Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Glimina Chakor (GL), Sandra Palmen (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.
De (toegang tot) zorg voor ongedocumenteerde personen op Aruba, Sint-Maarten en Curaçao |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u naar aanleiding van de voortgangsbrief van afgelopen oktober naar aanleiding van de aangenomen motie-Simons c.s., waarin wordt verzocht in gesprek te gaan met NGO’s om te onderzoeken hoe de Nederlandse overheid desgevraagd en op maat gesneden technische assistentie, ervaringen en expertise in kan zetten om de andere autonome landen te assisteren bij de aanpak van de vluchtelingenproblematiek op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten en in acht nemend dat er verscheidene lokale organisaties op o.a. Curaçao actief zijn (bijvoorbeeld Sala pa Tur, Venex en Fundashon Bos di Hubentut), toelichten met welke lokale organisaties gevestigd in Curaçao, Aruba of Sint-Maarten er op welk niveau is gesproken binnen het kader van de betreffende motie?1
In het kader van motie-Simons c.s. zijn er in december en januari jl. op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd tussen de Ministeries van VWS en BZK, inclusief de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO), de Curaçaose organisatie Salu pa Tur en Stichting Vluchteling. Deze gesprekken richtten zich op de uitdagingen waar ongedocumenteerde personen op Curaçao voor staan, zoals de toegang tot tweedelijns, specialistische en psychosociale zorg voor ongedocumenteerde patiënten. Daarnaast heeft er recent op directeurenniveau vanuit het Ministerie van BZK een gesprek plaatsgevonden met de uitgaande directeur van Human Rights Defense Curaçao (HRDC). Tijdens dit gesprek werd tevens de huidige situatie rondom migratie en ongedocumenteerde personen op Curaçao aangehaald.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft 14, 15 en 16 maart jl. een werkbezoek afgelegd aan de benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire. Op Curaçao heeft hij onder meer met lokale ngo’s het gesprek gevoerd over migratie en uitvoering van het migratiebeleid op Curaçao. In het gesprek zijn de aandachtspunten van het maatschappelijke middenveld en hun samenwerking met de lokale overheid besproken. In dat verband is aangegeven dat nodige stappen zijn gezet om de uitvoering van het migratiebeleid en situatie van migranten te verbeteren. Daarnaast benadrukten de ngo’s duurzame financiële ondersteuning als aandachtspunt omdat zij ook leunen op (onzekere) fondsenwerving. In het algemeen is er een goede samenwerking met de overheid, maar verdere stappen kunnen nog worden gezet om zo het beleid waaronder ook de aanpak van mensenhandel en -smokkel en de uitvoering van het migratiebeleid en grensbeheer verder te versterken en optimaliseren.
Ten slotte zullen de Staatssecretaris van JenV en ikzelf in april van 2024 opvolging geven aan het bestuurlijk overleg met Amnesty International Nederland en Vluchtelingenwerk Nederland.
Kunt u toelichten hoe – in het kader van de motie – is ingezet op gezondsheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden (alleenstaand of in familieverband) bij de desgevraagd en op maat gesneden inzet van technische assistentie, ervaringen en expertise?
Ik erken de uitdagingen waar de Caribische landen van het Koninkrijk voor staan op het gebied van mensenrechten en migratie. Feit blijft echter dat migratiebeleid inclusief de toegang tot de gezondheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden een landsaangelegenheid is, en de Landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hier zelf primair voor verantwoordelijk zijn.
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer vinden momenteel binnen de werkgroep Onderlinge regeling Vreemdelingenketen (ORVK) gesprekken plaats over de verdere samenwerking op diverse beleidsonderwerpen.2 Zoals recentelijk aangegeven in de periodieke rapportage hoofdlijnen JVO aan uw Kamer wordt onder andere over voortzetting van de samenwerking op het terrein van terugkeer en een pilot informatie-uitwisseling tussen grensbewakingsautoriteiten van de Landen gesproken.3Toekomstige samenwerking en eventuele hulp en bijstand zal voortbouwen op de geboekte vooruitgang in het kader van de ORVK en naar aanleiding van de hulp en bijstand die sinds 2019 in het kader van het bestedingsplan optimalisering van de vreemdelingenketen in Aruba en Curaçao is geleverd. Afhankelijk van de wensen en behoefte kan worden gezien welke bijstand Nederland kan leveren. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2024 door de Staatssecretaris van JenV geïnformeerd over de voortgang van deze activiteiten en de mogelijke nieuwe bijstandsverzoeken vanuit de Landen.
Kunnen de rapportages waarnaar verwezen wordt in de Uitvoeringsagenda Curaçao Q1 2024 gedeeld worden met de Kamer? En zo ja, wanneer?
De rapporten kunnen worden gedeeld zodra Curaçao ze zelf openbaar heeft gemaakt. Het zijn immers rapporten van het land Curaçao. Het delen van deze rapporten voordat Curaçao zelf tot openbaarmaking is overgegaan verhoudt zich niet met de afspraken zoals gemaakt in de onderlinge regeling Samenwerking bij hervormingen.
Welke ruimte is er voor evaluatie van de rapportages met input van organisaties binnen het maatschappelijk middenveld gericht op duurzame plannen en eventuele stelselwijzigingen op het gebied van zorg voor ongedocumenteerde personen?
Het kabinet erkent dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol kan vervullen bij het beschermen en bevorderen van rechten van ongedocumenteerde personen. Het delen van ervaringen en best practices kan zo dienen als een waardevol instrument voor zowel de autonome regeringen als ngo's. De Staatssecretaris van VWS, de Staatssecretaris van JenV en ik achten het van belang dat een actieve dialoog wordt voortgezet over het optimaliseren van de samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Desalniettemin zijn de rapportages en diens evaluaties aangelegenheden van de autoriteiten van Curaçao. Het is daarom aan Curaçao om input bij het maatschappelijk middenveld op te halen en die te verwerken in de evaluaties.
In hoeverre kan een structurele vorm van inbreng van dergelijke (lokale) organisaties georganiseerd worden voor het «Vierlandenoverleg Zorg», gezien veel van de gesprekken rondom zorg op ambtelijk niveau worden gevoerd binnen het «Vierlandenoverleg Zorg» en met in het achterhoofd de kabinetsreactie op het rapport «Curaçao: weinig verbetering in de bescherming van Venezolanen» van Amnesty International (waarin werd gesteld dat (lokale) maatschappelijke organisaties een grote rol vervullen in aanbod van onder andere gezondheidszorg)?
Het kabinet beseft dat ongedocumenteerde personen in de Landen zich in een lastige situatie bevinden. Het kabinet doet daarom wat mogelijk is, passend binnen de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk (waarbij de autonome Landen bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de omgang met ongedocumenteerden in de Landen). Als resultaat van deze werkgroepen is er bijvoorbeeld een overzicht gemaakt van preventieve interventies die op de CAS en BES worden uitgevoerd bijvoorbeeld rondom leefstijl en overgewicht. Op basis van dit overzicht kunnen de eilanden in de toekomst uitwisselen over geleerde lessen en best practices. In de werkgroep «preventie» is het onderwerp seksuele gezondheid een aandachtsgebied. De eilanden hebben met elkaar afgesproken om het komende jaar over dit thema kennis en ervaring uit te wisselen en te bezien of er samenwerking op thema's nodig of wenselijk is. Indien de landen dit verzoeken, is de Staatssecretaris van VWS bereid om met de Landen mee te denken over de voorbereiding en uitwerking van deze agendapunten.
Kunt u inzage geven in of aandacht wordt besteed binnen de uitvoeringsagenda aan de zorgen van lokale organisaties over de toegankelijkheid en beschikbaarheid van medicatie voor HIV en andere infectieziekten op Aruba, Curaçao en Sint Maarten binnen het kader zorg? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wordt vormgegeven? Zo nee, kunt u inzage geven hoe tot deze keuze is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
De verhuizing van het .nl domein |
|
Joost Sneller (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) dat zij van plan is om in de komende twee jaar haar volledige ICT-omgeving, waarbinnen het.nl-domein beheerd wordt, over te dragen aan Amazon Web Services (AWS)?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Heeft u contact gehad met het SIDN over dit besluit? Zo ja, welk standpunt heeft u richting de organisatie uitgedragen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is door Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) niet schriftelijk geïnformeerd over of geraadpleegd bij de besluitvorming. Het onderzoek heeft SIDN in het najaar van 2023 kort ter sprake gebracht in een breder overleg tussen SIDN en EZK. SIDN heeft toen aangegeven dat zij toekomstige (cloud)oplossingen voor haar domeinregistratiedienst heeft onderzocht. Op basis van dit onderzoek heeft SIDN een voorkeur voor Amazon Web Services (AWS). SIDN gaf aan dit een lastige keuze te vinden, maar alles overwegende op deze voorkeur uit te komen. Na deze mondelinge toelichting is mijn ministerie niet nader geïnformeerd door SIDN.
Na de plaatsing van het bericht eind januari hebben EZK en SIDN frequent contact gehad, zowel op ambtelijk als politiek niveau. Zo heb ik zelf, samen met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, een gesprek gevoerd met de bestuurders van SIDN, waarin ik mijn zorgen geuit heb over dit voorgenomen besluit en het gebrek aan draagvlak onder de stakeholders. Ik heb SIDN daarbij gewezen op het convenant2 tussen SIDN en EZK, waarin mijn ministerie afspraken heeft gemaakt met SIDN over borging van de continuïteit van de dienstverlening, de binding met Nederland en het belang van goede betrokkenheid van de stakeholders van SIDN.
Op basis van de gesprekken met en informatie van SIDN constateer ik dat van een daadwerkelijke verhuizing nog geen sprake is, maar dat SIDN toewerkt naar een situatie waarin deze verhuizing in 2025 mogelijk is. Afgesproken is dat SIDN op dit moment geen onomkeerbare stappen zal zetten. De verhuizing is dus nog geen voldongen feit. Vanuit die context heb ik SIDN gevraagd om haar belanghebbenden uit de internetgemeenschap, waaronder de Rijksoverheid, veel nauwer te betrekken in de overwegingen die achter dit voorgenomen besluit liggen en inzage te geven waarom er naar het oordeel van SIDN binnen Nederland of de EU geen vergelijkbare alternatieven beschikbaar zijn. Dit alles maakt dat ik op dit moment nog geen definitief standpunt kan innemen over de voorgenomen verhuizing. Ik zal in Q2 de Tweede Kamer nader informeren als diverse onderzoeken en nadere gesprekken over deze casus hebben plaatsgevonden.
Voorts heb ik SIDN gewezen op het feit dat de activiteiten van SIDN onder diverse wetten en regels vallen, waaronder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Op basis van de Wbni zal Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) als toezichthouder beoordelen of de verhuizing risico’s oplevert voor de veiligheid, integriteit en continuïteit van het .nl domein, en in hoeverre deze risico’s door SIDN (kunnen) worden gemitigeerd door bestaande of aanvullende maatregelen.
Op grond van de AVG geldt dat SIDN een Data Protection Impact Assessment (DPIA) en Data Transfer Impact Assessment (DTIA) moet laten uitvoeren voorafgaand aan de voorgenomen migratie naar AWS. Hiermee zullen ook alle risico's en mitigerende maatregelen voor de privacy in kaart gebracht moeten worden. De verhuizing kan slechts plaatsvinden nadat deze processen zijn afgerond en SIDN ook op dit gebied voldoet aan haar zorgplicht. SIDN heeft aangegeven dit traject in voorbereiding te hebben.
Daarnaast ben ik met SIDN overeengekomen dat ik met betrokkenheid van de internetgemeenschap, een quickscan zal uitvoeren. Het doel is een beter beeld te krijgen of er geen Nederlands of Europees alternatief beschikbaar is dat kan voldoen aan de eisen van SIDN voor haar domeinregistratiesysteem, en wat het zou vergen om deze lacune te vullen. De quickscan zal daarmee niet exclusief op SIDN gericht zijn, maar we nemen deze casus wel nadrukkelijk mee, juist omdat ik, vanuit de eisen die partijen zoals SIDN stellen, wil weten wat het aanbod in Nederland en de EU is in vergelijking met de Amerikaanse partijen.
Deelt u de mening dat het.nl-domein een essentieel onderdeel is van de digitale infrastructuur van Nederland?
Ja, de dienstverlening van SIDN vormt een essentieel onderdeel van de digitale infrastructuur van Nederland. Er zijn meerdere instrumenten die gericht zijn op het borgen van de beschikbaarheid en veiligheid van de dienstverlening van SIDN. Ten eerste is SIDN als aanbieder van Domain Name Server (DNS)-diensten en register van topleveldomeinnamen, een aanbieder van een essentiële dienst als bedoeld in de Wbni. Daarom zijn de in die wet opgenomen verplichtingen en het daarin ook geregelde toezicht op de naleving daarvan op SIDN van toepassing. De Wbni strekt in hoofdzaak tot implementatie van de Europese Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB-richtlijn). De verplichtingen op grond van de Wbni betreffen onder meer het nemen van passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. SIDN heeft op basis van de Wbni een zorgplicht. De RDI toetst als toezichthouder doorlopend op de naleving van de zorgplicht en kan, als dat niet gebeurt, ook handhavend optreden. Uiteraard zal SIDN ook tijdens en na de eventuele verhuizing moeten blijven voldoen aan de Wbni. Ten tweede is SIDN op grond van het nationale vitaalbeleid als aanbieder van DNS-diensten en beheerder van een register van topleveldomeinnamen aangemerkt als vitale aanbieder. Ten derde heeft EZK met SIDN een convenant afgesloten dat de relatie met Nederland waarborgt en voorziet in afspraken over continuïteit.
Overigens heeft SIDN aangegeven niet het voornemen te hebben om het gehele .nl-domein in de cloud te plaatsen, maar alleen het domeinregistratiesysteem. Registratie van een .nl-domein beslaat twee systemen: Het domeinregistratiesysteem en het domeinnaamsysteem.
Het domeinregistratiesysteem is de administratie van wie welke domeinnaam heeft. Dit domeinregistratiesysteem bevat de volgende gegevens: van wie welke domeinnaam is, welke service provider verantwoordelijk is en naar welke name servers verwezen moet worden. De name server zorgt voor de koppeling van de domeinnaam aan de IP-adressen. Het domeinnaamsysteem vertaalt de domeinnamen, die we dagelijks gebruiken, zoals overheid.nl, naar de IP-adressen van de internetdiensten (het telefoonboek van het internet).
SIDN heeft aangegeven dat het domeinnaamsysteem geen onderdeel is van de migratie naar AWS. Eventuele uitval van het domeinregistratiesysteem heeft niet direct gevolgen voor de bereikbaarheid van bestaande .nl domeinnamen en de daaraan verbonden diensten.
Deelt u de mening dat de verhuizing van het.nl-domein zorgt voor een onwenselijke afhankelijkheid van de Verenigde Staten?
Verhuizing van het domeinregistratiesysteem van SIDN zou een bepaalde afhankelijkheid van AWS creëren. Het kabinet wil zogenaamde risicovolle strategische afhankelijkheden mitigeren. Niet iedere afhankelijkheid is een risico; zo vormen wederzijdse afhankelijkheden de hoeksteen van het mondiale handelssysteem, waardoor specialisatie kan optreden, innovatie wordt gestimuleerd, producten toegankelijk blijven, wetenschappelijke kennis circuleert en onze welvaart en koopkracht toeneemt.3
Voor de specifieke casus van de voorgenomen verhuizing van het domeinregistratiesysteem van SIDN wordt door het kabinet nader bezien in hoeverre de voorgenomen verhuizing risico’s oplevert voor onze digitale open strategische autonomie. SIDN zal vanuit haar zorgplicht moeten documenteren en beoordelen in hoeverre de verhuizing risico’s oplevert voor onze publieke belangen zoals veiligheid van gegevens en de continuïteit van de dienstverlening van SIDN. En zo ja, in hoeverre deze risico’s (kunnen) worden gemitigeerd door bestaande of aanvullende maatregelen en wat dit betekent voor de voorgenomen verhuizing. Toezichthouders waaronder de RDI, zullen toetsen of aan alle wet- en regelgeving is voldaan. Ik vind het daarnaast van belang dat SIDN meeweegt welke Nederlandse (of Europese) alternatieven voorhanden zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hebben de hostingprovider en de Amerikaanse overheid toegang tot de gegevens in de AWS-cloud? Onder welke voorwaarden hebben zij toegang?
SIDN heeft aangegeven dat de servers die zij voornemens zijn te gebruiken van AWS gevestigd zijn binnen de EU en dat de Europese wet- en regelgeving onverkort van toepassing zal zijn. Daarnaast heeft SIDN gemeld dat de data versleuteld verwerkt, getransporteerd en opgeslagen zal worden. Versleuteling is een voorbeeld van een technische maatregel waar de RDI naar kijkt bij aanbieders van essentiële diensten, in haar rol als toezichthouder. SIDN gaf daarnaast aan dat zowel de hostingprovider als de Amerikaanse overheid geen toegang hebben tot gegevens die in het registratiesysteem worden verwerkt of opgeslagen.
Wel kunnen de data op basis van de US Cloud Act, Amerikaanse wetgeving met extraterritoriale werking, opgeëist worden. Deze wetgeving maakt het onder andere mogelijk dat Amerikaanse federale rechtshandhaving bij uitzondering, na goedkeuring via een huiszoekingsbevel van een Amerikaanse rechter, toegang kunnen eisen tot gegevens indien die zijn opgeslagen of worden verwerkt bij Amerikaanse bedrijven of Europese leveranciers onder Amerikaanse jurisdictie. Er zijn meer landen die dergelijke wetgeving en bijbehorende verplichtingen hebben.
De DPIA, die nog moet worden afgerond, zal de risico's en mitigerende maatregelen in kaart moeten brengen. Dit is een voorwaarde om de verhuizing te laten plaatsvinden. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op naleving van de AVG, daaronder valt ook het goed uitvoeren van een DPIA. Primair ligt de verantwoordelijkheid bij de organisatie zelf, in deze casus SIDN, om een DPIA en DTIA uit te voeren. AP ziet uiteindelijk er op toe dat de SIDN de DPIA en DTIA goed uitvoert. Als uit deze DPIA en DTIA blijkt dat er hoge restrisico’s zijn, dan moet de SIDN naar de AP gaan voor verdere bespreking over die risico’s.
Is het voldoende mogelijk om toezicht te houden en zo nodig aanpassingen ten goede van de veiligheid door te voeren als het.nl-domeinbeheer bij een Amerikaans bedrijf ligt?
Zowel de activiteiten van SIDN als die van AWS vallen onder de Europese wetgeving en het daarin geregelde toezicht.
Net als voor elke andere aanbieder van een essentiële dienst geldt vanuit de Wbni voor SIDN de wettelijke verplichting om evenredige technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen, de zogenaamde zorgplicht. De maatregelen moeten zorgen voor een niveau van beveiliging dat is afgestemd op de risico’s die zich voordoen. Ook moeten aanbieders van essentiële diensten, passende maatregelen nemen om incidenten die de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen aantasten, te voorkomen en gevolgen te beperken teneinde de continuïteit van de dienst te waarborgen.
De RDI houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht door SIDN en heeft, zo nodig, verschillende instrumenten tot zijn beschikking om naleving van de zorgplicht af te dwingen, zoals het vorderen van informatie, opleggen van een verplichting tot een beveiligingsaudit en het opleggen van bestuurlijke boetes.
Op basis van de Wbni zijn genoemde verplichtingen én toezicht op de naleving daarvan door de RDI ook van toepassing op digitale dienstverleners, zoals verleners van cloudcomputingdiensten. Zij hebben dus ook een zorgplicht in bovenbedoelde zin met betrekking tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Wel is het zo dat de Wbni alleen van toepassing is op digitale dienstverleners die gelet op de NIB-richtlijn onder de jurisdictie van Nederland vallen. Op basis van de NIB-richtlijn wordt een verlener van cloudcomputerdiensten geacht te vallen onder de jurisdictie van de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft. De rechtspersoon van AWS in de Europese Unie is in Luxemburg gevestigd en valt daarmee onder het (toezicht)regime van Luxemburg. Toezichthouders als bedoeld in de NIB-richtlijn in de EU kunnen elkaar bijstand verlenen en samenwerken.
Kunt u met volle zekerheid zeggen dat alle registratiegegevens en.nl-domeinen, van nationale websites tot emailadressen, afgeschermd en veilig zijn bij een Amerikaans bedrijf? Hoe komt u tot die conclusie? Welke risico’s ziet u?
Nee, volle zekerheid kan nooit worden gegeven, ongeacht welke leverancier gebruikt wordt en waar deze vandaan komt. De risico’s moeten beheersbaar zijn. Op dit moment heeft de RDI, mede gegeven de fase waarin het voornemen tot verhuizing zit, van SIDN nog te weinig informatie verkregen om te kunnen concluderen over de risico’s voor de systemen als gevolg van het voorgenomen besluit. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 6. Voor wat betreft vragen rond privacyaspecten geldt dat de genoemde DPIA en DTIA nog moeten worden afgerond alvorens hierover een oordeel kan worden gegeven. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat SIDN, die sinds 2018 geldt als een «aanbieder van essentiële diensten»2, haar systeembeheer naar een Amerikaanse aanbieder verplaatst?
Zoals eerder aangegeven ben ik verrast over het voorgenomen besluit en baart deze stap mij ook zorgen. De verhuizing is echter nog geen voldongen feit. Ik heb deze zorgen in een gesprek met de bestuurders van SIDN ook kenbaar gemaakt en heb aangegeven dat SIDN eerst nog diverse stappen in het proces moet doorlopen voordat gezegd kan worden of dit besluit gerechtvaardigd is. Zie verder het antwoord op vraag 2. Overigens zoals in vraag 3 heeft SIDN aangegeven niet het voornemen te hebben om het gehele .nl-domein in de cloud te plaatsen, maar alleen het domeinregistratiesysteem.
Past het overhevelen van het.nl-domeinbeheer naar een Amerikaanse cloud binnen het Nederlandse en Europese beleid rondom strategische autonomie?
Op 17 oktober 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de agenda digitale open strategische autonomie (DOSA)5. Deze agenda bouwt voort op het bredere kabinetsbeleid rond open strategische autonomie6 en de aanpak strategische afhankelijkheden7.
Het kabinet hecht grote waarde aan een internationale rechtsorde waarin handel en investeringen vrijelijk hun weg vinden. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Tegelijkertijd kan een vorm van overheidsingrijpen nodig zijn, bijvoorbeeld indien strategische afhankelijkheden hoge risico’s met zich meebrengen.
In de agenda DOSA staat de probleemanalyse en beleidsinzet (zie antwoord bij vraag 13) op de beleidsprioriteit cloud geschetst. Zoals staat aangegeven in deze agenda wordt de Europese markt gedomineerd door enkele Amerikaanse partijen.
In algemene zin is het overhevelen van activiteiten naar een cloudleverancier van buiten de EU niet strijdig met het beleid rond (digitale) open strategische autonomie. Tegelijkertijd is het belangrijk om te kijken naar in hoeverre dit risico’s oplevert, in hoeverre deze risico’s (kunnen) worden gemitigeerd door huidig instrumentarium of aanvullend instrumentarium en wat de mogelijkheid tot substitutie is.
In aanvulling hierop is in de Agenda DOSA al een breder onderzoek voorzien waarin mitigerende maatregelen voor de vermindering van cloudafhankelijkheid van Nederland worden verkend.
Wat zijn de gevolgen voor Nederland en al haar belangrijke digitale diensten die in het.nl-domein staan als het register gecompromitteerd raakt? Wat betekent dit in het slechtste geval voor Nederland en welke regie houden de overheid en internetdiensten over hun eigen.nl-adres?
SIDN heeft aangegeven dat het domeinregistratiesysteem in beheer blijft van de stichting. Onbevoegde wijzigingen in het domeinregistratiesysteem kunnen, zowel nu als in de toekomst, grote gevolgen hebben voor de aan de domeinnaam verbonden diensten. Om het risico op dergelijke wijzigingen te mitigeren worden maatregelen genomen. SIDN geeft aan dat de veelheid aan mitigerende maatregelen die AWS treft juist een van de redenen is om voor die partij te kiezen. Wat de gevolgen van de migratie zijn voor privacy moet o.a. nog blijken uit de nog uit te voeren DPIA.
Heeft het Agentschap Telecom als verantwoordelijk toezichthouder gereageerd op de ICT-strategie waarin de verhuizing naar AWS besloten is? Zo ja, kunt u deze reactie of zienswijze delen?
Omdat de RDI (voorheen Agentschap Telecom) niet vooraf geïnformeerd is over het voorgenomen besluit van SIDN om te migreren naar AWS en nog meer informatie van SIDN nodig heeft over deze voorgenomen migratie, heeft de RDI op dit moment geen inhoudelijke reactie of zienswijze en kan ik die daarom niet delen. Zoals beschreven in vraag 6 toetst RDI binnen de kaders van de Wbni de veiligheid van het huidige domeinregistratiesysteem alsook toekomstige systemen zoals gebruik van AWS.
Hoe reageert u op de bewering van SIDN dat zij overstapt naar een Amerikaanse cloud omdat «er nog geen volwaardig Europees alternatief bestaat»?
In algemene zin kan gesteld worden dat er verschillende Nederlandse en Europese aanbieders van ICT- en clouddiensten zijn, die als «alternatief» zouden kunnen dienen. Of deze aanbieders een volledig en/of concurrerend aanbod voor de gevraagde dienstverlening kunnen leveren aan SIDN is iets waar het kabinet meer inzicht in wil krijgen middels een quickscan.
SIDN heeft aangegeven te werken aan een exit-strategie. Deze strategie is tweeledig. Het heeft zowel betrekking op het snel kunnen verhuizen in het geval van problemen of calamiteiten, als het kunnen migreren naar een Europese of Nederlandse cloudprovider als deze mogelijkheid zich aandient.
Welke maatregelen neemt Nederland om zo snel mogelijk te komen tot een betrouwbaar en publiek Europees cloudsysteem? Indien deze in ontwikkeling is, wanneer verwacht u dat deze in gebruik is?
Nederland zet in op Europese ontwikkeling van innovatieve clouddiensten en regulering van de markt. Op 15 oktober 2020 hebben de lidstaten van de Europese Unie een verklaring8 ondertekend om samen te werken aan de uitrol van veerkrachtige en concurrerende cloudinfrastructuur en -diensten in heel Europa.
Het «Important Project of Common European Interest on the next generation Cloud Infrastructure and Services» (IPCEI CIS) is een van de manieren waarop hier gevolg aan is gegeven, door het subsidiëren van een nieuwe generatie innovatieve, duurzame en veilige Europese cloudoplossingen. De Tweede Kamer is op 21 december 2023 over de IPCEI CIS geïnformeerd middels de beantwoording van vragen van de Kamer9 en een Kamerbrief10. De looptijd van deze projecten, inclusief de uitrolfase, is tot met 2028 en de totale subsidie bedraagt ruim 71 mln euro.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de European Alliance for Industrial Data, Edge and Cloud, waarin overheden en bedrijven op Europees niveau samenwerken om de ontwikkeling en uitrol van nieuwe oplossingen te simuleren.11
Ook loopt het Gaia-X initiatief12, dat erop gericht is om een alternatief te ontwikkelen voor de deels gesloten ecosystemen van bestaande grote cloudspelers. Diverse Nederlandse bedrijven en organisaties zijn hierachter de drijvende kracht. Het kabinet steunt de ontwikkeling via een Nederlandse GAIA-X hub bij TNO en is vertegenwoordigd in de Governmental Advisory Board van het initiatief.
Naast de reeds bestaande Europese clouddiensten zullen deze initiatieven naar verwachting het cloudaanbod aanzienlijk vergroten.
Verder is er inmiddels wetgeving gericht op het beter laten functioneren van de digitale interne markt. Hierbij zijn de Dataverordening13 en Digital Markets Act belangrijke kaders waarmee economische afhankelijkheid (en lock-in) van cloudaanbieders worden verminderd.
Volgens het kabinet dragen deze initiatieven samen bij aan het ontwikkelen van een Europees cloudsysteem met als ambitie om tot een volwaardig Europees aanbod te komen. Het is belangrijk om nader te bezien of deze acties zorgen voor het benodigde aanbod van clouddiensten voor toepassingen zoals het domeinregistratiesysteem van SIDN. De quickscan zal naar verwachting meer inzicht geven (zie antwoord vraag 2).
Op welke manier bent u betrokken bij dit besluit van SIDN en haar werkzaamheden? Welke rol neemt u als Minister om deze essentiële digitale infrastructuur te onderhouden?
Sinds 1996 beheert en registreert de onafhankelijke stichting SIDN de domeinnamen binnen het .nl-domein. EZK heeft voor het eerst met SIDN een convenant afgesloten dat dateert uit 2008. Het convenant is in 2015 en 2022 geëvalueerd en herzien en met de Tweede Kamer gedeeld14. Doel van het convenant is om waarborgen te krijgen op de stabiliteit en continuïteit van het .nl-domein. SIDN heeft tot nu toe gezorgd voor 100% beschikbaarheid van het .nl domein.
In het convenant is onder andere afgesproken dat SIDN en het .nl-domein verbonden blijven met Nederland, waarbij SIDN zich ten doel blijft stellen het .nl-domein voor gebruikers in Nederland beschikbaar te houden. Daarnaast staat in het convenant dat SIDN haar belanghebbenden adequaat betrekt bij besluiten. Dit laatste is onvoldoende gebeurd, omdat bijvoorbeeld zorgen van de Vereniging van Registrars nog niet geadresseerd waren voordat SIDN het besluit over de migratie naar AWS kenbaar maakte. Ik heb aan SIDN gevraagd zich aan het convenant te houden, door onder andere met de belanghebbenden dit voorgenomen besluit te bespreken en ben zoals hiervoor aangegeven zelf ook in overleg met SIDN.
De RDI houdt toezicht op de naleving van in de Wbni geregelde verplichtingen (zorgplicht, etc.) rustend op aanbieders van essentiële diensten in de sectoren energie en digitale infrastructuur waaronder digital dienstverleners, inclusief SIDN.
Wat is de rol van de coördinerend Staatssecretaris voor Digitale Zaken bij het bewaken van de autonomie van het.nl-domein? Is deze rol voldoende om de autonomie te waarborgen? Zo niet, bent u alsnog bereid deze coördinerende rol te pakken?
Zoals eerder aangegeven hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering gezamenlijk met de bestuurders van SIDN gesproken. De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering heeft net als de Minister van EZK aangegeven dat het voorgenomen besluit van SIDN nader onderzoek en een open discussie vereist zoals aangegeven in deze brief. In haar rol als coördinerend Staatssecretaris voor Digitale Zaken staat de Staatssecretaris in deze casus in contact met de Minister van EZK en brengt zij richting en expertise in over waardengedreven digitalisering, onder meer in relatie tot het Rijkscloudbeleid. In haar rol draagt zij bij aan het bewaken van publieke waarden, waar digitale open strategische autonomie een basis vormt van een verantwoorde digitale transitie. De digitale overheid vereist continuïteit en voor de overheid is het essentieel dat het .nl-domein voor de dienstverlening voor de Nederlandse maatschappij altijd beschikbaar is. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en digitalisering zullen in gesprek gaan met een brede groep belangenbehartigers zoals bijvoorbeeld wetenschappers en inhoudelijke experts over de manier waarop digitale open strategische autonomie het beste kan worden geborgd voor vraagstukken rond o.a. cloudinfrastructuur en -diensten.
Welke alternatieve Nederlandse of Europese private cloudproviders zijn er en zou het.nl-domein ook bij deze ondergebracht kunnen worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, ben ik met SIDN overeengekomen dat we met betrokkenheid van stakeholders een quickscan zullen uitvoeren om een beter beeld te krijgen of er geen vergelijkbaar Nederlands of Europees alternatief beschikbaar is die voldoet aan de eisen van SIDN voor haar domeinregistratiesysteem, en wat het zou vergen om deze lacune te vullen. De quickscan zal daarmee niet exclusief op SIDN gericht zijn, maar we nemen deze casus wel nadrukkelijk mee, juist omdat ik, vanuit de eisen die partijen zoals SIDN stellen, wil weten wat het aanbod in Nederland en de EU is in vergelijking met de Amerikaanse partijen.
Hoe kan het dat dé beheerder van het.nl-domein niet voldoende personeel aan kan trekken om haar systeem veilig binnen Nederland te beheren?
Waarom SIDN niet voldoende personeel kan aantrekken is bij EZK niet exact bekend. SIDN geeft aan dat het niet kunnen aantrekken van nieuw personeel is gerelateerd aan diverse factoren. Zo dateert het domeinregistratiesysteem dat nu nog in eigen beheer is, uit 2010 en geven opleidingen niet of nauwelijks meer scholing in het beheer van dergelijke systemen. De gevraagde kennis is zeer specifiek en niet eenvoudig vervangbaar bij ziekte, uitval of vertrek. SIDN is van mening dat dit risico’s met zich meebrengt voor de continuïteit van de bedrijfsvoering. SIDN verwacht door meer gestandaardiseerde systemen te gebruiken en een deel van het systeem in de cloud te plaatsen, uit een grotere pool van IT-professionals te kunnen werven.
In algemene zin wordt de hele samenleving geraakt door tekorten op de arbeidsmarkt. Tekorten in de ICT spelen al decennia en zijn van toenemende en structurele aard. De grote vraag blijkt uit toenemende aantal vacatures in de ICT. In 2021 had 71% van de bedrijven in Nederland moeite om specialistische ICT-vacatures te vervullen. Met het huidige groeitempo van bijna 7% per jaar, is in 2030 één op de tien van de beroepsbevolking IT’er. Dat betekent dat de Nederlandse arbeidsmarkt moet toewerken naar 1 miljoen digitaal geschoolden in 2030.
Onder welke voorwaarden is het voor SIDN mogelijk om haar diensten in Nederland in beheer te houden? Welke maatregelen kunt u nemen om aan deze voorwaarden te voldoen?
SIDN heeft aangegeven dat zij te allen tijde haar diensten in Nederland in beheer houdt. Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke instrumenten heeft u als Minister om bij te sturen op de tarieven van de SIDN?
SIDN is een onafhankelijke stichting die zelf de basisprijzen stelt voor een .nl-domein. In 2024 vraagt SIDN voor een domeinnaam € 4,15 per jaar. Dit is het bedrag dat registrars betalen aan SIDN voor haar dienstverlening. Ik heb geen bevoegdheid om bij te sturen op de tarieven.
Bent u bereid om als eindverantwoordelijke voor de digitale infrastructuur in Nederland in te grijpen en tot een plan te komen om het.nl-domein binnen Nederland te houden?
De verhuizing is nog geen voldongen feit en SIDN heeft toegezegd nu nog geen onomkeerbare stappen te zetten. Ik heb, i.s.m. de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering diverse acties uitgezet om meer zicht te krijgen op de keuze van SIDN. Hieronder vat ik ze kort samen:
EZK is in het licht van het convenant in gesprek met SIDN over voorgenomen migratie van het domeinregistratiesysteem naar AWS. Daarin is vastgelegd dat dat SIDN duurzaam verbonden moet blijven met Nederland en SIDN haar stakeholders moet betrekken. In dat kader heb ik SIDN ook gevraagd om haar belanghebbenden uit de internetgemeenschap, waaronder de Rijksoverheid, veel nauwer te betrekken in de overwegingen achter dit voorgenomen besluit.
Ik ben met SIDN overeengekomen dat EZK met betrokkenheid van stakeholders een quickscan zal uitvoeren om een beter beeld te krijgen of er geen vergelijkbaar Nederlands of Europees alternatief beschikbaar is die voldoet aan de eisen van SIDN voor haar domeinregistratiesysteem, en wat het zou vergen om deze lacune te vullen. De quickscan zal daarmee niet exclusief op SIDN gericht zijn, maar we nemen deze casus wel nadrukkelijk mee, juist omdat ik, vanuit de eisen die partijen zoals SIDN stellen, wil weten wat het aanbod in Nederland en de EU is in vergelijking met de Amerikaanse partijen. Waar nodig zal ik nader bezien welke risico’s er bestaan en welke mogelijkheden vervolgstappen er zijn om de digitale open strategische autonomie te bevorderen, en de continuïteit, integriteit en veiligheid van de dienstverlening te garanderen.
De RDI toetst op basis van de Wbni de beveiliging en continuïteit van de netwerk- en informatiesystemen van SIDN, zowel het huidige domeinregistratiesysteem als ook een toekomstig gebruik van AWS.
SIDN zal op basis van de AVG een Data Privacy Impact Assessment (DPIA) en Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitvoeren.
Ik zal samen met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering in gesprek gaan met een brede groep belangenbehartigers zoals bijvoorbeeld wetenschappers en inhoudelijke experts over de manier waarop digitale open strategische autonomie het beste kan worden geborgd voor vraagstukken rond o.a. cloudinfrastructuur en -diensten.
Al met al zijn er diverse acties genomen om het voorgenomen besluit van SIDN tegen het licht te houden en ik bekijk op basis daarvan wat nodig is. Het belang van een zorgvuldige afweging betekent dat het op dit moment te vroeg is om al conclusies te trekken. Op basis van de uitkomsten van deze acties zal ik de Kamer nader informeren, naar verwachting is dit in Q2.
Kunt u zo snel mogelijk met een eerste reactie komen, zo nodig apart van de volledige beantwoording van deze vragen?
Ja.
Wilt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De Russische desinformatiecampagne via sociale media in Duitsland |
|
Kati Piri (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gräper-van Koolwijk , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken over de systematische en massale Russische desinformatiecampagne via het sociale mediakanaal X waarover bericht is in Der Spiegel?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten een rechtstreekse bedreiging zijn voor de democratische rechtsstaat en daarmee voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat inmenging door statelijke actoren onze belangen, waaronder onze nationale veiligheidsbelangen, kunnen schaden. Zoals ook vermeld in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 vormen de inlichtingen en beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in Nederland een blijvende dreiging voor de sociale en politieke stabiliteit. Daarnaast geeft de AIVD in het jaarverslag van 2022 aan dat een optelsom van verschillende dreigingen tegen de democratische rechtsorde onze samenleving raakt. Sommige landen, zoals Rusland, buiten het wantrouwen tegen democratische instituties uit en dragen daarmee bij aan maatschappelijke onrust in het Westen.2
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een gelijktijdige uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er wel degelijk sprake is van desinformatie?2
Het kabinet herinnert zich deze uitspraak en staat hier nog steeds achter. Des- of misinformatie kan ook worden verspreid zonder dat er sprake is van buitenlandse inmenging. Zo ontving het Ministerie van BZK op 22 november via de media meldingen over berichten op X waarin kiezers die op PvdA/GroenLinks wilden stemmen, tijdens de verkiezingen twee hokjes moesten inkleuren. Dit leidt tot een ongeldige stem. Vergelijkbare oproepen heeft het Ministerie van BZK ook bij eerdere verkiezingen gezien.4
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat ook in Nederland door Rusland of wellicht ook andere buitenlandse mogendheden via onder andere sociale media desinformatiecampagnes worden gevoerd? Zo ja, heeft u hiervoor concrete aanwijzingen? Welke zijn dat?
Ik deel deze mening. De AIVD signaleert in het jaarverslag 2022 onder meer dat er landen zijn, waaronder Rusland, die westerse democratieën onopgemerkt proberen te ondermijnen en de Nederlandse overheid heimelijk proberen te beïnvloeden. Over Rusland schrijft de AIVD dat het heimelijk zoekt naar ingangen in de Europese politiek, en bij Europese bestuurders en bij de media. Afgelopen jaar hebben statelijke actoren soms verregaande pogingen gedaan om in Westerse landen het publieke debat over de invasie in Oekraïne en het politiek-bestuurlijke bestel heimelijk te beïnvloeden.5 Dergelijke ervaringen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Omdat het verkiezingsproces nu en in de toekomst ongestoord moet verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging, heb ik uw Kamer recentelijk een brief gezonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die worden genomen om ons hierop voor te bereiden.6
Bent u in contact getreden met de Duitse regering om na te gaan of zij over signalen beschikt dat ook in Nederland of andere EU-lidstaten sprake is (geweest) van desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden? Zo ja, welke informatie heeft dit opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen waar het buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) betreft. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie in EU-verband (o.a. via de Horizontal Working Party on Enhancing Resilience and Countering Hybrid Threats en het Rapid Alert System), binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. Dit is ook bruikbaar voor het Nederlandse dreigingsbeeld. Waar nodig wordt ook gekeken naar een gezamenlijke reactie. Voorbeelden daarvan zijn de jaarlijkse FIMI-publicatie van EDEO waarin een overzicht wordt gegeven van gedetecteerde modus operandi7, en de sancties die in juli 2023 aan verschillende Russische personen en bedrijven zijn opgelegd vanwege FIMI-campagnes.8
Indien er geen concrete aanwijzingen zijn, bent u dan bereid een onderzoek in te stellen, in lijn met wat er in Duitsland is gebeurd, om na te gaan welke activiteiten op dit vlak mogelijk in Nederland plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt eventuele veranderingen in het dreigingslandschap nauwgezet. Het kabinet ziet de dreigingen die door andere lidstaten worden geïdentificeerd en begrijpt dat dit leidt tot zorgen. In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet daarom al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
De AIVD en MIVD kunnen sowieso onderzoek doen naar statelijke actoren en in welke mate zij een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. In dit onderzoek kunnen de diensten stuiten op onder meer pogingen van manipulatie of het verspreiden van desinformatie. De AIVD en MIVD zullen partners voor wie dit relevant is informeren.
Deelt u de zorg van de Duitse regering dat deze activiteiten een eerlijk verloop van de verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen negatief zouden kunnen beïnvloeden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ervaringen in landen om ons heen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Het verkiezingsproces moet, nu en in de toekomst, ongestoord verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging. Daarom heeft de Minister van BZK op 9 november 2023 een brief aan de Kamer verzonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die zijn genomen om ons hierop voor te bereiden.9 De maatregelen die in deze brief worden genoemd worden herhaald in aanloop naar de EP-verkiezingen. Dit betreft onder andere het gebruik van heldere communicatie over de verkiezingen en de organisatie van webinars voor gemeenteambtenaren en verkiezingstafels voor vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Kiesraad en alle veiligheidspartners.
Welke maatregelen treffen andere EU-lidstaten (in aanvulling op de Digital Services Act) om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden te bestrijden? Zijn er voorbeelden van instrumentarium waarover deze lidstaten beschikken waar Nederland nu niet over beschikt? Zo ja, welke?
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) doet onderzoek naar Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), waarbij EDEO mandaat heeft voor Open source intelligence onderzoek (OSINT) naar actoren van derde landen en daaraan gelinkte bronnen.10 In een recent gepubliceerd rapport geeft EDEO toelichting op de gebruikte methodologie en de in 2023 gedetecteerde campagnes en trends. EDEO signaleert tevens specifieke dreigingen gericht op de integriteit van electorale processen, en doet suggesties voor preventieve en reactieve maatregelen die lidstaten kunnen nemen wanneer ze hiermee worden geconfronteerd. 11
Daarnaast hebben diverse EU lidstaten afdelingen buiten de I&V-diensten die zich (o.a.) richten op OSINT-onderzoek naar FIMI-campagnes. Voorbeelden zijn Duitsland (Referat 607, binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de recent door de Minister van Binnenlandse Zaken aangekondigde nieuwe eenheid in oprichting12), Frankrijk (VIGINUM, binnen het Secretariaat-Generaal voor Nationale Defensie en Veiligheid) en Zweden (Swedish Psychological Defense Agency, binnen het Ministerie van Defensie); die reeds meerdere FIMI-campagnes hebben blootgelegd.
Bent u van mening dat de Nederlandse wet- en regelgeving op dit moment voldoende waarborgen biedt om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogendheden te bestrijden? Op welke analyse baseert u deze conclusie? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat Nederland beter in staat is desinformatiecampagnes te bestrijden?
In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
In algemene zin geldt dat het Nederlandse beleid tegen statelijke dreigingen is een continue afweging tussen belangen, dreigingen en weerbaarheid. Deze dreiging wordt geadresseerd met een breed palet aan maatregelen, zoals is beschreven in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.13
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen bij de nationale implementatie van de Digital Services Act en de Digital Markets Act om desinformatie beter te bestrijden binnen Nederland? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dient te worden dat zowel de Digital Markets Act als de Digital Services Act verordeningen zijn. Dat betekent dat zij rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde. Daardoor is van implementatie strikt genomen geen sprake. De verordeningen moeten wel worden uitgevoerd. Dat houdt onder meer in dat er toezichthouders worden aangewezen, dat de benodigde bevoegdheden voor het toezicht worden toegekend, en dat er een grondslag wordt gecreëerd voor gegevensuitwisseling met andere toezichthouders en/of overheidsorganisaties. Dit gebeurt door middel van uitvoeringswetgeving.
De Digital Markets Act (DMA) bevat regelgeving voor de allergrootste wereldwijd actieve platforms met een poortwachtersfunctie. Dit zijn platforms waar consumenten en ondernemers nauwelijks meer omheen kunnen. De verboden en verplichtingen uit de DMA moeten zorgen voor betere bescherming van consumenten en ondernemers en meer concurrentie op digitale markten. De DMA is niet van belang voor de bestrijding van desinformatie.
De Digital Services Act beoogt wel mede de verspreiding van desinformatie en andere schadelijke inhoud aan te pakken. De Digital Services Act bevat enerzijds een kader voor de aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten voor door hun gebruikers verstrekte informatie en anderzijds een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen waar deze aanbieders aan moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten.
De Digital Services Act betreft maximumharmonisatie. Dit betekent dat er geen ruimte voor de lidstaten is om binnen het toepassingsgebied van de verordening aanvullende nationale eisen te stellen of in stand te houden.14 Op nationaal niveau kunnen dus geen aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen aan tussenhandeldiensten worden opgelegd. Dit doet overigens niet af aan de andersoortige beleidsmaatregelen die er op nationaal niveau worden genomen tegen desinformatie. Voor een overzicht van dat beleid verwijs ik u naar de reeds genoemde Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.15
Bent u van mening dat sociale media platforms hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan in voldoende mate nemen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
Op het Transparency Centre16 van de Europese praktijkcode tegen desinformatie zijn sinds 2023 rapportages te vinden van een groot aantal sociale media platforms waarin zij uiteenzetten hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen om desinformatie tegen te gaan. Op basis van deze rapportages is een eerste onderzoeksrapport verschenen waarin structurele indicatoren worden uitgewerkt.17 Daar is te lezen dat sociale media platforms in verschillende mate en op verschillende manieren hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan nemen. Waar op X18, voorheen Twitter, de vindbaarheid van desinformatie, de ratio van desinformatie actoren en de relatieve interactie met desinformatie het hoogste is, volgt Facebook op de eerste twee indicatoren op een tweede plek. Bij zowel de relatieve als de absolute interactie met desinformatie volgt YouTube op een tweede plek. TikTok heeft in absolute getallen de meeste interactie met desinformatie, maar behoort, net als Instagram, tot een middenmoter wanneer het gaat om de ratio en de vindbaarheid van desinformatie, en kent de laagste relatieve interactie met desinformatie.
In hoeverre dit voldoende is, is aan de toezichthouder om te beoordelen binnen het wettelijk kader van de DSA. In het geval van zeer grote online platforms als X, Facebook en Twitter is dat primair de Europese Commissie. Op 18 december 2023 heeft de Commissie een formele procedure ingeleid om te beoordelen of X mogelijk inbreuk heeft gemaakt op de DSA19. Daarbij wordt specifiek gekeken naar «de doeltreffendheid van de maatregelen ter bestrijding van informatiemanipulatie op het platform, en de doeltreffendheid van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen om de risico's voor het maatschappelijk debat en de verkiezingsprocessen te beperken». De inleiding van een formele procedure geeft de Commissie de bevoegdheid om verdere handhavingsmaatregelen te nemen, zoals voorlopige maatregelen en besluiten wegens niet-naleving.
Het bericht ‘Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid’ en het bericht ‘Telegramdealers: 'De straten hebben rust, zoals jullie wilden' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid»?1 2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u ervan dat drugscriminelen in openbare Telegram-groepen ongestoord kunnen handelen in drugs, zowel softdrugs als harddrugs en designerdrugs?
Het is schokkend om te zien hoeveel van dit soort berichten rondgaan op Telegram. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van Telegram om dit te modereren. Dit soort zelfreinigend vermogen wordt ook door andere sociale media platforms toegepast. Daar zet ik ook op in bij Telegram. We zijn daar helaas nog niet in geslaagd, omdat het moeilijk is om met Telegram in contact te komen en afspraken te maken.
De politie mag en kan, gelet op het grote aantal berichten en de schaarste in de capaciteit, niet het hele internet monitoren op berichten waarin drugs wordt aangeboden. Wel gaat de politie daar waar mogelijk over tot handhaving. De opsporing richt zich op het opsporen van de grote drugsaanbieders.
Momenteel worden samen met betrokken partijen, zoals het Openbaar Ministerie (OM) en politie, verkennende gesprekken gevoerd met als doel het opstellen van een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen. De handhaving van de online verkoop van drugs kent uitdagingen die niet zijn voorbehouden aan de verkoop van drugs, maar breder gelden voor de online verkoop van verboden middelen. De aanpak hiervan is complex en de totstandkoming van een goed en gedragen plan hierop vergt tijd. Ik zal uw Kamer in een volgende voortgangsbrief nader informeren over de concrete voorstellen om beter te kunnen handhaven op de verkoop van drugs via online kanalen.
Herkent u het beeld dat Telegram vooral wordt gebruikt als advertentieplatform en dat dealers na het opbouwen van een vertrouwensband overstappen op andere communicatiemiddelen? Welke andere apps kent u met vergelijkbare praktijken?
Telegram voorziet behalve in groepen en kanalen ook in de mogelijkheid om één-op-één te communiceren over bijvoorbeeld betaling en aflevering. Bij frequenter contact kan inderdaad een vertrouwensband ontstaan waarna andere communicatiewijzen kunnen worden gedeeld, zoals alternatieve berichtendiensten die voorzien in interpersoonlijke privécommunicatie.
Bent u het met de stelling eens dat drugsdealers die op Telegram hun criminele praktijken uitvoeren, zoveel mogelijk opgespoord en bestraft moeten worden met medewerking van Telegram? Zo nee, waarom niet?
De criminaliteit die via Telegram plaatsvindt, moet worden bestreden. De verwachting is dat nieuwe Europese wetgeving – zoals de Digital Services Act (DSA)3 – de internetsector tot meer actie dwingt met de verplichtingen die daarin geregeld zijn. In het geval van Telegram lijkt in een adequaat moderatiebeleid voor openbare groepen4 de grootste winst te behalen. De Nederlandse strafrechtelijke aanpak heeft een beperkt effect aangezien het hier om een internationale online dienst gaat met een groot aantal gebruikers. Omdat de capaciteit binnen onze strafrechtketen beperkt is, moeten bovendien altijd keuzes gemaakt worden. Een meewerkende houding van Telegram is in alle gevallen van groot belang.
Wanneer is voor u de maat vol voor Telegram, gezien de aanhoudende berichten over online haat, bedreiging, expose-groepen, criminele praktijken en oplichting via dit platform en het feit dat Telegram hier zelf helemaal niets aan doet?
De aanwezigheid van illegale inhoud en illegale activiteiten op Telegram vind ik problematisch. Temeer omdat Telegram weinig bereidheid tot medewerking toont in het kader van zelfregulering en opsporingsonderzoeken. In de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg (CDA)5 over Telegram heb ik daarom aangegeven dat het kabinet de inspanningen verhoogt om partijen als Telegram en X op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud6 en de eerdergenoemde DSA. Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen leggen aan tussenhandeldiensten meer (zorgvuldigheids)verplichtingen op, onder meer in relatie tot illegale online inhoud. Ze spelen daarom een belangrijke rol in het aanpakken van de soorten inhoud en praktijken die u noemt. Daarnaast ben ik in constante dialoog met verschillende soorten aanbieders in de internetsector, zoals via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist vanwege de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als Telegram en X te betreuren.
Zijn de claims van Telegram dat zij wel degelijk proactief modereren op schadelijke content te verifiëren?
De gemaakte claims door Telegram zijn momenteel lastig onafhankelijk te verifiëren door een gebrek aan transparantie. De handhavingspraktijk en onderzoeken zoals die van de NOS geven een beeld van de verschillende vormen en omvang van illegale inhoud op Telegram, wat zich moeilijk verhoudt tot de gemaakte claims. De DSA brengt naar verwachting verandering in deze situatie zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7.
Wilt u Telegram vragen bewijs te leveren van hun proactieve moderatie op schadelijke content in Nederland of Nederlandse groepen en wilt u dit onafhankelijk laten toetsen?
Zoals aangegeven spant het kabinet zich in om partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Telegram zal op grond van de DSA, die vanaf 17 februari 2024 van toepassing is op alle tussenhandeldiensten, in ieder geval jaarlijks moeten gaan rapporteren over (onder meer) inhoudsmoderatie die zij op eigen initiatief toepast, de ontvangen bevelen van lidstatelijke autoriteiten, en de omgang met meldingen van illegale inhoud van gebruikers en zogeheten betrouwbare flaggers7. Hierdoor wordt meer inzicht afgedwongen in hetgeen Telegram doet op het gebied van online content moderatie. Het is aan de toezichthouder in België – waar Telegram met de inwerkingtreding van de DSA een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangewezen8 – om toezicht te houden op de naleving van deze eisen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen van de leden Kuik en Slootweg3 over Telegram-exposegroepen heeft aangegeven dat Telegram niet reageert op vorderingen of bevelen in het kader van opsporingsonderzoeken?
Ja, mijn beantwoording daarop is mij bekend.
Wat zijn gevolgen van het niet voldoen aan een vordering of bevel door de politie of de officier van justitie in het kader van een opsporingsonderzoek? Welke afwegingen worden daarbij gemaakt?
Wanneer Telegram niet meewerkt aan rechtshulpverzoeken en niet voldoet aan strafvorderlijke vorderingen en/of bevelen, dan is het gevolg daarvan dat onderzoek naar (een vermoeden van) strafbare feiten wordt belemmerd. In algemene zin geldt dat afhankelijk van de context en de grondslag van een vordering of bevel het niet meewerken daaraan strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke gevolgen kan hebben.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om medewerking van Telegram aan vorderingen of bevelen van de politie of officier van justitie af te dwingen?
In sommige gevallen zou bij niet-naleving van een vordering of bevel vanuit de politie of officier van justitie kunnen worden overgegaan op dwangmiddelen, zoals inbeslagname of strafvervolging. De eventuele inzet hiervan wordt onder andere beïnvloed door de grondslag van de vordering of het bevel, de ernst van de overtreding en ook de vestigingslocatie van een bedrijf. Van Telegram is bekend dat deze momenteel geen Nederlandse of andere Europese vestiging heeft. Wel is bekend dat Telegram met de inwerkingtreding van de DSA inmiddels een wettelijke vertegenwoordiger in België heeft aangewezen.
Klopt het dat de officier van justitie op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst kan bevelen om content ontoegankelijk te maken, en dat dit in de praktijk het blokkeren van een Telegramkanaal kan zijn, openbaar of besloten?
Ja, dat klopt.
Zo ja, kunt u aangeven waarom het blokkeren van een Telegramkanaal blijkens uw antwoord op vraag 6 van de leden Slootweg en Kuiken slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is en dan alleen via de telefoon van de verdachte?
De casus waarin via de telefoon van verdachte gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk werden gemaakt, werd in de beantwoording uitzonderlijk genoemd, omdat de politie niet vaak in de positie is dat zij een Telegram-gebruiker heeft kunnen identificeren en directe toegang heeft tot diens telefoon. Dit maakte het op grond van artikel 125p Sv jo 181 Sv mogelijk om de Telegram-groepen af te sluiten zonder medewerking van Telegram.
Waarom is de politie volgens uw antwoord in vraag 6 vaak niet in de positie om een Telegramkanaal te blokkeren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u ervan dat het blokkeren van een Telegramkanaal blijkbaar afhankelijk is van de medewerking van Telegram zelf?
In de casus waar u naar refereert in vraag 12 konden gegevens dus ontoegankelijk worden gemaakt zonder medewerking van Telegram, omdat er toegang was tot de telefoon van verdachte. Dat neemt niet weg dat een meewerkende houding van online aanbieders gewenst is, zodat bevelen die op grond van 125p Sv direct aan hen zijn gericht ook daadwerkelijk worden opgevolgd en er niet een strafbaar feit ontstaat of blijft voortbestaan door niet-naleving.
Welke mogelijkheden zijn er om de politie meer handvatten te geven om Telegramkanalen sneller te blokkeren? Vraagt de politie ook om extra mogelijkheden of bevoegdheden en zo ja, welke?
De wet voorziet in mogelijkheden voor politie en OM om online aanbieders ertoe te bewegen om strafbare inhoud ontoegankelijk te maken en personen achter accounts op te sporen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 wordt de effectiviteit van deze middelen belemmerd wanneer een bedrijf niet op Nederlands grondgebied is gevestigd. In het geval van buitenlandse online aanbieders dient dan gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek. Dit is vaak een tijdrovende exercitie en de uitkomst ervan is afhankelijk van de medewerking van het land waaraan het verzoek is gericht.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 over de gesprekken die gevoerd worden met onder andere politie en OM om te komen tot een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen.
Vindt u het gerechtvaardigd om in uitzonderlijke gevallen en bij grove en herhaaldelijke schendingen op het gebied van illegale content de mogelijkheid te hebben om een app als Telegram als geheel voor een bepaalde periode uit de lucht te halen in Nederland? Kunt u uitgebreid toelichten wat de technische en juridische implicaties hiervan zouden zijn?
Het volledig verbieden of ontoegankelijk maken van een app is zeer ingrijpend. In het geval van Telegram zou hieruit een inperking van de vrijheid van meningsuiting volgen. De noodzaak hiervan moet dan in verhouding staan tot de ernst van de overtredingen waarbij de vraag speelt of lichtere middelen niet al voldoende soelaas bieden. De DSA biedt een kader waarin toezicht en sanctionering zijn geregeld en in een opbouw van handhavingsmogelijkheden is voorzien. De verordening laat in een uiterst geval en onder voorwaarden ruimte voor de toezichthouder om de rechter te verzoeken de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken10. Doordat Telegram in België haar wettelijke vertegenwoordiger voor de DSA heeft aangewezen is de Belgische onafhankelijk toezichthouder voor de DSA hiertoe exclusief bevoegd.
Wat vindt u van het feit dat Telegram in Duitsland een boete heeft gekregen van ruim vijf miljoen euro, omdat Telegram geen aanspreekpunt in Duitsland heeft waar mensen schadelijke en criminele content kunnen melden?
Het Bundesamt für Justiz (BfJ) heeft in 2022 haar bevoegdheden als autoriteit onder de NetzDG, de Duitse netwerkhandhavingswet, gebruikt om twee boetes van in totaal € 5,125 mln aan Telegram op te leggen. De NetzDG maakt plaats voor de DSA. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan. De actie van het BfJ laat zien dat partijen als Telegram zich niet kunnen onttrekken aan verplichtingen die hen zijn opgelegd. Dit maakt mij hoopvol over de toepassing van de DSA die in meerdere opzichten gelijkenissen kent met de NetzDG.
Op welke manier reageren andere Europese landen op Telegram wanneer schadelijke content niet verwijderd wordt en geen opvolging wordt gegeven aan vorderingen van politie en justitie?
Het kabinet is niet op de hoogte van de praktijk in de verschillende lidstaten.
Verwacht u, gezien de trackrecord van Telegram, dat de invoering van de Digital Services Act (DSA) zal leiden tot verbetering van het gedrag van Telegram?
Het laat zich moeilijk voorspellen hoe het handelen van een partij als Telegram zich gaat ontwikkelen met de inwerkingtreding van de DSA. Tegelijkertijd is Telegram een voorbeeld dat de noodzaak voor regulering aantoont. De DSA en de eerdergenoemde wetgevingsinstrumenten in mijn antwoord op vraag 5 versterken de mogelijkheden om op te kunnen treden. Uit de praktijk zal moeten blijken welke resultaten dit oplevert. In dit kader is relevant dat de positie van Telegram onder de DSA nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de DSA voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Zie het ook het antwoord op vraag 7.
Verwacht u dat de huidige sancties onder de DSA hard genoeg zijn om online platformen zoals Telegram te dwingen verantwoordelijkheid te nemen over de activiteiten op hun platform?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen waarin u uitgebreid toelicht aan welke bepalingen die volgen uit de DSA Telegram zich op dit moment volgens u niet houdt of waar er een risico zit?
Zoals aangegeven moet de positie van Telegram onder de DSA zich nog uitkristalliseren. Bovendien is de DSA gestoeld op het land-van-oorsprongsbeginsel voor het bepalen van bevoegdheid. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder die is aangewezen in België, de lidstaat waar Telegram een wettelijk vertegenwoordiger heeft aangewezen, om een oordeel te vormen over de naleving van bepalingen uit de DSA door tussenhandeldiensten die onder haar bevoegdheid vallen. Het is niet aan mij om verder te oordelen of de DSA op (onderdelen van) Telegram van toepassing is, of welke onderdelen van de DSA mogelijk worden overtreden. Dat is aan de onafhankelijk toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter en het Hof van Justitie.
Wanneer verwacht u de uitvoeringswet van de DSA naar de Kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat werkt al geruime tijd aan het ontwerpwetsvoorstel voor de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat wordt momenteel verwerkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat streeft ernaar het ontwerpwetsvoorstel daarna zo spoedig mogelijk bij de Kamer in te dienen en zal Uw Kamer daar apart over informeren.
Het bericht 'Werkgroep moet scherven van geflopte BES – top bijeenvegen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Werkgroep moet scherven van geflopte BES – top bijeenvegen»?1
Ja.
Wanneer is het kabinet voornemens de herziening van de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna WolBES) en de herziening van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES) voor te leggen aan deze Kamer?
De herziening van de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: WolBES) en de herziening van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: FinBES) (hierna: het wetsvoorstel) bevindt zich thans in de consultatiefase. Deze consultatiefase heb ik op verzoek van de bestuurscolleges en eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verlengd. De consultatie zou kunnen leiden tot wijzigingen van het wetsvoorstel. Het appreciëren en verwerken van de inbreng van de openbare lichamen zal tijd vergen. Pas hierna wordt het wetsvoorstel aan de ministerraad voorgelegd en vervolgens aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het advies van de Afdeling zal nog een nader rapport als reactie moeten worden opgesteld. Het is lastig om een uitspraak te doen over het tijdsbestek dat hiermee gepaard gaat, maar ik streef ernaar om het wetsvoorstel voor het eind van het jaar bij uw Kamer in te dienen.
Voor de volledigheid wordt meegegeven dat het herbeleggen van de taken van de Rijksvertegenwoordiger op grond van de Veiligheidswet BES nog een openstaand punt was bij het in consultatie geven van het wetsvoorstel. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is over de invulling daarvan op ambtelijk niveau contact geweest met onder meer Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De benodigde aanpassingen van de Veiligheidswet BES zullen worden meegenomen in het wetsvoorstel. Hierover vindt nog bestuurlijke consulatie plaats.
Kunt u nader toelichten welke rol het bevoegd gezag van de drie openbare lichamen speelt bij de totstandkoming van de wet, mede in het licht van de concrete afspraken die zijn gemaakt in de aanloop naar 10-10-2010?
In de pre-consultatiefase zijn gedurende ruim drie jaar ambtelijk en bestuurlijk met de openbare lichamen veel gesprekken gevoerd ter voorbereiding van het wetsvoorstel.
In 2021 is voornamelijk gewerkt aan het opstellen van een concept van het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting. In die periode is veelvuldig ambtelijk contact geweest met de openbare lichamen en hebben expertmeetings plaatsgevonden.
In juli 2022 heb ik met de eilandsraad van Bonaire gesproken over de herziening van de WolBES en de FinBES. De eilandsraad heeft vervolgens ook een technische briefing ontvangen van mijn ambtenaren, waarbij stil is gestaan bij de voorlopige wijzigingsvoorstellen en de wensen van de eilandsraad als volksvertegenwoordigers.2 Op 15 september 2022 heb ik het wetsvoorstel besproken tijdens bestuurlijke overleggen met de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In oktober 2022 heb ik een conceptversie van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting gedeeld met de openbare lichamen in het kader van een preconsultatie. In dezelfde periode zijn mijn ambtenaren naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba gegaan om gesprekken te voeren met als doel informatie op te halen en technische briefings te verzorgen voor de bestuurscolleges en eilandsraden. Op 8 november 2022 heb ik het wetsvoorstel opnieuw met de eilandsraad van Bonaire besproken. Met deze informatie is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verder aangescherpt. Tijdens mijn dienstreis naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba in april 2023 heb ik de start van de consultatie aangekondigd en zowel de eilandsraden als de bestuurscolleges uitdrukkelijk uitgenodigd om hun zienswijze kenbaar te maken.
In juni 2023 heb ik de internetconsultatie opengesteld en voorts de openbare lichamen op basis van artikel 209 van de WolBES formeel verzocht om hun schriftelijke reacties op het wetsvoorstel met mijn ministerie te delen. Mijn ambtenaren hebben in juli en augustus 2023 technische briefings verzorgd aan de eilandsraden en bestuurscolleges van Sint Eustatius en Saba.
In augustus en september 2023 heb ik tijdens mijn gesprekken met de bestuurscolleges en eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het signaal ontvangen dat er behoefte is aan meer tijd om tot een weloverwogen appreciatie te komen van het wetsvoorstel. Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben destijds aangegeven dat dit verzoek mede is ingegeven door de behoefte om gebruik te kunnen maken van aanvullende en onafhankelijke juridische ondersteuning. Voorts heb ik in deze gesprekken met de eilandsraden en bestuurscolleges begrepen dat er behoefte is aan intensiever en uitputtender overleg op politiek niveau over de inhoud van het wetsvoorstel. Ik heb naar aanleiding van deze signalen en verzoeken de consultatiefase verlengd en het proces aangepast. Met het nieuwe proces kom ik aan de verzoeken van de openbare lichamen tegemoet.
De verlenging van de termijn voor schriftelijke reacties, de onafhankelijke juridische ondersteuning en de gezamenlijke bereidheid om intensiever overleg te voeren op politiek niveau over het wetsvoorstel heeft geresulteerd in het plan om een werkconferentie te organiseren in Europees Nederland van maandag 3 maart tot woensdag 6 maart 2024. De conferentie is een collectieve bijeenkomst op bestuurlijk niveau met de eilandsraden en bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter bespreking van het wetsvoorstel en de toegezegde schriftelijke reacties van de openbare lichamen. Ik vertrouw erop dat het bevoegd gezag van de openbare lichamen en ik met de werkconferentie kunnen komen tot een goed gesprek en gedragen afronding van de consultatiefase van de wetswijziging.
Deelt u de mening dat de input van de openbare lichamen, bij significante wetswijzigingen voor de BES-eilanden, structureel moeten worden ingebed gedurende het proces van het wetgevingstraject? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze de Staatssecretaris dit heeft toegepast in het proces van de herziening van de WolBES als de FinBES? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van een nauwgezette betrokkenheid van de openbare lichamen bij belangrijke wetswijzigingen voor Caribisch Nederland. In artikel 209 van de WolBES is ook wettelijk vastgelegd dat de betrokken bestuurscolleges in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun oordeel te geven omtrent wetsvoorstellen waarbij van de openbare lichamen regeling of bestuur wordt gevorderd of in betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden van het eilandsbestuur. Het is een uitdaging om deze betrokkenheid bij wetgevingstrajecten in de praktijk vorm te geven. Dit heb ik ook met uw Kamer gedeeld in mijn brief over de toepassing van het principe «comply or explain» van 23 juni 2023.
Voor een toelichting op de totstandkoming van het wetsvoorstel en de consultatie verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Streeft u ernaar de financiering van het bevoegd gezag op de eilanden van Caribisch Nederland structureel in lijn te brengen, met de structurele taken van de eilanden, die immers niet alleen lokale, maar ook typische provinciale en waterschapstaken betreffen, alsmede de zorg voor een internationale zeehaven en de vierde grootste luchthaven van Nederland? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze dit wordt toegepast?
Onlangs heeft IdeeVersa onderzoek gedaan naar de eilandelijke taken en middelen van Caribisch Nederland. Daarbij stond ook de toereikendheid van de vrije uitkering, zodat de openbare lichamen hun taken adequaat kunnen uitvoeren, centraal. Ik heb uw Kamer daar over geïnformeerd bij brief van 9 oktober 2023.3 IdeeVersa heeft berekend wat de openbare lichamen minimaal nodig hebben om hun structurele eilandelijke taken uit te voeren.
Uit het onderzoek blijkt dat voor Sint Eustatius en Saba de vrije uitkering – door de toevoegingen uit de CN-envelop – zo goed als op niveau is. Om op het benodigde structurele niveau te komen zijn volgens IdeeVersa slechts in beperkte mate aanvullende middelen nodig. Op basis van het onderzoek zou de vrije uitkering van Bonaire – door de stevige groei van de bevolking van Bonaire in de afgelopen tien jaar – aanzienlijk moeten worden verhoogd. Dit is overigens op basis van de huidige taken en met verrekening van een deel van de eigen inkomsten van de openbare lichamen. Uit het onderzoek van IdeeVersa blijkt verder dat sommige structurele taken incidenteel worden bekostigd. Dit kan leiden tot problemen bij het aantrekken van structureel personeel en bemoeilijkt het begrotingsproces en in het bijzonder het opstellen van een meerjarenraming. Voor de langere termijn beveelt IdeeVersa aan om betere afspraken te maken tussen het Rijk en de openbare lichamen over hoe om te gaan met investeringsbeslissingen op de eilanden. In de vrije uitkering is volgens IdeeVersa tot nu toe vrijwel geen ruimte voor investeringen. Het Rijk stelt, met name via bijzondere uitkeringen, middelen ter beschikking voor investeringen. Bij investeringen is onderhoud en vervanging van belang. Hier wordt echter bij de verstrekking van de middelen voor investeringen volgens IdeeVersa tot nu toe geen rekening mee gehouden. De wijze waarop wordt omgegaan met investeringen is daarmee volgens IdeeVersa niet gericht op duurzame instandhouding.
Ik heb zowel de openbare lichamen als het Cft gevraagd om een schriftelijke reactie op het rapport. Ik ga hier op korte termijn met hen over in gesprek. Ook heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd advies uit te brengen over dit onderzoek en dit zal naar verwachting medio februari/maart verschijnen. Ten aanzien van de uitkomsten van deze reacties en/of advies zal ik u te zijner tijd nader informeren. De uitkomsten van het onderzoek van IdeeVersa zijn voor mij aanleiding om te bezien welke stappen op korte termijn al gezet kunnen worden, maar ook met het realisme dat verbeteringen tijd kosten en daarmee ook aan het nieuwe kabinet zijn.
Voorziet u open overleg tussen het kabinet en de delegaties van de eilanden om tot conclusies te komen over voor te stellen wetgeving? Zo ja, wanneer staat het eerst volgende overleg tussen het kabinet en de delegaties gepland? Bent u bereidt om zo snel mogelijk na het overleg een planning van de herziening van de WolBES en FinBES te sturen naar de Kamer?
Voor het antwoord op de eerste twee deelvragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Uiteraard ben ik bereid om uw Kamer na de werkconferentie te informeren over het vervolgproces van het wetsvoorstel.
De vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren |
|
Ines Kostić (PvdD), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Friese ambtenaren moeten klimaatzorg inslikken» en «Ambtenaren die openlijk overheid bekritiseren: mag dat en is het wenselijk?»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ook ambtenaren recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vereniging, tot vergaderring en betoging hebben? Zo nee, waarom niet?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen in Nederland, het recht van vrijheid van meningsuiting, het recht tot vereniging en het recht tot vergadering en betoging. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die grondrechten kunnen alleen bij wet worden beperkt.
Voor de meeste ambtenaren (waaronder rijksambtenaren) zijn beperkingen op het openbaren van gedachten en gevoelens neergelegd in artikel 9 en 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.3 De wetgever heeft hiermee beoogd de grondrechten van ambtenaren niet méér te beperken dan voor de goede functievervulling van de openbare dienst strikt noodzakelijk is.4 Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij de inperking daarvan.
Voor rijksambtenaren gelden ook verschillende andere relevante (gedrags-)regels zoals de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren5 en de Gedragscode Integriteit Rijk.6
In hoeverre worden deze rechten van ambtenaren door wet- of regelgeving meer beperkt dan voor niet-ambtenaren? Welke wet- en regelgeving betreft dit?
Zie antwoord vraag 2.
Kan bij de uitoefening van die rechten onderscheid bestaan tussen een persoon die ze als privépersoon dan wel als ambtenaar uitoefent? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Of de uitoefening van de rechten binnen de kaders blijft, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij verschillende factoren – ook in samenhang met elkaar – meewegen. Zie ook het antwoord op vraag 5. De hoedanigheid waarin het recht wordt uitgeoefend kan in de veelheid van factoren een rol spelen. Naarmate de ambtenaar zich nadrukkelijker en specifieker als ambtenaar in functie uitspreekt, is de relatie met die functie publiekelijk gemakkelijker te leggen. In dat geval zal – onder omstandigheden – overschrijding van de norm van artikel 10, eerste lid, Ambtenarenwet 2017 eerder aan de orde kunnen zijn dan in het geval de uitlating als privépersoon is gedaan. Het is niet altijd duidelijk of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de norm is overschreden (zie aanwijzing 12 en ook aanwijzing 14 en de toelichting daarbij van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren). Verder geldt dat in de hedendaagse tijd privéuitlatingen, onder andere door gebruik van social media, sneller in verband kunnen worden gebracht met het werk als ambtenaar. De identiteit van de ambtenaar en de relatie tot diens ambtelijke functie kan soms onbedoeld worden achterhaald. Ambtenaren dienen zich van dit risico bewust te zijn.
Hoe wordt de zin uit artikel 10 van de Ambtenarenwet concreet ingevuld waarin staat dat een ambtenaar zicht dient te onthouden van het uitoefenen van de genoemde rechten «indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Kunt u, onder andere aan de hand van relevante jurisprudentie of concrete voorbeelden, aangeven wanneer van een ambtenaar terughoudendheid wordt verwacht bij de uitoefening van genoemde rechten?
Vooropgesteld zij dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor één algemene normstelling. Daarbij speelde onder meer de gevarieerdheid van casusposities een rol. «Vooreerst zijn de casusposities, die zich kunnen voordoen met betrekking tot de uitoefening van grondrechten door hen, die in overheidsdienst werkzaam zijn, schier onuitputtelijk naar aantal en gevarieerdheid: de onvoorzienbaarheid van dit alles brengt reeds mede, dat het uitgesloten is voor al die gevallen of categorieën van gevallen afzonderlijk en gedetailleerde voorschriften te geven.»7
Of sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, verschilt dus per concrete situatie. Een compleet overzicht van wanneer terughoudendheid wordt verwacht is dus niet te geven. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de (toenmalige) Ambtenarenwet waarbij de wettelijke beperkingen op de grondrechten van ambtenaren werden ingevoerd, zijn wel diverse factoren genoemd die van belang zijn.8 In de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren9 worden de relevante factoren genoemd, die – ook in samenhang met elkaar – meewegen:
In de toelichting op de Aanwijzingen worden deze factoren nader toegelicht.
Ook in de jurisprudentie komen deze factoren terug. Een voorbeeld waarbij grotere terughoudend wordt verwacht, is als er een nauw verband bestaat tussen het werk van de ambtenaar en het onderwerp waarover hij zich wil uitspreken. Ter illustratie kan worden verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarbij het verband tussen werk en het onderwerp van de uiting, naast andere factoren, zwaar meewoog bij het oordeel dat sprake was van een schending van artikel 10 Ambtenarenwet 2017 (indertijd 125a van de Ambtenarenwet).10 Het betrof een bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gedetacheerde ambtenaar die uitlatingen op Twitter deed over ISIS. Geoordeeld is dat de uitlatingen van de ambtenaar raken aan het functioneren van de openbare dienst (in dit geval NCTV), omdat ze betrekking hebben op de kerntaken van de NCTV en afstralen op de NCTV als organisatie. Er zijn overigens meer uitspraken over één of meer van bovengenoemde factoren.11
In de rechtspraak wordt veel waarde gehecht aan de bescherming van ambtenaren voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat bij de beoordeling van de vraag of de ambtenaar de norm heeft overtreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten. Dit uitgangspunt is ook terug te vinden in de adviezen van Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA).12
Wie beoordeelt er in eerste instantie of er sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet? Wat kan een werkgever van een ambtenaar doen als die meent dat een ambtenaar tegen artikel 10 van de Ambtenarenwet heeft gehandeld? Welke instrumenten heeft de werkgever beschikbaar?
Het is allereerst aan de individuele ambtenaar om alle relevante aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat, dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. Het is dan vervolgens aan de werkgever om te beoordelen of er sprake is van een overtreding van geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet vindt het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt. Daarbij kunnen alle perspectieven ter sprake komen. Volgens het kabinet zouden alle inspanningen erop moeten zijn gericht om samen tot een handelingsperspectief te komen.
Bij het overtreden van normen kan de werkgever de ambtenaar hierop aanspreken, een waarschuwing geven, of binnen de geldende arbeidsrechtelijke kaders sanctioneren (een straf opleggen). Relevant hierbij is ook of de ambtenaar volhardt in het gedrag waarop deze is aangesproken. Daarnaast kan de werkgever indien nodig ordemaatregelen opleggen. De werkgever dient altijd een zorgvuldige procedure te doorlopen. Voor bijvoorbeeld rijksambtenaren kan hierbij worden verwezen naar hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Als de werkgever Rijk een maatregel wil opleggen wegens het overtreden van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 moet deze daarover eerst advies vragen aan de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA). Zowel de betrokken ambtenaar als de werkgever worden in dit geval gehoord door de AGFA.
Welke instrumenten heeft de ambtenaar ter beschikking om zich te verzetten indien die van mening is dat de werkgever van een verkeerde uitleg van artikel 10 van de Ambtenarenwet uitgaat of anderszins deze ambtenaar in de uitoefening van de genoemde rechten beperkt?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, vindt het kabinet het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt en dat alle perspectieven worden besproken. Ambtenaren kunnen bij vragen over integriteitskwesties, klachten of gevoelens van onveiligheid ook terecht bij bijvoorbeeld vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren of bedrijfsmaatschappelijk medewerkers. Daarnaast kan de ambtenaar voor belangenbehartiging terecht bij een vakbond of rechtsbijstandsadviseur. Dit laatste geldt ook ingeval van (voorgenomen) orde- of strafmaatregelen, waarbij altijd hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Hoor en wederhoor vindt ook plaats in de voor de werkgever Rijk verplichte adviesaanvraag aan de AGFA. Zie het antwoord op vraag 6. Voor rijksambtenaren kan voorts worden verwezen naar hoofdstuk 16 van de CAO Rijk. Hierin is geregeld dat een rijksambtenaar zich bij een verschil van mening kan wenden tot het Rijksloket advies en bemiddeling arbeidszaken (RABA), of – zonder tussenkomst van het RABA – tot de Geschillencommissie als de werkgever de ambtenaar een straf wil opleggen. Ook kan de ambtenaar een geschil altijd voorleggen aan de kantonrechter.
Deelt u de verwachting van de in het tweede bericht genoemde hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden dat uitingen en protestacties onder ambtenaren vaker zullen voorkomen en dat met name «de jonge generatie ambtenaren meer de neiging voelt zich uit te spreken over maatschappelijke kwesties»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid ten aanzien hiervan? Zo nee, waarom deelt u die verwachting niet?
Het kabinet ziet bij ambtenaren een grote betrokkenheid bij de publieke zaak. Deze betrokkenheid uit zich soms ook buiten het eigen dossier of het eigen werk. Het kabinet juicht betrokkenheid van alle ambtenaren, ongeacht generatie, toe en ziet dit als een groot goed. Deze bevlogenheid past bij de overheid die we willen zijn. Uiteraard mag het functioneren van de overheid hierdoor niet in gevaar komen. Daarbij zal het soms zoeken zijn naar de juiste balans. Daarvoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Voor zover uw vraag zich richt op rijksambtenaren, kan ik hier het volgende over melden. Recent is een eerste versie van de Handreiking Ambtenaar en grondrechten13 tot stand gebracht, met als doel ambtenaren uitleg te geven van de bestaande kaders en handvatten voor de omgang daarmee. De Handreiking is in ontwikkeling, zij is niet af. Hoe ambtenaren zich in de huidige tijdgeest verhouden tot de verantwoordelijkheden die bij hun ambt horen en de spanningen die daarbij soms tot uitdrukking komen, is een blijvend onderwerp van gesprek dat uitdrukkelijk ook met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers en andere betrokkenen binnen en buiten de Rijksoverheid wordt gevoerd.
Kunt u in overleg treden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers van ambtenaren om richtlijnen op te stellen hoe er met de bepaling van artikel 10 van de Ambtenarenwet moet worden omgegaan? En kunt u de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 8.
Quantumproof encryptie |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het risico dat quantumcomputing encryptie zal doorbreken en daarmee toegang wordt verkregen tot een schat aan gevoelige informatie?
Ja, het is mij bekend dat krachtige quantumcomputers bepaalde versleuteling (of cryptografie) sterk kunnen verzwakken of doorbreken. Dit veroorzaakt risico’s voor de Rijksoverheid en ook voor burgers, ondernemingen en andere overheden die tijdig beheerst moeten worden.
Cryptografie zorgt voor veilige en vertrouwelijke digitale communicatie. Cryptografie houdt zich o.a. bezig met technieken om informatie op te slaan en over te dragen zodanig dat deze alleen leesbaar zijn door partijen die de juiste sleutel bezitten (vertrouwelijkheid). Daarnaast wordt het ingezet om gegevens te beschermen tegen wijzigingen (integriteit), zekerheid te verkrijgen van verzenden en ontvangen van informatie (onweerlegbaarheid) en bevestiging van identiteiten van zender en ontvanger te bewerkstelligen (authenticatie). Daarvoor zijn in ons dagelijks leven zeer veel toepassingen en cryptografie wordt om die reden overal gebruikt. Door cryptografie zijn bijvoorbeeld onze identiteitsgegevens (paspoorten) beschermd, kunnen we veilig verkeerslichten en bruggen aansturen, mailen en appen we met elkaar, betalen we met onze telefoon en we gebruiken het om vertrouwelijke informatie te versleutelen, zoals bedrijfsgeheimen of staatsgeheimen. Cryptografie vormt dan ook een onmisbaar instrument om de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van processen en data te beschermen.
Met de komst van een krachtige quantumcomputer is de meeste cryptografie echter niet meer (voldoende) veilig: bestaande encryptiemethodes zullen onze digitale gegevens niet meer voldoende kunnen beschermen.
De overgang van kwetsbare cryptografie naar quantumveilige cryptografie is een technologisch ingrijpende wijziging die nog niet eerder op deze schaal is voorgekomen. Daarom moeten er nu voorbereidende acties worden ondernomen, zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Welke kansen en risico´s ziet u op het gebied van quantum?
Er zijn met betrekking tot quantum in relatie tot quantumproof encryptie zowel kansen als risico's.
In mijn brief van 7 november 20231 heb ik u geïnformeerd over een aantal belangrijke knelpunten in de transitie naar quantumveilige cryptografie en een aantal kansen die dit biedt.
Daarnaast zijn er risico’s zoals onvoldoende bewustzijn en kennis. Voor dat laatste ontwikkel ik samen met de private sector een cryptografie opleiding om alle typen IT- beheer bij te scholen. Deze komt naar verwachting in de loop van 2024 beschikbaar.
Bent u bekend met het gegeven dat de Amerikaanse president Biden reeds een wet heeft getekend die overheidsorganisaties verplicht om te migreren naar IT-systemen die quantum-proof zijn?1
Het kabinet volgt de internationale ontwikkelingen en heeft kennis genomen van de genoemde Amerikaanse wetgeving3. Deze wetgeving geeft de verplichting aan federale overheidsinstanties om te migreren naar quantumveilige cryptografie: het adopteren van de standaarden die door het Amerikaanse National Institute of Standards and Technology dit jaar gepubliceerd worden om weerbaar te zijn tegen de dreiging van quantumtechnologie. Deze migratie en beschreven aanpak hiervoor worden ook binnen de Rijksoverheid gezien als de belangrijkste instrumenten om deze dreiging het hoofd te bieden.
De aanpak van de Rijksoverheid past bij de generieke, risicogerichte aanpak voor digitale weerbaarheid. Deze aanpak geeft ruimte om ook andere maatregelen te nemen om de hiervoor genoemde risico’s te beheersen, indien bijvoorbeeld bepaalde systemen niet kunnen migreren naar quantumveilige cryptografie.
Kunt u toelichten in hoeverre er vergelijkbare wetgeving nodig is in Nederland en in hoeverre dit wordt voorbereid?
De Amerikaanse wetgeving oplossing verplicht federale overheidsinstanties om te migreren naar quantumveilige cryptografie: namelijk het adopteren van de nieuwe standaarden van National Institute of Standards and Technology (zie vraag 3). De huidige Europese, nationale en overheidsbrede wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging c.q. cybersecurity heeft een andere werking maar biedt voldoende aanknopingspunten om in actie te moeten komen.
Zo geeft NIS24 (Network and Information Security Directive) aan dat «state of the art» beveiligingsmaatregelen waaronder «state of the art» encryptie moeten worden toegepast. Deze richtlijn schrijft verder voor dat organisaties die onder de richtlijn vallen moeten hebben: «beleid en procedures inzake het gebruik van cryptografie en, in voorkomend geval, encryptie».5 De gekozen maatregelen om de systemen te beveiligen volgt uit de risicoanalyse van de te beveiligen informatie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de Kamer per brief op 31 januari geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de richtlijn.
Daarnaast vereisen de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en de voor de overheid verplichte ISO-standaarden6 dat nieuwe dreigingen en risico’s worden opgenomen in het risicomanagementproces. Deze standaarden bevatten normen ten aanzien van beleid en beheer van cryptografie. Ook andere eisen zorgen ervoor dat organisaties moeten starten met het beheersbaar maken van de dreiging van de quantumcomputer voor cryptografie – die daar kwetsbaar voor is. Een voorbeeld is de eis rondom het beheersen van kwetsbaarheden.
Welke ondersteuning wordt er nu vanuit de Rijksoverheid geboden aan organisaties om zich voor te bereiden op de komst van quantumcomputers en de effecten op encryptie?
De benodigde veranderingen om gegevens en communicatie te beschermen tegen de capaciteiten van quantumcomputers zijn complex, omvangrijk en zullen vele jaren in beslag nemen. Nu beginnen met voorbereiden is dan ook noodzakelijk om risico’s, inspanning en kosten te kunnen spreiden. Daarom is een Rijksbreed samenwerkingsprogramma opgezet: quantumveilige Cryptografie (QvC-Rijk). Hierover heb ik u in mijn brief van afgelopen november geïnformeerd7
Welke stappen kunnen organisaties nu al nemen om gegevens te beschermen tegen de komst van quantumcomputers?
Veel (overheids)organisaties en IT-leveranciers moeten zich nu al voorbereiden op risico’s die de komst van de quantumcomputer met zich meebrengen. Bijvoorbeeld organisaties die data verwerken, die over langere tijd nog vertrouwelijk moeten blijven zoals medische data of bedrijfsgeheime data. Of organisaties die systemen met een lange levensduur aanbieden, zoals bijvoorbeeld industriële automatisering8.
De volgende acties kunnen nu al door bedrijven en (overheids)instanties ondernomen worden:
De volgende maatregelen kunnen worden getroffen om wijzigingen voor te bereiden, die op een later moment noodzakelijk zullen zijn:
In hoeverre wordt er internationaal of in Europees verband samengewerkt aan de voorbereiding van versterkte encryptie(-vereisten) voor de komst van quantumcomputers?
Een heel bekende samenwerking op dit vlak is de Amerikaanse National Institute of Standards and Technology competitie voor Post quantum cryptografie9. Nederland heeft ook een inzending gedaan, welke is geselecteerd (CRYSTALS-KYBER)10 om in de nieuwe wereldwijde standaarden op te nemen.
Daarnaast wordt door de wetenschap ook op dit onderwerp internationaal samengewerkt (zie vraag 8).
Met de Franse en Duitse nationale informatiebeveiligingsinstituten bestaan onder andere vanuit de Rijksoverheid al langer samenwerkingen generiek op cybersecurity en ook cryptografie. Momenteel wordt besproken op welke onderwerpen de samenwerking en kennisdeling op het gebied van de quantumdreiging geïntensiveerd kunnen worden.
Welk onderzoek wordt er nu verricht naar quantumcomputing, en meer specifiek naar de gevolgen voor encryptie?
Departementen hebben gezamenlijk geld beschikbaar gesteld voor het oplossen van een aantal vraagstukken over cybersecurity. Dit heeft geleid tot een programma: Cybersecurity – naar een veilig en betrouwbaar digitaal domein11.
Binnen dit programma lopen 2 onderzoeken op het vlak van cryptografie:
Doel van dit onderzoek is om quantumveilige PKI-systemen te ontwikkelen en sector-gebaseerde groeipaden te leveren die organisaties zullen helpen hun systemen naar een quantumveilige toekomst te migreren. Dit gebeurt in samenwerking met koplopers in de telecommunicatie, financiële dienstverlening, zorg en publieke sector.
Doel van dit onderzoek is het ontwerpen van nieuwe algoritmen en siliciumchips met inherente bescherming tegen fysieke aanvallen, en het ontwikkelen van nieuwe simulatie- en evaluatietechnieken voor fysieke beveiliging. PROACT zal daarom bijdragen aan een verhoogde beveiliging van onze persoonlijke en bedrijfsgevoelige gegevens.
Op veel meer plekken wordt op dit vlak onderzoek gedaan, zowel door onderzoek en wetenschap, maar ook door private partijen. Tijdens congressen wordt hierover kennis gedeeld. Een recent voorbeeld hiervan in Nederland is het congres van het PKI-consortium van afgelopen november. Het PKI-consortium heeft dit congres georganiseerd samen met de Rijksoverheid (Logius) en onderzoeksorganisaties (Centrum voor Wiskunde en Informatica- CWI- en TNO)12.
Welke maatregelen neemt de Staatssecretaris op korte termijn ter voorbereiding op de komst van quantumcomputers?
Onder regie van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt de migratie naar quantumveilige cryptografie binnen de Rijksoverheid voorbereid. Voor wat betreft het programma quantumveilige Cryptografie Rijk (QvC-Rijk): zie antwoord bij vraag 5.
De AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), het NCSC (Nationaal Cyber Security Centrum), CIO-Rijk (directie Chief Information Office- Rijk) en EZK (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) ontwikkelen hiervoor kennisproducten vanuit de taken die zij invullen. Dit gebeurt in onderlinge samenwerking en afstemming.
In brede zin maakt het voorbereiden op quantumveilige cryptografie deel uit van de Nederlandse Cybersecuritystrategie 2022–202813. Deze stelt onder andere dat, om de digitale veiligheid van Nederland nu en in de toekomst afdoende te kunnen beschermen, de ontwikkeling en toepassing van kennis en kunde op het gebied van cybersecurity continu worden versterkt. Intensieve en duurzame samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen is hiervoor essentieel. Het publiek-private samenwerkingsplatform dcypher, onder verantwoordelijkheid van EZK, speelt hier voor de overheid een centrale rol in, en legt de basis voor agendering en programmering van meerjarige onderzoeks- en innovatietrajecten met overheidspartijen, bedrijven en kennisinstellingen.
Het bericht ’Ombudsman: Overheid dwingt burgers tot fraude’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: Overheid dwingt burgers tot fraude», naar aanleiding van het rapport «DigiD helpt niet mee» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Klopt het dat bewindvoerders en mantelzorgers noodgedwongen fraude plegen om hun cliënten en naasten te kunnen helpen?
Het is mij bekend dat sommige vertegenwoordigers, waaronder ook bewindvoerders en mantelzorgers, de DigiD gebruikersnaam en wachtwoord van de personen die zij vertegenwoordigen gebruiken om toegang te krijgen tot digitale dienstverlening. Het is niet toegestaan dat een DigiD door een ander wordt gebruikt. Dit geldt voor iedereen. De aard van de vertegenwoordigingsrelatie, bloedverwant of niet, is hiervoor niet relevant. En tegelijkertijd weet ik ook dat de meeste mantelzorgers, met de beste bedoelingen, digitaal zaken doen met de DigiD van degene die zij vertegenwoordigen.
In het verlengde hiervan begrijp ik daarom ook dat als de mogelijkheid om andermans DigiD te gebruiken morgen abrupt zou stoppen, een groot deel van de vertegenwoordigers en dus uiteindelijk de hulpbehoevenden een probleem zouden ondervinden met het afnemen van dienstverlening die zij juist zo hard nodig hebben. Dit is uiteraard niet gewenst en vormt een dilemma. Gelet op dit dilemma zijn we begonnen aan de landelijke uitrol van nieuwe digitale voorzieningen voor machtiging en wettelijke vertegenwoordiging. Totdat alle overheidsdienstverleners zijn aangesloten, zal ik, zoals aangeven in de beantwoording van de vragen van de SGP-leden Bisschop en Van der Staaij (2022D22285) en GroenLinks-leden Westerveld en Bouchallikh (2022Z10723), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Het gaat dan uitdrukkelijk om handelingsonbekwame hulpbehoevenden die een wettelijk vertegenwoordiger hebben.
Deze voorzieningen vragen aanpassing van de systemen van de dienstverleners. Ik werk daarom samen met Logius en de publieke dienstverleners aan het verbeteren van het aansluitproces en stimuleer dienstverleners om hun systemen gereed te maken en aan te sluiten. Zo zal ik bijvoorbeeld overleg initiëren met software leveranciers voor de gemeentelijke markt om hun software pakketten geschikt te maken voor aansluiting op de vertegenwoordigingsvoorzieningen.
Handelingsbekwame hulpbehoevenden moeten via DigiD Machtigen of anderszins hun mantelzorger machtigen, zodat deze mantelzorger met zijn eigen DigiD zaken kan doen namens de hulpbehoevende. Gelet op de bescherming die ik hulpbehoevenden wel wil en moet bieden, neem ik uiteraard wel maatregelen als ik signalen ontvang van misbruik van DigiD.
Waarom is DigiD niet bruikbaar voor professionele bewindvoerders, wettelijk vertegenwoordigers en mantelzorgers die digitaal zaken willen doen met de overheid, een zorgverzekeraar of de bank, namens iemand die dat zelf niet kan?
DigiD wordt gebruikt als authenticatiemiddel in het (semi)publieke domein. Zoals ik hierboven heb toegelicht moet omwille van de beschermende werking het uitgangspunt dat DigiD persoonsgebonden is, blijven gelden. Om wettelijk vertegenwoordigers langs digitale weg diensten af te laten nemen namens anderen, bestaan voorzieningen voor:
Voor personen die zelf niet digitaal kunnen of willen handelen, moet de mogelijkheid bestaan om langs een andere weg, per brief of via een loket, diensten af te nemen. Ook kunnen zij ervoor kiezen iemand (bijvoorbeeld hun mantelzorger) te machtigen via DigiD Machtigen. Deze gemachtigde kan dan met diens eigen DigiD de dienst afnemen namens de persoon die hij vertegenwoordigt. Op dit moment zijn 554 diensten bij 528 dienstverleners aangesloten, waaronder veel grote dienstverleners zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst en het UWV. Dit zijn nog lang niet alle publieke dienstverleners. Dat komt omdat het aansluitproces als lastig wordt ervaren.
Voor de groep personen die zelf niet mogen handelen omdat ze (deels) handelingsonbekwaam zijn, zoals het geval kan zijn met mensen met een verstandelijke beperking, geldt dat zij ook niet iemand mogen machtigen. Zij hebben een door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder, mentor of een curator.
Onder mijn regie zijn voor wettelijke vertegenwoordiging een tweetal digitale oplossingen gerealiseerd: de bevoegdheidsverklaringsdienst en de gezagsmodule.
De bevoegdheidsverklaringsdienst wordt in 2024 in gebruik genomen. Gestart wordt met bewindvoerders en curatoren, die dan de mogelijkheid hebben om bij een paar eerste dienstverleners in te kunnen loggen namens hun klant, daarna volgen ook mentoren. De gemeenten Rotterdam en Den Haag hebben de bevoegdheidsverklaringsdienst beproefd en in gebruik genomen.
Voor het vaststellen van gezag over minderjarigen is in aanvulling op de bevoegdheidsverklaringsdienst de gezagsmodule ontwikkeld. Met de gezagsmodule kunnen overheidsinstanties vaststellen wie het gezag over een minderjarige heeft op basis van de informatie in de BRP. Wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen kunnen met de gezagsmodule, in combinatie met de bevoegdheidsverklaringsdienst, namens hen langs digitale weg diensten afnemen.
Deze voorzieningen vragen aanpassing van de systemen van de dienstverleners. Ik werk daarom samen met Logius en de publieke dienstverleners aan het verbeteren van het aansluitproces en stimuleer dienstverleners om hun systemen gereed te maken en aan te sluiten. Zo zal ik bijvoorbeeld overleg initiëren met softwareleveranciers voor de gemeentelijke markt om hun softwarepakketten geschikt te maken voor aansluiting op de vertegenwoordigingsvoorzieningen.
Bent u bereid om in overleg te treden met belangenorganisaties zoals EMB Nederland, de vereniging van ouders en verwanten van mensen met een ernstige meervoudige beperking, en de Nederlandse Branchevereniging voor Bewindvoering en Inkomensbeheer (NBBI), de brancheorganisatie van professionele bewindvoerders en curatoren, om ervoor te zorgen dat DigiD zo wordt ingericht dat de gebruiker centraal staat?
Wij zijn al in gesprek met de belangenorganisaties en zijn ons zeer bewust van de praktische problemen die zij ondervinden in het digitale contact met de overheid.
Klopt het dat veel overheden en uitvoeringsorganisaties niet werken met een «machtigings-DigiD»? Zo ja, waarom niet?
In antwoord 3 ben ik ingegaan op de aansluiting van dienstverleners op DigiD Machtigen.
Wat bedoelt u met «De afgelopen jaren hebben wij geïnvesteerd in gebruikersonderzoek en het testen van ontwerpvoorstellen met gebruikers» in uw brief van 1 december 2023? Tot welke «merkbare verbeteringen» heeft dit geleid, wat zijn de verbeteringen en voor wie zijn die merkbaar?
Mede naar aanleiding van het rapport «Hoezo MIJNOverheid?» van de Nationale ombudsman uit 2017 is de afgelopen jaren geïnvesteerd in gebruikersonderzoek en het testen van ontwerpvoorstellen met gebruikers. Zo wordt er inmiddels meer en op verschillende manieren onderzoek gedaan om van gebruikers te leren. Hiervoor worden verschillende methoden van onderzoek ingezet om aan de verschillende soorten vragen tegemoet te komen.
Een van die onderzoeken, in het kader van MijnOverheid, was met laaggeletterden. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de teksten op MijnOverheid zo veel mogelijk aangepast naar taalniveau B1. Ook is het interne werkproces aangepast: nieuwe teksten gaan voor publicatie langs de afdeling communicatie voor controle op duidelijke taal. Daarnaast worden ontwerpvoorstellen voor aanpassingen van MijnOverheid eerst getest met gebruikers. Waar nodig worden de ontwerpvoorstellen verbeterd, voordat ze worden doorgevoerd. Zo is de gebruikersinterface (de front-end) van MijnOverheid volledig aangepast, gericht op meer overzicht en gemakkelijker gebruik. Dit is gerealiseerd door middel van een nieuwe vormgeving, verbeterde informatievoorziening en duidelijkere navigatie. De ontwerpen zijn getest met burgers en ook voorgelegd aan onafhankelijke experts. In bijlage 1 van de brief van 1 december 2023 aan de Nationale ombudsman staat een overzicht van onderzoeken die sinds 2021 rondom MijnOverheid zijn uitgevoerd en onderzoeksmethoden die daarbij zijn gebruikt (vanaf p. 81).
Ook voor DigiD worden er gebruikersonderzoeken uitgevoerd. Met de uitkomsten van deze onderzoeken wordt bijvoorbeeld het ontwerp van de DigiD-app gebruikersvriendelijker gemaakt. Zo zijn bijvoorbeeld, naar aanleiding van de opgedane inzichten, de stappen vereenvoudigd die iemand moet doorlopen om de app te activeren. Uitleg over bijvoorbeeld het toevoegen van de ID-check is vereenvoudigd en burgers kunnen makkelijker stappen die zij als lastig ervaren overslaan. Een ander voorbeeld is MijnDigiD, het portaal waar DigiD gebruikers bijvoorbeeld hun gebruikersgeschiedenis kunnen inzien. MijnDigiD is uitgebreid getest onder blinden en slechtzienden, waardoor het ontwerp van MijnDigiD is verbeterd en toegankelijker is gemaakt.
In de brief van 1 december 2023 aan de Nationale ombudsman worden nog meer verbeteringen voor de gebruiker, de burger, benoemd. Zie hiervoor onder andere de antwoorden op de vragen «Welke verbeteringen zijn er doorgevoerd sinds het rapport uit 2017 rond MijnOverheid?» (vanaf p. 70) en «Hoe gebruiksvriendelijk is DigiD?» (vanaf p. 74).
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de Nationale ombudsman om binnen drie maanden met een duidelijk en haalbaar plan van aanpak te komen, waarin u een concreet en realistisch tijdpad opneemt?
Met mijn Kamerbrief van 28 oktober jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke voortgang is geboekt op het gebied van digitaal vertegenwoordigen en een vooruitblik gegeven op de (nabije) toekomst; dit beschouw ik als mijn plan van aanpak. In mijn brief laatste voortgangsbrief digitalisering heb ik hiervan een update gegeven en aangeven hoe zich dat verhoudt tot de bevindingen van de Nationale ombudsman.
De SGO-instructie dat conceptdocumenten categorisch niet verstrekt moeten worden |
|
Sandra Palmen (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Rutte-doctrine» is springlevend: alle ministeries negeren rechterlijke uitspraken over transparantie» van Follow the Money?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het Secretarissen-Generaal Overleg (hierna SGO) is afgesproken dat conceptdocumenten, waarbij definitieve versies reeds openbaar zijn, niet verstrekt worden aan de Kamer noch aan Woo-verzoekers (zonder beoordeling op passageniveau)?
Nee. Ik licht dat toe. Een conceptversie van een stuk leent zich naar zijn aard in eerste instantie niet goed voor openbaarmaking. Dit laat onverlet dat in een voorkomend geval relevante feitelijke informatie in een concept die niet ook is opgenomen in het definitieve stuk, voor openbaarmaking in aanmerking komt wanneer er anders een onjuist of onvolledig beeld zou ontstaan van het besluitvormingsproces. Dit vergt een beoordeling van de onderliggende relevante concepten.
Integrale weigering van concepten zonder deze toets is niet toegestaan en dat is ook niet zo gewisseld in het SGO. Het altijd openbaar maken van alle concepten acht ik echter niet nodig. Allereerst omdat er ambtelijk in de regel zeer veel concepten worden gedeeld alvorens een stuk definitief wordt gesteld. De ruimte om vrij van gedachten te wisselen zou in het geding komen als alle concepten openbaar worden. Daarnaast is het publieke debat gebaat bij voldragen bestuurlijke standpunten. Dit is ook het uitgangspunt in de openbare Rijksbrede Woo-instructie en in het overzicht van de bronnen van het openbaarmakingsbeleid zoals 16 maart 2023 is aangeboden aan uw kamer2. Beide stukken zijn vastgesteld in het SGO.
Ik realiseer mij hierbij wel dat de desbetreffende toets in deze instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bevestigen dat dit conform rijksbrede afspraken is, waarmee het SGO heeft ingestemd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. De rijksbrede afspraak is dat per situatie wordt beoordeeld of openbaarmaking van relevante feitelijke informatie uit een concept die zicht biedt op het besluitvormingsproces en niet ook terugkomt in het definitieve stuk, aan de orde is.
Kunt u het verslag van dit betreffende SGO doen toekomen?
In de bijlage treft u de relevante passages uit de desbetreffende verslagen van het overleg van de Secretarissen-Generaal (SGO) aan waarbij respectievelijk «de Woo-instructie», de «beleidslijn actieve openbaarmaking» en de «Bronnen van openbaarmakinsbeleid», zijn besproken.
Op basis van welke wettelijke bepalingen uit de Grondwet respectievelijk de Woo is het categorisch achterhouden van informatie uit conceptdocumenten gebaseerd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2 en 3. De omgang met concepten is voor de Woo gebaseerd op het bepaalde in artikel 5.2, eerste lid («Persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad») en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i («Het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen»).
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Grondwet (artikel 68), door gevraagde inlichtingen van Kamerleden categorisch niet aan de Kamer te verstrekken zonder dat er een belangenafweging «in het belang van de Staat» heeft plaatsgevonden?
Zoals naar voren komt in de antwoorden op vraag 2, 3 en 5 is dit niet aan de orde. Toepassing van het belang van de staat vergt altijd een belangenafweging in het concrete geval, ook waar het conceptdocumenten betreft. Categorische weigering om concepten desgevraagd aan uw Kamer te verstrekken is dan ook niet het kabinetsbeleid.
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Wet Open Overheid, door gevraagde informatie van Woo-informatieverzoekers niet te verstrekken?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2, 3 en 5. Hoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking vanwege de eerder aangegeven belangen, vraagt dit wel om een toetsing aan het wettelijke kader van de Woo per situatie.
Hoe legt u deze afspraak uit in relatie tot de Woo, de Rijksbrede Woo-instructie en de jurisprudentie, die bij de toepassing van deze wet uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving (artikel 2.5 Woo)?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Bij toetsing aan de uitzonderingsgronden van de Woo staat het algemene belang van openbaarmaking voorop. De Woo-toets is dan ook «openbaar, tenzij». En alhoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking, heeft dit uitgangspunt evenzeer te gelden voor conceptversies van een definitief stuk. Als eerder gerefereerd realiseer ik mij dat de Woo-instructie op dit onderdeel «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal de instructie bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bij alle departementen uitvragen hoe zij inlichtingenverzoeken van de Kamer respectievelijk Woo-informatieverzoeken beoordelen en kunt u de uitkomsten van deze uitvraag aan de Kamer verstrekken?
De Rijksbrede afspraak is dat departementen hierbij handelen in lijn met de Rijksbrede beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s en de Rijksbrede Woo-instructie.
Deelt u het besef dat informatie over het handelen van de overheid van groot belang is voor onze democratische samenleving en dat het niet verstrekken van informatie gebaseerd moet zijn op belangenafwegingen gebaseerd op absolute dan wel relatieve uitsluitingsgronden?
Een transparante overheid in ons democratisch bestel essentieel. Dit brengt onder andere met zich mee dat er altijd een afweging van belangen moet worden gemaakt met als algemeen uitgangspunt dat overheidsinformatie voor een ieder toegankelijk moet zijn.
Bent u het eens met de stelling dat dit betekent dat een informatieverzoek beoordeeld moet worden op basis van de Grondwet respectievelijk de Woo en dat daarmee een vaste uitkomst (categorisch weigeren) op voorhand niet mogelijk is?
Ik deel deze stelling. Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of openbaarmaking van (de relevante feitelijke informatie in) concepten aan de orde is.
Bent u bereid de genoemde SGO-instructie te veranderen, en erop toe te zien dat deze ook in de praktijk nageleefd wordt?
Zie het antwoord bij vraag 2. Ik realiseer mij dat de desbetreffende toets inzake de omgang met concepten in de instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Zoals hierboven aangegeven, zal ik deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken. In de tussentijd zal op ambtelijk niveau interdepartementaal onder de aandacht worden gebracht dat het weigeren van concepten – zowel onder artikel 68 van de Grondwet en de Woo – een afweging per situatie vergt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Mede in verband met het kerstreces is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
De bereikbaarheidsmaatregelen uit het compensatiepakket marinierskazerne Vlissingen en de kwaliteit van het spoorvervoer in Zeeland |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de afspraken omtrent bereikbaarheid uit het compensatiepakket marinierskazerne Vlissingen?1
Ja, deze afspraken hebben wij goed op ons netvlies staan.
Heeft het voor stap 1 aangekondigde onderzoek over de haalbaarheid van het doorrijden van de tweede Sprinter naar Dordrecht inmiddels plaatsgevonden? Wat waren daarvan de resultaten?
Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. Volgens ProRail is het mogelijk dat de Sprinter richting Dordrecht rijdt, maar hiervoor is een lange halteertijd op Roosendaal nodig om tussen de andere treinen door naar Dordrecht te rijden. Daarmee is het voor de reiziger op dit moment geen significante verbetering ten opzichte van het huidig aanbod. Wanneer de werkzaamheden voor een nieuwe goederenboog bij Meteren afgerond zijn, ontstaat meer capaciteit op het spoor tussen Lage Zwaluwe en Dordrecht en zou het doorrijden naar Dordrecht van toegevoegde waarde kunnen zijn. Deze werkzaamheden zullen naar verwachting eind 2029 worden afgerond. Op dit moment ligt de prioriteit op het uitvoeren van stap 1 en 2. Hierna kunnen de verdere ontwikkelstappen onderzocht worden (zoals deze ambitie en stap 3).
Zal de verdere versnelling van de Intercity (IC) Vlissingen-Amsterdam door aansluiting op de hogesnelheidslijn in 2025 worden gerealiseerd zoals opgenomen in stap 2 van het compensatiepakket? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze versnelling wel gerealiseerd?
De beoogde reistijdverkorting van 1 uur tussen Amsterdam en Zeeland zal naar verwachting eind 2025 worden gerealiseerd. Dit is onderdeel van de geplande dienstregelingswijziging, waarbij een overstap op Rotterdam noodzakelijk is. De afspraak die in het kader van Wind in de Zeilen is gemaakt, gaat iets verder. In stap 2 wordt de reistijdwinst van 1 uur beoogd mede door de versnelde IC op Rotterdam via de HSL direct door te leiden richting Schiphol en Amsterdam Zuid. Na een verdiepende studie blijkt dat deze stap 2 op korte termijn negatief uitpakt voor de Zeeuwse reiziger. Dit komt doordat er van en naar Zeeland meer reizigers richting Schiedam, Delft, Den Haag en verder reizen en deze groep nu te maken krijgt met een overstap op Rotterdam. Dit geeft op de korte termijn meer Zeeuwen hinder door verlies van een directe verbinding dan dat Zeeuwen baat hebben van de directe trein over de HSL.
Met de regionale bestuurders wordt momenteel het gesprek gevoerd over de uitkomsten van de onderzoeken, waarbij de vraag is of het bieden van een drempelloze overstap in Rotterdam op de treindienst via de HSL eind 2025 niet aantrekkelijker is voor de reizigers dan vasthouden aan aansluiting van de Zeeuwse lijn op de Hogesnelheidslijn (HSL, Intercity Direct) zoals beoogd in stap 2. Uiteindelijk moet het pakket baat hebben voor de Zeeuwse reizigers.
In de zevende Voortgangsrapportage Wind in de Zeilen die op 14 december 2023 aan de Tweede Kamer is verzonden, gaan wij hier verder op in2. Bij keuze voor een directe verbinding zijn tegelijk ook aanvullende infrastructurele maatregelen nodig en een grotere beschikbaarheid over de nieuwe ICNG-treinen.
Kunt u toelichten waarom in de concept-hoofdrailnetconcessie (HRN-concessie) staat dat het volume in Zeeland afhankelijk is van afspraken tussen de Rijksoverheid en NS over een subsidie voor extra treindiensten in het kader van het compensatiepakket voor Zeeland?2 Waarom zijn deze afspraken er nog niet terwijl al sinds 2020 bekend is dat hiervoor geld beschikbaar is uit het compensatiepakket? Bent u bereid de concept-hoofdrailnetconcessie te wijzigen om de extra treindiensten in het kader van het compensatiepakket voor Zeeland alsnog op te nemen?
De afspraken uit Wind in de Zeilen zijn goed verankerd in de nieuwe concessie voor het Hoofdrailnet. De extra en versnelde treinen in Zeeland, die sinds 2021 rijden, zijn integraal onderdeel van de volumekaarten van de nieuwe concessie. Het Rijk stelt jaarlijks maximaal € 4,5 miljoen extra middelen beschikbaar aan NS om het exploitatieverlies op te vangen4. NS dient jaarlijks verantwoording af te leggen om de hoogte van het exploitatiesaldo te evalueren. Tot nu toe is, conform inschattingen, de volledige exploitatiesubsidie noodzakelijk.
Heeft het voor stap 2 aangekondigde onderzoek of twee keer per uur een rechtstreekse IC naar Amsterdam zou kunnen rijden (over de hogesnelheidslijn (HSL)) op basis van een gezonde businesscase inmiddels plaatsgevonden (aangezien de afspraak was dat dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk in 2030 zou gebeuren)? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek op korte termijn uit te voeren en niet te wachten tot de uiterste deadline van 2030?
Voor de laatste stand van zaken over stap 2 verwijzen wij u naar antwoord 3 en de zevende voortgangsrapportage van Wind in de Zeilen.
Op dit moment gaat de aandacht uit naar het realiseren van stap 2. Ook wordt met stap 1 de reizigers nu al een aantrekkelijk aanbod geboden. In overleg met de regio zijn we nog niet gestart met stap 3. Dat is in lijn met de afspraken zoals gemaakt in het pakket Wind in de Zeilen.
Bent u bereid samen met de Belgische regering de realisatie van personenvervoer over het spoor tussen Gent en Terneuzen te onderzoeken nu u als onderdeel van het maatregelenpakket de goederenspoorverbinding tussen deze twee steden gaat verbeteren waardoor er ook ruimte ontstaat voor reizigersverkeer?
In het onderzoek van Rail Gent-Terneuzen staat de goederenspoorverbinding centraal, maar bezien we personenvervoer als gewenste ontwikkeling die niet onmogelijk mag worden gemaakt. In dat licht zal worden onderzocht in hoeverre personenvervoer op de lijn rendabel is, en wat de impact is op het gehele railsysteem. Aan Belgische zijde wordt momenteel ook een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar personenvervoer wat OV breed wordt bezien.
Op dit moment werkt de provincie haar ambitie uit voor een hoogwaardige OV-verbinding (Bus Rapid Transit) van Rotterdam naar Gent. Vanuit het programma Regio Deal is voor het North Sea Port District € 7,25 miljoen toegekend voor het vergroten van de bereikbaarheid van voorzieningen. Daaronder valt ook een pilot voor een snelbusverbinding tussen Gent en Terneuzen. Met deze busverbinding wordt de bereikbaarheid van het grensoverschrijdend havencomplex en de naastliggende steden en kernen vergroot. Zo zorgen we er stapsgewijs voor dat de internationale bereikbaarheid van wonen, werken en leven rond het North Sea Port District wordt verbeterd.
Bent u bekend met de al jarenlange klachten over de onbetrouwbare aansluitingen in Roosendaal vanuit Zeeland richting Breda en vice versa? Bent u bereid te onderzoeken of een extra perron hier uitkomst kan bieden om de bereikbaarheid van Zeeland te verbeteren?
De versnelde IC biedt geen overstap naar Brabant om de reistijd naar de Randstad zo kort mogelijk te houden. De sprinters bieden wel een overstap van 3 en 5 minuten op hetzelfde perron. De overstap van de versnelde intercity kan in de toekomst verbeterd worden wanneer de werkzaamheden rond Roosendaal klaar zijn. Dat is nu voorzien eind 2027. Een extra perron is hiervoor niet nodig, en zou juist nadelig voor de reiziger kunnen uitpakken doordat zij dan van perron moeten wisselen.
Kunt u aangeven wat er nog nodig is om te komen tot besluitvorming over de tweede trein Roosendaal-Antwerpen die al circa tien jaar geleden beloofd is als vervanging voor het verdwijnen van de IC Brussel op station Roosendaal? Deelt u de mening dat deze tweede trein van groot belang is voor een betere verbinding tussen Zeeland en Antwerpen?
In het MIRT 2022 hebben Rijk en Regio geconstateerd dat versnelling en/of frequentieverhoging op de verbinding tussen Roosendaal en Antwerpen pas mogelijk is als het European Rail Traffic Management System (ERTMS) op het spoor is gerealiseerd, ook aan Nederlandse zijde. Dit is voorzien in 2028.
Momenteel onderzoekt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat samen met de Belgische overheid, vervoerders en infrabeheerders, hoe aan een versnelling of frequentieverhoging invulling kan worden gegeven vanaf het moment dat aan de randvoorwaarde van ERTMS is voldaan. De studie zal een beter beeld geven van wat er nodig is om de verbinding te realiseren en daarmee ook hoe het tijdspad eruit kan zien. Het onderzoek wordt in nauwe afstemming met provincie Brabant en gemeente Roosendaal uitgevoerd. Voorjaar van 2024 verwachten wij de eerste uitkomsten.
Ook Zeeland heeft baat van een snellere en/of frequentere verbinding naar Antwerpen. Onderdeel van de studie is een eerste beeld van de vervoerwaarde (reizigerspotentieel), hier wordt ook rekening gehouden met de Zeeuwse reizigers.
Klopt het dat de realisatie van het European Rail Traffic Management System (ERTMS) op het traject Roosendaal-grens randvoorwaarde is voor de komst van deze tweede trein?
Ja, zoals ook in het antwoord op vraag 8 heb benoemd, is ERTMS een rondvoorwaarde voor de komst van een tweede trein IC Roosendaal-Antwerpen. Voor het rijden van extra treinen is het op orde brengen van het veiligheidssysteem noodzakelijk. Wel staat dit deel van het spoor vooraan in de uitrol van het programma ERTMS.
In het onderzoek waar ik in antwoord 8 naar verwees, wordt bezien of er aan meer randvoorwaarden voldaan moet worden.
Deelt u de mening, nu rond 2028 het traject Dordrecht-Roosendaal-grens voorzien zal zijn van ERTMS, dat u uiterlijk in 2024 een besluit moet nemen over de komst van de tweede trein gezien de doorlooptijden voor aanbesteding dan wel onderhandse gunning of opname in de HRN-concessie, voor het regelen van voldoende geschikt en toegelaten materieel en voor het reserveren van capaciteit op het spoor? Zo nee, wanneer moet dit besluit wel worden genomen zodat de tweede trein in 2028 kan gaan rijden?
De nieuwe Hoofdrailnetconcessie biedt ruimte voor een eventuele extra trein tussen Antwerpen en Roosendaal.
Kunt u aangeven welke afspraken u inmiddels heeft gemaakt met de Belgische regering over de realisatie van deze tweede verbinding zodat uiterlijk in 2024 dit besluit kan worden genomen?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft met haar Belgische collega Minister Gilkinet tijdens de Thalassa top in april 2022 de intentieverklaring Bilaterale Intentieverklaring met betrekking tot de verbetering van het (kort-) grensoverschrijdend passagiers spoorvervoer tussen België en Nederland en de ontwikkeling van het (internationale) goederenvervoer vernieuwd. Hierin wordt inderdaad de inzet op onder andere het verbeteren van de verbinding tussen Roosendaal en Antwerpen bekrachtigd. Het onderzoek met België is gestart en voorjaar 2024 verwachten wij de eerste uitkomsten. Deze zullen we gezamenlijk bespreken en de vervolgstappen hiervoor uitlijnen.
De brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over de desinformatie op X (voormalig Twitter) |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Eurocommissaris Thierry Breton aan Elon Musk over desinformatie op X over de aanvallen van Hamas op Israël1?
Ja
Staat u achter deze urgente oproep aan de topman van X? Zo ja, wat gaat u doen als X niet binnen 24 uur voldoet aan het verzoek?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. De Commissie is immers exclusief bevoegd voor het toezicht op en de handhaving van de verplichtingen uit de Digital Services Act (DSA) die gelden voor zeer grote online platforms, waaronder X. We steunen de Commissie in deze zaak.
Uit de brief en daaropvolgende conversatie tussen Elon Musk en Commissaris Breton op X leid ik af dat de Commissie volop bereid is om de DSA te gaan handhaven. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen. Het is van belang dat we dit in de EU zeer serieus nemen.
Vindt u dat X transparant is over welke content wel en niet is toegestaan op het platform? Zo nee, waar moet X volgens u meer inzicht in bieden?
Op grond van artikel 14 van de DSA moeten tussenhandeldiensten zoals X, informatie over eventuele beperkingen, die zij aan het gebruik van hun dienst opleggen met betrekking tot door afnemers verstrekte informatie, opnemen in hun algemene voorwaarden. Die informatie moet onder meer gegevens over inhoudsmoderatie die zij toepassen omvatten.
Het is naar mijn mening onduidelijk wat het beleid van X is en daarmee welke content wel en niet is toegestaan op het platform. Dit beleid lijkt bovendien aan plotselinge verandering onderhevig, zo blijkt ook uit de brief van Commissaris Breton. Op de Nederlandse pagina stond bijvoorbeeld ten tijde van de brief van Eurocommissaris Breton aan X een andere publiek belang als uitzonderingsbeleid dan op de Engelse pagina.
Daarnaast heeft lokaliteit invloed op de betekenis van content. Om te bepalen welke content wel en niet voldoet aan het eigen beleid, moet deze content in context geïnterpreteerd kunnen worden. Daarom is het van belang om lokaal te modereren. Met kennis van taal en cultuur. X heeft hiervoor slechts één moderator gericht op Nederlands.2
In dit kader is ook relevant dat X (toen nog Twitter) zich heeft teruggetrokken uit de EU «Code of Practice on Disinformation». Deze schrijft voor dat deelnemers een gedetailleerde, up-to-date lijst bijhouden, van hun publiek beschikbare beleid. Dit beleid dient gebruik en gedragingen toe te lichten die verboden zijn op hun dienst. Daarbij dienen diensten in hun rapportages uiteen te zetten hoe hun beleid en de implementatie van dat beleid diverse tactieken, technieken en procedures voor desinformatie aanpakt.3 Door zich terug te trekken uit de EU «Code of Practice on Disinformation» onttrekt X zich aan de afspraak om hierover te rapporteren.
Dat blijkt temeer uit het feit dat X (toen nog Twitter) tot 2021 elke zes maanden op eigen initiatief een transparantierapport over de handhaving van haar eigen regels publiceerde. De laatste dateert uit december 2021. Hierna is er geen rapport meer verschenen tot de inwerktreding van de DSA 25 augustus 2023.4
Deelt u de mening dat het gewijzigde «public interest» beleid van X zeer schadelijk is, omdat berichten meer worden beoordeeld op hun «nieuwswaarde» dan de vraag of deze berichten desinformatie of andere illegale content bevatten? Deelt u de mening dat X dit beleid zo snel mogelijk moet terugdraaien, omdat het in strijd is met de regels van de Digital Services Act (DSA)?
De DSA beoogt onder meer de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s, die de verspreiding van desinformatie met zich mee kunnen brengen, aan te pakken. Voor dat doel bevat de DSA verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals de verplichting om meldingen van illegale inhoud tijdig, zorgvuldig en op niet-willekeurige en objectieve wijze te verwerken. Wanneer het gewijzigde «public interest» beleid van X erop neerkomt dat illegale inhoud, ook na een melding daarvan, online blijft, is dat niet in overeenstemming met de DSA.
Daarnaast moeten zeer grote online platforms, zoals X, op grond van artikel 34 en 35 DSA maatregelen nemen om de (systeem)risico’s, voor de openbare veiligheid en de burgerdialoog voortvloeiend uit desinformatie, te beperken. Het niet optreden tegen desinformatie kan daarmee in strijd komen.
Vindt u dat X adequaat en volgens de regels die de DSA hieraan stelt optreedt ten aanzien van het snel verwijderen van illegale content?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit onder meer de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er, ondanks meldingen, illegale inhoud op X circuleert en blijft circuleren. Als dat klopt dan kan het zijn dat X artikel 16 van de DSA overtreedt, maar dit is aan de Europese toezichthouder.
Vindt u dat X effectieve maatregelen neemt tegen de verspreiding van desinformatie, zoals afbeeldingen van conflicten die niet echt zijn maar uit videogames komen?
Ik heb geen zicht op concrete naleving van de DSA door X. Uit mediaberichten en de brief van Commissaris Breton leid ik echter af dat er veel vals en misleidend beeldmateriaal op X circuleert. Dit blijkt ook uit verschillende onderzoeken. Indien dat klopt, dan kan de Europese Commissie nader onderzoeken of X daardoor de DSA overtreedt. Dit onderzoek is, zo begrijp ik, in volle gang.
Welke actie onderneemt u zelf richting X om de misstanden op het platform aan te kaarten en X te dwingen tot snelle maatregelen, specifiek ten aanzien van desinformatie over de aanvallen van Hamas op Israël?
Het primaat van het DSA-toezicht op X ligt bij de Europese Commissie. Wij zullen onze steun daarvoor (blijven) uitspreken en de ontwikkelingen op dit gebied vanzelfsprekend blijven volgen.
Hoe beziet u, naast de wettelijke verplichtingen uit de DSA, de morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid van X op dit punt?
De maatschappelijke verantwoordelijkheden en zorgvuldigheidsverplichtingen die zeer grote online platforms als X hebben zijn gelukkig goed verankerd in de DSA. Deze verordening roept platforms op daar zelf verantwoording over af te leggen, risico’s5 in te schatten en maatregelen te nemen.
Ik vind het belangrijk dat platforms als X verantwoording afleggen over al deze zaken.
In hoeverre weegt u de conclusie uit het rapport «Spelen met vuur» hierin mee, die stelt dat de verspreiding van radicale en onjuiste content een directe wisselwerking met het publieke debat heeft2?
Woorden doen ertoe, of die nu in de Tweede Kamer geuit worden, of op sociale media. Het uiten van complottheorieën en anti-institutioneel sentiment met de intentie het vertrouwen in onze democratie te ondermijnen, is schadelijk voor het functioneren van onze democratische rechtstaat. Dat moeten we dus onverminderd tegengaan. Ik hoop dat politici, ook de aankomende generatie, zich de conclusies van dit rapport aantrekken en dat we op een verantwoorde manier met elkaar omgaan.
Deelt u de mening dat een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen nodig is, aangezien door X, maar bijvoorbeeld ook door Telegram, nauwelijks actie wordt ondernomen tegen extreme en illegale content?
Met de inwerkingtreding van de DSA is een fundamenteel andere, veel strengere en kritische houding jegens grote sociale mediaplatformen wettelijk verankerd.
Met belangstelling kijk ik dan ook uit naar het effect dat de DSA, die sinds 25 augustus jl. geldt voor de zeer grote online platforms, zal hebben in de komende jaren en de wijze waarop de Commissie de DSA zal handhaven.
Binnenkort ontvangt de Tweede Kamer de Contourenbrief Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de dialoog met X en Telegram.
Het bericht «Experts sabelen overheid neer om belangrijke websites als DigiD: «Pas nu domeinnaam aan»» |
|
Hawre Rahimi (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts sabelen overheid neer om belangrijke websites als DigiD: «Pas nu domeinnaam aan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van topleveldomeinnamen, zoals ook gevraagd tijdens het commissiedebat Digitaliserende overheid d.d. 28 juni jl. een goed idee is en wat is de status hiervan2?
Zoals opgenomen in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren3, heb ik onder de pijler 2: Iedereen kan de digitale wereld vertrouwen, opgenomen te komen tot de invoering van een second-level-domein (SLD) voor de overheid. Als voorbeeld is in de Werkagenda opgenomen de SLD overheid.nl, daarnaast wordt ook gov.nl overwogen.
Met de toename van domeinnamen van de overheid is de herkenbaarheid van overheidswebsites in het geding gekomen. Een eigen topleveldomeinnaam (TLD) zoals bijvoorbeeld .gov, .overheid of .nld is nu niet mogelijk. De TLD .gov is al in bezit van de Amerikaanse overheid en kan dus niet gebruikt worden door de Nederlandse overheid.
In 2012, tijdens de laatste uitbreiding van TLD’s heeft de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN), de organisatie waar je een TLD moet aanvragen, de regel gehandhaafd dat 3 letterige ISO country codes TLD (ccTLD) zoals .nld niet uitgegeven worden.4 Nederland gebruikt op dit moment de 2 letterige ccTLD .nl en het huidige .nl domein werkt goed [zie Kamerstuk 26 643, nr. 947]. ICANN zal de regel over niet toekennen van 3 letterige ccTLD zeer waarschijnlijk ook handhaven in de volgende uitbreidingsronde van TLD door ICANN. Verwacht wordt dat ICANN waarschijnlijk in 2026 de aanmelding voor een volgende uitbreidingsronde voor TLD’s opent. Tot die tijd zou Nederland geen aanvraag voor een TLD kunnen indienen.
Veel landen hanteren specifiek voor overheidswebsites de SLD extensie .gov zoals het Verenigd Koninkrijk (gov.uk), Tsjechië (gov.cz), Polen (gov.pl), Griekenland (gov.gr) en Portugal (gov.pt). Het is inmiddels een internationale standaard voor overheidswebsites én herkenbaar, korter en daardoor ook veiliger. Uit recent onderzoek5 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) blijkt aantoonbaar dat een uniforme extensie burgers helpt te bepalen of een website van de overheid is of niet.
Momenteel wordt gewerkt aan een implementatie-aanpak voor één extensie. Over de gemaakte keuze en aanpak wil ik uw Kamer via de Voortgangsrapportage van de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren eind dit jaar nader informeren. Voor de daadwerkelijke implementatie zal er vervolgens enige tijd nodig zijn; dit zal nader toegelicht worden in de implementatie-aanpak.
Zo ja, op welke termijn verwacht u dit door te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebben namen van websites als DigiD en andere websites van de overheid (nog) geen specifieke domeinnamen?
Overheden zijn nu vrij domeinnamen voor hun websites te kiezen. Voor Rijksoverheden wordt deze vrijheid begrensd door de afspraken die zijn vastgelegd in het Domeinnaambeleid Rijksoverheid.6 De afspraken bevatten onder meer criteria voor het gebruik van topleveldomeinen door de Rijksoverheid zoals .nl, .eu, .com, .aw-, .cw- en .sx. En verder zijn er afspraken dat overige TLD’s zoals bijvoorbeeld .nu, .org, .net, .gov, .info, .biz, .mil niet gebruikt worden voor Nederlandse Rijksoverheidsdoeleinden.
Hoe beoordeelt u dat er wordt gesteld dat de overheid domeinnamen van de eigen websites zo snel mogelijk moet aanpassen naar .gov of .overheid om de opmars van cybercriminaliteit de pas af te snijden?
De invoering van een uniform domeinnaamachtervoegsel zal de herkenbaarheid van de overheid online vergroten, zoals ik ook vermeldde in de «Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren» die ik eind 2022 met u deelde. Het is echter geen middel om cybercriminaliteit met online overheidsdiensten volledig te voorkomen.
Zoals toegelicht in vraag 2 is de invoering van een top-level domeinnaam (TLD) voor de overheid nu niet mogelijk. De second-level domeinnamen (SLD) overheid.nl en gov.nl zijn al in bezit van de Nederlandse overheid. Deze domeinnamen kunnen als uniform achtervoegsel (ook wel suffix of extensie genoemd) worden gebruikt voor domeinnamen van de overheid. Daaronder kunnen dan domeinnamen voor organisaties worden geregistreerd zoals bijv. minbzk.overheid.nl of minbzk.gov.nl. Verschillende andere landen hanteren al een vergelijkbare aanpak of werken aan de invoering ervan, zoals Groot-Brittannië (gov.uk), Tsjechië (gov.cz), Griekeland (gov.gr), Polen (gov.pl) en Portugal (gov.pt). Ik ben voorstander van het invoeren van een SLD-extensie en zal me daarvoor ook blijven inzetten, maar een volledige overstap zal tijd kosten.
Deelt u de mening dat er spoedig specifieke domeinnamen moeten komen voor de hiervoor genoemde websites? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat de digitale overheid herkenbaar en veilig is voor burgers en uit recent burgeronderzoek7 is gebleken dat één uniforme domeinnaamextensie zoals bijvoorbeeld overheid.nl of gov.nl bijdraagt aan de herkenbaarheid van de overheid. Een dergelijk extensie kan, na invoering, ook worden toegepast op websites zoals DigiD.
Bent u voornemens de domeinnamen spoedig te veranderen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer zou dat gerealiseerd kunnen zijn?
Op dit moment werkt het Ministerie van BZK interdepartementaal de mogelijkheid uit om één uniforme domeinnaamextensie voor alle publieksgerichte websites van de overheid in te voeren. Dat zal gebaseerd zijn op een SLD zoals overheid.nl of gov.nl. Ook is het Nationaal Cyber Security Centrum gevraagd een advies uit te brengen over welk extensiegebruik (gov.nl of overheid.nl) vanuit digitale veiligheid de voorkeur geniet.
Verder is begin oktober het Register van Overheidsorganisaties (ROO) uitgebreid met de bèta-versie van het Register Internetdomeinen Overheid (RIO).8 In het register staan alle publieke domeinen en -registraties van de Rijksoverheid opgenomen. Aan de hand van het register kunnen burgers nu al controleren of een domeinnaam die men bezoekt bij de overheidsorganisatie hoort die wordt verwacht. Vanaf begin 2024 worden ook de domeinen van andere overheden in het register vindbaar en zal meer bekendheid gegeven worden aan het RIO.
Wanneer kan de voortgangsrapportage integrale aanpak onlinefraude worden verwacht, die zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Cybercrime d.d. 30 maart jl.3, informatie bevat over de pilot gegevensuitwisseling, gezien banken, politie en het OM informatie hebben die helaas nog te weinig bij elkaar wordt gebracht, waardoor cybercriminelen vrij spel lijken te hebben?
De Minister van Justitie en Veiligheid zendt u uiterlijk begin 2024 de toegezegde voortgangsrapportage over 2023.
In het debat Online veiligheid en cybersecurity van 29 juni 2023 is toegezegd4 om informatie over terugvalopties en de hele weerbaarheidsanalyse terug te laten komen in de update van de versterkte aanpak bescherming vitale infrastructuur: hoe staat het met de uitwerking van deze toezegging?
Uw Kamer wordt voor het einde van dit jaar door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over deze toezegging en over de motie Rajkowski en Van Raan over het in kaart brengen in hoeverre terugvalopties nodig zijn voor het versterken van de digitale weerbaarheid (26 643 nr. 1053).
Bent u voornemens het onderzoek van Interpolis, waarnaar verwezen wordt in het artikel, mee te nemen in de aanpak tegen phishing en andere vormen van cybercriminaliteit? Zo ja, op welke manier zal dit terugkomen en wanneer verwacht het kabinet een update over de aanpak te kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel genoemde noties over online weerbaarheid, en het herkennen en voorkomen van cybercriminaliteit zijn bekend. Dat wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid meegenomen in de aanpak tegen cybercrime, en de aanpak tegen online fraude. Een voorbeeld hiervan is de campagne «Laat je niet interneppen», die op 10 oktober is gestart. Er wordt rekening gehouden met de verschillende (online) belevingswerelden van verschillende leeftijdsgroepen. Daarom is het eerste deel van de campagne met name gericht op jongeren tussen 15 en 23 jaar oud. Volgende delen zullen zich op andere doelgroepen richten.
In het voorjaar van 2024 zal de Minister van Justitie en Veiligheid een volgende update over de integrale aanpak cybercrime naar uw Kamer zenden.
De drempel om te starten met cybercrime zoals phishing ligt steeds lager en daders worden steeds jonger. De Minister heeft eerder toegezegd programma’s als «Hack_Right» meer in te zetten om jongeren op het juiste pad te zetten: hoe staat het hiermee? Hoe vaak is een hack_right traject in 2023 tot dus ver opgelegd?
Er zijn verschillende interventies die door de politie en HALT worden ingezet om jongeren op het juiste te pad te houden of te zetten. Een voorbeeld hiervan is Re_B00tcmp, een terugkerend regionaal evenement voor jongeren met interesse in IT, en die de neiging hebben online grenzen op te zoeken. Tijdens het evenement leren zij middels verschillende presentaties van publieke en private partijen over online grenzen en positieve kansen van IT. Ook is er lesmateriaal ontwikkeld, dat ondersteuning biedt aan ouders, docenten en wijkagenten om jongeren met interesse in IT naar diverse positieve alternatieven te begeleiden. Ook is een aantal online interventies ontwikkeld, zoals de game Framed, en de inkoop van online advertenties om mensen die naar cybercriminele activiteiten (zoals DDoS) zoeken een advertentie van de politie te laten zien die informeert over de strafbaarheid en mogelijke consequenties. In 2023 zijn er tot dusver twee Hack_Right-trajecten opgelegd. Daarnaast is Hack_Right twee keer geadviseerd, eenmaal door de Raad van de Kinderbescherming, en eenmaal door de Reclassering. De rechter heeft daarover nog geen uitspraak gedaan.
De toenemende online lhbti+-haat |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tijd voor geweld tegen deze lui» over de toenemende online lhbti+-haat?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek dat op alle digitale platformen de vijandigheid richting lhbti+-groepen groeit en dat met name homo- en transfobie online razendsnel zijn toegenomen? Deelt u de mening dat een stijging van anti-transgeluid van 67 procent onacceptabel is?
Ik vind de bevindingen van dit onderzoek verontrustend. Ook in de online omgeving is geen plaats voor homo- en transfobie en andere haatzaaiende discriminatoire uitingen. Iedereen, dus ook de gehele lesbische, homoseksuele, bi+, transgender, intersekse en queer (lhbtiq+) gemeenschap, moet zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder (online) dreiging van wie dan ook. Iedere vorm van discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed en dat is onacceptabel. Deze ontwikkelingen staan haaks op het Nederlands antidiscriminatie- en emancipatiebeleid waar Nederland voor staat.
Welke aantoonbaar succesvolle maatregelen zijn er beschikbaar om homo- en transfobie online en in de publieke ruimte te lijf te gaan? Wordt hier volop gebruik van gemaakt in Nederland en is dit succesvol geweest? Zijn deze maatregelen preventief of repressief?
Het kabinet vindt het belangrijk om discriminatie, waaronder homo- en transfobie, online en in de publieke ruimte tegen te gaan. Het kabinet voert een actief antidiscriminatie en emancipatiebeleid. In de Emancipatienota 2022–2025 heeft het kabinet een overzicht gegeven van de maatregelen die het kabinet neemt om de emancipatie van lhbtiq+ personen te stimuleren.2 Het Ministerie van OCW zet zich onder andere in op het verbeteren van welzijn, sociale acceptatie en sociale veiligheid van lhbtiq+ personen door samen te werken met gemeenten in
Nederland, de Regenboogsteden en met Regenboogprovincies. Op het punt van veiligheid zet dit kabinet in op discriminatierechercheurs, versterken van het politienetwerk «Roze in Blauw», aanpassingen in het curriculum van politieopleidingen en hogere straffen bij discriminerend geweld. Ook is op 28 september 2023 de aftrap geweest van «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) 2.0. Dit is een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van VWS, SZW, JenV en de KNVB, dat inzet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme in het voetbal waarbij racisme en discriminatie (zoals homofobe uitingen, gedragingen of spreekkoren) op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd.
Het kabinet evalueert momenteel de maatregelen uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022. Deze maatregelen richtten zich met name op de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en het bevorderen van het gevoel van fysieke veiligheid bij de doelgroep. Daarnaast wordt in het voorjaar van 2024 een onderzoek opgeleverd dat inzicht zal geven in daders van geweld tegen lhbti personen. De uitkomsten van bovengenoemde trajecten zullen een belangrijke basis vormen voor het bepalen van de vervolginzet. De veiligheid van lhbtiq+ personen blijft onverminderd een aandachtspunt.
Daarnaast heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) in 2022 onderzoek gepubliceerd over de Nederlandse aanpak van online discriminatie door verschillende stakeholders, waaronder de overheid.3 In het rapport worden verbeterkansen van deze aanpak, alsmede effectieve preventieve en repressieve maatregelen geïdentificeerd. Zo deed KIS de aanbeveling om voor meer bekendheid van het centrale meldpunt voor online discriminatie te zorgen: het Meld. Online Discriminatie (voorheen: Meldpunt internetdiscriminatie (MiND)).
Bij het Meld. Online Discriminatie kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door het meldpunt naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Het Meld. Online Discriminatie heeft in 2023 concrete stappen gezet om de naamsbekendheid en vindbaarheid van het meldpunt te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de naamswijziging van het meldpunt.
Ook benoemt KIS het gebruik maken van kunstmatige intelligentie als een kans voor verbeterde moderatie. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in het kader hiervan in 2023 een pilot gestart om te onderzoeken welke uitdagingen kleine en middelgrote sociale mediaplatformen ervaren in het modereren van hun content. Binnen deze pilot wordt bekeken of, en onder welke voorwaarden, kunstmatige intelligentie hier ondersteunend in kan zijn.
Ten slotte is de strafrechtelijke aanpak van discriminatie van belang. In de Aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) is vastgelegd dat dit discriminatieaspect als strafverzwarende omstandigheid in de eis van de Officier van Justitie dient te worden betrokken. Concreet betekent dit dat bij een ingrijpend strafbaar feit met een discriminatieaspect staat voorgeschreven dat de verdachte moet worden gedagvaard en dat het uitgangspunt bij de strafeis een strafverzwaring van 100% is ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn van het betreffende commune delict.
Hoe groot is de verantwoordelijkheid van de platformen om tegen online lhbti+-haat op te treden? Vertrouwt u deze taken aan de platformen toe? Waarom wel of waarom niet? Welk toezicht wordt gehouden op de acties van platformen om de vrijheid en veiligheid van lhbti+»ers online te beschermen?
De internetsector speelt een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet het kabinet in op een goede samenwerking met de internetsector. We treden in dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie» (Procom).
Bovendien zijn er de afgelopen jaren allerlei nieuwe verplichtingen gekomen voor tussenhandeldiensten, waaronder online platformen, om de uitwassen van hun diensten aan te pakken. Het betreft onder meer de Digital Services Act (DSA). De Digital Services Act bevat zowel regels voor illegale content als een kader voor de omgang met zeer schadelijke content. Lhbtiq+-haat kan in potentie beide vormen aannemen. Wanneer er sprake is van illegale content dan worden online platforms bijvoorbeeld verplicht om gebruikers in staat te stellen om daar een melding van te doen. De DSA stelt een aantal eisen voor de zorgvuldige behandeling van die meldingen. Belangrijk in dit kader is dat een melding ertoe kan leiden dat het online platform kennis heeft van die inhoud. Zodra die kennis er is, moet het platform prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Doet een online platform dat niet, dan kan dit resulteren in aansprakelijkheid. De DSA schrijft bovendien voor dat gebruikers de mogelijkheid moeten hebben om een klacht in te dienen over de afhandeling van hun melding. Verder moeten online platformen beleid hebben voor de omgang met gebruikers die frequent kennelijk illegale inhoud verstrekken.
Vanaf 17 februari 2024 geldt de DSA voor alle tussenhandeldiensten. Sinds 25 augustus jl. is de DSA reeds van toepassing op zogenaamde zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines. Deze partijen moeten aan extra strenge zorgvuldigheidsverplichtingen voldoen, waaronder de verplichting om de zogenaamde systeemrisico's die voortvloeien uit hun diensten of algoritmes, te beoordelen en te beperken. Systeemrisco’s omvatten onder meer de verspreiding van illegale inhoud, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of content die werkelijke of voorzienbare negatieve effecten heeft op grondrechten, verkiezingsprocessen, de volksgezondheid, minderjarigen en gendergerelateerd geweld. Het is voorstelbaar dat er vormen van lhbtiq+-haat zijn die dusdanig ernstige vormen aannemen dat ze een systeemrisico vormen, en online platformen dus maatregelen moeten treffen om daar iets tegen te doen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 6.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf weggelegd om dit tegen te gaan? Heeft u voldoende grip op online platformen om hierin op te treden?
Het toezicht over de DSA is verdeeld over de Europese Commissie en nationale toezichthouders. Het toezicht op de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines ligt voor wat betreft de bestrijding van systeemrisico’s bij de Europese Commissie. Voor het overige geldt dat de toezichthouder uit de lidstaat van vestiging bevoegd is.
De invoering van de DSA is een mooie stap, maar niet alomvattend. Voor een effectieve aanpak van online discriminatie, is inzet van veel partijen in onze samenleving nodig. Het kabinet en maatschappelijke partijen hebben in de afgelopen jaren een aantal belangrijke stappen gezet om het complexe probleem van ongewenst online gedrag beter in kaart te brengen en aan te pakken. De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en Veiligheid (JenV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Langdurige Zorg en Sport hebben de Tweede Kamer op 22 februari een Kamerbrief4 gestuurd over online discriminatie, racisme en hate speech. In de brief is een inventarisatie gemaakt van lopend beleid en wordt benadrukt dat het kabinet de komende jaren inzet op een meer geïntegreerde, samenhangende en gestructureerde aanpak. Deze aanpak zal vorm krijgen aan de hand van de pijlers ondersteuning van slachtoffers, handhaving en wet- en regelgeving, preventie en bewustwording, betere registratie en onderzoek, zoals ook wordt opgeroepen in de aanbeveling van de Raad van Europa. Deze pijlers worden op dit moment uitgewerkt tot concrete acties door een interdepartementale werkgroep. Deze uitwerking vindt onder andere plaats door sessies met het veld over deze thematiek. Zo vinden er dit najaar bijvoorbeeld twee sessies plaats over de ondersteuningsbehoefte van slachtoffers van online discriminatie.
Tot slot is het kabinet bezig met het opstellen van een Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierover wordt uw Kamer binnenkort op nadere wijze geïnformeerd. Deze aanpak zal zich richten op de dialoog met de internetsector, wet en -regelgeving, de lokale aanpak en de internationale inzet.5 Tevens heeft de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk het WODC-onderzoek «rechts-extremisme op sociale mediaplatforms? Ontwikkelingspaden & handelingsperspectieven» verzonden.6 In dit waardevolle onderzoek worden handelingsperspectieven ten aanzien van de internetsector weergegeven. De aanbevelingen van dit onderzoek worden nader bestudeerd en gebruikt bij de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.
Welke voorschriften uit de Digital Services Act (DSA) en Digital Markets Act (DMA) voorzien in het bestrijden van online lhbti+-haat en het zonder uitleg verwijderen van lhbti+-content? Zijn deze voorschriften toereikend? Zo niet, op welk vlak moeten deze richtlijnen nog worden aangescherpt om de aanpak te verbeteren?
De DMA bevat geen specifieke regels betreffende lhtbi+-haat. Wel bevat de DSA een aantal regels die in dit kader van betekenis kunnen zijn. Deze zijn reeds gedeeltelijk beschreven in het antwoord op vraag 4.
Voor het zonder uitleg verwijderen van lhbtiq+-content is verder artikel 17 van de DSA relevant. Dit artikel schrijft voor dat online platformen bij het verwijderen van content een duidelijke en specifieke motivering moeten geven wanneer zij besluiten om informatie te verwijderen. Gebruikers moeten op grond van artikel 20 bovendien een klacht kunnen indienen over deze en andere moderatiebesluiten van online platforms. Wanneer lhbtiq+-haat de vorm van bijvoorbeeld strafbare haatzaaiing aanneemt, dan kan er op grond van artikel 16 melding van worden gemaakt bij het betreffende online platform. Die moet zo’n melding op tijdige, zorgvuldige, niet-willekeurige en objectieve wijze verwerken.
Relevant zijn mogelijk ook artikel 34 en 35 van de DSA, die uitsluitend gelden voor zogenaamde zeer grote online platformen- en zoekmachines. Deze partijen hebben maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers in de Unie en moeten als zodanig zijn aangewezen door de Europese Commissie. Op grond van deze bepalingen moeten dergelijke partijen de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun dienst identificeren en beperken. Eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, zoals het grondrecht op non-discriminatie, of gendergeralateerd geweld kunnen een dergelijk systeemrisico vormen. Toezicht hierop ligt bij de Europese Commissie.
Zoals gezegd geldt de DSA sinds 25 augustus jl. voor de zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines. Voor het overige wordt de DSA met ingang van 17 februari 2024 van toepassing. Het is dus nog te vroeg om uitspraken te doen over de vraag of deze voorschriften al dan niet toereikend zijn.
De DMA bevat regels over kernplatformdiensten die poortwachters verlenen of aanbieden aan zakelijke gebruikers en gaat dus niet over de wijze waarop online platformen omgaan met de inhoud van gebruikers.
Bent u het ermee eens dat, zolang het verdienmodel van online platformen gebaat is bij de aanzuigende werking van ophef, er voor deze bedrijven een perverse prikkel is om online haat ongecontroleerd te laten gaan of dit zelfs breder te delen? Is het inperken van dit verdienmodel daarmee ook een integraal deel van het Nederlandse emancipatiebeleid?
Het verdienmodel van online platformen is voor een belangrijk deel gebaseerd op de algoritmen die in de programmatuur gebruikt worden. Het is niet simpel om een algemeen oordeel te vellen over aanbevelingsalgoritmes. Voor veel mensen bieden deze algoritmes ook plezier en meerwaarde. Het internet is ook een plek om een gemeenschap en waardevolle informatie te vinden. Tegelijkertijd kunnen we onze ogen niet sluiten voor de negatieve effecten. Er kan inderdaad een prikkel zijn om content die veel reacties krijgt, breder te verspreiden.
In elk geval wordt in de DSA geregeld dat zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines gebruikers de mogelijkheid moeten bieden om het aanbevelingsalgoritme uit te zetten (zie artikel 38 van de DSA). Zie ook antwoord 6 over de zogenaamde systeemrisico’s.
Binnenkort wordt aan de Tweede Kamer een algemene verkenning naar AI en lhbtiq+-emancipatie verzonden. Momenteel wordt gekeken hoe de uitkomsten hiervan in het emancipatiebeleid kunnen worden meegenomen. (Online) veiligheid is een van de maatschappelijke deelgebieden waar de verkenning naar kijkt.
Vindt u het, met oog op de groeiende onveiligheid voor lhbti+»ers online, essentieel om hun privacy en onherleidbaarheid zo goed mogelijk te borgen? Hoe weegt dit op tegen de anonimiteit van mensen die online haat en bedreigingen rondsturen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen zich veilig voelt op het internet. Op dit moment is onze inzet en het beleid er vooral op gericht om het internet een veiligere plek te maken voor gemarginaliseerde groepen, waaronder de lhbtiq+-gemeenschap.
De Minister van BZK laat op dit moment een literatuurstudie uitvoeren naar welke aspecten van sociale media bijdragen aan de risico’s voor onze democratie. De rol van anonimiteit wordt daarin expliciet meegenomen. De Minister van BZK komt hiermee tegemoet aan een motie van het lid Gündogan. Begin 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van deze literatuurstudie.
Daarnaast coördineert de Staatssecretaris van BZK in samenwerking met het Platform voor de Informatiesamenleving (ECP) ook ethische begeleidingssessies met betrekking tot technologische hulpmiddelen die een rol spelen in de spanning tussen anonimiteit en zichtbaarheid op het internet. Gedurende deze sessies vindt er een dialoog plaats tussen wetenschappers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en burgers, waarbij het ethische vraagstuk met betrekking tot het gebruik van technologie of technieken die anonimiteit of pseudonimiteit waarborgen en de effecten ervan op online discriminatie en haatzaaien wordt besproken.
Wat is uw appreciatie van de bevinding dat lhbti+-content en in het bijzonder content van transpersonen vaker wordt verwijderd op social media platforms? Wat is uw appreciatie van de bevinding dat het internet dankzij systemen met ingebouwde vooroordelen steeds conservatiever en daarmee onveiliger voor minderheden wordt? Ziet u mogelijkheden hier maatregelen tegen te treffen, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het uiteraard belangrijk dat alle personen zich kunnen uiten op het internet, waaronder ook transgender personen. Uit het artikel van de Groene Amsterdammer waar de leden Westerveld en Bouchallikh naar verwijzen, blijkt niet hoe breed het probleem van het verwijderen van content van transgender personen speelt. Als dit fenomeen inderdaad wijdverspreid en systematisch is, is dat uiteraard een onwenselijke ontwikkeling.
In Europees verband spreekt het kabinet over dergelijke ontwikkelingen en de uitwisseling van best practices om (online) discriminatie tegen te gaan, zoals met de EU High Level Group on combating hate speech and hate crime. Verder verwijzen we naar het antwoord op vraag 5 over onze inzet op de aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech en vraag 6 ten aanzien van het verwijderen van lhbtiq+-content.
Wat is de inzet van het kabinet om online haat tegen lhbti+-personen te voorkomen en te verminderen en op welke manier wordt gemeten wat het effect van dit beleid is?
De overheid is er in Nederland voor iedereen en streeft naar een inclusieve samenleving met gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen, ongeacht genderidentiteit, seksuele oriëntatie, ideologie, kleur, religie, beperking etc. Met de blik op de toekomst gericht is het essentieel om de voedingsbodem voor lhbtiq+-haat weg te nemen. We verwijzen naar het antwoord op vraag 5 voor onze inzet op de aanpak van brede online discriminatie, racisme en hate speech.
Een overzicht van alle maatregelen gericht op de emancipatie van lhbtiq+ personen is opgenomen in de bijlage bij de Emancipatienota 2022–2025.7 Algemene maatregelen gericht op het vergroten van de acceptatie en het verkleinen van vooroordelen dragen (op termijn) ook bij aan een veiligere online omgeving voor lhbtiq+ personen.
Verder zet het kabinet zich ook in op preventief beleid om de online wereld veiliger te maken, ook voor lhbtiq+ personen. OCW stimuleert, vanuit de mediabegroting, de activiteiten van het Netwerk Mediawijsheid. Een kern van de activiteiten in het nieuwe meerjarenplan van 2024–2029 is de maatschappelijke opgave «samen sociaal online», om het online klimaat te verbeteren. Bij slachtoffers van bijvoorbeeld homo- of transfobie leidt het asociale klimaat tot een onveilig gevoel, maar ook bij omstanders. «Samen Sociaal Online» is het jaarthema van de Week van de Mediawijsheid, dit jaar van 10 tot en met 17 november.8 In de Week is het initiatief #hierniet gelanceerd, waarmee mensen en organisaties worden aangemoedigd om asociaal gedrag te normeren. De website bevat tips en handvatten om te gaan met asociaal gedrag online en kan ook worden doorgestuurd naar de «aanstichters» van dit gedrag.
Daarnaast vergoten we de bekendheid van het Meld. Online Discriminatie (voormalig Meldpunt Internetdiscriminatie/MiND), zodat mensen sneller melding zullen maken van online discriminatievormen. BZK is op dit moment bezig met een stelselherziening van de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s). Deze voorzieningen bieden op een laagdrempelige manier bijstand aan burgers met discriminatie-ervaringen. In het huidige stelsel zijn deze adv’s op gemeentelijk niveau georganiseerd. Het nieuwe stelsel zal zorgen voor één centrale organisatie. Bezien zal worden of en hoe er in het nieuwe stelsel ook meer aandacht kan worden gegeven aan het tegengaan van online discriminatie.
Verder subsidieert JenV een project dat zich richt op het bewustmaken van jongeren op de negatieve effecten van hate speech, ze het te leren herkennen en hen handelingsperspectieven mee te geven in de praktijk. Ook wordt ingezet op onderzoek. In mei jl. is in de Monitor Online Veiligheid en Criminaliteit over het jaar 2022 door het CBS gepubliceerd. Uit deze monitor blijkt dat 2 procent van de Nederlanders zich online gediscrimineerd heeft gevoeld. Ongeveer een kwart daarvan noemde seksuele gerichtheid als discriminatiegrond. Voor de discriminatiegrond genderexpressie/genderidentiteit is dat percentage ongeveer 10 procent. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in deze cijfers nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorgen dat deze online vijandigheid overslaat in meer agressie en intolerantie in de maatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zet u om dit te voorkomen? Welke bronnen bevestigen de link tussen online haat en toenemende onveiligheid in het openbaar?
Deze zorgen delen deel ik zeker. De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient niet te worden onderschat. Uit onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat acties online verstrekkende gevolgen heeft in de fysieke wereld (Online Ontspoord, Rathenau).
Uit bovengenoemde monitor Online Veiligheid van het CBS blijkt dat ruim een derde van de personen die online discriminatie ervoeren in 2022 problemen hebben of hebben gehad als gevolg van het voorval. Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen gaf meer dan de helft van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat ze daardoor minder vertrouwen in mensen hebben. Iets meer dan 30 procent voelt/voelde zich minder veilig.
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds genoemd wordt op dit moment de interdepartementale aanpak van online discriminatie geïntensiveerd.
Ziet u ook hoe sociale media door publieke figuren gebruikt worden om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+-personen? Bent u het er ook mee eens dat deze vorm van online aanzetten tot intimidatie aangepakt moet worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre publieke figuren sociale media gebruiken om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+ personen is mij niet bekend. Maar ik ben het met u eens dat online intimidatie verwerpelijk is en bestreden moet worden. Daartoe bestaan verschillende – ook door het Europese recht gecreëerde – mogelijkheden, waarop ik in de antwoorden op de vragen 3, 5, 6 en 10 ben ingegaan.
Het bericht dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen |
|
Hülya Kat (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op het gegeven dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen?1
Als ik de vraag zo mag interpreteren dat de vraagstellers zich zorgen maken dat het ontbreken van bronvermelding bij AI gegenereerde tekst kan zorgen voor de verspreiding van onder andere mis- en desinformatie, dan deel ik die zorg. De verspreiding van mis- en desinformatie kan verminderen door correcte bronvermelding, aangezien dit de lezer en factcheckers in staat stelt om de herkomst en betrouwbaarheid van informatie te kunnen controleren en beoordelen. Daarom vind ik het van belang dat AI-sites en andere generatieve artificiële intelligentie bronnen correct vermelden.
Het is een andere vraag of de ontwikkelaars van generatieve artificiële intelligentie op grond van het auteursrecht ook verplicht zijn om te melden met welke werken van letterkunde, wetenschap of kunst de generatieve artificiële intelligentie is getraind. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet bevat een definitie van tekst- en datamining. Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. Die definitie, die op de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt is gebaseerd, is zo ruim geformuleerd dat daaronder naar het zich laat aanzien ook het trainen van artificieel intelligente applicaties met teksten van nieuwsmedia kan ressorteren. Het geven van een authentieke interpretatie is echter niet aan mij, maar uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden. Artikel 15o van de Auteurswet regelt in lijn met de voornoemde richtlijn dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in het kader van tekst- en datamining onder twee cumulatieve voorwaarden geen inbreuk maakt op het auteursrecht. Een reproductie is dan dus toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. In de eerste plaats moet degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang hebben tot het werk. In de tweede plaats moet het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst- en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende wijze zijn voorbehouden. Bronvermelding is dus geen voorwaarde voor het rechtmatig kunnen maken van een reproductie in het kader van tekst- en datamining.
Momenteel wordt in de Europese Unie onderhandeld over een Europese AI-verordening. Binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening is onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een verplichting voorgesteld om aan te geven of de AI-systemen zijn getraind met auteursrechtelijk beschermde werken. Het gaat om een eigenstandige verantwoordingsbepaling die de auteursrechtelijke uitzondering inzake tekst- en datamining nadrukkelijk onverlet laat. Het niet naleven van zo’n eigenstandige verantwoordingsbepaling zou, als die bepaling in de verordening zou worden opgenomen, een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
In hoeverre klopt het geschetste beeld dat u het standpunt is toegedaan dat een uitzonderingsbepaling uit de Auteurswet geldt voor hetscrapen(tekst- en datamining) van nieuwsartikelen en andere journalistieke content door tech-bedrijven?2
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een uitzondering op het auteursrecht voor tekst- en datamining. Die uitzondering kan door iedereen, dus ook door tech-bedrijven, worden ingeroepen, mits de twee voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van de uitzondering worden gesteld. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moet degene die zich op de beperking beroept in de eerste plaats op rechtmatige wijze toegang tot het auteursrechtelijk beschermde werk hebben verkregen. In de tweede plaats moet de rechthebbende het maken van een kopie van het werk ten behoeve van tekst- en datamining niet uitdrukkelijk op passende wijze hebben voorbehouden.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat hier een andere kijk op heeft en vindt dat het scrapen van auteursrechtelijk beschermd werk niet is toegestaan? Hoe verklaart u deze verschillende visies?
Van een andere kijk op de zaak of een verschil van inzicht tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mij is geen sprake. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft opgemerkt dat het auteursrecht onverkort geldt met betrekking tot tekst- en datamining. Het auteursrecht kent de hoofdregel dat voor het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst in beginsel telkens voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden is benodigd. De toestemming is «in beginsel» vereist, want er kan een uitzondering op het auteursrecht van toepassing zijn. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is artikel 15o van de Auteurswet op grond waarvan het maken van een kopie van werk ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Als de bij de beantwoording van de eerste twee vragen geduide voorwaarden van artikel 15o van de Auteurswet niet worden gerespecteerd is er alsnog sprake van een inbreuk.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat hetscrapen van artikelen die nieuwsmedia achter een betaalmuur hebben geplaatst in strijd is met de Auteurswet, aangezien ook voor de uitzonderingsbepaling van de Auteurswet een voorwaarde hangt van rechtmatige toegang (dus enkel als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld)?3
De vragenstellers merken terecht op dat alleen een beroep op artikel 15o van de Auteurswet kan worden gedaan als er rechtmatige toegang bestaat tot het werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat wordt gereproduceerd in het kader van tekst- en datamining. Dat wil echter niet zeggen dat de bepaling alleen maar kan worden ingeroepen voor tekst- en datamining van werken die online vrij toegankelijk zijn. Ook het scrapen van artikelen die door nieuwsmedia achter een betaalmuur zijn geplaatst, kan onder artikel 15o van de Auteurswet vallen, mits degene die zich op die bepaling beroept rechtmatige toegang tot die artikelen heeft verkregen door daarvoor te betalen. Uiteraard moet ook de andere voorwaarde, dat het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker of zijn rechtverkrijgenden, worden nageleefd. Nieuwsmedia die niet willen dat hun achter een betaalmuur geplaatste artikelen worden gebruikt om artificieel intelligente applicaties te trainen, kunnen dus een daartoe strekkend uitdrukkelijk voorbehoud maken en de gebruikers van die artikelen daarop wijzen bij het verlenen van toegang. Daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Het voorbehoud kan ook in de metadata van de nieuwsartikelen worden opgenomen.
Onderschrijft u de conclusie dat het onbeperkt vergaren en verwerken van journalistieke content achter paywalls door grote techbedrijven ten koste gaat van de exploitatie van rechthebbenden? Acht u het wenselijk dat de marktmacht van grote techbedrijven daardoor wordt vergroot ten koste van traditionele media?
Tegen het onbeperkt kunnen vergaren en verwerken van journalistieke content zijn rechthebbenden beschermd via artikel 15o van de Auteurswet, die makers en hun rechtverkrijgenden in staat stelt daaraan desgewenst paal en perk te stellen, in het bijzonder door hen in de gelegenheid te stellen het auteursrecht uitdrukkelijk op passende wijze voor te behouden. De EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, waar artikel 15o Auteurswet op is gebaseerd, zal in 2026 worden geëvalueerd.
Vermeldenswaardig is voorts dat recent de Europese Digital Markets Act (DMA) van kracht is geworden die (oneigenlijk) gebruik van data door de allergrootste tech-bedrijven (zogeheten poortwachters) moet beteugelen en tot eerlijker marktgedrag van die bedrijven moet leiden. De DMA heeft als doel concurrentie op digitale markten te versterken en meer keuzevrijheid te bieden aan gebruikers. In september 2023 zijn de eerste poortwachters aangewezen. Deze poortwachters moeten binnen zes maanden aan de verboden en verplichtingen uit de DMA voldoen. De DMA bevat onder andere transparantievereisten en verplichtingen tot het hanteren van eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden voor poortwachters.
Hoe kan de maker van een tekst het recht op reproductie voorbehouden (de tweede voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling binnen de Auteurswet)?
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt op dit specifieke punt voor dat het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijke en passende wijze is voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk. Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, wordt het voorbehouden van die rechten enkel als passend beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag dus geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Het geven van een authentieke interpretatie van de uitzondering en daarin opgenomen voorwaarden is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre de AI Act handvatten biedt om hiertegen op te treden? Wat doet u om het vrijelijk scrapen van nieuwsartikelen aan banden te leggen?
De AI-verordening biedt naar verwachting handvatten om risico’s te voorkomen en te mitigeren die ontstaan door de inzet van AI-systemen die voor een breed scala aan toepassingen kan worden ingezet, de zogeheten General Purpose AI (GPAI), maar lijkt minder geschikt om alle risico’s op schendingen van auteursrecht te adresseren. Hierbij is het wel belangrijk om te vermelden dat de AI-verordening geen afbreuk doet aan het bestaande juridische kader voor het auteursrecht. De Raad en het Europees Parlement hebben voor GPAI een andere aanpak voorgesteld waarover nog overeenstemming moet worden gevonden in de triloog in Brussel. Hiervoor verwijs ik naar de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat er eisen worden gesteld GPAI die leiden tot een eerlijke AI-ontwikkelketen. Omdat veel AI wordt ontwikkeld op basis van GPAI, is het noodzakelijk dat andere ontwikkelaars de juiste informatie hebben als ze op een GPAI-systeem voortbouwen. Het kabinet steunt de eis aan aanbieders van GPAI om informatie te geven en ondersteuning te bieden aan aanbieders die voortbouwen op deze GPAI om er een «nieuw» systeem van te maken waardoor ze aan de eisen van de AI-verordening die voor hen gelden kunnen voldoen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven, is binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een aantal aanvullende eisen voorgesteld, waaronder een verplichting om te markeren dat er gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij het trainen van grote AI-modellen. Dit betreft geen verplichting tot bronverwijzing, maar een samenvatting van het gebruik van trainingsdata dat is beschermd onder het auteursrecht. Deze verplichting zou rechthebbenden beter in staat moeten stellen om te controleren of de voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van artikel 15o van de Auteurswet zijn gesteld, aldus het Europees Parlement. Het kabinet zet op dit moment in op goede informatieverplichtingen voor alle GPAI zoals hierboven beschreven, wat naar verwachting al gevolgen zal hebben voor de wijze waarop grote AI-modellen worden getraind. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski,5 zoals ook naar verwezen in de geannoteerde agenda van de informele Telecomraad en het bijbehorend schriftelijk overleg, een mogelijke verdergaande verplichting die zich richt op door AI gegenereerde tekst- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht gebracht. De discussie hierover loopt echter nog. De specifieke risico’s op schendingen van auteursrecht kunnen daarnaast worden meegenomen in de evaluatie van de EU-richtlijn auteursrecht in 2026, wanneer ook de AI-verordening enkele tijd van kracht is en de eerste gevolgen kunnen worden bezien.
Heeft u er kennis van genomen dat de privacywaakhonden van twaalf landen waarschuwingen hebben uitgedeeld aan social mediabedrijven omdat zij datascraping moeten uitbannen? Wat is uw visie hierop? Vindt u dat dit ook in Nederland moet gebeuren?4
Ja, ik heb kennis genomen van de gezamenlijke verklaring die de Australische privacytoezichthouder samen met elf andere gegevensbeschermings- en privacytoezichthouders uit niet-EU landen heeft uitgebracht om scraping op sociale media en andere publiekelijk toegankelijke websites te adresseren. Organisaties dienen volgens de Australische privacytoezichthouder redelijke stappen te nemen om persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik, inmenging, verlies, ongeoorloofde toegang en verandering. Ook het beschermen tegen het ongeoorloofd verzamelen van deze gegevens via scraping, zou daaronder vallen.
Ik zie dat ook in EU-verband organisaties die persoonsgegevens verwerken deze gegevens op een passende manier moeten beschermen. Dit wordt geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG telt zes basisprincipes waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen. De verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn, terwijl ook dient te zijn voldaan aan de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5 AVG). Het laatstgenoemde beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid houdt onder andere in dat de nodige technische of organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens borgen. Daarbij noemt dit artikel uitdrukkelijk dat persoonsgegevens moeten zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, opzettelijk verlies, vernietiging en beschadiging. In lijn daarmee vereist artikel 32 AVG dat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard de omvang en de context van verwerking en de risico’s, voor de rechten van de betrokkene een op het risico afgestemd beveiligingsniveau moet worden gewaarborgd. Zo kan het noodzakelijk zijn om een procedure in te stellen voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking (artikel 32 AVG). Welke maatregelen in concrete gevallen zijn vereist – bijvoorbeeld om te beschermen tegen de gevolgen van scraping – vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre heeft u reeds uitvoering gegeven aan de motie-Dekker-Abdulaziz en Rajkowski, over het Europees voorzitterschap te verzoeken om watermerken te verplichten bij door AI gegenereerde tekst en beelden?5
In het Commissievoorstel voor de AI-verordening en de raadspositie op die verordening worden gebruikers van deepfaketechnologie verplicht om bekend te maken dat het gegenereerde beeld-, audio- of videomateriaal kunstmatig gegenereerd of bewerkt is. Een dergelijke plicht draagt bij aan het zoveel mogelijk (vooraf) mitigeren van het gevaar dat gemanipuleerd materiaal ten onrechte voor authentiek wordt gehouden. Nederland heeft deze transparantieverplichting in de onderhandelingen in de Raad en in de trilogen met het Europees Parlement gesteund. Een mogelijke verdergaande verplichting die is gericht op door AI gegenereerde tekst-, audio- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata, zal door het kabinet bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht worden gebracht als het onderwerp op de agenda staat.
In hoeverre wordt de ontwikkeling van de kabinetsvisie op generatieve AI beïnvloed door de val van het kabinet?
De ontwikkelingen van de (kabinets)visie op generatieve AI worden voortgezet. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze begin 2024 met uw Kamer delen. De opgaven rondom (generatieve) AI zijn te groot om hier als kabinet geen stappen in te zetten tijdens deze demissionaire periode. Daarbij heeft uw Kamer in grote meerderheid gevraagd om deze visie via het steunen van de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.8 Daarom is het van belang om een integrale visie neer te leggen die recht doet aan de korte- en lange termijn impact en een handelingsperspectief formuleert waarmee deze technologie op verantwoorde wijze in de samenleving wordt ingebed.
Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor het einde van het jaar het voorlopige standpunt inzake de omgang met generatieve AI door Rijksorganisaties. Om tot dit standpunt te komen, is onder andere advies ingewonnen van de Landsadvocaat.
Het artikel ‘Miljoenen snappen digitale overheid onvoldoende, meeste hoofdpijn over DigiD’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen snappen digitale overheid onvoldoende, meeste hoofdpijn over DigiD»?1
Ik ben bekend met dit artikel en de inhoud ervan.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat 4,5 miljoen Nederlanders onvoldoende in staat zijn om digitale overheidsinformatie te vinden en gebruik te maken van online dienstverlening van de overheid? Welke oorzaken ziet u?
Ik vind het belangrijk dat alle mensen in Nederland gemakkelijk gebruik kunnen maken van publieke dienstverlening. In de brief Voortgang en tussenevaluatie vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024 van 14 juli jl. geeft de Minister van OCW, mede namens mij, de bevindingen van de tussentijdse evaluatie van de Vervolgaanpak Laaggeletterdheid. Deze interdepartementale aanpak heeft tot doel om de grote groep volwassenen die moeite heeft met lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden te bereiken en ze te motiveren om met hun basisvaardigheden aan de slag te gaan. In de brief kunt u lezen welke acties de afgelopen jaren zijn ondernomen voor de versterking van basisvaardigheden voor volwassenen. Daarnaast geeft de Minister een doorkijk naar de fase na 2024.
Zoals ik heb aangegeven in de reactie op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de Informatiepunten Digitale Overheid, is het ook nodig beter inzicht te krijgen in de behoefte van de groep mensen die (al dan niet tijdelijk) niet in staat is om zelfstandig gebruik te maken van de (digitale) publieke dienstverlening. De mate waarin mensen in staat zijn om zelfstandig zaken te doen met de overheid hangt samen met de mate van hun zelfstandigheid (zoals bijvoorbeeld de beheersing van digitale basisvaardigheden), maar ook met de complexiteit van hun persoonlijke situatie en de complexiteit van wetten, regels en de organisatie(s) waarmee zij te maken hebben. Ik werk aan het helder krijgen van de ondersteuningsbehoeften van verschillende doelgroepen binnen de groep kwetsbare burgers en ondernemers. Ik zal de Kamer hier in het voorjaar van 2024 over informeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de groepen die vaak moeite hebben met digitale overheidscommunicatie te helpen, te weten laaggeletterden, mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met een taalachterstand en ouderen?
Voor mensen die het lastig vinden om digitaal te communiceren met de overheid moet er altijd een alternatief zijn om op een andere manier in contact te treden met publieke dienstverleners. Laaggeletterden, mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met een taalachterstand, ouderen en andere mensen die hier behoefte aan hebben, kunnen voor hulp ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in de bibliotheek. Hier kunnen ze ook leren om zelf digitaal vaardiger te worden.
Ik werk daarnaast aan de brede beschikbaarheid van voorzieningen om een ander langs digitale weg te kunnen vertegenwoordigen (zowel voor gemachtigden als voor wettelijk vertegenwoordigen). En ik stimuleer dat overheidsorganisaties hun teksten samen met de doelgroep verbeteren, zodat deze begrijpelijk zijn voor iedereen. Daarvoor heb ik één vindplek2 gecreëerd waar publieke dienstverleners kennis en kunde vinden over begrijpelijke taal en toegankelijke overheidsdienstverlening.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanpakken van laaggeletterdheid en beperkte digitale vaardigheden te bundelen, aangezien deze zaken vaak hand in hand gaan?
Er is al sprake van een gecombineerde aanpak. De aanpak laaggeletterdheid verloopt via het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal en dit programma richt zich op mensen met onvoldoende basisvaardigheden: taal, rekenen én digitale vaardigheden.3 Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je immers al deze vaardigheden nodig. Bijvoorbeeld om veiligheidsinstructies op je werk te lezen op een iPad of om een formulier in te vullen op een computer.
Via Tel mee met Taal krijgen gemeenten jaarlijks 80 miljoen euro voor het aanbieden van cursussen basisvaardigheden aan volwassenen in bibliotheken en buurthuizen.4 Gemeenten mogen zelf beslissen hoe dit wordt besteed. Op veel plekken waar taalcursussen worden aangeboden, worden ook cursussen voor digitale vaardigheden aangeboden. Er zijn ook combinatiecursussen waarin zowel taal- als digitale vaardigheden aan bod komen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2022 12,5% van de aangeboden cursussen binnen dit programma een combinatiecursus taal en digitale vaardigheden betrof.5
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het geregeld voorkomt dat mensen met beperkte digitale vaardigheden voorzieningen mislopen zoals toeslagen, de bijstand en de aanvullende studiebeurs? In hoeverre heeft u zicht op het effect van beperkte digitale vaardigheden onder 4,5 miljoen mensen op niet-gebruik van regelingen? Bent u bereid hier onderzoek naar te verrichten?
We willen burgers die mogelijk in armoede verkeren of dreigen te komen, in een eerder stadium benaderen en hen dienstverlening aanreiken. Daarbij zetten we onder andere in op het verstevigen van het (lokale) netwerk in gemeenten en gaan we aan de slag met proactieve dienstverlening rondom specifieke levensgebeurtenissen. Zo helpen we mensen die in een kwetsbare situatie zitten, zoals een ondernemer met schulden of iemand die werkloos dreigt te worden.
Bij de uitwerking van proactieve dienstverlening maken we verder gebruik van de uitkomsten van onderzoek naar vroegsignalering en armoede van het CBS6 en de inzichten van het Ministerie van SZW7 naar niet-gebruik.
In vervolg hierop gaat mijn departement kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitvoeren naar niet-gebruik onder diverse groepen kwetsbare of niet-zelfredzame mensen.
Is het aantal Informatiepunten Digitale Overheid voldoende volgens u? Zo nee, bent u voornemens dit aantal uit te breiden? Waarom wel of niet? Zijn er andere niet-digitale alternatieven voor burgers die er niet uit komen?
Het netwerk van Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) is landelijk dekkend. Ik heb maatregelen genomen om het bereik van de IDO’s te vergroten, onder andere door een regierol bij gemeenten te beleggen en te stimuleren dat er ook IDO’s worden ingericht buiten de muren van de bibliotheek, bijvoorbeeld bij wijk- en buurthuizen.
Daarnaast zijn in de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Enschede, in samenwerking met 7 uitvoeringsorganisaties, praktijkinitiatieven gestart met loketten waar mensen fysiek en via andere kanalen terecht kunnen met hun hulpvraag. Bij persoonsgebonden vragen neemt een overheidsdienstverlener de coördinatie op zich als er meer uitvoeringsorganisaties betrokken zijn.
Op basis van de ondersteuningsbehoeften van (kwetsbare) burgers en ondernemers verken ik samen met onder andere gemeenten en uitvoeringsorganisaties wat er verder nodig is om de dienstverlening goed vorm te geven, wie daarin het beste welke rol kan vervullen en welke bevoegdheden daarvoor nodig zijn.
In aansluiting op de nieuwe zorgplicht (die vanaf 1 januari 2024 voor alle bestuursorganen geldt en hen verplicht om in het contact met burgers voor passende ondersteuning te zorgen) gaat het ook om het daar waar nodig bieden van niet-digitale alternatieven en ondersteuning. De ondersteuning moet passend zijn voor de burger/doelgroep. Vanuit mijn departement ondersteun ik bestuursorganen om invulling te geven aan deze zorgplicht.
Waarom denkt u dat met name DigiD voor mensen lastig blijkt? Op welke manieren zou de app toegankelijker gemaakt kunnen worden? Zou het een optie zijn om wijzigingen in het gebruik van de app in toekomst te beperken, zodat mensen niet telkens opnieuw hoeven te wennen?
DigiD biedt een veilige en betrouwbare methode voor digitale authenticatie, waarmee gebruikers toegang krijgen tot diverse overheidsdiensten. Om digitale publieke dienstverlening te kunnen gebruiken, is het essentieel dat de identiteit van de burger op betrouwbare wijze wordt vastgesteld. De verhoogde veiligheidseisen voor het vaststellen van identiteit vereisen extra controlestappen. Een voorbeeld hiervan is het eenmalig controleren van een identiteitsbewijs met behulp van de DigiD-app, zodat het voldoet aan de eisen vanuit de eIDAS-verordening voor het uitgeven en gebruiken van middelen op het betrouwbaarheidsniveau substantieel.
Het stellen van hogere eisen aan het betrouwbaar vaststellen van de identiteit maakt dat de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van de DigiD-app in het geding kan komen. Bij het doorvoeren van wijzigingen in de DigiD-app is het uitgangspunt om de impact voor burgers te beperken tot een minimum.
Tegelijkertijd werkt Logius voortdurend aan het verbeteren van de toegankelijkheid van DigiD en de DigiD-app. Dit gebeurt aan de hand van burgeronderzoek en signalen van burgers en publieke dienstverleners (zoals de Belastingdienst). Op basis van deze informatie wordt het in de volgende update van de DigiD app makkelijker om bepaalde eenmalige stappen in de app te doorlopen. Denk daarbij aan het activeren van de app of het uitvoeren van een ID check.
Wanneer er bij een wijziging iets in het gebruik van de app verandert, krijgen gebruikers na de update bij het openen van de app eerst een korte rondleiding. Vervolgens worden mensen stap-voor-stap door een proces (zoals activeren of inloggen) geleid. De app refereert ook naar de DigiD website, waar introductievideo’s te vinden zijn. Die video’s zijn vooraf getest met minder-digitaal vaardigen. Daarnaast informeert Logius tijdig organisaties die hulp bieden bij het gebruik van DigiD zoals de Informatiepunten Digitale Overheid en Digisterker. Zij kunnen hun hulpaanbod dan op tijd aanpassen op de aanstaande wijzigingen.
Op welke termijn zal de eerstvolgende update van DigiD plaatsvinden, waar volgens Logius een aantal verbeteringen worden doorgevoerd, zoals het kunnen overslaan van stappen die mensen als lastig ervaren?
Kort na de zomer zal de volgende update van de DigiD app verschijnen die zal voldoen aan alle 50 toegankelijkheidscriteria uit de «Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) 2.1». Een mijlpaal, de DigiD app verkrijgt dan een toegankelijkheidsverklaring met het stempel A: «voldoet volledig».
Voor verdere toelichting rondom het overslaan van stappen, zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Het internet is vervuilender dan de luchtvaart, met dank aan alle mails, crypto’s, videogesprekken, streams en de cloud’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het internet is vervuilender dan de luchtvaart, met dank aan alle mails, crypto’s, videogesprekken, streams en de cloud»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat volgens nauwkeurige schattingen het digitale leven goed is voor zo’n 4 procent van de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen?
Er doen vele schattingen de ronde over de uitstoot van digitale technologieën, als gevolg waarvan verschillende percentages worden gehanteerd. Deze percentages liggen veelal rond de 4 procent of komen op een lagere inschatting uit. Hieraan ligt ten grondslag dat de ontwikkelingen op dit gebied snel gaan en deze schattingen vaak verschillen in hun reikwijdte. Hoewel het percentage wellicht niet met zekerheid te benoemen is staat vast dat digitale technologie bijdraagt aan de uitstoot van broeikasgassen en dat de ontwikkeling van deze bijdrage in absolute en relatieve zin verband houdt met de adoptie van digitale technologieën.
Voor Nederland laat ik momenteel een tweetal onderzoeken uitvoeren, waarin de bijdrage aan de verduurzaming van Nederland en de uitstoot van Nederlandse digitale sector wordt meegenomen. Ik zal deze onderzoeken met uw Kamer delen, zoals eerder meegedeeld.
Heeft u de beschikking over soortgelijke cijfers of schattingen over het energieverbruik van het digitale leven en welk deel daarvan wordt veroorzaakt door Nederland?
Zie antwoord bij vraag 2.
In hoeverre levert Nederland wereldwijd een positieve of negatieve bijdrage aan de kosten van het digitale leven, gezien de hoge mate van digitalisering van de Nederlandse samenleving?
Het is niet mogelijk een exact antwoord te geven op de netto bijdrage van de Nederlandse digitale economie aan de totale mondiale milieukosten van digitalisering. Er is hierbij sprake van een complexe wisselwerking tussen het intensieve gebruik van digitale producten en diensten in Nederland en de positieve milieu-impact die het gebruik hiervan kan opleveren. Bovendien vereist dit een diepgaand inzicht in de precieze locaties van digitale infrastructuur die gebruikt wordt voor in Nederland gebruikte digitale producten en diensten.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat in de Europese interne markt er een vrij verkeer van goederen en diensten is. De verspreiding van digitale diensten over de unie en het aanbod van deze diensten is daarmee vanwege het innovatie gedreven karakter inherent aan verandering en ontwikkeling onderhevig. Mede hierdoor is een feitelijk juist antwoord op de vraag moeilijk te geven. Bovendien hebben de vigerende beleidskaders op het gebied van economische ontwikkeling en klimaatmitigatie ook geen specifieke doelstellingen met betrekking tot de spreiding van digitale diensten over de interne markt.
In het algemeen kan gesteld worden dat Nederland relatief sterk gedigitaliseerd is. Het is echter zo dat niet alleen het gebruik maar ook het aanbod van digitale diensten in Nederland groot is. Een studie van de Europese Commissie over datastromen in de Unie toont aan dat in Nederland relatief veel data worden verwerkt, ook voor dienstverlening in andere lidstaten2. Dit heeft onder andere met de hoge kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur en onze positie als internetknooppunt te maken. Deze hoge dataverwerkingscapaciteit is positief voor de innovatiekracht van het Nederlandse digitale bedrijfsleven. Het beeld dat deze studie schetst is in die zin onvolledig dat datastromen naar derde landen hier niet in worden meegenomen. Op basis hiervan kan dus geen volledig beeld worden geschetst met betrekking tot de relatieve bijdrage die Nederland levert aan de kosten van het digitale leven.
Indien er geen of onvoldoende cijfers beschikbaar zijn over de kosten van het digitale leven in termen van CO2-uitstoot, energieverbruik en elektriciteitsverbruik, bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar deze kosten en deze te delen met de Kamer?
Op dit moment beschik ik niet over een integraal beeld van de duurzaamheidseffecten van onze digitale economie. Zoals eerder aangegeven wordt hier op dit moment onderzoek naar uitgevoerd. Wanneer deze onderzoeken afgerond zijn zal ik deze delen met de Tweede Kamer.
Wordt binnen de rijksoverheid de digitale voetafdruk gemonitord, om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat overbodige data wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen beeld van de digitale voetafdruk van de Rijksoverheid. Dit heeft ermee te maken dat er een overlap is met de andere domeinen van onze bedrijfsvoering. Het energieverbruik van onze ICT-hardware is bijvoorbeeld opgenomen in het energieverbruik van onze gebouwen, bijvoorbeeld voor monitors of wanneer medewerkers hun apparatuur op kantoor opladen.
Op deelaspecten wordt wel onze digitale voetafdruk gemonitord, zoals het energieverbruik van onze datacenters of de voetafdruk van alle ICT-hardware die we inkopen. In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (4.3.7) heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, opgenomen dat we duurzaamheidsdata over onze ICT op het rijks ICT-dashboard zullen plaatsen. Hier wordt momenteel voorbereidend werk voor gedaan, zoals het valideren en structureren van de betreffende data. In 2023 zullen de eerste gegevens op het dashboard worden geplaatst. Wanneer nieuwe data beschikbaar komen zal dit verder worden aangevuld.
Daarnaast geeft u aan dat overbodige data mogelijk verwijderd kunnen worden. In de verschillende programma’s op het gebied van informatiehuishouding binnen het Rijk wordt hier aandacht aan besteed. Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met wettelijke kaders als de WOO en de archiefwet. Naast het verwijderen van overbodige data werken we ook aan het beperken van het ontstaan van overbodige data. Bijvoorbeeld door dataminimalisatie en het faciliteren van online samenwerking, waarmee mailverkeer en versiebeheer van documenten wordt beperkt.
Om de digitale voetafdruk van de Rijksoverheid verder te reduceren zullen ook interbestuurlijke en publiek-private coalities nodig zijn. In de agenda «Coalities voor de digitale samenleving» staat duurzaamheid dan ook genoemd als één van de vier thema’s. Onderzocht wordt of en op welke wijze een coalitie van toegevoegde waarde kan zijn op dit thema.
Deelt u de zorg dat het aandeel energieverbruik en CO2-uitstoot van het digitale leven in absolute zin en als percentage van het wereldwijde verbruik sterk stijgen zalmet de komst van de 5G- en 6G-netwerken en kunstmatige intelligentie waarvoor steeds meer rekenkracht en dus energie nodig is?
Ja, ik deel deze zorg voor zover het gaat om situaties waar de toename van het gebruik van nieuwe netwerktechnologieën en AI leiden tot een groter energiegebruik. Ik constateer dat digitale ontwikkelingen elkaar tegenwoordig in hoog tempo opvolgen en dat de economie en maatschappij steeds verder digitaliseren. Met een steeds groter deel van onze economische en maatschappelijke activiteit online is het evident dat energieverbruik en de CO2-uitstoot als gevolg van deze activiteit zullen stijgen wanneer er niet wordt geïnnoveerd op het gebied van duurzaamheid van deze technologieën. Het is daarom belangrijk dat nieuwe technologieën zelf ook zo duurzaam mogelijk zijn. Op dit vlak zien wij ook dat er door bedrijven veel stappen worden gezet, waardoor de toepassing van nieuwe technologieën niet a priori gelijkstaat met een toenemend energieverbruik.
Deelt u de mening dat nog flinke stappen gemaakt moeten worden in het monitoren van de digitale voetafdruk door overheden, bedrijven en consumenten?
Bewustwording en betere monitoring van de digitale voetafdruk is een proces dat binnen alle economische sectoren en activiteiten ontstaat. Voorbeelden van stappen die al genomen worden zijn bijvoorbeeld de Corporate Social Responsibility Richtlijn (CSRD-richtlijn) die vanaf 2024 steeds meer bedrijven verplicht om te rapporteren over hun klimaatimpact en de vierjaarlijkse rapportageplicht die voortkomt uit de energiebesparingsplicht. Ik deel met uw Kamer dat naast deze voorbeelden nog volop stappen te zetten zijn.
Bent u bereid te bezien of extra maatregelen nodig zijn om de digitale voetafdruk van de overheid en bedrijven te monitoren en daarmee ook te verminderen, bijvoorbeeld via nieuwe wettelijke normen, protocollen of gedragscodes? Wilt u hierover in gesprek gaan met het bedrijfsleven en de digitale sectoren?
Het goede nieuws is dat dit gesprek al volop gaande is. De Nationale Coalitie voor Duurzame Digitalisering heeft mij afgelopen jaar een Manifest aangeboden met ideeën voor een duurzame digitale sector. Dit manifest bevat handvatten voor de sector en overheden om actie te kunnen nemen. Ik vind het belangrijk dat we bij het aanpakken van dit probleem samenwerken met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden.
Onder andere op basis van de onderzoeken die nu worden gedaan zal ik uitvoering geven aan de motie-Kathmann voor een duurzame digitale sector, hierbij is de NCDD een natuurlijke gesprekspartner. U kunt dit plan eind dit jaar verwachten. Ik kan daarbij nog niet stellen welke extra maatregelen nodig zijn.
In hoeverre zijn bedrijven en consumenten zich voldoende bewust van hun digitale voetafdruk? Vindt u dat er een rol is voor de overheid om dit bewustzijn te vergroten en zo ja, welke stappen neemt u hiertoe?
Zoals ook eerder gesteld: de bewustwording is nog zeker niet compleet binnen samenleving en bedrijfsleven. Ik wil met mijn collega’s inventariseren welke rol de Rijksoverheid hierin kan nemen.
Wat vindt u van het Franse principe Sobriété digitale, digitale gematigdheid, dat staat voor het bewust matigen met sommige digitale technologieën die weinig toevoegen maar vooral vervuilen?
Sobriété digitale is een interessante benadering van digitale ontwikkeling, niet alles wat kan hoeft immers ook gedaan te worden. Desalniettemin ben ik van mening dat de overheid terughoudend moet zijn in het sturen op de omvang van maatschappelijke activiteiten sector. De rol van de overheid ligt primair bij het voorkomen en terugdringen van negatieve effecten van activiteiten, waarbij steeds zorgvuldig zal moeten worden gekeken of sturen op de omvang een effectieve optie is. Hoe dit principe dan wel kan worden toegepast is een vraagstuk waar nog naar gekeken dient te worden samen met betrokkenen uit maatschappij en economie.
In hoeverre zou het Sobriété digitale-principe ook in Nederland als uitgangspunt voor nieuw beleid kunnen dienen?
Als het gaat om digitaliseringsbeleid binnen de overheid krijgt duurzaamheid een steeds prominentere plek in de belangenafwegingen, naast bijvoorbeeld belangen als informatieveiligheid, privacy en dienstverlening. De beleidskeuzes die we maken moeten het immers mogelijk maken dat we de klimaatdoelstellingen die we onszelf opleggen gaan realiseren.
Als het gaat om beleid richting bedrijfsleven en samenleving zetten we flinke stappen met de eerdergenoemde energiebesparingsplicht en CSRD-richtlijn. Ik onderschrijf het belang van bewustzijn over de digitale voetafdruk van bedrijven en de verantwoordelijkheid die bedrijven hebben. Ik hecht echter ook aan het belang van ondernemersvrijheid.
Het bericht over het algoritmeregister |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS?1
Het Algoritmeregister maakt deel uit van een breder pakket aan maatregelen voor verantwoorde inzet van algoritmen uit de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren. Zo is begin dit jaar de algoritmetoezichthouder gestart. Voor de zomer ontvangt uw Kamer nog een eerste versie van het implementatiekader verantwoorde inzet van algoritmen voor de overheid. Het kabinet werkt daarnaast aan de Wet versterking waarborgfunctie Awb. Op Europees niveau wordt er gewerkt aan de AI-verordening en binnen de Raad van Europa aan het AI-verdrag. Hierbij is het Algoritmeregister een deel van de oplossing, maar wel een belangrijk onderdeel. Daarmee lopen we voorop in Europa.
Het Algoritmeregister is in december 2022 van start gegaan, met de inzichten en algoritmen die we toen hadden. Ik wilde niet wachten tot alles helemaal perfect was en tot we alle algoritmen in beeld hadden. In de brief die ik toen stuurde heb ik toegezegd het register door te ontwikkelen. Dat ben ik ook aan het doen. Er is een eerste werkdefinitie van welke algoritmen in het Algoritmeregister horen: ten minste de hoog-risico AI-systemen volgens de definitie van de Raadstekst van de AI-verordening. De velden die ingevuld moeten worden in het register worden doorontwikkeld. Daarnaast loopt er een doelgroepenonderzoek. Ik heb het verder makkelijker gemaakt voor overheden om aan te leveren via een webformulier of via hun eigen (interne) register.
Het is nu aan overheden om hun algoritmen te publiceren. Sinds de lancering heeft een aantal organisaties algoritmen gepubliceerd. Van veel weet ik dat zij bezig zijn met de voorbereidingen. Zoals het NOS-artikel opmerkt, is bij een aantal algoritmen nog niet alle velden ingevuld. Een aantal organisaties heeft dit al verbeterd. Anderen hebben aangegeven hiermee aan de slag te gaan, waaronder de gemeente Utrecht.
Ik wijs overheden actief op het publiceren van algoritmen en ook spreek ik mijn collega’s in het kabinet erop aan. Het inventariseren, beleggen van verantwoordelijkheden en het uiteindelijke registreren kost echter tijd en capaciteit voor overheidsorganisaties, omdat dit zorgvuldig moet en tot een toegankelijk resultaat moet leiden. De ambitie is om het Algoritmeregister in 2025 volledig gevuld te hebben met alle algoritmen die voldoen aan de definitie van hoog-risico AI. In de tussentijd zijn we al aan de slag waarbij we de door uw Kamer aangenomen motie meenemen om nieuwe algoritmen op te nemen en te komen tot een planning per departement.2
Ik vind het goed dat er, terwijl in de hele overheid mensen aan het werk zijn, zo kritisch gekeken wordt naar het functioneren van het Algoritmeregister. Om die reden voeren we een open proces waarin iedereen kan meedenken over het register. Met de feedback gaan we aan de slag.
In hoeverre voldoet het huidige algoritmeregister aan het doel om meer transparantie te creëren?
Het Algoritmeregister als instrument biedt nu al meer transparantie, als deel van een breder pakket aan maatregelen zoals ook genoemd in het antwoord bij vraag 1. Als een algoritme geregistreerd is, wordt allereerst het bestaan duidelijk. Het geeft daarnaast inzicht waarvoor het gebruikt wordt, waarom het gebruikt wordt en hoe het gebruikt wordt. In het bijzonder moet het ook inzicht geven in welke gegevens van burgers en bedrijven daarbij gebruikt worden. We voeren momenteel een doelgroepenonderzoek uit en hanteren een open aanpak, waarin mensen kunnen meedenken.
Het is voor de transparantie van belang dat alle relevante algoritmen gepubliceerd worden door overheden. En dat kan natuurlijk beter. Er zijn momenteel 123 algoritmen geregistreerd. Bij een deel daarvan zijn alle velden ingevuld. Natuurlijk is het doel van het Algoritmeregister pas bereikt, als het gevuld is met alle relevante algoritmen. Zoals eerder genoemd, stimuleer ik overheden om te publiceren en zoveel mogelijk velden in te vullen.
In hoeverre is de Staatssecretaris nog van plan om het algoritmeregister aan te passen, om bijvoorbeeld meer inzage te geven in de beslismodellen?
Het register biedt nu al de mogelijkheid daar inzage in te bieden. In de meest recente versie van de publicatiestandaard is het veld «Technische werking», waarin uitgelegd kan worden hoe het algoritme werkt, en is er de mogelijkheid om te linken naar de broncode.
Een andere ambitie uit de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren is het inzicht bieden in welke «regels» gehanteerd worden (actie 3.3.2). Er wordt gekeken naar hoe het register hier een rol in kan spelen.
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat het register juist inzage zou moeten bieden op basis waarvan beslissingen worden genomen, bijvoorbeeld dat nationaliteit een rol speelt bij de risico-inschatting van het algoritme bij een visumaanvraag bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ik ben het met u eens dat het register inzage zou moeten bieden in wat voor gegevens gebruikt worden door algoritmen, in het bijzonder waar het bijzondere persoonsgegevens betreft. Met onder meer het veld «Gegevens» biedt het Algoritmeregister daar de ruimte voor.
Kan de Staatssecretaris een inschatting geven hoe vaak het algoritmeregister wordt geraadpleegd?
Ruim 10.000 bezoekers hebben sinds openstelling de website bezocht. Gemiddeld bezoeken 400 mensen per week het Algoritmeregister.
Decentrale algoritmeregisters zoals die van het UWV en de gemeente Amsterdam zijn hierin niet meegenomen.
Wanneer wordt het algoritmeregister geëvalueerd?
Zoals ook toegelicht in vraag 1, is het Algoritmeregister nog volop in ontwikkeling. Er is daarom sprake van continue evaluatie. Het doelgroepenonderzoek is daarvan een belangrijk onderdeel. Ook het open proces dat we voeren is daar onderdeel van, waarin iedereen feedback kan geven op het register.
Hoeveel hoog-risico algoritmes worden binnen de rijksoverheid ingezet?
Daar is momenteel geen zicht op. De vulling van het Algoritmeregister moet daar inzicht in gaan geven.
In hoeverre klopt het dat direct na de inwerkingtreding van de AI Act het verplicht wordt om algoritmes in het register op te nemen? Zo nee, op welke termijn verwacht de Staatssecretaris wetgeving in te dienen?
Ja, dat klopt. De AI-verordening zal een verplichting bevatten voor het registreren van AI-systemen in een Europese database. De details van deze verplichting, waaronder de te registreren informatie, hangt echter af van de uitkomst van de triloog tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie. Ik wil de nationale verplichting in samenhang bekijken met de inwerkingtreding van de AI-verordening. Het is belangrijk dat regels uit de AI-verordening en die voor het register goed op elkaar aansluiten. Dit om te voorkomen dat de uitvoeringspraktijk met steeds andere verplichtingen wordt geconfronteerd.
Het onderzoek naar mogelijk discriminerende algoritmen door DUO |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de inschatting dat uit dit onderzoek en de daarmee gepaard gaande publicaties een schrikbarend beeld van vooringenomenheid binnen de fraudebestrijding bij DUO naar voren komt?1, 2, 3
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 21 juni vind ik deze signalen zeer verontrustend en heb ik direct een onafhankelijk extern onderzoek aangekondigd.
Klopt het percentage dat op basis van een forse steekproef door Investico wordt genoemd, namelijk dat 97% van de rechtszaken op het gebied van vermeende fraude met een uitwonendenbeurs studenten met een migratieachtergrond betreft? Bent u bereid dit uit te zoeken indien u deze gegevens nu niet hebt?
Op dit moment beschikt DUO in het kader van de uitvoering van de WSF 2000 en daarbinnen specifiek de controle op uitwonendheid, niet over gegevens die direct inzicht geven in een eventuele migratieachtergrond. Op basis van de beschikbare data kan ik vooralsnog niet zeggen of het percentage van 97%, dat in het artikel wordt geschetst, klopt. De vraag of de werkwijze van DUO een disproportionele impact heeft op studenten met een migratieachtergrond, staat centraal in het onderzoek dat ik heb aangekondigd.
Bent u tenminste bereid om gedurende het reeds door u aangekondigde onderzoek dit algoritme buiten werking te stellen?
Ja. Op 22 juni heb ik aan uw Kamer medegedeeld dat ik DUO heb gevraagd om tot nader order uitsluitend te controleren op grond van een aselecte steekproef onder uitwonende studenten. Daarbij worden geen nadere criteria gebruikt.
Bent u bereid om dit algoritme openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier zijn wij mee bezig. De beoordeling van dit specifieke algoritme zal ook deel uitmaken van het onafhankelijke onderzoek dat ik aan uw Kamer heb toegezegd. In bredere zin is DUO reeds gestart met een lerende aanpak om voor te sorteren op de toekomstige verplichting om algoritmes op te nemen in het Algoritmeregister. Alvorens over te gaan tot publicatie van een algoritme moeten een aantal stappen doorlopen worden, binnen de bredere scope van het Algoritmeregister wordt ook dit algoritme in de inventarisatie meegenomen.
Bent u nu eindelijk bereid te komen tot een alomvattend openbaar algoritmeregister? Waarom staat er geen enkel algoritme over studiefinanciering in het momenteel gehanteerde register?
Ja, dat is de inzet van het kabinet. In december 2022 is het Algoritmeregister gelanceerd. Dit register wordt momenteel doorontwikkeld. Verschillende organisaties hebben hun algoritmes hier al in aangeleverd. Conform de Werkagenda moet het register in 2025 gevuld zijn met alle algoritmes die relevant zijn voor burgers. Er zijn veel organisaties die hier actief aan werken, maar het vullen van het register kost tijd en capaciteit om zorgvuldig te doen. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, werkt DUO eraan om haar algoritmes ook in het register laten opnemen.
Deelt u de kritiek van hoogleraar privaatrecht Gijs van Dijck die stelt dat een algoritme gevuld met ervaringen van medewerkers van DUO leidt tot een situatie waarin je «geen idee hebt wat je aan het vergelijken bent»? Met welke informatie is het algoritme gevoed? Zit daar ook informatie van het FSV bij?
Het is op dit moment voorbarig om aan te geven of ik deze kritiek deel, ook dit moet uit onderzoek blijken. Wel kan ik alvast aangeven dat DUO geen gebruik maakt van de gegevens uit FSV.
Bent u bereid onafhankelijke deskundigen dit algoritme te laten doorlichten op vooringenomenheid en discriminatoire werking? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in mijn brief van 21 juni aangekondigd dit te gaan doen.
Deelt u de mening van ons dat de stelling dat etniciteit en nationaliteit geen rol spelen omdat ze niet in het algoritme zitten, getuigt van een op zijn best nogal naïeve kijk op de werking van algoritmen door DUO?
DUO heeft aangegeven dat etniciteit en nationaliteit niet in het algoritme zitten. Of etniciteit of nationaliteit door het algoritme op indirecte wijze toch de uitkomst beïnvloeden kan ik pas zeggen na afloop van het onderzoek. Ik kan daarom ook geen antwoord geven op de kwalificatie uit uw vraag.
Is het gehanteerde algoritme gecheckt op privacy via een gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Is dit zoals vereist periodiek herhaald? Wat was eventueel de uitkomst van deze check?
Het door DUO gehanteerde algoritme is bij de start in 2012 niet gecheckt op privacy via een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB). Deze is namelijk pas ingevoerd in mei 2018 In 2012 is er gebruik gemaakt van een beperkte set uit te wisselen persoonsgegevens die DUO conform de wet voor de uitvoering van haar taken mocht gebruiken. Verder heeft DUO in 2022 de Auditdienst Rijk, in het kader van een lerende aanpak, gevraagd om onderzoek te doen naar het proces van uitwonendencontrole en de privacy-waarborgen daarin. DUO is nog in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.
Is het gehanteerde algoritme ook gecheckt door de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo niet, waarom niet. Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Op het destijds ingediende wetsvoorstel waarin uitspraken zijn gedaan over onder andere het selectiemodel is een advies uitgebracht door het CBP, de voorganger van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Wie heeft dit algoritme ontwikkeld en hoe zijn de mensenrechten gewaarborgd?
Het selectiemodelis in de pilotfase die vooraf ging aan de inwerkingtreding van de wet in 2012 ontwikkeld in samenwerking met diverse gemeenten en sociale recherches. Het model is samengesteld op basis van (gedrags-)kenmerken van studerenden met een uitwonendenbeurs. Dit model is vervolgens getoetst en aangescherpt op basis van controles in de pilotregio’s.
Is dit algoritme onderzocht in het onderzoek naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Marijnissen c.s. die ziet op het opsporen en opschonen van vervuilde data? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom was er dan onderzoeksjournalistiek voor nodig om dit op te sporen?4
Ja, dit algoritme is inderdaad in het kader van de genoemde motie onderzocht.6
Hoe kan het dat DUO claimt continu te evalueren maar dat er in ruim tien jaar geen letter op papier is gezet over de geleerde lessen?
Evaluatie vindt plaats door het periodiek toetsen van het uitvoeringsbeleid aan nieuwe jurisprudentie en uitvoeringstechnische zaken waar men tegenaan loopt. In het onderzoek zal in beeld worden gebracht hoe de evaluatie geschiedde.
Bent u bereid met DUO afspraken te maken over de manier waarop de eigen werkwijze geëvalueerd wordt?
Ja, dit maakt onderdeel uit van het aangekondigde onderzoek.
Hoe beoordeelt u dat een fraudebestrijdingssysteem dat letterlijk door Minister Plasterk is vormgegeven naar voorbeeld van de kinderopvang na het toeslagenschandaal niet meteen grondig tegen het licht gehouden is?
Ik kan mij goed voorstellen dat naar aanleiding van deze signalen deze vraag wordt gesteld. Dit zal daarom ook onderdeel uitmaken van het aangekondigde onderzoek. Zie ook vraag 12.
Deelt u de inschatting dat deze informatie naar boven had moeten komen bij de doorlichting van onderwijswetgeving op het gebied van hardvochtigheid? En dat daar wel problemen bij DUO naar voren gekomen zijn, maar niet op dit specifieke punt? Hoe gaat dat in de toekomst voorkomen worden?
Ik kan me goed voorstellen dat naar aanleiding van deze signalen deze vraag wordt gesteld. Dit zal daarom ook onderdeel zijn van het aangekondigde onderzoek.
Waarom worden bij onderzoeken naar vermeende fraude meteen werkgevers geïnformeerd? Deelt u de mening dat dit een onnodig ontwrichtend effect kan hebben op het leven van verdachten?
Werkgevers of andere derden worden niet op de hoogte gesteld van het besluit om de uitwonendenbeurs in te trekken. Ik merk op dat in de berichtgeving er sprake was van een geval waarbij de controleurs bij de gemeente waar de studente in kwestie werkte, zouden hebben gevraagd naar welk adres zij daar had opgegeven. Zonder verdere details kan ik echter niet beoordelen op welke casus dit betrekking zou hebben, noch kan ik bevestigen of dat echt zo is gebeurd. De werkwijze en instructies van de controleurs maakt deel uit van het interne onderzoek dat DUO zelf uitvoert en zal ook in het onafhankelijke onderzoek terugkomen.
Wat vindt u van de kritiek dat DUO veel te snel conclusies trekt over fraude gebaseerd op bezoekjes van soms maar enkele minuten?
Het is op dit moment voorbarig om aan te geven of ik deze kritiek deel, ook dit moet uit het aangekondigde onderzoek blijken.
Wat zijn volgens u de implicaties van de omgekeerde bewijslast, zoals die door Minister Plasterk is ingevoerd? Deelt u de conclusie van De Groene, die stelt dat het in de praktijk bijna ondoenlijk is om onomstotelijk aan te tonen dat een student woont waar hij staat ingeschreven?
Ik kan mij goed voorstellen dat naar aanleiding van deze signalen vragen worden gesteld over de omgekeerde bewijslast. Wat mij betreft dient nu eerst nader onderzoek te worden gedaan, en volgt daarna een gesprek over het beleid en eventuele aanpassingen die daarin noodzakelijk zijn. In dat gesprek wordt ook de omgekeerde bewijslast betrokken.
Wat betekent dit voor de aangekondigde intensivering van controles door DUO na herinvoering van de basisbeurs? Kunt u garanderen dat daarbij geen gebruik wordt gemaakt van discriminerende algoritmen?
Zoals aangekondigd zal DUO tot nader order alleen controleren op grond van een aselecte steekproef onder uitwonende studenten. Dat geldt ook voor controles na herinvoering van de basisbeurs. De geplande intensivering houdt verband met het feit dat vanaf 1 september 2023 ook studenten in het hbo en wo weer recht kunnen krijgen op de uitwonendenbeurs en de te controleren populatie dus groter wordt.
Hoe zou u in het algemeen de fraudebestrijding door DUO kenschetsen? Staat de menselijke maat – zoals u op 7 april in een Kamerdebat stelde – bij DUO nu centraal? Kunt u voorkomen dat mensen – net als in het toeslagenschandaal – zonder bewijs als fraudeur worden bestempeld?
De onrust naar aanleiding van deze signalen begrijp ik heel goed. Tegelijkertijd vind ik het niet passend om, terwijl het externe onderzoek nog moet starten, een oordeel uit te spreken over de werkwijze. Daartoe wil ik eerst alle feiten op tafel hebben.
Ik wil in dit licht wel graag met u delen dat de berichtgeving over de fraudebestrijding van DUO ook binnen de organisatie hard is binnengekomen. Zowel binnen DUO als breder binnen het departement. Ik ken DUO wel degelijk als een organisatie waarin de menselijke maat centraal staat. Dat blijkt uit de vooruitstrevende wijze waarop DUO omgaat met maatwerk, de extra wettelijke ruimte die we daarvoor hebben gecreëerd en het initiatief dat DUO continu toont om signalen van de telefoonlijn terug te brengen naar Den Haag. Dat ik de recente signalen over de fraudebestrijding uiterst zorgwekkend vind, bestaat gelijktijdig met de waardering die ik voor de inspanningen van DUO heb.