Koopsubsidie |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woede over koopsubsidie»?1
Ja.
Is het waar dat circa 1000 tot 1500 starters in de periode tussen 29 maart en 13 april koopsubsidie hebben aangevraagd?
Van 30 maart 2010 tot en met 13 april zijn er 1353 aanvragen ingediend. De aanvragen van 29 maart zijn in behandeling genomen en beoordeeld.
Herinnert u zich uw uitspraak in uw brief van 22 maart 2010 dat volgens de prognoses van dat moment medio april 2010 het budget voor de regeling Wet Bevordering Eigen Woningbezit (BEW) op zou zijn?
De uitspraak in mijn brief van 22 maart 2010 betrof een prognose op basis van het tot dat moment wekelijks binnenkomende aantal aanvragen. Daarna liep het aantal aanvragen per dag echter fors op, waardoor de uitputting van het budget sneller verliep dan op 22 maart nog werd gedacht.
Waarom is het stoppen van de koopsubsidieregeling pas op 13 april 2010 bekend gemaakt terwijl de subsidiepot al op 29 maart leeg was?
De aanvragen voor koopsubsidie worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. De doorlooptijd bedraagt twee weken. Bij ontvangst van de aanvraag kan nog geen definitief deel van het budget aan de aanvraag gekoppeld worden. Pas op 13 april was duidelijk dat met de aanvragen tot en met 29 maart het beschikbare budget zou zijn uitgeput.
Kunt u uiteenzetten welke informatie op welke datum door Agentschap NL op de website is geplaatst over het aflopen van de subsidieregeling? Welke informatie zoals genoemd in uw brief van 9 april 2010 was voor 13 april al beschikbaar op deze site?
Al vanaf 19 maart 2010 heeft Agentschap NL een waarschuwing en schatting met betrekking tot het aantal nog toe te kennen aanvragen gepubliceerd op de website. Om de aanvragers te beschermen tegen financiële consequenties van het opraken van het budget adviseerde Agentschap NL een ontbindende clausule op te nemen in de koopovereenkomst.
Op 19 maart 2010 werd het volgende op de website gepubliceerd:
«Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1750 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Vervolgens op 23 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1630 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1630 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Op 24 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1510 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1510 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 120 aanvragen per dag ingediend.»
Na de publicatie van het bericht van 19 maart 2010 steeg het aantal aanvragen. Zie hierbij ook de brief van de minister aan de Tweede Kamer d.d. 20 april 2010.
Om dit te compenseren heeft Agentschap NL het gemiddelde aantal aanvragen dat is vermeld op de website, aangepast naar 170 per dag.
Op 26 maart 2010 werd het volgende op de website gepubliceerd:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1290 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1290 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Op 30 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 1120 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 1120 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Op 31 maart 2010:
«Budget Koopsubsidie nog voor 950 aanvragen.
Het budget voor de koopsubsidie is bijna uitgeput. Vanaf 22 maart 2010 zullen wij dagelijks aangeven hoeveel wij nog ongeveer kunnen toekennen. Aanvragen worden op volgorde van indiening behandeld totdat het budget op is. Wij adviseren u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt. Het budget is voldoende voor ongeveer 950 aanvragen. De laatste tijd worden ongeveer 170 aanvragen per dag ingediend.»
Na deze drie publicaties bleek dat het aantal aanvragen nog steeds toenam tot boven de 200 aanvragen per dag. Het risico dat de voorraad het beschikbare budget zou overschrijden werd te groot waardoor op 1 april de volgende tekst op de website is gepubliceerd:
«Op dit moment zijn er bij Agentschap NL meer aanvragen ontvangen dan er naar verwachting met het nu beschikbare budget toegekend kunnen worden. Als u nu een aanvraag indient, bestaat de kans dat u een afwijzing ontvangt wegens overschrijding van het budget. Omdat wij een werkvoorraad hebben kunnen wij op dit moment niet zeggen op welk moment het budget is overschreden. De reeds ontvangen aanvragen worden in de komende weken op volgorde van ontvangst behandeld. Zolang het budget nog niet is uitgeput, wordt op elke aanvraag, indien aan de voorwaarden van de Wet bevordering eigenwoningbezit is voldaan, positief beschikt. Als bekend is wanneer het budget is overschreden wordt dit op deze website vermeld. Het opraken van het budget heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen.»
In deze tekst van 1 april 2010 ontbrak het advies van Agentschap NL om een ontbindende clausule op te nemen waardoor op 2 april de tekst is aangepast naar:
«Op dit moment zijn er bij Agentschap NL meer aanvragen ontvangen dan er naar verwachting met het nu beschikbare budget toegekend kunnen worden. Als u nu een aanvraag indient, bestaat de kans dat u een afwijzing ontvangt wegens overschrijding van het budget. Omdat wij een werkvoorraad hebben kunnen wij op dit moment niet zeggen op welk moment het budget is overschreden. De reeds ontvangen aanvragen worden in de komende weken op volgorde van ontvangst behandeld. Zolang het budget nog niet is uitgeput, wordt op elke aanvraag, indien aan de voorwaarden van de Wet bevordering eigenwoningbezit is voldaan, positief beschikt. Als bekend is wanneer het budget is overschreden wordt dit op deze website vermeld. Het opraken van het budget heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen. Agentschap NL adviseert u om bij het sluiten van de koopovereenkomst een ontbindende clausule op te nemen voor het geval u geen koopsubsidie krijgt.»
Hoewel deze tekst stond gepubliceerd op de website vanwaar de aanvragers het aanvraagformulier moeten downloaden en de digitale aanvraag kunnen indienen, zijn er in de periode van 2 april tot en met 13 april 2010 643 aanvragen ontvangen.
Op 13 april is daarom de volgende tekst op de website geplaatst:
«Er zijn meer aanvragen ontvangen dan met het beschikbare budget kan worden toegekend. Als u nu nog een aanvraag indient, wordt deze in beginsel afgewezen wegens overschrijding van het beschikbare budget.»
Hoe is het mogelijk dat na 29 maart 2010 nog aanvragen voor subsidie in behandeling zijn genomen?
Aanvragen die zijn binnengekomen na 29 maart 2010 zijn door Agentschap NL ontvangen maar niet in behandeling genomen. Na het uitputten van het budget ontvangen deze aanvragers een afwijzing. Agentschap NL kon op 29 maart 2010 niet voorspellen of deze aanvragen nog toegekend zouden worden.
Hoeveel geld is nodig om alle tot 13 april 2010 binnengekomen subsidieaanvragen die voldoen aan de voorwaarden, te honoreren?
De gemiddelde toegekende maandelijkse bijdrage over 2010 is € 82,92. Om 1353 dossiers toe te kennen is een meerjarig budget nodig van ongeveer €10 mln.
AWACS-vliegtuigen die aan de grond blijven wegens roestvorming |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het feit dat AWACS-vliegtuigen aan de grond blijven wegens roestvorming?1
Ja.
Klopt het artikel en klopt dus ook de analyse dat het neuswiel bij de landing niet zou kunnen uitklappen?
De Navo heeft tijdens een reguliere inspectie corrosievorming bij het neuswiel van de AWACS-vliegtuigen geconstateerd. Hierdoor bestond een klein risico dat het neuswiel niet zou kunnen uitklappen bij de landing. De Navo heeft vervolgens conform de geldende procedures onmiddellijk en uit eigen initiatief besloten de AWACS-vloot bij wijze van voorzorgsmaatregel aan de grond te houden en een technisch onderzoek te starten. Tevens is onmiddellijk contact gelegd met andere landen die AWACS-vliegtuigen gebruiken, waaronder de Verenigde Staten. De vliegveiligheid is op geen enkel moment in gevaar geweest en er hebben zich geen incidenten voorgedaan.
Is bij vluchten de vliegveiligheid in gevaar geweest en zijn er incidenten geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de NAVO u eerder geïnformeerd over deze of eerdere vliegproblemen en wat is u in het algemeen bekend over het onderhoud van de toestellen?
Het onderhoud van de AWACS-vliegtuigen geschiedt volgens vigerende regelgeving op het gebied van vliegveiligheid. Daarbij worden de instructies van het Amerikaanse Ministerie van Defensie en vliegtuigleverancier Boeing gevolgd.
Bent u gezien de veiligheidsrisico’s bereid om maatregelen te nemen waardoor niet gevlogen wordt totdat het onderhoud en de staat van veiligheid van de vliegtuigen naar Nederlandse maatstaven op orde zijn?
De vliegveiligheid is niet in gevaar geweest. Het onderhoud van de AWACS-vliegtuigen geschiedt volgens vigerende regelgeving en de Navo heeft adequaat actie ondernomen. Daarom zijn aanvullende maatregelen niet aan de orde.
Antwoord vragen Van Gerven over de rol van Menzis bij het ontmantelen van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Menzis legt Refaja wil op» en «Refaja in oosten dupe van krimp in noorden»?1
Vindt u het wenselijk dat een zorgverzekeraar zich op deze wijze mengt in de spreiding van het zorgaanbod? Hoort het bij de taken van een zorgverzekeraar om aan te sturen op schaalvergroting en concentratie van voorzieningen waardoor de zorg voor de bevolking minder goed bereikbaar wordt? Zo ja, waarom?
Bent u van mening dat Menzis misbruik maakt van zijn positie door concentratie te eisen? Is dit de manier waarop marktmacht in uw visie de zorg moet gaan reguleren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van een volwaardig ziekenhuis als het Refaja-ziekenhuis geen operatiekamers meer zou hebben? Bent u van mening dat dit een ongewenste situatie zou zijn?
In hoeverre zijn de plannen voor een operatiecomplex langs de A7 al compleet? Is dit een door de samenleving gewenste en gedragen oplossing?
Wat betekent dit voor de bereikbaarheid van ziekenhuisvoorzieningen in Oost-Groningen voor de 45-minutennorm in het kader van de bereikbaarheid bij spoed? Is de bereikbaarheid niet wezenlijk in het geding gezien het onderzoek van juli 2009 van Linschoten c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Vindt u niet dat verzekeraars in samenspraak met de samenleving en gedragen door de samenleving tot volwaardige ziekenhuiszorg voor Oost-Groningen moeten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dit dan gestalte krijgen?
De mislukte 2,6 GHz veiling |
|
Arda Gerkens , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Veilingdebacle internet kost staat miljoenen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en deel de conclusies niet. Doelstelling van de veiling is namelijk niet een zo hoog mogelijke opbrengst. Per brief1 is aan de Tweede Kamer eerder gemeld dat het de consument een zo ruim mogelijke keuze krijgt in mobiele innovatieve breedbanddiensten en meer nieuwe aanbieders.
Deelt u de in het artikel verwoorde mening dat het onzeker is of de winnaars de frequenties werkelijk zullen gebruiken om mobiel internet te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat zij wel mobiel internet ontwikkelen?
Ik verwacht dat niet. Er is een lichte ingebruiknameverplichting opgenomen die na 2 jaar verplicht een netwerk aan te leggen. Er is overigens sprake van een forse groei van mobiele communicatie waardoor kabelbedrijven als Ziggo en UPC – die nu al internet voor thuis aanbieden via een vast netwerk – deze frequenties hard nodig hebben voor hun (mobiele) diensten om te kunnen concurreren met partijen die wel beschikken over een vast en mobiel netwerk. Tele2 is al een aantal jaren een serieuze speler op de markt. Het bedrijf maakt gebruik van het mobiele netwerk van een bestaande mobiele operator en heeft aangegeven met eigen frequenties beter te kunnen concurreren met de bestaande spelers op de markt.
Ziet u het in het artikel verwoorde gevaar dat de twee nieuwkomers over twee jaar hun frequenties aan de huidige aanbieders verkopen, zodat de uiteindelijke uitkomst van de 2,6 gigahertz veiling is dat niet de overheid maar de nieuwkomers een winst maken die kan oplopen tot honderden miljoenen euro’s, terwijl geen sprake is van extra concurrentie op de markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit te voorkomen?
Ik verwacht niet dat dit scenario zich voordoet. De nieuwkomers geven aan serieuze plannen te hebben met mobiel internet. Bovendien dienen alle partijen na twee jaar te voldoen aan een ingebruiknameverplichting. Indien er sprake is van een verkoop dient de minister van Economische Zaken altijd toestemming te geven en dient voldaan te zijn aan de ingebruiknameverplichting. Tevens worden in 2011 de GSM vergunningen (900 en 1800 MHz banden, welke op 26 februari 2013 aflopen en nu allen in handen zijn van de bestaande spelers) opnieuw geveild. Op dat moment kunnen Tele2 en Ziggo/UPC ook deze frequenties verwerven.
Zou u de veiling als een mislukking betitelen als het scenario van vraag 3 zich voltrekt? Zo nee, waarom niet?
De opzet was om nu twee nieuwkomers op de markt te krijgen en dat is gelukt. Na twee jaar kan pas beoordeeld worden of de toetreding een positief effect heeft op de markt voor mobiele communicatie, dit waarborgt de lichte ingebruiknameverplichting. In ieder geval kan de concurrentie en innovatie in de markt hierdoor toenemen.
De Rwandese beschuldigingen aan het adres van Human Rights Watch |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de Rwandese beschuldigingen van chantage aan het adres van Human Rights Watch (HRW)?1
In het artikel dat u aanhaalt, wordt verwezen naar een brief van Kenneth Roth, Executive Director van HRW aan president Kagame. De brief is ook op de website van HRW gepubliceerd. Middels deze brief werd een dringend beroep op de president gedaan om de afgifte van een werkvergunning voor de desbetreffende onderzoeker van HRW in Rwanda te garanderen opdat HRW het werk op het gebied van mensenrechten zou kunnen voortzetten. Van chantage is geen sprake.
In het denkbaar dat het weigeren van een werkvisum aan de medewerker van HRW een eerste stap is om het werk van HRW ter plaatse te beëindigen?
Nee. De Rwandese minister van Buitenlandse Zaken heeft het lokale Corps Diplomatique op 27 april te kennen gegeven dat de weigering van een werkvisum een individuele kwestie betreft en geen invloed heeft op het functioneren van HRW in Rwanda als zodanig. Ik ga er dan ook vanuit dat HRW als organisatie in Rwanda welkom blijft. HRW zal in de toekomst bij dergelijke procedures wel grote nauwkeurigheid moeten betrachten om problemen als deze te voorkomen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat een mensenrechtenorganisatie als HRW ter plaatse in Rwanda moet kunnen opereren, juist omdat in Rwanda lokale mensenrechtenorganisaties amper kunnen opereren?
Ja. Het is van groot belang dat HRW in Rwanda kan blijven opereren. Ik zal mij hiervoor blijven inzetten.
Deelt u de mening van HRW dat in Rwanda de onverdraagzaamheid toeneemt tegenover elke vorm van kritiek geuit door oppositiepartijen, mensenrechtenorganisaties en journalisten in deze periode vlak voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dit aan de orde gesteld in uw contacten met de Rwandese regering? Hoe luidde de reactie van de Rwandese regering?
Er zijn aanwijzingen dat, in de aanloop naar de verkiezingen, de vrijheid van meningsuiting steeds meer onder druk komt te staan in Rwanda. Ook de registratie van politieke partijen wordt nauwgezet gecontroleerd. Onze zorgen daarover zijn reeds overgebracht aan de Rwandese autoriteiten. Deze beroepen zich op het feit dat men koste wat kost een herhaling van de genocide van 1994 wil voorkomen; behoud van de stabiliteit staat voorop. HMA Kigali zal de noodzaak van meer politieke ruimte en vrijheid van meningsuiting nu en in de toekomst blijven benadrukken in haar contacten met de Rwandese overheid.
Bent u bereid stappen te nemen om te bevorderen dat er een krachtig signaal van Nederland, de EU en de internationale gemeenschap uitgaat naar de Rwandese regering over de problemen rondom HRW en de toenemende onverdraagzaamheid tegenover elke vorm van kritiek vlak voor de verkiezingen? Zo ja, welke stappen wilt u doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De afgelopen weken hebben Nederland en de EU-partners het al krachtig opgenomen voor HRW, onder meer op 30 maart jl. in de zogeheten artikel 8 dialoog met de Rwandese autoriteiten. De EU-ambassadeurs zullen op korte termijn een nieuwe analyse van de politieke situatie in Rwanda opstellen; op basis daarvan zal beoordeeld worden welke vervolgstappen nodig zijn.
Bestaan er op dit moment voornemens om de algemene begrotingssteun aan Rwanda te hervatten? Zo ja, waarom?
Zoals ik reeds aangaf in mijn antwoord op de vragen van het Kamerlid Ferrier (kenmerk 2010Z07577) zijn de basisvoorwaarden om begrotingssteun te geven in Rwanda aanwezig. Rwanda formuleert en implementeert reeds geruime tijd goed beleid op het gebied van armoedebestrijding, macro-economische stabiliteit, private sector ontwikkeling en justitie. Vanwege de rol van Rwanda in het conflict in Oost-Congo werd eind 2008 mede op basis van een rapport van de VN-expertgroep inzake de DRC besloten geen algemene begrotingssteun ter beschikking te stellen. In de loop van 2009 werd duidelijk dat Rwanda zijn verantwoordelijkheid nam om de onrust in Oost-Congo te helpen indammen, onder andere door een gezamenlijke militaire operatie tegen de FDLR; arrestatie van generaal Nkunda, leider van de CNDP; en herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Rwanda en DRC.
In oktober dit jaar zullen donoren en de Rwandese overheid gezamenlijk beoordelen welke resultaten er zijn geboekt in het kader van de begrotingssteun (Joint Review). Op dat moment zal ook het verloop van de Rwandese presidentsverkiezingen kunnen worden geëvalueerd. Nederland zal daarna een beslissing nemen over algemene begrotingssteun aan Rwanda in het jaar 2011. De mensenrechtensituatie in Rwanda zal meegewogen worden in deze besluitvorming.
Het afluisteren van geheimhoudersgesprekken in gevangenissen |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is uw reactie op de brief van de in het krantenartikel genoemde strafrechtadvocaat aan u gericht over het afluisteren in penitentiaire inrichtingen?1
Ik heb kennisgenomen van deze brief.
In de eerste plaats is het van belang te melden dat in deze zaak géén gesprek tussen de verdachte en een geheimhouder is opgenomen. Bij het toepassen van het opsporingsmiddel direct afluisteren in een penitentiaire inrichting wordt er door de inzet van tactische middelen voor gezorgd dat er in principe geen gesprekken worden opgenomen met geheimhouders. Echter, in incidentele gevallen kan het voorkomen dat het slechts achteraf voor het opsporingsteam kenbaar is dat de bezoeker een geheimhouder is. Indien dat het geval is, wordt het uitluisteren gestaakt en wordt dit gesprek conform de daarvoor geldende instructie2, zonder te worden uitgewerkt, onverwijld voorgelegd aan de officier van justitie teneinde deze een bevel vernietiging te laten afgeven, waarna de gesprekken worden vernietigd.
Kunt u uitsluiten dat gesprekken met geheimhouders, zoals advocaten, in penitentiaire inrichtingen worden opgenomen? Zo nee, kunt u garanderen dat afgeluisterde gesprekken met geheimhouders direct worden vernietigd zonder dat deze zijn uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het beter is gesprekken met geheimhouders in het geheel niet op te nemen om discussie te voorkomen over de vraag of deze wel of niet zijn vernietigd voor of nadat het gesprek is beluisterd? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken?
Gelet op het beginsel van vrij verkeer tussen een raadsman en cliënt en het mogelijke afbreukrisico voor de strafzaak bij schending daarvan is het van groot belang om te voorkomen dat gesprekken met geheimhouders worden opgenomen.
Hoewel er in onderhavige zaak niet is gebleken van onregelmatigheden met betrekking tot het intercepteren van geheimhoudergesprekken heeft het College van procureurs-generaal aangegeven een uniforme landelijke werkinstructie ten aanzien van het direct afluisteren in een penitentiaire inrichting te zullen opstellen.
Zorgverzekeraars die hun zorgplicht niet nakomen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Apothekers woedend over fraudeklacht»?1
Ja.
Wat vindt u van de beschuldiging van fraude van zorgverzekeraar UVIT aan het adres van de apothekers?
Over het algemeen vind ik het niet verstandig dat betrokkenen via de publiciteit met elkaar communiceren over dergelijke aangelegenheden. Zeker niet nu ook de omstandigheden en de feiten nog niet duidelijk zijn en zorgverzekeraar UVIT zijn onderzoek ter zake nog niet heeft afgerond.
UVIT onderzoekt op dit moment in hoeverre apothekers bij UVIT declaraties hebben ingediend waarop geneesmiddelen staan vermeld die op dat tijdstip niet in Nederland verkrijgbaar waren en welke geneesmiddelen dat betreft. Ook gaat UVIT na of en zo ja, in welke mate, apotheekhoudenden financieel voordeel hebben gehad door deze handelwijze. Ik ben van mening dat zorgverzekeraars en apothekers er van uit moeten kunnen gaan dat de declaraties juist zijn. Als uit het onderzoek mocht blijken dat apothekers onjuist hebben gedeclareerd bij zorgverzekeraars vind ik dat niet correct. Dat is overigens ook de mening van de KNMP en UVIT. In de afspraken tussen zorgverzekeraars en apothekers zijn bepalingen opgenomen over controle van declaraties door de zorgverzekeraar zodat hier in eerste instantie sprake is van een civielrechtelijke aangelegenheid.
Wat vindt u van de reactie van apothekerskoepel Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat niet de apothekers, maar UVIT zijn zorgplicht verzaakt?
Net zoals ik het niet verstandig vind dat betrokken via de publiciteit met elkaar communiceren, vind ik het niet verstandig om hier uitspraken over te doen.
Volledigheidshalve merk ik op dat het feitencomplex niet vaststaat en nog voorwerp van onderzoek is. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat de fraude niets anders inhoudt dan het leveren van andere dan het preferente medicijn, omdat de preferente medicijnen Claritromycine, Perindopril en Venlafaxine gedurende drie maanden niet leverbaar waren?
Ik kan en wil geen reactie geven nu het feitencomplex niet vaststaat en het primair een aangelegenheid betreft tussen zorgverzekeraar UVIT en de desbetreffende apothekers die declareren bij UVIT. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u een reactie geven op de stelling van KNMP dat het preferentiebeleid heeft geleid tot ernstige leveringsproblemen en dat deze leveringsproblemen één van de negatieve effecten van dit prijsbeleid zijn?
Deze aangelegenheid heeft inderdaad betrekking op het preferentiebeleid. Voor zover ik het op dit moment kan overzien kunnen hieraan echter geen algemene conclusies worden verbonden ten aanzien van het volledige preferentiebeleid. UVIT onderzoekt immers op dit moment de omvang en reikwijdte van de voorliggende geval. Wel wil ik er op wijzen dat overleg plaatsvindt over hoe het preferentiebeleid in de praktijk uitwerkt. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de beschuldiging van UVIT het imago van de apothekers onterecht verder beschadigt?
Ik kan en wil hier geen uitlatingen over doen. In de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 treft u mijn argumentatie daarvoor aan.
Bent u van mening dat dit conflict wordt veroorzaakt door het preferentiebeleid, waardoor de zorgverzekeraar een financieel belang heeft bij het voorschrijfgedrag van de apotheker?
Het preferentiebeleid speelt inderdaad een rol bij deze aangelegenheid. Het heeft echter geen invloed op het voorschrijfgedrag van de arts. De voorschrijvende arts heeft volledige keuzevrijheid bij het voorschrijven. Als een arts behandeling met een als preferent aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord acht, dan schrijft hij een ander (niet-preferent) geneesmiddel voor dat dan vergoed wordt overeenkomstig de bepalingen van het Geneesmiddelen-vergoedingssysteem (GVS). Daarvoor hoeft de arts alleen maar de letters MN (van medische noodzaak) op het recept te vermelden. Zie verder mijn antwoord op vragen 5 en 9.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid ertoe leidt dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen, aangezien preferente medicijnen vaker niet verkrijgbaar zijn dan niet-preferente medicijnen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb aangegeven kunnen naar mijn mening geen algemene conclusies worden getrokken uit het voorliggende geval. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de unaniem aangenomen motie van de leden Schermers en Van der Veen2, waarin u wordt verzocht helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheidsverdeling in de situatie dat preferente middelen niet leverbaar zijn en er aldus zorg voor te dragen dat de administratieve lasten van de apotheker niet verder zullen oplopen en de patiënt er niet de dupe van wordt? Waarom heeft u niet voor 1 december 2009 de Kamer geïnformeerd hoe u dit ging uitvoeren, zoals gevraagd in de motie?
Naar aanleiding van de desbetreffende motie van de leden van de Tweede Kamer Schermers en Van der Veen heb ik u bij brief van 9 november 2009 aangegeven dat ik in overleg ben met betrokkenen over de administratieve effecten en gevolgen van het preferentiebeleid van zorgverzekeraars, inclusief het couvert-systeem (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 123). Dat overleg dat in het verband van de Commissie Alders plaatsvindt is nog niet afgerond.
De vergunningplicht voor zonnecollectoren en zonnepanelen |
|
Paulus Jansen |
|
Moeten gemeenten -net als voor alle andere welstandseisen- uitgangspunten voor de beoordeling van aanvragen voor de plaatsing van zonnepanelen op of in een gevel formuleren in een (aanhangsel van de) Welstandsnota?1
Nee, dat is niet het geval. Alleen indien een gemeenteraad redelijke eisen van welstand wil laten gelden, dienen voor de beoordeling of bouwwerken aan deze eisen voldoende criteria te zijn opgenomen in een welstandsnota. Deze criteria moeten ingevolge het derde lid van artikel 12a van de Woningwet zoveel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en standplaatsen. De bedoeling daarvan is dat de criteria zoveel mogelijk per type bouwwerk concreet aangeven wanneer aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan. Er bestaat evenwel geen expliciete eis tot het opnemen van specifieke op zonnepanelen of -collectoren toegesneden welstandscriteria.
Zo ja, Op welke termijn gaat u het Besluit omgevingsrecht en eventuele andere relevante regelgeving in bovenbedoelde zin aanpassen?
Welstandsbeleid is bij uitstek gemeentelijk beleid. Bij de introductie van de welstandsnota als instrument om het welstandstoezicht meer voorspelbaar te maken en te democratiseren en objectiveren, is van de zijde van het ministerie van VROM samen met de VNG voorzien in een handreiking voor het opstellen van welstandsnota’s. Ik ben van mening dat een specifieke handreiking voor het stellen van welstandscriteria voor zonnepanelen hierbij geen meerwaarde heeft. De vraag of en zo ja welke redelijke eisen van welstand aan het uiterlijk van bouwwerken worden gesteld, is een zaak voor de gemeenteraad en moet dat ook blijven.
Zonnepanelen en -collectoren op daken van gebouwen zouden naar mijn mening zoveel mogelijk zonder vergunning geplaatst moeten kunnen worden. Panelen en collectoren die niet op een dak maar meer in het zicht (aan een gevel) worden geplaatst hebben echter een grotere impact op de ruimtelijke kwaliteit. Daarom worden deze bouwwerken aan een preventieve toetsing onderworpen: de vergunning. Binnen het systeem van een meldingplicht is preventieve toetsing niet mogelijk.
Voor een vergunning van rechtswege die zou moeten ontstaan direct na het moment van indiening van een aanvraag zie ik geen mogelijkheid. Bij een aanvraag om vergunning voor een bouwwerk wordt niet alleen getoetst aan de welstandsnota, maar ook aan de ruimtelijke eisen en de eisen uit het Bouwbesluit 2003. Alleen als de wettelijke beslistermijn is overschreden zal onder de Woningwet en straks ook onder de Wabo een vergunning van rechtswege kunnen ontstaan.
Gezien het bovenstaande zie ik geen aanleiding tot wijziging van de betrokken wetgeving.
Zo nee, kunt u motiveren waarom gemeenten initiatieven mogen frustreren die een bijdrage leveren aan de realisatie van de kabinetsdoelstellingen in het kader van Schoon en Zuinig?
Er is hier naar mijn mening geen sprake van het frustreren van initiatieven maar van het reguleren van de bouwplannen op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota, het bestemmingsplan en de landelijke bouwregelgeving.
Deze regulering vloeit thans voort uit de Woningwet en per 1 oktober uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij ingediende aanvragen om vergunning voor een bouwwerk moet door gemeenten beoordeeld worden of het bouwwerk onder meer voldoet aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Daar kunnen ook beperkingen uit voortvloeien voor de plaatsing van zonnepanelen en -collectoren.
Hoe verhoudt het voorschrift dat de plaatsing van zonnepanelen of zonnecollectoren bouwvergunningplichtig is, indien er door de installatie (ook) energie aan derden wordt geleverd, zich tot de reikwijdte van het Bouwbesluit (in casu het stellen van eisen op het gebied van gezondheid, veiligheid en duurzaamheid)? Waarom is er niet gekozen voor een plafond dat beter aansluit bij de aard van het Bouwbesluit, zoals een maximale oppervlakte in m2, gerelateerd aan de omvang van het gebouw dan wel de oppervlakte van het perceel?
De voorschriften voor het zonder omgevingsvergunning kunnen plaatsen worden met de inwerkingtreding van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht zodanig aangepast dat er geen afhankelijkheid meer bestaat tussen levering van energie aan derden en de vergunningplicht. De oppervlakte van zonder vergunning te plaatsen zonnepanelen of -collectoren wordt in de nieuwe regeling in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht alleen nog beperkt door de afmetingen van het dak waarop deze worden geplaatst.
Waarom is voor zonnepanelen of zonnecollectoren die niet op of aan een bouwwerk geplaatst zijn te allen tijde een reguliere (=dure, tijdrovende) bouwvergunning nodig? Deelt u de mening dat het niet erg logisch is als je voor tien zonnepanelen achter in de tuin, die 60 centimeter boven het maaiveld uitsteken een volledige bouwvergunning nodig hebt, terwijl bijvoorbeeld een aanbouw met een diepte van 2,5 meter en een hoogte van 4 meter over de volle breedte van de woning aan de achterzijde vergunningvrij is en voor een aanbouw met een diepte van hoogstens 5 meter volstaan kan worden met een lichte bouwvergunning? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Bij het opstellen van de voorschriften voor vergunningsvrij bouwen in 2002 is er voor gekozen om zonnepanelen en -collectoren alleen zonder bouwvergunning toe te staan indien deze op een gebouw geplaatst worden. Dit met het oog op het kunnen beschermen van ruimtelijke kwaliteit en verrommeling te kunnen tegengaan. Bij het herzien van de voorschriften in het kader van het Besluit omgevingsrecht heb ik geen aanleiding gezien om dit uitgangspunt te herzien. Het stellen van generieke randvoorwaarden voor een aanvaardbare architectonische en ruimtelijke inpassing van plaatsing van zonnepanelen op open terreinen is naar mijn mening niet goed mogelijk. Derhalve blijft de vergunningvrije plaatsing van zonnepanelen gekoppeld aan plaatsing op het dak van een gebouw. Dit mag echter ook een bijgebouw zijn. Plaatsing van panelen op andere plaatsen is zeer wel denkbaar, maar wordt in het kader van de omgevingsvergunning aan de lokale planologische- en welstandseisen getoetst.
In de Wabo, waar de regeling vergunningvrij bouwen deel van uitmaakt, is na 5 jaar een evaluatie voorzien. Eventuele problemen op dit punt zullen bij die evaluatie naar voren komen.
Waarom mogen niet-vergunningplichtige zonnecollectoren op een plat dak een hellingshoek van ten hoogste 35 graden hebben, als dezelfde collectoren, geplaatst in een hellend dak, alle hellingshoeken mogen hebben (ze moeten immers in het dakvlak liggen en daaraan worden geen eisen gesteld)? Als de ratio ontbreekt, wat gaat u daaraan doen?
Artikel 2, onderdeel 6, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bevat de voorschriften voor het zonder omgevingsvergunning mogen plaatsen van een zonnepaneel of -collector. Bij plaatsing op een plat dak is de enige beperking dat de afstand tot de zijkanten van het dak minstens gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel. Er is hierbij geen beperking als het gaat om de hellingshoek, deze wordt met de inwerkingtreding van het Besluit omgevingsrecht geschrapt als voorwaarde.
Wanneer verschijnt de herziene versie van het bouwinformatieblad «Zonnecollectoren en Zonnepanelen; wanneer bouwvergunningsvrij, wanneer een bouwvergunning nodig?»2
Bij de introductie van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichte bouwwerken in 2003 is voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken een brochure opgesteld met een toelichting op de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen en de procedure indien wel een vergunning nodig is. Deze brochures zijn geactualiseerd aan de wetgeving zoals die geldt per 1 oktober 2010 en sinds juli 2010 beschikbaar op de website van het ministerie van VROM.
Is het waar dat voor het plaatsen van zonnepanelen of zonnecollectoren, indien deze niet alleen/onder alle omstandigheden energie voor eigen gebruik opwekken, in de meeste gevallen een bestemmingswijziging nodig is, omdat dit voor bestemmingen als woningbouw, of agrarische bestemming meestal strijdig is met de bestemmingsplanvoorschriften? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een generieke vrijstelling van bestemmingswijziging te geven voor installaties die weliswaar energie aan het net leveren maar overigens voldoen aan door u te stellen randvoorwaarden (bijvoorbeeld maximale omvang, zie vraag 4) Zo nee, kunt u uiteenzetten voor welke situaties een bestemmingswijziging noodzakelijk is?
Nee, dit is naar mijn mening niet juist. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is aangegeven zal met de regeling voor vergunningsvrij bouwen onder de Wabo de vereiste vervallen dat een zonnepaneel slechts zonder vergunning geplaatst kan worden indien deze tot doel heeft om een bouwwerk op het zelfde perceel van stroom of warmte te voorzien. Het terugleveren van stroom aan het net is dus geen beperking meer om zonder omgevingvergunning zonnepanelen- en collectoren te kunnen plaatsen. In dergelijke gevallen is een vrijstelling van het bestemmingsplan dus niet aan de orde.
Mocht er voor zonnepanelen en -collectoren wel een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig zijn, dan zal er onder meer getoetst worden aan het bestemmingsplan. Zolang de oppervlakte aan zonnepanelen of -collectoren binnen proporties en primair voor eigen gebruik blijft, lijkt mij dat er vanuit het oogmerk van de planologische gebruiksregeling geen belemmeringen zullen ontstaan. Concreet bedoel ik daarmee dat in de situatie dat zonnepanelen en -collectoren die zijn geplaatst op of bij een woning zullen passen binnen een bestemming woondoeleinden, ook in het geval er incidentele energielevering aan het net plaatsvindt.
Dit zal anders zijn indien de oppervlakte aan zonnepanelen of -collectoren een zodanige omvang neemt dat er sprake is van bedrijfsmatig karakter met als primaire doel van energielevering aan het net. In die gevallen zouden dergelijke panelen of -collectoren in strijd geacht kunnen worden met een gebruikelijke bestemming woondoeleinden. Met een omgevingsvergunning zou in die gevallen overigens wel een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan kunnen worden.
Het bericht dat Nederland voor het Europese Hof wordt gedaagd omdat de provincie Noord-Holland bij de aanbesteding van koffieautomaten biologische koffie of fairtrade-koffie eist |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland voor Europees Hof gedaagd om koffieautomaat»?1
Ja.
Hoe beziet u deze actie van de Europese Commissie in het licht van de recente uitspraak van de voorzieningenrechter over de gemeenten Alkmaar en Den Helder, die juist criteria voor eerlijke handel hebben opgenomen en in het gelijk zijn gesteld?
Zie antwoord op vraag 3.
Is voor (decentrale) overheden voldoende duidelijk welke fairtrade- en duurzaamheidseisen mogen worden gesteld?
Er is duidelijkheid over wat er is toegestaan binnen de Europese Aanbestedingsregels. De criteria moeten voldoen aan de beginselen van transparantie, non-discriminatie en proportionaliteit. Ook moeten de criteria verifieerbaar zijn. Het beleid van de gezamenlijke overheden inzake Duurzaam Inkopen faciliteert de overheden met criteria die aan deze beginselen zijn getoetst.
De uitspraak van de voorzieningenrechter in het geval van de gemeenten Alkmaar en Den Helder is een kortgedinguitspraak, welke zich niet leent voor een diepgaande analyse. Het ging in die zaak om de eis dat de inschrijver voldoet aan criteria die in deze vorm voor zover bekend alleen worden nageleefd door bedrijven die een fairtrade-keurmerk voeren. Het is duidelijk dat men niet direct naar een keurmerk mag vragen. Men mag wel criteria uit een keurmerk hanteren, mits deze voldoen aan de genoemde beginselen. In specifieke gevallen kan het moeilijk zijn dit te beoordelen. Een van de vragen die de Europese Commissie aan de orde stelt is of de fairtrade-criteria aan de genoemde beginselen voldoen, meer in het bijzonder of de gestelde fairtrade-critera voldoende verband houden met het voorwerp van de opdracht (proportionaliteit). Het is wenselijk dat deze vraag door het Europese Hof van Justitie wordt beantwoord.
Overigens is naar aanleiding van een aantal nationale rechtszaken een factsheet opgesteld waarin aan overheden nog eens helder wordt toegelicht hoe om te gaan met keurmerken. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gids over de juridische mogelijkheden om sociale aspecten in aanbestedingen op te nemen.
In hoeverre delven waarden als duurzaamheid en eerlijke handel het onderspit ten opzichte van de laagste prijs in aanbestedingen? Zijn er verbeteringen mogelijk?
Het staat aanbestedende diensten vrij om naast de prijs andere factoren zoals duurzaamheid te betrekken bij het gunnen van een overeenkomst. Hierbij is ook van belang wat de markt kan bieden. Hoewel aanbestedende diensten steeds vaker duurzaamheidscriteria meenemen binnen aanbestedingen, zijn er uiteraard verbeteringen mogelijk. Zo zouden meer en ambitieuzere duurzaamheidcriteria kunnen worden gebruikt. Zij worden daartoe gestimuleerd vanuit het programma voor Duurzaam Inkopen maar zijn daarin autonoom.
Zijn overheden voldoende in staat om te voldoen aan de criteria voor duurzaam inkopen, gezien deze recente actie door de Europese Commissie?
Zie antwoord op vraag 3.
Het gebruik van de Edelweissroute |
|
Farshad Bashir , Jolande Sap (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Witwasserij via erfenis» uit de Telegraaf van 26 februari 2009?1
Was u bekend met het gebruik van de zogenaamde Zwitserse Edelweissroute door Nederlandse notariskantoren?
Is het waar dat niet alle erfgenamen een aangifte successierecht dienen te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat niet alle erfgenamen de aangifte successierecht hoeven te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat een erfgenaam hierdoor de tegoeden op een buitenlandse nummerrekening niet kan aangeven bij de Belastingdienst, als een meerderheid van erfgenamen dan wel de executeur testamentair dit niet wil?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle erfgenamen en alle executeurs testamentair de aangifte successierecht ondertekenen?
Bent u bereid te verbieden dat een executeur testamentair advocaat tekeningbevoegd wordt gemaakt door een erflater op een nummerrekening, trust- en/of ander doelvermogen buiten medeweten van alle erfgenamen?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle executeurs, inclusief buitenlandse executeurs, moeten meetekenen bij het doen van een aangifte successierecht?
Wat is wat u betreft de route om in te keren voor erfgenamen die «buitenspel» zijn gezet als gevolg van het gebruik van de Edelweissroute? Hoe kunnen deze mensen wel aangifte successierecht doen, ofwel aan hun verplichtingen voldoen?
Hoe verhoudt zich wat u betreft het wettelijk beroepsgeheim van executeurs testamentair na het opvallen van de nalatenschap tot de mogelijkheden om belastingontduiking te voorkomen? Is uw mening hierin, gezien de recente berichtgeving, inmiddels veranderd?2
Zou u actie willen ondernemen wanneer blijkt dat Nederlandse notarissen en advocaten meewerken aan defiscaliseer-constructies als de Edelweissroute?
Welke actie valt er over het algemeen van u te verwachten ten aanzien van het gebruik van de Edelweissroute?
Mantelzorgwoningen |
|
Hans van Leeuwen , Renske Leijten |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat gemeenten, waaronder Schiermonnikoog, ondanks uw antwoorden op eerdere vragen1 moeite hebben met de uitleg van de regels rond plaatsing van mantelzorgwoningen en het toestaan van tijdelijke bewoning van bijgebouwen voor mantelzorg?
Ja, het is mij bekend dat de toepassing van de regelgeving voor het toestaan van mantelzorgwoningen in de praktijk vragen oproept.
Kunt u nog vóór de zomer van 2010 in een brief helder uiteenzetten:
Alvorens in te gaan op de gestelde vragen, merk ik eerst op dat het tot mijn spijt niet mogelijk is gebleken de vragen voor aanvang van de zomer van 2010 te beantwoorden. In antwoord op de vragen kan ik aangeven er groot belang aan te hechten dat gemeenten mantelzorg zoveel mogelijk faciliteren. Erkend moet echter worden dat er redenen kunnen zijn waarom bebouwing ten behoeve van mantelzorg niet in elke vorm aanvaardbaar kan worden geacht. Gemeenten beschikken, in het bijzonder binnen de bebouwde kom, over een grote mate van beleidsvrijheid om al dan niet in afwijking van een bestemmingsplan bouwwerken ten behoeve van mantelzorg bij woningen toe te staan. Dat de mogelijkheden die het ruimtelijk instrumentarium biedt bij zijn toepassing vragen oproept is mij bekend. Met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die per 1 oktober in werking treedt, zullen deze vragen nog niet allemaal opgelost zijn. Mede ter uitvoering van de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 34) en de motie Linhard c.s. (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 123 XI, nr. 38), wordt momenteel een voorstel voorbereid waarmee wordt nagestreefd om binnen het systeem van de Wro en Wabo vereenvoudigingen door te voeren in de vergunningprocedure om afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan. Daarbij wordt ook de mogelijkheid betrokken om tijdelijke afwijkingen van bestemmingsplannen toe te staan. Deze mogelijkheid is nu nog beperkt tot een maximumduur van vijf jaar. Bezien wordt hoe deze regeling flexibeler kan worden gemaakt. Ook wordt bezien hoe langs eenvoudige weg kan worden toegestaan dat (al dan niet tijdelijk) woningen kunnen worden toegestaan in leegstaande gebouwen. Bovenstaande materie is complex, mede vanwege de samenhang met onder meer het Bouwbesluit 2003, de Wet geluidhinder en het Besluit milieu effectrapportage. Anders dan aanvankelijk aangenomen is inmiddels duidelijk geworden dat hierbij wijzigingen op wetsniveau onvermijdelijk zijn. Zodra een samenhangende oplossing ter uitvoering van genoemde moties concretere vorm heeft gekregen, zult u hierover bij separate brief nader worden geïnformeerd. Naar mijn verwachting kan hier richting het einde van het jaar meer duidelijkheid over worden gegeven.
Burgemeester en wethouders zijn thans bevoegd via een eenvoudige procedure (met toepassing van de zogenoemde planologische «kruimellijst») medewerking te verlenen aan uitbreiding van bestaande woningen. Dergelijke uitbreidingen kunnen ook ten dienste staan van mantelzorg van bewoners van de woning. Het bijplaatsen van een aparte mantelzorgwoning bij een bestaande woning overschrijdt thans echter de toepassingsmogelijkheden van deze «kruimelprocedure». Er geldt namelijk een beperking dat het aantal woningen niet mag toenemen. In een dergelijke situatie kan thans medewerking worden verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan door middel van een projectbesluit. Onder de Wabo wordt dit een omgevingsvergunning die met de uitgebreide procedure wordt voorbereid.
Indien toestemming is verleend om voor slechts een bepaalde tijdsduur (maximaal vijf jaar) een bouwwerk aanwezig te hebben, geldt het vereiste dat na verloop van die tijd het bouwwerk moet verdwijnen. Voor een tijdelijk toegestaan gebruik geldt dat het gebruik na verloop van de toegestane termijn moet worden beëindigd. Bij het negeren van dit vereiste kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Voor gevallen waarin de wens bestaat om vrijgekomen bebouwing voor andere doeleinden (bijvoorbeeld bewoning) te gebruiken, zal het afhankelijk zijn van de geldende regelgeving (waaronder het bestemmingsplan) of en welke procedure hiertoe moet worden gevolgd. Veelal zal opnieuw omgevingsvergunning nodig zijn. Het bevoegd gezag zal zich daarbij een oordeel dienen te vormen over de planologische aanvaardbaarheid van het gewenste nieuwe gebruiksdoel, dat geheel op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Het feit dat eerder toestemming is verleend voor een mantelzorgwoning, vormt in dat verband geen precedent.
Wat is, gelet op de bovengenoemde argumentatie, uw oordeel over het opleggen van een dwangsom door de gemeente Schiermonnikoog aan familieleden die tijdelijk een bijgebouw bewonen vanwege het verlenen van mantelzorg?
Ik kan niet treden in een lokale afweging om op een bepaald perceel al dan niet een mantelzorgsituatie toe te staan. Het is een zaak voor het gemeentebestuur om samen met initiatiefnemers te bezien in hoeverre er binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte bestaat om mantelzorgsituaties toe te staan. Daarbij bestaat altijd de mogelijkheid om de juistheid van besluiten door de rechter te laten toetsen.
Het Zembla-programma "Wilders, profeet van de angst" |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van het Zembla-programma «Wilders, profeet van de angst»?1
Ja.
Is het de taak van de staatsomroep een sfeer van haat en geweld te organiseren door een gekozen politicus weg te zetten als nazi?
Ik neem afstand van de interpretatie die de heer Bosma geeft aan de uitzending van Zembla. Verder constateer ik dat we in Nederland geen staatsomroep hebben maar een onafhankelijke publieke omroep met een wettelijk vastgelegde taak. Het toezicht op de uitvoering van de taak is onafhankelijk geregeld via het Commissariaat voor de Media. Indien een omroep de wet overtreedt, is het aan de rechter om een oordeel te vellen. Als de heer Wilders zich onheus bejegend voelt, kan hij een klacht indienen bij de Raad voor de Journalistiek of zich tot de rechter wenden wegens belediging.
Kunt u voorbeelden noemen van programma’s van de staatsomroep waarin linkse politici worden aangeduid als «profeten van angst»? Zo nee, is dit opnieuw een indicatie dat de Mediawet, die gebalanceerde programmering voorschrijft, niet wordt nageleefd? Welke maatregelen neemt u om dit te corrigeren?
De Mediawet schrijft voor dat de Publieke Omroep een pluriform en gevarieerd programma-aanbod verzorgt dat de interesses van de gehele Nederlandse samenleving weerspiegelt. Dit kan betekenen dat er binnen programma’s ook wel eens minder genuanceerde uitspraken worden gedaan. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting die wij in Nederland hoog achten. Uiteraard dient dat binnen de grenzen van de wet te blijven. De verantwoordelijkheid voor de vorm en inhoud van de programmering blijft daarbij altijd een zaak van de omroep zelf.
Bent u bereid de VARA te herinneren welke kant VARA-oprichter Gerrit Jan Zwertbroek koos toen Nederland in 1940 bezet werd door de (nationaal) socialisten en hoelang zijn gevangenisstraf was?
Deze vraag acht ik niet relevant in relatie tot deze uitzending van Zembla. Verder is het niet aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om omroepen te wijzen op activiteiten van haar (oud-)bestuurders.
Het vernietigen en weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Jolande Sap (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van diverse belangenorganisaties dat stempassen van mensen met een verstandelijk beperking regelmatig worden weggegooid?
Zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Wat is uw reactie op het voorstel van Platform Verstandelijk Gehandicapten, dat er beëdigd stembegeleiders moeten komen, die ook mensen met een verstandelijke beperking kunnen helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat ook mensen met een verstandelijke beperking hulp kunnen krijgen bij het uitbrengen van hun stem?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel van de vereniging van verstandelijk gehandicapten LFB om op de stembiljetten ook de foto’s van lijsttrekkers op te nemen?
Reeds eerder is vastgesteld dat het stembiljet aan vernieuwing toe is (TK 2009–2010, 31 142, nr. 21). Ik heb de Kamer toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren dat moet leiden tot een nieuw ontwerp voor het stembiljet. Het nieuwe ontwerp moet het mogelijk maken dat kiezers met beperkingen met het stembiljet kunnen stemmen. Dit spoort dus met het voorstel van de vereniging LFB.
Het bericht dat basisscholieren lijden onder klasgenoten met een probleemetiket |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van NRCV Rondom 10 en CNV Onderwijs?1 Deelt u de mening van CNV voorzitter Rog dat het onderzoek bewijst dat de bereidheid in de school om kinderen extra zorg te bieden groot is, maar dat het ook aantoont dat leerkrachten tegen de eigen grenzen aanlopen?
Van de 2317 leraren uit het basisonderwijs die aan het onderzoek hebben deelgenomen geeft 86% aan dat kinderen met een probleemlabel voor extra werkdruk zorgen. Dit is een serieus signaal en ik deel dan ook de zorgen die CNV voorzitter Rog hierover uitspreekt. Het beeld dat veel leraren zich onvoldoende in staat voelen om goed met kinderen om te gaan die extra ondersteuning nodig hebben kwam ook naar voren in het advies van de Onderwijsraad «De school en leerlingen met gedragsproblemen». Dit advies heeft uw Kamer in februari ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 31 497, nr. 23). De heroverweging van het beleid rond passend onderwijs van mei 2009 was mede ingegeven door soortgelijke signalen. Het versterken van de deskundigheid van leraren is daarom een speerpunt in het beleid rond passend onderwijs.
In de brief over de voortgang van de heroverweging van passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 21) en in de beleidsreactie (Kamerstuk 31 497, nr. 23) op het advies van de Onderwijsraad is aangegeven wat er door verschillende partijen gedaan wordt om leraren beter toe te rusten op het omgaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, te weten:
Wat is uw oordeel over de opmerking van onderwijsontwikkelaar Paul Jansen dat er prikkels zijn om kinderen in een klas een etiket te geven, al is het maar omdat de school er een bedrag per leerling voor krijgt? Is hier sprake van een bekostigingsprikkel? Zo ja, kunt u de garantie geven dat de invoering van het zogenaamde «passend onderwijs» een einde gaat maken aan deze etikettering?2
Ik onderschrijf de opmerking dat er in de huidige rugzakfinanciering sprake is van een bekostigingsprikkel om kinderen een etiket te geven. Daarnaast zijn er andere problemen met de huidige rugzakfinanciering. In de uitzending van NCRV Rondom 10 wordt terecht gesteld dat het aanvragen van rugzakbekostiging veel administratieve lasten met zich mee brengt. Daarnaast gaat de huidige landelijke indicatiestelling uit van slagboomdiagnostiek (ja/nee-indicatie) en vaste bedragen per rugzak. Hierdoor zijn er onvoldoende mogelijkheden voor maatwerk. De bekostigingsprikkel, de grote administratieve lasten en het ontbreken van mogelijkheden voor maatwerk hebben geleid tot het voornemen om de landelijke indicatiestelling te laten vervallen. Door de invoering van budgetfinanciering wordt dit mogelijk gemaakt. Uw Kamer is in de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) geïnformeerd over dit voornemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van lerares Miranda Bakker dat zij de zogenoemde «labelkinderen» liever in een klas van 20 leerlingen heeft zonder label, dan in een klas van 26 leerlingen met extra zorg beschikbaar? Deelt u de mening van Paul Jansen dat scholen te grote klassen hebben en te weinig middelen om didactisch goed te handelen?
Geen twee scholen zijn hetzelfde. De ervaring van de leerkrachten, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de al aanwezige ondersteuning kunnen zodanig verschillen, dat de ene school de zorg op een andere manier wil inrichten dan een andere school. Onderdeel van de plannen rond passend onderwijs is juist het erkennen van deze verscheidenheid. Door de landelijke indicatiestelling af te schaffen moet meer maatwerk voor scholen mogelijk worden. In de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) is uw Kamer bovendien geïnformeerd over het voornemen om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding voortaan naar het regulier onderwijs over te hevelen, waardoor scholen niet meer automatisch gedwongen zijn om ambulante begeleiding bij het (voortgezet) speciaal onderwijs «in te kopen». Hierdoor krijgen scholen nog meer mogelijkheden om het onderwijs in te richten zoals zij dat zelf het beste achten. De ene school kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de zorgmiddelen in te zetten voor kleinere klassen, terwijl een andere school kiest voor extra inzet van een (intern) begeleider.
Deelt u de analyse van het onderzoek dat pedagogische academies voor het basisonderwijs (pabo’s) in grote mate niet goed voorbereiden op de omgang met kinderen met een probleemlabel? Zo ja, wat zijn uw plannen om de opleidingen op dit punt te verbeteren? Op welke wijze worden huidige docenten bijgeschoold en hoe vrijblijvend is deze bijscholing?3
Een aanzienlijk deel van de ondervraagde leraren (63%) geeft aan dat de opleiding hen onvoldoende heeft voorbereid op de omgang met kinderen met een label. Ik wil daarover een enkele opmerking maken. De ondervraagde leraren hebben niet allemaal heel recent het getuigschrift van de opleiding voor leraren basisonderwijs behaald. Zij doen uitspraken over de opleiding die zij zelf hebben gevolgd. Dat zegt niet alles over de actuele kwaliteit van die opleidingen. De opleidingen voor leraren basisonderwijs zijn recent, op één na, geaccrediteerd, waarmee wordt vastgesteld dat zij aan eisen van basiskwaliteit voldoen.
Sinds studiejaar 2006–2007 gelden wettelijk vastgelegde bekwaamheidseisen voor leraren. Opleidingen moeten hun studenten voorbereiden op het omgaan met verschillen in de klas. Voldoende aandacht in de initiële opleidingen voor het omgaan met zorgleerlingen is essentieel voor het slagen van passend onderwijs. Daarom ben ik blij met het initiatief van de HBO-raad om bij het vormgeven van de generieke kennisbasis voor initiële opleidingen dit onderwerp als prioriteit mee te nemen. Uw Kamer is eerder per brief (Kamerstuk 31 497, nr. 21) hierover geïnformeerd. In de generieke kennisbasis wordt vastgelegd wat een student aan het eind van de lerarenopleiding basisonderwijs zou moeten beheersen op het gebied van onderwijskunde, pedagogiek en psychologie. Deze kennisbasis zou volgens planning eind 2010 klaar moeten zijn.
Daarnaast is het van belang dat ook zittende leraren goed geschoold zijn in het omgaan met kinderen met een probleemlabel. De belangstelling voor de masteropleiding Special Educational Needs is onveranderd groot, zoals ook blijkt uit het feit dat veel leraren daarvoor een beroep doen op de lerarenbeurs. Daarnaast verplicht de wet schoolbesturen om vast te leggen welke maatregelen en instrumenten zij inzetten om de bekwaamheid van het personeel te onderhouden. De resultaten daarvan worden vastgelegd in bekwaamheidsdossiers per personeelslid. Scholen hebben daarvoor, o.a. op basis van het convenant over professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel, middelen beschikbaar in de lumpsum. Uit onderzoek blijkt dat scholing gericht op leerlingenzorg en -begeleiding nu al een van de inhoudelijke speerpunten is van het scholingsbeleid. Om een extra impuls te geven aan het voorbereiden van (zittende) leraren op passend onderwijs, krijgen alle samenwerkingsverbanden vo, wsns en rec’s bovendien met ingang van het komende schooljaar een bedrag van € 10 euro per leerling.
Hoe verklaart u dat ruim 30% van de leerkrachten in het basisonderwijs vindt dat hun school hen onvoldoende toerust op het werken met kinderen met een probleemlabel? Welke maatregelen gaat u nemen om deze leerkrachten alsnog voldoende toe te rusten op het werken met deze kwetsbare groep?
De leraar hoort er niet alleen voor te staan: het team van leraren, de directeur en het schoolbestuur moeten zich allen inzetten om de individuele leraar te ondersteunen in dit werk.
Dat een meerderheid (54%) van de leraren in het onderzoek aangeeft door de school voldoende toegerust te worden in het omgaan met kinderen met een probleemlabel, is dan ook een bemoedigend signaal.
Echter, het feit dat bijna een op de drie leraren aangeeft dat de school hen niet voldoende toerust geeft aan dat er nog veel valt te verbeteren. In het kader van passend onderwijs zijn verschillende partijen bezig om verbeteringen aan te brengen. In de beantwoording op vraag 1 is hier een kort overzicht van gegeven.
Hoe verklaart u dat de helft van de leerkrachten aangeeft dat de andere kinderen in de klas lijden onder de hoeveelheid kinderen met een probleemlabel? Deelt u de mening dat nu dit het geval is, het onverstandig is om nog meer leerlingen die extra zorg nodig hebben naar het reguliere basisonderwijs te laten gaan, zonder dat hier navenant geld voor beschikbaar komt?4
Onderzoek heeft uitgewezen dat als leraren goed zijn in het bieden van structuur voor zorgleerlingen, dit juist ook goed is voor de andere kinderen in de klas. Goed klassenmanagement is dan ook een belangrijk onderdeel van de benodigde deskundigheidsbevordering van leraren. Deskundigheidsbevordering van leraren is een belangrijk speerpunt van het beleid rond passend onderwijs. In de beantwoording op de voorgaande vragen is aangegeven op welke wijze verschillende partijen de verantwoordelijkheid nemen om aan deze deskundigheidsbevordering te werken.
Het is onjuist om te stellen dat er geen extra geld beschikbaar komt voor een reguliere school die meer leerlingen opneemt die een extra zorgbehoefte hebben. In de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding voortaan naar het regulier onderwijs over te hevelen. Hierbij geldt het principe dat het geld de taken en de leerling volgt.
Deelt u de mening dat kleinere klassen een positieve bijdrage kunnen leveren aan het indammen van het aantal diagnoses en zorgen voor genoeg aandacht voor alle leerlingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om voor kleinere klassen te zorgen?
Nee. Er is geen onderzoek bekend waarin een causale relatie tussen de grootte van de klassen en het aantal diagnoses onder leerlingen is aangetoond. Kleinere klassen zijn dus niet per se de oplossing. Door het afschaffen van de landelijke indicatiecriteria, het overhevelen van het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding naar het regulier onderwijs, en het invoeren van budgetbekostiging, kunnen scholen die dat wensen mogelijk wel tot een dergelijke maatwerkoplossing komen. Overigens zien we de laatste jaren een sterke groei van het aantal indicaties, terwijl juist in de periode voor de invoering van de leerlinggebonden financiering een klassenverkleining heeft plaatsgevonden.
Het weggooien van stempassen van mensen met een verstandelijke beperking |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stempas verstandelijk beperkte weggegooid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel stempassen aan verstandelijk beperkten zijn uitgegeven bij de verkiezingen voor de gemeenteraad en hoeveel er naar schatting zullen worden uitgegeven bij de komende Tweede Kamerverkiezingen?
Nee, in de gemeentelijke basisadministratie op grond waarvan de stempassen worden geproduceerd, worden geen gegevens bijgehouden over het al dan niet verstandelijk beperkt zijn van personen.
Is er een sluitend inzicht in het aantal aan verstandelijk beperkten uit te geven stempassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het aantal kiezers met een verstandelijke beperking zodanig substantieel is, dat ze bij volledige opkomst bepalend zouden zijn voor ongeveer 2 Kamerzetels?
Volgens een recent gepubliceerd rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (maart 2010) zijn er in Nederland circa 147.000 personen die AWBZ zorg vragen voor verstandelijk gehandicapten (een deel hiervan heeft de kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar uiteraard nog niet bereikt). Bij de Tweede Kamerverkiezing in 2006 bedroeg de kiesdeler (aantal stemmen nodig voor één zetel) 65 592 stemmen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer belangenbehartigers van verstandelijk beperkten stempassen vernietigen zonder medeweten of toestemming van hun cliënten, hun familie of curatoren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010).
Is het vernietigen van stempassen van derden strafbaar? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak is verbaliserend opgetreden ten tijde van de gemeenteraadsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Noch de Kieswet noch het Wetboek van Strafrecht kent een bepaling die expliciet ziet op het vernietigen van stempassen van derden. Wel zou het vernietigen van de stempas mogelijk strafbaar kunnen zijn op grond van het algemene artikel in het Wetboek van Strafrecht over vernieling (artikel 350). Hierop staat een straf van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Voor zover bij het ministerie van BZK bekend, is er bij de gemeenteraadsverkiezingen geen aangifte gedaan door belanghebbenden.
Bent u bereid alsnog op te treden tegen gevallen waarin duidelijk is dat stempassen ten onrechte vernietigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb gesteld, zal ik de instellingen aanschrijven en hen er op wijzen dat zij de stempassen tijdig moeten verstrekken aan hun inwoners.
Bent u bereid instellingen voor verstandelijk beperkten aan te schrijven en te wijzen op de strafbaarheid van het vernietigen van stempassen van hun cliënten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid extra toe te zien op onregelmatigheden met de stempassen van verstandelijk beperkten tijdens de komende parlementsverkiezingen en waar nodig handhavend op te treden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb ik mij bereid verklaard in het kader van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing na te gaan of zich bij het stemmen door mensen met een verstandelijke beperking problemen hebben voorgedaan. Ik heb echter geen mogelijkheden om op dit terrein handhavend op te treden daar ik daarvoor geen bevoegdheden heb.
De subsidieregeling voor kleinschalig wonen die na negen weken al op is |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Subsidie kleinschalig wonen veel te snel overtekend»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht. De snelle reactie van zorgaanbieders op het beschikbaar komen van de beleidsregel kleinschalige zorg verbaast mij niet. Al geruime tijd was bekend dat deze beleidsregel beschikbaar zou komen en ook de contouren van de eisen waaraan aanvragen dienden te voldoen, waren reeds eerder bekend. Zie mijn brief aan de Tweede Kamer «aanwijzing NZa-beleidsregel kleinschalige zorg voor mensen met dementie» van 23 oktober 2009, kenmerk DLZ/KZ-U-2959638.
Met de stelling dat zorgorganisaties zonder deugdelijke plannen er met de subsidie vandoor zijn gegaan ben ik het derhalve niet eens.
Wat is uw reactie op de stelling dat zorgorganisaties zonder deugdelijke plannen er snel met de subsidie vandoor zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat alle goedgekeurde plannen goed beoordeeld zijn op haalbaarheid? Welke criteria zijn gebruikt om de plannen te toetsen?
De initiatiefnemers dienden met een haalbaarheidsstudie aan te tonen dat men goed voorbereid aan het realiseren van kleinschalige woonvormen voor dementerenden begint. De zorgkantoren hebben een duidelijk instructie ontvangen over de wijze waarop de plannen van zorgaanbieders dienden te worden beoordeeld en de eisen waaraan de plannen moesten voldoen om in aanmerking te komen voor de beschikbare middelen.
Ik heb geen signalen ontvangen dat deze beoordeling door de zorgkantoren niet zorgvuldig zou zijn uitgevoerd.
Op welke wijze ondersteunt u de plannen voor kleinschalig wonen van instellingen die door uitputting van het subsidiebudget nu buiten deze stimuleringsregeling vallen? Bent u bereid extra middelen vrij te maken, bijvoorbeeld door de subsidieregeling uit te breiden?
De beleidsregel is bedoeld om het aantal plaatsen kleinschalig zorg voor mensen met dementie zodanig uit te breiden dat een ruime hoeveelheid plaatsen van het totale aanbod op relatief korte termijn beschikbaar komt. Het doel hiervan is het aanbod binnen het totale aanbod van zorg inclusief verblijf een zodanige plaats te geven dat er een substantiële keuzevariatie voor de cliënt ontstaat.
Het totale budget dat ik hiervoor heb gereserveerd moet als voldoende worden beschouwd om dit doel te bereiken. De plaatsen die door het budget aan het reeds beschikbare of aantal plaatsen kan worden toegevoegd leidt naar verwachting tot een totaal aantal van 19 000 a 20 000 plaatsen. Dit moet op het totaal van de op dit moment beschikbare aantal plaatsen voor psychogeriatrische zorg met verblijf van circa 43 000 als voldoende worden beschouwd. De vraag naar kleinschalige zorg kan daarmee met een volwaardig aanbod tegemoet worden getreden. In welke mate deze vorm van zorg door de toekomstige cliënt wordt gekozen bepaald in het vervolg het aanbod dat door de zorgaanbieders zal worden ontwikkeld.
Ik zie geen reden om budget voor de beleidsregel kleinschalige zorg te verruimen.
Wat is uw mening over het gehanteerde molenaarsprincipe, waarbij «de instelling die het eerst komt, het eerst maalt»? Bent u van mening dat met het hanteren van dat principe het subsidiebudget besteed wordt aan projecten waar deze subsidie het meest noodzakelijk is?
Het molenaarsprincipe maakt het mogelijk om aanvragen op volgorde van binnenkomst onmiddellijk in behandeling te nemen. Dit komt het tempo waarin de aanvrager van een bijdrage voort kan gaan met de plannen ten goede. Er ontstaat dus geen vertraging in de ontwikkeling van plannen als gevolg van de stimuleringsregeling. Bij andere methoden van behandeling, bijvoorbeeld indien was gekozen voor het organiseren van tenders, dient behandeling van aanvragen te wachten tot de sluitingsdatum van de betreffende tender. Dit vertraagt de afhandeling. Een dergelijke methode kan er ook toe leiden dat de beschikbare middelen over een groot aantal aanvragen dient te worden verdeeld waardoor het stimuleringseffect van de uiteindelijk beschikbar gestelde bedragen wordt beperkt. Bij het molenaarsprincipe staat het toe te kennen bedrag per plaats van te voren vast zodat de businesscase van een plan kleinschalige zorg niet behoeft te worden gewijzigd of in het ongunstigste geval onhaalbaar wordt.
Alle projecten die leiden tot kleinschalige zorg aan mensen met dementie zijn even noodzakelijk. Als u met het tweede deel van uw vraag bedoelt of sommige instellingen minder financiële steun nodig hebben om de stap naar een kleinschalig aanbod te maken dan andere, is het antwoord dat dit niet in de beoordeling van de projecten is betrokken. Het is niet de bedoeling om instellingen die financieel minder goed op orde zijn meer te steunen dan andere.
Bovendien zou een systeem waarmee kan worden beoordeeld of sommige plannen noodzakelijk duurder uitvallen dan andere, waardoor een op maat toegesneden subsidie zou kunnen worden verleend, een aanzienlijk complexere beoordelingssystematiek vereisen en een aanzienlijk grotere administratieve last voor de instellingen betekenen.
Onduidelijkheid rondom regels voor machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) voor Surinaamse studenten |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten van de Vereniging Surinaamse Studenten Amsterdam (VSSA) «Borgsom 10.000 euro geen verplichting»1 en «VSSA onderzoekt inschrijfprocedure»2?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er aan de situatie ten aanzien van de borg van 10.000 euro, waarover studenten van buiten de EU, dus ook uit Suriname, moeten beschikken nog niets veranderd is, terwijl u in de beantwoording van schriftelijke vragen hierover3 aangaf het onwenselijk te vinden dat de procedures en eisen van instellingen voor Hoger Onderwijs onderling sterk verschillen?
Ik ben bekend met de verschillen in procedures. Studenten van buiten de EER kunnen maar beperkt werken naast hun studie (maximaal 10 uur per week) en zijn dus beperkt in hun inkomsten. Daarom moeten zij, voor ze toegelaten worden tot de opleiding, aan de instelling aantonen over voldoende middelen te beschikken. De instelling staat vervolgens garant voor de student. Er zijn verschillende mogelijkheden voor de student om voldoende middelen van bestaan aan te tonen. Bij de beantwoording van uw vragen over dit onderwerp, is u toegezegd dat de instellingen hierover geïnformeerd werden. Over dit onderwerp is met de koepels gesproken. Er blijkt echter nog steeds onduidelijkheid bij de instellingen te zijn. Ik zal de instellingen nader per brief informeren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat deze borg een eis is van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Er is een vereiste dat de student bewijst voldoende solvabel te zijn, aangezien de instelling garant staat voor de student. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden kan dit op verschillende manieren. De borg is één van deze manieren. Op zichzelf is dit dus géén eis van de IND, maar één van de mogelijkheden.
Deelt u de mening dat, als dit een eis van de IND is, het des te vreemder is dat verschillende instellingen die eis verschillend uitvoeren?
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het vragen van een borg van 10.000 euro niet de beste manier is om jong talent te stimuleren in Nederland te studeren, maar voor een ander land te kiezen, omdat vrijwel niemand 10.000 euro zomaar op de plank heeft liggen?
In de antwoorden op de vorige vragen wordt duidelijk dat deze borg niet noodzakelijk is, maar dat studenten wél over voldoende middelen van bestaan moeten kunnen beschikken.
Deelt u de mening dat het vragen van een Financial Statement een even effectieve manier is om de financiële zekerheid te borgen en dat dit een meer vriendelijke methode is voor komende studenten?
Deze methode staat de studenten dan ook vrij. Ik merk hierbij wel op dat verschillende instellingen bij gesprekken te kennen gaven dat studenten deze mogelijkheid zelf niet graag gebruiken: het verkrijgen van een betrouwbare bankverklaring is niet altijd eenvoudig.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat er duidelijkheid komt over de eisen en procedures voor inschrijving aan Nederlandse Instellingen voor Hoger Onderwijs, nu de periode van inschrijving weer voor de deur staat?
Gezien de politiek hectische periode heeft de beantwoording van deze vragen helaas meer tijd gekost dan ik wenselijk acht. De beloofde brief aan de instellingen zal nog in juni worden verstuurd.
De registratie van de afkomst van werkloze jongeren |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UWV registreert afkomst werkloze jongeren»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u tevens bekend met het rapport «Onverzilverd talent II»?2
Ja, hiermee ben ik bekend. Het betreft een onderzoek naar belemmeringen die hoogopgeleide (allochtone) jongeren ondervinden bij het vinden van een baan. Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Forum. Het ministerie van SZW heeft Forum voor dit onderzoek subsidie verleend.
Om hoeveel jongeren gaat het waarbij het UWV (Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen) mogelijk de afkomst zal registreren?
Vooropgesteld wordt dat het niet gaat om een nieuwe registratie maar om een koppeling van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) met de administratie van UWV, het zogenaamde SONAR systeem. In het GBA worden van elke inwoner de kenmerken geboorteland betrokkene, geboorteland moeder en geboorteland vader vermeld. Op basis hiervan kan de afkomst van de betrokkene worden afgeleid. De koppeling van de GBA met SONAR betreft dus niet alleen jongeren, maar alle werkzoekenden.
Op 1 mei 2010 stonden er 70.525 jongeren als werkzoekende ingeschreven bij het UWV. 20.443 hiervan zijn van allochtone afkomst.
Waaruit blijkt dat het registreren op afkomst van werkloze jongeren zal helpen om sneller een baan te vinden?
Zoals de landelijke CBS statistieken ons laten zien zijn bepaalde groepen werkzoekenden in Nederland relatief sterk oververtegenwoordigd in de werkzoekendenbestanden. Dat geldt op dit moment voor jongeren, voor ouderen en ook voor niet westerse allochtonen. Ik vind dit een ongewenste situatie die vraagt om een beter inzicht in de bestanden met werkzoekenden. Ook de Kamer heeft haar zorg hierover uitgesproken. Tijdens het Algemeen Overleg in juli 2009 met de Tweede Kamer over Jeugdwerkloosheid heeft staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer desgevraagd toegezegd te bezien welke inzichten registratie van afkomst van werkzoekenden kan opleveren voor beleidsontwikkeling. Het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) heeft zich voorstander getoond van het invoeren van de registratie op herkomst op de werkpleinen.
Ik ben van mening dat een goed inzicht in primair de regionale en lokale bestanden van werkzoekenden een voorwaarde is om de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen werkzoekenden in de bestanden positief te kunnen beïnvloeden. In de regio vindt de feitelijke bemiddeling naar werk plaats. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet alleen om het kenmerk afkomst, maar ook om kenmerken als opleidingsniveau, burgerlijke staat, leeftijd, geslacht, het wel of niet hebben van een startkwalificatie en het arbeidsverleden. De koppeling van het GBA met SONAR is geen doel op zich, maar een middel om een beter inzicht te krijgen in de populatie van werkzoekenden als basis voor een betere dienstverlening en betere resultaten. Het levert een goed inzicht in de factoren van de problematiek en biedt gemeenten en UWV aanknopingspunten voor het bepalen van een effectieve aanpak. Het inzicht is daarnaast ook belangrijk om het succes van een aanpak te bepalen en zonodig bij te sturen.
Het verbeteren van het inzicht in de bestanden komt niet in de plaats van de individuele dienstverlening aan betrokkene. Uitgangspunt blijft dat deze dienstverlening zo goed mogelijk moet worden afgestemd op de specifieke belemmeringen en mogelijkheden van de betrokkene.
Waarom is registratie op afkomst nodig om allochtone werkloze jongeren te benaderen voor initiatieven als banenmarkten en netwerkbijeenkomsten? Deze markten en bijeenkomsten zijn toch voor alle werkloze jongeren ongeacht afkomst?
Het uitgangspunt dat banenmarkten en netwerkbijeenkomsten open moeten staan voor alle werkzoekenden, deel ik. Dit neemt niet weg dat het van belang is dat uitvoerders hun activiteiten – met het oog op optimalisering van resultaten – zo goed mogelijk afstemmen op de deelnemers. Specifieke bijeenkomsten voor allochtone jongeren, bijvoorbeeld ook als extra inspanning voor deze groep, zouden hiervan een invulling kunnen zijn.
Wat heeft het overhalen van allochtone ondernemers om een erkend leerwerkbedrijf te worden te maken met het bestrijden van werkloosheid voor specifiek allochtone werkloze jongeren? Deelt u de mening dat het van belang is voor de integratie dat allochtone werkloze jongeren juist ook aan de slag kunnen gaan in leerwerkbedrijven van autochtone ondernemers?
Uiteraard ben ik met u van mening dat allochtone werkloze jongeren breed moeten kunnen meedingen naar de beschikbare leerwerkplaatsen. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de jeugdwerkloosheid is het zorgdragen voor voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken. Vergroting van het aantal erkende leerbedrijven kan hierbij helpen en juist bij allochtone ondernemers lijken hiervoor nog mogelijkheden aanwezig te zijn.
Kunt u de beoordeling van het College Bescherming Persoonsgegevens naar de Kamer sturen?
In de voortgangsbrief Actieplan Jeugdwerkloosheid van 14 april jl. is abusievelijk vermeld dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) indertijd toestemming heeft gegeven voor de koppeling: het vragen van toestemming voor het gebruik van GBA gegevens vindt niet plaats bij het CBP maar bij het Agentschap Basis Persoons Register (BPR) van het ministerie van BZK.
Het Agentschap BPR heeft na zorgvuldige juridische toetsing aan UWV toestemming verleend tot gebruik en uitvraag van een groot aantal persoonsgegevens, waaronder de 3 gegevens die betrekking hebben op het geboorteland van de betrokkene zelf evenals op dat van diens vader en van zijn moeder. De toestemming tot het gebruik van GBA gegevens is neergelegd in een – laatstelijk in januari 2010 aangepast – Autorisatiebesluit. Aan het verzoek om verstrekking van deze specifieke gegevens, waarvan de verwerking op instigatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het UWV WERKbedrijf plaatsvindt, liggen beleidsdoeleinden ten grondslag.
Kunt u uitleggen of u de conclusie van het rapport «Onverzilverd talent II» deelt dat het sociaal milieu belangrijker is voor het vinden van een baan dan de afkomst?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat sociale achterstand een factor is die grote impact heeft op de kansen van deze jongeren bij het vinden van een baan en dat er bij het maken van beleid geen overaccentuering van etniciteit moet plaatsvinden. Met Forum ben ik van mening dat het integratievraagstuk niet alleen vanuit etnisch-cultureel, maar ook vanuit sociaal-economisch perspectief dient te worden benaderd. Sociale achterstand is echter niet de enige, allesbepalende belemmering bij het vinden van een baan. Het is ook van belang rekening te houden met andere risicofactoren die aan herkomst zijn gerelateerd, zoals taalachterstand en negatieve beeldvorming.
Wat vindt u vanuit deze vaststelling over het nut van het registeren van de afkomst van werkloze jongeren door het UWV? Waarom wordt er niet op ingezet om de sociale positie van de jongeren te versterken?
Zie mijn antwoord op vragen 4 en 8.
Het mentoraat |
|
Jan de Vries (CDA), Ine Aasted-Madsen (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u de stimuleringssubsidie voor de werving, bemiddeling, training en begeleiding van vrijwillige mentoren van wilsonbekwame meerderjarigen stop zet of niet verlengt?
Neen, hiertoe heb ik nog niet besloten. Vanwege de financiële situatie van het Rijk in het algemeen (en van VWS in het bijzonder) worden er vooralsnog geen nieuwe subsidies verstrekt. Tot 1 juni 2010 wordt bekeken met welke maatregelen de dreigende tekorten op de rijksbegroting bestreden kunnen worden. Vanwege de besluitvorming hierover kan het meer tijd kosten om te beslissen over subsidieaanvragen, bijvoorbeeld als de termijn voor het beslissen op de aanvraag vóór 1 juni 2010 afloopt. Dit uitstel kan duren tot ongeveer 2 à 3 weken nadat er besloten is over de te treffen maatregelen. Dat geldt ook voor subsidieverzoeken van Stichtingen Mentorschap. In de tussenliggende periode bezie ik welke maatregelen nodig zijn om dreigende tekorten op de VWS-begroting te bestrijden.
Wat heeft het wegvallen van deze stimuleringssubsidie voor gevolgen voor de wilsonbekwame meerderjarigen, vaak zonder familie, die nu gebruik maken of willen maken van een vrijwillige mentor via één van de regionale stichtingen voor mentorschap? Is de continuïteit van één of meerdere regionale stichtingen daardoor in gevaar?
Voor wie al een mentor heeft is het aan de door de kantonrechter benoemde mentor of deze zijn werk zonder begeleiding van een regionale Stichting Mentorschap voort wil en kan zetten. Volgens opgave van Mentorschap Netwerk Nederland gaat het per mei 2010 om 331 benoemde mentoren.
Daarnaast zijn er bij de 28 regionale stichtingen ruim 300 cliënten voor bemiddeling tot mentorschap aangemeld. Bij het wegvallen van de tijdelijke stimuleringssubsidies (projectsubsidies) zal die bemiddeling mogelijk niet plaats kunnen vinden.
Voor vier regionale projecten mentorschap is een nieuwe subsidie aangevraagd omdat de oude voor eind augustus 2010 afloopt. De betreffende regionale stichtingen kunnen problemen krijgen met de continuïteit als zij hun coördinatoren niet kunnen betalen.
Is het waar dat een conceptwetsvoorstel inzake curatele, onderbewindstelling en mentorschap zich momenteel in de consultatiefase bevindt en in dat wetsvoorstel een structurele financieringsregeling is opgenomen? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit wetsvoorstel bij de Kamer wordt ingediend en in werking zou kunnen treden?
Een concept- wetsvoorstel inzake curatele, beschermingsbewind en mentorschap is door de minister van Justitie in consultatie gegeven; de consultatietermijn heeft gelopen tot 1 april jl. In dat wetsvoorstel is geregeld dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake de beloning van de curator, de bewindvoerder en de mentor. Anders dan wellicht in de vraag besloten ligt gaat het niet om een financiering van de werkzaamheden door de centrale overheid. De beloning zal evenals thans primair ten laste van het vermogen van de te beschermen persoon komen. Het concept-wetsvoorstel is bepaald positief ontvangen. Met de verwerking van het commentaar is inmiddels een aanvang gemaakt. Wat mijn collega van Justitie en mij betreft behoeft de volgende stap (voorlegging van een wetsvoorstel aan de ministerraad) niet lang uit te blijven. Het besluit daarover zal evenwel zijn aan het kabinet dat na 9 juni zal aantreden.
Deelt u de mening dat het niet van consistent en zorgvuldig beleid getuigt als eerst met een stimuleringssubsidie de werving, bemiddeling, training en begeleiding van vrijwillige mentoren is opgebouwd en vervolgens door het ontbreken van een structurele financieringsregeling dit werk weer moet worden afgebouwd?
Neen, die mening deel ik niet. Vanaf de aankondiging door de staatssecretaris van VWS in 2006 dat een tijdelijke stimuleringssubsidie voor nieuw op te richten regionale stichtingen mentorschap kon worden aangevraagd is expliciet gesteld dat de stichtingen na enkele jaren subsidie financieel selfsupporting zouden moeten zijn. Dit is in overeenstemming met het rapport Mentorschap Netwerk Nederland, dat de vertegenwoordigers van Stichtingen Mentorschap op 23 mei 2006 hebben aangeboden aan de staatssecretaris van VWS. De minister van Justitie heeft eind 2007 besloten tot de voorbereiding van een wettelijke regeling die er onder andere in voorziet dat mentorschap en curatele ook aan rechtspersonen kunnen worden toegewezen. Dat opende het perspectief dat kantonrechters ook kostenvergoedingen aan regionale stichtingen mentorschap zouden kunnen toewijzen. De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport heeft daarop aan de stichtingen die twee jaar stimuleringssubsidie hadden ontvangen, tot begin 2010 telkens overbruggingssubsidie verstrekt voor maximaal één jaar of tot het moment binnen dat jaar waarop genoemd wetsvoorstel door het parlement is behandeld.
Bent u bereid in afwachting van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel inzake curatele, onderbewindstelling en mentorschap een overbruggingsfinanciering te verstrekken, waardoor in alle regio's de continuïteit van de werving, bemiddeling, training en begeleiding van vrijwillige mentoren is gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Hoe garandeert u dan de continuïteit van deze voorziening voor kwetsbare wilsonbekwame meerderjarigen?
De regionale stichtingen mentorschap zijn maatschappelijke initiatieven die ik waardeer, maar waarvoor de verantwoordelijkheid bij de initiatiefnemers berust. Dat die waardering is geconcretiseerd in tijdelijke stimulerings- en overbruggingssubsidies betekent niet dat ik continuïteit van deze financiering garandeer. Bij alle verstrekte subsidies is het tijdelijk karakter ervan voortdurend expliciet genoemd.
De resultaten van een onderzoek naar het gebruik van luchtwassers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de resultaten van de «Evaluatie Project luchtwassers 2009»?1
Welke conclusies verbindt u aan de constatering dat 74% van de inwerking zijnde luchtwassers niet voldoet aan alle wet- en regelgeving?
Welke conclusies verbindt u aan de constatering dat bij 23% van de inrichtingen de emissie te hoog is?
Welke conclusies verbindt u aan de constatering dat 21% van de inrichtingen helemaal geen luchtwasser geplaatst had?
Hoe wordt in andere provincies gecontroleerd of de luchtwassers naar behoren geplaatst zijn en functioneren?
Bent u bereid extra in te zetten op handhaving op en controle van het gebruik van luchtwassers? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Ziet u mogelijkheden en aanleiding om een strenger sanctie-regime te hanteren bij overtredingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wat betekenen deze uitkomsten in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof, met betrekking tot de luchtwasser als een emissiereducerende techniek?
Ziet u de noodzaak om nadere maatregelen in het kader van Natura 2000 te treffen, gezien het feit dat lokale stikstofemissies hoger waren dan vergund? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?