militaire missies en zo afhankelijkheid van andere landen en buitenlandse diensten te verminderen, en betekent dat Defensie en de diensten meer eigen ruimtemiddelen zouden moeten hebben?
De inrichting van de ruimte als afzonderlijk operationeel domein van Defensie is een nadere invulling van de Defensievisie 2035. Het door de NAVO en Nederland erkennen van de ruimte als vijfde militair domein (naast land, zee, lucht en cyber) illustreert het grote belang van het gebruik van de ruimte. Het militair gebruik van de ruimte levert een belangrijke bijdrage aan het informatiegestuurd optreden van onze strijdkrachten, ook bij de deelname aan internationale operaties en missies. In de Defensie Ruimte Agenda zal ik ingaan op de capaciteiten die daarbij horen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Hoe functioneert de BRIK II satelliet, die volgens eerdere antwoorden van uw zijde in het voorjaar van 2020 zou worden gelanceerd? Welke lessen zijn geleerd en welke opvolgende satellieten met wat voor toepassingen staan er op het programma van Defensie?
De BRIK-II is een zogenaamde nanosatelliet, bestaande uit zes kubusvormige elementen van ieder tien bij tien centimeter. Deze satelliet in een baan om de aarde brengen is een demonstratie missie. De hoofddoelen van de BRIK-II zijn het demonstreren van de relevantie van small satellite technologie voor militaire toepassingen en het opdoen van kennis en ervaring met het ontwikkelen en opereren van satellieten binnen Defensie. De BRIK-II beschikt over drie payloads:3 een zender-ontvanger met geheugen waarmee troepen op de grond of op zee een bericht naar een satelliet kunnen zenden (dat dan later boven een Nederlands grondstation wordt afgegeven),4 een instrument, ontwikkeld door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), om radiosignalen vanuit de ruimte te detecteren en te analyseren en5 een scintillatie monitor (die op zo’n 550 kilometer boven het aardoppervlak variaties moet detecteren in de ionosfeer). De BRIK-II wordt naar verwachting medio dit jaar gelanceerd, derhalve zijn er nog geen gegevens over het functioneren en de geleerde lessen van deze satelliet. Daarnaast neemt Defensie samen met kennisinstituten TNO en NLR deel aan het Nederlands-Noorse onderzoeksprogramma MILSPACE-II, waarmee naar verwachting medio 2022 twee experimentele satellieten worden gelanceerd die in formatie zullen vliegen.
Is het Space Security Centre, dat door de Luchtmacht wordt gefinancierd, inmiddels omgevormd naar een Defensie Space Security Centre en zijn daar separate en additionele fondsen voor gereserveerd?
Een nadere toelichting hierop volgt in de nader aan u toe te sturen Defensie Ruimte Agenda, zie ook de antwoorden op vragen 2 tot en met 5.
Betekent het door u, bij de publicatie van Defensievisie 2035, aangegeven extra benodigde geld voor Defensie en dat er zwaarder moet worden ingestoken op Informatie Gestuurd Optreden dat er binnen het huidige budget meer geld voor militaire ruimtevaart wordt uitgetrokken én dat bij een verhoging van het budget, zoals u aanbeveelt, er ook meer geld naar militaire ruimtevaart ontwikkelingen gaat? Om welke bedragen gaat dat dan en aan welke concrete projecten wordt dan extra geld uitgegeven?
Binnen het huidige budget van Defensie worden middelen gebruikt voor de kennisopbouw, technologieontwikkeling en het ontwikkelen van R&D-capaciteiten in het ruimtedomein. De ambities voor de inrichting van de ruimte als operationeel domein en de daarvoor benodigde investeringen, heb ik beschreven in de Defensievisie 2035. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Derk Boswijk (CDA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over de invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het aantal aanvragen dat de afgelopen vijf jaar is gedaan om Vessel Protection Detachments (VPD’s) in te zetten?
Ja, daarbij verwijzen wij naar onderstaand overzicht dat de stand van zaken van 3 mei 2021 weergeeft.
Sommatie bovenstaande
Totalen sinds start VPDs maart 2011
Aanvragen
Aanvragen ingediend via het Kustwachtcentrum of MAC (Curaçao)
Afgewezen
Aanvragen waarvan de Nederlandse overheid heeft vastgesteld niet over te gaan tot uitvoering
Ingetrokken
Aanvragen waar de Nederlandse overheid akkoord mee is gegaan, maar die door de reder zijn ingetrokken. Dit kunnen allerlei redenen zijn, bv opdracht reder is ingetrokken, ander schip wordt ingezet, er wordt alsnog een andere route gekozen enz. Alleen «te duur» is hier verbijzonderd.
Uitvoering
Betreft aanvragen die zijn uitgevoerd, in uitvoering of nog in planning zijn. Aanvragen die in planning zijn kunnen nog worden «ingetrokken».
Datum aanvraag
De datum van een aanvraag en dus ook de indeling in deze statistieken wordt bepaald door de datum waarop de aanvraag wordt aangeboden via het Kustwachtcentrum of het MAC.
Dit betekent dat het kan voorkomen dat een aanvraag die in jaar X is aangevraagd in jaar X+1 geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd.
Hoeveel van de aangevraagde Vessel Protection Detachments (VPD’s) zijn er in 2021 toegewezen en hebben geleid tot inzet van VPD’s?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het bovenstaande overzicht.
Hoeveel middelen zijn er in 2021 begroot voor de inzet van VPD’s?
Conform de ontwerpbegroting van het Minister van Defensie 2021 is een bedrag van € 4,185 miljoen begroot voor de inzet van VPD's, waarvan € 1,5 miljoen aan geprognotiseerde ontvangsten van rederijen.
Kunt u bevestigen dat middelen die in enig jaar zijn gereserveerd voor de inzet van VPD’s maar niet zijn uitgegeven, in latere jaren ten goede komen aan de bescherming van Nederlandse koopvaardijschepen?
In principe geldt dat indien een begrote uitgave niet wordt gedaan, het geld vrijvalt ten gunste van de algemene middelen.
Kunt u verklaren waarom de inzet van VPD’s de afgelopen jaren is teruggelopen? Komt dat doordat ook het aantal aanvragen is teruggelopen?2
Zie ook overzicht van vraag 2. In 2015 en 2019 is de High Risk Area (HRA) verkleind. Hierdoor zijn de beveiligingen voor 4 van 10 transitroutes door de HRA komen te vervallen (die tussen de Perzische Golf, Azië en Kaap de Goede Hoop). Voor de jaren 2020 en 2021 speelt COVID-19 een rol bij het terug gelopen aantal aanvragen. Meer in het algemeen spelen de omstandigheden binnen de scheepvaart een rol, waaronder omstandigheden in de olie- en gasindustrie (VPD’s worden veelal ingezet voor zware lading schepen die componenten vervoeren voor de olie- en gasindustrie).
Deelt u de analyse van de Portugese Minister van Defensie dat de Golf van Guinee op dit moment de belangrijkste locatie voor internationale piraterij is?3
Ja. Ook de Nederlandse regering is zich ervan bewust dat de Golf van Guinee een belangrijke locatie voor de internationale piraterij is. Naar aanleiding van de eerdere vragen terzake is reeds aangegeven dat de veiligheid van onze koopvaardijschepen in de Golf van Guinee het kabinet zorgen baart (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, 2153). De Golf van Guinee is in het kader van het nieuwe EU-initiatief Coordinated Maritime Presences (CMP) aangemerkt als eerste maritiem aandachtsgebied (Maritime Area of Interest, MAI), onder meer vanwege het hoge aantal incidenten van piraterij en gewapende overvallen op zee.
Hoeveel piraterij-incidenten zijn er in 2020 en tot nu toe in 2021 geweest in de Golf van Guinee?
Het International Maritime Bureau (IMB) heeft in 2021 tot nu toe 16 incidenten met betrekking tot de Golf van Guinee geregistreerd. In 2020 zijn er in dit gebied 132 incidenten geregistreerd.
In hoeverre heeft de EU-pilot inzake Coordinated Maritime Presences in de Golf van Guinee tot dusverre concrete resultaten opgeleverd?
Om het CMP-concept te operationaliseren loopt sinds 25 januari jl. een pilot in de Golf van Guinee. Het CMP moet zorgen voor meer Europese operationele inzet. Coördinatie en het delen van informatie kan de lidstaten gezamenlijk beter in staat stellen grip te krijgen op de maritieme veiligheidssituatie. Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te verbinden aan hetgeen de CMP-pilot heeft opgeleverd. De pilot zal binnen een jaar worden geëvalueerd door de lidstaten. Zodra de resultaten daarvan bekend zijn, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.
Wat is de exacte bijdrage van Nederland aan deze pilot?
Het Ministerie van Defensie is betrokken bij de CMP-coördinatie-cel in Brussel en sluit ook aan bij het binnenkort te starten CMP-comité. Ook draagt Nederland bij aan de informatie-uitwisseling tussen de Nederlandse maritieme industrie en CMP. Nederland neemt momenteel niet met militaire middelen deel aan de pilot.
Welke rol is hier voorzien voor het nieuwe fonds European Peace Facility om lokale kustwachten of marines te trainen en uit te rusten voor piraterijbestrijding?
De Europese Vredesfaciliteit (EPF) is een nieuw financieel instrument van de Unie dat onder andere ook capaciteitsopbouw van statelijke actoren inzake veiligheid en defensie mogelijk maakt. Het uitrusten van lokale kustwachten of te trainen marines zou in beginsel tot de mogelijkheden behoren. De voorbereiding van de implementatie van de EPF is momenteel gaande. Naar verwachting zal de EPF op 1 juli operationeel worden. Voor Nederland is het, met name in deze opstartfase, van belang reeds bestaande steunmaatregelen aan Afrikaanse partners te continueren.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet of zo spoedig mogelijk daarna?
Het aanwijzen van risicogebieden waar private maritieme beveiliging wordt toegestaan vindt plaats bij algemene maatregel van bestuur. Het Ontwerpbesluit bescherming koopvaardij is op 20 april jl. – in het kader van de in de Wet ter Bescherming koopvaardij voorgeschreven voorhangprocedure – aangeboden aan Uw Kamer en aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Dat ontwerpbesluit voorziet niet in de aanwijzing van de Golf van Guinee als risicogebied.
In de beantwoording op 14 juli 2020 van de vraag hierover is reeds, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, aangegeven dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch gewapende particuliere beveiligers een oplossing bieden, aangezien de kuststaten een dergelijke gewapende beveiliging in hun kustwateren niet toestaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, 3511).
In aanvulling daarop is in de beantwoording op 25 maart jl. van de vraag daarover, eveneens mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat het, anders dan bij Somalië, bij West-Afrika niet gaat om de beveiliging van schepen op doorvaart door een risicogebied, maar om schepen die de havens in het gebied moeten aandoen. Voor zowel VPD-beveiliging, als voor gewapende particuliere maritieme beveiliging geldt dat de beveiligers het te beveiligen schip dan ook moeten hebben verlaten voordat het schip de territoriale wateren van de kuststaten binnenvaart. Die mogelijkheden zijn in de praktijk niet aanwezig (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, 2153).
Het aanwijzen van de Golf van Guinee als risicogebied, waar onder de wettelijke voorwaarden gewapende particuliere beveiliging als aanvulling op VPD-beveiliging is toegestaan, zal niet tegemoet kunnen komen aan de gewenste behoefte aan bescherming van de koopvaardij. Bij die gelegenheid is tevens erop gewezen dat de Belgische regering de internationale wateren van de Golf van Guinee sinds september 2016 formeel heeft aangewezen als risicogebied waar gewapende maritieme beveiliging op Belgisch gevlagde koopvaardijschepen is toegestaan, maar dat in de praktijk (in ieder geval tot en met 2020) de rederijen nog geen gebruik hebben gemaakt van die mogelijkheid. Voor de bescherming van koopvaardijschepen in de Golf van Guinee zijn andere maatregelen noodzakelijk, dan het aanwijzen van de Golf als risicogebied waar onder voorwaarden en in aanvulling op VPD-beveiliging gewapende particuliere beveiliging is toegestaan. Daarvoor is het nodig dat in internationaal verband afspraken worden gemaakt over het bevorderen van de veiligheid van koopvaardijschepen in de Golf van Guinee.
Welke stappen heeft Nederland concreet gezet in 2021 en welke stappen bent nu nog voornemens te zetten om in internationaal verband afspraken te maken over het bevorderen van de veiligheid van koopvaardijschepen in de Golf van Guinee?
Zoals hierboven vermeld neemt Nederland in Europees verband deel aan de CMP-pilot. Ook is Nederland partij bij het G7++ FoGG (Friends of the Gulf of Guinea), dat onderdeel uitmaakt van de Yaoundé architecture en als oogmerk heeft om in internationaal verband met kuststaten afspraken te maken over- en ondersteuning te bieden aan het tegengaan van illegale activiteiten, waaronder piraterij, in de Golf van Guinee. Daarnaast neemt Nederland in IMO-verband actief deel aan de Werkgroep piraterij in de Golf van Guinee, opgestart in mei jl. Nederland zet hierbij in ieder geval in op betere coördinatie van het aantal reeds bestaande activiteiten in de regio in dit kader en versterkte samenwerking met de benodigde partijen daartoe, zodat deze eerder tot resultaten gaan leiden.
Kunt u een inschatting geven van de capaciteit, middelen en afspraken met landen in de regio die nodig zijn om VPD’s in te kunnen zetten in de Golf van Guinee?
Anders dan in de Golf van Aden hebben koopvaardijschepen in de Golf van Guinee de intentie havens van kuststaten aan te doen. In de Golf van Aden blijven schepen in internationale wateren varen. In de Golf van Guinee zullen de regionale kuststaten toestemming moeten verlenen aan koopvaardijschepen om met VPD’s aan boord de havens te bezoeken. Er kan pas een inschatting worden gegeven van de capaciteit en middelen ten aanzien van VPD’s indien deze eerste stap is genomen.
Op welke wijze wordt momenteel invulling gegeven aan de ondersteuning die Defensie biedt aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)? Is hierbij structureel gewaarborgd dat Defensie kennis en expertise levert aan de ILT op het gebied van wapens en munitie zodat de ILT haar taak als toezichthouder adequaat kan uitvoeren?
De ILT bereidt zich momenteel voor op haar uitvoerende taken voor de WtBK. Onderdeel hiervan is het ontwikkelen van processen en procedures, waarbij het zwaartepunt nu nog ligt op het kunnen behandelen van aanvragen van maritieme beveiligingsbedrijven voor vergunningen. Vervolgens gaat ILT aan de slag met de processen en procedures voor toezicht. De eventueel benodigde ondersteuning door Defensie op het gebied van wapens en munitie wordt hierbij in beeld gebracht. In vervolg hierop zullen ILT en Defensie afspraken maken over de invulling hiervan. Indien dergelijke afspraken worden gemaakt, zullen deze ook tot uitdrukking komen in het driejaarlijkse werkplan dat wordt opgesteld ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de bij en krachtens de WtBK gestelde regels.
Discussie in kringen van officieren over de prioriteiten van de bestedingen van Defensie. |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van de opvattingen van hoge officieren (b.d.) dat zij twijfelen over de juiste wijze van besteding van de Defensiebegroting?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van luitenant-generaal b.d. Van Loon dat de aanschaf van negen extra F-35’s contraproductief is en dat de kosten van deze toestellen «niet in balans zijn met kosten elders in de krijgsmacht»? Kunt u dat toelichten?
Het kabinetsbesluit (Kamerstuk 26 488, nr. 452) d.d. 8 oktober 2019, tot aanschaf van de additionele negen F-35 jachtvliegtuigen bovenop de reeds bestelde 37 toestellen, als vervanger van de meer dan dertig jaar oude F-16, is noodzakelijk om onze grondwettelijke taken uit te voeren in de context van het dreigingsbeeld dat ook in onze Defensievisie 2035 geschetst is. De F-35 ondersteunt daarbij de andere krijgsmachtdelen in hun taken, verantwoordelijkheden, bescherming en informatiepositie.
Met de negen additionele F-35 vliegtuigen die voortkomen uit de gelden die beschikbaar zijn gesteld voor het Nationaal Plan wordt de basis gelegd voor een derde F-35 squadron. De aanschaf van negen F-35 vliegtuigen draagt bij aan de versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie nog beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren. De huidige inzetdoelstelling betreft 24 uur per dag, zeven dagen per week het Nederlandse luchtruim bewaken en tegelijkertijd met vier toestellen eenmalig of langdurig één missie uitvoeren. Door negen additionele vliegtuigen inclusief personeel aan het vliegtuigenbestand toe te voegen gaat de personeelsbelasting voor een langdurige missie substantieel omlaag. Tevens wordt het aantal inzeturen verdeeld over een groter aantal vliegtuigen waardoor de vliegurenbelasting per vliegtuig als gevolg van inzet lager wordt. Dit heeft een positief effect op het voortzettingsvermogen van de F-35. Ook verbeteren we de inzetbaarheid, zodat we indien nodig sneller aanwezig kunnen zijn bij (potentiele) conflicten. Net als voor de andere wapensystemen binnen Defensie moet het project verwerving F-35 binnen de vastgestelde financiële kaders worden uitgevoerd.
Wat is uw appreciatie van het voorstel om in internationaal verband een of twee vliegvelden met F-35’s te delen en «dan kijken we eens of we dat niet samen veel slimmer kunnen»? Wat zou het in de praktijk betekenen om F-35’s te poolen met bijvoorbeeld Duitsland (als zij tot aanschaf overgaan) en België? Hebt u berekeningen gemaakt van de kostenvoordelen van deze vorm van samenwerking? Zo ja, hoe zien deze er uit?
De NAVO stelt aan haar lidstaten de eis voldoende militaire middelen, waaronder jachtvliegtuigen, paraat te hebben om indien noodzakelijk gezamenlijk het NAVO-grondgebied te verdedigen. Nederland heeft zich in internationaal verband sterk gemaakt voor poolvorming van o.a. strategische transport- en tankervliegtuigen in NAVO-verband, maar dat is bij de inzet van jachtvliegtuigen niet aan de orde. Bij de inzet voor de verdediging van Nederlands- en NAVO-grondgebied is echter gelijktijdige gegarandeerde beschikbaarheid van voldoende middelen van belang.
Het principe van poolvorming wordt juist breed toegepast binnen het internationale F-35 programma op het gebied van motoren, opleidingen, reservedelen, onderhoud en ontwikkeling. Dit sluit aan bij het in de vraagstelling genoemde pleidooi om slimmer en doelmatiger samen te werken met onze partners. Daarnaast werkt Nederland samen met België (en Luxemburg) in het kader van de Quick Reaction Alert in elkaars luchtruim waar ieder land mensen en middelen inbrengt voor de collectieve bescherming binnen dit NAVO-verband. Nederland streeft naar optimale samenwerking met de F-35 gebruikers waar dat dat mogelijk is.
Wat is uw oordeel op de visie van oud-militair Piepers dat commandanten van diverse krijgsmachtonderdelen zich weliswaar zorgen maken over de krijgsmacht, maar dat zij zelf ook onderdeel van het probleem zijn? Acht u het mogelijk een andere wijze van organiseren en dus financieren van de krijgsmacht mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Defensievisie (Kamerstuknummer 34 919, nr. 71) schetst dit uitvoerig, zowel in de dreigings- en probleemanalyse als in de eigenschappen en inrichtingsprincipes die Defensie heeft vastgesteld. De commandanten van de operationele commando’s hebben een belangrijke rol in de geschetste oplossingen om ook toekomstige dreigingen het hoofd te kunnen bieden. We organiseren ons dus inderdaad anders, langs de uitgezette lijn van de Defensievisie. Van «meer van hetzelfde» is nadrukkelijk geen sprake.
Wat in de Defensievisie ook duidelijk wordt gemaakt, is dat de bekende domeinen niet aan dreiging verliezen nu cyber aan aandacht wint. Het is dus én-én. Tegenstanders kijken naar waar de zwakke plekken liggen en kiezen op basis daarvan hun strategie. Dat betekent dat we daar in onze strategie, beleid, uitvoering én financiering rekening mee moeten houden: het zou zeer onverstandig zijn om ons slechts op één dreiging, taak of kwaliteit te richten wanneer die nieuw opkomt, zoals cyber. Overigens is in de Defensievisie een inrichtingsprincipe over specialisatie opgenomen (inrichtingsprincipe 9: Inzetten op verdere specialisatie binnen NAVO en EU, pagina 37 Defensievisie), dat inzet op het meer en beter gebruik maken van de unieke meerwaarde van onszelf en onze partners en bondgenoten om gezamenlijk meer effecten te bereiken en de kwaliteit van ons optreden te verhogen.
Deelt u de opvatting dat de conclusies en aanbevelingen van de rapport Uit het vizier van de Algemene Rekenkamer de kritiek van Pieper en Van Loon urgentie geven?2 Zo nee, waarom niet? Wat zijn uw conclusies in het licht van deze ontwikkelingen?
Het rapport van de Algemene Rekenkamer laat zien dat de bezuinigingen een (te) zware wissel op Defensie hebben getrokken. De sporen zijn nog steeds zichtbaar. Door de bezuinigingen bij het afschaffen van wapensystemen zijn capaciteiten, kennis en kunde verloren gegaan terwijl ook de IT, logistiek en het vastgoed negatieve effecten ondervonden. Ik onderschrijf deze observaties. De standpunten van de heren Piepers en Van Loon sluiten hier ook op aan.
Het rapport van de Rekenkamer benadrukt dat zorgvuldigheid geboden is bij het maken van keuzes over capaciteiten, omdat dit grote effecten kan hebben voor de organisatie en daarmee voor eenheden binnen de organisatie. Ik zou de kritiek van de heren Piepers en Van Loon dan ook in dat licht willen zetten – er zijn geen snelle of makkelijke oplossingen voor de problematiek van Defensie. Dat is een belangrijke reden waarom ik de lange lijnen voor de organisatie heb uitgewerkt in de Defensievisie 2035. In de Defensievisie benadruk ik ook het belang van langjarige politieke duidelijkheid, waarbij beleid en budget met elkaar in balans zijn om een transitie te realiseren en realistische doelen te kunnen stellen. In mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heb ik dit belang van een stabiele begroting opnieuw benadrukt. Een stap hierin was het instellen van het Defensiematerieelbegrotingsfonds in de afgelopen kabinetsperiode.
Defensie heeft de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet met de extra investeringen van het huidige kabinet, maar we zijn er nog lang niet. De Defensievisie 2035 laat zien wat er nodig is om ook in de toekomst een antwoord te bieden op de dreigingen en problemen. De keuzes die gemaakt kunnen worden zijn echter aan een volgend kabinet.
Bent u in het licht van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld, bereid de negen extra F-35’s af te zeggen teneinde de financiële tegenvaller op te vangen? Zo nee, hoe denkt u dan de hoge kosten van de F-35 te verwerken?
De additionele F-35 toestellen leveren een belangrijke bijdrage aan de noodzakelijke versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren.
In de jaarlijkse voortgangsrapportage project Verwerving F-35 van 2020 heeft de Staatssecretaris van Defensie uw Kamer geïnformeerd dat de exploitatiekostenramingen voor de komende begrotingsperiode van vijf jaar binnen het beschikbare budget passen. In de éénentwintigste voortgangsrapportage is aan uw Kamer gerapporteerd dat het gemiddelde geraamde exploitatietekort per jaar over de hele levensduur aanzienlijk is gedaald. De ramingen worden in de volgende voortgangsrapportage, die uiterlijk op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden, onder begeleiding van TNO geactualiseerd.
De kostenramingen over de gehele levensduur kennen nog wel de nodige onzekerheden en komen op basis van de huidige uitgangspunten uit boven het beschikbare budget. De komende jaren ontstaat er ook meer duidelijkheid over en ervaring met de exploitatiekosten van de door Nederland in gebruik genomen F-35 jachtvliegtuigen. Als sprake blijft van een tekort op de langere termijn dan zullen de kosten binnen de Defensiebegroting moeten worden ingepast. Omdat het gaat om ramingen op de langere termijn met daarbij nog de nodige onzekerheden, treft Defensie daarvoor nu nog geen maatregelen. Nederland pleit op het hoogste internationale bestuurlijke niveau binnen het programma voor een betaalbaar jachtvliegvliegtuig voor de gehele levensduur van het toestel.
Kunt u aangeven wat het schema is van alle bestelde F-35-toestellen die in Nederland aankomen om in gebruik te worden genomen door de luchtmacht?
De levering van de 46 toestellen verloopt volgens planning, zoals vermeld in de eenentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr. 461) d.d. 15 september 2020. Daarom is er geen aanleiding te veronderstellen dat de F-16 later dan gepland zal uitfaseren. Op dit moment heeft Nederland in totaal zeventien toestellen in gebruik waarvan negen in Nederland staan.
Wat zijn de vorderingen van het Block 4-toestel? In welk jaar verwacht u de komst van deze toestellen?
Het block-4 ontwikkelprogramma maakt onderdeel uit van de Follow-on Modernization (FoM) waarmee het F-35 toestel wordt doorontwikkeld, zoals gerapporteerd in de éénentwintigste voortgangsrapportage. In 2018 is de methodiek van Continuous Capability Development and Delivery ingevoerd, waarmee jaarlijks software-upgrades worden uitgegeven, waar noodzakelijk gecombineerd met hardware-updates. De eerste software-upgrades van de FoM zijn inmiddels uitgegeven en ook voor de Nederlandse vloot ingevoerd. Over de voortgang van het block-4 ontwikkelprogramma, voor zover relevant voor de verwerving van de Nederlandse F-35 jachtvliegtuigen, wordt uw Kamer in de voortgangsrapportage van dit jaar geïnformeerd.
Wat betekent deze (oplopende) vertraging voor de extra kosten van het verlengde gebruik van de F-16?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel 'Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van ’pang pang’ roepen terug' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Derk Boswijk (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van «pang pang» roepen terug»?1
Ja.
Klopt het dat er in een reductie van het munitiebudget van 140 miljoen euro in 2021 naar 80 miljoen euro in 2023 is voorzien?
De gemiddelde kosten voor conventionele munitie voor opleiding en training (niet zijnde de voorraad kapitale munitie2) bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen, waarvan circa een kwart wordt gebruikt voor vaste kosten voor bijvoorbeeld instandhouding en keuringen (typeclassificatie en levensduurverlengend onderzoek). Conventionele munitiesoorten, waaronder springmiddelen, klein kalibermunitie en vuursteunmunitie voor opleiden en training inclusief vaste kosten, worden gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, is echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar.
Eerder heb ik u gemeld dat de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training onder andere wordt veroorzaakt doordat de munitieprijzen harder stijgen dan voorzien (Kamerstuk 35 570 X, nr. 12 van 15 oktober 2020). De stijging van de prijzen wordt deels gecompenseerd middels de jaarlijkse toevoeging van de prijsbijstelling. De stijging van de munitieprijzen is onder andere een gevolg van de groeiende Defensie-investeringen door landen om ons heen, waarmee de vraag naar munitie en daarmee de prijs van munitie stijgt. Verder wordt deze mismatch veroorzaakt doordat er meer munitie voor opleiding en training moet worden vervangen dan in voorgaande jaren. De historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, nemen namelijk af. Als gevolg van strikte toepassing van de veiligheidsnormen, wordt minder munitie na levensduurverlengend onderzoek vrijgegeven voor verbruik. Deze afgekeurde munitie moet worden afgevoerd en worden aangevuld.
Dit alles tezamen leidt tot een mismatch van structureel € 60 miljoen voor conventionele munitie voor opleiding en training. Dit bedrag is onderdeel van het in de Defensievisie 2035 opgenomen aanvullende structurele bedrag in de categorie Moderne bedrijfsvoering (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020).
Voor de jaren 2020 en 2021 is ervoor gekozen om het budget voor munitie
incidenteel met € 40 miljoen te verhogen. Voor 2022 is het voornemen dat eveneens te doen, onder voorbehoud van goedkeuring van uw Kamer met de eerste suppletoire begroting waarvan dit voornemen deel zal uitmaken. Hierdoor wordt de mismatch tijdelijk beperkt. Tegelijkertijd zoekt Defensie een structurele oplossing voor deze mismatch.
Om het verbruik in overeenstemming te brengen met het budget, richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen ter hoogte van minstens € 20 miljoen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald. Daarbij onderzoekt Defensie bijvoorbeeld de mogelijkheden om meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving. Verder bekijkt Defensie of minder dure trainingsmunitie kan worden gebruikt, die uiteraard wel aan de geldende kwaliteits- en veiligheidseisen voldoet, zoals het gebruik van goedkopere granaten met een kleiner bereik voor de training van artilleriewaarnemers.
Om de volledige mismatch structureel op te lossen, worden afhankelijk van de ruimte op de Defensiebegroting, verdere stappen bezien.
Wat zijn de gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid van de krijgsmacht als het munitiebudget wordt teruggeschroefd per 2023?
Zoals hierboven vermeld richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald.
Binnen de bestaande kaders en het beschikbare budget moeten echter defensiebreed voortdurend keuzes worden gemaakt (Kamerstukken 31 125 nr. 114 en 34 919 nr. 55). Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed, valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die gevolgen kunnen hebben voor de geoefendheid en gereedheid van eenheden en daarmee voor missies en operaties. Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair.
Indien het knelpunt niet structureel wordt opgelost, zal op termijn de inzetvoorraad munitie moeten worden gebruikt om de munitie voor opleiding en training aan te vullen. Inzetvoorraden zijn nodig om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden in het kader van de eerste hoofdtaak. In de Kamerbrief «Aanvulling munitievoorraden fase 2» heb ik u aangegeven dat Defensie de inzetvoorraden munitie voor de tweede hoofdtaak en de voorraad kapitale munitie voor opleiding en training, niet voor een specifieke hoofdtaak, weer op niveau brengt (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Hoewel dit een significante eerste stap is, wordt als vervolg beschouwd wat nodig is om te voldoen aan een inzet in het kader van de eerste hoofdtaak, inclusief kapitale en conventionele munitie voor opleiding en training. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de (munitie-)voorraden voor de eerste hoofdtaak aan te vullen en zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd, inclusief de tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020). Met de eventuele groei naar inzetvoorraden voor de eerste hoofdtaak, inclusief tweede en derde orde effecten, zou circa € 4 tot € 6 miljard voor de planperiode van 15 jaar gemoeid zijn, waarvan ongeveer de helft voor de inzetvoorraad munitie. Het is aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Welke gevolgen zou dit hebben voor de mogelijkheden om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden voor de Navo in het kader van de eerste hoofdtaak, zoals de Nato Response Force?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom lukt het niet om voldoende trainingen in simulatoren uit te voeren?
Defensie heeft nog niet voldoende gebruik kunnen en hoeven maken van de mogelijkheden van trainingen met simulatie in een digitale omgeving, dat dit heeft geleid tot een lager verbruik van, munitiesoorten. Dit heeft twee oorzaken:
Allereerst waren er in de afgelopen jaren, ondanks het exploitatietekort, voldoende munitievoorraden beschikbaar voor opleiding en training. Zoals vermeld nemen de historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, echter af. Dit vergroot de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training, want er moet meer munitie voor opleiding en training worden vervangen dan in voorgaande jaren. Het gebruik van meer simulatie in een digitale omgeving van grotere en duurdere wapensystemen leidt mogelijk tot een lager verbruik van duurdere munitiesoorten.
Verder zijn, met het gebruik van modernere wapensystemen, de mogelijkheden voor training met simulatie toegenomen. Het gebruik van simulatie is dan ook een standaard onderdeel in het behoeftestellingsproces van grote wapensystemen, maar vraagt ook om aanzienlijke investeringen, niet alleen in simulatiefaciliteiten, maar ook in structurele personele capaciteit en wordt daarom nog niet altijd en volledig benut. Mogelijk leiden extra investeringen in simulatiemiddelen ertoe dat de uitgaven voor verbruik van echte munitie voor opleiding en training dalen.
Om de kosten van het munitieverbruik voor opleiding en training in lijn te brengen met het beschikbare budget onderzoekt Defensie daarom bijvoorbeeld de mogelijkheden om vanaf 2022 meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving, inclusief financiële consequenties. Deze financiële consequenties moeten uiteindelijk opwegen tegen het structureel lager verbruik van munitiesoorten ter hoogte van € 20 miljoen.
Welke stappen worden er gezet om dit gebrek aan simulatiemogelijkheden op te lossen, en per wanneer zijn er verbeteringen te verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
De verplichte vaccinatie voor militairen |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat er een lijst bestaat waarop verplichte vaccinaties voor militairen zijn vastgelegd? Zo ja, klopt het dat de vaccins tegen COVID-19 onderdeel zijn van de betreffende lijst van verplichte vaccinaties voor militairen?
Aan het militair personeel kan de Minister onder bepaalde omstandigheden vanwege het waarborgen van de inzet van de krijgsmacht een vaccinatie verplichting opleggen. Dit is geregeld in de Wet Immunisatie Militairen (WIM). Alvorens deze verplichting op te leggen, vragen wij hiertoe op grond van artikel 3 van de WIM altijd eerst advies aan de Commissie Deskundigen Immunisatie Militairen (CDIM). Voor vaccinatie tegen COVID-19 is advies ingewonnen en dit is overgenomen, namelijk deze vaccinatie voorlopig niet verplichtend op te leggen aan alle militairen, maar dat vaccinatie van uit te zenden militairen onder omstandigheden dermate belangrijk kan zijn dat dit verplicht moet kunnen worden opgelegd. Daarom is, na bespreking met de Centrales van Overheidspersoneel, gekozen voor een zelfstandige (tijdelijke) regeling voor vaccinatie tegen COVID-19 en niet voor opname in de Regeling Immunisatie Militairen 2002 (RIM2002).
In de RIM2002 staat een overzicht van ziektes waartegen alle militairen verplicht gevaccineerd moeten zijn en een lijst met ziektes waartegen zij onder bepaalde voorwaarden verplicht kunnen worden zich te laten vaccineren. Deze regeling is onderdeel van de rechtspositie van de militair en wordt regulier toegepast. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk.
Klopt het dat wanneer militairen een COVID-19 vaccinatie weigeren, zij niet op uitzending mogen gaan en dus dienstongeschikt kunnen worden verklaard, wat kan leiden tot ontslag?
Zie gecombineerd antwoord bij vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de directe of indirecte verplichting tot het nemen van een COVID-19 vaccin?
Ik sluit niet uit dat na aankondiging van de tijdelijke regeling er kritische vragen over COVID-19 vaccinatie zijn gesteld. In zowel de communicatie door commandanten als op het Defensie intranet wordt hier aandacht aan besteed.
Kunt u de onrust bij militairen wegnemen door te bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van een verplichte vaccinatie tegen COVID-19, en hier in de toekomst ook geen sprake van zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Er zijn op dit moment tien missies waarvoor de Minister van Defensie heeft besloten dat de militairen verplicht tegen COVID-19 gevaccineerd moeten zijn. Het is niet uit te sluiten dat hier nog andere inzet van militairen in het buitenland aan wordt toegevoegd.
Kunt u bevestigen dat er eveneens geen sprake zal zijn van een indirecte vaccinatieplicht voor militairen, bijvoorbeeld door militairen niet op uitzending te laten gaan wanneer zij besluiten geen COVID-19 vaccin te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een besluit om op basis van de Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 een verplichting op te leggen is met waarborgen omkleed. Per dienstverrichting in het buitenland wordt een afzonderlijk besluit genomen, op basis van deskundig advies. Een militair die een beroep doet op gewetensbezwaren tegen immunisatie op gronden ontleend aan godsdienst, levensbeschouwing of zedelijke overtuiging, óf als de gezondheidstoestand daartoe aanleiding geeft, kan een met redenen omkleed verzoekschrift tot het verkrijgen van vrijstelling indienen (WIM art. 5 en 6). Vaccinatie blijft dan achterwege totdat definitief op het verzoekschrift is beslist. Wanneer een militair een opgelegde plicht tot vaccinatie weigert, zal de verantwoordelijk militair arts in principe een niet-inzetbaarheidsadvies afgeven. Een dergelijk niet-inzetbaarheidsadvies leidt niet tot dienstongeschiktheid en ontslag, maar wel tot uitzendongeschiktheid voor die specifieke inzet in het buitenland.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccins? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust weg te nemen?
Defensie informeert haar personeel en volgt de richtlijnen en aanwijzingen van het RIVM. Op het Defensie intranet zijn pagina’s ingericht met antwoorden op de meest gestelde vragen. Wanneer militairen andere vragen hebben over de COVID-19 vaccins kunnen zij deze altijd voorleggen aan de gezondheidscentra binnen Defensie. Overigens kan de militair op grond van artikel 5 of 6 van de Wet immunisatie militairen een verzoek tot vrijstelling van een verplichting tot vaccinatie indienen.
Bent het ermee eens dat, zolang er sprake is van onzekerheid over de werkzaamheid en de langetermijngevolgen van de vaccins tegen COVID-19, het onethisch zou zijn om militairen de verplichting tot vaccinatie op te leggen, indien zij op uitzending willen gaan?
Op basis van medische en operationele adviezen wordt telkens een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het grondrecht van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en de mogelijkheid die de Wet Immunisatie Militairen en de daarvan afgeleide regelingen bieden om vaccinaties voor militairen te verplichten. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk. Met een verplichting tot vaccinatie neemt Defensie haar verantwoordelijkheid dergelijke risico’s te mitigeren, waarmee de inzetbaarheid van individuele militair en zijn of haar team én de uitvoering van de missie zoveel als mogelijk worden geborgd.
Het bericht dat tientallen Chinese onderzoekers in Delft banden hadden met het Chinese leger |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen onderzoekers in Delft hadden band met leger»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 29 promovendi en gastonderzoekers van de National University of Defense Technology (NUDT) uit China, onderzoek deden aan de TU Delft op deels militair technologische vakgebieden?
De TU Delft laat desgevraagd weten dat van de in totaal circa 3.000 in maart 2021 aan de TU Delft verbonden promovendi 10 personen een masterdiploma hebben behaald bij de National University of Defense Technology.
Wat de vakgebieden betreft, is het onderscheid tussen gebieden die wel/niet militair relevant zijn, niet altijd duidelijk te maken. Universitair onderzoek heeft doorgaans een fundamenteel karakter. Onderzoeken uit dit soort vakgebieden worden gebruikt voor de ontwikkeling van technologie met een meer toegepast niveau, op allerhande terreinen en op manieren die veelal niet van te voren werden voorzien, ook militair.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 27 november 2020, wordt door het kabinet een inventarisatie gedaan om scherper in beeld te krijgen welke vakgebieden bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van het proces om te komen tot een bindend toetsingskader op risicovakgebieden om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Uw Kamer zal zo snel mogelijk, maar uiterlijk najaar 2021 opnieuw worden geïnformeerd over de voortgang op dit traject.2
Hoeveel van deze promovendi en onderzoekers zijn volgens uw informatie direct of indirect verbonden aan het Chinese Volksbevrijdingsleger (PLA)?
Over het algemeen geldt dat spionage door China een punt van zorg is. De inlichtingendiensten doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Directe of indirecte verbondenheid van promovendi en onderzoekers aan het Chinese Volksbevrijdingsleger is volgens de Nederlandse wet niet strafbaar, maar kan wel risico’s voor de nationale veiligheid opleveren. Het kabinet werkt aan een landenneutraal pakket maatregelen dat samengenomen een handelingsperspectief biedt aan zowel de kennisinstellingen als de rijksoverheid om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag twee.
Is het volgens u aannemelijk, of zelfs door onze eigen diensten bewezen, dat er als gevolg van deze Chinese invasie op de TU Delft kennis/technologie naar het PLA is gevloeid?
Verscheidene openbare onderzoeksinstituten, waaronder het Australian
Strategic Policy Institute (ASPI), wijzen op de banden van sommige Chinese studenten met het PLA en het feit dat sommige Chinese studenten na terugkeer naar China benaderd worden om informatie te delen. Hoewel hiermee niet concreet voor deze casus gezegd is dat kennis en technologie van de TU Delft naar de PLA is gevloeid, laat het wel zien dat er risico’s zijn dat ook in Nederland academische samenwerking met China in bepaalde gevallen kan hebben geleid tot ongewenste technologieoverdracht. AIVD en MIVD doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Onderzoek van ASPI laat bijvoorbeeld zien dat diverse Chinese kennisinstellingen banden hebben met het leger en dat promovendi en onderzoekers in bepaalde gevallen in het buitenland worden ingezet om kennis te vergaren voor het Chinese leger. Daarom is het essentieel dat we kennis en bewustzijn bij kennisinstellingen over de risico’s van ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking vergroten. Ter versterking van de kennisveiligheid, heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd in de op 27 november jl. aan uw Kamer gestuurde brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het doel van dit pakket is o.a. de kennisveiligheid te vergroten door ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding tegen te gaan.
Deelt u de mening van hoogleraar Alexander Verbraeck dat we niet naïef moeten zijn en dat er ook kennis naar het PLA vloeit als wordt samengewerkt met niet-militaire universiteiten? Zo ja, hoe monitort u dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik ben van mening dat álle vormen van ongewenste kennisoverdracht zoals ik die beschreven heb in de Kamerbrief over kennisveiligheid, moeten worden tegengegaan. Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een (internationale) samenwerking, is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert.
Het is hierbij belangrijk om het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijk te verankeren en duidelijkheid te krijgen over de rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen. Samen met de koepels, universiteiten en onderzoeksinstituten zullen de ministeries van OCW en EZK daarom werken aan bestuurlijke afspraken. Het doel ervan is commitment te organiseren en borgen, en te werken aan een gezamenlijke visie op kennisveiligheid. Het streven is de bestuurlijke afspraken tweede helft 2021 gereed te hebben.
Zoals ik in het antwoord op vraag twee al aangaf, wordt ook gewerkt aan een toetsingskader op risicovakgebieden. Onderdeel hiervan is om deze risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, te bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Het in december jl. verschenen rapport van RVO, waarin onder andere 183 Memoranda of Understanding (MoU’s) van de zes aan het onderzoek deelnemende Nederlandse universiteiten met Chinese kennisinstellingen zijn bestudeerd, is hierbij een goede eerste stap om het benodigde inzicht te verkrijgen.3
Tot slot herhaal ik hier mijn oproep uit de Kamerbrief Samenwerking met China op het gebied van onderzoek en wetenschap aan alle Nederlandse kennisinstellingen om bestaande samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de nationale veiligheid hierin voldoende geborgd is. Waar dat niet het geval is, zou het wenselijk zijn dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien.4
Kunt u cijfermatig weergeven hoeveel Chinese promovendi en onderzoekers de afgelopen tien jaar aan Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen werkten of onderzoek deden, en hoeveel Chinezen het momenteel betreft?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet, aangezien er in Nederland geen centraal register bestaat waarin de nationaliteit van onderzoekers en promovendi die onderzoek doen aan Nederlandse kennisinstellingen wordt bijgehouden.
Het RVO rapport beveelt onder andere aan om afzonderlijke registratiesystemen van universiteiten voor promovendi te koppelen en kennis te delen tussen instellingen rond de werving van PhD’s. Aan een aantal van deze concrete aanbevelingen wordt al opvolging gegeven. Zo onderzoeken universiteiten in VSNU-verband de haalbaarheid van een landelijk systeem voor registratie van PhD’s. Dit systeem kan inzichtelijk maken welke arbeidsrelatie een promovendus heeft met de instelling en op welk kennisgebied er een PhD-relatie is. Het systeem zal echter geen inzicht geven in nationaliteit of land van herkomst van de promovendi, mede in het licht van privacywetgeving.
Wat heeft u gedaan met de gezamenlijke waarschuwing van de inlichtingendiensten MIVD en AIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het «dreigingsbeeld statelijke actoren» dat «Spionageactiviteiten van China met name gericht zijn op Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen»?2
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren biedt inzicht in de activiteiten van statelijke actoren die onze nationale veiligheid kunnen schaden, waarbij ook Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven, in het bijzonder de topsectoren doelwit zijn.6 Uw Kamer is eerder geïnformeerd via de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen» over de kabinetsbrede, geïntegreerde aanpak van statelijke dreigingen, waarin ook onderwerpen als de investeringstoets, exportcontrole, cyberveiligheid en (economische) spionage aan bod komen.7
Uw Kamer is geïnformeerd via de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap over de maatregelen die het kabinet samen met het Nederlandse kennisveld neemt ter versterking van de kennisveiligheid.8 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook nauw betrokken bij de uitwerking van deze maatregelen.
Screenen de Nederlandse inlichtingendiensten Chinese onderzoekers standaard als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft dit geleid tot het weren van Chinezen? Zo nee, bent u bereid alle toekomstige plus reeds aanwezige Chinese onderzoekers individueel door de AIVD en MIVD te laten screenen?
Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn essentieel om het hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden en wordt daarom gestimuleerd. Met en vanuit elk land kan gewenste kennisoverdracht plaatsvinden. Tegelijkertijd moet ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie, met negatieve gevolgen voor de nationale veiligheid van ons land en aantasting van de Nederlandse innovatiekracht voorkomen worden. Daarnaast gaat het ook om heimelijke beïnvloeding van hoger onderwijs en wetenschap door statelijke actoren, die o.a. kan leiden tot vormen van (zelf)censuur met aantasting van de academische vrijheid tot gevolg. Zoals ook benadrukt in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, kiest het kabinet hierbij voor een aanpak die landenneutraal van aard is.
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voeren niet standaard een naslag of een veiligheidsonderzoek uit naar Chinese onderzoekers als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) biedt daartoe geen basis en bovendien zou dit in strijd zijn met het non-discriminatiebeginsel. Er wordt wel gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader voor risicovakgebieden, waarnaar ik eerder verwees in mijn antwoord op vraag twee.
Deelt u de constatering van het Australian Strategic Policy Institute (ASPI) dat samenwerking met Chinese «Seven Sons of National Defence» universiteiten een uitermate hoog veiligheidsrisico met zich meebrengt?3
Ja, die deel ik. Over China’s Seven Sons of National Defence universiteiten kan gezegd worden dat zij banden hebben met China’s militaire en defensie-industrie. Wanneer er vanuit Nederland wordt samengewerkt met deze universiteiten bestaat het risico op technologieoverdracht, zeker op gebieden waar de kenniskloof met Nederland groot is. Dergelijke technologieoverdracht kan leiden tot ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld in militaire of surveillance toepassingen. Ook kan technologieoverdracht op termijn het Nederlandse verdienvermogen aantasten of leiden tot (gedeeltelijke) technologische afhankelijkheid van China.
Is het vanuit het oogpunt van onze nationale veiligheid en vanuit het oogpunt van ongewenste kennisoverdracht nog wel verantwoord dat de TU Delft samenwerkt met universiteiten van de «Seven Sons» groep? Graag een uitvoerige toelichting.
In vervolg op mijn antwoord op vraag 9 en in lijn met de brief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», raad ik kennisinstellingen aan zich zeer grondig te verdiepen in de risico’s die met een dergelijke samenwerking samenhangen en waar nodig robuuste mitigerende maatregelen te treffen.
Internationale samenwerking brengt kansen maar ook risico’s met zich mee. Zoals het risico op kennisoverdracht die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid onwenselijk is. Daarom moeten universiteiten weerbaar zijn, door voorafgaande aan het aangaan van een samenwerking ook het nationale veiligheidsperspectief mee te nemen in de afweging. Het is daarbij van belang om voorafgaand (met welke andere universiteit of bedrijf ook) aan de hand van een risicoanalyse in kaart te brengen wat de te beschermen belangen zijn, welke dreiging er bestaat tegen deze belangen en in hoeverre deze risico´s beheersbaar zijn (door al getroffen maatregelen) of beheersbaar kunnen worden gemaakt (door het nemen van nieuwe maatregelen).
Het kabinet werkt bovendien aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waarnaar eerder werd verwezen bij het antwoord op vragen vier en vijf.
Kunt u aangeven welke Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen nog meer samenwerken met één of meer universiteiten van de «Seven Sons» groep? Klopt het dat het in ieder geval de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Technische Universiteit Eindhoven, de Wageningen University, de Universiteit Twente en de Rijksuniversiteit Groningen betreft?
Nee, daarover kan ik geen uitsluitsel geven omdat er geen landelijk register van samenwerkingsverbanden bestaat. In mijn opdracht heeft RVO een verkenning uitgevoerd bij zes Nederlandse universiteiten waaruit blijkt dat een aantal universiteiten inderdaad een overeenkomst (Memorandum of Understanding) heeft afgesloten met een van de universiteiten die tot de «Seven Sons of National Defense» worden gerekend. Dit zijn de Rijksuniversiteit Groningen, TU Eindhoven, TU Delft en de Universiteit Twente.
Hoe staat het met de gesprekken van de TU Delft met «drie ministeries om met een gezamenlijk antwoord te komen op de China-kwestie»? Hebben deze gesprekken inmiddels tot maatregelen geleid?
Er wordt gedoeld op het gesprek dat is gevoerd in het kader van de kennisveiligheidsdialoog. Dat is de gespreksronde die het kabinet voert met besturen van alle individuele universiteiten, onderzoeksinstituten en hogescholen om beelden over de situatie rond kennisveiligheid bij de instellingen uit te wisselen en aan de hand van concrete casuïstiek mogelijke handelingsperspectieven te bespreken. De insteek van deze gesprekken is landenneutraal en dus nadrukkelijk niet gericht op één specifiek land.
De opbrengsten van de kennisveiligheidsdialoog zijn tweeledig. Enerzijds draagt de dialoog binnen de instellingen bij aan een verdere versterking van het bewustzijn rond statelijke dreigingen en aan bekendheid met reeds bestaande instrumenten om op een verantwoorde manier eigen afwegingen te maken. Anderzijds levert de gesprekkenreeks voor het kabinet waardevolle inzichten op, die zijn meegenomen in de totstandkoming van de maatregelen rondom kennisveiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De maatregelen uit die brief worden op dit moment geoperationaliseerd door het Rijk, waarbij ook de kennissector (VSNU, TO2’s, KNAW,VH, NWO, NFU) betrokken is.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen van Chinese universiteiten en onderzoeksinstellingen waar Nederlandse universiteiten en instellingen vanwege veiligheidsrisico’s en ongewenste kennisoverdracht bij voorbaat niet mee moeten samenwerken?
Zoals gezegd in eerdere antwoorden wordt gewerkt aan een (landenneutraal) toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Om een beeld te krijgen van de mogelijke reikwijdte van een dergelijke toets wordt een inventarisatie gedaan van risicovakgebieden die bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid uitgevoerd.10 De te beschermen Nederlandse belangen vormen het uitgangspunt voor de getroffen beleidsmaatregelen in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het gaat daarbij om een combinatie van bewustwording en zelfregulering binnen het kennisveld en een bindend toetsingskader op risicovakgebieden.
Daarbij geldt dat academische kernwaarden als academische vrijheid, wetenschappelijke integriteit, openheid, toegankelijkheid en institutionele autonomie steeds de toetsstenen van ons handelen zijn. De academische kernwaarden zijn immers integraal onderdeel van onze te beschermen belangen. Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn daarbij onontbeerlijk om hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden.
Het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van een aantal recente berichten en een documentaire over de inzet van geweld in Chora, Afghanistan, in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed en soms met angst voor het eigen leven en met beleid hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en een executie onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Alle betrokkenen, dus ook het Ministerie van Defensie, betreuren het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora ook burgerslachtoffers zijn gevallen. Een overzicht van de gebeurtenissen bij Chora is op 24 september 2007 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 27 925, nr. 272).
Zoals bekend is de inzet van de Krijgsmacht in Chora in 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Om de rechtsgang niet te verstoren, kunnen zo lang deze kwestie onder de rechter is geen uitspraken worden gedaan over enkele details van de inzet in kwestie.
Kunt u bevestigen dat er beperkte waarneming was om granaten van de pantserhouwitser op de beoogde doelen te krijgen? Kunt u in detail uitleggen welke waarneming er wel en welke er niet was?
De pantserhouwitser heeft in de nacht van 16 op 17 juni gedurende een periode van ongeveer twee uur eerder vastgestelde doelen onder vuur genomen. De beschietingen waren bedoeld om te verhinderen dat de Taliban naar het districtscentrum zou oprukken en zijn uitgevoerd zonder dat de doelen onder directe waarneming lagen. Er is geschoten op bekende posities van de Taliban, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban. Dit gebied was door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkt en mocht ook op basis van de regels van het humanitair oorlogsrecht als militair doel worden aangemerkt en zonder directe waarneming worden bevuurd. Buiten de genoemde twee uur is met waarneming vuur uitgebracht.
Klopt het dat in de Rules of Engagement is bepaald dat de troepen alleen geweld mogen gebruiken tegen mensen die ze duidelijk als vijand hebben geïdentificeerd? Kunt u de letterlijke passage op dit punt met de Kamer delen?
De Rules of Engagement van de NAVO bevatten bevoegdheden voor geweldgebruik en regels met betrekking tot de minimumeisen voor doelidentificatie. Deze omvatten onder andere de bevoegdheid om geweld te gebruiken tegen personen die een vijandige daad verrichten, of ten aanzien van wie de intentie om een dergelijke daad te verrichtten was vastgesteld. Daarnaast bevatten de Rules of Engagement net als alle dergelijke instructies de uitzondering dat het gebruik van geweld ter zelfverdediging altijd is toegestaan. Onder zelfverdediging wordt verstaan: het gebruik van noodzakelijk geweld om een aanval of een onmiddellijk dreigende aanval af te slaan. Over de Rules of Engagement die de meest vergaande bevoegdheden voor geweldgebruik bevatten, kon commandant TFU niet zelf beschikken; deze waren belegd bij commandant Regional Command South. De Rules of Engagement van de ISAF-missie (International Security Assistance Force) zijn een NAVO-document en zijn niet gederubriceerd. Op basis van internationale afspraken kan Nederland dit document niet openbaar maken.
Klopt het dat ISAF-regels voorschreven dat de pantserhouwitser enkel ingezet kon worden als nagegaan kon worden of de granaten op de beoogde doelen in zouden slaan en als er geen burgers aanwezig waren? Werd hieraan voldaan?
De ISAF Joint Fires Directive bevatte de verplichting dat bij inzet van indirect vuur, waaronder inzet van de pantserhouwitser, sprake moest zijn van voorwaartse waarneming op het doel. Deze Directive bevatte echter de uitzondering dat de daarin opgenomen regels niet van toepassing waren op geweldgebruik bij zelfverdediging.
Hadden Nederlandse militairen steeds «positieve identificatie» voordat een doel werd gebombardeerd?
Met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, is er steeds sprake geweest van positieve identificatie zoals beschreven in de Rules of Engagement.
Voldeed de beschieting van Chora aan hetgeen in de Rules of Engagement was vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van de pantserhouwitser was onderdeel van zelfverdediging. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is inderdaad gesteld dat Nederlandse militairen met betrekking tot de Rules of Engagement de grenzen van het toelaatbare zouden opzoeken? Zo ja, waarom is dat zo geformuleerd?
Commandant TFU besloot, binnen zijn bevoegdheden, na intern beraad dat Chora behouden moest blijven. Na overleg met zijn juridisch adviseur (legal advisor – LEGAD) was C-TFU overtuigd dat sprake was van een imminent threat waarop hij op grond van zelfverdediging over kon gaan tot inzet van all necessary means, zoals aangegeven in het mandaat.
Klopt het dat er in termen van «use it or lose it» is gediscussieerd en uiteindelijk besloten om de patserhowitser mee te nemen naar Afghanistan? Zo nee, hoe is deze discussie dan verlopen?
Gegarandeerde escalatiedominantie2 is een belangrijk uitgangspunt voor iedere militaire missie. De pantserhouwitser is een van de middelen die bij kan dragen aan deze escalatiedominantie. Voor de TFU werd met de pantserhouwitser de meest moderne vorm van grondgebonden vuursteun beschikbaar gesteld. Omdat ondersteuning vanuit de lucht niet altijd kon worden gegarandeerd als gevolg van weersomstandigheden en beschikbaarheid, was het van groot belang dat militairen waar nodig de steun konden inroepen van een middel dat daar minder van afhankelijk is. Daarom is besloten de pantserhouwitser mee te nemen naar Afghanistan.
Klopt het dat met bombardementen vierkant voor vierkant is «afgestempeld», zoals een veteraan meldt? Welke methode van bombarderen werd hier toegepast?
Zie vraag 2. Van «afstempelen» is geen sprake geweest. Alle doelen zijn afzonderlijk en onder waarneming bevuurd, met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, waarbij bekende posities, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban onder vuur zijn genomen.
Klopt het dat Australië, dat met Nederland samenwerkte in Afghanistan, striktere instructies hanteerden omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers?
Op de militairen die werden ingezet in het kader van de ISAF-operatie waren zowel de instructies van de NAVO van toepassing als eventuele aanvullende nationale (meer beperkende) instructies. Het kabinet doet geen uitspraken over de nationale instructies van andere overheden aan het eigen militair personeel. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Klopt het dat er discussie is geweest onder Nederlandse militairen in Afghanistan over de vraag wat Chora «ons waard is», ofwel hoeveel burgerslachtoffers er geaccepteerd konden worden? Kunt u inzage geven in de inhoud van deze discussie?
Vroeg in de avond van 16 juni 2007 werd de Afghan National Police (ANP) door de Taliban gedwongen de politieposten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP in veiligheid gebracht. Een gebied van vier vierkante kilometer en de enige bruikbare verbindingsweg naar Tarin Kowt bleven onder controle van TFU. De Taliban waren tot minder dan twee kilometer genaderd van het districtscentrum en zouden in de loop van de nacht via de gedekte «Green Zone» en onder dekking van de duisternis, ongezien tot dichtbij de White Compound kunnen naderen. De Green Zone is een onoverzichtelijke, dichtbegroeide terreinstrook waarin zich ook de meeste quala’s bevinden. Uit eerdere inlichtingenanalyses en actueel radioverkeer van de Taliban viel op te maken dat de White Compound het aanvalsdoel was. Verder was bekend door informatie van lokale militieleiders, vluchtelingen en eigen waarneming dat zich verder naar het oosten meer Taliban bevonden. In deze situatie heeft de commandant van de TFU-eenheid in Chora aan de commandant van de battle group gevraagd wat Chora ons waard zou zijn. Hij doelde hierbij op mogelijke Nederlandse slachtoffers en niet op burgerslachtoffers.
De commandant van de TFU moest in korte tijd een besluit nemen dat het beste de missie van TFU zou dienen: was dat het vertrek uit Chora of de verdediging ervan? Een aantal factoren werd door commandant TFU, in samenspraak met zijn staf, het PRT en de battle group in overweging genomen. Een keuze voor terugtrekking uit Chora zou een reëel risico van meer moorden onder de lokale bevolking door de Taliban met zich mee hebben gebracht. Bovendien zou de opgave van Chora de geloofwaardigheid van de ISAF-missie en de Afghaanse overheid in Uruzgan op het spel zetten. Daarnaast zou de verovering van Chora de Taliban aanzienlijk meer bewegingsvrijheid geven in de provincie, omdat Chora op een kruispunt van wegen ligt.
Kunt u toelichten waar de waarschuwing voor burgerdoden van de juridisch adviseur van de Nederlandse troepen in Afghanistan precies uit bestond?
De appreciatie van de juridisch adviseur van de gebeurtenissen in en rond Chora is als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.
Kunt u uitleggen hoe (on)nauwkeurig de toen gebruikte patserhouwitser was, die granaten afschoot die ongeveer dertig kilometer verder tot ontploffing kwamen? Wat was toen de radius / de gemiddelde afwijking ten opzichte van het beoogde inslagpunt? Klopt het dat dit soms wel zo’n honderd meter afweek?
Ieder (artillerie)wapen heeft een foutmarge. De foutmarge wordt uitgedrukt in waarschijnlijke foutlengte (WFL) en waarschijnlijke foutbreedte (WFB). De foutmarge neemt af naarmate het doel dichterbij is en neemt toe wanneer het doel verder weg is. Bij de toen gebruikte munitie is op een maximale afstand van 31 km geschoten, de WFL was daarbij 90 meter en de WFB 16 meter. Deze (on)nauwkeurigheden zijn gangbaar bij niet-eindgeleide/niet-precisie artilleriemunitie. Bij inzet – dus ook in Chora in 2007 – wordt rekening gehouden met die foutmarge en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken.
Klopt het dat burgers van het door Nederland gebombardeerde gebied op een gegeven moment enkel vijf kwartier hadden om na een waarschuwing een veilig heenkomen te zoeken? Waarom is niet voor een langere periode gekozen?
De dagen voorafgaand aan de gevechten op 16 juni waren er rapporten dat de lokale bevolking reeds hun huizen verliet, winkels werden gesloten en dat kinderen niet meer naar school gingen. Voorafgaand aan de inzet van vuursteun werd de bevolking via hun stamhoofden gewaarschuwd om het gebied te verlaten. In de avond van 16 juni had het PRT telefonisch contact met de autoriteiten en leiders, die meldden dat alle vrouwen en kinderen het gebied hadden verlaten en dat de achtergebleven mannen waren geadviseerd ook het gebied te verlaten. Er is door TFU geen vuursteun ingezet voordat van de stamleider het bericht ontvangen was dat de bevolking het gebied verlaten had. Zoals bij vraag 12 gemeld was er sprake van een imminent threat, zodat haast geboden was.
Klopt het dat de aanval op Chora werd ingezet toen Nederlanders nog bezig waren om via de lokale machthebbers de burgers te alarmeren, waardoor velen de waarschuwing niet (op tijd) ontvingen?
In verschillende rapportages van de twee weken voorafgaand aan de aanval van de Taliban werd gemeld dat de lokale bevolking het gebied verliet. Ook als gevolg van de meest recente gevechten op 16 juni, verlieten veel burgers het gebied. Ondanks dat werden, voordat het plan ter verdediging van Chora werd uitgevoerd, acties ondernomen om via Afghaanse contacten de eventueel nog achtergebleven burgerbevolking te waarschuwen om zo spoedig mogelijk het gebied ten westen van het districtscentrum te verlaten. Deze contacten waren de gouverneur, de politiechef, de districtschef, ANP en de stamleider van het oord Qual-Eh-Ye-Ragh. Op 16 juni rond 21.00 uur berichtte de stamleider dat de burgers het gebied hadden verlaten. Gezien de grote concentratie en dreiging van Taliban, was het niet meer mogelijk voor TFU om zelf het gebied in te gaan om eventuele burgers daar te waarschuwen.
Hoeveel Afghanen zijn Chora ontvlucht voordat de aanval door Nederland werd geopend?
Dit aantal is niet bekend.
Klopt het dat het geweld in Chora veelal eenzijdig was en dat het hoofdzakelijk van Nederlandse kant kwam? Wat is allemaal gerapporteerd over geweld van vijandige strijders?
Nee, dat klopt niet. Vanaf maart en april 2007 kwamen zowel de Afghan National Security Forces (ANSF) als TFU steeds vaker en intensiever in gevecht met de Taliban, die Chora op 16 juni met geweld probeerden binnen te dringen. In de vroege ochtend van 16 juni 2007 werden de ANP-posten aan de oost- en westrand van de Chora-vallei gelijktijdig en gecoördineerd aangevallen door de Taliban, die de aanwezige TFU-eenheden beschoten met direct en indirect vuur. Later die dag zetten de Taliban de aanval voort en maakten daarbij gebruik van zwaar en goed gericht mortiervuur en Rocket Propelled Grenades. Daarbij werd door de Taliban ook op burgerdoelen geschoten. Zo werd door de Taliban veel mortiervuur uitgebracht op het oord Qual-Eh-Ye-Ragh.
Het TFU-peloton dat ter ondersteuning van de ANP in het westen in actie kwam, werd onder zwaar vuur teruggedrongen in de richting van het districtscentrum van Chora. Het peloton aan de zuidrand werd hevig aangevallen met mortiervuur. Vroeg in de avond van 16 juni werd de ANP door de Taliban gedwongen de posten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP teruggehaald. Op dat moment hadden ook al verschillende berichten TFU bereikt over gewelddadigheden van de Taliban tegen militieleden in Sarab, ten oosten van Chora.
Klopt het dat Nederland op een zeker moment urenlang doorging met bombarderen, terwijl er geen enkel schot werd gelost door vijandige strijders?
In de nacht van 16 op 17 juni was er geen sprake van direct intensief vuurcontact. Er was sprake van een imminent threat in een situatie van zelfverdediging. Omdat de directe dreiging aanhield, besloot C-TFU de posities van de Taliban te bestrijden met lucht- en vuursteun. De verleende vuursteun die nacht was overigens merendeels bedoeld als storings- c.q. onderdrukkingsvuur om de Taliban het gebruik of de verplaatsing door het terrein te ontzeggen. Er werd dus in die gevallen niet gereageerd op direct of indirect vuur van de Taliban.
Klopt het dat er geen «visuele bevestiging» is van de schatting dat 100 tot 150 vijandelijke strijders bij de aanval om Chora zouden zijn omgekomen? Wat betekent dit? Waarop is deze claim dan gebaseerd?
Uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen.
Hoeveel Afghanen zijn huis en haard in Chora ontvlucht na aanvang van het geweld van Nederlandse zijde?
Dit is niet bekend.
Kunt u aangeven wat het Provinciaal Reconstructie Team aan schade heeft gerapporteerd toen het na de aanval op Chora het gebied in ging?
De bijbehorende documenten worden als bijlagen4 met deze beantwoording meegestuurd.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de vergoedingen, die aan nabestaanden, gewonden en mensen met schade door Nederlandse beschietingen zijn uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 21.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de munitie-inzet per wapensysteem en de gebombardeerde doelen door Nederland in Chora? Zo nee, waarom niet?
In dit overzicht kan ik niet voorzien. Dit overzicht zou ongewenst inzicht bieden in operationele tactieken. Daarnaast zou het overzicht informatie bevatten over de inzet van ISAF-partnerlanden. Het is aan die landen zelf om hier uitspraken over te doen.
Welke extra maatregelen zijn kort na de aanval op Chora precies genomen om burgerslachtoffers voortaan beter te voorkomen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) heeft de secretaris-generaal van de NAVO op 30 juli 2007 aanvullende maatregelen aangekondigd om het risico op burgerslachtoffers verder te verkleinen. Deze voorzagen in het gebruik van lichtere vliegtuigbommen door de ISAF-partners, om de kans op nevenschade te verkleinen. Ook werden Afghaanse militairen aan de staf van het hoofdkwartier van ISAF toegevoegd en procedures voor het melden van incidenten verbeterd.
Kan uitgelegd worden wat het betekent dat kennelijk de «inlichtingenvergaring nog niet op orde» was in juni 2007?
De Nederlandse inlichtingenpositie was op orde. De MIVD beschikte sinds februari 2007 over aanwijzingen dat de Taliban een aanval op het Chora-district voorbereidden; het exacte moment was echter niet te voorspellen. Het was in juni 2007 duidelijk dat er een grote aanval van de Taliban op handen was.
Op basis van welke informatie werd geconcludeerd dat er in juni 2007 een acute dreiging van een Talibanmacht van 800 tot 1000 strijders uitging? Waren er ook schattingen van (veel) lagere aantallen in omloop? Is vastgesteld dat er zoveel vijandige strijders in het gebied waren? Zo ja, hoe?
Uit inlichtingenrapportages bleek dat er vanaf 6 juni 2007 een toename was van Taliban in de buurt van de Chora-vallei. Op basis van de beschikbare informatie kunnen (ten dele achteraf) schattingen worden gemaakt die uiteenlopen van 300 à 350 vijandelijke strijders tot 800 à 1.000 strijders. Uw Kamer is hierover op 24 september 2007 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 272, 2007). Binnen ISAF en door de MIVD werd de situatie beoordeeld als de opbouw voor een mogelijke aanval op de Chora-vallei. Dit leidde tot aanvullende verkenningen van TFU in oostelijke en westelijke richting vanuit Chora. Daarbij stuitten de eenheden inderdaad op Taliban-strijders, waarbij hevige gevechtscontacten ontstonden. Zoals eveneens in 2007 met uw Kamer gedeeld is het niet mogelijk om te bepalen hoeveel Taliban aan de aanval hebben deelgenomen.
Klopt het dat Australische militairen herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen dat er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Hoe is dit mogelijk?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over militairen van partnerlanden. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Is het inderdaad uw standpunt dat in Chora woonhuizen moesten worden gebombardeerd omdat de Taliban zich er schuilhielden en burgers als schild gebruikten? Hoe verhoudt dit zich tot het oorlogsrecht?
In Chora zijn in enkele gevallen woonhuizen als doelwit geïdentificeerd omdat sprake was van een vuurpositie van de Taliban of omdat sprake was van een locatie van waaruit de aanval van de Taliban werd aangestuurd of gecoördineerd. Artikel 52, tweede lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève definieert een militair doel als een object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik, een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
In voornoemde gevallen waren de woonhuizen door het beschreven gebruik door de Taliban legitieme militaire doelen. Aanvullend is, wat betreft eventuele aanwezigheid van burgers, het beginsel van proportionaliteit op basis van het humanitair oorlogsrecht bepalend. Dat beginsel, onder andere opgenomen in de artikelen 51, vijfde lid onder (b), en artikel 57, tweede lid onder (a)(iii), van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, verplicht de strijdende partijen om af te zien van een aanval als de verwachting is dat die aanval bijkomende schade zal toebrengen aan burgers of aan burgerobjecten die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel van die aanval. Daarbij is van belang dat Nederland, net als vele andere landen, bij ratificatie van dit Protocol heeft aangegeven deze verplichting zo uit te leggen dat het militaire voordeel van de aanval als geheel moet worden betrokken bij de beoordeling of het gebruik van geweld in individuele onderdelen van die aanval proportioneel was. Dat betekent dat het gebruik van geweld tegen individuele objecten in Chora moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de verdediging van Chora als geheel en met de kennis van toen. Het gebruiken van burgers als schild is in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Kunt u alle (interne) rapporten en rapportages etc., die inmiddels zijn vrijgegeven of door journalisten zijn ingezien aan de Kamer sturen, waaronder het After Action rapport(en) en logboeken? Zo nee, waarom niet?
Alle stukken die inmiddels zijn vrijgegeven en door journalisten zijn ingezien, worden aan de Kamer aangeboden en met deze beantwoording meegestuurd.
Kan ook het onderzoek van het OM naar het geweld in Chora dat in 2008 werd afgerond met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
De geweldsaanwendingen in Chora zijn conform de geldende procedure «handelwijze geweldsaanwending militairen» (Stc. 2006, nr. 233, p. 11) door Commandant Task Force Uruzgan (COMTFU) in een After Action Report gerapporteerd en door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee aan het OM overgedragen. Vanwege de omvang van de gevechten en het feit dat er burgerslachtoffers waren gevallen heeft de Commandant der Strijdkrachten (CDS) destijds tevens een onderzoek gelast naar de gebeurtenissen. Het rapport dat ter zake is opgesteld, is – inclusief de daarbij behorende supplementen van onder meer COMTFU, de commandant van de battle group en van de Chief Joint Fires – ook aan het OM overgedragen. Het in opdracht van de CDS opgestelde onderzoekrapport (inclusief de supplementen) is in dit kader door het OM aangemerkt als een «rapport-commandant» in de zin van voornoemde procedure handelwijze geweldsaanwending militairen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie tevens kennis genomen van het onderzoeksrapport van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) en de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC), het onderzoeksrapport van de commandant van ISAF (COMISAF), alsook de schriftelijke correspondentie van de Secretaris-Generaal van de NAVO en diens juridisch adviseur met betrekking tot het rapport van COMISAF. Op basis van voornoemde stukken heeft het Openbaar Ministerie geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek. Het OM heeft naar aanleiding van een Wob-verzoek onlangs stukken geopenbaard die betrekking hebben op de geweldsaanwendingen in Chora. In dit kader is onder meer een inventarisatielijst verstrekt waarop de documenten staan vermeld waarover het OM ten aanzien van deze geweldsaanwendingen beschikking heeft.
Kunt u aangeven welke bronnen het OM heeft gebruikt voor het onderzoek, waarop de conclusie is gebaseerd dat rechtmatig is opgetreden? Is onder meer contact opgenomen met Britse, Australische en Amerikaanse collega’s in het gebied? Is hiervoor onderzoek in Chora zelf gedaan? Zijn slachtoffers van de aanval op Chora gesproken?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u bereid, opdat slachtoffers en nabestaanden antwoorden op vragen kunnen vinden, logboeken van F-16’s, Apache-gevechtshelikopters en pantserhouwitser die werden ingezet, in te laten zien? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de ISAF-missie werd de inzet van luchtsteun bepaald door het Regional Command South (voor de inzet van Apache-gevechtshelikopters) respectievelijk door het hoofdkwartier van ISAF in Kabul (voor de inzet van F-16’s). Logboeken met betrekking tot de inzet van luchtsteun zijn daarom gerubriceerde NAVO-documenten. Dit staat de verstrekking daarvan in de weg. Een gerubriceerd logboek van de inzet van de pantserhouwitser uit die periode is beschikbaar, maar kan om redenen die genoemd zijn in het antwoord op vraag 1 niet ter beschikking worden gesteld.
Klopt het dat Defensie militairen een «negatief advies» heeft gegeven om te spreken over het geweld in Chora met journalisten? Zo ja, wat behelst dit advies?
Van een algemeen negatief advies met betrekking tot communicatie over de Slag bij Chora is geen sprake. In het kader van de lopende procedure tegen de Staat, en de wens deze rechtsgang niet te belemmeren, is medio vorig jaar besloten geen inhoudelijke mededelingen te doen, anders dan wat al bekend was gemaakt door Defensie. Onlangs heeft Defensie wel medewerking verleend aan een nieuw boek dat twee journalisten schrijven over Uruzgan in de periode 2006–2008, waarvoor inmiddels al vele actief dienende militairen geïnterviewd zijn.
Waarom heeft Defensie jarenlang geweigerd vragen van journalisten over Chora te beantwoorden? Wilt u die vragen alsnog beantwoorden?
Ik herken me niet in deze uitspraak. Het onderwerp is destijds in media aan bod gekomen en vragen daarover zijn destijds beantwoord. Intern in de organisatie is er ruime aandacht voor geweest. In lijn met het advies in antwoord op vraag 33 is vanaf medio vorig jaar besloten dat zolang de rechtszaak tegen de Staat loopt, geen inhoudelijke uitspraken te doen omdat daarmee de rechtsgang belemmerd zou kunnen worden.
Van welke gruweldaden van de Taliban is melding gemaakt in interne communicatie en communicatie met de Tweede Kamer? In hoeverre is dit, naderhand, bevestigd? Is hier onderzoek naar gedaan? Is bijvoorbeeld naderhand vastgesteld dat vijandige strijders inderdaad vrouwen en kinderen de handen afhakten en levend in brand staken?
Uit hospitaalmeldingen en rapportages is gebleken dat de Taliban op brute wijze burgers om het leven hebben gebracht. Uw Kamer is hiervan op 24 september 2007 op de hoogte gesteld (Kamerstuk 27 925, nr. 272). Er zijn diverse meldingen dat burgers in brand zijn gestoken en dat mannen en vrouwen de keel werd doorgesneden of dat ze werden doodgeschoten. Deze – en andere – gruweldaden komen naar voren uit de getuigenissen in het onderzoeksrapport van de VN en de Afghaanse mensenrechtencommissie, dat als bijlage5 met de genoemde Kamerbrief is meegestuurd.
Waarom is er niet voor gekozen om terug te trekken in plaats van de aanval op Chora te openen? Kunt u in uw antwoord aangeven hoe de term zelfverdediging in deze context gebruikt is? Klopt het dat zelfverdediging niet acuut aan de orde was?
Er is geen sprake geweest van een aanval op Chora door Nederlandse militairen: Nederlandse militairen hebben een aanval op Chora door de Taliban afgeslagen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijke commissie de opdracht te geven onderzoek te laten doen naar het geweld in Chora in juni 2007? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Uit deze onderzoeken kwam de conclusie naar voren dat de TFU zich heeft gehouden aan het humanitair oorlogsrecht. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie.
Bent u bereid om Afghanistan-veteranen toestemming te geven vrijelijk met de pers en volksvertegenwoordigers te spreken over hun ervaringen?
Ik kan en wil de contacten van Afghanistan-veteranen die inmiddels geen militair meer zijn, niet in de weg staan. Voor Rijksambtenaren en ook voor het Defensiepersoneel geldt sinds 16 december 2020 de «Herziening Aanwijzing voor de externe contacten van Rijksambtenaren (28 844, nr. 221). Defensie houdt zich aan deze herziene aanwijzing.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om te stellen dat een militair een trauma heeft nadat hij onthullingen heeft gedaan over de gang van zaken? Zo ja, hoe gaat u dit rechtzetten?
Alvorens Trouw tot publiceren overging is een aantal vragen ter verduidelijking aan Defensie gesteld. Defensie heeft aangegeven dat de vermeende geweldsaanwending zoals verklaard door de betreffende veteraan, niet bekend was op de aangegeven datum uit 2007. Tijdens dit gesprek is een ongelukkige en verkeerde interpretatie ontstaan. Hierdoor is een in mijn ogen niet bestaande koppeling tussen de kwaliteit van herinnering aan deze geweldsaanwending en PTSS gemaakt. De defensiewoordvoerder heeft dit direct nadat hij dit las, gemeld aan de journalist. Na deze publicatie heb ik afstand gedaan van de insinuatie dat het Ministerie van Defensie deze koppeling zou maken. Defensie betreurt dat deze militair getraumatiseerd is geraakt tijdens zijn uitzending. Defensie heeft veteranenzorg hoog in het vaandel staan en biedt nazorg aan getraumatiseerde Uruzgan-veteranen.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het aantal slachtoffers van het geweld in juni in Chora? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie. De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
Het bericht dat de Belastingdienst de beslagvrije voet niet hanteert bij de verrekening van toeslagen |
|
Helma Lodders (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Renske Leijten , Wybren van Haga (FVD), Farid Azarkan (DENK), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (Splinter), Chris Stoffer (SGP), Bart Snels (GL), Edgar Mulder (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) van 9 maart 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën, belast met Toeslagen en Douane, over het niet toepassen van de beslagvrije voet bij de verrekening van toeslagen?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Klopt het dat wanneer een terugvordering van de huurtoeslag verrekend wordt met de huurtoeslag, de Belastingdienst de beslagvrije voet niet toepast op dit moment?
Dit gebeurt inderdaad bij verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling. In een dergelijke situatie wordt een terugvordering verrekend met lopende voorschotten van dezelfde toeslagsoort. Vanaf 18 december 2020 worden er geen nieuwe verrekeningen meer opgestart. In de meegezonden brief is dit nader toegelicht.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft van 1.300 euro (inclusief toeslagen, zoals de huurtoeslag en de zorgtoeslag), een beslagvrije voet van 1.200 euro en bij wie maandelijks 200 euro huurtoeslag wordt teruggevorderd via verrekening, dus effectief 1.100 euro inkomen op zijn of haar bankrekening krijgt en dat de Belastingdienst bij deze verrekening de beslagvrije voet niet toepast?
De omschreven situatie kan zich inderdaad voordoen als op grond van een standaard betalingsregeling de verrekening vóór 18 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dus in de geschetste situatie is de teruggevorderde huurtoeslag vóór 18 december 2020 verrekend met het voorschot van de huurtoeslag over 2021 en is daardoor het maandelijkse voorschot van de huurtoeslag in 2021 met € 200 verlaagd.
Klopt het dat op dit moment de Belastingdienst bij toeslagen wel de automatische verrekening in 24 maanden toepast, maar geen dwangverrekening? Ofwel dat bij toeslagen en verrekening de beslagvrije voet effectief een wassen neus is?
Toeslagen kent zowel de dwangverrekening als de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling. Op dit moment vinden er in verband met de uitvoering van de motie Azarkan sinds 18 december geen dwangverrekeningen op toeslagen plaats. Als de invordering weer opstart, zullen de Belastingdienst en Toeslagen conform de wet bij alle dwangverrekeningen vóóraf de beslagvrije voet toepassen.2
Ook nieuwe verrekeningen in het kader van een standaard betalingsregeling worden sinds 18 december 2020 niet meer opgestart in het kader van de motie Azarkan. Er zijn wel verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling uitgevoerd in november 2020, waardoor de maandelijkse voorschotten in 2021 zijn verlaagd. Bij deze verrekeningen is de beslagvrije voet ten onrechte niet toegepast. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de meegezonden brief.
Herinnert u zich dat in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet het volgende stond: «Voorts wordt aan de limitatieve opsomming een vordering tot periodieke betaling toegevoegd: een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) (onderdeel j), uitgezonderd de Kinderopvangtoeslag. Bij de bedoelde tegemoetkomingen gaat het om de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Ook bij beslag dan wel verrekening met betrekking tot deze toeslagen dient de beslagvrije voet in acht te worden genomen»?2
Met deze toelichting ben ik bekend. Toeslagen maakt onderscheid tussen de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling en de «dwangverrekening». Bij de standaard betalingsregeling wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort uitsluitend verrekend met het voorschot van diezelfde toeslagsoort.4 Bij de «dwangverrekening» wordt de terugvordering van een bepaalde toeslagsoort verrekend met de lopende voorschotten van alle toeslagsoorten.5
Als de Belastingdienst gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid, ongeacht of dit gebeurt om de terugvordering te verrekenen met een voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget, dient hij op grond van de Wet vBVV de beslagvrije voet in acht te nemen.
Heeft u er kennis van genomen dat in de geciteerde passage het woord verrekening staat en dat daaronder toch echt verstaan moet worden verrekening van een te hoog voorschot in de huurtoeslag met de lopende huurtoeslag (en zorgtoeslag met de huidige zorgtoeslag en kindgebonden budget met het huidige kindgebonden budget)?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat het hele traject van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet juist begonnen is met de rapporten van de Nationale ombudsman sinds 2012 over mensen die bij verrekeningen van toeslagen in de problemen kwamen (zie het rapport van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties)?3
Ja, dat herinner ik mij. In het verleden hebben (maatschappelijke) organisaties, zoals de Landelijke Cliëntenraad, de LOSR, de No, de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders met regelmaat aandacht gevraagd voor problemen rond de beslagvrije voet. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de praktijk van de beslagvrije voet.7
Wat vindt u van het feit dat we na acht jaar Kamervragen, wetsvoorstellen en verhalen van mensen die in diepe ellende gestort zijn door terugvorderingen – denk aan het kinderopvangtoeslagschandaal – nu moeten constateren dat de beslagvrije voet nog altijd niet toegepast wordt bij verrekening?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich ervan bewust dat verrekeningen zonder toepassing van de beslagvrije voet kunnen leiden tot onwenselijke en schrijnende situaties. Voor de dwangverrekening is de beslagvrije voet conform de wet geïmplementeerd.
Ik vind het enorm vervelend en onwenselijk dat mensen onder het bestaansminimum kunnen komen doordat in het kader van de standaard betalingsregeling door middel van verrekening een te hoog aflossingsbedrag wordt betaald en de beslagvrije voet wordt overschreden. Toeslagen en de Belastingdienst concluderen nu dat het een verkeerde veronderstelling is geweest dat mensen altijd stilzwijgend instemmen met de standaard betalingsregeling. Naast de veronderstelde instemming bij verrekeningen in het kader van de standaard betalingsregeling is meegewogen dat, als de hoogte van het aflossingsbedrag tot problemen zou leiden bij mensen, zij de verrekening daarvan kunnen stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Ik concludeer dat deze werkwijze, gezien het doel en de strekking van de Wet vBVV, onvoldoende bescherming aan burgers biedt. Ik waardeer het zeer dat de LOSR dit signaal kenbaar heeft gemaakt en dat Toeslagen en de Belastingdienst nu werken aan een oplossing.
Op welk moment heeft de regering bepaald dat verrekening met een lopende toeslag – dat toch echt de overgrote meerderheid van de gevallen betreft – niet onder deze wet zou vallen en hoe heeft de regering dat aan de Kamer meegedeeld?
Toeslagen en de Belastingdienst zijn zich er altijd van bewust geweest dat dwangverrekening met een lopende toeslag onder de Wet vBVV valt. Ik wijs daarbij op artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Bij de verrekening in het kader van de vigerende standaard betalingsregeling zijn Toeslagen en de Belastingdienst er ten onrechte van uitgegaan dat de beslagvrije voet niet van toepassing is. Het is niet precies terug te halen op welk moment die veronderstelling is ontstaan.
Bij het opstellen van de herijking van de uitvoeringstoetsen op de Wet vBVV in 2019 hebben Toeslagen en de Belastingdienst daarom de beslagvrije voet niet meegenomen in het proces van de verrekening van het aflossingsbedrag in het kader van de standaard betalingsregeling. Dit is daarom niet opgenomen in de uitvoeringstoets zoals op 12 november 2019 aan uw Kamer is verzonden. Wel is in de toelichting op de wet8 en ook in 2019 toen er verschillende tussenmaatregelen werden genomen vooruitlopend op de uitgestelde inwerkingtreding van de wet,9 vermeld dat de beslagvrije voet toegepast zou worden bij dwangverrekeningen. Daarbij is niet ingegaan op de verrekening in het kader van de standaard betalingsregeling.
Deelt u de mening van de sociaal raadslieden dat uit twee wetten, namelijk art. 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en art. 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat de verrekening in maximaal 24 maanden gewoon onder de wet vereenvoudiging beslagvrije voet valt?
Bij het toepassen van de verrekeningsbevoegdheid van artikel 30 Awir moet op grond van artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslagvrije voet worden toegepast, ongeacht de duur of het aantal verrekeningen.
Deelt u de mening dat de lagere regelgeving (namelijk artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir, die stelt: «De Belastingdienst/Toeslagen kan ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde belanghebbende periodiek uit te betalen bedragen») feitelijk indruist tegen de hogere wetgeving en dat dus deze verrekening niet kan plaatsvinden?
Artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir druist niet in tegen hogere wetgeving. Het artikel is gebaseerd op artikel 31 Awir, waarin is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir kan Toeslagen ambtshalve een betaling in termijnen bewerkstelligen door middel van verrekening van de terugvordering met aan dezelfde burger periodiek uit te betalen bedragen. In de context van de veronderstelde instemming met het aangeboden aflossingsbedrag en de aangeboden betaalmethode (verrekening) is de term «ambtshalve» door Toeslagen en de Belastingdienst zo uitgelegd, dat de burger niet zelf een beroep doet op verrekening, maar stilzwijgend aan Toeslagen verzoekt om te verrekenen. «Ambtshalve» interpreteerden Toeslagen en de Belastingdienst dus (achteraf ten onrechte) niet als een uitoefening van zijn verrekeningsbevoegdheid. De uitoefening van de verrekeningsbevoegdheid wordt beperkt door de beslagvrije voet.
De verrekeningsbevoegdheid van Toeslagen is gebaseerd op artikel 30 Awir. Deze luidt dat Toeslagen bevoegd is tot verrekening van een door de burger verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. De beslagvrije voet die bij deze verrekeningsbevoegdheid moet worden toegepast is gebaseerd op artikel 475c, eerste lid, onder j, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze toepassing is verder ingevuld in artikel 79.5a van de Leidraad Invordering 2008. Voor de toepassing van een verrekeningsbevoegdheid is geen instemming van de burger vereist.
Is de Staat, indien mensen door verrekening onder de beslagvrije voet terechtkomen, aansprakelijk voor de vervolgschade omdat hij zich niet aan de wet houdt?
Indien een burger meent dat hij door overheidshandelen schade heeft geleden heeft hij de mogelijkheid om de overheid daarop aan te spreken.
Ik wil vooropstellen dat mensen die door de verrekeningen onder het bestaansminimum komen, bij Toeslagen kunnen verzoeken om de verrekeningen te stoppen door een persoonlijke betalingsregeling aan te gaan. Daarbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. In de gesprekken die ik voerde met de No en de LOSR kwam naar voren dat mensen die onder het bestaansminimum komen met deze werkwijze niet zijn geholpen. Zij worden onvoldoende bereikt, de aanvraagprocedure voor de persoonlijke betalingsregeling sluit niet aan bij het doenvermogen van deze mensen en het duurt te lang voordat de het bestaansminimum kan worden verzekerd en de verrekening daadwerkelijk stopt. Zoals ik ook in de begeleidende brief heb aangegeven, vind ik het van zeer groot belang dat we deze mensen, die de afgelopen maanden onder het bestaansminimum hebben moeten leven, omdat bij de verrekening de beslagvrije voet niet is toegepast, tegemoetkomen door die verrekeningen actief terug te draaien en de te veel ingehouden bedragen uit te betalen tot en met januari 2021. Toeslagen gaat de mensen op wie dit betrekking heeft zo snel mogelijk per brief of waar mogelijk telefonisch informeren over hun situatie. Afhankelijk van de aantallen zal dit plaatsvinden in volgorde van de financieel vermoedelijk meest kwetsbare mensen. Ook kunnen mensen op eigen initiatief contact met de BelastingTelefoon opnemen. Ook aan stakeholders en intermediairs wordt gevraagd de mensen die Toeslagen niet heeft kunnen bereiken, te informeren en door te verwijzen naar Toeslagen om iedereen te kunnen helpen.
Ik zet samen met Toeslagen en de Belastingdienst alles in het werk om, ook als de invordering weer opstart, een passende oplossing te kunnen bieden om te voorkomen dat mensen opnieuw onder het bestaansminimum kunnen komen door verrekeningen van toeslagen. Hierbij hanteren Toeslagen en de Belastingdienst als uitgangspunt, dat een betalingsregeling recht doet aan de belangen van de burger, voorkomt dat mensen onnodig in de dwanginvordering komen en nooit tot gevolg mag hebben dat mensen onder het bestaansminimum komen. Hierover ben en blijf ik graag in gesprek met de No, de LOSR en andere stakeholders.
In het geval van een dwangverrekening, wordt de beslagvrije voet overigens al op initiatief van de Belastingdienst berekend en kan de burger desgewenst verzoeken om een herberekening indien hij van mening is dat deze berekening onjuist is.
Wat gaat u doen wanneer iemand uit zijn huis gezet wordt omdat hij door verrekening onder de beslagvrije voet komt en de Belastingdienst de wet niet naleeft? Waar kan zo’n persoon terecht voor onmiddellijk hulp (dus geen formulieren, bezwaren en beroepen)?
Voor dit soort urgente en schrijnende situaties kunnen mensen zich altijd melden bij de Stella-teams van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team komt in actie als er sprake is van multi-problematiek, kastje-naar-de-muurervaringen of wanneer het probleem te groot is om zelfstandig of aan de balie op te lossen. Deze teams kunnen vervolgens snel handelen en helpen waar nodig.
Waarom maakt de Belastingdienst op de website onderscheid tussen verrekening en dwangverrekening: «De beslagvrije voet berekenen we alleen bij zogeheten «dwangverrekening». Dus nadat u bijvoorbeeld een aanmaning of een dwangbevel hebt gekregen»?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en de antwoorden bij vraag 5, 6 en 11.
Klopt het de Awb geen onderscheid kent tussen verrekening en dwangverrekening, al was het alleen maar omdat de verrekening niet vrijwillig is, maar eenzijdig door de Belastingdienst opgelegd wordt? Indien dat onderscheid in de Awb wel bestaat, kunt u dan aangeven waar dat gemaakt wordt in de Awb?
Het klopt dat de Awb dit onderscheid niet kent.
Krijgt een deurwaarder, indien deze bij de Belastingdienst opvraagt wat de huurtoeslag is van een persoon die 350 euro toeslag krijgt en een verrekening van 200 euro zodat hij effectief 150 euro per maand ontvangt, dan het bedrag van 350 euro of van 150 euro te horen? En baseert de deurwaarder de berekening van de beslagvrije voet dan op 350 euro of op 150 euro huurtoeslag per maand?
Een deurwaarder kan de hoogte van de huurtoeslag opvragen als hij voornemens is beslag te leggen. Toeslagen en de Belastingdienst geven dan aan de gerechtsdeurwaarder het bedrag door dat uitbetaald wordt. In het genoemde voorbeeld is dat het bedrag van EUR 150.
Als er ruimte is om beslag te leggen, berekent de gerechtsdeurwaarder vervolgens zelf de beslagvrije voet. Als een deurwaarder verzoekt om deze informatie te verstrekken, geven Toeslagen en de Belastingdienst het bedrag dat verrekend wordt door aan de gerechtsdeurwaarder.
Bent u bereid om op zeer, zeer korte termijn in overleg te treden met zowel de Nationale ombudsman als de sociaal raadslieden en binnen twee weken met een voorstel te komen waardoor mensen niet door verrekening van toeslagen onder de beslagvrije voet kunnen komen? Kunt u een gezamenlijk voorstel aan de Kamer doen toekomen?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de meegezonden brief en antwoord 11 op de vragen van het lid Lodders.
Welke lessen heeft u nu geleerd van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties om burgers in ieder geval recht te laten houden op de beslagvrije voet?
Een belangrijke les is dat Toeslagen en de Belastingdienst moeten voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan door de massaliteit waarmee de centrale processen worden uitgevoerd. Naast geautomatiseerde oplossingen voor de meerderheid moet er ruimte zijn voor maatwerk en uitzonderingen waar nodig. Daarbij moet aandacht zijn voor het doenvermogen van mensen met name daar waar sprake is van kwetsbare doelgroepen. In de oplossingen die wij zoeken voor de mensen die nu door verrekeningen onder het bestaansminimum uit kunnen komen, wordt aangesloten bij deze lessen. Gezocht wordt naar een wijze om deze groep te bereiken passend bij hun doenvermogen en hen vervolgens een oplossing te bieden die past bij de specifieke situatie.
Een belangrijke les is tevens dat rekening gehouden moet worden met de mogelijkheden in de uitvoering. In dit verband speelt mee dat de invoering van een geautomatiseerde berekening van de beslagvrije voet voorafgaand aan alle verrekeningen grote wijzigingen in de centrale systemen van de Belastingdienst en Toeslagen tot gevolg heeft. Dit is op korte termijn niet mogelijk. Zoals toegezegd in de kabinetsreactie op de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag zal de invorderingsstrategie van Toeslagen en de Belastingdienst tegen het licht worden gehouden en worden de maatregelen rond stroomlijnen van de invorderingsregelgeving voor toeslagen en belastingen (Stroomlijnen Rood Blauw) – die opgenomen zijn in de Fiscale Vereenvoudigingswet 2017 – heroverwogen. Hierbij wordt onderzocht welke onderdelen, al dan niet in aangepaste vorm, wenselijk zijn voor de burger.
Zoals eerder gezegd, zal ik uw Kamer daarnaast blijven informeren over de voortgang van de oplossing bij het opstarten van de invorderingsactiviteiten, voor mensen die door verrekeningen van toeslagen onder het bestaansminimum uit kunnen komen.
Geven de gemeentes op de juiste wijze invulling van de beslagvrije voet?
Op 1 januari jl. is de Wet vBVV in werking getreden. Een deel van de gemeenten en waterschappen was per 1 januari nog niet gereed om de nieuwe wet volledig uit te voeren. Teneinde verder uitstel van inwerkingtreding van de wet te voorkomen, konden organisaties een beroep doen op de overgangstermijn. Die bood de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 juli jl. de oude methode voor de berekening van de beslagvrije voet te hanteren. Aan andere onderdelen van de Wet vBVV, zoals de volgorderegeling en het coördinerend deurwaarderschap, moeten alle organisaties wel reeds vanaf 1 januari jl. onverkort toepassing geven.
De VNG en het Ministerie van SZW onderhouden sinds de inwerkingtreding van de Wet vBVV nauw contact over de organisaties die een beroep hebben gedaan op de overgangstermijn en de tijdige overgang van deze organisaties naar de nieuwe berekeningsmethode. Het merendeel van de organisaties was gereed om de nieuwe methode vanaf 1 juli jl. toe te passen. De resterende organisaties kunnen dat naar verwachting binnen enkele weken en uiterlijk in september. Tot die tijd leggen ze geen nieuwe beslagen, maar houden ze deze aan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is, mede gezien de gesprekken met de No en de LOSR en de afstemming over de ingezette oplossingen, helaas niet gelukt om u een beantwoording te geven op de Kamervragen binnen de verzochte 3 weken.
Het doodrijden van een wolvin door drukte in natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Natuurmonumenten weet het zeker: mensen stoorden doodgereden wolf»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat de drukte in natuurgebieden een risico vormt voor de rust van dieren? Zo nee, waarom niet?
Drukte in natuurgebieden vormt op zich geen risico voor de rust van dieren als bezoekers zich aan de gestelde gedragsregels houden. Wel constateer ik dat er in het voorjaar, tijdens het voorplantingsseizoen, een verhoogd risico op verstoring van de rust kan optreden als bezoekers zich niet aan deze gedragsregels houden. Een aantal terreinbeheerders organiseert dan ook, juist in deze periode, campagnes om bezoekers bewust te maken van het nut en de noodzaak van deze gedragsregels. De terreinbeherende organisaties zijn bij uitstek de organisaties die het publiek over de gedragsregels in hun terreinen kunnen voorlichten. Ik ondersteun de doelstelling van deze campagne van harte.
Deelt u de mening dat dieren in de kraam- en zoogtijd meer rust zou moeten worden gegund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een drachtige wolf in haar eigen territorium, zonder dat zij gestoord wordt, niet snel een drukke weg zou oversteken overdag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, beaamt u dat de doodgereden wolvin gestoord is door recreanten?
Over het gedrag van wolven in Nederland is nog onvoldoende bekend om dit verband te kunnen leggen. Mogelijk wordt hierover meer duidelijk na onderzoek door de terreinbeheerder.
Is het waar dat er nauwelijks dieren worden aangereden in gebieden waar de maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedraagt?
De Stichting Wildaanrijdingen Nederland geeft aan dat er ook op wegen met een snelheidslimiet van 60 km/h wildaanrijdingen plaatsvinden. Ook uit enkele jaarrapportages van faunabeheerders blijkt dat wildaanrijdingen mede afhankelijk van de leefgebieden per diersoort verspreid over het wegennet voorkomen. Zie bijvoorbeeld in een rapportage van Faunabeheereenheid Gelderland2.
Bent u bereid de maximumsnelheid op secundaire wegen in het leefgebied van de wolf substantieel te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welk maximum en in welk tijdslot?
De betreffende wegbeheerder is zelf verantwoordelijk en het best in staat tot het maken van een lokale maatwerkafweging waarbij zowel verkeerskundige als andere aspecten, zoals ter plekke aanwezige fauna, worden betrokken. Langs leefgebieden van wilde dieren treffen de wegbeheerders en de betrokken terrein beherende instanties dan ook een samenstel van maatregelen, zoals wildhekken en reflectoren om dieren te geleiden en waarschuwingsborden, adviessnelheden en/of (dynamische) aanpassing van de maximumsnelheid om het gedrag van weggebruikers te beïnvloeden. Specifiek voor het hoofdwegennetwerk heeft beheerder Rijkswaterstaat in het Meerjaren Programma Ontsnippering (MJPO) maatregelen genomen om de otter te beschermen. Hierbij zijn vooral afrasteringen geplaatst en zijn onderdoorgangen onder de weg aangebracht. Ook voor andere diersoorten zijn maatregelen genomen om aanrijdingen te voorkomen, zoals de aanleg van faunapassages in de vorm van natuurbruggen en wildviaducten.
Bent u bereid om de maximumsnelheid rond het leefgebied van de otter te verlagen, gezien een derde van de otters de dood vindt door verkeer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welk maximum?2
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat extra rust in natuurgebieden niet samengaat met militaire oefenvluchten boven de Veluwe en met activiteiten die samenhangen met afschot van dieren in draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft in 2012 een vergunning Natuurbeschermingswet verkregen voor het laagvliegen met helikopters boven het helikopterlaagvlieggebied «Veluwe». In opdracht van het Ministerie van Defensie is een Passende Beoordeling opgemaakt en die toont aan dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen, die door mijn ministerie zijn vastgesteld, zijn uitgesloten. Uit registratie door externe partijen blijkt dat een aantal verstoringsgevoelige doelsoorten van de Veluwe zich de laatste jaren juist uitbreiden op de militaire oefenterreinen, waaronder de vliegbasis Deelen. Alhoewel de wolf niet behoort tot de doelsoorten van de Veluwe, lijkt het daarmee zeer onwaarschijnlijk dat militaire vliegactiviteiten wolven verstoren. Voor de vraag over afschot verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven of er dezer dagen militaire oefenvluchten boven de Veluwe gehouden worden en/of wanneer deze gehouden zullen worden?
De Veluwe is één van de laagvlieggebieden voor helikopters in Nederland. Dit laagvlieggebied wordt met grote regelmaat gebruikt voor diverse soorten oefenvluchten met de helikopters van Defensie. Waar en wanneer deze vluchten precies plaatsvinden wordt vooraf niet bekend gemaakt. Laagvlieggebieden voor helikopters kunnen dagelijks worden gebruikt mits maximum gebruik niet wordt overschreden. Gebruik wordt geregistreerd. Vliegbewegingen die afwijken van normaal gebruik worden wel bekend gemaakt, evenals oefeningen. (vliegbewegingen op defensie.nl en via Twitter.)
Kunt u aangeven of er dezer dagen afschotactiviteiten gehouden worden op de Veluwe? Zo ja, welke diersoorten worden geschoten?
Op de Veluwe vindt populatiebeheer en schadebestrijding plaats bij grote hoefdieren op basis van een ontheffing van de provincie Gelderland. In het Kroondomein het Loo, dat zich ook op de Veluw bevindt, vindt populatiebeheer en schadebestrijding plaats op basis van een ontheffing van mijn ministerie. Schadebestrijding en het beheer van reeën vindt jaarrond plaats. Het reguliere populatiebeheer op edelhert, damhert en wild zwijn loopt van 1 juli tot en met 15 maart. In Kroondomein Het Loo, dat ook op de Veluwe ligt, is dat anders. Daar loopt het reguliere populatiebeheer op edelhert, damhert van 1 augustus tot en met 15 maart. Dat voor wilde zwijnen in dit gebied van loopt echter wel synchroon met de periode op de Veluwe.
Bent u bereid een verbod op laagvliegen en afschot uit te vaardigen gedurende draag- en zoogtijd van de wolf in het leefgebied van de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat militaire vliegactiviteiten boven de Veluwe wolven verstoren en populatiebeheer en schadebestrijding altijd plaats vinden op basis van een ontheffing. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8 en 10.
Bent u bereid tot het nemen van beleidsmaatregelen om het leefgebied van de wolf beter te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het leefgebied van de wolf beperkt zich niet tot natuurgebieden maar beslaat grote oppervlakten die ook andere bestemmingen hebben dan natuur. Zo is het onlangs door de provincie Gelderland uitgebreide leefgebied met de nieuwe vaststelling zo’n 950 vierkante kilometer groot. Het is niet doelmatig om gebieden van deze omvang te beschermen, ook omdat binnen deze gebieden vele menselijke activiteiten zoals wonen, werken, reizen en recreëren gecombineerd worden, te beschermen.
Het naleven van de Europese privacyregels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij (uitvoerings)instanties |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het het bericht «440.000 euro boete voor OLVG vanwege onvoldoende beveiliging medische dossiers»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde schriftelijke vragen van het lid Verhoeven over het niet naleven van de wet en het grootschalig onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de politie, Defensie, de Inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?2
Deze vragen zijn bij brief van 9 april 2021, met kenmerk 2021Z00730, beantwoord.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voert diverse wettelijke taken uit. Voor de uitvoering van deze taken is het noodzakelijk om persoonsgegevens van met name onderwijsdeelnemers, inburgeraars en burgers met een uitstaande studielening te verwerken. De bescherming van die persoonsgegevens staat voor DUO buiten kijf. Met de opdrachtgevende beleidsdepartementen werkt DUO voortdurend samen om te zorgen dat de uitvoering van privacywet- en regelgeving wordt nageleefd. Eind 2016 is DUO gestart met een project om de organisatie per 25 mei 2018 in control te laten zijn ten aanzien van de AVG. Het project is eind 2018 afgerond en de resultaten zijn geïmplementeerd in de dagelijkse uitvoering. DUO is ten aanzien van de privacywetgeving in control op basis van een risicogerichte aanpak en weet wat er gebeuren moet om aan de regels te voldoen. Naleving van de AVG vraagt voortdurend aandacht en inspanning van zowel de eigen organisatie als de opdrachtgevende departementen. Een voorbeeld hiervan is de aanpassing van de wetgeving omtrent het register onderwijsdeelnemers.3
DUO verricht deze inspanning ook door de processen in de uitvoering regelmatig te herijken op basis van interne en externe signalen. DUO werkt daarbij constructief samen met externe toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, de Algemene Rekenkamer en de Audit Dienst Rijk. Daarnaast heeft DUO de afgelopen jaren geïnvesteerd in mensen en middelen om de continue aandacht voor en de ontwikkeling van compliancy aan wet- en regelgeving te borgen. DUO heeft daartoe een privacyorganisatie ingericht en heeft invulling gegeven aan vereisten van de AVG zoals het in dienst hebben van een functionaris gegevensbescherming als interne toezichthouder, het bijhouden van een verwerkingsregister, het melden van datalekken, een Data Protection Impact Assessmentproces en het waarborgen van de rechten van betrokkenen.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) handelt overeenkomstig de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn formeel vastgelegd in het privacybeleid en in privacyprocessen. Het CBR heeft een functionaris gegevensbescherming die adviseert over en toezicht houdt op de toepassing en naleving van de AVG. Deze functionaris rapporteert rechtstreeks aan de directie. Daarnaast wordt de organisatie ondersteund door een privacyofficer en vijf informatiemanagers die adviseren over en uitvoering geven aan de processen rondom privacy.
In het privacystatement informeert het CBR de betrokkene over de gegevensverwerking. Een betrokkene kan een beroep doen op het recht van inzage, vernietiging en rectificatie. Verzoeken worden centraal afgehandeld en de betrokkene ontvangt een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De verwerkingen zijn opgenomen in een register van verwerking. Om de compleetheid en actualiteit van het register te borgen zijn de benodigde processen ingericht. Het CBR heeft op alle verwerkingen die mogelijk een hoog privacyrisico opleveren voor de betrokkene een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd. Om te borgen dat voor nieuwe verwerkingen die mogelijk een hoog privacyrisico opleveren een DPIA wordt uitgevoerd, zijn processen ingericht. Ook als de verwerking minder risicovol is, wordt deze getoetst aan de beginselen uit de AVG.
De privacyrisico’s worden opgenomen in een risicoregister en over de opvolging van maatregelen wordt periodiek aan de directie gerapporteerd. Ook bewustwording onder medewerkers heeft de continue aandacht. Door middel van e-learning, training en gerichte bewustwordingscampagnes wordt de aandacht voor de privacybescherming van klanten onder medewerkers levend gehouden.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie de Sociale Verzekeringsbank (SVB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De SVB heeft binnen haar organisatie een privacystelsel met privacyofficers, een functionaris gegevensbescherming (FG) en privacybeleid ingesteld. Twee processen zijn nog in ontwikkeling en dit is aan uw Kamer gemeld in de stand van de uitvoering van juli 2018. Het betreft: 1) het «pseudonimiseren van testdata» en 2) «het bewaren en vernietigen van persoonsgegevens in data van applicaties en in ongestructureerde data». Het voorgaande heeft onder meer te maken met de implementatie van een nieuw Document Management Systeem en met de overgang van testfase naar het in productie nemen van vernietigingsfunctionaliteiten in de systemen van de primaire processen van de SVB.
De SVB voert op verzoek van het Ministerie van SZW enkele verwerkingen in het kader van dienstverlening uit op basis van de verwerkingsgrondslag toestemming. De SVB waarborgt in deze gevallen dat de toestemming kan worden beschouwd als een vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting. Daar waar twijfel kan ontstaan of de grondslag toestemming voldoende is, zal voor de SVB een wettelijke grondslag gecreëerd worden.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Stichting Inlichtingenbureau persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Inlichtingenbureau verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Translink persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Translink verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De reiziger wordt via het privacystatement geïnformeerd over welke gegevens worden opgeslagen en kunnen worden gedeeld met andere partijen. Conform de eisen van de AVG heeft Translink het privacystatement gepubliceerd op zijn website.
Translink heeft privacyfunctionarissen aangesteld die toezicht houden op de naleving van de AVG in de organisatie. Er is een verwerkingsregister opgesteld met daarin benoemd de verwerking van gegevens waar Translink verantwoordelijk voor is. Tevens is een protocol voor het melden van datalekken. Nieuwe ontwikkelingen waarbij persoonsgegevens worden verwerkt, worden onderworpen aan een Data Protection Impact Assessment. Het privacybeleid wordt daarnaast jaarlijks besproken met de directie.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Rijksdienst Wegverkeer (RDW) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Dienst Wegverkeer (RDW) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Er is binnen de RDW een goed functionerende privacyorganisatie ingericht, bestaande uit een team van privacyprofessionals, waaronder een functionaris gegevensbescherming. Samen dragen zij er zorg voor dat zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Vast element in de werkwijze van de RDW is het periodiek onderwerpen van verwerkingen aan privacyquickscans en Data Protection Impact Assessments om ervoor te zorgen dat de AVG wordt nageleefd. Er is in de organisatie structureel aandacht voor privacy en transparantie. De rechten van burgers op inzage van eigen gegevens wordt gewaarborgd en gefaciliteerd door bijvoorbeeld het vergemakkelijken van het inzagerecht middels een burgerportaal.
De RDW laat jaarlijks een onderzoek uitvoeren door een onafhankelijke externe organisatie om vast te stellen of de RDW (nog steeds) voldoet aan de wettelijke privacyregelgeving. Deze externe organisatie heeft recent voor het Basiskentekenregister (BKR), het Centrale Rijbewijzen en Bromfietscertificatenregister (CRB) en het Nationaal Parkeer Register (NPR) geoordeeld dat de RDW opnieuw het keurmerk «Privacy-audit-proof» zal worden verstrekt.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Hiertoe heeft de IND de normen uit de AVG geïmplementeerd met een Privacy Compliance Programma (PCP). Resultaat van dit PCP is een ingericht Privacy Compliance Raamwerk om de normen uit de AVG structureel en in overeenstemming met de governance in de bedrijfsvoering van de IND te borgen. Daarbij is het voldoen aan de AVG, net zoals het voldoen aan veel andere verordeningen en wetten, een doorlopend proces waar de IND iedere dag mee bezig is. De IND is zich ervan bewust dat door de combinatie van reikwijdte van dit proces en menselijk handelen zich continu risico’s kunnen voordoen. De IND stelt echter alles in het werk om de risico’s daarop te beheersen, onder meer door daar via het Raamwerk zicht op te houden en adequate maatregelen te nemen.
Om ook binnen het primaire processysteem van de IND, INDiGO, te voldoen aan de eisen gesteld door de AVG, is een programma Toegang gestart. Dit programma is eind 2021 afgerond, waarna ook alle technische maatregelen zijn afgerond.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Voor de uitvoering van onze wettelijke taken en overeengekomen doelen verzamelt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) persoonsgegevens van in- en externe medewerkers, justitiabelen, bezoekers en personen die bijvoorbeeld incidentele werkzaamheden verrichten in de gebouwen van de DJI. De persoonsgegevens, behoudens die van justitiabelen, worden verzameld en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Persoonsgegevens van justitiabelen worden verwerkt conform de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Het borgen van privacy in een organisatie is een continu, cyclisch proces van signaleren, acteren en evalueren. Een organisatie is in control als deze wijze van privacyborging structureel is ingebed in een organisatie. Dat is ook wat de AVG van organisaties vraagt. Bij DJI is dat het geval. DJI is in control ten aanzien van de AVG en de andere vigerende privacywetten, omdat DJI risico's en tekortkomingen monitort en opneemt in een zogenaamde privacyroadmap. Met deze roadmap worden de relevante acties ten aanzien van privacy geprioriteerd en krijgen ze de juiste opvolging in de organisatie. In dat verband zijn bij DJI in de afgelopen jaren zo’n 670 Data Protection Impact Assessments verricht op bestaande en op nieuwe verwerkingen, waarbij vervolgens wordt bezien of en welke beheersmaatregelen getroffen moeten worden. Door middel van het ingerichte privacymanagementsysteem borgt DJI de continuïteit van het in control zijn. Privacyrisico's en -bedreigingen zullen er altijd zijn en in die zin is DJI nooit «klaar» met de AVG of andere privacywetgeving, maar de risico's en de bedreigingen worden door de gehanteerde werkwijze op structurele wijze beheerst en passend gemitigeerd. Op die wijze wordt voldaan aan de vigerende privacywetgeving.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De RvIG verzamelt en verwerkt persoonsgegevens voor verschillende doeleinden waarvoor de juridische grondslag is verankerd in de Wet basisregistratie personen, de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, de Paspoortwet, de Wet basisadministratie persoonsgegevens BES en de AVG zelf.
Privacy is binnen de RvIG structureel geborgd middels een continue proces van implementatie, monitoring, evaluatie en bijsturing, Voor alle processen en/of systemen en applicaties zijn Data Protection Impact Assessments uitgevoerd als onderdeel van het risicomanagementproces. Dit proces is eveneens cyclisch ingericht.
Het incident dat aanleiding vormt voor de vraag gaat over informatiebeveiligingsbeleid. De RvIG volgt de verplichtingen die daarover vanuit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid en de AVG worden gesteld.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Raad voor de Kinderbescherming persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft wettelijke taken en doelen en daartoe worden persoonsgegevens verwerkt. Het betreft persoonsgegevens van cliënten, informanten en medewerkers. De RvdK verzamelt en verwerkt deze gegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacygegevens (AVG).
De AVG vraagt om structurele borging van privacy in de organisatie. Dat is een continu proces van implementeren, monitoren, evalueren en bijsturen om compliant te zijn. In april 2021 is het beveiligd e-mailen (via Zivver) geïntroduceerd. Door de RvdK wordt een Data Protection Impact Assessments gedaan bij veranderingen in een werkproces, samenwerkingsverband of verandering van ICT-systeem waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Hiermee heeft de RvdK inzicht in de stand van zaken en de te nemen beheersmaatregelen en sluit hij waar nodig nieuwe verwerkingsovereenkomsten af.
Beheersmaatregelen zijn in een risicomatrix opgenomen en de opvolging daarvan wordt gemonitord in een interne stuurgroep Beveiliging, Integriteit en Privacy. Deze werkwijze zorgt ervoor dat privacyrisico’s in beeld zijn, en de juiste maatregelen getroffen en opgevolgd worden om aan de AVG te blijven voldoen.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Reclassering Nederland persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Reclassering Nederland verzamelt en verwerkt voor de uitvoering van haar taken persoonsgegevens van haar cliënten, medewerkers en van de personen met wie zij samenwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacyregels (AVG). Dit doet zij onder meer door het opstellen van Data Protection Impact Assessments (DPIA’s). Daar waar verbeteringen nodig blijken, worden deze opgepakt, zoals een herziening van het gegevensbeschermingsbeleid. Reclassering Nederland heeft hierbij te maken met een complexe uitvoeringspraktijk.
Reclassering Nederland vindt gegevensbescherming van haar cliënten van uitermate groot belang. In de uitvoering van haar taken voor een veiliger Nederland binnen de strafrechtketen wordt in toenemende mate een beroep op de reclassering gedaan om persoonsgegevens van haar cliënten met andere instanties te delen, al dan niet in samenwerkingsverbanden zoals in de Zorg- en Veiligheidshuizen. Er is wetgeving in voorbereiding die recht doet aan de bijzondere rol van Reclassering Nederland in de strafrechtketen en waardoor persoonsgegevens van cliënten niet meer onder werkingssfeer van de AVG zullen vallen, maar onder de werkingssfeer van de Europese Richtlijn gegevensbescherming politie en justitie.
Een belangrijke factor in de gegevensbescherming is het menselijk handelen. Reclassering Nederland heeft de afgelopen jaren daarom naast het treffen van technische en organisatorische maatregelen, onder meer geïnvesteerd in bewustwording en training van haar medewerkers.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Centraal Administratie Kantoor (CAK) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens grotendeels conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacyregels (AVG). De juiste toepassing van de AVG is ingebed in de bedrijfsvoering. Het CAK beschikt over een actueel register van verwerkingen, een PIA-register, een werkende datalekprocedure en verwerkingsovereenkomsten met leveranciers. Het CAK heeft verder organisatorische maatregelen getroffen, zoals de aanstelling van een (onafhankelijke) functionaris gegevensbescherming als interne toezichthouder, de aanstelling van een coördinerend Privacy Officer en de inrichting van een privacygilde. Op het gebied van accesmanagement (toegang tot data) voldoet het CAK nog niet volledig aan de AVG en kunnen verbeteringen worden doorgevoerd. Logging en monitoring zijn momenteel nog niet ingericht. De invulling van genoemde onderwerpen staat voor 2021 geagendeerd.
Kunt u toelichten of het openbaar ministerie (OM) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het openbaar ministerie (OM) verwerkt voor de uitvoering van zijn wettelijke taken een grote hoeveelheid gegevens. Het OM heeft daarbij naast de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) te maken met de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Binnen het OM zijn verscheidene processen en procedures ingericht waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vereisten van deze privacywetgeving en om hierin inzicht te verkrijgen en behouden. Zo worden door het OM Data Privacy Impact Assessments (DPIA’s) uitgevoerd, waarmee vooraf risico’s van een gegevensverwerking in kaart zijn gebracht om risico’s in de systemen te mitigeren, en zijn organisatorische en technische vereisten opgesteld ten behoeve van de gegevensbescherming. Hier is bij het ontwerp uitgegaan van privacy by design en default, en deze uitgangspunten zijn vervolgens geïmplementeerd in de onderliggende ICT-systemen. Hoewel reeds een groot aantal veranderingen in werking is gesteld en er nieuwe processen en handvatten zijn ontwikkeld, is het een omvangrijke opgave om volledig inzicht te verkrijgen en te behouden. Het OM zet zich ervoor in dat daar continue aandacht voor blijft bestaan. Met name de grote hoeveelheid (gevoelige) gegevens die verwerkt wordt binnen het OM en die inherent is aan het primaire proces van de strafrechtspleging (en de andere toebedeelde wettelijke taken), maakt dat dit een voortdurend proces is.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van toepassing op een klein deel van de verwerkingen, waarvoor het CJIB ook niet altijd zelf verwerkingsverantwoordelijk is. Alleen voor de bedrijfsvoeringsprocessen en de verwerkingen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is het CJIB zelf verantwoordelijk. Voor de overige verwerkingen treedt het CJIB slechts op als verwerker.
De verzameling en verwerking waarvoor het CJIB zelf verwerkingsverantwoordelijk is, geschiedt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG. De grootste uitdaging op het gebied van privacy is het in kaart brengen en houden van de risico’s die verwerkingen met zich meebrengen. Op dit onderwerp is het CJIB in control doordat er doorlopend Data Privacy Impact Assessments (DPIA’s) worden uitgevoerd, zowel op nieuwe verwerkingen als op reeds bestaande verwerkingen. In het kader van nieuwe verwerkingen kent het CJIB een Privacy by Design proces. Dit is een bestaand proces dat ook onderhavig is aan doorontwikkeling op basis van geleerde lessen. De DPIA’s op bestaande verwerkingen zijn uitgevoerd en worden periodiek herijkt om de actuele risico’s in kaart te houden.
Voor de verwerkingen waarvoor het CJIB als verwerker is aan te merken, heeft het CJIB te voldoen aan de eisen die de verwerkingsverantwoordelijke stelt. Het CJIB voldoet aan de opdrachten die door de verwerkingsverantwoordelijke worden gegeven. Deze opdrachten moeten conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG worden gegeven.
Kunt u toelichten of de (uitvoerings)instantie Fiscale Opsporingsdienst (FIOD) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De werkzaamheden van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) als bijzondere opsporingsdienst vallen in beginsel onder de werking van de Wet politiegegevens. Slechts enkele werkzaamheden vallen onder de werking van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
De FIOD verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG. Afgezien van verwerking vanwege een gerechtvaardigd belang (bijvoorbeeld in het kader van de bedrijfsvoering of in hoedanigheid als werkgever) gebeurt dat ter ondersteuning van de wettelijke taken van de Belastingdienst zoals het registreren van aanmeldingen van strafrechtelijke signalen, het verwerken van signalen van grensoverschrijdende btw-fraude, het verwerken van gegevens omtrent mogelijke integriteitsschendingen en de informatievoorziening ten behoeve van toezicht en opsporing.
De verwerkingen die binnen samenwerkingsverbanden worden uitgevoerd en die onder gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid plaatsvinden staan (nog) niet opgenomen in het AVG-register van de FIOD. Dit wordt op korte termijn aangepast.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Waternet persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens door Waternet en het toezien of deze organisatie voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) behoort niet tot de systeemverantwoordelijkheid of ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van de Wet beveiliging netwerk en informatiesystemen (Wbni), de Drinkwaterwet of de Waterwet.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie het Kadaster persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Kadaster verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is een onderwerp dat continu de aandacht van het Kadaster heeft. De privacyorganisatie binnen het Kadaster bestaat naast de functionaris gegevensbescherming en privacyofficers ook uit AVG-ambassadeurs. Door de toenemende mate van het kennis- en bewustzijnsniveau onder de medewerkers van het Kadaster worden datalekken snel herkend en gemeld. Verzoeken van betrokkenen met betrekking tot hun rechten op grond van de AVG worden door de juridische afdeling behandeld.
De Data Protection Impact Assessments (DPIA’s), die in 2018 en 2019 op grond van artikel 35 AVG verplicht zijn opgesteld, zijn in 2020 en 2021 opnieuw uitgevoerd voor het Kadaster. Daarnaast worden alle nieuwe en huidige diensten/processen en systemen met persoonsgegevens verwerkingen binnen het Kadaster, standaard voorzien van een Quick scan DPIA en indien nodig een uitgebreide DPIA. Hierdoor kan tijdig Privacy by Design en Default worden toegepast en worden de persoonsgegevensverwerkingen beoordeeld op het in lijn zijn met de beginselen van de AVG.
De gegevens van de Quick scan DPIA en uitgebreide DPIA worden automatisch overgenomen in het Register van Verwerkingen zodat bij wijzigingen het Register wordt geactualiseerd. Alle risico’s die in de DPIA’s zijn geconstateerd worden opgenomen in het risicomanagementproces en zijn onderdeel van de rapportage- en monitoringcyclus.
Bij het verstrekken van persoonsgegevens aan derden wordt naast de relevante wetgeving, het verstrekkingsbeleid van het Kadaster gevolgd. Per aanvraag wordt getoetst of voldaan wordt aan de beginselen van de AVG, zoals grondslag, doelbinding en dataminimalisatie.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Raad voor Rechtsbijstand persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Raad voor Rechtsbijstand (RvR) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zo verwerkt en verzamelt de RvR persoonsgegevens in het kader van de wettelijke taken die de RvR opgedragen heeft gekregen. De RvR houdt zich ook aan alle overige relevante wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming. De RvR werkt vanuit de visie «hart voor de burger», hetgeen naadloos aansluit bij de doelstelling van de AVG waarin de bescherming van de rechten van betrokkenen centraal staat.
In 2019 is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid gemeld dat de RvR het AVG-implementatietraject heeft afgerond en compliant is aan de AVG. Via de reguliere P&C-cyclus rapporteert de RvR het ministerie onder meer over de stand van zaken met betrekking tot de AVG. Meerdere onafhankelijke oordelen (extern door accountancy audit en intern door het jaarverslag van de functionaris gegevensbescherming) ondersteunen het beeld van het compliant zijn.
Omdat er continu ontwikkelingen zijn die privacyaspecten hebben, zijn er altijd verbeter- en ontwikkelmogelijkheden. Bij de RvR zijn de belangrijkste ontwikkelingen in het kader van de AVG met name gelegen op het gebied van gegevensuitwisselingen en het actueel houden van afspraken met ketenpartners, de ontwikkelingen met betrekking tot het snel veranderende digitale landschap en de beoogde veranderingen in het rechtsbijstandsstelsel.
Kunt u toelichten of De Nederlandsche Bank (DNB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Nederlandse Bank (DNB) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De verwerking van persoonsgegevens door DNB geschiedt dan ook met grote zorgvuldigheid. Dat betekent onder meer dat DNB niet meer persoonsgegevens verwerkt dan nodig voor het gestelde doel. Ook beveiligt DNB persoonsgegevens goed. Daartoe treft DNB fysieke maatregelen (bijvoorbeeld door documenten op te slaan in afgesloten kasten), logische maatregelen (bijvoorbeeld door de toegang tot persoonsgegevens te beperken), technische maatregelen (bijvoorbeeld versleuteling) en procedurele maatregelen (bijvoorbeeld door bewustwordingsprogramma’s voor medewerkers over zorgvuldige omgang met informatie).
DNB heeft daarnaast een functionaris gegevensbescherming aangesteld van wie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden als onafhankelijke interne privacytoezichthouder in een statuut zijn vastgelegd en die eenmaal per kwartaal verslag uitbrengt aan de directie. Ook heeft DNB een privacybeleid gedocumenteerde processen voor het behandelen van datalekken en beantwoorden van onder andere inzageverzoeken. Tevens wordt er een register bijgehouden van de verwerkingsactiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van DNB plaatsvinden.
Kunt u toelichten of de (uitvoerings)instantie Kamer van Koophandel (KvK) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Kamer van Koophandel (KVK) beheert het handelsregister en is ten aanzien van de verwerkingen van persoonsgegevens ten behoeve van dit register verwerkingsverantwoordelijke.
De registratie, openbaarheid en verstrekking van gegevens zijn primair geregeld in de Handelsregisterwet en het Handelsregisterbesluit. Het beleid ten aanzien van registratie, openbaarheid en verstrekking van gegevens is om te beginnen een kwestie voor de nationale wetgever, maar wordt daarnaast sterk beïnvloed door Europese regelgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) maar ook door de Digitaliseringsrichtlijn, de Witwasrichtlijn en de Richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. De Europese regelgeving bevat steeds meer verplichtingen omtrent openbaarheid en ontsluiting van gegevens. De KVK wordt zodoende als uitvoeringsorganisatie geraakt door een veelheid aan regelgeving gerelateerd aan de diverse doelen die worden gediend met de in het Handelsregister geregistreerde gegevens en de verschillende belangen die worden gediend met beschikbaarheid of juist afscherming daarvan.
Voor de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens valt de KVK onder het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). KVK behandelt de persoonsgegevens die zij verwerkt met grote zorgvuldigheid en neemt daarbij de beginselen van de AVG in acht. Eind 2019 heeft de AP aangegeven een positieve indruk te hebben van het door KVK ingezette proces om de privacy van ingeschrevenen van het Handelsregister te waarborgen. Uw Kamer is destijds geïnformeerd over de uitkomsten van dit traject4 dat heeft geleid tot de sindsdien gevolgde bestendige werkwijze.
Kunt u toelichten of de Koninklijke Marechaussee persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Koninklijke Marechaussee verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of de Wet Politiegegevens (Wpg). Welk wettelijk kader gevolgd dient te worden, is afhankelijk van de uit te voeren taak. Wanneer bij gegevensverwerkingen mogelijk sprake is van een hoog privacyrisico voor betrokkenen, voert de Koninklijke Marechaussee daarop Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit. Dat laatste blijft een doorlopend proces.
Kunt u toelichten of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
In de uitvoeringstoets Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van 15 september 2017 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aangegeven nog niet direct en volledig te kunnen voldoen aan de AVG bij invoering op 25 mei 2018. Dit is aan uw Kamer gemeld in de stand van de uitvoering van juli 2018. Vorig jaar is aan uw Kamer gemeld dat het systeem SONAR niet aan de AVG voldoet en vervangen moet worden. Het UWV werkt hard om aan de AVG te voldoen. De aanpassing en vervanging van systemen die niet privacy by design en privacy by default zijn, vergt echter de nodige tijd. Inzet op aanpassing van ICT-systemen volgens AVG-richtlijnen zal daarbij in samenhang moeten worden gezien met het implementeren van andere noodzakelijke maatregelen gericht op stabiliteit, continuïteit, vernieuwing en de implementatie van nieuwe of veranderde wet- en regelgeving.
Het UWV voert op verzoek van het Ministerie van SZW enkele verstrekkingen in het kader van dienstverlening uit op basis van de verwerkingsgrondslag toestemming. Deze toestemming moet volledig vrijelijk gegeven kunnen worden. Door de (gepercipieerde) machtsverhouding tussen overheid en burger is het gebruik van toestemming twijfelachtig en soms zelfs ontoereikend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de Stand van de Uitvoering van juni 2020. Zodoende zal voor deze gevallen een wettelijke grondslag gecreëerd worden. In het belang van de continuïteit van de dienstverlening aan cliënten van het UWV zal het UWV de verstrekkingen op grond van toestemming blijven uitvoeren totdat een wettelijke grondslag gecreëerd is.
Kunt u toelichten of woningcorporaties persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Woningcorporaties zijn zelfstandige, private organisaties die in het kader van hun wettelijke taken op grond van de Woningwet en ter uitvoering van huurovereenkomsten persoonsgegevens verwerken. Indien woningcorporaties persoonsgegevens verwerken of doen verwerken zijn zij als zelfstandige organisatie verwerkingsverantwoordelijke op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), zodat zij zelf moeten voldoen aan de normen die volgen uit de AVG en de UAVG. De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties houdt daarop geen toezicht, omdat het gaat om private organisaties. Dit toezicht is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u toelichten of zorginstellingen persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Zorginstellingen zijn zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk in de zin van de Algemene wet gegevensbescherming (AVG). Dit betekent dat het de verantwoordelijkheid van de zorginstelling is om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de privacywetgeving door de zorginstellingen.
Kunt u toelichten of zorgverzekeraars persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Zorgverzekeraars zijn zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk in de zin van de Algemene wet persoonsgegevens (AVG). Dit betekent dat het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar is om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de privacywetgeving. De Autoriteit persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de privacywetgeving door zorgverzekeraars.
Bent u het ermee eens dat de «Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden» (WGS) tot doel heeft dat in de toekomst grote hoeveelheden persoonsgegevens worden verzameld en gedeeld tussen en met een groot aantal instanties in een viertal samenwerkingsverbanden (het Financieel Expertise Centrum (FEC), infobox voor Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), de Regionaal Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en de ZVH’s), en dat dus alle betrokken organisaties vóór een eventuele inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (WGS) eerst moeten voldoen aan de privacyregels van de AVG omdat één zwakke schakel de hele keten in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Elke gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden onder de WGS moet voldoen aan de AVG. De waarborgen van de AVG, zoals rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid, zijn onverkort van toepassing. In aanvulling daarop bevat de WGS specifieke bepalingen (met name 1.8 e.v.) over waarborgen. Op grond hiervan kunnen bij AMvB nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld aan verwerkingen van gegevens. Bij die AMvB zullen aspecten als kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens een plek krijgen. Overigens zijn onder het wetsvoorstel de deelnemers aan een samenwerkingsverband gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijk, zodat elke deelnemer op grond van artikel 82 AVG aansprakelijkheid draagt wanneer een verwerking inbreuk zou maken op de AVG.
Eerdere antwoorden over burgerdoden in Uruzgan |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan, Afghanistan, medio 2007?1
Ja.
Kunt u, aangezien u deze zaak uiterst serieus neemt, een uitputtend overzicht geven van al uw handelingen naar aanleiding van het verhaal van de veteraan?
Naar aanleiding van het gemelde incident, zijn direct de interne rapportages bezien die op punten gelijkenissen vertonen met de wapeninzet die in het artikel is beschreven. Ook is contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. Op basis van de informatie uit het artikel alleen, kon echter geen wapeninzet uit het voorjaar van 2007 in Afghanistan een-op-een worden gekoppeld aan het artikel in Trouw. Na overleg met het OM is daarom door het Ministerie van Defensie contact opgenomen met de veteraan om meer informatie over het gemelde voorval te verkrijgen. Dit gesprek vond plaats op 24 december 2020. Op basis van aanvullende informatie die uit het gesprek naar voren is gekomen, is er een interne rapportage gevonden die overeenkomsten heeft met het gemelde voorval van de veteraan. Deze rapportage is in januari 2021 verstrekt aan het OM.
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het OM op 23 december 2020 een feitenonderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM belemmert, kies ik er voor om de afronding van dit feitenonderzoek af te wachten, voordat ik een besluit neem om een eigen onderzoek te starten. Zodra ik een besluit heb genomen, zal ik u daarover uiteraard informeren conform de nieuwe procedure.2 Het is en blijft overigens aan het OM zelf om nader te communiceren over (de uitkomst van) het feitenonderzoek.
Hoe verklaart u dat het door de veteraan gemelde incident, in ieder geval vooralsnog, niet terug te vinden is in de archieven? Wat zegt dit over de volledigheid van deze archieven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel rapportages heeft u in de archieven aangetroffen in de periode waarin u heeft gezocht? Kunnen deze met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Na het gesprek met de veteraan is een interne rapportage gevonden die overeenkomsten heeft met het gemelde voorval. Deze rapportage is aan het OM verstrekt ten behoeve van het onderzoek. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kies ik er voor om de afronding van het feitenonderzoek van het OM af te wachten, ook wat betreft verstrekking van rapportages aan uw Kamer.
Kunt u aangeven of elk gebruik van geweld in Afghanistan ook inhoudelijk, dus niet enkel protocollair, door de Koninklijke Marechaussee dan wel het openbaar ministerie is onderzocht? Welke procedures golden hier?
De procedure ten behoeve van het uitoefenen van toezicht op de rechtmatigheid van het geweldgebruik is vastgelegd in de aanwijzing van het College van procureurs-generaal inzake de handelwijze bij geweldsaanwending door militairen (Stc. 2006, nr. 233, p. 11). Ieder geweldgebruik wordt door een daartoe aangewezen commandant schriftelijk gerapporteerd middels een After Action Report (AAR). Dit rapport maakt deel uit van de operationele informatievoorziening aan de Commandant der Strijdkrachten en dient onder meer als basis voor de juridische verantwoording van het geweldgebruik. De rapporterende commandant is verantwoordelijk voor een juist en volledig schriftelijk feitenrapport van elke geweldsaanwending die heeft plaatsgevonden. Het AAR bevat als vast onderdeel een beoordeling van de commandant over de rechtmatigheid van het geweldgebruik. Indien de commandant van oordeel is dat een hem of haar ter kennis gekomen gedraging onder de gegeven omstandigheden een strafbaar feit betreft, zoals bedoeld in artikel 78 Wet militair tuchtrecht (Wmt), is hij (daarnaast) wettelijk verplicht hiervan aangifte te doen. Elk AAR wordt tevens ter beschikking gesteld aan de Koninklijke Marechaussee (KMar), die in het uitzendgebied wettelijk is belast met de uitvoering van de militaire politietaak. De KMar stelt over dezelfde geweldsaanwending een rapport op en stuurt dat samen met het rapport van de commandant door naar het Openbaar Ministerie in Arnhem. Dit stelt het Openbaar Ministerie in staat om in een vroegtijdig stadium te bepalen of er behoefte bestaat aan aanvullende informatie dan wel of de informatie in het rapport aanleiding geeft om een nader feitenonderzoek of opsporingsonderzoek in te stellen.
Kunt u in detail toelichten waarom u staande houdt dat in de periode van 2006 tot 2010 in Uruzgan geweld nooit onrechtmatig is toegepast? Is elke inzet van geweld, ongeacht de aard ervan, steevast ook inhoudelijk onderzocht op rechtmatigheid? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het geweldgebruik in Afghanistan heeft het Openbaar Ministerie in de feitelijke toedracht van een geweldsaanwending of in de ernst van de gevolgen van een geweldsaanwending een beperkt aantal keer aanleiding gezien om een feitenonderzoek uit te voeren. Ik verwijs u in dit verband naar de Kamerbrief van 29 april 2011 (Eerste Kamer 2010–2011, 31 487 (R1862), H, p. 5). Er was in die gevallen nog geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit, maar wel behoefte aan meer gedetailleerde informatie om een goed beeld te verkrijgen van de relevante feiten en omstandigheden rondom de geweldsaanwending. Deze onderzoeken hebben niet alsnog geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. Zoals tevens in voornoemde Kamerbrief staat vermeld, is in één geval, na aangifte door de commandant, een strafrechtelijk onderzoek naar geweldstoepassing in Afghanistan uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de zaak destijds geseponeerd. Het blijft echter altijd mogelijk dat zich in een later stadium nieuwe informatie over een wapeninzet aandient, die aanleiding geeft tot een hernieuwde toets van de rechtmatigheid.
Zo bleek bij de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden dat er bij het OM momenteel nog één feitenonderzoek loopt uit de Uruzgan-periode. Het betreft hier de wapeninzet van twee Nederlandse gevechtshelikopters ter ondersteuning van Australische speciale eenheden op 11 juni 2009. In 2018 had het OM gemeld dat er geen onderzoek meer liep naar deze inzet. Op grond van nieuwe informatie heeft het OM echter besloten om een aanvullend feitenonderzoek in te stellen, dat momenteel nog niet is afgerond.
Ik maak hierbij meteen van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden, waar uw Kamer eerder over is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 1111 en 1112). Uit de inventarisatie zijn geen aanwijzingen van betrokkenheid van Nederlandse militairen bij de misstanden van de Australische speciale eenheden naar voren gekomen. In welke mate Nederlandse militairen geluiden hebben bereikt van de Australische misstanden is niet uit de inventarisatie op te maken.
De melding door een Nederlandse militair over Australische misstanden, waar uw Kamer ook eerder over is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nrs. 1111 en 1112), wordt nog onderzocht.
Kunt u nu wel antwoord geven op vraag 6 t/m 10 in de eerdere vragensessie over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment niet mogelijk om deze vragen te beantwoorden. Het OM voert momenteel een onderzoek uit en heeft met het Ministerie van Defensie afgesproken dat Defensie geen getuigen en/of potentiele verdachten spreekt en dat Defensie informatie aan het OM verstrekt die van belang is voor het onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Kunt u, bij benadering, aangeven bij hoeveel incidenten in Uruzgan inhoudelijk onderzoek is gedaan naar de rechtmatigheid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is de andere veteraan, die getuige is geweest van het door de veteraan in Trouw onthulde incident en het grotendeels heeft bevestigd, inmiddels gehoord? Zo nee, waarom niet? Zijn andere getuigen van het incident inmiddels gehoord? Zo nee, waarom niet?
De getuigen zijn door de KMar onder gezag en aansturing van het OM gehoord. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het feitenonderzoek dat het Openbaar Ministerie inmiddels is gestart?
Het feitenonderzoek wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie door de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd. Het Openbaar Ministerie doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Waarom kunt u niet preciezer aangeven hoeveel burgerdoden er zijn gevallen (mede) door optreden van Nederland in de periode 2006–2010 in Uruzgan?
Kunt u alsnog een volledige lijst van incidentmeldingen met (mogelijke) burgerdoden vrijgeven zoals eerder, in 2009, deels al eens is gedaan?2 Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie zal een zoekslag maken naar incidentmeldingen over (het vermoeden van) burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet van de periode september 2009 tot het einde van de inzet in Uruzgan in 2010. Als uit deze zoekslag aanvullende meldingen over het vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet naar voren komen, wordt de vrijgegeven lijst uit 2009 aangevuld en met de Kamer gedeeld.
Werden de slachtoffers van het Nederlandse optreden in Uruzgan op systematische wijze bijgehouden? Zo ja, hoe gebeurde dit? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie hield geen systematische registratie bij van het aantal slachtoffers ten gevolge van Nederlands optreden, omdat dit vanwege de situatie ter plekke niet doenlijk was.
Zijn steevast «battle damage assessments» uitgevoerd na inzet van geweld? Is het waar dat een TigerShark drone (of wellicht een ander vliegtuig) beschikbaar was voor «battle damage assessments»? Is die drone gebruikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn rapporten van de vluchten gemaakt? Hoeveel rapporten zijn opgesteld?
Zie antwoord 11 voor de vraag over BDA’s. De Tigershark was geen inzetmiddel van Nederlandse eenheden in het missiegebied, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Naast de beperkte beschikbaarheid van de Tigershark, heeft dit systeem een beperkte actieradius, waardoor deze op veel operaties niet kon worden ingezet. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Nederlandse militair gewond bij schietoefening op kamp in Afghanistan’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militair gewond bij schietoefening op kamp in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is er precies tijdens de oefening gebeurd en hoe heeft dit ongeluk kunnen plaatsvinden?
De Koninklijke Marechaussee voert momenteel een onderzoek uit naar het incident. De exacte oorzaken, omstandigheden en bijzonderheden zijn nog niet duidelijk, omdat het onderzoek nog niet is afgerond.
Had het ongeluk voorkomen kunnen worden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe maakt de militair het nu? Heeft hij blijvend letsel opgelopen? Is hij teruggevlogen naar Nederland of was dit niet nodig?
De betrokken militair heeft in Afghanistan medische behandeling aan zijn verwonding ondergaan. Na deze behandeling is hij teruggevlogen naar Nederland. Momenteel gaat het naar omstandigheden goed met hem.
Hoeveel incidenten, waarbij een militair tijdens een oefening gewond is geraakt, hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden? Is er sprake van vergelijkbare situaties? Zo ja, hoe zijn deze situaties vergelijkbaar? Ligt dit bijvoorbeeld aan protocollen of materieel?
In de periode tussen 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020 zijn ongeveer 1.300 meldingen gedaan van incidenten en ongevallen tijdens oefeningen, waarbij er sprake is geweest van letsel.
De exacte oorzaken, omstandigheden en bijzonderheden van het recente incident zijn nog niet duidelijk, omdat de Koninklijke Marechaussee het onderzoek nog niet heeft afgerond. Het is daarom nog niet bekend of er sprake is van een situatie die zich eerder heeft voorgedaan.
Zijn, na eerdere ongelukken die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, lessen geleerd en verbeteringsprojecten opgestart? Zo ja, welke?
De bijzonderheden omtrent het incident van 21 januari jl. zijn momenteel nog niet bekend. Vanwege het feit dat het hierbij om een incident gaat dat verband houdt met het gebruik van wapens, worden hieronder de ontwikkelingen op dit gebied geschetst.
Naar aanleiding van eerdere incidenten met wapens heeft Defensie eind 2020 een stuurgroep voor het schieten met klein kaliber wapens ingesteld. Deze stuurgroep heeft defensiebreed beleid opgesteld voor het gebruik van schietbanen, wapens en munitie. Dit beleid is gericht op het creëren van een veilige omgeving voor personeel dat schietopleidingen en -trainingen volgt. Inmiddels hanteren alle defensieonderdelen dit beleid. In het laatste kwartaal van 2021 is een evaluatie van de werkbaarheid en uitvoerbaarheid ervan voorzien.
Momenteel worden defensiebrede opleidingen ingevoerd voor personeel dat bevoegd is om zelf schietopleidingen en -trainingen te verzorgen. In de tweede helft van 2021 is de oprichting voorzien van een defensiebreed kenniscentrum op het gebied van schieten met klein kaliber wapens. Dit centrum bundelt de kennis die binnen Defensie over dit onderwerp aanwezig is en maakt deze toegankelijk voor gebruikers.
Lopen er op dit moment nog verbeteringstrajecten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Kamer verzekeren dat er bij alle trainingen die Defensie uitvoert met goed materiaal wordt gewerkt en de veiligheidsprotocollen in orde zijn? Zo nee, bij welke trainingsmodules is dit niet het geval?
Defensie zorgt bij trainingen en oefeningen voor goed materiaal. We zien toe op het gebruik binnen de daarvoor geldende protocollen en richtlijnen en evalueren dit in de praktijk. Daar waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.