Pinpasfraude |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat pinpasfraude in Nederland steeds vaker voorkomt?1
Ja.
Zijn de feiten in het bericht waar?
Skimmen is helaas in toenemende mate een probleem. Het klopt dat in 2008 de schade voor banken 31 miljoen euro bedroeg en in 2009 in totaal 36 miljoen euro. Het is bekend dat in het bijzonder Roemeense criminelen op dit gebied actief zijn in Nederland. De overige cijfers van het European Network and Information Security Agency en Ultrascan kan ik niet bevestigen.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering dat criminelen inmiddels zo’n voorsprong hebben dat skimmen niet meer uit te bannen zou zijn?
De ervaringen bij opsporing en vervolging wijzen op een ontwikkeling van zeer geavanceerde methoden van skimmen. Bij de daders is sprake van een voortdurende ontwikkeling van techniek. Criminelen kiezen voor hun skimmingsactiviteiten telkens andere doelwitten uit. Door technologische preventiemaatregelen en door investering van opsporing en vervolging wordt getracht het aantal skimmingsincidenten te reduceren. Dit gebeurt in samenwerking met Currence, de Nederlandse Vereniging van Banken, Ecquens, Politie en Openbaar Ministerie. Zie overigens het antwoord op vraag 7.
Wordt er met banken en andere private instellingen samengewerkt om skimmen te voorkomen? Zo ja, op welke manier?
Ja, zie antwoord 3.
Wordt er in Europees verband actie ondernomen tegen dit verschijnsel?
Ja. Zo is bij Europol op dit gebied een Analitical Work File (AWF) actief onder de naam Terminal. Hieraan nemen vrijwel alle Europese landen deel en wordt samengewerkt op het gebied van informatie-uitwisseling. Bovendien wordt vanuit Europol bij acties ook technische ondersteuning verleend. De informatie-uitwisseling betreft zowel politie-informatie over actieve personen en groepen als technische informatie over de gebruikte apparatuur.
Zijn er tussen Nederland en in het bijzonder Roemenië en Rusland justitiële samenwerkingsverbanden en/of opsporingafspraken en uitleveringsverdragen?
Op operationeel gebied wordt intensief samengewerkt met Roemenië. Ook de Roemeense politie bestrijdt skimmen actief. Voor skimmen is geen sprake van aparte samenwerkingsverbanden of opsporingsafspraken. De samenwerking en informatie-uitwisseling vindt plaats in het kader van het Analitical Work File AWF (zie antwoord 5).
Hoeveel procent van de pinpasfraude wordt gemiddeld opgelost?
Hierover zijn geen exacte cijfers bekend. De politiekorpsen voeren frequent onderzoeken uit naar skimmen. De afgelopen tijd zijn diverse skimmers met succes vervolgd. De rechter heeft forse straffen opgelegd. Naast de strafrechtelijke aanpak ligt de nadruk op het inzetten van preventieve maatregelen tegen skimmen.
De financiering van Jellinek Retreat op Curaçao |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Leerdam (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat Jellinek een luxe kliniek, Jellinek Retreat, opent op Curaçao?1
Ja.
Op welke wijze wordt deze kliniek gefinancierd?
Financiering van de kliniek vindt plaats uit de volgende bronnen:
Investering in de realisatie van de kliniek:
Exploitatie van de kliniek:
De exploitatie van de instelling vindt plaats uit de opbrengsten van de zorg- en dienstverlening aan patiënten.
Uit welke bron financiert Arkin, de moedermaatschappij, haar meerderheidsbelang in Jellinek Retreat?
Mentrum Holding BV – 100% eigendom van de stichting Arkin – is de feitelijke aandeelhouder. Het meerderheidsbelang is gefinancierd met privaat – dus niet uit collectieve middelen – opgebouwd kapitaal van de organisatie.
Is Jellinek Retreat een particuliere kliniek? Vindt u het juist dat een publiek gefinancierde merknaam wordt gebruikt voor een private onderneming?
Jellinek Retreat is een particuliere kliniek in het buitenland. Onder de huidige wetgeving is er geen mogelijkheid om het dragen van de naam van een andere toegelaten instelling te verbieden.
Kunt u garanderen dat er geen sprake is van gebruik van premiegeld? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) kent werelddekking. Dat betekent dat verzekerden overal ter wereld aanspraak kunnen maken op de zorg indien deze deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Vanuit verzekeringsoogpunt is er dus geen beletsel voor Nederlandse verzekerden om zorg in het buitenland in te roepen. De zorg die Jellinek Retreat verleent kan, voorzover het gaat om de zorg die ook krachtens de Zvw onder de dekking van de zorgverzekering valt, voor vergoeding in aanmerking komen. Bij een restitutieverzekering is de vergoeding tot een bedrag dat in Nederland voor dezelfde zorg in redelijkheid passend is te achten, respectievelijk bij een naturaverzekering een bedrag ter hoogte van een door de zorgverzekeraar in de zorgpolis bepaald percentage van dit bedrag, waarvoor een minimum van 80 redelijk wordt geacht. Overigens heeft Jellinek Retreat laten weten dat de patiënten van Jellinek Retreat er niet voor kiezen om hun declaratie bij de zorgverzekeraar neer te leggen, maar de rekening in zijn geheel zelf betalen.
Is het inmiddels mogelijk om in Jellinek Retreat een behandeling te ondergaan die goedkoper is dan 600 euro per dag, zodat lokale Antilliaanse verslaafden er ook terecht kunnen? In hoeverre is er sinds de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties afgelopen december, waarbij dit onderwerp aan de orde is gesteld, vooruitgang geboekt bij het openstellen van Jellinek Retreat voor lokale Antilliaanse verslaafden?
Iedereen kan zich voor behandeling in de Jellinek Retreat aanmelden, inclusief lokale Antilliaanse verslaafden. Voor allen geldt eenzelfde tarief. In eerste instantie is de kliniek echter gericht op de markt voor medisch toerisme. Nederlanders woonachtig op de Antillen hebben zich overigens al aangemeld voor behandeling.
Is de binnen het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) vereiste samenwerking tussen Jellinek Retreat en lokale instanties op het gebied van verslavingszorg op Curaçao inmiddels van de grond gekomen? Zo ja, hoe evalueert u deze samenwerking? In welke mate is er sprake van overdracht van kennis en expertise?
Het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen is primair bedoeld als economische stimulans voor de Nederlandse Antillen. Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Hierbij worden minimaal 200 scholieren voorgelicht en wordt personeel van lokale verslavingsorganisaties getraind. Deze activiteiten zijn momenteel in voorbereiding op basis van een uitgebreid onderzoek dat recent is afgesloten. Echter, voor een definitieve analyse is het nog te vroeg. Pas in de laatste fase van het project – eind 2010 – zullen deze deelactiviteiten worden afgerond, en worden besproken in de eindrapportage over het project.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Leerdam c.s.2 betreffende een evaluatie van het PSNA? Wanneer kan de Kamer een rapportage verwachten over de mate waarin het PSNA heeft geleid tot duurzame ontwikkeling en groei van werkgelegenheid en in hoeverre de lokale bevolking hier op het gebied van welzijn en welvaart van geprofiteerd heeft?
Mede n.a.v. de motie Leerdam c.s. is NL EVD Internationaal als uitvoerder van het PSNA begin februari gestart met een brede evaluatie van het programma over de periode 2002–2010. Naast deskresearch zijn in maart en april interviews gehouden met een groot aantal betrokkenen. Verwachting is om in juni het evaluatierapport te presenteren en aan de hand daarvan specifieke antwoorden te formuleren op de vragen gesteld in de bewuste motie.
Het artikel "Ambtenaren willen rijden op aardgas bevorderen" |
|
Helma Neppérus (VVD), Johan Remkes (VVD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het krantenartikel «Ambtenaren willen rijden op aardgas bevoordelen»?1
Ja.
Is het waar dat een convenant wordt voorbereid?
Vanuit het bedrijfsleven, dat in de werkgroep Aardgas-biogas-groen gas van het Platform Duurzame Mobiliteit is vertegenwoordigd, is het verzoek gekomen om de mogelijkheden te onderzoeken voor het sluiten van een convenant tussen bedrijfsleven en overheid over de toepassing van groen gas in het verkeer. Het bedrijfsleven vraagt daarbij de overheid onder andere om, naast de al bestaande begunstigende fiscale behandeling voor aardgas, waaronder begrepen groen gas, een aantal aanvullende begunstigende fiscale maatregelen voor groen gas. De ministeries van Verkeer en,Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Financiën beoordelen op dit moment dit verzoek. Bij de beoordeling van het verzoek zal worden gekeken in hoeverre de inzet van groen gas in het verkeer de meest efficiënte en kosteneffectieve maatregel is om bij te dragen aan de CO2-doelstellingen en in hoeverre eventuele aanvullende maatregelen daadwerkelijk noodzakelijk zijn.
Kunt u toezeggen dat de Kamer eerst zal worden geïnformeerd en hierover met u in overleg kan treden alvorens een convenant zal worden getekend?
Alvorens een convenant zou worden gesloten zal het kabinet de Kamer informeren en indien gewenst met u overleggen.
Duurzame bio-ethanol (E85) |
|
Liesbeth Spies (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Welk percentage van de dienstauto’s van het Rijk is geschikt om te rijden op duurzame bio-ethanol (E85), waarvoor op verzoek van de Kamer per 1 april a.s. het accijnstarief wordt verlaagd ter compensatie voor de relatief lage energie-inhoud? Mogen we ervan uitgaan dat deze auto’s bij een concurrerende prijs (gelijk aan benzine) voortaan bio-ethanol zullen tanken, aangezien dit 50–70% minder CO2-uitstoot per kilometer kost?
Er zijn 17 dienstauto’s van het Rijk die geschikt zijn om te rijden op duurzame bio-ethanol (E85). Daarmee kunnen 0,35% van de dienstauto’s op E85 rijden. Het beleid van de diensten die deze auto’s in beheer hebben schrijft voor dat er zoveel mogelijk E85 getankt wordt. Gezien het nu nog beperkte netwerk van pompen kan dat niet altijd.
Bent u bekend met de pogingen van producenten van duurzame biomethanol (M85) om ook in aanmerking te komen voor accijnscompensatie vanwege de lage energie-inhoud? Deelt u de opvatting dat het feit dat deze pogingen tot nu toe zijn gestrand op bureaucratie, kastjes en muren, niet past in de ambities uit het werkprogramma Schoon en Zuinig en het fiscale vergroeningsbeleid t.a.v. duurzame mobiliteit? Bent u bereid om met de producenten van biomethanol om tafel te gaan zitten om uitvoering te geven aan de voorgenomen accijnscompensatie, mits de sector de duurzaamheid kan aantonen?
Leveranciers van benzine en diesel voor het wegverkeer zijn op grond van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 verplicht om een minimumaandeel van benzine en diesel als biobrandstof op de markt te brengen. Deze biobrandstoffenverplichting bedraagt voor 2010 4%. Leveranciers hebben de vrijheid om hieraan invulling te geven door bijmenging van biobrandstoffen aan fossiele brandstoffen of door het op de markt brengen van «hoge blend biobrandstoffen» zoals E85. In de praktijk geven leveranciers in overgrote mate de voorkeur aan bijmenging. Door bijmenging varieert de samenstelling van de producten, evenals de energie-inhoud. Voor de heffing van accijns op deze gemengde brandstoffen is de energie-inhoud niet relevant.
Omdat het bijgemengde percentage biobrandstoffen in de fossiele brandstoffen meestal niet substantieel is, zal de energie-inhoud van het eindproduct doorgaans niet veel afwijken van de energie-inhoud van de fossiele brandstof.
Bij hoge blends is dit soms wel het geval, zoals bij een relatief nieuw product als E85, dat inmiddels op steeds meer plaatsen voor de consument verkrijgbaar is. E85 wordt voor de accijns belast naar het tarief van benzine. Wegens de aanzienlijk lagere energie-inhoud van E85 ten opzichte van die van benzine is, als gevolg van het amendement Omtzigt/Tang op het Belastingplan 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 25), per 1 april 2010 voorzien in de mogelijkheid van een gedeeltelijke teruggaaf van accijns mits de bio-ethanol in de E85 aantoonbaar duurzaam is geproduceerd. Dit amendement betrof uitsluitend het product E85.
Zoals is aangegeven in de vergroeningsbrief van 3 juni 2009 van de Staatssecretaris van Financiën is hij voornemens om andere hogere blends op vergelijkbare wijze te behandelen wanneer deze op de markt komen. Voor zover bekend, wordt er op beperkte schaal geëxperimenteerd met M85 met gebruikmaking van bio-methanol. Hierbij is nog onduidelijk of het product M85 als zodanig op de markt zal worden gebracht of in andere vorm, bijvoorbeeld gemengd met bio-ethanol. Het lijkt overigens minder voor de hand te liggen dat het product M85 als zodanig op de markt zal worden gebracht. M85 heeft een nog lagere energie-inhoud dan E85. Voorts is M85 meer corrosief dan E85, waardoor de auto-industrie bij gebruik van M85 de garantie laat vervallen. Gelet op het voorgaande is een accijnscompensatie voor M85 op dit moment niet aan de orde. Overigens kan bio-methanol mogelijk indirect in aanmerking komen voor de huidige compensatieregeling voor E85, bijvoorbeeld via een blend van 70% bio-ethanol met 15% bio-methanol en 15% benzine.
In Europees verband wordt gesproken over een mogelijke herziening van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 (Pb. EU 2003, L 283). Hierbij is ook de wijze van tarifering onderwerp van bespreking. Een mogelijkheid die wordt onderzocht, is om de hoogte van de accijns afhankelijk te stellen van de energie-inhoud van een product. Dit zou gunstig kunnen zijn voor M85 en andere producten met een relatief lage energie-inhoud. Op dit moment worden er overigens nog geen duurzame brandstoffen op de markt aangeboden, waarvoor een accijnscompensatie zou kunnen worden verleend, vergelijkbaar met de regeling voor E85.
Welke andere technisch beschikbare duurzame brandstoffen met een relatief lage energie-inhoud komen er verder in aanmerking voor compensatie van het accijnstarief, conform de in de vergroeningsbrief geuite voornemens hiertoe, mits de branche de duurzaamheid aantoont?
Zie antwoord vraag 2.
Het verhalen van schade toegebracht in het verkeer in landen buiten de Europese Unie (EU) |
|
Paulus Jansen |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het in het geval van verkeersaansprakelijkheid buiten de EU erg lastig kan zijn voor Nederlanders om schade te verhalen, onder andere door de taal- en cultuurverschillen?
Ja.
Deelt u de mening dat in navolging van de regels die binnen de EU gelden, het ook voor bepaalde niet EU-landen waar veel Nederlandse automobilisten rijden, verzekeraars vertegenwoordigers zouden moeten hebben om zodoende het verhalen van schade te vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?
Personen die op gerechtvaardigde gronden aanspraak hebben op vergoeding van schade zouden altijd in staat moeten zijn die zonder onnodige of grote belemmeringen te verhalen op de veroorzaker van die schade of zijn verzekeraar. Dit uitgangspunt zou in de ideale situatie ook moeten gelden voor schades die in het buitenland zijn veroorzaakt. Het EU-recht biedt voor veel gevallen een grondslag om dat ook te bewerkstelligen. Dat heeft onder andere geleid tot de WAM-richtlijnen die de positie van benadeelden van door motorvoertuigen veroorzaakte ongevallen aanzienlijk hebben verbeterd, ook als die motorvoertuigen uit andere lidstaten komen of het ongeval in een andere lidstaat plaatsvindt (inclusief de landen van de Europese Economische Ruimte Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). De WAM-richtlijnen zijn over een lange periode tot stand gekomen en behelzen meer dan alleen de verplichte schaderegelaars die de verzekeraar in een lidstaat in de andere lidstaten moet aanstellen. Zo zijn ook een verzekeringsplicht in de gehele EU, een zekere harmonisering van de dekking van motorrijtuigverzekeringen, de instelling van samenwerkende informatiecentra in alle EU-lidstaten en van een schadevergoedingsorgaan bewerkstelligd om de benadeelden effectieve verhaalsmogelijkheden te geven. Dergelijke maatregelen kunnen alleen tot stand komen op basis van bindende overeenkomsten tussen meerdere staten en niet slechts op basis van afspraken met verzekeraars. Dat laatste is des te moeilijker omdat het in de door u aangesneden situaties om niet in een lidstaat gevestigde verzekeraars gaat waarover de Nederlandse overheid geen enkele regelgevende bevoegdheid heeft en een grondslag zoals die door het EU-recht wordt geboden hier ontbreekt.
Het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars staat wel, op basis van afspraken met de nationale bureau’s van diverse derde landen (de zg. groenekaartlanden), in voor situaties waarin een persoon schade lijdt door een ongeval in Nederland dat door een bezoekend buitenlands motorrijtuig wordt veroorzaakt. In dat geval is het mogelijk de schaderegelaar van de buitenlandse verzekeraar in Nederland aan te spreken. Bij ongevallen in niet EER-landen is dat niet mogelijk, omdat buitenlands recht van toepassing is dat in het betreffende land moet worden geëffectueerd. Indien een persoon wil voorkomen dat hij in een situatie komt waarbij hij zijn schade in het buitenland moet verhalen, met alle moeilijkheden die daaraan verbonden zijn, bestaat reeds de mogelijkheid bijzondere verzekeringsdekking te nemen. Daarbij kan worden gedacht aan de rechtsbijstandverzekering, de casco-verzekering (voor schade aan het eigen voertuig) en de reisverzekering. Daarnaast zijn er verzekeringsvormen die vooral van belang zijn in verband met personenschade (letsel en overlijden), te weten de ongevallen-inzittendenverzekering of de schadeverzekering inzittenden.
Bent u bereid samen met de verzekeraars te regelen dat het verhalen van schade in de meest populaire landen buiten de EU makkelijker gemaakt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Toeristenbelasting |
|
Rendert Algra (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel met de kop «Toeristenbelasting teistert bedrijven» waarin wordt geconstateerd dat er sprake is van stijgingen tot 122%?1
Ja.
Welke beleidsvrijheid hebben gemeenten m.b.t. het verhogen van, en het formuleren van voorwaarden aan, toeristenbelasting?
In de Gemeentewet, art. 224, wordt het een gemeente toegestaan een toeristenbelasting te heffen ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven.
De toeristenbelasting behoort daarmee tot het gemeentelijke belastinggebied en valt daardoor binnen de gemeentelijke autonomie: Een gemeente is autonoom in het al dan niet heffen, verhogen c.q. verlagen van de toeristenbelasting en het bepalen van de voorwaarden.
Welke gemeenten heffen er in Nederland nog toeristenbelasting en hoe verhouden de bedragen en heffingsgrondslagen zich tot elkaar?
De lijst met 311 (deel-)gemeenten die toeristenbelasting heffen vindt u in de bijlage.2
Door de veelvormigheid van deze belasting is het moeilijk aan te geven hoe de tarieven variëren. In de meeste gemeenten ligt het tarief tussen vijftig cent en anderhalve euro per nacht. De grote steden zijn duidelijk duurder dan gemiddeld. Voor alle gemeenten (met en zonder toeristenbelasting) bedraagt het gewogen gemiddelde 1,31 euro per nacht. De in het artikel genoemde gemeenten Roosendaal en De Made, waar de verhoging 122 procent bedraagt, blijven hier met 1 euro per nacht ruim onder. Uitschieters voor een tweepersoonskamer zijn naar boven de gemeente Eindhoven (€ 7,00) en naar beneden de gemeente Heerenveen (€ 0,70). Het tarief is dit jaar in 41 procent van de heffende gemeenten niet veranderd. Tarieven worden dikwijls enkele jaren ongemoeid gelaten en dan verhoogd. In de gemeente De Made dateert de laatste verhoging uit 2006. De gemeente Neerijnen heeft dit jaar de toeristenbelasting afgeschaft. Er wordt niet per individuele gemeente naar de heffingsgrondslagen gekeken. Gemeenten gebruiken verschillende heffingsgrondslagen en tarieven om de hoogte van de toeristenbelasting te bepalen.
(Bron: Coelo)
Welke gemeenten leveren een tegenprestatie voor de geheven toeristenbelasting en wat voor activiteiten betreft het?
De opbrengst van de toeristenbelasting is vrij besteedbaar voor gemeenten. Aangezien de opbrengst uit de toeristenbelasting tot de algemene middelen van een gemeente behoort, bestaat er geen directe relatie met een tegenprestatie. Om de transparantie te bevorderen heeft het ministerie van Economische Zaken in 2005 een «handreiking transparante toeristische inkomsten en uitgaven» laten maken. Het geeft gemeenten een voorbeeld waarop ze op transparante manier algemene uitgaven aan de publieke ruimte toe kunnen rekenen aan de gebruikers van die ruimte, waaronder toeristen. Voor wat betreft administratieve lasten die gepaard gaan met de toeristenbelasting kan bijvoorbeeld worden gekeken naar het convenant dat de gemeente Soest met de plaatselijke ondernemers heeft gesloten. De gemeente heft de belasting niet bij verschillende ondernemers afzonderlijk, maar de ondernemers zijn een inspanningsverplichting aangegaan om een bepaald bedrag aan toeristenbelasting op te brengen.
De buitenlandse activiteiten van de NS |
|
Paulus Jansen |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS trekt stap voor stap Europa in»1 en herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op vragen van het lid Gerkens over buitenlandse activiteiten van de Nederlandse Spoorwegen (NS)?2
Ja
Zijn er tussen de NS en de enige aandeelhouder – de Staat der Nederlanden – afspraken gemaakt over de ruimte c.q. de restricties voor het bedrijf om te investeren in buitenlandse activiteiten? Zo ja, welke?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft als vertegenwoordiger van de Staat als aandeelhouder, in zijn brief van 24 april 20093 gemeld waarom het kabinet het goed vindt dat NS multimodaal en ook in beperkte mate internationaal actief is. Aan de buitenlandse activiteiten is wel een aantal voorwaarden gesteld. Zo moeten de leerervaringen die NS daarmee opdoet worden gebruikt voor de verbetering van de dienstverlening van NS in Nederland en hiermee het publieke belang ondersteunen. Tevens is nadrukkelijk afgesproken dat, in lijn met de antwoorden van mijn voorganger op de vragen van het lid Gerkens4, de kerntaak van NS – het vervoeren van reizigers op het Nederlandse Hoofdrailnet – door deze buitenlandse activiteiten, zowel qua managementaandacht als financieel niet mag worden geschaad.
Hoeveel procent van de omzet van de NS-organisatie werd in 2009 behaald in het buitenland? Hoeveel procent van de medewerkers werkt in het buitenland? Welk rendement werd behaald op deze activiteiten?
NS heeft gemeld dat de in het buitenland behaalde omzet € 583 miljoen bedraagt ofwel ongeveer 15% van de totale omzet van het concern.
Bij het hoofdkantoor van de Abellio Transport Holding, de nieuwe naam voor het vroegere NedRailways, werken in totaal ongeveer 25 medewerkers waarvan 10 in Utrecht en 15 in Londen. Abellio verwerft OV-contracten die gelden voor vooraf bepaalde gangbare termijnen en met beperkte risico’s. NS krijgt bij verwerving de beschikking over het rijdend personeel en het benodigde rollend materieel, die bij verlies van het contract ook weer doorgaan naar de volgende concessiehouder. Zo is het rollend materieel van de huidige Britse concessies ondergebracht in leases, waardoor het geen beslag legt op het kapitaal van NS. Volgens NS werken er ongeveer 6000 medewerkers (als onderdeel van de verworven contracten) in het buitenland (20% van het totaal van 30 000 medewerkers dat bij de NV NS in dienst is).
Ten slotte heeft NS mij gemeld dat Abellio in 2009 een positief resultaat op verkopen heeft behaald, maar dat het rendement op verkopen lager ligt dan de HRN activiteiten. Het gemiddeld rendement op geïnvesteerd vermogen lag echter hoger dan de HRN activiteiten. Het feit dat de Nederlandse concessie en de buitenlandse concessies verschillend omgaan met het materieel (lease of geen lease) maakt de rendementen minder goed vergelijkbaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de resultaten van Abellio positief bijdragen aan de financiële resultaten van NS groep.
Kunt u aangeven binnen welk bedrijf of bedrijven de buitenlandse activiteiten van NS zijn ondergebracht? Hoe is de verhouding van het moederbedrijf NS tot deze bedrijven; in termen van:
Als bijlage bij deze brief is een organigram opgenomen van Abellio, de internationale tak van NS. Daarin is weergegeven wat de participaties van Abellio zijn per bedrijf. In totaal is er 78 miljoen aan risicodragend kapitaal geïnvesteerd in de internationaal opererende ondernemingen. NS Groep NV heeft garanties van omgerekend EUR 23 miljoen afgegeven (ter vergelijking: het balanstotaal van NS op 31/12/2009 bedroeg 6,5 miljard). NS heeft zich in overeenstemming met het bepaalde in art. 403 boek 2 BW niet aansprakelijk gesteld voor mogelijke schulden die voortvloeien uit het handelen van Abellio en haar dochterondernemingen. Dit beperkt de aansprakelijkheid voor het NS-concern tot het bovengenoemde risicokapitaal en de verplichtingen die voortvloeien uit de garanties voor buitenlandse vervoersactiviteiten.
Bent u bereid de transparantie over de buitenlandse activiteiten van NS te vergroten, zodat de volksvertegenwoordiging kan nagaan of de door u geformuleerde uitgangspunten worden nageleefd: verenigbaarheid met de dienstverlening en continuïteit op de Nederlandse thuismarkt; beperkt beslag op het eigen vermogen; «ten zeerste» beperkte effecten van financiële risico’s voor de Nederlandse activiteiten; waterdichte garanties dat geen geld onttrokken wordt uit NSR BV ten behoeve van NedRailways BV3 en omgekeerd?4
Het toezicht houden op de naleving van de gezamenlijk door de ministers van VenW en Financiën geformuleerde uitgangspunten voor de internationale activiteiten van NS en de hieraan gekoppelde borging van het publieke belang hoort bij de reguliere verantwoordelijkheden van de Minister van Financiën als vertegenwoordiger van de Staat als aandeelhouder van NS. Hij ziet toe op de risico’s en daarmee op de verenigbaarheid van risico’s van deelnemingen van NS voor de continuïteit van het vervoer op het HRN.
De Minister van Verkeer en Waterstaat ziet toe op de kwaliteit van de Nederlandse dienstverlening als concessieverlener. Indien er ondanks bovenstaande antwoorden op vragen 3 en 4 zorgen bestaan vanuit uw Kamer over de effecten van de internationale activiteiten op de continuïteit op de Nederlandse thuismarkt zijn beide ministers vanzelfsprekend bereid om uw Kamer hierover te informeren. Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden zijn de risico’s beperkt. NS dient voor het hoofdrailnet een van andere OV-concessies afgescheiden boekhouding aan te houden. Het doel van deze eis is om te voorkomen dat er sprake is van kruissubsidiëring tussen enerzijds beschermde OV-concessies (onderhands gegund of gesubsidieerd) en anderzijds aanbestede OV-concessies. NS houdt zich aan deze afspraken. Er lopen dus geen geldstromen tussen NSR BV (dat als voornaamste taak heeft de HRN-concessie uit te voeren) en Abellio.
Kunt u aangeven welk strategisch belang de Nederlandse Staat heeft bij buitenlandse investeringen van de NS? Ziet u ook risico’s voor de Nederlandse Staat indien de NS hun buitenlandse activiteiten uitbreiden?
Momenteel vindt op basis van Europese regelgeving een geleidelijke liberalisering van de openbare vervoermarkt plaats binnen de Europese Unie. Op basis van deze regelgeving is in Nederland het regionaal openbaar vervoer door decentrale overheden aanbesteed. Buitenlandse vervoersbedrijven zijn hierdoor actief in Nederland en daarom mag NS, binnen de eerder geformuleerde randvoorwaarden, ook beperkt actief zijn in het buitenland.
Een belangrijke reden hiervoor is dat NS niet op achterstand wordt gezet in een markt die sneller dan naar verwachting liberaliseert en consolideert (zoals de recente overname van Arriva door Deutsche Bahn en de verwachte fusie tussen Transdev en Veolia). Zoals ik in de beantwoording van vraag 4 heb gemeld is met NS afgesproken dat de internationale activiteiten beperkt risico’s mogen meebrengen voor de Nederlandse activiteiten en dat er sprake moet zijn van leereffecten waarvan de Nederlandse dienstverlening kan profiteren.
Momenteel onderzoeken Financiën en Verkeer en Waterstaat gezamenlijk of de eerder geformuleerde uitgangspunten ten aanzien van de strategie voor de internationale activiteiten van NS nog steeds passen binnen de ontwikkelingen op de Europese spoormarkt en het met de onderneming gemoeide publieke belang of dat deze uitgangspunten aanpassing behoeven. Wanneer de resultaten van dit onderzoek bekend zijn zullen wij uw Kamer hierover informeren.
Was met de rechtszaak door een dochter van staatsbedrijf NS tegen het staatsbedrijf Deutsche Bahn een strategisch belang van de Nederlandse Staat gediend of zijn hiermee juist strategische belangen van Nederland op het spel gezet?
In mijn ogen zijn er geen «strategische belangen» geschaad: in deze gaat het niet zozeer om belangen van de Staat maar om belangen van de NV NS. Het staat iedere (dochter van een) staatsdeelneming vrij om te procederen waar zij dit nodig acht. Wij constateren tevens dat het dochterbedrijf Abellio van de NV NS met haar protest tegen de onderhandse gunning van een regionale concessie in het gelijk is gesteld. De rechter is van oordeel geweest dat de aanbestedende overheid (VRR, Verkehrsverbund Rhein-Ruhr) zich niet had gehouden aan bestaande Duitse wetgeving.
Welk belang van de Nederlandse Staat of de Nederlandse reiziger is ermee gediend als een NS-dochter een buitenlands busbedrijf overneemt?
Mede door uw Kamer wordt veel belang gehecht aan de afstemming van de dienstregeling van NS met die van regionale concessies. De markt voor regionale concessies is geliberaliseerd. Het staat NS als zelfstandig bedrijf daarom vrij om zich net als buitenlandse ondernemingen op deze markt te begeven. Daarbij staat voor ons het belang van de reiziger in de doorgaande multimodale OV-keten voorop. Vandaar dat NS zich gematigd multimodaal mag ontwikkelen. Daarbij komt dat aanbestedingen van regionale overheden in toenemende mate een multimodaal karakter kennen waarbij de dienstverlener wordt gevraagd om bus- en treindiensten op elkaar af te stemmen. Ook andere (grote) openbaar vervoerbedrijven ontwikkelen zich steeds meer als bedrijven die de gehele keten bedienen. Ervaring die NS met haar (buitenlandse) busactiviteiten opdoet kan dan uiteindelijk weer ten gunste te komen aan de Nederlandse reiziger.
Kunt u uitsluiten dat negatieve resultaten van buitenlandse activiteiten van de NS ten koste gaan van binnenlandse activiteiten? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid er voor te zorgen dat de NS geen risicovolle buitenlandse activiteiten meer gaan ondernemen?
Met NS is duidelijk afgesproken dat buitenlandse activiteiten niet ten koste mogen gaan van de binnenlandse activiteiten. NS heeft haar buitenlandse activiteiten ook zo georganiseerd dat de risico’s zijn afgescheiden van de rest van het concern. Abellio Transport Holding is een besloten vennootschap met NS Groep als 100% aandeelhouder. NS heeft zich niet in overeenstemming met het bepaalde in art. 403 boek 2 BW aansprakelijk gesteld voor mogelijke schulden die voortvloeien uit het handelen van Abellio en haar dochterondernemingen die in het buitenland opereren en van de holdingbedrijven die aandelen hebben in deze buitenlandse dochterondernemingen. Dit maakt de aansprakelijkheid beperkt tot het ingebracht vermogen en de verplichtingen die voorvloeien uit de garanties. NS heeft gemeld dat de huidige garanties van NS Groep ten behoeve van Abellio beperkt zijn in looptijd en in geld.
Poms sites |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse Defensieorganisatie over enkele maanden geen gebruik meer zal maken van de onderhoudsdiensten van de Logistieke Support Unit in Eygelshoven, oftewel de Poms sites?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat twee jaar geleden een grote sanering heeft plaatsgevonden, waardoor het hele terrein en alle gebouwen nu aan alle veiligheids- en milieuvoorschriften voldoen?
Ja.
Deelt u de mening dat het kapitaalsvernietiging zou zijn als deze site volledig ontmanteld wordt en dat het behoud van werkgelegenheid in de regio Parkstad van groot belang is?
Na de beëindiging van het gebruik van de Prepositioned Organizational Material Storage (Poms)Site door de Amerikaanse defensieorganisatie, komt er op het complex in Eygelshoven in de loop van dit jaar ruimte vrij voor schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden en de opslag van goederen en materieel. De capaciteit hiervoor op andere complexen is echter toereikend, zodat Defensie geen structureel gebruik van het complex in Eygelshoven voorziet. Het personeel is hiervan op de hoogte gesteld. Zie voorts het antwoord op de vragen 4 en 5.
Waar gaat al het Nederlandse materieel dat terugkomt uit Afghanistan naartoe om schoongemaakt en gereviseerd te worden?
De Kamer is met de brief van 13 april 2010 (Kamerstuk 27 925 nr. 390) geïnformeerd over de voorbereidingen van de redeployment uit Afghanistan, waaronder het vervoer van materieel. Na terugkomst in Nederland wordt dit materieel naar 320 Herstelcompagnie in Coevorden gebracht. Hier wordt het schoongemaakt en ten behoeve van het materieelbeheer geregistreerd. Mogelijk zal het complex in Eygelshoven een taak krijgen bij schoonmaak- en reparatiewerkzaamheden ter ondersteuning van de eenheid in Coevorden. Defensie beziet momenteel de mogelijkheden daartoe.
Materieel uit Afghanistan dat direct operationeel inzetbaar is, zal na verwerking in Coevorden worden opgenomen in de voorraden van Defensie. Materieel dat hersteld moet worden zal worden overgebracht naar een van de instandhoudingsbedrijven van Defensie. Dit zijn het Marinebedrijf, het Logistiek Centrum Woensdrecht en het Defensie Bedrijf Grondgebonden Systemen i.o.. Het laatstgenoemde bedrijf bestaat onder meer uit het Instandhoudingsbedrijf Landsystemen in Leusden.
Defensie beziet verder of onderhoud en reparatie kunnen worden uitbesteed aan de industrie. Over de samenwerking met de industrie bij de instandhouding van materieelsystemen is de Kamer geïnformeerd met de brief van 20 april 2010 naar aanleiding van de motie van de leden Eijsink, Knops, Ten Broeke en Voordewind (Kamerstuk 32 123 X, nr. 74).
Deelt u de mening dat serieus overwogen zou moeten worden om de Logistieke Support Unit in Eygelshoven en eventueel Brunssum voor dit doel in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek" |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek»?1
Eén leerling uit de uitzending waarop wordt gedoeld, zit thuis vanwege het feit dat de school een speciale klas heeft gesloten vanwege geldgebrek als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel, echter de andere kinderen uit de uitzending, zitten al langer thuis. In de uitzending wordt gesuggereerd dat ook deze kinderen geen les krijgen door geldgebrek als gevolg van de pakketmaatregel 2009 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Juist omdat de leerlingen al langer thuiszitten, kan de AWBZ-pakketmaatregel bij deze leerlingen nog geen rol hebben gespeeld. Dat neemt niet weg dat het een zeer onwenselijke situatie is als kinderen thuiszitten. Meestal spelen meerdere oorzaken een rol, zoals ook blijkt uit het onderzoek naar thuiszitters van Ingrado (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 66).
Hoeveel kinderen zijn als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ2 extra thuis komen te zitten? Bij hoeveel kinderen is de begeleiding op school zo sterk afgenomen dat er gevolgen zijn voor de onderwijskwaliteit?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel leerlingen als gevolg van de bezuinigingen AWBZ thuis zijn komen te zitten of dat de begeleiding op school zodanig is afgenomen dat dit gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit. De inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) op school is een individuele afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze zij een pgb of een deel daarvan inzetten op school. Volgens een onderzoek van het ITS in 2008, zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun pgb in op school, zowel op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) als op reguliere scholen. De WEC-Raad geeft aan dat tussen de 2.500 en 3.000 leerlingen pgb-uren inzetten in het (v)so.
Het staat het met de verdeling van de tien miljoen euro die vrij is gemaakt ter compensatie van de bezuinigingen op de AWBZ in het onderwijs? Waarom merken scholen nog niets van die maatregel?
Voor de verdeling van de € 10 miljoen is, in overleg met betrokkenen in het veld, een tijdelijke regeling ontworpen. In de brief over passend onderwijs die op 25 januari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 497, nr. 21) aan de Kamer is gestuurd, bent u over de regeling geïnformeerd en is de hoofdlijn geschetst. De regeling is 29 april 2010 gepubliceerd. Na publicatie kunnen scholen een verzoek indienen om extra ondersteuningsmiddelen.
Wordt de bezuiniging in de toekomst gecompenseerd? Is daar structureel geld voor vrijgemaakt? Zo nee, wat is er dan geregeld voor de scholen?
Het Kabinet stelt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar ter compensatie van de negatieve effecten van de AWBZ-pakketmaatregel, daarmee zijn de compensatiemiddelen voor het onderwijs structureel. Zoals in vraag 3 is aangegeven, is er een tijdelijke regeling ontworpen. Deze regeling wordt geëvalueerd alvorens de compensatiemiddelen structureel worden ingebed.
Is het waar dat de compensatieregeling enkel voor cluster 3 en 4 beschikbaar is? Zo ja, waarom niet voor de clusters 1 en 2?
Nee, de regeling is bedoeld voor alle leerlingen die zijn geïndiceerd door de Commissie voor de Indicatiestelling en die meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben dan een school kan bieden en voor wie geen of onvoldoende pgb kan worden ingezet op school. Ook voor cluster 1 en cluster 2 leerlingen kan een school een verzoek indienen voor extra ondersteuningsmiddelen. Er is voor gekozen de uitvoering van de regeling te leggen bij de rec’s cluster 3 en 4 om versnippering van de middelen en onnodige bureaucratie te voorkomen. Uit het bij vraag 2 genoemde ITS-onderzoek bleek namelijk dat vooral leerlingen met een cluster 3 of cluster 4 indicatie een deel van hun pgb inzetten op school.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle kinderen die sinds de bezuinigingen op de AWBZ thuis zitten, zo snel mogelijk weer naar school kunnen? Zo ja, bent u bereid ouders die deze problemen ondervinden zich bij u te laten melden, zodat u voor ieder kind een oplossing kunt zoeken? Zo ja, via welk (mail)adres?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, is op 29 april 2010 een regeling gepubliceerd op grond waarvan extra ondersteuning in het onderwijs kan worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel.
Voor kinderen die toch thuis zijn komen te zitten, moeten alle inspanningen erop gericht zijn hen zo snel mogelijk weer naar school te begeleiden. Speciaal voor kinderen voor wie het moeilijk is een onderwijsplek te realiseren, zijn er onderwijsconsulenten die kunnen bemiddelen en adviseren. Ouders kunnen hier kosteloos een beroep op doen. Informatie over de onderwijsconsulenten kunnen ouders vinden op www.onderwijsconsulenten.nl, het telefoonnummer is 070-312 28 87.
Het artikel "Private equity ligt niet voor het oprapen" |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hein Pieper (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Private equity ligt niet voor het oprapen»?1
Onderschrijft u het belang van de financiering van het midden- en kleinbedrijf, zeker in deze economisch moeilijke tijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze financiering op gang te brengen en te houden?
Wanneer bent u voornemens de, via een amendement in de wet opgenomen, artikelen over een vrijstelling in box 3 voor de belastingplichtige met beleggingen in startende of doorgroeiende MKB-ondernemingen2 te implementeren? Wanneer is deze problematiek voorgelegd in Brussel en wat is de laatste stand van zaken in dit dossier?
Het importeren van reuzenpanda's uit China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de plannen van Dierenpark Emmen om één of meer reuzenpanda’s te importeren uit China? Hoe beoordeelt u deze plannen?
Naar aanleiding van uw vragen, is contact opgenomen met het Dierenpark Emmen. Of er reuzenpanda’s naar Emmen komen, is nog niet zeker, want de besprekingen bevinden zich nog in een oriënterende fase. Het Dierenpark zou mee willen doen aan het fokprogramma voor reuzenpanda’s. Het zou gaan om panda’s die gefokt zijn in een opvangcentrum en die niet geherintroduceerd kunnen worden in het wild. Reuzenpanda’s zijn een bijzonder bedreigde diersoort en dat is reden genoeg om te proberen reuzenpanda’s te fokken, ook al is dit niet altijd succesvol. Soms lukt het namelijk wel. De voorwaarden van Chinese zijde zijn nog niet bekend, maar wel is duidelijk dat deze hoog zullen zijn. Over een bruikleenovereenkomst is nog niets bekend.
De wettelijke voorschriften die gelden voor het invoeren en vervoeren van dieren in Nederland, zien toe op de bescherming van bedreigde diersoorten, de bescherming van het welzijn van die dieren tijdens transport, alsmede veterinaire eisen ten behoeve van de bescherming van mens, dier en milieu.
Deze voorschriften zijn te vinden in de basisverordening CITES (verordening (EG) nr. 338/97), de Transportverordening (verordening (EG) nr. 2005/1) en diverse Europese veterinaire regelgeving. De uitvoering daarvan is vastgelegd bij of krachtens de Flora- faunawet respectievelijk de Gezondheids- welzijnswet voor dieren. Afhankelijk van het soort dier worden er vergunningsverplichtingen opgelegd en worden er eisen gesteld aan de wijze van vervoer, aan de verzorging tijdens het vervoer en aan het vervoermiddel waarmee het dier wordt vervoerd. Het toezicht op de naleving van deze voorschriften wordt uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst, de Voedsel en Waren Autoriteit en de Douane gezamenlijk.
Voor het doen en laten van dierentuinen is het Dierentuinenbesluit relevant.
Dit besluit bevat houderij- en huisvestingsvoorschriften en voorschriften met betrekking tot de verzorging en veiligheid van de dieren. Voorts zijn doelstellingen opgenomen met betrekking tot de rol van dierentuinen op het gebied van educatie en bewustmaking van het publiek, wetenschappelijk onderzoek en de bevordering van de instandhouding van de diersoorten.
Het land van herkomst, zoals in dit geval China, is verantwoordelijk voor de wetgeving ter zake van de uitvoer van dieren vanaf hun grondgebied.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van het dier zich verhoudt tot het doel van het dierenpark om met de panda extra publiek te trekken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten aan welke regelgeving de import van panda’s uit China gebonden is, zowel vanuit Nederlandse als vanuit Chinese zijde? Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de naleving van deze regels?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke (internationale) afspraken er zijn gemaakt over fokprogramma’s met panda’s? Onderschrijft u de constatering dat pogingen om met panda’s te fokken in gevangenschap vrijwel nooit tot een positief resultaat hebben geleid en al helemaal niet tot een succesvolle terugkeer in de natuur? Zo ja, welke conclusies verbindt u aan deze constatering? Zo nee, waarom denkt u dat fokprogramma’s voor panda’s in gevangschap wel succesvol zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat vrijwel alle in gevangenschap levende reuzenpanda’s het eigendom zijn van de Chinese overheid en dat er sprake is van een «bruikleenovereenkomst» en een hoge vergoeding wanneer een panda voor een bepaalde periode wordt «uitgeleend» aan een buitenlandse dierentuin? Zo ja, hoe hoog zijn de vergoedingen die aan de Chinese overheid moeten worden betaald en hoe beoordeelt u deze bruikleenconstructie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Carrouselfraude |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weeffout Europese BTW-stelsel maakt carrouselfraude mogelijk»?1
Ja.
Hoe denkt u over de suggestie om, door een koppeling te leggen tussen de betaling van omzetbelasting en de aftrek ervan, te voorkomen dat carrouselfraude met miljarden aan belastinggeld nog mogelijk is? Is dit technisch haalbaar?
Hierbij maak ik graag gebruik van de gelegenheid om in te gaan op het proefschrift van de heer Wolf met betrekking tot het voorstel om een koppeling te leggen tussen betaling en aftrek. Deze gedachte om een koppeling te leggen tussen de betaling van omzetbelasting en de aftrek ervan is op zichzelf niet nieuw en zou de carrouselfraude inderdaad kunnen voorkomen. In die zin is dit een aantrekkelijk alternatief in de strijd tegen de fraude, waarover in Europees verband overigens al met enige regelmaat is gesproken naast andere niet-conventionele maatregelen als algehele verlegging van BTW en heffing van BTW over de grenzen heen. Maar net als aan andere oplossingen zitten haken en ogen aan een dergelijke maatregel. Dit hangt samen met aspecten van administratieve, technische, financiële en wetstechnische aard die nog een oplossing behoeven. Deze haken en ogen zal ik hierna toelichten.
Uitgangspunt voor Nederland bij de bestrijding van de carrouselfraude is dat we gerichte maatregelen nemen die niet meer administratieve lasten oproepen bij ondernemers dan nodig is voor een effectieve fraudebestrijding. De generieke koppeling van het verlenen van aftrek aan de betaling van de BTW ter zake van die levering is geen gerichte anti-fraude maatregel. Alle ondernemers die BTW in rekening gebracht krijgen zullen hiermee te maken krijgen, terwijl de fraude zich tot bepaalde (rechts)personen beperkt. Voor de betrokken ondernemers zal de voorgestelde koppelingsmaatregel waarschijnlijk tot een forse stijging van de administratieve lasten leiden. De voorgestelde koppelingsmaatregel kan Nederland overigens ook niet zelfstandig doorvoeren, omdat hiervoor een wijziging van de BTW-richtlijn nodig is. Deze koppeling wijzigt immers het recht op aftrek bij de afnemer op een zeer ingrijpende, fundamentele wijze. Waar nu recht op aftrek bestaat bij ontvangst van de factuur, zal dat verschuiven naar het (in voorkomende gevallen) latere moment van betaling. Deze wijziging heeft uiteraard financiële gevolgen.
Als dit aftrekrecht wordt gekoppeld aan de betaling van de BTW door de leverancier dan zal een bewijs van die betaling moeten worden gewaarborgd. Zonder een goede technische ondersteuning ligt de bewijslast dan bij de afnemer of is deze afhankelijk van het echte betaalmoment van de leverancier aan de Belastingdienst.
Ook voor wat betreft de technische uitvoeringsaspecten bestaat op voorhand twijfel dat een dergelijke koppeling voor de volledige groep van ondernemingen goed uitvoerbaar zal zijn. Voor een adequate toetsing op het aftrekrecht zal immers een relatie worden gelegd tussen informatie over de betaling van de verschuldigde btw door leverancier of dienstverlener en informatie over de onderliggende transactie bij de afnemer van het goed of de dienst. Dit betekent feitelijk dat op factuurniveau informatie beschikbaar moet komen en in benaderbare en bruikbare databases moet worden opgeslagen. Binnen een dergelijk koppelingssysteem zullen bedrijven op factuurbasis informatie moeten gaan uitwisselen, hetgeen een toename van de administratieve lasten met zich zal meebrengen. Op jaarbasis gaat het dan snel om meer dan een half miljard «Business-to-Business» transacties. Hiervoor moet een ondersteunend systeem worden gebouwd met bijbehorende voorzieningen die zien op de juistheid van de informatie. Daarnaast zal er periodiek een matching moeten plaatsvinden tussen betalen en aftrek.
Op het niveau van de Europese Unie is inmiddels door de Europese Commissie actie ondernomen om door middel van een tender meer zicht te krijgen op de systeemtechnische aspecten van een koppeling.2 Wij wachten de bevindingen van de Commissie met belangstelling af en zullen voorstellen op dit gebied beoordelen tegen het algemene uitgangspunt dat Nederland hanteert bij de beoordeling van mogelijke maatregelen voor het bestrijden van BTW-fraude.
Om iets dichter bij huis te blijven. De Belastingsdienst heeft naar aanleiding van signalen uit de praktijk een laagdrempelige manier van informatieverstrekking over carrouselfraude ontwikkeld. Sinds 27 april jl. is op de site van de belastingdienst uitgebreide informatie te vinden voor ondernemers over carrouselfraude. Ingeval zij nadere informatie willen of zelfs fraude willen melden kan dat bij het op de site vermelde telefoonnummer: 0800-0543. Daar dient men te kiezen voor «spreken met een medewerker». De speciaal opgeleide Belastingdienstmedewerkers kunnen alle fraudegerelateerde vragen beantwoorden en de ondernemer adviseren.
Bent u bereid een reactie op het proefschrift van de heer Wolf aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Een miljoenenstrop bij de Hogeschool van Amsterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag, over het vastgoedproject Amstelcampus van de Hogeschool van Amsterdam (HvA), ter waarde van ruim 300 miljoen euro?1
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van EenVandaag over de Amstelcampus.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat het bestuur van de hogeschool het onderwijsbudget gebruikt voor de bouw van winkels en een parkeergarage? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Sinds 1993 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting met de zogenoemde OKF-operatie (omkering kapitaalsdienst financiering) gedecentraliseerd naar de instellingen. Vanaf dat moment kunnen hogescholen zonder mededeling aan de minister beslissingen nemen over verkoop, investeringen en het aangaan van leningen voor huisvesting. De rijksoverheid heeft hierin geen rol en ook geen bevoegdheid meer. Hiertoe hebben de instellingsbesturen de schoolgebouwen van het rijk aangekocht. De bekostiging van instellingen is daarvoor aangepast met huisvestingsmiddelen en een rentevergoeding. Elke instelling is gehouden aan de kaders die door de WHW, de notities Helderheid en overige vigerende regelgeving worden gesteld.
Iedere onderwijsinstelling legt in het jaarverslag verantwoording af over de rechtmatigheid en de doelmatigheid van bestedingen van de middelen die zij van rijkswege ontvangt. Het jaarverslag over 2009 wordt door de HvA vóór 1 juli 2010 aan de uitvoeringsorganisatie van OCW, DUO beschikbaar gesteld. Het laatst beschikbare jaarverslag heeft betrekking op 2008. Hierin is een afzonderlijk hoofdstuk opgenomen over de huisvestingssituatie van de HvA, waaronder de ontwikkeling van de Amstelcampus. Uit het jaarverslag komt naar voren dat de HvA hiervoor onder meer een leenfaciliteit heeft bij het Rijk. Uit het jaarverslag blijkt ook dat de solvabiliteit zich stabiliseert op een ondergrens, maar dat dit niveau nog ruim boven de door de Commissie Don aangegeven kritische grens ligt. Qua liquiditeit en rentabiliteit ligt de HvA ruimschoots boven de kritische grens.
Uit navraag bij de HvA is gebleken dat zij alleen datgene bouwt dat noodzakelijk is voor het onderwijs. De winkels en de woningen die onderdeel uitmaken van het plan worden gefinancierd door andere partijen (o.m. woningbouwcorporaties). De parkeergarage zit in het fundament van het voormalige Wibauthuis en wordt een integraal onderdeel van het Wibautgebouw. Een derde partij, gespecialiseerd in het beheer van parkeergarages neemt de exploitatie van de parkeergarage, voor zover niet in gebruik bij de HvA voor haar rekening.
Deelt u de mening dat dit megaproject onverantwoord is en dat bestuurders van onderwijsinstellingen niet zelf als vastgoedontwikkelaar moeten optreden vanwege de risico’s? Zo nee, hoe voorkomt u dat de hogeschool grote risico's neemt met het onderwijsbudget, onder andere omdat er nog geen bouwvergunning is verleend?
Het college van bestuur van een instelling is vrij keuzes te maken met betrekking tot de wijze waarop hij een bouwproces aanstuurt, uiteraard binnen de grenzen van doelmatige besteding van overheidsmiddelen. De HvA treedt naar mijn mening in dit geval niet op als vastgoedontwikkelaar. Zij bouwt immers gebouwen voor eigen gebruik en niet voor derden.
Twee schoolgebouwen zijn reeds in gebruik en twee schoolgebouwen worden volgend jaar in gebruik genomen. Voor deze gebouwen heeft de HvA in het verleden reeds bouwvergunningen gekregen. De nieuwbouw op de plaats van het voormalige Wibauthuis is nog niet gestart. Voor fase 1 van deze nieuwbouw heeft de HvA inmiddels een bouwvergunning. De HvA verwacht in 2011 een bouwvergunning voor het gebouw in fase 2 te ontvangen. De start van de nieuwbouw van de school staat gepland voor 2011.
Is het waar dat het project Amstelcampus «tot ver na 2015» is vertraagd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten?2
De HvA geeft aan dat het project Amstelcampus volgens plan verloopt. De gehele Amstelcampus bestaat uit zeven schoolgebouwen. Twee daarvan zijn reeds gerealiseerd en in gebruik genomen. (Amstelgebouw en Singelgrachtgebouw). Twee gebouwen worden op dit moment gerenoveerd en worden in de zomer van 2011 opgeleverd en zijn met ingang van het studiejaar 2011/2012 in gebruik (Kohnstammhuis en Mauritsgebouw). Vergunning voor het schoolgebouw Boerhaave is inmiddels door de gemeente verleend. De verwachting van de HvA is dat de vergunning voor het Wibautgebouw begin 2011 wordt afgegeven zodat dit schoolgebouw medio 2015 beschikbaar is voor onderwijs. Voor het schoolgebouw Rhijnspoorgebouw is de HvA nog in onderhandeling met de gemeente over de locatie en het ontwerp. Volgens de huidige planning is dit gebouw in 2014/2015 beschikbaar.
Is het waar dat de HvA «snel oplopende verliezen heeft op het project» en dat «de tegenvallers worden opgevangen met bezuinigingen op het onderwijs aan de veertigduizend studenten?» Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?2
De HvA geeft hierover aan dat, nu en voor de toekomst, jaarlijks niet meer dan 10–12% van het totale HvA budget aan huisvesting (rente, afschrijving, groot onderhoud en huur) wordt uitgegeven. Ik heb geen signalen ontvangen die erop wijzen dat sprake is van snel oplopende verliezen en dat deze ten laste komen van het onderwijs.
Is het waar dat de hogeschool 17 miljoen euro moet betalen vanwege contractbreuk met projectontwikkelaar Van Tartwijk? Wordt dit bedrag betaald uit het onderwijsbudget? Zo ja, is dit voor u aanvaardbaar?
De HvA geeft aan dat de contacten met projectontwikkelaar Trimp & Van Tartwijk zijn verbroken omdat deze partij in essentie verdacht wordt van vastgoedfraude. Daardoor kon Trimp & van Tartwijk de belangen van de HvA niet meer adequaat behartigen bij de gemeente Amsterdam en andere derden. Na beëindiging van de samenwerking door de HvA heeft Trimp en Van Tartwijk een claim van 17 miljoen euro neergelegd bij de HvA, zoals deze firma ook deed bij andere partijen die de samenwerking met deze projectontwikkelaar opzegden. De HvA heeft deze claim volledig afgewezen. Er loopt momenteel een juridische procedure.
Is het waar dat de hogeschool jaarlijks 16 miljoen euro aan rentelasten heeft?
Uit de jaarverslaglegging over 2008 kwamen de totale rentelasten over dat jaar uit op 5 miljoen euro. Voor 2009 bedragen deze lasten 6 miljoen euro. Dit is grosso modo 2 procent van de totale baten 2009.
Deelt u de mening dat de schaalvergroting in het onderwijs uit de hand is gelopen? Bent u bereid de geplande fusie tussen de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam ongedaan te maken?
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft een wetsvoorstel in behandeling, waarin is bepaald dat onderwijsinstellingen een voorgenomen bestuurlijke fusie en een instellingsfusie ter beoordeling aan OCW moeten voorleggen om te voorkomen dat er geen onwenselijke effecten optreden. Deze beoordeling heet de fusietoets.
Een hogeschool en een universiteit kunnen niet tot één instelling fuseren. Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam kunnen geen verdergaande stappen zetten dan binnen het kader van de huidige vorm van bestuurlijke samenwerking is toegestaan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het bestuur van de HvA, met als inzet het minimaliseren van de financiële problemen en tekortschietend onderwijs?
Vooralsnog is mij niet gebleken dat sprake is van financiële problemen bij de HvA of van tekortschietend onderwijs. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk gesprek. Mocht uit de jaarstukken 2009 of anderszins naar voren komen dat sprake is van financiële en/of kwalitatieve problemen, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen onderzoek te verrichten. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan besluit ik of een gesprek aan de orde is.
Bent u bereid onderzoek te doen naar een nieuwe taakverdeling rond de onderwijshuisvesting, zodat dit soort megaprojecten niet meer ten koste van het onderwijs kan gaan?
Nee. Vooralsnog zie ik hiertoe geen aanleiding.
Het ORIO-programma |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de huidige ORIO-regeling1, voorheen de ORET-regeling?
Ja.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke regeling (ORET) gericht was op concrete resultaten in OS-landen – zoals gebouwen, baggerwerk, drinkwatersystemen, bussen, wegen en dergelijke – en daarmee ook functioneerde als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven?
ORET was gericht op ontwikkelingsrelevante export transacties. Als gebonden programma fungeerde het inderdaad als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij teken ik aan dat de in 2006 uitgevoerde evaluaties van de ORET-regeling aangaven dat de relevantie voor het exporterende bedrijfsleven in de vorm van vervolgorders achter bleef bij de verwachtingen.
Bent u zich bewust van het feit dat door de gewijzigde opzet van de regeling het ORIO-geld nu voornamelijk terecht komt bij adviesbureaus en consultants, en daarmee blijft hangen in rapporten en theorieën?
ORIO richt zich op de realisatie van concrete resultaten op het gebied van publieke infrastructuur. Daarbij ondersteunt ORIO het hele traject van infrastructuurontwikkeling. Het betreft hier zowel de bouwfase (inclusief de levering en installatie van goederen) als de fases van ontwikkeling, beheer en onderhoud.
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de toewijzing van de EUR 180 miljoen die in 2009 voor ORIO beschikbaar was gesteld.
Voor de uitvoeringsfase is EUR 170 miljoen beschikbaar gesteld voor 19 geselecteerde bedrijven. Daarnaast is een bedrag van EUR 300 miljoen voorzien aan lokale bijdragen. Voor de uitvoeringsfase, het beheer en onderhoud zal het bedrijfsleven de belangrijkste actor zijn en kunnen zij profiteren van de beschikbare EUR 170 miljoen. Ik hecht daar groot belang aan.
Maximaal EUR 10 miljoen is bestemd voor het ontwikkelingstraject van de 19 geselecteerde projecten. Dit betreft alle activiteiten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken. Het gaat daarbij om zaken als de haalbaarheid, sociale- en milieu-effectstudies, uitwerking van gedetailleerde bestek en tekeningen, regelen van contracten, vergunningen en overige juridische en wettelijke randvoorwaarden, vastleggen van financiële en overige afspraken en verantwoordelijkheden, enz. Deze werkzaamheden zullen voor een deel worden verricht door adviesbureaus en consultants. Dit heeft als voordeel dat het risico en de rekening van de ontwikkelingsfase niet volledig bij het bedrijfsleven en de ontvangende overheid komt te liggen.
Deelt u de zorg dat het programma daarmee te veel een «consultants programma» is geworden, waardoor het programma nauwelijks meer een financieringsprogramma is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het jaarbudget van 120 miljoen euro van de huidige regeling op deze manier zinnig, effectief en efficiënt wordt besteed, en dat de betrokken landen gebaat zijn bij stapels rapporten, opgesteld door consultants, over mogelijke infrastructurele projecten?
Het door u genoemde jaarbudget van EUR 120 miljoen betreft het bedrag dat door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd genoemd in zijn brief van 6 mei 2008 aan de Kamer (31 200-V, nr. 116). In het AO dat op 3 juli 2008 over deze brief is gevoerd is dit jaarbudget met EUR 20 miljoen verhoogd. En in de brief van 12 maart 2009, waarmee de Beleidsregels ORIO aan de Kamer werden aangeboden, is het voor ORIO in 2009 beschikbare toewijzingsbudget éénmalig verhoogd tot EUR 180 miljoen. Naar mijn mening worden deze middelen op een zinnige, effectieve en efficiënte wijze ingezet voor de realisatie van publieke infrastructuur met grote impact op (economische) ontwikkeling in onze OS-partnerlanden.
Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 heb aangegeven wordt een beperkt gedeelte van dit geld besteed aan projectontwikkelingswerkzaamheden. De daaruit voortkomende studies, rapporten en overige producten zijn essentieel om tot een succesvolle projectuitvoering te komen. De betrokken landen zijn hier dus zeker bij gebaat.
Is het waar dat er op dit moment zelfs ruim 400 miljoen euro beschikbaar is, maar dat dit geld nauwelijks besteed kan worden (slechts een kleine 10% voor de development fase c.q. de consultants) als gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de gegunde plannen uit de eerdere ronde?
Nee, dit bedrag is op dit moment nog niet beschikbaar. Wel is het correct dat de totale geraamde kosten van de 19 tot nu toe geselecteerde projecten ruim EUR 480 miljoen bedragen. De totale gevraagde ORIO-bijdrage aan deze projecten bedraagt EUR 180 miljoen. De 19 geselecteerde projecten doen inderdaad nog slechts beroep op een beperkt deel van de beschikbare ORIO-financiering. Dit is echter geen gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de geselecteerde projecten, maar van het feit dat deze projecten de ontwikkelingsfase nog niet hebben afgerond.
Deelt u de mening dat in deze tijd van economische crisis binnen het ORIO-programma ook aandacht voor de Nederlandse werkgelegenheid mag zijn, zeker als daarmee het mes aan twee kanten snijdt? Hoe denkt u dat te doen?
Dit was precies het argument om vorig jaar het toewijzingsbudget voor 2009 te verhogen tot EUR 180 miljoen. In zijn brief 31700-V, nr. 97 van 6 mei 2009 aan de Kamer schreef de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking: «Ondanks de krimp van de algemene OS-middelen, vanwege de koppeling aan het BNP, vind ik deze verhoging verantwoord, omdat het ontwikkelingslanden helpt om anticyclisch te investeren in tijden dat deze landen ernstig te lijden hebben onder de economische crisis, die ze zelf niet veroorzaakt hebben. Met ORIO wordt daarbij vooral geïnvesteerd in sectoren waar het Nederlands bedrijfsleven een sterke concurrentiepositie heeft. Daarmee biedt het juist ten tijde van de crisis dus ook kansen aan de Nederlandse economie.» Als binnenkort de eerste ORIO-projecten de ontwikkelingsfase succesvol afronden en tot aanbesteding komen, is het aan het Nederlands bedrijfsleven om op basis van haar concurrentiekracht de uitvoering van deze projecten te winnen. Ik heb er vertrouwen in dat het Nederlandse bedrijfsleven goed zal presteren bij deze aanbestedingen, temeer daar zij nu al in veel gevallen direct of indirect bij het project zijn betrokken. In 2012 zal ORIO geëvalueerd worden. Tegen die tijd zullen er voldoende projecten zijn aanbesteed en kan er ook gekeken worden naar de mate waarin de faciliteit de Nederlandse werkgelegenheid ten goede is gekomen. Ervaringen met vergelijkbare ontbonden hulp van het Verenigd Koninkrijk leren dat verwacht mag worden dat 50–75% van de ORIO-bestedingen aan het eigen bedrijfsleven ten goede zal komen.
Het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT)?1
Erkent u dat een goede cao van cruciaal belang is voor de 460.000 werknemers in de VVT-sector? Zo ja, bent u bereid voor hun belangen op te komen? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat u een rol kan spelen, gezien het feit dat in deze sector via AWBZ-premiegelden gefinancierd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Wat is de reden van de nullijn van de werkgevers? Waarom wordt er geen beroep gedaan op het ova-convenant (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) – waarin het ministerie van VWS met de werkgevers heeft afgesproken een jaarlijkse loonindexering beschikbaar te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat verpleegkundigen en verzorgenden vanaf 55 jaar verplicht moeten worden om nachtdiensten te draaien? Welke gevolgen heeft het voor de populariteit van het beroep als het zware werk voor oudere werknemers niet wordt beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat iemand die werkt in de zorg economisch zelfstandig moet kunnen zijn? Zo ja, erkent u dat het fulltime werken in de zorg daarbij meespeelt? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw oordeel over de eis van de werkgevers dat werknemers, onder het motto van flexibel werken, kortere diensten moeten accepteren als werktijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat werken in de zorg al een zeer flexibel beroep is, omdat er op wisselende tijden gewerkt wordt, in weekenden en op feestdagen? Zo ja, wat denkt u dat de werkgevers bedoelen met «flexibel»? Zo nee, wat vindt u hier niet flexibel aan?
Op welke manier ziet u een relatie tussen het feit dat werknemers in de zorg relatief het jongst met pensioen gaan en de zwaarte van het beroep?2 Is het mogelijk dat het vervallen van de leeftijdsuren een averechts gevolg zullen hebben voor het behoud van personeel in de VVT-sector?
Erkent u dat het behoud van personeel in de verpleeghuizen, verzorgingshuizen en in de thuiszorg, uitermate belangrijk is om de kwaliteit en continuïteit van zorg in deze sector te waarborgen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om goede arbeidsvoorwaarden te garanderen?
Erkent u dat de werkgevers in de VVT-zorg veel te hoge salarissen hebben en een gemakkelijke onderhandelingspositie, omdat de nullijn hen niet zal treffen? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de werkgevers in de zorg ook onder de cao te laten vallen, zodat zij harde eisen over een nullijn, «flexibel werken» en leeftijdsuren, ook zelf ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat dit in?
Bent u bereid deze vragen wel te beantwoorden?3
Het bericht dat scholen rijksgeld onjuist besteden |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen besteden rijksgeld onjuist»?1 Hoe verklaart u dat scholen de rijksbijdrage, bestemd voor onderwijs, op deze manier besteden?
Het bericht is een redactioneel artikel over het rapport van de Inspectie «Investeringen in huisvesting door besturen in het primair onderwijs» en mijn beleidsreactie daarop.
Het rapport gaat onder andere in op de beweegredenen van besturen om te investeren in onderwijshuisvesting.
Waarom is het rapport «Huisvesting besturen primair onderwijs»2 niet eerder openbaar gemaakt?
Het rapport is eind november 2009 door de Inspectie aan mijn voorganger aangeboden. Helaas heeft het overleg met de betrokken instanties in verband met de beleidsreactie en het opstellen van de beleidsreactie op het rapport langer geduurd dan gebruikelijk en wenselijk is. Dit is terug te voeren op het complexe karakter van de onderhavige problematiek. Daarnaast hebben ook de gewijzigde omstandigheden als gevolg van de val van het kabinet tot vertraging geleid.
Is het waar dat het normbudget voor huisvesting van scholen niet toereikend is?
Het antwoord op deze vraag hangt af van de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het begrip «normbudget». Iedere gemeente moet een «Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs» opstellen. Conform de modelverordening van de VNG kan de gemeente de normbedragen voor de bouw van een school vaststellen. Daarmee bepaalt de gemeente op voorhand wat een school maximaal mag kosten. De gemeente kan ook besluiten om zonder normkostenmodel te werken. Dan wordt gekeken naar het resultaat van de aanbesteding. Ten tweede is in de verordening ook opgenomen welke (soort) ruimten een school toegewezen krijgt. Sommige schoolbesturen hebben huisvestingswensen waarin de verordening niet voorziet. Zeker als de gemeente de systematiek hanteert om de normbedragen voor onderwijshuisvesting vooraf vast te stellen, zal het normbudget niet in alle gevallen toereikend zijn.
Zoals in de beleidsreactie is aangegeven zal de komende tijd samen met de VNG en de PO-raad worden bezien of, en zo ja in hoeverre, aanvullende huisvestingsbehoeften als redelijk aangemerkt kunnen worden, en daarmee onderdeel kunnen worden van de in de verordening opgenomen ruimtenormering.
Bent u bereid onderzoek te doen of meer scholen in het primair onderwijs de rijksbijdrage gebruiken voor huisvesting en naar hun beweegredenen daartoe?
Het onderzoek van de Inspectie had als doelstelling inzicht te geven in de mate waarin door schoolbesturen geld wordt uitgegeven aan onderwijshuisvesting. Het rapport biedt dat inzicht en geeft daarnaast inzicht in de aard van de investeringen en de beweegredenen van schoolbesturen. Met het oog daarop is er voorshands geen aanleiding voor een breder onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat rijksgeld dat bestemd is voor onderwijs, in gebouwen voor besturen gaat zitten? Zo nee, waarom niet?
In mijn beleidsreactie ben ik hier heel duidelijk over: geld uit de lumpsum besteden aan onderwijshuisvesting is wettelijk niet toegestaan. Bovendien is het ongewenst omdat het ten koste gaat van het budget dat is bedoeld voor het bieden van kwalitatief goed onderwijs. De wet legt de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting bij de gemeente, zodat schoolbesturen met huisvestingsbehoeften zich tot de gemeente dienen te wenden. Zoals ik in mijn beleidsreactie en in antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, ben ik met de VNG en de PO-raad in gesprek over een uitbreiding van de VNG-modelverordening met voorzieningen die niet expliciet onder de verordening vallen, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur is één van de onderdelen waarover in dat verband gesproken wordt.
Bent u bereid het onderwijsgeld dat scholen investeren in gebouwen voor schoolbesturen terug te vorderen en te investeren in onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 12 mei 2009 van mijn ambtsvoorganger aan de besturen in het primair onderwijs is aangegeven dat, gelet op de voorheen bestaande onduidelijkheid over enerzijds de onrechtmatigheid van huisvestingsuitgaven en anderzijds de behoefte van scholen aan aanvullende huisvestingsvoorzieningen, een genuanceerd sanctiebeleid zal worden gevoerd. In de beleidsreactie heb ik erop gewezen dat het onderzoek van de inspectie laat zien dat de huisvestingsuitgaven van schoolbesturen in 2006 en 2007 vooral zijn gerelateerd aan voorzieningen die niet expliciet zijn opgenomen in de modelverordening van de VNG, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Zoals ik in antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, gaat het hierbij mede om ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur. Verder is er in de beleidsreactie op gewezen dat huisvestingsvoorzieningen vaak gepaard gaan met meerjarige verplichtingen waar een schoolbestuur niet zomaar onderuit kan. Indien de instellingsaccountant en de inspectie problemen met de rechtmatigheid van huisvestingsuitgaven constateren, zal ik – conform hetgeen ik hierover heb opgemerkt in de beleidsreactie – zulke en andere relevante feiten en omstandigheden uiteraard betrekken bij de uitvoering van mijn sanctiebeleid.
Het is dus afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of al dan tot terugvordering zal worden overgegaan.
De openbaarmaking van de voor de griepvaccins betaalde prijs |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat in andere Europese lidstaten de prijs van de aangeschafte griepvaccins wel openbaar is gemaakt?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het overleg met beide leveranciers over openbaarmaking van de prijs van de geleverde griepvaccins?
Zowel GSK als Novartis beroepen zich op geheimhouding. GSK verwijst naar gegevens uit een eerder gepubliceerd interview met haar directeur Andrew Witty van 26 juli 2009. In dit interview geeft Andrew Witty aan dat de prijs die landen betaald hebben voor de pandemische vaccins vergelijkbaar is met de prijs die over het algemeen betaald wordt voor seizoensgriepvaccins.
Kunt u aangeven of deze leveranciers in andere landen andere afspraken hebben gemaakt die openbaarmaking van de prijs van het vaccin wel mogelijk maken?
Of onze leveranciers andere afspraken hebben gemaakt met andere landen over hun prijzen en het volledig openbaar maken hiervan, is mij niet bekend. Ik ben niet bekend met de inhoud van de contracten.
Welke rol speelt concurrentiegevoeligheid van deze informatie bij openbaarmaking in deze Europese lidstaten?
In hoeverre concurrentiegevoeligheid een rol speelt bij de openbaarmaking van prijzen in andere Europese lidstaten is mij niet bekend. Lidstaten gaan hier verschillend mee om.
Ik ben van mening dat openbaarmaking van overeengekomen prijzen de positie van de Nederlandse overheid kan benadelen bij toekomstige aanbestedingen. Openbaarmaking van de prijs maakt het immers voor de concurrent inzichtelijk wat de commerciële ruimte is om wel of niet gegund te worden. Dit kan een prijsopdrijvend effect hebben bij toekomstige aanbestedingen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg |
|
Joop Atsma (CDA), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Laanboomtelers balen van Wet op de archeologische monumentenzorg»?1
Ja.
Hoe staan deze signalen in verhouding tot het aangenomen amendement Vroonhoven-Kok2, dat ervoor zorgt dat bodemverstoringen op huis-, tuin-, en keukenniveau buiten de wettelijke reikwijdte blijven?
Het amendement Vroonhoven-Kok, opgenomen in artikel 41a Monumentenwet 1988 (MW1988), leidt ertoe dat projecten met een oppervlakte kleiner dan 100m2 niet vergunningplichtig zijn zoals bedoeld in de artikelen 39, 40 en 41 van de Mw1988. In de gemeente Neder-Betuwe hebben boomkwekers in totaal circa 1.400 hectare in gebruik en wil de sector dit graag met enkele honderden hectares uitbreiden. Hier is geen sprake van kleine projecten op huis, tuin- en keukenniveau waarop de vrijstelling van 100m2 van toepassing is zoals bedoeld in het amendement Vroonhoven Kok.
Kunnen gemeenten zelf het vooronderzoek doen om de verwachtingskaart te verkleinen om zo te komen tot een reële archeologische verwachtingskaart?
Ja, gemeenten kunnen zelf een gedetailleerde verwachtingskaart laten maken. In het eerste lid van artikel 38a is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In de praktijk laten veel gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart maken en verbinden ze daar ook conclusies aan in het desbetreffende bestemmingsplan.
Kan bij het opstellen van een reële archeologische verwachtingskaart rekening gehouden worden met het op een zo kosten-effectief en efficiënt mogelijke wijze behouden van archeologische waarden?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van de wet.
Deelt u de mening dat een uitzondering voor het doen van een archeologisch onderzoek indien het gaat om graafwerkzaamheden in eigen grond met een diepte van ten hoogste 50 cm reëel is? Zo, nee waarom niet? Zo, ja op welke wijze dan wel?
Nee, een generieke vrijstelling tot 50 cm beneden maaiveld acht ik ongewenst, omdat heel veel archeologische waarden zich in die laag bevinden. Wel is het mogelijk om – nadat is vastgesteld dat de archeologie wél dieper zit – het bestemmingsplan daarop aan te passen.
Met het amendement Vroonhoven-Kok zijn voldoende waarborgen gegeven dat kleinere ingrepen onnodig worden belemmerd in de uitvoering.
De noodzaak van gemeenten om de noodopvang voor asielzoekers weer te openen |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van gemeenten dat zij de noodopvang weer zullen moeten openen nu de regering er onvoldoende in slaagt om asielzoekers vanuit de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel terug te begeleiden naar het land van herkomst?1
Er is geen reële aanleiding om tot heropening van noodopvangvoorzieningen over te gaan. Dit kabinet heeft een groot aantal structurele maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers niet op straat terecht hoeven te komen. Deze zijn: het creëren van opvang voor medische aanvragers, het opleggen van een vrijheidsbeperkende-maatregel in de VBL na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen, extra mogelijkheden voor ondersteuning bij zelfstandig vertrek en op de langere termijn de nieuwe asielprocedure in het kader waarvan opvang wordt verleend na afwijzing in het AC. De overheid spant zich aldus maximaal in om vanuit een situatie van opvang of verblijf in de VBL het zelfstandig vertrek te realiseren, zodat uitgeprocedeerde asielzoekers niet op straat terechtkomen. In gevallen waarbij blijkt dat betrokkenen buiten hun schuld niet kunnen vertrekken, voorziet het buitenschuldbeleid in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning. Een tot op het laatste denkbare geval sluitende aanpak is echter, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn vertrek, niet mogelijk. Indien uitgeprocedeerde asielzoekers niet zelfstandig willen vertrekken, wordt ingezet op gedwongen terugkeer. Het kan voorkomen dat ook het gedwongen vertrek bij gebrek aan (vervangende) reisdocumenten niet kan worden gerealiseerd. Het in dergelijke gevallen op enig moment beëindigen van het verblijf in de VBL vloeit voort uit het uitgangspunt van het terugkeerbeleid dat de vreemdeling zelf verantwoordelijkheid draagt voor het vertrek en draagt bij aan de boodschap dat verblijf in Nederland geen optie (meer) is. Het vervolgens verlenen van vormen van noodopvang acht ik een verkeerd signaal.
Is het waar dat vijftig procent van de mensen vanuit de VBL niet terugkeert naar het land van herkomst en dat zij vervolgens weer op straat belanden? Zo ja, wat zijn de werkelijke aantallen? Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan die weer op straat belanden?
Nee, dit is niet waar. In 2009 hebben ongeveer 560 vreemdelingen de VBL verlaten. Ongeveer 10% van hen heeft, tegelijk met de beëindiging van de vrijheidsbeperkende maatregel, een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten. Een deel van de vreemdelingen heeft ervoor gekozen om zelfstandig, op eigen initiatief de VBL te verlaten.
De overige vreemdelingen hebben Nederland aantoonbaar verlaten, zijn in vreemdelingenbewaring gesteld of zijn uitgestroomd om overige redenen (ingediende verblijfsaanvraag, verleende vergunning etc.).
Hoeveel gezinnen zijn er sinds 1 januari 2010 op straat gezet vanuit de VBL?
In de periode tussen 1 januari 2010 en 1 april 2010 heeft één gezin bestaande uit twee vreemdelingen, tegelijk met de beëindiging van de vrijheidsbeperkende maatregel, een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Bent u van mening dat alle vreemdelingen die weer op straat belanden dit zonder uitzondering aan zichzelf te wijten hebben omdat zij niet meewerken aan terugkeer? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, wat is dan uw oplossing als het niet terug kunnen keren niet aan de vreemdeling te wijten is?
Ja. Voor alle vreemdelingen op wie een vertrekplicht rust, geldt in beginsel dat het mogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. Er zijn mij in dit kader geen landen bekend die hun eigen onderdanen niet terugnemen indien zij zelfstandig willen terugkeren.
Mocht gedurende het vertrektraject blijken dat een vreemdeling buiten zijn/haar schuld niet kan vertrekken, dan zal in beginsel een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid worden verleend.
Kunt u de opvatting van de gemeenten onderschrijven dat zij een zorgplicht hebben en geen gezinnen, zieken en ouderen op straat mogen laten zwerven? Zo ja, bent u bereid de noodopvangen toe te staan? Zo nee, gaat u ingrijpen bij gemeenten die noodgedwongen de noodopvang weer openen en welke maatregelen gaat u nemen?
Nee. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, zijn in de afgelopen jaren door het kabinet maatregelen genomen om de problematiek van het op straat terechtkomen van uitgeprocedeerde asielzoekers tot een minimum te beperken. Daarmee is het probleem weggenomen dat door gemeenten werd genoemd als grond om noodopvang te verlenen. Tevens is, in het kader van een projectmatige aanpak, door het Rijk en gemeenten intensief en met succes samengewerkt om tot beëindiging van de bestaande noodopvang te komen, omdat niet uit te sluiten valt dat ook in de toekomst uitgeprocedeerde asielzoekers zich zullen melden bij gemeenten, kerken of vormen van incidentele opvang is met de gemeenten afgesproken dat in zulke gevallen contact wordt opgenomen met het Ministerie van Justitie (i.c. de DT&V) om te kijken naar mogelijke maatregelen. De overlegstructuur zoals ontstaan met de werkwijze voor de afbouw van de gemeentelijke noodopvang (het casusoverleg op lokaal niveau) zal ook voor de toekomst behouden blijven en voor dergelijke situaties van nut zijn. Door deze combinatie van maatregelen en aanvullende afspraken is het bestuursakkoord dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en de VNG op 25 mei 2007 hebben gesloten, zodanig ingevuld dat bestaande structurele noodopvang kon worden gesloten en er voor gemeenten geen aanleiding is om opnieuw dergelijke structurele voorzieningen te bieden.
Sluikreclame/informatie gericht op kinderen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw mening over marketingactiviteiten voor het ADHD-medicijn Concerta via het marketingbureau Kostzewa in samenwerking met Hilah Productions in opdracht van Janssen-Cilag, de producent van Concerta?1
Ik heb kennis genomen van deze activiteiten in opdracht van Janssen-Cilag. De beoordeling of deze activiteiten binnen de wet- en regelgeving t.a.v. dit onderwerp vallen laat ik aan de toezichthoudende instellingen (Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), CGR, en KOAG/KAG); hen heb ik ingelicht over deze casus, en zij zullen de casus conform hun samenwerkingsafspraken opnemen. In algemene zin kan ik zeggen dat marketingactiviteiten niet mogen leiden tot onnodig geneesmiddelengebruik. Of daarvan hier sprake is, kan ik eerst na het onderzoek concluderen. Overigens heb ik van de firma Janssen-Cilag begrepen dat zij zich distantiëren van de manier waarop het marketingbureau de opdracht heeft omschreven.
Bent u bereid de Stichting Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CGR) of liever de Inspectie onderzoek te laten doen naar een (inmiddels verwijderde) presentatie van Kostzewa marketing waarin dit bureau uitlegde hoe schijnbaar neutrale voorlichting over ADHD werd gebruikt voor marketing van het middel van Janssen-Cilag en dat dit ook leidde tot een significante omzetstijging?2
Deze melding is bij Inspectie, CGR en KOAG/KAG onder de aandacht gebracht. Ik vertrouw erop dat deze melding door deze drie partijen conform hun samenwerkingsafspraken zal worden opgepakt.
Hoe beoordeelt u stellingen als «hoe communiceer je subtiel en doeltreffend het middel Concerta» door het marketingbureau?2
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien informatie tot doel heeft de omzet te verhogen, dit gedefinieerd moet worden als sluikreclame, en dus is verboden?
Wat kwalijk zou zijn, is als bedrijven activiteiten ontplooien die aanzetten tot het onnodig gebruik van geneesmiddelen. In hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet is neergelegd wat er met betrekking tot publieksreclame voor geneesmiddelen wel en niet mag. Op het moment dat men buiten de regels treedt zal er door Inspectie, CGR en KOAG/KAG conform hun samenwerkingsafspraken worden opgetreden.
Deelt u de mening dat de grens tussen informatie en marketing een grijs gebied is, en dat, ook als niet direct wordt verwezen naar een geneesmiddel of vergunninghouder3, op een subtiele manier sluipreclame bedreven kan worden? Zo ja, bent u bereid deze casus goed te laten onderzoeken, zodat ook voor andere fabrikanten en marketingbureau’s duidelijk wordt waar de grenzen liggen?
Het is toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Soms wordt dit gezien als reclame. Volgens een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem uit 2003 kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat wanneer een tot het publiek gerichte uiting uitsluitend informatie bevat over een ziekte, zonder dat direct en/of indirect naar een geneesmiddel en/of een vergunninghouder wordt verwezen, deze uiting in beginsel niet als reclame kan worden aangemerkt. Deze informatie is dan niet verboden en wordt als gezondheidsinformatie aangemerkt.
In een brief aan uw Kamer (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 105) heb ik u mijn visie op symptoomreclame gegeven. Het is moeilijk om een eenduidige scheidslijn aan te brengen tussen informatie en reclame, terwijl, zoals uw vraag ook illustreert, er wel behoefte is aan meer eenduidigheid. Ik vind het daarom een goede zaak dat de verschillende instanties die hiermee van doen hebben met elkaar in overleg zijn gegaan om te bezien of, en zo ja hoe nadere verduidelijking en aanscherping van regels en normering mogelijk is.
Deelt u de mening dat leveren van spreekbeurtenteksten aan kinderen van 6 tot 16 jaar door Janssen Cilag, ontwikkeld door Hilah Productions4, waarin verwezen wordt naar een pil om je rustig te maken, niet geoorloofde beïnvloeding van kinderen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik reeds eerder schreef is het geven van informatie over gezondheid en ziekte geoorloofd, mits dat gebeurt binnen de regels die daarvoor gelden. Met het geven van dergelijke informatie aan kinderen is extra zorgvuldigheid geboden. Of met het leveren van deze spreekbeurtteksten door Janssen-Cilag buiten de regels is getreden, zal beoordeeld moeten worden binnen de structuur die bestaat voor het toezicht op geneesmiddelenreclame.
Kent u de brochure Perspectief van Janssen-Cilag waarin medicatie als eerste wordt genoemd, onder meer Concerta?5 Zo ja, hoe wordt deze verspreid? Is dit voorgelegd aan de CGR en zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik ken de brochure Perspectief van Janssen-Cilag. De brochure bestaat uit een deel voor beroepsbeoefenaren, en een deel voor het algemeen publiek, en wordt op aanvraag door Janssen-Cilag per post verstuurd naar psychiaters en kinderartsen. Ook geïnteresseerde individuen kunnen daarnaast de brochure aanvragen. Uit informatie van Janssen-Cilag vernam ik dat de brochure niet is voorgelegd aan de CGR. In een eventueel onderzoek naar deze casus door de zelfregulerende instanties zal deze brochure vanzelfsprekend ook worden meegenomen.
Kent u de site www.pharmamarketeer.nl en een recent artikel over marketing bij ADHD (31 maart) waarin gewezen wordt op de mogelijkheden van hyves en twitter? Zo ja, vindt u het een gewenste ontwikkeling als «informatie» richting kinderen vanuit de industrie of marketingbureau’s haar weg vindt?6 Concept catalog, onderhands aan bewindspersoon verstrekt
Ja, ik ken de website en het artikel. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al meldde is het toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Deze informatievoorziening moet op een afgewogen manier plaatsvinden. Wanneer verwezen wordt naar behandelopties, ligt het voor de hand om hiervoor aan te sluiten bij de door de beroepsgroep gehanteerde richtlijnen. En wanneer de informatievoorziening zich richt op kinderen, is extra zorgvuldigheid geboden.