Het bericht dat Rijkswaterstaat niet weet waar zijn metaalafval met giftige stoffen zoals Chroom-6 blijft |
|
Agnes Mulder (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Giftig staal Rijkswaterstaat ging stiekem naar de ovens van Tata»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering uit het onderzoek van het Financieele Dagblad dat het vermengen van vervuild en schoon schroot aan de orde van de dag is en dat de meldplicht hiervoor – die werkgevers in staat moet stellen om risico’s te beoordelen en maatregelen te nemen – slecht wordt nageleefd?
Bedrijven moeten ter bescherming van hun personeel voldoen aan strenge arboregels met betrekking tot handelingen die kunnen leiden tot blootstelling van het personeel aan chroom-6. Hier wordt ook toezicht op gehouden door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Verwerkers hebben dus reden om goed op te letten of ze chroom-6-houdend schroot innemen. Bovendien stellen bedrijven waar sloopwerkzaamheden plaatsvinden waarbij chroom-6-houdend schroot vrij kan komen vaak contractuele eisen aan de aannemer ten aanzien van het garanderen en aantonen van veilige verwerking van het schroot.
De erkend verwerker zal het metaalschroot vaak verkleinen. Daarna gaat het schroot voor recycling naar smelters, bijvoorbeeld een staalbedrijf. Bij de fysisch-chemische omstandigheden die heersen bij het recyclen van staal in een smelter wordt het chroom-6 omgezet in niet-kankerverwekkende vormen van chroom, die grotendeels in de metaallegering worden opgenomen. Recyclen van staal met chroom-6-houdende verf leidt dus niet tot nieuw staal met chroom-6. Voor het transport naar smelters kan chroom-6-houdend schroot gemengd worden met schroot zonder chroom-6, in een verhouding die de smelter die het schroot afneemt kan en mag accepteren.
Wat vindt u ervan dat zowel landelijke als regionale toezichthouders amper zicht hebben op de vermenging van vervuild en schoon schroot en dat de pakkans van het vermengen van vervuild en schoon schroot nihil is?
Het is voor de veiligheid van met name het personeel van schrootverwerkers van groot belang dat deze bedrijven zicht hebben op de aanwezigheid van chroom-6 in partijen ingenomen schroot. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om te letten op verflagen en bij onduidelijkheid het zekere voor het onzekere te nemen omwille van de gezondheid van zijn werknemers. Omgevingsdiensten zijn verantwoordelijk voor het toezicht, maar kunnen niet alle partijen chroom-6 houdend metaalschroot volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, werken bedrijven die dergelijk schroot innemen om het te verkleinen (snijden, knippen; daar in hun vergunning toestemming voor hebben) waarbij blootstelling aan chroom-6 een reëel risico is, met stringente veiligheidsmaatregelen en worden zij hierop ook gecontroleerd.
Informatie over aanwezigheid van chroom-6 is ook belangrijk in de fase van transport naar smelters, zodat de smelter en diens bevoegd gezag kunnen beoordelen of het innemen van het schroot verantwoord is en of extra eisen aan het verwerkingsproces gesteld moeten worden. Uiteraard is transparantie over de samenstelling van metaalschroot ook van belang bij export. Export van schroot met chroom-6 moet onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) altijd bij de autoriteiten aangevraagd worden. In Nederland dient deze «kennisgeving» gedaan te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Schroot met chroom-6 is kennisgevingsplichtig ongeacht het gewichtspercentage.
In de praktijk is het voor het bevoegde gezag vaak lastig te beoordelen of er sprake is van aanwezigheid van chroom-6-houdend schroot. Zeker bij export gaat het namelijk vaak om (scheeps-)ladingen van honderden tot duizenden tonnen metaal. Het metaal met chroom-6 kan sterk verkleind zijn, wat de herkenbaarheid vermindert. De ILT is bezig een plan van aanpak op te stellen voor deze problematiek.
Bij schroot dat werd geleverd aan Tata Steel in IJmuiden is de aanwezigheid van stukken schroot van de Lekbrug uiteindelijk wel opgemerkt, volgens de berichtgeving in Het Financieele Dagblad, waarna de betreffende partij schroot naar de afzender is geretourneerd.
Klopt het dat het volgen van chroomschroot lastig is omdat het meestal niet wordt bestempeld als gevaarlijk, omdat de hoeveelheid giftige stof vaak onder de grenswaarde van 0,1% van de totale massa blijft?
Voor het aanmerken van een afvalstof als gevaarlijk afval of niet-gevaarlijk afval moet de systematiek worden gevolgd van de Beschikking 2000/532 van de Europese Commissie, in Nederland geïmplementeerd in de Regeling Europese afvalstoffenlijst. Volgens de Commissie moet staalschroot met chroom-6 verf als niet-gevaarlijk afval worden aangemerkt als het gehalte chroom-6 lager is dan 0,1% van de totale massa schroot. In de praktijk is bij grote objecten het gewicht van een verflaag zo klein ten opzichte van het metaalgewicht dat de classificatie altijd uitkomt op niet-gevaarlijk afval. De classificatie als niet-gevaarlijk afval laat onverlet dat schrootverwerkers scherp moeten zijn op aanwezigheid van chroom-6, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
In hoeverre brengt het systematisch ongezien hergebruik van vervuild schroot gezondheidsrisico’s met zich mee?
Gezondheidsrisico’s doen zich met name voor bij handelingen die verfdeeltjes uit een chroom-6-houdende verflaag losmaken, zoals schuren, stralen en snijbranden. Bij recycling van schroot wordt het gesmolten en wordt chroom-6 zoals gezegd omgezet in niet-kankerverwekkende vormen van chroom, die in de metaallegering worden opgenomen.
Hoeveel zaken van schrootvermenging door zogenoemde «erkende verwerkers» zijn er door de omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in de afgelopen jaren aan het licht gebracht?
In hoeveel gevallen in de afgelopen jaren sprake is van schrootvermenging is mij niet bekend. Gezien het feit dat smelters schroot kunnen accepteren dat deels chroom-6-houdend is, is vermenging op zichzelf geen misstand die signalering behoeft. Van belang is dat de verwerker transparant is over de vermenging in het kader van transacties met afnemers.
Wat zijn de gevolgen voor recyclebedrijven wanneer zij betrapt worden op het vermengen van schoon en vervuild schroot? Kunt u in uw beantwoording specifiek ingaan op de casus van het staal uit de gesloopte Lekbrug en het recyclebedrijf dat het staal met Chroom-6 heeft vermengd met gewoon schroot?
Het mengen van schroot is in de fase van transport naar de smelter toegestaan als de smelter die het materiaal afneemt, aangeeft een dergelijk mengsel te kunnen en mogen accepteren. Hiervoor moet toestemming zijn van het bevoegd gezag. De casus van het staal uit de Lekbrug is aangehaald in het antwoord op vraag 3. Het bedrijf dat de betreffende partij schroot leverde, heeft deze volgens de berichtgeving moeten terugnemen.
Bij export van schroot waarin chroom-6-houdend schroot gemengd zit moet op grond van de Europese afvalregelgeving een aanvraag ingediend worden bij de ILT (kennisgeving). Als dit niet gebeurt, is sprake van illegale export. Als de ILT dit bij controles vaststelt, wordt in lijn met de landelijke handhavingsstrategie bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk opgetreden.
Deelt u de mening dat iedere erkende schrootverwerker vervuild schroot onder gecontroleerde omstandigheden moet verwijderen en er dus geen discrepantie moet bestaan tussen goedkopere en duurdere schrootverwerkers?
Ik onderschrijf dat schrootverwerking altijd veilig moet gebeuren en dat het niet acceptabel is dat schrootverwerkers tegen een laag tarief schroot kunnen innemen door te bezuinigen op de kosten die veiligheidsmaatregelen met zich meebrengen.
Volgens het vigerende derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) moet schroot in principe gerecycled worden. Verwijdering betekent in de terminologie van het afvalbeheer verbranden (wat met metaalschroot niet mogelijk is) of op een stortplaats brengen. Slechts in specifieke gevallen waarin recycling niet op milieuhygiënische wijze mogelijk is, mag metaalschroot naar een stortplaats. Voor chroom-6-houdend schroot is veilige recycling mogelijk, zoals hierboven aangegeven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle erkende schrootverwerkers zo snel mogelijk aan dezelfde standaarden voldoen en er meer toezicht en handhaving komt op de verwerking van metaalafval met giftige stoffen en schrootvermenging door de omgevingsdiensten en de ILT?
Rijkswaterstaat legt contractueel vast dat de opdrachtnemer chroom-6-houdend afval aantoonbaar aan een erkend verwerker moet leveren. Zo’n verwerker hanteert de juiste arbobeschermingsmaatregelen, is bekend met en gebonden aan wet- en regelgeving omtrent de verwerking en wordt daarop gecontroleerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Om de markt hiervoor handvatten te bieden, is door ProRail, Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf het Beheersregime chroom-6 ontwikkeld2. Dit beschrijft de toe te passen arbeidshygiëne bij het werken met chroom-6-houdende verven en coatings. Voor de gangbare werkzaamheden is vastgelegd welke preventieve beheersmaatregelen moeten worden genomen. Het document is beschikbaar op het Arboportaal en wordt breed binnen de sector Rijk toegepast, zowel vanuit de rol van werkgever als van opdrachtgever. Naar verwachting wordt een nieuwe versie van het Beheersregime, met daarin de laatste inzichten, nog dit voorjaar gepubliceerd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (vanuit diens verantwoordelijkheid voor de sector Rijk) zal uw Kamer hierover informeren.
Zoals hierboven aangegeven is voor de eindverwerking van schroot in smelters mengen toegestaan als de smelter het betreffende mengsel kan en mag accepteren.
Heeft Rijkswaterstaat inmiddels de samenwerking met de Jansen Recycling Group verbroken?
Rijkswaterstaat heeft geen directe samenwerking met Jansen Recycling Group. Jansen Recycling Group is een door het bevoegd gezag erkend verwerker.
Deelt u de mening dat tot het moment dat alle erkende schrootverwerkers vervuild schroot onder gecontroleerde omstandigheden verwijderen, Rijkswaterstaat, vanwege zijn zorgplicht als overheidsinstelling, afgedankt materiaal met giftige stoffen moet laten verwerken door een recyclebedrijf dat aan de hoogste standaarden voldoet?
Zoals hierboven is aangegeven, is het beleid erop gericht dat metaalschroot wordt gerecycled. Rijkswaterstaat schrijft in contracten met zijn opdrachtnemers voor dat:3
Door deze eisen kan Rijkswaterstaat controleren dat het staal waarin chroom-6 aanwezig is, terechtkomt bij een erkend verwerker die hiervoor de juiste vergunningen en expertise heeft.
De stand van zaken rondom het Midden-Oosten Vredesproces |
|
Agnes Mulder (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u een update verschaffen over de uitgestelde verkiezingen in de Palestijnse gebieden? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie in Oost-Jeruzalem?
Op 29 april 2021 werden zowel de beoogde parlements- als presidentsverkiezingen door de Palestijnse Autoriteit (PA) uitgesteld. De parlementsverkiezingen hadden op 22 mei 2021 moeten plaatsvinden, en de presidentsverkiezingen op 31 juli 2022. Volgens de PA zou Israël verkiezingen in Oost-Jeruzalem niet toestaan. Dit was voor de PA reden om de verkiezingen niet door te laten gaan. Nederland en de EU hebben indertijd Israel opgeroepen om verkiezingen ook mogelijk te maken in Oost-Jeruzalem. Israël heeft nooit publiekelijk te kennen gegeven dat het verkiezingen in Oost-Jeruzalem niet zou toestaan.
Welke belemmeringen in het verkiezingsproces vinden hierbij plaats? Wat gebeurt er om deze belemmeringen te verhelpen? Wat is de precieze rol van de Palestijnse Autoriteit in dit proces?
Het is nu eerst aan de PA om een nieuwe datum vast te stellen voor de nationale verkiezingen. Nederland blijft de PA hiertoe oproepen, zowel bilateraal als in Europees verband.
Wanneer zijn de vorig jaar uitgestelde landelijke verkiezingen gepland? Zullen Fatah en Hamas daar aan deelnemen?
Er zijn nog geen nieuwe data vastgesteld door de PA, en het is nog niet bekend welke partijen aan die verkiezingen zullen deelnemen.
Kunt u een update verschaffen over het proces rondom de eerste ronde van de lokale verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever?1
De eerste ronde van de lokale verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever vond plaats op 11 december 2021. De eerste ronde betrof dorpen en steden met minder dan 11.000 inwoners. In deze eerste fase van de lokale verkiezingen konden 405.687 van de 1.473.346 geregistreerde stemgerechtigden stemmen. De verkiezingen zijn rustig verlopen zonder noemenswaardige incidenten. Kandidaten op onafhankelijke kieslijsten ontvingen de meerderheid van de stemmen (ca. 70%). Op 26 maart 2022 is de tweede ronde van deze lokale verkiezingen geweest, die deze keer plaatsvonden in de 27 belangrijkste dorpen en steden op de Westoever – met een officiële opkomst van 53,3%. Ook de tweede ronde is zonder grote incidenten verlopen.
Hoe oordeelt u over de grote mate van corruptie, het gebrek aan transparantie en integriteit binnen de Palestijnse autoriteit? In hoeverre vormt dit een belemmering voor het verbeteren van diplomatieke betrekkingen?2
Het tegengaan van corruptie en bevorderen van transparantie binnen de Palestijnse Autoriteit blijven belangrijke aandachtspunten in de bilaterale samenwerking. Nederland steunt lokale organisaties om meer transparantie te bewerkstelligen en aandacht te vragen bij de Palestijnse overheid voor misstanden op dit gebied. De Nederlandse inzet op dit gebied vormt geen belemmering voor de betrekkingen met de PA. Die zijn goed.
Kunt u een update verschaffen over de positieve maatregelen en de effectieve drukmiddelen die door de regering en de Europese Unie worden ingezet om Israëli’s en Palestijnen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen?3
Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter. De huidige Israëlische regering heeft verklaard niet bereid te zijn tot onderhandelingen over een vredesakkoord. Het kabinet ziet op dit moment geen concrete mogelijkheden om bilateraal of in multilateraal verband via maatregelen beide partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Het kabinet steunt de inspanningen van de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het MOVP, dhr. Koopmans, om actief in kaart te brengen wat hiervoor nodig zou zijn.
Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Nederland speelt hierbij een rol in het nader tot elkaar brengen van beide partijen middels de trilaterale werkgroepen op het gebied van handel, water en energie.
Hoe hoog schat u het risico in dat het conflict binnen afzienbare tijd escaleert?
De spanningen blijven hoog, waardoor een nieuwe escalatie niet kan worden uitgesloten. Dat is ook binnen afzienbare tijd reeds mogelijk, bijvoorbeeld wanneer islamitische en joodse feestdagen samenvallen zoals in april. De recente aanslagen en incidenten tonen deze gespannen situatie. De internationale inzet, inclusief die van Nederland, is er dan ook op gericht om de autoriteiten aan alle zijden te bewegen een houding aan te nemen die gericht is op de-escalatie.
Kunt u een update verschaffen over de situatie in Gaza? Wat zijn de machtsverhoudingen tussen de verschillende politieke organisaties? Wat is op dit moment de status van de Verenigde Naties in deze gebieden? Is er voldoende toegang tot schoon voedsel, water en medische zorg?
De situatie in Gaza lijkt op dit moment relatief kalm. Tegelijkertijd is de humanitaire toestand nog steeds zorgelijk. De wederopbouw van Gaza is sinds de geweldsescalatie van mei 2021 slechts moeizaam op gang gekomen. Er is een staakt-het-vuren, maar deze heeft nog geen structureel karakter. Bemiddelingen hierover, en ook tussen Hamas en Fatah, worden voortgezet, gefaciliteerd door onder andere Egypte. Toegang tot schoon water, voedsel en medische zorg is beperkt (zie ook antwoorden op vraag 9 en 10). De toegang tot Gaza voor personen en goederen wordt gecontroleerd door Israël. In Gaza zelf heeft Hamas het dagelijkse bestuur in handen. De VN heeft toegang tot Gaza en biedt via UNRWA verschillende vormen van (humanitaire) ondersteuning, op het gebied van zorg, onderwijs, sociale voorzieningen en voedselveiligheid.
Bent u bekend met het feit dat de inwoners van Gaza nauwelijks toegang hebben tot schoon drinkwater, zoals ngo’s hebben aangegeven in de 48ste sessie van de UNHRC?
Ja, dit thema krijgt consistent Nederlandse aandacht. Het grondwater in Gaza is volgens de VN voor meer dan 90% ondrinkbaar, en WHO-standaarden voor schoon drinkwater worden niet gehaald. De drinkwatervoorziening is na de geweldsescalatie van mei 2021 verder onder druk komen te staan. Nederland en de EU dragen bij aan het Wereld Bank Trust Fund, dat o.a. gericht is op het versterken van waterdistributienetwerken in Gaza. Nederland speelt ook een actieve rol op het gebied van water middels de trilaterale Israëlisch-Palestijns-Nederlandse water-werkgroep, waarbij recent voortgang is geboekt met het vergroten van drinkwaterimport, en toegang van materialen voor waterprojecten van Israël naar Gaza.
Hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse sleutelrol bij het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM) en de Nederlandse inzet voor het opheffen en versoepelen van de blokkade voor het verbeteren van de leefomstandigheden in Gaza?
Het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM) is een systeem dat toeziet op de invoer van zogenaamde dual-use materialen naar Gaza via de Kerem Shalom/Karm Abu Salem grensovergang. Via de GRM worden onder meer bouwmaterialen voor grote waterprojecten Gaza binnengebracht, maar ook talloze andere dual-use items die van belang zijn voor de bouw van de (water)infrastructuur in Gaza. Nederland zet zich samen met andere Europese partners in voor een aanpassing van de dual-use lijsten en verdere versoepelingen in Gaza ten behoeve van betere leefomstandigheden. Naast de betrokkenheid in de watersector, zet Nederland zich in het bijzonder in voor betere toegang van materialen voor de ontwikkeling van de private sector, waaronder landbouw en de creatie van werkgelegenheid. Bovendien speelt Nederland, middels de eerder genoemde trilaterale overleggen, een sleutelrol bij het upgraden van de Karm Abusalem crossing – het Gazaanse deel van de Kerem Shalom-crossing tussen Israël en Gaza – waarmee wordt beoogd om de transactiekosten te verlagen voor Gazaanse handelaren, bij het transporteren van hun goederen naar de Westoever en andere markten.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Nederland zich gecommitteerd heeft aan het verbeteren van de drinkwatervoorziening in Gaza en tot SDG 6 (duurzaam ontwikkelingsdoel 6), de toegang tot schoon drinkwater?
Zie antwoord op vraag 9 en 10.
Zijn er mogelijkheden om verbeteringen te realiseren aan de drinkwatervoorziening in Gaza en deze te presenteren op Wereldwaterdag 2022 en 2023, waarbij Nederland co-host is?
Nederland ziet daar inderdaad kansen, en onderzoekt actief de mogelijkheid om Palestijnse waterorganisaties een platform te bieden op evenementen zoals Wereldwaterdag, de VN waterconferentie in 2023 maar ook COP27 in Sharm-al-Sheikh, om de vooruitgang te tonen die met behulp van donoren is bereikt. Vooral op het gebied van drinkwater en afvalwater is er in de afgelopen jaren solide resultaat geboekt, ondanks de zeer complexe context.
Hoe oordeelt u over het feit dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties heeft bestempeld als terroristische organisaties, waarvan sommigen gefinancierd worden door de Europese Unie?4
Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s, op basis van dit Israëlische besluit, te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren, waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren.
Welke feitenanalyse legt Israël volgens u ten grondslag aan de veroordelingen en wat is het kabinetstandpunt ten aanzien van deze beleidsverandering?
Zie het antwoord op vraag 13.
Hoe oordeelt u over de recente rapporten van B’Tselem, Amnesty en Human Rights Watch die Israël van apartheid beschuldigen?5 6 7 Welke acties verbindt u aan dat oordeel?
Een appreciatie van het meest recente rapport over dit onderwerp, dat van Amnesty International, komt de Kamer spoedig toe.
Welke stappen onderneemt u bilateraal, in Europees verband en internationaal tegen het groeiende aantal illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, gezien het kabinetsstandpunt dat er een stop moet komen op verdere uitbreiding van nederzettingen en er moet worden afgezien van het legaliseren vanoutposts?8
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken over de uitbreiding van nederzettingen, zowel bilateraal als in EU en overig gelijkgestemd internationaal verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsten. De ontwikkelingen op de grond worden nauwgezet gevolgd, en het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk daarover uit te spreken als daar aanleiding toe is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Israël Palestijns belastinggeld inhoudt en als drukmiddel gebruikt, waardoor salarissen in de Palestijnse gebieden niet kunnen worden overgemaakt?9
Door het uitblijven van genoemde betalingen door Israël aan de PA wordt de al zorgwekkende financiële situatie van de PA nog nijpender. Deze inhouding van Palestijns belastinggeld door Israël – ingegeven door de uitkeringen door de PA aan voor terrorisme veroordeelde Palestijnse gevangenen – is strijdig met internationale afspraken tussen Israël en de PLO (Parijs Protocol), en past niet bij de Israëlische intentie om «de PA te versterken». Nederland is wel van mening dat de PA de systematiek van betalingen aan gevangenen moet herzien. Betalingen aan gevangenen moeten gebaseerd zijn op basis van sociale behoeften en niet op basis van de lengte van de opgelegde straf.
Wat is uw positie ten aanzien van het onderzoeken van «safe passage» tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever, zoals voorzien in de Oslo-akkoorden?
Nederland heeft de inhoud van de Oslo-akkoorden altijd ondersteund, en de afspraken die daar zijn gemaakt – inclusief de genoemde «safe passage» – verwelkomd.
Is er reeds onderzocht of delen van Area C aangemerkt kunnen worden als delen van Area B als Area A worden aangemerkt, zoals voorzien in de Oslo-akkoorden? Is er draagvlak onder de Israëlische en Palestijnse bevolking voor deze oplossing, waarbij de angst is dat het weinig perspectief biedt op het verbeteren van de leefomstandigheden?
De afspraken die zijn gemaakt in de Oslo-akkoorden zijn niet alle verwezenlijkt. Er zijn momenteel geen gesprekken gaande, of discussies over het opnieuw categoriseren van Area’s A, B of C. Het is het kabinet niet bekend of hier draagvlak voor is onder de Israëlische of Palestijnse bevolking. Er is op dit moment geen zicht op een herstart van onderhandelingen tussen Israël en de PLO, waar dergelijke «finale status» thema’s besproken zouden kunnen worden.
Wat vindt u van het goedgekeurde plan om nederzettingen in de Westelijke Jordaanoever te verbinden met West-Jeruzalem?10
Het kabinet spreekt afkeuring uit over infrastructuur die Israëlische nederzettingen in de Westelijke Jordaanoever zou verbinden met West-Jeruzalem. Dergelijke plannen staan op gespannen voet met de twee-statenoplossing inclusief de notie van Oost-Jeruzalem als hoofdstad van een toekomstige Palestijnse staat. Nederland blijft zich uitspreken tegen beslissingen die de kans op een twee-statenoplossing ondermijnen.
Bent u van mening dat de bouw van illegale nederzettingen de gewenste tweestatenoplossing bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vragen 16 en 20.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Nederlandse banken, pensioenfondsen en verzekeraars investeren in bedrijven die opereren in illegale nederzettingen op outposts?11
Het kabinet is bekend met die berichtgeving. Ik verwijs u in dit kader tevens naar de Kamerbrief over het SER advies inzake bouwstenen IMVO-wetgeving, d.d. 1 oktober 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 376). Daarin wordt de kabinetsreactie gegeven op de motie Van Dijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379), waarin het kabinet wordt gevraagd om in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die op hun beurt actief zijn in bezet Palestijns gebied om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken.
Welke stappen zijn er ondernomen om bedrijven te ontmoedigen om activiteiten te ontplooien in illegale nederzettingen of outposts?12
Zoals uw Kamer bekend, ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Indien Nederlandse bedrijven hier vragen over hebben en aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief als zij gebruikmaken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals tijdens handelsmissies die (mede) georganiseerd zijn door de Nederlandse ambassade. Het ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven, als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. In gevallen waarin op voorhand niet duidelijk is of een activiteit ten gunste komt van nederzettingen raadt het kabinet desgevraagd Nederlandse bedrijven aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf.
Bovenstaande laat onverlet dat het kabinet van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in het buitenland de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven, waarin de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is opgenomen. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Bedrijven bepalen zelf welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken, maar in het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (iMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij op basis van deze eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen, tot afgewogen besluiten komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Hoe oordeelt u over de Israëlische wetgeving die uithuiszettingen mogelijk maakt?
Uithuiszettingen doen de spanningen op de grond ernstig toenemen, kunnen leiden tot verdere escalatie en ondermijnen daarmee de kansen op een twee-statenoplossing. Nederland dringt er daarom bij Israël consequent op aan om af te zien van uithuiszettingen, sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, en om het internationaal recht te respecteren.
Wat is de reden dat Israël en de Palestijnse gebieden als apart agendapunt wordt besproken tijdens de mensenrechtenraad in de Verenigde Naties?
Item 7 van de Mensenrechtenraad bestaat sinds de oprichting van de raad in 2006. De voorganger van de Mensenrechtenraad, de Mensenrechtencommissie (1946–2006), bevatte al een vast agendapunt over Israël en de Palestijnse gebieden. Nederland is van mening dat item 7 bijdraagt aan de disproportionele aandacht voor Israël bij de VN, en is daarom voorstander van het geleidelijk afbouwen en uiteindelijk verdwijnen van het agenda-item 7. Er moet wel ruimte zijn voor gefundeerde kritiek op alle individuele VN-lidstaten, maar hiervoor is genoeg gelegenheid onder de andere agendapunten van de Mensenrechtenraad.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De toetreding van de EU tot het EVRM |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen , Raymond Knops (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is op dit moment precies de stand van zaken met betrekking tot de langdurige discussie over de toetreding van de Europese Unie (EU) tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
De toetreding van de EU tot het EVRM is een verplichting op grond van het EU-Verdrag (artikel 6, lid 2, Verdrag betreffende de EU). Het toetredingsproces van de EU tot het EVRM is zoals bekend aanzienlijk vertraagd als een gevolg van advies 2/13 uitgebracht in 2014, waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) concludeerde dat de ontwerptoetredingsovereenkomst op tien punten onverenigbaar is met het recht van de EU. In juli 2019 presenteerde de Europese Commissie een voorstel met mogelijke oplossingen voor de bezwaren van het EU-Hof waarmee de ontwerptoetredingsovereenkomst in Straatsburg heronderhandeld zou kunnen worden. Op basis daarvan zijn door de Raad van de EU in oktober 2019 aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld op basis waarvan de onderhandelingen met de Raad van Europa (RvE) – na enige verdere vertraging in verband met Covid-19 – hervat konden worden. Inmiddels hebben sinds september 2020 tussen de EU en de RvE zeven onderhandelingsronden plaatsgevonden. De eerste onderhandelingsronden betroffen een eerste toelichting op en bespreking van de bezwaren van het EU-Hof. In de daarop volgende onderhandelingsronden is begonnen met de onderhandelingen over concrete tekstvoorstellen, daarbij is op enkele onderdelen reeds een voorlopig akkoord bereikt. Parallel aan de onderhandelingen in Straatsburg, wordt op Raadswerkgroepsniveau binnen de EU verder gewerkt aan de uitwerking van de EU-interne regels die nodig zijn om de toetreding te bewerkstelligen. Het gaat om complexe onderhandelingen over zeer technische kwesties (zie het antwoord op vraag 5). Desondanks wordt gestaag voortgang geboekt en dat stemt het kabinet positief, evenals de constructieve houding van het overgrote merendeel van de onderhandelingspartners.
Wat vindt u van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en wordt er naar uw mening voldoende voortgang geboekt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat toetreding van de EU tot het EVRM van belang is voor het bevorderen en naleven van mensenrechten en het de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtensysteem vergroot?
Ja, Nederland wenst de verdragsrechtelijke verplichting tot toetreding van de EU tot het EVRM zo snel mogelijk te vervullen. De toetreding van de EU tot het EVRM is een belangrijk politiek signaal. De EU krijgt daarmee dezelfde mensenrechtenverplichtingen als haar lidstaten en de overige Verdragspartijen van het EVRM. Ook op het wereldtoneel kan de EU erop wijzen dat zij zich onderwerpt aan het toezicht van een externe instantie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Meer concreet betekent toetreding dat de EU-instellingen – denk aan de Europese Commissie, de Raad van de EU en het EU-Hof – bij alles wat ze doen het EVRM moeten respecteren. Na toetreding kan de EU dus zelf (mede) ter verantwoording worden geroepen voor het EHRM. Door de toetreding van de EU tot het EVRM wordt het voor burgers en ondernemingen na een procedure voor het EU-Hof mogelijk om op basis van het EVRM rechtstreeks klachten tegen EU-instellingen te brengen voor het EHRM. Daarnaast betekent toetreding dat de EU mede ter verantwoording kan worden geroepen voor EVRM-schendingen door de EU-lidstaten, als deze het gevolg zijn van verplichte toepassing van EU-recht door de lidstaten.
Als volgens u «zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM binnen de EU (zowel binnen de Raad als door de andere EU-instellingen) breed wordt gedragen»,1 waarom duurt het dan nog steeds zo lang om deze toetreding voor elkaar te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn op dit moment precies nog de juridische bezwaren en discussies?
De aanleiding tot het heropenen van de onderhandelingen waren de bezwaren die het EU-Hof heeft geuit in advies 2/13. Deze bezwaren zijn gegroepeerd in verschillende onderhandelingsmandjes («baskets»): 1) de EU specifieke mechanismen voor procedures voor het EHRM; 2) interstatelijke geschillen (artikel 33 EVRM) en verzoeken om een advies aan het EHRM krachtens protocol nr. 16 bij het EVRM; 3) het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten; en 4) EU-handelingen op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU. De houding van partijen is over het algemeen kritisch, maar constructief. Binnen de eerste en derde onderhandelingsmandjes is op enkele onderdelen reeds een voorlopig akkoord bereikt. De onderhandelingen zijn nu gericht op het bereiken van overeenstemming op de overige onderdelen. Daarbij zal de komende tijd naar verwachting de meeste aandacht uitgaan naar het tweede en vierde onderhandelingsmandje. Zo is er bijvoorbeeld nog geen overeenstemming bereikt ten aanzien van het bezwaar van het EU-Hof dat het niet verenigbaar is met het EU-recht dat het EHRM na toetreding van de EU tot het EVRM rechtsmacht krijgt op GBVB-terrein die het EU-Hof niet heeft. Daarnaast bestaat er een wens onder enkele leden van de RvE om ook onderhandelingen te voeren over onderdelen van de ontwerptoetredingsovereenkomst ten aanzien waarvan het EU-Hof geen bezwaren heeft geuit. Het gaat dan met name om de artikelen 6, 7 en 8 van de ontwerptoetredingsovereenkomst. Vooralsnog zijn de onderhandelingen over concrete teksten echter beperkt gebleven tot het adresseren van de bezwaren van het EU-Hof in advies 2/13. Van belang is dat er uiteindelijk een akkoord bereikt wordt dat kan rekenen op de goedkeuring van alle partijen.
Welke overige (niet-juridische, bijvoorbeeld politieke) bezwaren zijn er nog die toetreding van de EU tot het EVRM in de weg staan?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat over al deze bezwaren inmiddels jarenlang na is gedacht, dat er oplossingen voor zijn, en dat het nu een kwestie van politieke wil is om dit nu mogelijk te gaan maken?
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Tijdens de onderhandelingen dient de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Van belang is niet alleen dat juridisch gedegen oplossingen worden gevonden voor de bezwaren die het EU-Hof heeft opgeworpen in advies 2/13, maar ook dat het adequate systeem van mensenrechtenbescherming zoals dat is ontwikkeld onder het EVRM intact gelaten wordt. De oplossingen dienen politiek haalbaar te zijn voor alle partijen in de EU en de RvE.
Hoe is het krachtenveld in de EU op dit moment?
Zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM wordt binnen de EU breed gedragen.
Wanneer staat de toetreding van de EU tot het EVRM opnieuw op de agenda of kan het nadrukkelijk op de agenda worden geplaatst?
De volgende onderhandelingsronde in Straatsburg is voorlopig voorzien op 10 tot en met 13 mei 2022.
Bent u bereid, zo mogelijk samen met andere lidstaten, actief te pleiten voor en aan te dringen op snelle toetreding van de EU tot het EVRM? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u eraan bijdragen dat de discussie in een stroomversnelling en een oplossing dichterbij komt?
Nederland wenst de verdragsrechtelijke verplichting tot toetreding van de EU tot het EVRM zo snel mogelijk te vervullen. Nederland zet zich daarom actief in om de toetredingsonderhandelingen zoveel mogelijk te bespoedigen. Daarbij trekt Nederland nauw samen op met de Europese Commissie en gelijkgezinde lidstaten.
Het bericht dat het kabinet overweegt de Johan Willem Frisokazerne te sluiten. |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Staatssecretaris Defensie: kazerne Assen dicht, militairen verhuizen naar Havelte»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog geen formeel besluit is genomen over het sluiten van de Johan WillemFrisokazerne?
Ja.
Op basis van welke argumenten bent u voornemens de Johan Willem Frisokazerne te sluiten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Het is dus te kort door de bocht om te stellen dat ik voornemens ben de Johan Willem Frisokazerne te sluiten, maar deze kazerne maakt wel onderdeel uit van deze verkenning. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om bij de uiteindelijke keuzes die worden gemaakt de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar ons plan uiteindelijk gevolgen zal hebben.
Hoeveel geld is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne?
Er is in totaal 15,5 miljoen euro geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne, waarvan 4,5 miljoen euro door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en 11 miljoen euro door Defensie. Deze investeringen waren noodzakelijk om aan wettelijke verplichtingen te voldoen en het personeel een veilige werk- en leefomgeving te bieden. Ondanks deze investeringen is de kazerne nog niet voldoende toekomstbestendig en duurzaam.
Welk plan omtrent de toekomst van het Defensievastgoed ligt er ten grondslag aan het beoogde besluit om de Johan Willem Frisokazerne te sluiten? Kunt u deze delen met de Kamer? Welk ander Defensievastgoed bent u voornemens op de korte termijn af te stoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief heb gesteld, ben ik voornemens in april een brief te sturen waarin ik de contouren van de huidige verkenning met uw Kamer deel. Verder streef ik ernaar om uw Kamer rond de zomer wederom te informeren met een verdieping hierop. Ik kan nu nog geen inzicht geven in welk vastgoed als gevolg van onze plannen zou moeten worden afgestoten.
In hoeverre valt de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne te rijmen met het gegeven dat Defensie de regionale impact mee moet wegen bij het afstoten van vastgoed?
Bij de uitwerking van de opgave heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming. Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Zoals gesteld bevindt Defensie zich nog in de verkenningsfase en zullen regio’s worden uitgenodigd daarover mee te denken.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne grote impact heeft voor de regio? Is de impact voor de regio in kaart gebracht? Zo ja, kunt u deze analyse delen met de Kamer? Zo nee, kunt u deze analyse alsnog maken en delen met de Kamer?
Als kabinet kijken wij naar de regionale impact van de keuzes die worden gemaakt. Ik heb in mijn begeleidende brief aangegeven hoe ik het proces op hoofdlijnen voor de komende maanden voor mij zie, in de Kamerbrief die ik u in april zal sturen ga ik hier verder op in.
In hoeverre is in kaart gebracht wat de totale effecten zijn van de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne, de afbouw van de NAM en het sluiten van delen van ziekenhuizen in de regio op de werkgelegenheid in en leefbaarheid van Assen en omstreken? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase en er is daarom nog geen analyse van de totale effecten van de diverse ontwikkelingen rond Assen. De regio’s zullen worden uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan en mee te denken. Op grond daarvan kan ik met mijn collega’s in het kabinet op zoek gaan naar mogelijke oplossingen.
Klopt het dat het nog niet helder is of er in de toekomst onderdelen vanuit Havelte gaan verdwijnen? En hoe rijmt u dit met uw uitspraak: «Als je kijkt naar de groeimogelijkheden, het bij elkaar brengen van oefenterreinen en disciplines én waar we grootschalig kunnen vernieuwen, dan is Havelte geschikt. Daar kunnen we nog jaren vooruit en is de werkgelegenheid in de regio verzekerd»?2
Defensie bevindt zich nu nog in de verkenningsfase om de opdracht uit het coalitieakkoord uit te voeren. In de verkenning wordt onder meer onderzocht waar Defensie regionaal verder kan concentreren. Het concentreren van eenheden in Havelte is daarbij een optie, mede vanwege de ruimtelijke mogelijkheden, en ook om onze aanwezigheid in Noord-Nederland te behouden. In april wil ik uw Kamer meenemen in de eerste contouren van de interne verkenning.
Klopt het dat u bij de aankomende gesprekken met de provincie en de gemeente over de kennelijk beoogde sluiting van de kazerne ook rijksbrede perspectieven gaat schetsen voor de gemeente Assen en de provincie Drenthe?3 Zo ja, kunt u deze rijksbrede perspectieven met de Kamer delen?
Het is nog niet mogelijk om rijksbrede perspectieven met de Kamer te delen omdat we dat stadium nog niet hebben bereikt. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van gesprekken die ik eerst met de regio wil voeren. Daarnaast heb ik de regio opgeroepen met ons mee te denken over wat CVV kan betekenen voor de regio en mee te denken over mogelijkheden.
Deelt u de mening dat er rijksbrede coördinatie plaats moet vinden met betrekking tot de gecombineerde impact van besluiten van verschillende ministeries inbepaalde regio’s? Zo ja, hoe bent u van plan hier in samenwerking met uw collega’s invulling aan te geven?
Defensie zet in op rijksbrede coördinatie waar dat van toepassing is. Voor sommige regio’s zal de concentratie van vastgoed positief zijn en de mate van samenhang met andere opgaven kan per regio verschillen. Daar waar de concentratie gepaard gaat met moeilijke keuzes, vraagt dit om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties. We zitten nu in de verkenningsfase om de opdracht van het coalitieakkoord uit te voeren en nodigen de regio’s uit daarover met ons mee te denken.
De situatie in Mali |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland zeer bezorgd over situatie in Mali, beraadt zich op militaire missie»?1
Ja.
Kunt u uw zorgen nader toelichten?
Het kabinet is zeer bezorgd over de politieke ontwikkelingen en de aanwezigheid van Russische paramilitairen in Mali, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl. (kenmerk 2022Z02373). Het kabinet is in gesprek met zijn partners binnen de VN en de EU over de mogelijke gevolgen van de opstelling van de transitieautoriteiten voor de inzet in de VN-missie MINUSMA en de EU-missies in Mali en de Nederlandse bijdrage daaraan. Over de gevolgen voor Taakgroep Takuba is uw Kamer separaat geïnformeerd via de Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba» (d.d. 17 februari jl.).
Klopt het dat het kabinet de Nederlandse bijdrage aan de MINUSMA-missie heroverweegt?
De VN-missie MINUSMA is een geïntegreerde missie die zich met name richt op het bevorderen van de stabiliteit in Mali, de bescherming van de burgerbevolking en de uitvoering van het vredesakkoord uit 2015. Vooralsnog ziet MINUSMA voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van haar mandaat. Het kabinet houdt – in nauwe samenspraak met de VN en gelijkgezinde partners – de actuele ontwikkelingen in Mali nauwlettend in de gaten en de gevolgen hiervan voor MINUSMA. Het stopzetten van de Nederlandse civiele en militaire bijdrage aan de VN-missie MINUSMA is momenteel niet aan de orde.
Klopt het dat Frankrijk deze week in overleg treedt met andere landen die actief zijn in de VN-missie MINUSMA? En zo ja, wordt Nederland ook geconsulteerd en wat wordt de Nederlandse inzet indien dit het geval is?
Frankrijk heeft de afgelopen periode met grote regelmaat overleggen georganiseerd met andere landen die actief zijn in Taakgroep Takuba. Nederland heeft hieraan ook op ministerieel niveau deelgenomen. Over de uitkomt hiervan bent u separaat geïnformeerd (Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba» d.d. 17 februari jl.). Afstemming over MINUSMA gebeurt primair via de VN in New York.
Klopt het dat Nederland alleen verder wil met de MINUSMA-missie als een ander land de aanzienlijke rol van Frankrijk overneemt? En zo ja, aan welke landen wordt hierbij gedacht en hoe reëel acht u de kans dat een ander land deze rol overneemt?
Er bestaan afspraken tussen de Franse operatie Barkhane, waar Taakgroep Takuba onderdeel van uitmaakt, en de VN-missie MINUSMA. Frankrijk kan MINUSMA ondersteunen in geval van nood, bijvoorbeeld door het geven van luchtsteun en bij medische evacuaties. Het kabinet houdt nauwlettend in de gaten hoe de ontwikkelingen betreffende Barkhane en Takuba de VN-missie MINUSMA en tevens de Europese trainingsmissie (EUTM) in Mali beïnvloeden en staat hierover in nauw contact met betrokken partijen.
Wat betreft de Taakgroep Takuba is het niet aannemelijk dat een ander land de leidende rol van Frankrijk overneemt.
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze u contact hebt gehad met de Franse regering over de situatie in Mali?
Momenteel is er vrijwel dagelijks op velerlei wijze contact met vertegenwoordigers van de Franse regering over de situatie in Mali, inclusief via persoonlijke ontmoetingen en beveiligde videoconferenties op politiek niveau. Dit contact verloopt zowel via de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken als op hoogambtelijk niveau en via de Nederlandse ambassades in Parijs en Bamako. De Minister van Defensie overlegde telefonisch met haar Franse collega op 24 januari jl. en 11 februari jl., en de Minister van Buitenlandse Zaken sprak tijdens een werkbezoek aan zijn Franse collega in Parijs op 28 januari jl. eveneens over de ontwikkelingen in Mali en de mogelijke impact daarvan op de veiligheidsinzet in de regio. De meest recente beveiligde videoconferenties op ministerieel niveau voor de Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken vonden plaats op respectievelijk 11 en 14 februari jl. In aanvulling daarop is informatie uitgewisseld via de twee Nederlandse militairen in Taakgroep Takuba.
Kunt u garanderen dat Frankrijk geen troepen uit Mali terugtrekt zonder dat bondgenoten daarover worden geconsulteerd?
Frankrijk heeft de coalitiegenoten van Taakgroep Takuba steeds zeer nauw betrokken bij de politieke besluitvorming en het operationele planningsproces van de missie.
Deelt u de observatie dat het Franse belang om aanwezig te zijn in Mali mede is ingegeven door de aanwezigheid van de uraniummijnen in Noord-Niger? En bent u in gesprek met Franse partners over het instandhouden van de productie van uranium voor de Europese markt in de regio rond Mali? Hoe schat u het belang van het in stand houden van deze productie in?
De internationale inzet in de Sahelregio is gericht op het bevorderen van duurzame vrede, stabiliteit en ontwikkeling. Het is het kabinet bekend dat Franse bedrijven concessies voor uraniumwinning in Niger hebben, maar dit staat los van deze inzet. Naast Franse bedrijven hebben ook (staats)bedrijven van andere landen concessies voor de uraniumwinning in Niger, waaronder bedrijven uit China, Japan, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Korea.
Kunt u aangeven welke andere landen dan degene die zijn aangesloten bij de MINUSMA-missie, aanwezig zijn in Mali of Niger?
De VN-missie MINUSMA is een geïntegreerde missie waaraan tientallen landen een diplomatiek, civiele of militaire bijdrage leveren. Het gaat hierbij ook om westerse landen en (buur)landen uit de regio (zie voor volledig overzicht https://peacekeeping.un.org/en/mission/minusma). Daarnaast leveren tevens meerdere Europese landen een bijdrage aan de Europese Trainingsmissie (EUTM) en de Europese capaciteitsopbouwmissie (EUCAP Sahel) in Mali. Ook zijn vele andere landen in Mali aanwezig, zowel op het gebied van veiligheid (o.a. Rusland) als op het gebied van handel (o.a. China) of ontwikkelingssamenwerking (o.a. Canada).
Deelt u onze zorg dat de toenemende afwezigheid van Europese landen in de sub-Sahara regio leidt tot toenemende extremistische groepen als aan Al-Qaida en Islamitische Staat gelieerde jihadisten?2
De Sahel is voor het kabinet een onverminderd prioritaire regio op het vlak van veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en migratie. Het gebrek aan duurzame vrede, stabiliteit en ontwikkeling in de Sahel brengt risico’s met zich mee voor zowel de Sahel en West-Afrika, als voor Nederland en de EU, in de vorm van terroristische dreiging en irreguliere migratiestromen. Nederland zet zich – samen met gelijkgezinde partners – in om de grondoorzaken van armoede, instabiliteit, gewelddadig extremisme en terrorisme en klimaatverandering in de Sahel weg te nemen en de weerbaarheid van de bevolking in deze fragiele regio te vergroten. Nederland zal zich de komende jaren ook richten op de West-Afrikaanse kuststaten, waar Nederlandse en Europese (handels)belangen liggen en die kwetsbaar zijn voor de zogenaamde spill-overvan gewelddadig extremisme en terrorisme vanuit de Sahel.
De terugtrekking van Taakgroep Takuba en de Franse operatie Barkhane uit Mali zal gevolgen hebben voor de bestrijding van terroristische groeperingen in de Liptako-Gourma-regio (het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso). Nederland en zijn Europese partners blijven echter gecommitteerd aan het tegengaan van de terroristische dreiging in de Sahel en aan de spill-over hiervan naar in het bijzonder de West-Afrikaanse kuststaten.
Klopt het dat Noorwegen en Zweden hun soldaten zullen terugtrekken? Wat is hun tijdpad van terugtrekking en wat betekent dat voor de veiligheid van de Nederlandse aanwezigheid?
De aan Taakgroep Takuba deelnemende landen, waaronder Nederland, hebben op 17 februari jl. besloten om Takuba uit Mali terug te trekken, omdat niet langer aan de politieke, juridische en operationele voorwaarden voor inzet kon worden voldaan.
Noorwegen besloot reeds op 1 februari jl. zijn geplande inzet in Takuba te annuleren. Het bleek voor de Noorse overheid onmogelijk om met de Malinese autoriteiten een juridisch kader vast te stellen dat de veiligheid van de Noorse militairen voldoende zou borgen. De voorziene troepen waren nog niet uitgezonden, waardoor van terugtrekking geen sprake is. Het Zweedse nationale mandaat voor Taakgroep Takuba eindigt zoals was voorzien in maart 2022. Zweden en Noorwegen blijven deelnemen aan MINUSMA.
Beide ontwikkelingen hebben geen consequenties voor de veiligheid van de Nederlandse militairen aanwezig in Mali.
In hoeverre zijn de ontwikkelingen in Mali van invloed op de positie van Luitenant-Generaal Mathijssen, de Force Commander van MINUSMA, en zijn Nederlandse staf?
Vooralsnog ziet de VN-missie MINUSMA voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van haar mandaat. Het kabinet houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en staat hierover in nauw contact met de VN en andere troepen-leverende landen.
Betekent een eventueel stopzetten van de Nederlandse militaire bijdrage aan de MINUSMA-missie in Mali ook dat de positie van Force Commander MINUSMA door Nederland wordt losgelaten?
De Force Commander MINUSMA is in dienst van de VN. Deze positie is niet gekoppeld aan de Nederlandse militaire bijdrage aan MINUSMA. Het stopzetten van de Nederlandse civiele en militaire bijdrage aan de VN-missie MINUSMA is momenteel niet aan de orde.
Verwacht u een geweldsescalatie in Mali, indien Frankrijk en andere Westerse landen zich terugtrekken uit Mali?
De veiligheidssituatie in Mali en de bredere regio is complex en onvoorspelbaar. Nederland heeft de afgelopen jaren – samen met gelijkgezinde partners – in multilateraal verband een bijdrage geleverd aan capaciteitsopbouw van de Malinese veiligheidssector. Het is op dit moment moeilijk te voorspellen wat het precieze effect zal zijn van het stopzetten van de bestaande missies op de stabiliteit van Mali en de bredere regio. Het kabinet houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en onderhoudt hierover nauw contact met bondgenoten.
Heeft u een goed beeld van het aantal Nederlandse burgers in Mali en hoe zorgen u ervoor dat zij tijdig kunnen vertrekken indien de situatie in Mali escaleert?
Op dit moment zijn er 60 Nederlanders in Mali geregistreerd bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Aangezien niet alle Nederlanders zich bij de informatieservice registeren kan het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Mali hoger liggen. Het is verder bekend dat er 115 Nederlanders verbonden zijn aan de VN-missie en EU-missies.
Voor de landen waar de veiligheidssituatie en de capaciteiten van de lokale autoriteiten daar aanleiding toe geven, beschikken de betreffende ambassades over een uitgewerkt evacuatieplan voor de aanwezige Nederlanders en eigen stafleden. Nederland werkt daarbij nauw samen met bevriende landen ter plaatse. Dit geldt ook voor Mali, waar evacuatie op dit moment niet aan de orde is, ook omdat er nog commerciële vluchten zijn. Preventie en eigen verantwoordelijkheid staan bij de evacuatie van Nederlanders uit het buitenland centraal. Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, te weten wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om zelfstandig een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. In aanloop naar een mogelijke evacuatie, hanteert de Nederlandse overheid de volgende stappen: 1) Alle niet-noodzakelijke reizen ontraden (code «oranje»); 2) Alle reizen ontraden (code «rood») en indien de veiligheidssituatie dit toelaat, Nederlanders oproepen zelfstandig het land te verlaten; 3) Overgaan tot evacuatie wanneer dit gezien de veiligheidssituatie noodzakelijk is en de operatie verantwoord kan worden uitgevoerd.
Wordt er in EU-verband gesproken over Mali en, zo ja, in hoeverre is er eensgezindheid over de Europese Mali-strategie?
De EU volgt de ontwikkelingen in Mali op de voet en onderzoekt de mogelijke gevolgen van de situatie, inclusief een gedegen risico-inschatting en scenario-planning ten aanzien van de Europese presentie en inzet van Europese instrumenten in de regio. De situatie in Mali staat regelmatig op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken, zo ook tijdens de Raad van 21 februari a.s. Onder de EU-lidstaten is er veel eensgezindheid ten aanzien van de zorgen over de huidige politieke spanningen en de aanwezigheid van Russische paramilitairen. Tegelijkertijd benadrukken EU-lidstaten het belang om de communicatiekanalen met de Malinese transitieautoriteiten open te houden.
Vindt er bilateraal en multilateraal overleg plaats met de Malinese autoriteiten om de situatie te de-escaleren?
In multilateraal en regionaal verband vindt veelvuldig overleg plaats met de Malinese transitieautoriteiten om de situatie te de-escaleren. Nederland blijft daarbij ECOWAS, de Afrikaanse Unie (AU) en de VN/MINUSMA ondersteunen in hun poging om in dialoog met de Malinese transitieautoriteiten een uitweg te vinden uit de huidige impasse. Deze inzet is afgestemd in EU-kader en conform de koers van gelijkgezinde partners in de West-Afrikaanse regio (ECOWAS). Inmiddels hebben de Malinese transitieautoriteiten een coördinatiemechanisme opgezet ten behoeve van een voortzetting van de dialoog met ECOWAS, de AU en de VN om tot overeenstemming te komen over een transitietijdpad.
Ook in Europees en bilateraal verband vindt overleg plaats met de Malinese transitieautoriteiten, mede gericht op de-escalatie en terugkeer naar een proces van democratische transitie. Hierop werd onder meer ingezet tijdens een ontmoeting op 2 februari jl. tussen de EU-ambassadeur en transitiepremier Maïga en tijdens een politieke dialoog van de EU met de Malinese Minister van Buitenlandse Zaken, Abdoulaye Diop, eind november jl., waaraan ook de Nederlandse ambassadeur deelnam. Een vergelijkbare boodschap werd eveneens in november afgegeven door de Nederlandse Speciaal Gezant voor de Sahel en de Nederlandse ambassadeur in een bilateraal onderhoud met Minister Diop.
Wat weet u over de aanwezigheid van de Wagner Group in Mali? Klopt het dat de Wagner Group inmiddels weer is vertrokken uit Mali?3
Het is het kabinet bekend dat Russische paramilitairen sinds begin van dit jaar tot op heden actief zijn in Mali. Het kabinet acht het waarschijnlijk dat een deel van deze paramilitairen behoort tot de private military company Wagner. Het is eveneens mogelijk dat het reguliere Russische militairen van de Russische overheid zijn of een mix van beide. Het kan op dit ogenblik niet worden bevestigd dat er een overeenkomst bestaat tussen de Malinese autoriteiten en de Wagner Group. Deze ontwikkelingen zijn desondanks zeer zorgelijk.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief' |
|
Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Agnes Mulder (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief?»1
Ja.
Klopt het dat het rechtsstaatmechanisme hoogstwaarschijnlijk niet ingezet gaat worden voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Deelt u de zorg dat dit betekent dat de Hongaarse premier Viktor Orban met Europees cohesiegeld allerlei verkiezingsbeloftes kan gaan doen?
De projecten die in Hongarije met EU-cohesiemiddelen worden gefinancierd, worden geselecteerd aan de hand van vooraf vastgestelde programma’s met investeringsprioriteiten. Deze programma’s worden goed- of afgekeurd door de Commissie en dienen te voldoen aan de vereisten uit de fondsspecifieke verordeningen en aan de vereisten uit de «Algemene Bepalingen Verordening» (Common Provision Regulation (CPR)). Het is daarnaast aan de Commissie om de implementatie van het Cohesiebeleid te monitoren en controleren op rechtmatige en doelmatige besteding, in samenwerking met de Europese Rekenkamer en, in het geval van fraude, het Europees bureau voor fraudebestrijding OLAF.
Deelt u de mening dat de Europese Raad deze onwenselijke vertraging had kunnen voorkomen, door het rechtsstaatmechanisme niet voor het in gebruik te nemen door het Europese Hof te laten toetsen?
Polen en Hongarije hebben op grond van artikel 263 VWEU bij het EU Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring ingediend tegen de MFK-rechtsstaatverordening.
Tijdens de Europese Raad d.d. 10-11 december 2020 nam de Europese Raad onder meer conclusies aan over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 en het Herstelinstrument (Next Generation EU). De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren nodig voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.2
Wat betekent dit voor de Poolse verkiezingen die in 2023 op de planning staan? Gaat de Europese Commissie ook wachten tot die geweest zijn voor ze dit mechanisme gaan activeren?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is Commissie is haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021.
Na de vaststelling van richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad in december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Deelt u de mening dat het rechtstaatmechanisme moet worden ingezet ongeacht of het een verkiezingsjaar is in een desbetreffende lidstaat waar de rechtsstaat wordt aangetast?
Ja.
Kunt u reflecteren op waarom het rechtsstaatmechanisme nog niet is ingezet? Kunt u daarbij specifiek reflecteren op de houding van de Europese Raad ten opzichte van dit mechanisme en de eigen rol daarin?
Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren voldoende voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het MFK en het EMB. Zie hiervoor ook de toelichtende brieven over deze ER-conclusies.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de Commissie haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad op 11 december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
Kunt u ook aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie Sjoerdsma c.s.2 over het activeren van het rechtsstaatmechanisme en het stopzetten van Europees geld richting Polen? Heeft Nederland de Europese Commissie verzocht mogelijkheden te onderzoeken hoe fondsen in afwachting van de uitspraak van het Hof aangehouden kunnen worden? Zo ja, wat is daar de voortgang van? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie-Sjoerdsma4 benoemde Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober 2021 de maatregelen die gepast zouden zijn, zoals het starten van een inbreukprocedure tegen Polen. Ook benoemde Nederland dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden. Daarnaast riep Nederland de Commissie op om de publicatie van het concept-uitvoeringsbesluit (Council Implementing Decision(CID)) over het Poolse herstelplan onder de huidige omstandigheden nog niet voor te leggen aan de Raad, en te onderzoeken of de andere financiële instrumenten die de Europese Commissie reeds tot haar beschikking heeft, kunnen worden ingezet. Ook noemde Nederland het belangrijk dat de lidstaten zelf eveneens handelen, waarbij verwezen werd naar het voortzetten van de artikel-7 VEU procedure. Ten slotte benadrukte Nederland het belang van het blijven voeren van de dialoog met Polen.5
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft de Minister-President tijdens de recente gesprekken met Commissievoorzitter Von der Leyen en met Eurocommissaris Reynders deze boodschappen opnieuw overgebracht.
De concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van de Poolse en Hongaarse herstelplannen zijn nog altijd niet aan de Raad voorgelegd. Aangezien de Commissie alleen maximaal 13% voorfinanciering financiert bij herstelplannen die uiterlijk op 31 december 2021 zijn goedgekeurd door de Raad, is deze inmiddels komen te vervallen, en worden EU-middelen uit het Herstelfonds (Recovery and Resilience Facility (RRF)) pas verstrekt aan Polen en Hongarije bij «bevredigende verwezenlijking» van de noodzakelijke hervormingen en investeringen zoals geformuleerd in de doelen en mijlpalen. Het is op dit moment onduidelijk wanneer de Commissie de concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van deze herstelplannen zal publiceren. Op dit moment is Commissie in onderhandeling met Polen en Hongarije om tot wijzigingen van de herstelplannen te komen.
Verder is de Commissie op 22 december 2021 een inbreukprocedure gestart tegen Polen wegens ernstige zorgen met betrekking tot het Poolse Grondwettelijk Tribunaal (PCT). Ook is de Commissie gestart met het verrekenen van dwangsommen opgelegd aan Polen.
De Commissie wacht met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. De Commissie heeft verklaard die uitspraak in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Welke stappen gaat u zetten om zo snel mogelijk het rechtsstaatmechanisme alsnog te activeren? Het liefst voor de verkiezingen in Hongarije op 3 april? Bent u bereid om nogmaals in de Europese Raad te pleiten voor het activeren van het rechtsstaatmechanisme? Gaat Nederland zo snel mogelijk contact opnemen met de Europese Commissie om te laten weten dat dit wat Nederland betreft onacceptabel is?
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
De procedure om tot maatregelen te komen is met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Gewonde burgers als gevolg van Turkse militaire activiteiten in Noordoost-Syrië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Agnes Mulder (CDA), Chris Stoffer (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Four year old child loses leg in suspected Turkish attack»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije recent militaire aanvallen pleegde op en rond de Syrische stad Kobani en dat daarbij een dode en meerdere gewonden gevallen zijn, waaronder kinderen?
Het kabinet stelt voorop dat alle landen en dus ook Turkije conform het internationaal recht moeten handelen, maar beschikt niet over de details van de betreffende aanvallen en kan dus ook geen uitspraken doen over de rechtmatigheid daarvan. Er zijn in Noord-Syrië geregeld confrontaties en beschietingen tussen de Turkse strijdkrachten en de Syrische Koerden, zoals bij Tel Rifaat ten noorden van Aleppo en bij Kobani. Hierbij vallen helaas regelmatig doden en gewonden aan beide zijden.
In hoeverre kan met recht en reden gesteld worden dat het van Turkse zijde een legitieme militaire actie betrof, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van zelfverdediging tegen urgente (terreur)dreigingen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) dat in 2021 meer dan 134 burgers werden verwond tijdens 47 grondaanvallen en 89 droneoffensieven door Turkije op 58 dorpen in 3 districten in noordelijk Syrië? Zo ja, onder welk mandaat voerde Turkije deze aanvallen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de militaire presentie en militaire strategie van Turkije in noordelijk Syrië zich tot de strategie van NAVO-bondgenoten in de regio, onder meer inzake de strijd tegen IS?
Nederland heeft sinds de inval van Turkije in Noordoost-Syrië opgeroepen tot de-escalatie en blijft zich inzetten voor een politieke oplossing. De Turkse operatie in Noordoost-Syrië, met humanitaire gevolgen en een nadelig effect op de strijd tegen IS, heeft het kabinet zoals bekend dan ook veroordeeld, en Nederland heeft Turkije zowel bilateraal als in multilateraal verband opgeroepen zijn operatie te beëindigen.
De situatie in Syrië als onderdeel van de bredere regio is regelmatig onderwerp van gesprekken met NAVO-bondgenoot Turkije, zowel bilateraal als multilateraal binnen de NAVO. De rol van Turkije en alle andere actoren in regionale vrede en stabiliteit komt ook regelmatig in EU-verband aan de orde. Zo stelde de Europese Raad van juni jl. dat Turkije positief dient bij te dragen aan het oplossen van regionale crises. Dat onderschrijft het kabinet.
Hebben de Turkse militaire activiteiten in de regio consequenties voor de veiligheidssituatie in Noord-Irak en voor de Nederlandse militaire inzet aldaar (Kamerstuk 27 925, 868)?
Turkije is ook in Noord-Irak militair actief, naast tal van andere statelijke- en niet statelijke actoren. Turkije voert grensoverschrijdende operaties uit tegen de PKK, een organisatie die door de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Ieder militair ingrijpen heeft consequenties voor de veiligheidssituatie in een gebied. Het is daarom niet uit te sluiten dat ook deze militaire activiteiten consequenties hebben voor de veiligheidssituatie in het uiterste noorden van Noord-Irak.
Doordat het operatiegebied waar de Nederlandse militairen opereren niet in de regio ligt waar Turkse militaire activiteiten plaatsvinden, zijn er geen consequenties voor de Nederlandse militaire inzet aldaar.
Is er, al dan niet in NAVO-verband, sprake van structureel én vruchtbaar overleg met Turkije over de samenhang van militaire strategieën en doelen in Syrië, Irak en de bredere regio?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze blijft Nederland zich inzetten voor vervolgde religieuze minderheden, zoals yezidi’s en christenen, en voor leniging van de humanitaire nood in Syrië en Irak?
Nederland steunt verschillende programma’s ter bescherming van religieuze minderheden, waaronder christenen en jezidi’s. Ter bevordering van maatschappelijke tolerantie en bestrijding van religieuze discriminatie in Irak steunt Nederland onder meer een project van PAX en het Joint Initiative for Strategic Religious Action als onderdeel van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld. Daarnaast levert het kabinet psychosociale hulpverlening aan jezidi slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld via Norwegian People’s Aid. Ter bevordering van terugkeer van jezidi-ontheemden naar hun plek van herkomst, werkt Nederland met Nonviolent PeaceForce en de VN Funding Facility for Stabilisation aan verzoening en herstel van basisvoorzieningen in Sinjar. Verder zet Nederland stevig in op accountability en bewijsvergaring van ISIS-misdaden tegen jezidi’s, door samenwerkingen met het VN-onderzoeksmechanisme UNITAD, ICMP, Impunity Watch en IIIM.
Daarnaast steunt Nederland humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals VN-organisaties, het Rode Kruis en NGO’s. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om te bepalen waar de noden het hoogst zijn. Enkele van deze humanitaire organisaties zijn ook actief in Syrië en Irak. De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in hun werk om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen religies van de mensen in nood.
De overstromingen in Zuid Soedan Jonglei State. |
|
Anne Kuik (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
de Th. Bruijn |
|
Bent u bekent met het bericht: «Drowned land: hunger stalks South Sudan's flooded villages»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is?
Zuid-Soedan kent grote humanitaire noden door een samenkomst van overstromingen, geweld en de bijbehorende ontheemding. Het coördinerende orgaan voor humanitaire zaken van de Verenigde Naties (OCHA) bericht dat op dit moment 8.3 miljoen mensen humanitaire hulp behoeven.
De genoemde overstromingen in Zuid-Soedan zijn de ergste sinds 1964. 750,000 mensen verdeeld over 29 provincies hebben sinds mei van dit jaar te maken met overstromingen. 37 procent van hen bevindt zich in Jonglei. De zwaarst getroffen gebieden zijn Jonglei, Unity, Northern Bahr el Ghazal en Upper Nile. Scholen, huizen, gezondheidsinstellingen en waterbronnen zijn ondergelopen waardoor mensen moeite hebben om te voorzien in hun basisbehoeften.
Is er sprake van acute hongersnood?
De meest recente IPC (Integrated Food Security Phase Classification) analyse stelt dat 7.2 miljoen mensen in Zuid-Soedan voedselonzekerheid ervaren (IPC 3 of hoger op een schaal van 5), waarvan 2.4 miljoen zich in IPC 4 (emergency) en 108.000 mensen zich in hongersnoodachtige omstandigheden bevinden (IPC 5). De zwaarst getroffen provincies zijn Jonglei, Warrap en Northern Bahr el Ghazal.
OCHA bericht dat 483.000 vrouwen en 1.4 miljoen kinderen in Zuid-Soedan ondervoed zijn. Voor meer dan twee-derde van de mensen in de door overstromingen getroffen gebieden is er sprake van voedselonzekerheid. Sinds augustus zijn de voedselprijzen met 15 procent gestegen.
Kunt u aangeven of in Zuid-Soedan meer ziekten zoals malaria voorkomen sinds de overstromingen?
Meerdere VN-agentschappen berichten over de toename van infectieziekten zoals malaria, hepatitis E, diarree en de mazelen als gevolg van de overstromingen.
Kunt u aangeven in hoeverre er Nederlandse hulpmiddelen, hetzij noodhulp hetzij structurele ontwikkelingshulp, naar deze regio zijn gestuurd?
Als het gaat om het lenigen van humanitaire noden in Zuid-Soedan steunt Nederland organisaties die in het land actief zijn: VN-organisaties als UNHCR, UNICEF en WFP en ook het Rode Kruis. Dat doen we met onze algemene – ongeoormerkte – financiering die deels in Zuid-Soedan wordt besteed, onder andere aan herstel van infrastructuur zoals de bouw van dijken en drainagekanalen.
De uit het Nederlandse noodhulpbudget gefinancierde Dutch Relief Alliance (een Nederlands consortium van ngo’s) is ook actief in Zuid-Soedan. Deze financiering bedraagt voor 2.021 EUR 8,5 miljoen. De hulp richt zich op voedselzekerheid, onderdak, water en sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg, waaronder COVID response.
Tenslotte draagt Nederland bij aan het VN country based pooled fund voor Zuid Soedan (het South Sudan Humanitarian Fund) waar NL met EUR 8,3 miljoen een van de grootste donoren is. Dit fonds heeft USD 20 miljoen (ruim EUR 17 miljoen) beschikbaar gesteld voor humanitaire hulpverlening in de door overstromingen geteisterde regio’s. Een deel daarvan wordt ook gebruikt om de noden die ontstaan zijn naar aanleiding van de overstromingen op te lossen.
Nederland richt zich sinds 2018 eveneens op klimaatmitigatie. Eind dit jaar verwacht het kabinet een groot 4 jarig programma te starten met het VN Migratie agentschap IOM ter waarde van EUR 11 miljoen. Het programma zich zal richten op het bevorderen van de klimaatweerbaarheid van Jonglei.
Kunt u aangeven hoe de Zuid-Sudanese overheid al dan niet optreedt tegen de overstromingen?
De Zuid-Soedanese overheid stelt uit eigen middelen USD 10 miljoen (EUR 8,6 miljoen) ter beschikking voor het adresseren van overstroming gerelateerde problemen. Dit bedrag is echter nog niet gecommitteerd. De besteding hiervan wordt samen met OCHA uitgedacht.
Op provinciaal niveau wordt er op verschillende manieren opgetreden tegen de overstromingen. Zo zijn er dijken aangesterkt, tijdelijke opvang verschaft en additionele levensmiddelen zoals voeding en water verstrekt. Verschillende provinciale overheden geven aan de vraag naar hulp niet op de benodigde schaal te kunnen voorzien door financiële en operationele tekortkomingen. De internationale gemeenschap vult hier gedeeltelijk de financiële behoefte voor herstel van infrastructuur en humanitaire hulp.
Kunt u aangeven of, en hoe, er wordt samengewerkt met de Zuid-Sudanese regering in Jonglei State om de nood te lenigen?
Naast bovengenoemde noodhulp aan Jonglei en andere provincies, is Nederland regelmatig in gesprek met provinciale en nationale overheidsvertegenwoordigers, waaronder die in Jonglei, over hun rol in overstromingspreventie en -mitigatie en het bevorderen van voedselzekerheid.
Het IOM programma genoemd in vraag 5 richt zich op ondersteuning van lokale Zuid-Soedanese gemeenschappen om klimaatkennis en weerbaarheid te vergroten.
Kunt u aangeven in hoeverre de EU in Zuid-Soedan actief is in de strijd tegen water en de strijd tegen hongersnoden?
De EU is een van de grootste humanitaire donoren in Zuid-Soedan. Een significant deel van het EU-budget in Zuid-Soedan wordt uitgegeven aan vraagstukken gerelateerd aan preventie, respons en mitigatie van overstromingen en hongersnoden.
Ook speelt de EU een coördinerende rol in de respons van EU-lidstaten en maatschappelijke partners. Daarnaast oefent de EU delegatie regelmatig druk uit op de overheid van Zuid-Soedan om een grotere rol op zich te nemen in deze respons.
De plaatselijke bevolking heeft zoveel wateroverlast nog nooit eerder meegemaakt. Kunt u aangeven of onderzocht is wat de oorzaak voor deze overlast is? Schrijft u deze toe aan klimaatverandering?
Volgens de VN is er een combinatie van verschillende factoren in het spel: overvloedige regenval in Zuid-Soedan en in de bovenstroomse landen van de Nijl, alsmede het dichtslibben van gedeelten van de Nijl.
Diverse instellingen, waaronder onderzoekinstituten in Zuid-Soedan, doen onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van overstromingen in Zuid-Soedan en de regio. Dat klimaatverandering daar een grote rol in speelt is onmiskenbaar.
In hoeverre wordt deze regio ondersteund door westerse programma’s in de klimaat adaptatie en mitigatie opgave?
Westerse donoren, waaronder verschillende EU-bondgenoten, zijn grote financiers van humanitaire noden in Zuid-Soedan, ook wanneer die gerelateerd zijn aan klimaatverandering. Het aantal donoren dat proactief inzet op adaptatie en mitigatie is kleiner. Nederland, Noorwegen en Zweden nemen hier een voortrekkersrol in. Nederland draagt ook via humanitaire fondsen zoals het CERF en Disaster Relief Emergency Fund (DERF) (IFRC) bij aan het anticiperen op natuurrampen.
Kunt u aangeven op welke wijze de conflicten en het geweld in Zuid-Soedan (Jonglei State) bijdragen aan de huidige situatie?
Het conflict draagt op twee manieren bij aan voedselonzekerheid in Zuid-Soedan.
De Voedsel en Landbouw Organisatie (FAO) van de VN heeft aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het conflict en de voedselproductie. Waar 10 jaar geleden bijna alle Staten in Zuid-Soedan meer voedsel produceerden dan nodig voor de eigen inwoners, geldt dat nu nog maar voor een of twee staten. De rest kan nauwelijks de helft van de eigen bevolking voeden. Hierdoor werd al een enorme druk gelegd op de humanitaire hulpverlening, wat nu nog wordt vergroot door de overstromingen. Tegelijkertijd hebben humanitaire organisaties (WFP, FAO) steeds meer moeite om de benodigde fondsen voor urgente hulpverlening binnen te halen.
Daar komt bij dat als gevolg van de grote noden en uitzichtloosheid steeds meer hulpkonvooien van internationale en nationale organisaties worden overvallen voor voedsel en andere zaken. De hulpverlening wordt hiermee nog complexer.
Martelingen en seksueel misbruik in Russische gevangenissen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat uit duizenden door een ngo gepubliceerde videobeelden blijkt dat Russische gevangenen door bewakers worden gemarteld en seksueel worden misbruikt, in verschillende gevangenissen verspreid over Rusland?1
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de video’s die een klokkenluider naar buiten heeft gebracht over (seksueel) geweld tegen gevangenen in Rusland.
Zoals blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie (april 2021) verschillen de leefomstandigheden in gevangenissen en detentiecentra sterk per regio en per soort detentiefaciliteit. Hoewel er volop aanwijzingen zijn dat gedetineerden in Rusland te maken hebben met mishandeling, geweld en vernedering, is de precieze omvang ervan door gebrek aan officiële cijfers niet bekend.
Het beeldmateriaal bevestigt op schokkende wijze dat het om tientallen gevallen gaat, in verschillende gevangenissen en detentiecentra, onder andere in de gevangenis van Saratov. Dit versterkt de conclusies dat het niet om geïsoleerde gevallen gaat, maar om een veelvoorkomend fenomeen, zoals organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en diverse Russische NGO’s naar voren hebben gebracht.
Hoe serieus neemt u de reactie van het Kremlin dat het beeldmateriaal tot «serieus onderzoek» zal leiden?
Gulagu.net, een NGO die strijdt voor de rechten van gevangenen in Rusland, heeft er in een open brief bij president Poetin op aangedrongen onderzoek te doen naar de toedracht en een einde te maken aan het geweld tegen gevangen.
Na het verschijnen van de beelden kondigde de Russische overheid een onderzoek aan naar deze mishandelingen in detentiecentra. Op 25 november werd het hoofd van de Federale Gevangenisdienst FSIN Aleksandr Kalasjnikov ontslagen. Achttien leidinggevenden van de gevangenis van Saratov zouden eerder zijn ontslagen. Ook zijn de regionale autoriteiten in Saratov strafzaken begonnen tegen verantwoordelijken.
Gezien de ernst van de mishandelingen en de omvang ervan verwacht het kabinet dat de Russische overheid (seksueel) geweld in detentiecentra grondig onderzoekt, de verantwoordelijken ter verantwoording roept en structurele maatregelen neemt om geweld, mishandeling en vernedering in gevangenissen en detentiecentra te voorkomen.
Het is zorgelijk dat Sergej Savaljev, de klokkenluider die met groot persoonlijk risico de videobeelden naar buiten wist te smokkelen en openbaar maakte, en Vladimir Osetsjkin, de oprichter van Gulagu.net, door de Russische autoriteiten gezocht lijken te worden. Het opsporingsbevel tegen Savaljev werd op 10 november ingetrokken, maar Osetjskin werd op 12 november juist op de lijst geplaatst. Osetjskin woont in Frankrijk. Saveljev heeft asiel aangevraagd in Frankrijk.
Positief is dat de Russische Federale Ombudsman, Tatjana Moskalkova, op de bres is gesprongen voor Saveljev. Zij prees de moed van Saveljev dit onrecht publiekelijk aan de kaak te stellen. Gezien het gezag van de Federale Ombudsman gaat hiervan een belangrijk signaal uit dat ook in Rusland zelf de roep om een eind te maken aan dit soort misstanden breed wordt gedeeld.
Bent u bereid bilateraal en via de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa de Russische regering om opheldering te vragen en te pleiten voor internationaal onderzoek?
Het kabinet spreekt Rusland zowel bilateraal als in multilateraal verband (bijvoorbeeld de OVSE, de RvE en de VN-mensenrechtenraad) regelmatig aan op de mensenrechtensituatie en zal er, samen met gelijkgezinde landen, bij gelegenheid op aandringen dat de het aangekondigde onderzoek naar geweld in detentiecentra grondig wordt verricht en opvolging krijgt.
Klopt het dat de ngo Gulagu.net materiaal naar het Europees comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) heeft gestuurd?
Het is kabinet is hiervan niet op de hoogte.
Bent u bereid te pleiten voor onderzoek door het CPT?
Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT)2 heeft in oktober een periodiek monitoringsbezoek gebracht aan Rusland. In het rapport zal het CPT aanbevelingen doen voor het verbeteren van de detentieomstandigheden. Het rapport van het CPT wordt naar verwachting voorjaar 2022 gedeeld met de Russische autoriteiten. Het rapport wordt pas openbaar na instemming van Rusland.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de tot dusver vrijgegeven beelden het «topje van de ijsberg» vormen en dat martelingen in Russische gevangenissen «angstvallig onder de tafel gehouden» worden?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 verschillen de leefomstandigheden in de diverse gevangenissen en detentiecentra in Rusland. Er zijn volop aanwijzingen dat mishandeling, geweld en vernedering voorkomen, maar hoe wijdverbreid precies kan door het gebrek aan officiële statistieken moeilijk worden vastgesteld. Indicatief zijn de cijfers die in het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie worden genoemd: tussen 2015 en 2018 werd tussen de 1.590 en 1.881 aanklachten van «machtsmisbruik» geregistreerd, waarvan slechts 1,7–3,2% door de Russische overheid werd onderzocht.
Herinnert u zich de actualisering van de beleidsbrief over Rusland, waarin de toegenomen repressie en de verslechterde mensenrechtensituatie worden genoemd, maar martelingen nog niet? Deelt u de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland verder verslechterd is?3
Rusland heeft zich in de optiek van het kabinet de afgelopen jaren verder afgekeerd van de internationale rechtsorde, de bestaande veiligheidsordening in Europa en de universaliteit van mensenrechten. De ruimte voor onafhankelijke NGO’s om in Rusland te werken is de afgelopen jaren bijvoorbeeld gekrompen, o.a. door wetgeving tegen «extremisme» en «buitenlandse agenten.»
Ook is de vrijheid van meningsuiting verder aan banden gelegd, niet alleen door steeds meer beperkingen om te demonstreren, maar ook doordat de ruimte voor kritische berichtgeving over het overheidsbeleid steeds kleiner wordt. De meeste toonaangevende onafhankelijke nieuwsmedia zijn ofwel onder controle gebracht van de overheid, of hielden op te bestaan. Ook oefent de Russische overheid steeds meer controle uit op het internet in Rusland.
Gelet op de roep vanuit de Russische maatschappij een einde te maken aan misstanden in het gevangeniswezen zijn media, NGO’s en het maatschappelijk middenveld bij het publieke toezicht op de condities in plaatsen van detentie van groot belang. Het is daarom verontrustend dat bekende mensenrechtendeskundigen sinds enkele jaren worden uitgesloten uit de selectie van kandidaten voor de Commissies van Publiek Toezicht op omstandigheden in plaatsen van detentie (ONK).
Het kabinet deelt de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland over de gehele linie verslechterd is. Dit is zeer zorgelijk en het kabinet blijft hier aandacht voor vragen, in zowel multilateraal als bilateraal verband, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 3.
De klimaatimpact van door de veestapel uitgestoten methaan. |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Koe uit beklaagdenbank; Klimaatimpact Nederlandse veestapel jarenlang fors overschat»?1
Ja.
Klopt het dat het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) AR6 «The Physical Science Base» stelt dat het effect van constante methaanemissies met een factor drie tot vier is overschat, en dat het effect van groeiende methaanemissies met een factor vier tot vijf is onderschat?2
Dit klopt niet. In het rapport worden bevindingen van een modelonderzoek aangehaald, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de rekenmethode GWP* en GWP100 (de huidige standaard) over het berekenen van het opwarmende effect van methaan bij constante en bij stijgende methaanuitstoot over een periode van 20 jaar. De rekenmethode GWP* wijst niet uit dat de invloed van koeien drie tot vier keer minder is dan gedacht. Het drukt alleen de invloed van kortlevende broeikasgassen, zoals methaan, op de opwarming van de aarde anders uit in de tijd dan GWP100 en is het daarbij dus belangrijk in welke context de vergelijking wordt gemaakt. De rekenmethode GWP* laat zien dat het reduceren van methaan een efficiënte manier is om op korte termijn de opwarming van de aarde af te zwakken.
Gezien deze vraag en vraag 3 licht ik bovenstaande graag als volgt nader toe. Het IPCC bestaat uit drie werkgroepen: werkgroep 1: Visies en principes «Oorzaken», werkgroep 2: Gevolgen, kwetsbaarheden en adaptaties en werkgroep 3: Mitigatie «terugdringen van broeikasgasemissies». Het genoemde IPCC rapport is een product van werkgroep 1. Dit rapport geeft alleen een weergave van actuele wetenschappelijke inzichten van klimaatonderzoek, waaronder verschillende methodes, zoals GWP100 en GWP*, voor het berekenen van de bijdrage van kortdurende broeikasgassen, zoals methaan, aan de mondiale opwarming. Het IPCC doet daarbij geen uitspraak over welke methode beter zou zijn of welke methode gebruikt zou moeten worden.
Voor het vergelijken en wegen van de bijdrage van broeikasgassen in de loop van de tijd maakt het uit met welke rekenmethode gewerkt wordt en over welke periode deze impact worden vergeleken. Binnen de internationale klimaatafspraken is door alle landen afgesproken om te werken met de Global Warming Potential 100rekenmethode, ook wel GWP100 genoemd. Daarmee wordt de impact van de broeikasgassen over een periode van 100 jaar berekend en vergeleken met de bijdrage van CO2. Met deze rekenmethode kan de impact van de broeikasgassen (zoals methaan, lachgas en CO2) in de loop van de tijd met elkaar vergeleken en verrekend worden in CO2-equivalenten. Met deze methode kunnen de bijdragen van broeikasgassen en van landen door de tijd heen en ten opzicht van elkaar eenvoudig worden vergeleken.
In het IPCC-rapport worden er naast de GWP100 andere rekenmethoden, waaronder de zogenoemde GWP*, beschreven. Deze GWP* methode geeft met name het effect van de kortlevende gassen zoals methaan anders weer dan bij GWP100. Met GWP* wordt vooral gekeken naar het effect van de verandering van de emissie van methaan op het opwarmende effect.
De verschillen tussen deze 2 methoden worden met onderstaande grafiek3 geïllustreerd.
Bovenstaande grafiek schetst dat methaanemissie (berekend met GWP*) in de eerste jaren na de uitstoot een sterk opwarmingseffect heeft en dat deze relatief snel afneemt. Als met een gemiddelde waarde gerekend wordt, zoals bijv. bij GWP100, dan is het gemiddelde opwarmingseffect in de eerste jaren van de uitstoot lager dan het daadwerkelijke opwarmingseffect, en jaren daarna hoger dan het daadwerkelijke opwarmingseffect. GWP* maakt inzichtelijk dat bij gelijkblijvend emissies van methaan er een evenwicht ontstaat in de luchtconcentratie van methaan in de atmosfeer. Bij afnemende methaanemissie neemt de luchtconcentratie ook af en daarmee ook het opwarmingseffect. De reductie van methaanemissie moet dan echter wel op mondiale schaal plaatsvinden.
Beide rekenmethoden geven relevante inzichten over de impact van methaan. Daarom is het goed dat IPCC beide methoden schetst en deze in samenhang en op mondiale schaal worden bezien. Welke implicaties deze verschillende methoden voor mitigatiestrategieën hebben, zal worden behandeld in het rapport van werkgroep III (mitigatie) van het IPCC, dat in het voorjaar van 2022 uitkomt.
Na afronding van de 6e assessment cyclus in het derde kwartaal van 2022, zullen de IPCC-inzichten uit deze cyclus in VN-verband worden besproken en kunnen dan leiden tot aanpassing van de internationale afspraken over de wijze waarop de bijdrage van (verschillende) broeikasgassen wordt berekend. Bij aanpassing van deze afspraken zal dit ook doorvertaald worden in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.
Hoe duidt u deze constatering uit dit rapport? Wat betekent de constatering dat gelijkblijvende methaanemissies een veel kleiner effect hebben op klimaatverandering dan eerder werd aangenomen voor het Nederlandse klimaatbeleid met betrekking tot de landbouw en de grootte van de Nederlandse veestapel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de constatering van de Duitse wetenschapper dat een gelijkblijvende of afnemende veestapel niet zorgt voor extra opwarming? Zo nee, waarom niet. Zo ja, wat zijn de implicaties van deze constatering?3
Ik begrijp deze redenering, maar ik deel deze niet. Gezien het feit dat klimaatverandering en emissies op mondiale schaal bezien moeten worden gaat de stelling van deze wetenschapper niet op voor de nationale situatie. Mondiaal gezien is er geen sprake van een gelijkblijvende of afnemende veestapel. Methaan is een zeer sterk broeikasgas en voordat deze emissie wordt omgezet naar CO2 komt er o.a. ozon vrij, waardoor er ook impact op de opwarming van de aarde is.
Kunt u aangeven of en op welke wijze deze nieuwe inzichten over de klimaatimpact van methaanemissies zullen worden betrokken bij de beoordeling door het kabinet van het EU-voorstel voor de herziening van LULUCF-verordening? Kunt u daarbij specifiek aangeven hoe u deze inzichten mee zult nemen in de beoordeling van het voorstel om niet CO2-uitstoot vanuit de landbouwsector mee te tellen in de LULUCF-verordening?
Op 17 september jl. heeft u de kabinetsbeoordeling ontvangen van het herzieningsvoorstel van de Europese LULUCF verordening. Daarbij geldt net zoals voor Nederland dat de EU de internationale afspraken volgt als het gaat om het berekenen en meten van broeikasgassen. Zie hiervoor ook Kamerstuk 22 112, nr. 3195.
Kunt u een reactie geven op de volgende uitspraak uit het rapport: «In reality, a decline in methane emissions to a smaller but still positive value could cause a declining warming»? Betekent dit volgens u dat lagere methaanemissies niet alleen tot een verminderde bijdrage aan klimaatverandering kunnen leiden, maar zelfs de opwarming van de aarde zouden kunnen verlagen? Zo ja, wat zouden daarvan de implicaties zijn voor het klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen?
Het klopt dat een sterke mondiale reductie van methaanemissies tot minder opwarming kan leiden, wanneer er in de atmosfeer meer methaan wordt afgebroken dan er door uitstoot bijkomt. In dat geval neemt de concentratie van methaan per saldo af en daarmee de bijdrage aan het broeikaseffect.
Om die reden kan een snelle(re) mondiale reductie van methaan helpen om de temperatuurstijging te beperken. Om de temperatuurstijging op lange termijn te beperken blijft een vergaande reductie van broeikasgassen naar netto nul essentieel. De afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs, en de nationale reductieopgave voor de veehouderij m.b.t. methaan zijn leidend. Daarbij volg ik de internationale ontwikkelingen op methaan – bijvoorbeeld de methaanstrategie (zie Kamerstuk 22 112, nr. 2980) en de Global Methane Pledge – nauwlettend.
Wat is uw reactie op de oproep van de professor van Oxord University om boeren te belonen voor het verkleinen van hun veestapel, omdat dat voor verkoeling zorgt?4
De klimaataanpak is een wereldwijde opgave. Op dit moment is er wereldwijd geen sprake van een afname van de veehouderij, stijgen de methaanconcentraties nog en is er dus geen sprake van een eventuele afkoelende bijdrage. Het verkleinen van de veestapel is een van de middelen om de klimaatdoelen te halen en de bijdrage van methaan aan klimaatverandering te verminderen. In het Nederlands klimaatbeleid ligt de focus op het terugdringen van methaanemissie door innovaties en technieken en boeren worden hierin ondersteunt.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de volgende constatering uit het rapport: «Contributions to CO2 formation are included for methane depending on whether or not the source originates from fossil carbon, thus methane from fossil fuel sources has slightly higher emission metric values than that from non-fossil sources»? Mag hieruit geconcludeerd worden dat methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan methaanemissies uit onder andere de landbouw? Zo ja, welke betekenis hecht u hieraan voor het Nederlandse klimaatbeleid en de prioriteiten daarbinnen? Deelt u in dit kader de mening van de professor van Oxford University dat de absolute prioriteit voor beperking van de methaanuitstoot bij de fossiele industrie zou moeten liggen?
Het klopt dat de methaanemissies uit fossiele brandstoffen een grotere klimaatimpact hebben dan biogeen methaan, omdat daarbij bij afbraak fossiele koolstof in de atmosfeer wordt gebracht, maar dat verschil is niet groot. Mede om die reden deel ik niet de mening met betrekking tot prioritering van fossiel methaan.
Het recente IPCC-rapport geeft aan dat de uitstoot van broeikasgassen zoals methaan sterk moet worden gereduceerd voor het halen van de klimaatdoelen van Parijs. Dat vraagt om een aanpak van alle bronnen van methaan, zoals ook afgesproken in het Klimaatakkoord.
Het bericht 'Hof Polen: Pools recht weegt zwaarder dan Europees Recht' |
|
Agnes Mulder (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof dat het Pools recht zwaarder weegt dan het Europees recht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Poolse hof? Kunt u daarbij tevens ingaan op de algehele ontwikkelingen van de Poolse rechtsstaat en de zorgen die daarbij reeds bestaan?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en de motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Kunt u hierbij een chronologie voegen van de Poolse stappen die in strijd zijn met de Europese uitgangspunten rondom de rechtsstaat?
Het Hof heeft zich reeds meerdere malen uitgesproken over de rechtsstaat in Polen en geoordeeld dat de hervormingen van de rechterlijke macht in strijd zijn met het EU-recht.
Zo oordeelde het Hof op 24 juni 2019 in de zaak C-619/18 dat de Poolse wet gericht op de verlaging van de pensioensleeftijd van de rechters van het Pools Hooggerechtshof in strijd was met het principe dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven en daarmee ook met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Op 5 november 2019 stelde het Hof in zaak C-192/18 nogmaals een schending van de beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters vast, dit keer naar aanleiding van een verlaging van de pensioenleeftijd van rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties. Op 15 juli 2021 oordeelde het Hof dat het Poolse tuchtregime voor rechters, met betrokkenheid van de Tuchtkamer van het Poolse Hooggerechtshof, onverenigbaar is met het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid.
In de zaak over de zogenoemde Poolse «muilkorfwet» (C-204/21) zijn op 14 juli 2021 alle door de Commissie gevraagde voorlopige maatregelen toegewezen die onder meer zien op de opschorting met onmiddellijke ingang van de werkzaamheden van de tuchtkamer van het Hooggerechtshof in zaken die verband houden met de functie-uitoefening en rechtspositie van rechters. In deze zaak heeft het Hof op verzoek van de Commissie aan Polen op 27 oktober 2021 een dwangsom van 1 miljoen euro per dag opgelegd bij het niet naleven van deze voorlopige maatregelen. NL intervenieert in deze zaak aan de zijde van de CIE samen met gelijkgezinde lidstaten. De einduitspraak kan in de loop van volgend jaar worden verwacht.
Ook door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is uitspraak gedaan over de Poolse rechtsstaat. Op 21 mei 2021 heeft het EHRM geoordeeld dat het Poolse Constitutionele Tribunaal een gerecht is dat niet bij wet is ingesteld.
De recente uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal over de verhouding tussen Europees en nationaal recht wordt door de Commissie nog nader geanalyseerd. Na analyse zal de Commissie besluiten of ze voldoende grond ziet een inbreukprocedure te starten.
Kunt u aangeven wat deze uitspraak betekent voor de door de Europese Unie gestarte artikel 7 procedure tegen Polen?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Deelt u de zorgen van Eurocommissaris Didier Reynders over deze uitspraak, en welke risico’s ziet u voor de Europese Unie en Nederland?
Het kabinet deelt de zorgen van Eurocommissaris Reynders over de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. Toegang tot een onafhankelijke rechter en voorrang van EU-recht boven nationale wetgeving behoren tot de fundamenten van Europese samenwerking. De verwachting is dat deze uitspraak de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen nog verder aantast. De Europese interne markt, de justitiële samenwerking, maar ook zaken als klimaatsamenwerking zijn allemaal afhankelijk van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in alle 27 lidstaten.
Het is positief dat naast Eurocommissaris Reynders ook de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, zich heeft uitgesproken over de uitspraak. Zij heeft onder andere aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Kunt u aangeven wat het speelveld is in de Europese Unie, en hoe de verschillende landen hebben gereageerd op deze ontwikkeling in Polen?
Een groot aantal lidstaten heeft zijn zorgen uitgesproken over de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. De uitspraak kwam zowel bij de Raad van Algemene Zaken van 19 oktober jl. als bij de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. uitvoerig aan de orde. Voor meer informatie over het krachtenveld wordt verwezen naar de respectievelijke verslagen die aan beide Kamers zijn verzonden5.
Kunt u aangeven welke consequenties de uitspraak van het Poolse hof heeft voor het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat?
Met de beantwoording van deze vraag wordt tevens ingegaan op de vraag van de heer Amhaouch, gesteld tijdens het debat van 12 oktober jl. voorafgaande aan de Europese Raad.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, publiceerde het Tribunaal tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma6 en de motie-Ploumen7 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.8
Hoe weegt u de effecten van de uitspraak op het uitgangspunt dat uitspraken van het Europees Hof in Luxemburg voorrang hebben op nationale rechtspraak?
De uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal doet afbreuk aan het beginsel van voorrang van EU-recht. Dit is problematisch, aangezien het beginsel van voorrang een van de fundamenten vormt van de Europese samenwerking. Dit beginsel verzekert immers dat het Unierecht uniform wordt toegepast en nageleefd in de lidstaten. Hoe groot de effecten van de uitspraak op de doorwerking van het Unierecht in de praktijk zullen zijn, moet nog blijken.
Welke instrumenten heeft de Europese Commissie om in te grijpen?
Beide Kamers ontvangen op korte termijn per brief een overzicht van het beschikbare instrumentarium voor de bescherming van de rechtsstaat. In deze brief zal zowel het preventieve als het handhavende instrumentarium worden toegelicht, inclusief de beschikbare financiële instrumenten.
Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het starten van een juridische procedure zoals een inbreukprocedure of het inhouden van financiële middelen? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat is de Nederlandse inzet in deze?
De voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, heeft in het Europees parlement op 19 oktober jl. aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de artikel 7-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten en om conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Kunt u aangeven wat de betekenis is van deze uitspraak voor de beoordeling van de Poolse plannen voor middelen uit het Recovery and Resilliance Facility (RRF)? En welke mogelijkheden zijn er om deze middelen tegen te houden?
Polen diende zijn herstelplan in op 3 mei jl. Op grond van de RRF-Verordening heeft de Commissie in de regel twee maanden de tijd om een herstelplan te beoordelen aan de hand van de eisen uit de RRF-verordening en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad te publiceren. Het uitvoeringsbesluit over het herstelplan van Polen is nog niet gepubliceerd.
Eén van de eisen uit de RRF-verordening aan een herstelplan is dat alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen die deze landen in 2019 en 2020 hebben ontvangen in voldoende mate worden geadresseerd. Deze landspecifieke aanbevelingen hebben voor Polen o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en op rechterlijke onafhankelijkheid.
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Na de publicatie van een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 9 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
Kunt u aangeven welke eisen er aan de Poolse rechtsstaat zijn gesteld in de landenspecifieke aanbevelingen voor Polen in de afgelopen twee jaar? Kunt u ook aangeven welke verbeteringen van de rechtsstaat Polen heeft opgenomen in het hervormingsplan voor het RRF? En kunt u aangeven hoe de recente uitspraak van het Poolse hof zich hiertoe verhoudt?
Landspecifieke aanbevelingen hebben o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en in Polen ook op de rechterlijke onafhankelijkheid. Deze aanbevelingen zijn terug te vinden op de website van de Commissie10. De landspecifieke aanbeveling voor Polen in het kader van de rechtsstaat luidt als volgt: «Het investeringsklimaat versterken, met name door de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Zorgen voor doeltreffende openbare raadplegingen en betrokkenheid van de sociale partners bij de beleidsvorming.» De recente ontwikkeling in Polen hebben de zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht alleen maar doen toenemen. Deze ontwikkeling heeft de Commissie er toe gebracht om zoals ook door Nederland bepleit, duidelijk stelling te nemen dat de goedkeuring van het plan ervan afhangt of Polen wel in voldoende mate tegemoet komt aan deze landspecifieke aanbeveling.
Welke mogelijkheden zijn er onder Richtlijn 2021/1060 van 24 juni 20212 over behoorlijk bestuur en controle over de uitgaven van EU-fondsen om betalingen stop te zetten, in het licht van de uitspraak van het Poolse Hof?
De Common Provisions Regulation bevat aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en een duidelijk verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot schorsing van betaling of het aanbrengen van een financiële correctie. De kans op succes is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden en ook van de nadere regels van de met de Common Provisions Regulation samenhangende verordeningen.
De Commissie blijft op zoek naar mogelijkheden om Polen via de band van onder andere dit instrument aan te pakken. Nederland zal druk blijven uitoefenen op de Commissie om onder meer de eventuele mogelijkheden die de Common Provisions Regulation biedt volledig te benutten.
Kunt u aangeven welke acties Nederland bilateraal onderneemt richting Polen inzake deze uitspraak, en bent u bereid opheldering te vragen bij de Poolse ambassadeur in Nederland?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat betekent de uitspraak van het Poolse Hof voor de rechtszekerheid van Nederlandse staatsburgers en ondernemers in Polen, of voor Nederlandse bedrijven die zakendoen met Polen?
Het is op het moment van schrijven nog niet goed te overzien hoe verstrekkend de gevolgen van de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal zullen zijn voor Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven in Polen. Wel is zeker dat het niet meer vanzelfsprekend zal zijn dat Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven die te maken krijgen met het Poolse rechtssysteem kunnen rekenen op onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak die hen doeltreffende bescherming van hun EU-rechten kan bieden indien nodig.
Is de Minister-President bereid om de Poolse rechtsstaat en de uitspraak van het Poolse hof, te agenderen voor de aanstaande Europese Raad?
Ja. Zie voor het verloop van de bespreking het verslag van de Europese Raad van 21 en 22 oktober 2021 dat op 29 oktober jl. aan uw Kamer is verzonden.
Het opruimen van de bij de grote brand in Noardburgum vrijgekomen scherven van zonnepanelen. |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gemeentes waarschuwen voor scherpe deeltjes van zonnepanelen na brand: houd vee binnen»1, «Kaart: Hier zijn allemaal stukjes zonnepaneel terechtgekomen»2 en «Vijf dagen na de grote brand in Noardburgum liggen scherven zonnepanelen nog in het gras: verzekeraars aan zet»3?
Ja.
Is het juist dat bij de gemeente Tytsjerksteradiel 116 meldingen zijn binnengekomen van boeren en anderen die scherven op hun grond hebben aangetroffen?
Het totaal aantal meldingen was op 10 juni 121.
Klopt het tevens dat het gras op de getroffen percelen niet meer bruikbaar is als veevoer en dat het afgevoerd zal moeten worden door een afvalverwerker?
De betrokken gemeenten en instanties als Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, GGD, de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), Veiligheidsregio en het RIVM hebben de dag na de brand een gezamenlijk advies uitgebracht aan met name de eigenaren van weiland op het moment dat er deeltjes worden aangetroffen4.
Uit dit advies volgt dat het gras wat vervuild is met deeltjes van zonnepanelen niet geschikt is als voer voor vee en daarom moet worden afgevoerd. De veroorzaker is op grond van de Wet milieubeheer verantwoordelijk voor het ongedaan maken van de milieugevolgen van de brand en wordt aansprakelijk gesteld voor de kosten voor het opruimen hiervan (zie ook antwoord op vraag 4).
Omdat de deeltjes verspreid zijn over vier gemeenten hebben deze gemeenten gezamenlijk de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) ingeschakeld. De FUMO inventariseert de naleving van de adviezen en heeft indien nodig het mandaat om de NVWA in te schakelen.
Wie is verantwoordelijk voor het betalen van de kosten die daarbij komen kijken? Is het juist dat hierover veel onduidelijkheid bestaat en dat deze vraag in eerste instantie door de verzekeraars moet worden beantwoord?
Het is juist dat dit primair een vraag is voor de verzekeraars van de veroorzaker en de benadeelden. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars de schade zullen vergoeden die onder de dekking van de bij hun afgesloten polis valt. Dat kan per verzekeraar en verzekerde verschillen. Voor opruimingskosten is het mogelijk een beperkte dekking (bijvoorbeeld tot een bepaald percentage, enkel eigen erf, maximaal bedrag), een bredere dekking (opruimingskosten in de naburige omgeving, volledige kosten) of iets hier tussenin af te sluiten. Het is aan verzekerde om samen met zijn adviseur en in overleg met de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering te bepalen in hoeverre hij deze kosten wenst te verzekeren.
Welke rol ziet u voor de overheid bij het vinden van een oplossing voor de onduidelijkheid die bestaat omtrent de opruimingskosten en de nevenschade die dit soort branden tot gevolg heeft? Bent u bereid om te onderzoeken hoe getroffen ondernemers kunnen worden ondersteund?
De financiering van de opruimingskosten is een aansprakelijkheidskwestie die tussen de betreffende verzekeraars opgenomen dient te worden. Op basis van de lopende onderzoeken (zie antwoorden op vraag 7, 8 en 9) verwacht ik uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren over de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Kunt u ingaan op de opruimmethoden die nodig zijn om de scherven die bij deze brand zijn vrijgekomen op te ruimen? Is er inmiddels meer duidelijkheid over eenduidige opruimingsmethoden die door het Verbond van Verzekeraars werden onderzocht? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek en wat zal met deze uitkomsten in de praktijk worden gedaan? Zo nee, wanneer verwacht u de uitkomsten van dit onderzoek?
Het advies van de betrokken gemeenten en instanties als LTO, GGD, de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), Veiligheidsregio en het RIVM is om bij het aantreffen van deeltjes als volgt te handelen5:
Het Verbond van Verzekeraars onderzoekt op dit moment of de Stichting Salvage een coördinerende rol kan spelen bij het opruimen van de deeltje. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en de uitkomsten worden na de zomer verwacht.
Zijn er inmiddels (voorlopige) uitkomsten te rapporteren van het tot medio 2021 lopende onderzoekproject «DIRECT» naar duurzaam en veilig ontwerp van zonnestroominstallaties?
Het RIVM werkt aan 2 projecten die in dit verband relevant zijn. Ten eerste werkt het RIVM aan brandexperimenten om onderzoek te doen naar de samenstelling van de rook die vrijkomt bij branden met zonnepanelen en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn. De brandexperimenten waren in het voorjaar van 2021 gepland maar hebben i.v.m. coronarestricties nog niet plaats kunnen vinden. Uitgaande van de huidige versoepelingen zullen de experimenten eind september plaatsvinden. De resultaten zullen dan naar verwachting begin 2022 worden gepubliceerd.
Het tweede project is het onderzoekproject «DIRECT» dat zich richt op de kennisbehoefte bij ontwerpers en belanghebbenden in de keten, om te komen tot een duurzaam en veilig ontwerp van producten of diensten. Zonnestroominstallaties zijn daarvoor een casus. Het DIRECT project loopt tot medio 2021, dan worden resultaten gepubliceerd.
Kunt u een stand van zaken geven van het in de motie Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 634) verzochte onafhankelijk onderzoek naar de factoren, zoals installatie, dakisolatie en constructie, van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid van daken met zonnepanelen?
N.a.v. de motie van de leden Agnes Mulder c.s. over knelpunten bij het verzekeren van zon-op-dak-projecten, coördineert de TKI Urban Energy het onderzoek naar de factoren (zoals installatie, dakisolatie en constructie) van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. De resultaten van het vooronderzoek zullen naar verwachting deze zomer beschikbaar zijn. Op basis van dit vooronderzoek zal vervolgens o.a. een brandtestprogramma worden opgezet en uitgevoerd.
Kunt u tevens aangeven wat de stand van zaken is van het in januari door het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) gestarte onderzoek naar een handelingsperspectief voor partijen die betrokken zijn bij grootschalige incidenten met zonnepanelen? Zijn er inmiddels (voorlopige) resultaten van dit onderzoek beschikbaar, bijvoorbeeld met betrekking tot mogelijkheden om eventuele gezondheids- en milieurisico's te beperken en het op veilige en verantwoorde wijze saneren van neergeslagen verbrandingsproducten? Zo nee, op welke termijn verwacht u dat deze resultaten wel beschikbaar komen?
Zoals ik ook aan heb gegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen 2020–2021 II, nr. 184 en nr. 808) zal ik zodra de brandexperimenten van het RIVM en het onderzoek van het IFV zijn afgerond, hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Het onderzoek van het IFV is inmiddels in de afrondende fase en het onderzoeksrapport zal naar verwachting in de zomer gepubliceerd worden. In dit rapport zal het IFV, voor zover op basis van de literatuur mogelijk is, ook ingaan op de aanpak van de depositie van verbrandingsproducten en onverbrande resten van zonnepanelen.
Voor de bestrijding van een brand met zonnepanelen bestaan reeds richtlijnen. Indien uit de lopende onderzoeken blijkt dat een aanvullend protocol voor het opruimen van de depositie en afhandelen van branden met zonnepanelen nodig is, zal ik bezien welke eventueel vervolgstappen hiervoor nodig zijn. Een zogeheten «panelenprotocol» is daarbij één van de opties.
Welke stappen gaat u, samen met uw collega van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, zetten om zo snel mogelijk te komen tot eenduidige opruimingsmethoden?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om, gezien het feit dat grootschalige branden en het vrijkomen van scherven van zonnepanelen inmiddels geen incident meer lijken te zijn, in samenwerking met het IFV, meer vaart te zetten achter het opstellen van aanvullende aanbevelingen voor de brandbestrijding bij zonnepanelen en het opnemen van deze aanbevelingen in een protocol? Op welke termijn acht u het mogelijk om een dergelijk protocol in te voeren, zodat betrokken partijen daar gebruik van kunnen maken bij het omgaan met deze problematiek?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand?’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat een groot gesloten vangstgebied boven Schiermonnikoog is ingetekend? Zo ja, per wanneer gaat dit in?1
Op 19 juni 2020 heeft de Tweede Kamer het Akkoord voor de Noordzee (hierna Noordzeeakkoord) ontvangen. In het notaoverleg op 27 januari jl. heb ik deze inhoudelijk met de Tweede Kamer besproken. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over het beschermen van ecologisch waardevolle gebieden, zoals afspraak 4.40. In deze afspraak is onder andere opgenomen dat het verbod op bodemberoerende visserij in het reeds geplande te beschermen gebied Borkumse Stenen in het kader van VIBEGII (95 vierkante kilometer) wordt uitgebreid met 558 vierkante kilometer. In bijlage 7 van het Noordzeeakkoord is een kaart bijgevoegd waarin de begrenzing van dit gebied is ingetekend. Het gebied ligt ten noorden van Schiermonnikoog. Deze begrenzing is op initiatief en met instemming van de visserijsector tot stand gekomen.
In het Noordzeeakkoord is de ambitie vastgelegd om de maatregelen genoemd in afspraak 4.40 in 2022 te effectueren. De maatregelen moeten echter via een Europese procedure onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden vastgelegd en daarmee is er een afhankelijkheid van andere lidstaten en de Europese Commissie. Inzet is om de maatregelen zo snel als mogelijk uit te voeren.
Wat hield het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond in en wat is de reden dat u dit hebt afgewezen?
Na toezending van het Noordzeeakkoord aan uw Kamer, heeft de visserijsector aangegeven de begrenzing aan te willen passen. Dat kan alleen met instemming van partners in het de Noordzeeoverleg. Ik heb de visserijsector gevraagd daartoe een alternatief voorstel te doen. Het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond is weergegeven in de kaart bijgevoegd in het nieuwsbericht «LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand». Het voorstel onderscheidt zich op drie belangrijke punten van het Noordzeeakkoord: het effect op de visserij, de totale oppervlakte en de ecologische waarde.
Om het effect op de visserij te beperken is in het voorstel de zuidelijke grens van het gebied naar boven verschoven ten opzichte van de begrenzing in het Noordzeeakkoord. De westelijke grens is iets verder naar het westen geschoven, maar het totale gebied in oppervlakte is kleiner dan het oorspronkelijke gebied in het Noordzeeakkoord. Ook heeft dit tot resultaat dat het gebied een lagere ecologische waarde heeft ten opzichte van het gebied in het Noordzeeakkoord. Juist in het zuidelijk deel bevinden zich ecologisch zeer waardevolle velden van de schelpkokerworm (Lanice conchilega). Het voorstel van de Nederlandse Vissersbond zal er toe leiden dat deze waardevolle ecologische delen buiten de begrenzing van het gebied vallen. Daarmee is het de ecologische waarde van het gebied in dit voorstel lager dan het oorspronkelijke gebied in het vastgestelde Noordzeeakkoord. Hoewel ik een vermindering van het effect op de visserij als positief beoordeel, maakt de vermindering van de totale oppervlakte en de substantieel lagere ecologische waarde van het gebied dat ik het voorstel van de Nederlandse Vissersbond niet kan steunen als alternatief voor het gebied zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.
Welk alternatief voorstel heeft u gedaan en wat is de reden dat de garnalenvissers dit hebben afgewezen?
In reactie op het voorstel van de Nederlandse Vissersbond heeft het Ministerie van LNV op 1 april jl. twee alternatieven voorgelegd aan de visserijsector. Uitgangspunten hierbij waren dat de totale oppervlakte en ecologische waarde van het alternatief minimaal gelijk zijn aan het gebied in het Noordzeeakkoord maar de impact op de visserij aanzienlijk lager is. Op hoofdlijnen bestaan beide voorstellen uit een verschuiving van de westelijke grens naar het westen en het gedeeltelijk ontzien van druk beviste gebieden in het zuiden. De alternatieve voorstellen zijn naar schatting qua omvang en ecologische waarde gelijk aan het gebied in het Noordzeeakkoord en hebben een lagere impact op de visserij dan het gebied in het Noordzeeakkoord.
Op 8 juni jl. heb ik een reactie ontvangen van de visserijsector op deze alternatieve voorstellen. De sector geeft aan dat aanpassing van de oppervlakte bespreekbaar is. Zij is echter van mening dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat er geen inhoudelijke gronden zijn om het voorstel van de sector af te wijzen. Deze reactie ga ik verder bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector.
Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de vervolgstappen en wie moet deze stappen zetten?
Mijn ministerie heeft op 8 juni jl. een reactie ontvangen van de visserijsector op de alternatieve voorstellen van 1 april. Deze ga ik bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg visserij op 12 oktober 2020 heb aangegeven, sta ik open voor het gesprek over de zuidelijke begrenzing. Echter een nieuwe begrenzing van dit gebied betekent een aanpassing van het Noordzeeakkoord. Dit vraagt instemming van alle partners van het Noordzeeakkoord vertegenwoordigd in het Noordzeeoverleg, een voorwaarde die ik op 12 oktober 2020 ook met u heb gedeeld. Een voorstel dat hier toe strekt kan daar alleen zinvol in bespreking worden gebracht als dat voorstel qua oppervlakte en ecologische waarde vergelijkbaar is met de afspraak in het Noordzeeakkoord. Het feit dat de visserijorganisaties hebben gekozen niet deel te nemen aan het Noordzeeoverleg is hierbij evenmin behulpzaam.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
Het bericht 'Van Hoogezand tot Siddeburen: iedereen wil 's nachts een stil windpark' |
|
Silvio Erkens (VVD), Agnes Mulder (CDA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving?1 Wat vindt u van deze berichtgeving?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en met de problematiek. De voorschriften ten aanzien van geluid zijn opgenomen in de omgevingsvergunningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het handhaven daarvan. Het is daarom aan de betreffende gemeenten om vast te stellen of er sprake is van overschrijding van de geluidsnormen en aan de hand van hun bevindingen te besluiten over eventuele stappen.
De situatie bij windpark N33 is zeer vervelend voor omwonenden. Echter is dit wel een heel specifieke situatie die niet maatgevend is voor alle windparken. Naar ik heb begrepen, is de gemeente Midden-Groningen in goed overleg met de exploitanten om te bezien waar de geconstateerde bromtoon precies door wordt veroorzaakt en welke maatregelen mogelijk zijn om de door de omwonenden ervaren geluidsoverlast te verminderen.
Klopt het dat de partijen in gemeente Midden-Groningen unaniem aandringen op het 's nachts stilzetten van windmolens op windpark N33 in verband met geluidsoverlast die omwonenden uit hun slaap houdt? In hoeverre staat de Minister daar voor open?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het huidige beleid voor inwoners die nu overlast ervaren van het geluid van windmolens? Zo ja, in hoeverre worden er maatregelen getroffen om dit op te kunnen lossen? Zo nee, is de Minister bereid dit verder te onderzoeken?
Exploitanten van windparken dienen zich altijd te houden aan de geldende regelgeving voor geluid, namelijk de norm van 47 dB Lden, met een aanvullende normering voor de nacht van 41 dB Lnight. In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen deze normen valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. De normen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en op dit moment is er geen wetenschappelijke aanleiding om de normen te herzien. Het RIVM houdt de bestaande kennis over gezondheid en windturbines up-to-date. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot het herzien van de norm, dan zal hier naar worden gekeken. Overigens zijn de normen voor windturbinegeluid in lijn met de uitgangspunten van de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid en vergelijkbaar met normen voor bijvoorbeeld het weg-, rail- en luchtverkeer, in die zin dat de norm voor windturbinegeluid uitgaat van 9% ernstig gehinderden, waar het maximum vanuit de WHO 10% ernstig gehinderden is.
De ernstige geluidhinder boven dit criterium wordt door de geluidsnorm over langere tijd beperkt, maar dit betekent niet dat omwonenden op bepaalde momenten geen (ernstige) hinder kunnen ervaren. Het is daarom belangrijk om ook te kijken welke maatregelen er genomen kunnen worden om de hinder op piekmomenten te beperken.
Zo vind ik het belangrijk dat omwonenden die overlast ervaren in gesprek kunnen gaan met de exploitant. Op deze manier wordt het meer inzichtelijk op welke momenten er overlast wordt ervaren en wat hier aan gedaan kan worden. Er zijn verschillende opties om de geluidsproductie van een windturbine te verminderen in geval van geluidsoverlast. Dit kan door de windturbine in een lagere «noise-mode» te zetten, waardoor deze minder snel draait en minder geluid produceert. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op het voor langere tijd stilzetten van de windturbines.
Tegelijkertijd vinden er op dit gebied innovaties plaats waardoor het geluid bij nieuwere windturbines met een hoger vermogen niet toeneemt ten opzichte van oudere windturbines. Zo kunnen nieuwe wieken worden voorzien van «uilenveren», die ervoor zorgen dat er minder geluid wordt geproduceerd. Dit maakt dat een grotere windturbine dus niet per sé meer geluid maakt dan een kleinere windturbine.
Naast het beperken van de ervaren hinder, vind ik het ten slotte van belang dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines in Nederland. Het RIVM verkent momenteel hoe dit onderzoek het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 beschikbaar en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten.
De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 zal ook zorgen voor een verdere uitrol van wind op land; in hoeverre wordt er daarbij rekening gehouden met mogelijke geluidsoverlast voor nabij omwonenden en daarbij dus met de locatie van de plaatsing van windmolens?
In de Regionale Energiestrategieën worden zoekgebieden aangewezen voor windenergie en zonne-energie. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen ruimte, systeemefficiëntie en bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Deze afweging zal in iedere regio anders zijn. Bij de uiteindelijke totstandkoming van windmolenprojecten binnen deze zoekgebieden wordt altijd getoetst of aan de landelijke normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid kan worden voldaan. Het staat een RES-regio of een gemeente echter vrij om zelf rekening te houden met een grotere (minimale) afstand als dit gewenst is.
Het draagvlak voor wind op land staat onder druk, een goede oplossing voor de ervaren geluidsoverlast lijkt de leden wenselijk bij de ontwikkeling van windparken; welke oplossingen ziet de Minister? In hoeverre zouden bepaalde restricties op type molens kunnen bijdragen aan het reduceren van de ervaren overlast volgens de Minister? Zijn de afstandsnormen volgens het RIVM tussen windmolens en bebouwde omgeving nog steeds voldoende? Zou nachtelijke stopzetting een oplossing kunnen bieden? Ziet het ministerie andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
Als er voor gekozen wordt om de windmolens van 22:00 tot 06:00 uur stil te zetten, verandert dit dan iets aan de business case voor wind op land? In hoeverre worden andere duurzame energiebronnen daardoor aantrekkelijker? Welke effecten verwacht u op de hoeveelheid elektriciteit die een windpark opwekt en uiteindelijk ook voor hoeveel capaciteit er nodig is qua aantallen windmolens op land als ze ‘s nachts niet draaien?
Deze vraag laat goed het dilemma zien dat komt kijken bij de inpassing van windenergie. Enerzijds is het zo dat er normen gelden die een bepaald beschermingsniveau garanderen. Voor de nacht bestaat een geluidsnorm van gemiddeld 41 dB (aanvullend op de norm van 47 dB overdag). Ondanks deze norm kunnen er direct omwonenden op bepaalde momenten overlast ervaren. Het zo veel mogelijk beperken van overlast is gewenst en kan op verschillende manieren.
Het meest effectief beperken van geluidshinder is om de windturbines ’s nachts helemaal stil te zetten, maar dit heeft verstrekkende gevolgen. Het stilzetten van windmolens gedurende de genoemde nachtelijk periode heeft namelijk grote invloed op de businesscase van een windpark. Dit zou immers betekenen dat gedurende één derde deel van een etmaal de windmolens stilstaan en daarmee ook dat er minder duurzame elektriciteit wordt opgewekt en dus verminderde inkomsten voor de exploitant. Het kostenreductiepad, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord om ervoor te zorgen dat vanaf 2026 wind en zon op land zonder SDE-subsidie tot stand kunnen komen, zou daarmee fors naar achteren schuiven. Bovendien worden andere energiebronnen hiermee niet direct aantrekkelijker, vanwege de hogere kosten, maar ook vanwege een goede balans op het hoogspanningsnetwerk, waarvoor windenergie nodig is. Hoeveel extra windturbines er nodig zijn om aan de stroombehoefte en klimaatdoelen te voldoen als alle turbines ’s nachts stilgezet zouden worden, kan ik niet exact zeggen omdat dit afhangt van de locatie en het vermogen van turbines, maar een redelijke schatting is dat we één derde meer opgesteld vermogen nodig zouden hebben om te compenseren voor de stilstand. Ook deze windturbines zouden dan op land ingepast moeten worden, waarbij mogelijk andere mensen weer hinder van ervaren. Als alternatief voor het stilzetten van windturbines gedurende de nacht ben ik daarom in gesprek met de sector over opties om hinder, ook gedurende de nacht, te beperken.
Berichten dat tot 50 procent van de overwinst van subsidies voor windmolens in de portemonnee van ondernemers verdwijnt. |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Tot 50 procent van de overwinst van subsidies voor windmolens verdwijnt in portemonnee ondernemers»1 en «Van subsidie windturbines tot 50% overwinst ondernemer»2?
Ja. Ik ben op de hoogte van beide berichten alsmede het onderzoek waarnaar verwezen wordt.
In hoeverre herkent u het beeld dat in deze artikelen en het onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen wordt geschetst met betrekking tot de hoogte van overwinsten bij wind op land? Deelt u de conclusie van het onderzoek door de Rijksuniversiteit Groningen dat veel investeerders in hernieuwbare energie minder subsidie nodig hebben dan zij ontvangen? In hoeverre is er momenteel sprake van oversubsidiëring van wind op land? Bent u het eens dat oversubsidiëring het draagvlak voor hernieuwbare energie ondermijnt en dat hiermee gestopt moet worden als dat inderdaad zo blijkt te zijn?
Ik herken dit beeld niet. Het kabinet streeft naar kosteneffectieve uitrol van CO2-reducerende technieken, waaronder windenergie op land. Daartoe is de SDE+(+) erop gericht om de onrendabele top van wind op land projecten af te dekken en overstimulering zoveel mogelijk te beperken. Zoals het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen benoemt is er daarbij een afruil tussen het realiseren van kosteneffectiviteit en doeltreffendheid. Een hogere mate van kosteneffectiviteit vertaalt zich in een lager doelbereik en vice versa.
Voor de SDE+(+) hanteer ik daarom voor hernieuwbare energietechnieken het uitgangspunt dat het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden met de betreffende subsidiebedragen zoals door het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: PBL) berekend. Dit betekent dat een deel van de projecten in potentie aanspraak kan maken op een subsidiebedrag dat hoger ligt dan het benodigde subsidiebedrag en voor een (kleiner) deel van de projecten het berekende subsidiebedrag in potentie te laag is. Het benodigde subsidiebedrag wordt voorafgaand aan elke openstellingsronde van de SDE+(+) opnieuw berekend door het PBL.
Het PBL doet hiertoe uitvoerig onderzoek naar de projectkarakteristieken en kosten van wind op land, waarbij de meest actuele informatie wordt meegenomen. Om overstimulering verder te beperken werkt de SDE+(+) als een tender, waardoor aanvragen voor een lager subsidiebedrag meer kans maken op subsidie dan aanvragen voor een hoger subsidiebedrag. Op deze manier worden projecten gestimuleerd om tegen een lager subsidiebedrag in te dienen dan de maximale bedragen door PBL geadviseerd. Met deze systematiek scoort de SDE+(+) goed op het beperken van overstimulering in vergelijking met andere subsidieregelingen. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de regeling door CE Delft3. Daarom wekt de regeling ook in de landen om ons heen veel belangstelling.
Desalniettemin blijf ik het van belang vinden om de kosteneffectiviteit van de regeling te monitoren en waar mogelijk te verbeteren. Mede vanwege het belang van een betaalbare energietransitie en voor maatschappelijk draagvlak. Daarnaast zal de regeling dit jaar opnieuw worden geëvalueerd, waarbij de mate waarin overwinsten optreden en verder kunnen worden beperkt ook zal worden onderzocht.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op het in de artikelen genoemde onderzoek en daarbij aangeven of alle relevante kosten, zoals aanloopkosten en niet-technische kosten, in het onderzoek in voldoende mate worden meegenomen?
De onderzoeker maakt gebruik van een investeringsmodel en een Monte Carlo simulatie om te bepalen wat het benodigde subsidiebedrag zou zijn voor potentiële investeringen in wind op land projecten in Nederland. Een Monte Carlo simulatie houdt in dat de onderzoeker herhaaldelijk het investeringsmodel uitvoert (2000 keer) met verschillende startcondities. Dit zijn de parameters die volgens de onderzoeker erg per project verschillen: vollasturen, economische levensduur, en het aandeel en rendement op eigen vermogen.
Overige parameters, zoals de investeringskosten, liggen vast in het investeringsmodel en worden dus wel meegenomen, maar niet gevarieerd. Daarbij wordt niet gekeken naar de werkelijke investeringskosten van een project, noch naar de werkelijke onderhouds- en bedrijfskosten van de met de SDE regeling ondersteunde projecten. Het onderzoek laat hiermee met name zien dat er in potentie overstimulering kan plaatsvinden, Het afleiden van de werkelijke mate van overstimulering is echter niet goed mogelijk. In de aankomende evaluatie van de regeling zal dit punt daarom nader worden onderzocht.
Wat is uw reactie op de verbeteringen die door deze wetenschapper worden voorgesteld zoals het mee laten wegen van specifieke windsnelheid op de locatie en hoogte van een molen en het instellen van een veilingsysteem waarbij investeerders inschrijven voor een windpark tegen het laagste subsidiebedrag?
De onderzoeker concludeert dat overwinsten verder beperkt kunnen worden door de daadwerkelijke windsnelheid op locatie mee te wegen in de berekening van het subsidiebedrag. Ik deel de veronderstelling dat dit het risico op overstimulering verder kan beperken. Om die reden is in een brief aan uw Kamer op 17 februari 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 312) aangekondigd om met ingang van de openstellingsronde in het najaar van 2020 de windviewer te gebruiken voor het bepalen van de windsnelheid van projecten. Daarmee zou de gemeentelijke indeling voor winsnelheden vervallen en de windsnelheid worden bepaald aan de hand van KNMI data per coördinaten.
In de uitwerking van de onderliggende regelgeving bleek echter dat dit zou leiden tot grote risico’s op fouten in de regelgeving, omdat alle betreffende windcoördinaten opgenomen zouden moeten worden in de regeling.Er is geen goede manier gevonden om dit risico te mitigeren, waarna is besloten van de eerdere systematiek uit te blijven gaan (Kamerstuk 31 239, nr. 326). Daarbij speelde op de achtergrond mee dat een dergelijke aanpassing zou hebben geleid tot een grote verzwaring van de uitvoeringslast. Deze was disproportioneel, gelet op het feit dat dit slechts één van de relevante parameters is voor het bepalen van het subsidiebedrag.
Daarnaast stelt de onderzoeker voor om de hoogte van de windturbine mee te nemen in de berekening. Dit is eerder overwogen, maar niet meegenomen vanwege het volgende dilemma. De SDE+(+) is erop gericht om de meest kosteneffectieve projecten op locatie te realiseren, ongeacht de ashoogte van een windturbine. Als de ashoogte meegenomen zou worden, geeft het de aanvrager een extra parameter om mee te optimaliseren. Oftewel, de aanvrager kan een ashoogte kiezen die optimaal is voor het rendement van het project, maar mogelijk niet voor de hoeveelheid energie. Het differentiëren naar ashoogte zou daarom juist kunnen leiden tot overstimulering, minder kosteneffectiviteit en minder doelbereik van de SDE+(+)-regeling.
Tot slot stelt de onderzoeker voor om een veilingsysteem in te voeren waarbij investeerders concurreren om een windmolenpark te bouwen tegen het laagste subsidiebedrag. Dit wordt opgevoerd vanwege de veronderstelde mismatch tussen het aantal investeerders en de potentie van wind op land projecten, waardoor investeerders kunnen kiezen voor een windmolenpark met de laagste kosten en de meest gunstige business case. Bij een dergelijk veilingsysteem hoeft geen inschatting te worden gemaakt van de kosten en opbrengsten van projecten, en hoe dit verschilt tussen projecten.
Tegelijkertijd is een dergelijke veiling alleen mogelijk als er een aparte regeling komt voor windenergie, zonder concurrentie met de andere technieken. Dit kan negatieve effecten hebben op de kosteneffectiviteit van het energie- en klimaatbeleid als andere projecten goedkoper blijken of er maar een beperkt aantal biedingen in de tender wordt gedaan. Daarnaast kan het zo zijn dat er budget onbenut blijft als er weinig aanvragen voor windenergie zijn. Tegenover een mogelijk voordeel, staan daarmee verschillende nadelen. Omdat de inschatting is dat dit per saldo leidt tot een verslechtering van energie- en klimaatbeleid, kies ik hier niet voor.
Deelt u de mening dat financiële middelen voor klimaatmaatregelen efficiënt en in goed overleg met de omwonenden moeten worden ingezet? In hoeverre geeft dit onderzoek aanleiding om bij de SDE++ nog scherper te letten op de kosteneffectiviteit van subsidies voor wind op land?
Vanuit het perspectief van de burger als belastingbetaler is het van belang zoveel mogelijk CO2 te reduceren binnen het beschikbare subsidiebudget. Om die reden worden technieken in de SDE++ gerangschikt naar subsidieintensiteit, dat wil zeggen de subsidiebehoefte per ton CO2-reductie. Hierdoor krijgen projecten met een lagere subsidie-intensiteit voorrang en wordt zoveel mogelijk CO2 gereduceerd voor het beschikbare budget. Daarmee borgen we de efficiënte inzet van SDE++-middelen en houden we de kosten zo laag mogelijk. Tegelijkertijd heeft de burger als omwonende belang bij een goede balans tussen de ruimtelijke inpassing van windmolens en de kwaliteit van de leefomgeving. Dit kan betekenen dat er door de ontwikkelaar geïnvesteerd wordt in de kwaliteit van de leefomgeving, onder andere via gebiedsfondsen. In sommige regio’s is er daarom behoefte aan lagere windmolens, die per vermeden ton CO2 meer kosten maar een minder grote visuele impact hebben (hoewel er voor per opgewekte kWh wel veel meer van nodig zijn, soms wel het dubbele aantal).
Het is dus van belang dat er met betrokkenen wordt overlegd over de inzet van klimaatmaatregelen. Er wordt immers veel van burgers gevraagd, zeker als het gaat om klimaatmaatregelen die direct invloed hebben op het dagelijks leven en de leefomgeving van mensen, zoals hernieuwbare energieprojecten. Om deze reden hebben maatschappelijk draagvlak en participatie ook een centrale plaats gekregen in het RES-proces en zijn in het Klimaatakkoord afspraken gemaakt over hoe de omgeving van hernieuwbare energieprojecten bij de ontwikkeling wordt betrokken. Mede door deze afspraken zijn er in de afgelopen ca. twee jaar veel participatieprocessen gestart. Daarin wordt er in hoog tempo intensief geleerd over de succesfactoren van burgerparticipatie. Decentrale overheden worden hierin actief ondersteund, onder andere door NP RES en via www.energieparticipatie.nl. Samen met de decentrale overheden zoek ik daarbij naar een goede balans tussen kosteffectiviteit/betaalbaarheid op nationaal niveau en regionaal draagvlak.
Tot slot bevestigt dit onderzoek het belang van het nauwlettend in de gaten houden van de kosteneffectiviteit van de subsidies voor wind op land. Allereerst door in samenwerking met PBL de resultaten van onderzoek nader te analyseren te en waar mogelijk te gebruiken voor het verbeteren van de berekeningen en systematiek van de SDE+(+). Tot slot zal dit onderwerp aan bod komen in de geplande evaluatie van de SDE+ dit jaar.
Hebt u de Turkse autoriteiten om opheldering gevraagd over het feit dat de monnik Sefer Aho Biliçen veroordeeld is tot 25 maanden gevangenisstraf omdat hij vanuit zijn christelijke plicht twee Koerdische bezoekers eten en drinken heeft gegeven, zonder geweten te hebben dat hier om leden van de PKK ging? Zo nee, waarom niet? Veroordeelt u de vervolging van Sefer Aho Biliçen vanwege dit feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade volgt net als enkele andere gelijkgestemde landen de ontwikkelingen in deze kwestie op de voet. In algemene zin dringt Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband er bij Turkije op aan om de rechtsstaat en de mensenrechten te respecteren, waaronder een eerlijke rechtsgang. Er loopt momenteel een hoger beroep procedure bij de Turkse rechter.
Bent u overigens van mening dat de rechtspraak in Turkije onafhankelijk is? Zo ja, waar baseert u dat op?
Nederland heeft grote zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije en stelt deze zorgen consequent aan de orde. De Europese Commissie constateerde in het laatste voortgangsrapport opnieuw dat Turkije zich verder is blijven verwijderen van de Europese Unie, met serieuze achteruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat, fundamentele rechten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Ook in EU-verband worden deze zorgen consistent aangekaart.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat de laatste christelijke bewoners van een dorp in Zuid-Oost Turkije op 11 januari 2020 verdwenen zijn, van wie één later dood is teruggevonden?1
Ja. Het onderzoek van de Turkse autoriteiten naar de toedracht hiervan duurt nog voort.
Hoe verhouden deze incidenten zich volgens u tot de algemene houding en optreden van de Turkse autoriteiten ten opzichte van de laatste restanten van de christelijke bevolking in het gebied?
De Europese Commissie constateert in haar laatste landenrapport over Turkije (2020) dat vrijheid van religie en levensovertuiging in het algemeen wordt gerespecteerd in Turkije, maar wijst op specifieke problemen en incidenten. Als voorbeelden noemt de Commissie de moord op een buitenlandse protestantse pastor in november 2019, de uitzetting van enkele tientallen buitenlandse protestanten uit Turkije, langlopende claims rondom de teruggave van land aan de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap en het ontbreken van een rechtspersoonlijke titel voor bepaalde religieuze gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft deze constatering van de Commissie en de suggestie om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie aan Turkije uit 2010 ten aanzien van religieuze minderheden uit te voeren.
Bovendien heeft Nederland ook in Turkije aandacht voor religieuze minderheden, waaronder christenen, onder andere in de vorm van mensenrechtenprojecten met religieuze gemeenschappen. Ook hebben de Nederlandse ambassade in Ankara en het Nederlandse Consulaat-Generaal in Istanbul met regelmaat contact met de vertegenwoordigers van de diverse religieuze gemeenschappen, inclusief vertegenwoordigers van christelijke gemeenschappen in Zuidoost-Turkije.
Kunt u deze incidenten ook duiden in het licht van de stijging van Turkije op de ranglijst christenvervolging naar de 25e plaats, de hoogste notering in de afgelopen vijf jaar?2 Welke gevolgtrekkingen voor uw beleid ten aanzien van Turkije maakt u hieruit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat religieuze minderheden in Turkije dezelfde rechten hebben als andere Turken, of dat hun rechten voldoende beschermd worden? Zo nee, spreekt u de Turkse overheid hierop aan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u resultaten gezien van alle keren dat u, uw EU-collega’s of de EU zelf Turkije op deze situatie en dergelijke schendingen hebben aangesproken? Zo ja, heeft u aanwijzingen dat de situatie voor religieuze minderheden zoals de Aramese christenen structureel verbeterd is? Zo ja, welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
Enkele concrete resultaten zijn gedeeltelijke teruggave van landerijen van het Mor Gabrielklooster in Tur Abdin in juni 2018 en de bouw van een nieuwe Syrisch-Orthodoxe kerk in Istanbul, waarvan de eerste steen in augustus 2019 door president Erdogan is gelegd.
Dat neemt niet weg dat er nog veel ruimte is voor verbetering, zoals door de Europese Commissie wordt geconstateerd en door het kabinet wordt onderschreven (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Indien u geen of onvoldoende resultaat heeft gezien, overweegt u een andere omgang of verhouding met Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland zal het belang van voortgang op het terrein van mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, blijven benadrukken.
Wat betekent de vervolging van de monnik voor de kennelijke toenaderingspogingen van de Turkse regering tot de Europese Unie?
Er is sinds kort inderdaad sprake van enige toenadering tussen de Europese Unie en Turkije. De leden van de Europese Raad (ER) concludeerden in maart jl. dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren en verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni. Mede op aandringen van Nederland stelden de leden van de ER dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De leden van de ER concludeerden dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft.
In algemene zin geldt dat Nederland verbeteringen op het terrein van de rechtsstaat en de mensenrechten, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging, als integraal onderdeel van EU-Turkijerelatie beschouwt.
Op grond waarvan zou toenadering volgens u plaats kunnen vinden? Is daar nu volgens u grond voor? Kunt u uw antwoord toelichten? Acht u toenadering in het licht van deze ontwikkelingen wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat voor een werkelijke normalisering van de betrekkingen met Turkije een van de voorwaarden is dat het beleid om christenen te marginaliseren en onderdrukken tot een einde zal moeten zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid bij uw Europese collega’s aan te dringen op het beëindigen van de uitbetaling van de toetredingssteun aan Turkije? Zo nee, waarom niet? Welke redenen geven andere EU-lidstaten om dit niet te doen?
Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers (Kamerstuk 32 824 en 29 279, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun aan Turkije en zal dit blijven doen. Hiervoor is echter geen steun binnen de Raad. Een groot aantal lidstaten vreest dat het opschorten van deze steun de gematigde krachten in Turkije verder onder druk zal zetten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.
De (ongewenste) (neven)effecten van de inwerkingtreding van het wettelijk stelsel voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties(Koolmonoxide- of Gasketelwet) |
|
Enneüs Heerma (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat op 1 oktober 2020, met een overgang van anderhalf jaar, het wettelijk stelsel voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Koolmonoxide- of Gasketelwet), zoals cv-ketels, gashaarden en geisers, in werking is getreden?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat het hoofddoel van de Gasketelwet is dat het aantal ongevallen door koolmonoxide afneemt?
Ja.
Is het u bekend dat deze wet leidt tot een aanscherping en verzwaring van de wettelijke eisen rondom het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan gastoestellen in de meest brede zin van het woord, zoals de eis dat bedrijven die werkzaamheden in dit vakgebied uitvoeren een procescertificaat moeten bezitten, dat uitvoerende (service)monteurs een persoonscertificaat moeten verwerven, er tevens een behoorlijke administratieve lastenverzwaring inzake registraties en interne en externe controles aan de orde is, naast een groot aantal specifieke aandachtspunten?
Het wettelijke stelsel brengt eisen met zich mee waaraan bedrijven die werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uitvoeren moeten voldoen. Deze bedrijven moeten vanaf 1 april 2022 zijn gecertificeerd om deze werkzaamheden te mogen uitvoeren (procescertificaat). Voor de monteur die de inbedrijfstelling verricht geldt dat die aan de in de regeling Bouwbesluit 2012 gestelde vakbekwaamheidseisen moet voldoen. Door de branche is een traject opgezet om bedrijven en monteurs hierbij te faciliteren. Ook het Kwalificatiedossier voor het reguliere beroepsonderwijs is uitgebreid met de benodigde competenties op het gebied van koolmonoxide. Van een persoonscertificaat voor monteurs is in het kader van dit wettelijk stelsel geen sprake.
Procescertificering brengt administratieve lasten met zich mee. Bij de afweging om een nieuw wettelijk stelsel te introduceren zijn de gevolgen daarvan voor zowel bedrijven als consumenten en overheid uitvoerig in beeld gebracht. De Tweede Kamer is daarover geïnformeerd bij de wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van dit wettelijk stelsel en in de toelichting bij het Besluit in verband met de introductie van dit stelsel1.
Is het u ook bekend dat als gevolg van de aanscherping en verzwaring van deze wettelijke eisen alle bestaande onderhoudsabonnementen van installatiebedrijven met hun klanten beëindigd en vernieuwd moeten worden en deze bedrijven hun klanten daarover informeren?
Installatiebedrijven die werkzaamheden uitvoeren aan gasverbrandingsinstallaties moeten vanaf 1 april 2022 daarvoor gecertificeerd zijn en dat aan hun klanten kunnen aantonen. Bestaande onderhoudsabonnementen hoeven daarvoor niet te worden beëindigd. Dat is alleen het geval wanneer het betreffende bedrijf ervoor kiest zich niet te laten certificeren om de betreffende werkzaamheden vanaf 1 april 2022 te blijven uitvoeren. De betreffende klant zal dan een ander, wel gecertificeerd bedrijf moeten benaderen om de werkzaamheden uit te voeren en kan daar eventueel een onderhoudsabonnement mee afsluiten.
Is het u tevens bekend dat de aanvraag voor een nieuw onderhoudsabonnement beoordeeld wordt aan de hand van de nieuwe criteria, zoals bouwjaar, fabricaat, het type van het gastoestel etc., en dat het daarvan afhankelijk is of de aanvrager/klant in het (herziene) klantenbestand wordt opgenomen?
Onderhoudsbedrijven kunnen inderdaad criteria hanteren in de aanname van toestellen in het onderhoudsbestand. Dit is een werkwijze die in de huidige praktijk, zowel in de particuliere als in de zakelijke markt, gebruikelijk is. Vaak wordt ook een «schouw» of eerste onderhoudsbeurt uitgevoerd voordat een onderhoudsovereenkomst wordt afgesloten.
Realiseert u zich dat voor het voldoen aan de eisen van de Gasketelwet door de installatiebedrijven de kosten voor een onderhoudsabonnement, naast de stijging van de CAO-lonen, substantieel stijgen, waardoor nu bijvoorbeeld huishoudens zich ermee geconfronteerd zien dat de prijs van het jaarlijks onderhoud van een (HR) cv-ketel in 2019 nog uitkwam op € 103,– inclusief BTW en er per 1 januari 2021 voor het onderhoud aan dezelfde (HR) cv-ketel een bedrag van € 242,– inclusief BTW (een stijging van de onderhoudsrekening met 135%) moet worden betaald?
De kosten als gevolg van het nieuwe wettelijk stelsel zijn in 2017 door Sira Consulting berekend op de door u bij vraag 7 genoemde bedragen. Over deze kosten is de Tweede Kamer geïnformeerd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Wijziging Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» en zijn de kosten aan de orde gekomen in het door u genoemde plenaire debat daarover van 22 mei 2019. Naar aanleiding van de in dat debat ingediende motie van de leden Koerhuis en Ronnes, waarin de regering is verzocht een MKB-toets uit te voeren, zijn de regeldrukeffecten als gevolg van het wettelijk stelsel nader onderzocht door Sira Consulting. De uitgangspunten en aannames daarbij zijn afgestemd met Techniek Nederland. Uit dat nadere onderzoek komt naar voren dat de verwachte gemiddelde tarieven voor onderhoud door ZZP’ers als gevolg van het wettelijk stelsel met circa 18 euro zullen stijgen, bij microbedrijven met 12 euro en bij de andere installatiebedrijven (klein, middelgroot en groot) met circa 10 euro. Alleen bij ZZP’ers is de kostenstijging iets hoger dan eerder berekend. In alle andere gevallen is deze kostenstijging lager dan in 2017 door Sira Consulting berekend. Over deze uitkomsten is de Tweede Kamer in het Besluit in verband met de introductie van het wettelijk stelsel geïnformeerd.
De door Sira Consulting berekende kostenstijgingen gelden voor de situatie zoals die per 1 april 2022 is, namelijk de situatie dat een bedrijf gecertificeerd moet zijn om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uit te voeren. De exacte prijsvorming hiervoor in de markt zal in de periode tot 1 april 2022 plaatsvinden. Deze prijsvorming door bedrijven zal onder andere gebaseerd zijn op de kosten die certificerende instellingen voor certificering aan bedrijven in rekening brengen. Certificerende instellingen zijn nog niet voor het wettelijk stelsel aangewezen. Bedrijven weten daarom ook nog niet welke kosten er verbonden zullen zijn aan certificering. Het is daarom niet aannemelijk dat de door u genoemde kostenstijging per 1 januari 2021 verband houdt met het nieuwe wettelijk stelsel.
Aan kostenstijgingen kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen, bijvoorbeeld stijging van loon- en materiaalkosten, het aflopen van een garantieperiode of een levensduur waarbij extra kosten in rekening worden gebracht. Daarbij is het zo dat een onderhoudsabonnement niet alleen het onderhoud betreft, maar ook andere componenten in zich heeft, zoals reactietermijnen, voorrijdkosten en materiaalkosten. Aan het door u genoemde voorbeeld van een kostenstijging bij een onderhoudsabonnement kan ik daarom geen conclusies verbinden die direct verband houden met het nieuwe wettelijk stelsel.
Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb laten weten zal ik de kostenontwikkeling als gevolg van het wettelijk stelsel volgen. Bij de met de Tweede Kamer afgesproken evaluatie, drie jaar na inwerkingtreding van het stelsel, zal ik hier aandacht aan besteden. Daarbij zal ik ook specifiek de prijsontwikkeling van onderhoudsabonnementen nagaan.
Kunt u zich herinneren dat u op vragen van oud-CDA-collega Ronnes over de kosten voor de consument het volgende heeft gezegd: «We hebben natuurlijk gekeken naar hoe je die kosten vervolgens beheersbaar houdt. Er is een rapport van Sira Consulting. Daarin staat dat de structurele kosten van de certificering ongeveer € 14 tot € 16 per onderhoudsbeurt zijn. Dat is voor consumenten wel een overzichtelijk bedrag, want als je één keer in de twee jaar zo’n onderhoudsbeurt hebt, heb je het over ongeveer € 7,50 per jaar. Dat is wat de consument betaalt, maar daarmee weet hij ook zeker dat hij met een gecertificeerd bedrijf te maken heeft. Dit is de verwachting en we moeten natuurlijk de daadwerkelijke kostenontwikkeling in de gaten houden.»?1
Ja.
Hoe verhoudt dit antwoord van u aan oud-collega Ronnes zich tot de forse stijging van kosten, zoals die zich nu in de praktijk laat zien? (zie vraag 6) Wilt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 6.
Is bij benadering bekend in hoeveel huishoudens, naast een (HR) cv-ketel, tevens sprake is van een separate (bad)geiser, een zogenaamd open gastoestel? Indien dat niet bekend is, is het dan wel aannemelijk dat nog een substantieel aantal huishoudens over een dergelijke (bad)geiser beschikken?
Uit onderzoek3 blijkt dat er in Nederland in 2018 nog circa 300.000 geisers zijn. Deze worden gebruikt voor warmtapwater. Uit het onderzoeksrapport volgt niet hoe vaak dit wordt gecombineerd met een cv-ketel. Er is een sterke afname van het aantal geisers de afgelopen jaren. Van 1,7 miljoen toestellen in 2001, 1 miljoen toestellen in 2008, 600.000 toestellen in 2015, tot ca. 300.000 geisers (in 290.000 woningen) in 2018. In het rapport wordt geconcludeerd dat als deze trend zich doorzet, de geisers mogelijk rond 2022 uitgefaseerd zijn. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het beleid vanaf 2008 om op vrijwillige basis open gasverbrandingstoestellen uit te faseren. Open gasverbrandings-toestellen zijn uit oogpunt van koolmonoxidevergiftiging relatief gevaarlijker dan gesloten toestellen doordat rookgassen direct in de leefruimte (kunnen) vrijkomen.
Is het u bekend dat als gevolg van de nieuwe Gasketelwet installatiebedrijven klanten, die om onderhoud daarvan vragen c.q. daarvoor een onderhoudsabonnement hebben, laten weten dat zij niet meer het onderhoud of het verhelpen van storingen aan die (bad)geisers verzorgen c.q. dat niet meer voor hun verantwoording willen nemen?
Ik heb voor de beantwoording van deze vraag navraag gedaan bij Techniek Nederland. Techniek Nederland geeft aan dat er op dit moment geen concrete signalen zijn dat er bedrijven zijn die niet meer het onderhoud of het verhelpen van storingen willen verzorgen en daarvoor niet meer hun verantwoording willen nemen. De verplichting om te zijn gecertificeerd geldt vanaf 1 april 2022. Omdat dergelijke situaties wat mij betreft onwenselijk zijn, zal ik in de aanloop naar april 2022 de vinger aan de pols houden of deze ontwikkeling zich onverhoopt toch voor zou kunnen doen. Indien dit het geval blijkt te zijn, zal ik bezien welke maatregelen nodig zijn. Ook in het kader van de aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie per 1 oktober 2023 zal ik hier aandacht aan besteden.
Zijn er erkende installatiebedrijven die, onder de vigeur van de nieuwe wettelijke eisen van de Gasketelwet, nog wel per 1 januari 2021 het onderhoud van deze (bad)geisers voor hun verantwoording (willen) nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Indien dat niet het geval is of dat slechts nog enkelen dat onderhoud onder hun verantwoording willen uitvoeren, wat betekent dat dan concreet voor al die huishoudens die nog beschikken over een in beginsel goed functionerend open gastoestel i.c. een (bad)geiser voor hun warmwatervoorziening?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich voorstellen dat er huishoudens zijn, geconfronteerd met de genoemde forse stijgingen de kosten van van het onderhoudsabonnement, die daar niet alleen enorm van schrikken, maar ook het onderhoud van hun (HR-)verwarmings-/combiketel niet jaarlijks meer laten uitvoeren? Zo nee, wilt u dan uw antwoord motiveren?
De door u genoemde kostenstijging kan ik niet herleiden tot de wettelijke verplichting tot certificatie. Op grond van de hiervoor genoemde onderzoeken van Sira Consulting naar de regeldrukeffecten van het wettelijk stelsel gaat het om beperkte extra kosten om de veiligheid van installaties goed te borgen. Ik ga er vanuit dat consumenten bereid zijn deze extra kosten te betalen.
Regulier onderhoud vindt veelal eens in de twee jaar plaats. Het is de verantwoordelijkheid van huiseigenaren zelf om dit onderhoud te laten uitvoeren en elkaar daar op aan te spreken. Regulier onderhoud is belangrijk voor de goede werking en veiligheid van de installatie voor zowel de eigenaar als (mede)bewoners van de woning en/of het complex. Met een onderhouds-abonnement bij een installatiebedrijf kan op een goede manier in regulier onderhoud worden voorzien.
Om het bewustzijn over goed en regulier onderhoud te vergroten zal, zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld, voor de inwerkingtreding van de nieuwe verplichting (per 1 april 2022) een consumentencampagne worden gevoerd waarin op de risico’s van koolmonoxide en het belang van een veilige installatie en regulier onderhoud door een gecertificeerd bedrijf wordt gewezen. Om consumenten hierbij te ondersteunen komt er een openbaar (online) register waarin eenvoudig gecertificeerde bedrijven kunnen worden gevonden. Deze bedrijven zijn vanaf 1 april 2022 ook verplicht een in het kader van dit wettelijk stelsel opgesteld beeldmerk te voeren, waarmee zij zich bij de klant als gecertificeerd bedrijf kunnen legitimeren.
Kunt u zich ook voorstellen dat er tevens huishoudens zijn die niet (direct) financieel in staat zijn om hun verwarmings- en warmwatervoorziening te vervangen, indien blijkt dat hun erkend installatiebedrijf in verband met de nieuwe wettelijke eisen geen verantwoording meer wil nemen voor het onderhoud van de (HR)cv-ketel en/of (bad)geiser?
Wanneer een wettelijk gecertificeerd bedrijf niet (meer) de verantwoording durft te nemen voor het onderhoud van een gasverbrandingsinstallatie is mogelijk de veiligheid in het geding. Een gecertificeerd installatiebedrijf zal de eigenaar dan informeren over de mogelijkheden die er zijn om de installatie te repareren of te vervangen. Van woningeigenaren mag worden verwacht dat zij ervoor zorgen dat regelmatig onderhoud aan hun installatie plaatsvindt en dat indien reparatie of vervanging nodig is dat ook gebeurt. Daarvoor zijn zij zelf verantwoordelijk, niet alleen voor zichzelf maar ook voor medebewoners van de woning en/of het complex. Ik ga er vanuit dat consumenten bereid zijn de (beperkte) extra kosten, die het gevolg zijn van deze nieuwe wettelijke verplichting, te betalen.
Welk reëel risico ontstaat er mogelijk als gevolg van de genoemde (ongewenste) (neven)effecten van de nieuwe wettelijke eisen op het moment dat huishoudens hun (bad)geiser niet meer jaarlijks kunnen laten onderhouden, de installateur niet langer de verantwoording wil nemen voor het onderhoud van (ook) hun (HR)cv-ketel en door de forse stijging van de rekening het onderhoud wordt uitgesteld en/of ondeskundig of zelfs in het geheel niet gebeurt?
Het wettelijk stelsel voorziet in de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) om de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties te verbeteren zodat het aantal incidenten met koolmonoxide wordt beperkt. Om hier invulling aan te geven mogen vanaf 1 april 2022 alleen gecertificeerde bedrijven nog werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties uitvoeren en moet de installatie na uitgevoerde werkzaamheden worden gecontroleerd, in orde worden bevonden en in bedrijf worden gesteld door een daartoe vakbekwaam monteur. Zoals hiervoor aangegeven zal de kostenstijging voor de consument voor het uit te voeren onderhoud naar verwachting beperkt zijn en zal de consument naar verwachting bereid zijn deze extra kosten te betalen. De consument krijgt daarmee namelijk zekerheid dat de installatie veilig is om te gebruiken. Een eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de frequentie van het uit te voeren onderhoud, vaak gebeurt dat eens in de twee jaar. Een eigenaar is dus niet verplicht om jaarlijks onderhoud te laten uitvoeren.
Hoe moet dit risico gezien worden in relatie tot het doel van de aanscherping en verzwaring van deze wettelijke eisen rondom het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan gastoestellen, namelijk het aantal ongevallen door koolmonoxide terugdringen?
Zie antwoord vraag 15.
Nu door een aanpassing van het Bouwbesluit gemeenten straks verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en het handhaven van de wettelijke eisen uit de Gasketelwet, zijn zij daartoe straks voldoende geëquipeerd, op welke wijze kunnen zij dat effectief doen, doen zij dat ook daadwerkelijk en hoe dient te worden opgetreden bij huishoudens die zich met de bovengenoemde problemen geconfronteerd zien?
De gevolgen van het wettelijk stelsel voor gemeenten zijn beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Wijzing woningwet in verband met de introductie van een stelsel voor certificering van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties»4 en in de nota naar aanleiding van verslag5. Daarbij is aangegeven dat het stelsel voldoende prikkels heeft om overtreding van de verbodsbepaling te ontmoedigen waardoor optreden door het bevoegd gezag tot een minimum beperkt kan blijven. Daarbij heeft de gemeente, net zoals nu al het geval is bij haar toezicht- en handhavingstaken met betrekking tot de naleving van het Bouwbesluit 2012, de ruimte om dit toezicht en de intensiteit daarvan zelf in te vullen. De gemeente kan bijvoorbeeld bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen toetsen of de werkzaamheden worden uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf of kan handhavend optreden naar aanleiding van meldingen dat in een woning werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties worden uitgevoerd door een niet gecertificeerd bedrijf.
Bij eigen woningen zal de gemeente bij veiligheidsrisico’s en risico’s voor de gezondheid de eigenaar van de woning aanspreken en bij huurwoningen de verhuurder. Dit volgt uit artikel la, tweede lid, van de Woningwet (zorgplicht). Maatregelen kunnen dan bijvoorbeeld zijn dat een installatie wordt uitgeschakeld en een installateur wordt ingeschakeld om de problemen te herstellen, of bij een ernstigere situatie dat de woning of het pand wordt ontruimd. Veiligheid staat dan voorop, niet de financiële of sociale omstandigheden van een eigenaar of bewoner.
Kunt u bevestigen dat er voorzien is in een evaluatie van de wet? Vindt u ook dat de oplossing voor de bovengenoemde knelpunten hierop niet kan wachten, juist met het oog op het risico van het ontstaan van gevallen van koolmonoxide en andere onveilige situaties? Zo nee, wilt u uw antwoord motiveren?
Met de Tweede Kamer is afgesproken dat evaluatie van het wettelijk stelsel drie jaar na inwerkingtreding van het wettelijk stelsel plaatsvindt. Dat is 1 oktober 2023, anderhalf jaar nadat bedrijven verplicht zijn een certificaat te hebben.
Zoals ik in mijn antwoord bij de vragen 10, 11 en 12 heb aangegeven zal ik voor die tijd (in aanloop naar de wettelijke certificeringsplicht per 1 april 2022) al wel de vinger aan de pols houden zodat ontwikkelingen zoals u die schetst kunnen worden gesignaleerd. Daarvoor zal ik afstemming zoeken met alle betrokken partijen en, wanneer zich onverhoopt ongewenste ontwikkelingen voordoen, samen met deze partijen bezien welke oplossingen mogelijk zijn. Ik zal de Tweede Kamer daar dan over informeren.
Wanneer zult u met alle betrokken partijen, zoals de branches van de installatiebedrijven, woningbouwcorporaties, de Vereniging Eigen Huis, de Woonbond, de VNG etc., in overleg treden om deze (ongewenste) (neven)effecten te inventariseren, te analyseren en daar gezamenlijk een oplossing voor te vinden en daarover de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 18.
Indien u dat overleg niet entameert, op welke wijze zult u dan voorkomen dat, als gevolg van de aanscherping en verzwaring van de Gasketelwet en de (ongewenste) (neven)effecten, het doel daarvan, het terugdringen van het aantal gevallen van koolmonoxide, juist onder druk komt te staan?
Uitgangspunt van het wettelijk stelsel is het aantal incidenten met koolmonoxide te beperken. De eisen die met het wettelijk stelsel aan werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties worden gesteld voorzien erin dat installaties veilig zijn om te gebruiken. Zoals ik in mijn antwoord op de voorgaande vraag heb aangegeven, zal ik de ontwikkelingen in aanloop naar de wettelijke certificeringsplicht per 1 april 2022 volgen en wanneer daar aanleiding voor is in afstemming met betrokken partijen bezien welke maatregelen mogelijk zijn.
Het bericht ‘Nederlandse zonnepanelen komen van Chinese bedrijven die worden verdacht van dwangarbeid’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Stef Blok (VVD), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse zonnepanelen komen van Chinese bedrijven die worden verdacht van dwangarbeid»?1
Ja. Vooropgesteld staat dat het kabinet niet over gegevens beschikt in hoeverre de in Nederland gebruikte panelen polysilicium uit Xinjiang is verwerkt. Zoals bekend maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. Nederland spreekt zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en pleit onder andere voor betekenisvolle en ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN tot Xinjiang.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geen reactie wilden geven op dit artikel?
Omdat de feitelijke informatie waarnaar werd gevraagd niet beschikbaar is, is er geen reactie uitgegaan vanuit de departementen voorafgaand aan de publicatie van het artikel.
Is het juist dat minstens 80% van alle zonnepanelen in Nederland is gemaakt in China, dat veel van deze panelen grondstoffen bevatten die afkomstig zijn uit de regio Xianjing en dat bij het winnen van deze grondstoffen op grote schaal sprake is van dwangarbeid?
Uit onderzoek van DNE Research blijkt dat 86 procent van de importwaarde van zonnepanelen in de Rotterdamse haven in 2020 uit China kwam. Een deel daarvan wordt geïmporteerd in Nederland en een deel wordt doorgevoerd naar andere Europese landen.
Volgens mediaberichten kwam in 2020 circa 75 procent van de wereldproductie aan polysilicium uit China2. Van de totale Chinese productie kwam ongeveer 237.000 MT uit de Xinjiang regio. Dit betreft 52 procent van de totale Chinese productie en 42 procent van de productie wereldwijd.3 Branchevereniging Holland Solar geeft aan dat het niet goed mogelijk is om te traceren waar de grondstoffen van de in Nederland gebruikte zonnepanelen vandaan komen. Het is echter aannemelijk dat de Nederlandse situatie ongeveer overeenkomt met de wereldwijde markt. Het rapport van Horizon Advisory waarover in de internationale en Nederlandse media wordt bericht, stelt dat er data zijn die de polysiliciumproductie en -verwerking in Xinjiang linken aan dwangarbeid. De bevindingen in het rapport zijn bedoeld als waarschuwingssignaal: samengebrachte data ondersteunen het vermoeden dat er dwangarbeid in de ketens van zonnepanelen plaatsvindt. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige verificatie van deze data.
Zoals uit de berichtgeving van Volkskrant en Trouw van 17 mei jl. blijkt, verscheen half mei het rapport «In Broad Daylight»4. Het kabinet neemt deze onderzoeksbevindingen uiteraard, waar relevant, mee in verdere stappen.
Onlangs hebben 175 grote bedrijven uit de internationale zonne-energiesector, waaronder een aantal van de bedrijven die in het artikel van het Financieel Dagblad worden genoemd, een verklaring getekend waarmee zij zich tegen dwangarbeid keren en zich eraan committeren om hun ketens vrij te maken van dwangarbeid5. Hiertoe ondersteunen zij de ontwikkeling van een door de industrie geleid traceerbaarheidsprotocol voor de toeleveringsketen van zonnepanelen.
Kunt u de reputatie van het Amerikaanse consultancybureau Horizon Advisory dat het onderzoek heeft uitgevoerd duiden? Kunt u dat onderzoek bovendien met de Kamer delen en appreciëren op de het deel dat de Oeigoeren betreft?
Horizon Advisory is een in China gespecialiseerd Amerikaans consultancybureau dat bedrijven, investeerders en overheden helpt bij het begrijpen van en reageren op geopolitieke, economische en technologische veranderingen. Het onderzoek is niet openbaar. Voor wat betreft de appreciatie van het rapport, zie antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat er bij de aanleg van zonneparken die mede mogelijk worden gemaakt door overheidssubsidies niet wordt bijgehouden met welke merken zonnepanelen deze parken worden gebouwd?
Ja. Bij de subsidieverstrekking wordt niet bijgehouden voor welke merken subsidie wordt verstrekt.
Kunt u desondanks een inschatting geven van het aantal zonnepanelen/zonneparken in Nederland dat met behulp van overheidssubsidies is aangelegd en waarbij gebruik is gemaakt van zonnepanelen die afkomst zijn van Chinese bedrijven die worden verdacht van dwangarbeid? Kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel overheidssubsidies daarmee naar schatting gemoeid zijn?
Het kabinet heeft geen gegevens over in welke van de in Nederland gebruikte panelen polysilicium uit Xinjiang is verwerkt. In Nederland wordt voor vrijwel alle zonnepanelen in zonneparken én op daken direct of indirect subsidie verstrekt. In 2019 betrof dit middels de salderingsregeling circa 253 miljoen euro, vanuit de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) circa 140 miljoen euro aan uitgekeerde subsidie, vanuit de Energie Investeringsaftrek (EIA) circa 62 miljoen euro.
Kunt u aangeven of de delving van grondstoffen ten behoeve van de productie van zonnepanelen in China plaatsvindt met Chinese overheidssubsidie?
Hier heeft het kabinet geen informatie over. Wel is bekend dat veel Chinese mijnbouwbedrijven staatsbedrijven zijn.
Kunt u nagaan wat het uurloon van Chinese arbeiders in de zonnepanelen-industrie in Xinjiang is?
Volgens due diligence provider SGS6 is in Xinjiang het minimumloon afhankelijk van de sub-regio tussen 14,6 en 18,2 CNY (1,9 euro–2,3 euro) per uur. In de rest van China ligt het minimumloon ongeveer binnen dezelfde bandbreedte.
Specifiek voor arbeiders in de zonnepanelenindustrie in Xinjiang is geen informatie beschikbaar over het uurloon. In 2019 was volgens het National Statistics Bureau of China het gemiddelde loon op jaarbasis van een fabrieksarbeider in West China 58.678 CNY – omgerekend ongeveer 7.500 euro. Wettelijk is een werkweek in China 40 uur lang, dus op basis van 2.080 uren per jaar zou het uurloon uitkomen op 28,2 CNY (3,6 euro).7 Onder West China vallen naast Xinjiang de volgende provincies: Binnen-Mongolië, Guangxi, Chongqing, Sichuan, Guizhou, Yunnan, Tibet, Shaanxi, Gansu, Qinghai, Ningxia.
Kunt u aangeven in welke mate wij in Nederland afhankelijk zijn van producten en grondstoffen uit China en specifiek uit de regio Xinjiang, voor het behalen van onze doelstelling op het gebied van klimaat en energie? Deelt u de opvatting dat we als Europa en Nederland onze klimaatdoelstellingen niet moeten halen over de rug van dwangarbeiders? Welke alternatieven ziet u om niet van deze producten gebruik te hoeven maken?
Zonnepanelen uit China spelen een belangrijke rol in het verduurzamen van de energievoorziening, zowel wereldwijd als in Nederland. Er zijn geen analyses beschikbaar die zich richten op de regionale afhankelijkheid van grondstoffen benodigd voor de energie- en klimaatdoelstellingen. Zoals ook uiteengezet in het BNC-fiche naar aanleiding van de Commissiemededeling over kritieke grondstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 2936), zet de Commissie wel in op acties om de veerkracht en open strategische autonomie van de EU te vergroten, zoals het diversifiëren en versterken van wereldwijde toeleveringsketens van kritieke grondstoffen. Dit geldt ook voor grondstoffen die nodig zijn om klimaatdoelstellingen te behalen. Essentieel hierbij is de inzet op onder meer een brede naleving van de UNGP’s en de OESO-richtlijnen, zodat onder meer risico’s op dwangarbeid in de waardeketens worden aangepakt.
Wat is uw reactie op het feit dat de Vernigde Staten overwegen te stoppen met alle import van zonnepanelen uit Xinjiang? Is deze overweging wat u betreft ook voor Nederland en/of op Europees niveau aan de orde? Hoe neemt u bij deze overweging de mogelijk gevolgen voor een gelijk speelveld voor onze bedrijven mee? Wat zouden de consequenties zijn indien Nederland en/of Europa daadwerkelijk zou overgaan tot een importstop van zonnepanelen uit Xinjiang?
Een importverbod is een drastische stap. Gezien de handelspolitieke bevoegdheid van de Europese Unie zou een dergelijke stap in EU-verband gezet moeten worden. De Unie zou zo’n verbod moeten rechtvaardigen onder één van de WTO uitzonderingsgronden, waarvoor bepaalde voorwaarden gelden. Vooralsnog lijkt er voor het zetten van een dergelijke stap geen draagvlak binnen de EU te bestaan.
Bent u bekend met de miljardeninvesteringen die Chinese staatsbedrijven doen in de energiesectoren van met name Zuid-Europese EU-lidstaten? Hoe beoordeelt u het risico op groeiende Chinese beïnvloeding en/of inmenging in en op de politieke besluitvorming van EU-lidstaten door dergelijke investeringen?
Het kabinet beschikt niet over informatie over de omvang van investeringen van Chinese staatsbedrijven in specifieke sectoren in andere EU-lidstaten. Wel is het kabinet zich bewust van de risico’s die gepaard kunnen gaan met buitenlandse investeringen bijvoorbeeld vanuit China en van het belang van samenwerking binnen de EU om deze risico’s aan te pakken. De Europese FDI-screeningsverordening, een mechanisme waarmee informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten inzake buitenlandse investeringen wordt gefaciliteerd, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De verordening wordt toegepast sinds 11 oktober 2020. Daarnaast heeft Nederland in EU-verband voorgesteld om buitenlandse bedrijven die actief zijn op de interne markt en die door staatssteun oneerlijk concurreren met EU-bedrijven, te onderwerpen aan strenger toezicht. Dit voorstel is door de EU overgenomen en grotendeels geïncorporeerd in het door de Europese Commissie op 17 juni jl. gepubliceerde witboek inzake buitenlandse subsidies. Op 5 mei jl. heeft de Europese Commissie het bijbehorende wetsvoorstel gepresenteerd, waarover de Kamer een BNC fiche tegemoet kan zien.
Wat is uw reactie op de zonne-energiesector die stelt dat zij alleen op fabrieksniveau in de gaten kunnen houden wat er gebeurt op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar dat zij geen zicht hebben op wat er gebeurt bij de grondstofproductie? In hoeverre en op welke wijze ziet u een rol voor de overheid bij het in zicht brengen van de arbeidsomstandigheden bij de winning van grondstoffen voor de productie van zonnepanelen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UNGP’s naleven. Het kabinet verwacht dan ook van bedrijven dat ze de risico’s in hun waardeketen in kaart brengen en adresseren. Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. De zonne-energiesector kan op diverse manieren ondersteuning krijgen vanuit de overheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Zo kan de sector gebruik maken van het Fonds Verantwoord Ondernemen, de MVO risicochecker, voorlichting door het NCP, de OESO due diligence handreiking, de website startmetdeoesorichtlijnen.nl en er kan informatie over de lokale situatie in Xinjiang verkregen worden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse ambassade in Peking.
Kunt u aangeven in hoeverre de conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) zoals genoemd in de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 21501-20, nr. 1660) betrekking hebben op de verkoop van Chinese zonnepanelen?
In de motie Voordewind wordt verwezen naar de vier fundamentele ILO-conventies die China (nog) niet geratificeerd heeft. Twee van die conventies (Conventies 29 en 105) hebben betrekking op het tegengaan en afschaffen van dwangarbeid. Deze conventies beschrijven het verbod op het inzetten van gedwongen arbeid als politieke of ideologische strafmaatregel of als middel voor raciale, sociale, nationale of religieuze discriminatie.
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 januari jl. waarin een toelichting op het EU-China investeringsverdrag (Comprehensive Agreement on Investment, CAI) wordt gegeven, zijn in de concepttekst van het CAI bepalingen opgenomen over het toewerken naar de ratificatie en naleving van alle fundamentele conventies van de ILO, in het bijzonder ten aanzien van dwangarbeid (C29 en C105), maar ook de fundamentele conventies over vrijheid van vereniging (C87) en collectieve onderhandelingen (C98).
Kunt u de voortgang van motie Kuik/Sjoerdsma (Kamerstuk 21501-20, nr. 1655) aangeven en dan in het bijzonder wat het kabinet heeft gedaan om zich ervoor in te zetten dat de EU op korte termijn de VN verzoekt een onderzoek in te stellen naar strijdigheid met het VN-genocideverdrag uit 1948 als het gaat om de behandeling van Oeigoeren?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april 2021 bepleit dat de EU blijft oproepen tot vrijlating van Oeigoeren. Hij heeft voorts in lijn met de motie Kuik/Sjoerdsma benadrukt dat de Verenigde Naties in staat moet worden gesteld, mede in het kader van het genocide-verdrag, onafhankelijk onderzoek te doen naar alle vormen van mensenrechtenschendingen in Xinjiang.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid Nederlandse bedrijven die zonnepanelen importeren hebben voor de eigen productieketen? Vallen deze onder een convenant?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 11, verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven door de risico’s in hun keten in kaart te brengen en te adresseren. Dit is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Als bedrijven onvoldoende zicht kunnen krijgen op de risico’s in hun keten, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. Wanneer deze ketenpartner echter een cruciale zakelijke relatie betreft, dan kan beëindiging wellicht niet haalbaar zijn. Een relatie kan als cruciaal worden aangemerkt wanneer deze een product of dienst levert die essentieel is voor de activiteiten van de onderneming en waarvoor geen redelijke alternatieve bron bestaat. In dit soort gevallen wordt de onderneming geadviseerd de situatie intern te rapporteren, de zakelijke relatie te blijven monitoren en haar beslissing om de zakelijke relatie voort te zetten te herzien zodra de omstandigheden veranderen of in het kader van een langetermijnstrategie om systematisch te reageren op alle negatieve gevolgen.
De zonne-energiesector kan op diverse manieren ondersteuning krijgen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid (zie beantwoording vraag 11). Ook kan de zonne-energiesector bekijken of het mogelijk is om aan te sluiten bij het metaalconvenant of bij de onderhandelingen voor het convenant voor hernieuwbare energie. De branchevereniging Holland Solar heeft aangegeven samen met de SER de mogelijkheden te onderzoeken voor hun leden om toe te treden tot het IMVO-convenant voor hernieuwbare energie.
Verder organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met VNO-NCW op 19 april 2021 een digitale bijeenkomst over de IMVO-risico’s van zakendoen in Xinjiang voor NL bedrijven die actief zijn in China. Tijdens deze digitale sessie hebben verschillende experts bedrijven geïnformeerd over de situatie in de regio, het proces van gepaste zorgvuldigheid, en de IMVO-risico’s rondom zakendoen in Xinjiang. Aan de sessie namen ongeveer honderd vertegenwoordigers van verschillende sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven deel, waaronder een brancheorganisatie en meerdere bedrijven uit de zonne-energiesector zoals Holland Solar, SolarProf, Naga Solar, IBC Solar.
Kunt u in contact treden met Solarfields en wanneer afgerond het onderzoek van Solarfields naar de waardenketen met de Kamer delen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal nader in contact treden met de zonne-energiesector over de zorgen die het kabinet en de sector beide hebben over dwangarbeid naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Daarbij zullen de verantwoordelijkheden van de sector worden benadrukt, en de wijze waarop de overheid de sector kan bijstaan.
Kunt u aangeven uit welke landen behalve China nog meer zonnepanelen of onderdelen daarvan worden geïmporteerd in Nederland?
Naast het vasteland van China en Taiwan komen er in de haven van Rotterdam zonnepanelen binnen uit Vietnam, Maleisië, Zuid-Korea, Mexico, Japan, Singapore, en Thailand.
Kunt u de misstanden zoals genoemd in het artikel adresseren bij collega’s van andere EU lidstaten en bent u bereid om in te zetten op een gecoördineerde Europese actie richting China? Kunt u de Kamer hier over informeren in het verslag van de eerst volgende Raad Buitenlandse Zaken?
Ik zal de kwestie opbrengen bij de RBZ Handel van 20 mei aanstaande. Uw Kamer zal hierover geïnformeerd worden in het verslag van deze RBZ Handel. Ik heb deze kwestie eveneens besproken met mijn Franse collega Minister Riester en zal de kwestie bespreken met Eurocommissaris Reynders.
Kunt u aangeven welke maatregelen Ikea in Zweden heeft genomen naar aanleiding van de toenemende druk zoals gemeld in het artikel? Kunt u daarbij aangeven of dit ook gevolgen heeft voor Ikea Nederland?
Van Ikea Nederland heeft het kabinet het volgende antwoord ontvangen:
«Alle IKEA producten moeten worden geproduceerd in overeenstemming met onze wereldwijde gedragscode voor leveranciers om verantwoord en duurzaam ondernemen te waarborgen. Wij, Ingka Group, de grootste IKEA retailer, werken er continu aan om ervoor te zorgen dat onze PV-modules op het gebied van zonne-energie voldoen aan de eisen van de gedragscode voor leveranciers. Om dit te doen, zijn we momenteel bezig met het in kaart brengen van de toeleveringsketen tot aan de grondstofbron. Als we onregelmatigheden in onze toeleveringsketen vinden, ondernemen we actie, doen we onderzoek en handelen we daarnaar. Elke verandering in de toeleveringsketen zou gevolgen hebben voor alle markten, ook voor Nederland».
Kunt u bevestigen dat Amerikaanse en Europese overheden spreken van genocide op de Oeigoeren, zoals gesteld in het artikel? Over welke Europese overheden hebben we het dan?
Op 19 januari 2021 heeft toenmalig Secretary of State Pompeo in een verklaring gesteld, dat op basis van de beschikbare informatie door hem is vastgesteld dat de Chinese staat genocide heeft gepleegd op de moslim Oeigoeren en andere etnische en religieuze minderheden in Xinjiang, alsook dat deze genocide nog steeds voortduurt.
Europese overheden uiten regelmatig zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang, maar geen regering gebruikt de term genocide. Wel zijn er in twee Europese volksvertegenwoordigingen moties ingediend om de situatie te erkennen als genocide, namelijk in België en het Verenigd Koninkrijk. In België loopt de discussie nog, en het Britse parlement heeft op 22 april jl. de situatie in Xinjiang als genocide gekwalificeerd. De Duitse Bundestag debatteert op 17 mei 2021 over de vraag of er een genocide plaatsvindt tegen de Oeigoeren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «TT te vroeg voor financiële compensatie, Mulder stelt Kamervragen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Veiligheidsregio Drenthe tot 1 juni 2021 geen ruimte ziet voor grote evenementen in Drenthe?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze datum zich tot de datum 1 juli 2021, de ingangsdatum van de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19? Is de datum 1 juli 2021 in beton gegoten?
Als de Veiligheidsregio Drenthe vanaf 1 juni evenementen toestaat, kunnen deze evenementen vallen onder de Tijdelijke subsidieregeling evenementen Covid-19 vanaf 1 juli, mits zij voldoen aan de voorwaarden. De regeling zal betrekking hebben op de periode 1 juli–31 december 2021.
Wat betekent dit voor evenementen als Pinkpop in Landgraaf, Concert At Sea in Ouddorp en de TT in Assen, die vooralsnog vóór 1 juli 2021 gepland staan?
Evenementen die voor 1 juli staan gepland kunnen worden verplaatst naar een datum binnen de periode 1 juli–31 december, mits dat in de lokale agenda past en er een vergunning verleend wordt. Wanneer evenementen binnen deze periode door de rijksoverheid verboden worden, dan kunnen de organisatoren van deze evenementen eventueel gebruik maken van de regeling (als ze voldoen aan de voorwaarden van de regeling).
Acht u evenementen vóór 1 juli 2021 per definitie uitgesloten, ook wanneer de epidemiologische situatie in een veiligheidsregio dat zou toestaan?
In het openingsplan gepresenteerd tijdens de persconferentie op 13 april staat dat per 16 juni evenementen weer worden toegestaan, onder voorwaarden. Het hangt af van het epidemiologisch beeld of en onder welke voorwaarden dit zal gaan plaatsvinden.
In hoeverre heeft voor het bepalen van de data in de Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 overleg en afstemming plaatsgevonden met zowel de evenementenbranche als de verschillende veiligheidsregio’s?
De regeling is in nauw overleg met de evenementensector tot stand gekomen. Over uitvoeringsaspecten als vergunningverlening, veiligheid en handhaving heeft het kabinet de veiligheidsregio’s en de VNG benaderd.
Wat zou u de organisatoren van eerdergenoemde evenementen op dit moment adviseren te doen?
Zie antwoord op vraag 4: verplaatsing van een eerder gepland evenement naar een datum binnen de genoemde periode is mogelijk. Ook in de overleggen met de sector heeft het kabinet deze boodschap overgebracht.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 7.