De handel in apen voor dierexperimenten door RC Hartelust B.V. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA), Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door RC Hartelust bv te Tilburg wordt ingekocht en verhandeld? Zo ja, kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar apensoort en aangeven hoeveel apen uit het wild zijn gevangen en hoeveel apen afkomstig zijn uit fokkerijen en de (tussen)handel? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op de handel in apen voor dierexperimenteel onderzoek door dit bedrijf?
In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de wet bescherming persoonsgegevens kan ik over individuele bedrijven geen specifieke bedrijfsinformatie verschaffen.
Alle bedrijven die handelen in apen moeten voldoen aan Richtlijn 92/65/EG. Dit bedrijf heeft een vergunning volgens de Wet op de Dierproeven (Wod) artikel 11a. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten van de Wod. De Wod vraagt jaarlijks over het voorafgaande jaar naar het aantal en de herkomst van de bij de vergunninghouder aanwezige dieren. Deze aantallen worden weergegeven naar afkomst van geregistreerde en niet geregistreerde fokkerijen binnen Nederland of Europa. Daarnaast is er een kolom andere herkomst, waarin de aantallen dieren worden weergegeven van geregistreerde en niet geregistreerde fokkerijen buiten Europa. In deze registratie wordt niet aangegeven welke fokkerijen dat zijn. Dit wordt steekproefsgewijs door de inspecteurs gecontroleerd. In diezelfde registratie dient de vergunninghouder het aantal dieren aan te geven dat gaat naar een geregistreerde instelling binnen Nederland of Europa of een andere bestemming.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen RC Hartelust bv apen mag betrekken? Uit welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke landen en instellingen mag RC Hartelust bv apen leveren voor dierproeven? Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen geleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er voorschriften verbonden aan de vergunning van RC Hartelust bv zoals bedoeld in artikel 11a / artikel 6, lid 2, van de Wet op de dierproeven? Zo ja, welke zijn dat en kunt u uiteenzetten of deze voorschriften de afgelopen jaren zijn gewijzigd, aangevuld of ingetrokken? Zo nee, waarom heeft u geen (nadere) voorschriften verbonden aan de handel in primaten door dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specifieke voorwaarden zijn er, naast de algemeen geldende bepalingen in het kader van CITES, in de vergunning van RC Hartelust bv gesteld voor de aankoop en doorverkoop van apen uit en naar derde landen?
In de Wod, het dierproeven besluit en de beleidsregel ontheffingen Wet op de dierproeven staan voorschriften voor de handel in apen. In de vergunning zijn naast bovengenoemde voorschiften geen aanvullende voorwaarden gesteld.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een Nederlandse handelaar apen levert voor experimenten die in Nederland niet zijn toegestaan? Zo ja, welke maatregelen heeft u getroffen om ervoor te zorgen dat dit dan ook niet kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het leveren van dieren moet voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving. Uitvoerders van dierproeven dienen zich te houden aan de regelgeving van het land waar de dierproeven plaatsvinden.
Deelt u de mening dat dierenwelzijn en de bescherming van bedreigde diersoorten randvoorwaarden moeten zijn voor eventuele import van apen en andere dieren door een Nederlandse proefdierhandelaar? Zo ja, op welke wijze draagt u hier zorg voor en op welke wijze kunt u garanderen dat het welzijn van de dieren gedurende het hele handelstraject is gewaarborgd en dat er niet wordt gehandeld in illegaal gevangen dieren door RC Hartelust bv? Zo nee, waarom niet?
Bij de invoer van primaten is CITES onverkort van toepassing. De invoer kan slechts plaatsvinden als de Wetenschappelijke Autoriteit van het invoerend land een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan wanneer de primaten niet volgens CITES en nationale wetgeving zijn verkregen. Binnen CITES is vervoer van primaten slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Kunt u bevestigen dat RC Hartelust bv onder andere apen importeert uit China? Is het waar dat de fokkerij Guangxi Grandforest Scientific Primate Company Ltd apen levert aan RC Hartelust bv en dat deze fokkerij uit het wild gevangen apen importeert uit Laos, Cambodja en Vietnam?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoe beoordeelt u het dierenwelzijn op de Guangxi Grandforest Scientific Primate Company Ltd fokkerij, onder meer op het gebied van huisvesting en verzorging? Is het waar dat de apen in kooisystemen worden gehouden, zonder mogelijkheid hun natuurlijke gedrag te uiten en wat is uw mening daarover? Welke gegevens heeft u over de sterfte onder de dieren?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Kunt u aangeven hoe en door wie de wildvang, doorvoer en import van apen wordt gecontroleerd op CITES-regelgeving? Welke (verschillende) methoden worden er gebruikt voor de identificatie- en registratie van de apen en welke (verschillende) controles vinden daarop plaats vanaf het moment van wildvang?
De Management-Autoriteiten van de desbetreffende landen beoordelen de voorgenomen invoer, ondersteund door hun Wetenschappelijke Autoriteiten. Deze instanties werken volgens de voorschriften van CITES, eventueel aangevuld met nationale wetgeving. De verantwoordelijkheid voor de controle op wildvang ligt primair bij de handhavende instanties van de landen waar de dieren zich op dat moment bevinden. De relevante Europese wetgeving kent een identificatieverplichting voor het houden van gefokte primaten of primaten die niet meer teruggezet kunnen worden in het wild. Nederland kent daarnaast op basis van de Flora- en faunawetgeving een registratieverplichting.
Welke dierenwelzijnseisen zijn er gesteld aan de wildvang, doorvoer en import van apen vanuit China en/of andere landen door RC Hartelust bv? Op welke wijze wordt hierop gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 7 en 10.
Kunt u aangeven hoe de apen uit China en/of andere landen naar RC Hartelust bv worden vervoerd, hoe lang de transporten duren en hoeveel apen de afgelopen jaren tijdens deze transporten zijn gestorven?
Zowel bij transport van en naar de EU als transport binnen de EU moeten de apen worden vervoerd in overeenstemming met de hiervoor geldende wetgeving (transport verordening en veterinaire eisen). De transport verordening heeft geen invloed op vervoer buiten de Europese Unie. Cijfers over sterfte van dieren kan ik om de hierboven vermelde reden niet verstrekken (zie antwoord vraag 1 t/m 4).
Kunt u aangeven hoe de apen van RC Hartelust bv worden vervoerd naar proefdierinstellingen in Nederland en andere landen, en welke transportvoorschriften hiervoor gelden? Welke cijfers zijn er bij u bekend over de sterfte onder de dieren tijdens deze transporten?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Kunt u bevestigen dat in 2005 vier van de 50 makaken die vanuit RC Hartelust bv werden vervoerd naar een onderzoekscentrum in Zweden zijn gestorven gedurende het transport? Kunt u aangeven op welke wijze u de toedracht van dit incident hebt onderzocht? Zo ja, kunt u toelichten wat u met de uitkomsten heeft gedaan en of RC Hartelust bv vervolgd kan worden voor deze zaak? Zo nee, waarom hebt u geen onderzoek ingesteld naar de dood van vier makaken tijdens een vanuit Nederland opgezet transport?
Hierover is in 2005 door de VWA een klacht onderzocht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is door de VWA geïntervenieerd zonder inschakeling van het strafrechtelijk instrumentarium.
Kunt u aangeven op welke wijze de apen bij RC Hartelust bv worden gehuisvest? Is het waar dat het bedrijf een vergunning heeft voor het houden van maar liefst 720 apen, en dat deze in kooihuisvesting worden gehouden in een loods zonder buitenverblijf?
Zie antwoord op vraag 1 t/m 4.
Hoeveel apen zijn er de afgelopen jaren tijdens het verblijf bij RC Hartelust bv gestorven en wat waren de oorzaken daarvan?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoeveel inspecties van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) hebben er de afgelopen 5 jaar plaatsgevonden bij RC Hartelust bv en hoeveel van deze inspecties waren onaangekondigd?
De VWA heeft de afgelopen 5 jaar het volgende aantal inspecties uitgevoerd:
2005: 3
2006: 2
2007: 1
2008: 1
2009: 3
Vier van deze inspecties waren onaangekondigd.
Kunt u aangeven waar de apen vandaan komen die in Nederlandse proefdierinstellingen worden gebruikt, zoals het Erasmus MC, de Radboud Universiteit, de Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam en de diverse farmaceutische en toxicologische instellingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoe beoordeelt u de weigering van Hartelust bv om de Partij voor de Dieren toe te laten voor een werkbezoek, mede in het licht van uw herhaalde oproep en belofte voor meer openheid ten aanzien van dierproeven?
In mijn eerdere brief1 heb ik gepleit voor meer openheid rondom verrichte dierproeven vanuit de Dier Experimenten Commissies en vergunninghouders. Dit bedrijf verricht geen dierproeven. Daarnaast is het aan het bedrijf zelf om te beslissen wie zij wil ontvangen.
Het bromfietsrijbewijs |
|
Paulus Jansen |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat de eerste ervaringen van het praktijkexamen voor de bromfiets zijn? Hoeveel mensen hebben het examen gedaan en met welk slagingspercentage?
Het bromfietspraktijkexamen is ingevoerd op 1 maart 2010. Hierdoor is er nog sprake van een relatief beperkt aantal examens dat is afgenomen. In de maand maart 2010 zijn er 541 kandidaten die het examen hebben afgenomen. Het slagingspercentage is 84%.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel geld jongeren in de praktijk gemiddeld kwijt zijn om het examen te halen? Wat vindt u van dit bedrag?
Ik vind het momenteel nog te vroeg om uitspraken te doen over de door u genoemde aspecten van het bromfietspraktijkexamen. Voor de evaluatie van het bromfietspraktijkexamen is het van belang gedurende een langere periode de effecten te kunnen meten.
In mijn antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1 heb ik aangegeven dat de invoering van het bromfietspraktijkexamen uitgebreid zal worden geëvalueerd.
In deze evaluatie zal ik ingaan op de uitvoeringsaspecten van het bromfietspraktijkexamen, als ook op de effecten op het gebied van de verkeersveiligheid. Voor het eerste deel neem ik een termijn van één jaar. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de effecten op de verkeersveiligheid, heb ik gegevens nodig over een periode van drie jaar. Ik stel voor om de vragen die u heeft geformuleerd mee te nemen in deze evaluatie.
Conform mijn eerdere toezegging zal ik uw Kamer in maart 2011 informeren over de uitkomsten van de evaluatie van het bromfietspraktijkexamen. Ten aanzien van de evaluatie van de effecten op de verkeersveiligheid heb ik toegezegd dat we de resultaten hiervan voorzien in maart 2013.
Zijn er voldoende rijscholen die bromfietsrijlessen aanbieden? Aan hoeveel personen tegelijk geven ze les en wat wordt er gemiddeld voor een les betaald?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel lessen worden er gemiddeld genomen voordat iemand opgaat voor zijn examen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de rijlessen leiden tot een hoger slagingspercentage?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onderbouwen waarom de kosten voor het rijexamen bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) niet onder de 95 euro kunnen liggen? Behoort dit tarief tot de tarieven die het CBR niet eenzijdig kan vaststellen? Zo nee, bent u bereid dit tarief in de betreffende ministeriële regeling op te nemen?
In de voorbereiding van de invoering van het bromfietspraktijkexamen heb ik me ingespannen om het tarief voor het examen zo laag mogelijk te houden. Ik heb uiteindelijk een tarief van € 95 weten te realiseren en dat is een kostendekkend tarief. Verdere bijstelling van dit tarief was en is niet mogelijk.
Het tarief voor het bromfietspraktijkexamen is onderdeel van de Regeling Tarieven CBR en is derhalve aan mijn goedkeuring onderhevig.
Kunt u aangeven in hoeverre het bromfietsgebruik is afgenomen door de invoering van het praktijkexamen? Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Op welke termijn wordt de invoering van het bromfietsexamen geëvalueerd? Bent u bereid deze evaluatie snel plaats te laten vinden vanwege de zorgen over de hoge kosten?
Zie antwoord vraag 7.
De hoge aantallen edelherten op de Veluwe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er volgens de Wildbeheereenheid Veluwe te veel edelherten op de Veluwe zijn?1
Ja.
Op basis van welke ecologische argumenten is de doelstand van 1660 edelherten vastgesteld? Acht u een herziening van deze doelstand wenselijk gezien het feit dat de aantallen dieren sinds 2000 alleen maar zijn toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De doelstand van 1660 edelherten is gebaseerd op jarenlange ervaring met het beheer van de betreffende populatie in een gebied met meervoudige doelstellingen. Herziening van de doelstand is daarom niet aan de orde. Wat aan de orde is, is dat het vereiste afschot jaar op jaar niet is gehaald. Dat is Wildbeheereenheid Veluwe aan te rekenen.
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat de aantallen edelherten sinds 2000 zijn toegenomen? Zijn hier ook wetenschappelijke inzichten over? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat preventieve aantalregulatie niet leidt tot een stabiele kleinere populatie? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom moeten er dan jaarlijks zo veel dieren worden afgeschoten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat afschot de verhouding tussen het aantal dieren en de feitelijke draagkracht van het systeem verstoort, met als gevolg een verhoogde aanwas van jonge dieren? Zo ja, bent u bereid de effectiviteit van de preventieve aantalregulatie kritisch te herzien? Zo nee, waarom hanteert u deze redenering wel bij de Oostvaarderplassen?2
De ecologische draagkracht wordt gehanteerd in een gebied met functie «natuur», zoals de Oostvaardersplassen. Het maatschappelijke draagvlak wordt gehanteerd in een terrein met meervoudige doelstellingen, zoals de Veluwe. Beide modellen zijn legitiem. Ik zie geen aanleiding een van beide modellen te herzien.
Kunt u toelichten hoeveel auto’s er gemiddeld per dag passeren op de Veluwse autowegen, met name op de wegen rond de toeristische gebieden, zoals de Posbank, het Kroondomein, het Nationale Park de Hoge Veluwe, Planken Wambuis en het Staatswildreservaat? Zo nee, waarom niet?
Het verzamelen van gegevens over het aantal auto’s dat over snelwegen op de Veluwe passeert en over het aantal inwoners in verschillende regio’s van de Veluwe, behoort niet tot de taak van mijn ministerie.
In het faunabeheerplan en de op basis daarvan te verlenen ontheffing door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland dienen álle belangen te worden meegewogen. Ik ben van mening dat daarbij voldoende aandacht naar het edelhert is uitgegaan.
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid om de populaties van wilde hoefdieren te beheren. Afschot in dat kader en vanwege in de wet genoemde belangen te beschermen is daarom in de lijn en in de geest van de Flora- en faunawet. Ik streef in dat verband geen beleidsveranderingen na
Deelt u de mening dat er eerder sprake is van een te groot aantal auto’s in de Veluwse natuur dan een te groot aantal edelherten, die eerder tot de oorspronkelijke bewoners van de Veluwe gerekend moeten worden dan automobilisten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er alleen al op de Noordwest Veluwe meer dan 200 000 mensen wonen? Zo ja, hoe een te groot aantal beoordeelt u de menselijke populatiedruk op de Veluwse natuur ten opzichte van die van het edelhert? Zo nee, welk aantal inwoners tellen de diverse Veluwse regio’s dan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het edelhert als natuurlijke bewoner van de Veluwe meer ruimte verdient en dat waar de belangen van herten geschaad worden door, of op gespannen voet staan met, die van menselijke bewoners van de Veluwe en/of automobilisten, de belangen van het hert meer aandacht verdienen? Zo ja, op welke wijze wilt u bevorderen dat die extra aandacht er komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat stelselmatig afschot van beschermde diersoorten zoals herten, reeën en zwijnen, zonder dat dat tot duurzame oplossingen leidt voor gesignaleerde en/of vermeende problemen, niet passend is in een tijd als de onze en niet in lijn is met de geest van de Flora- en faunawet? Zo ja, welke beleidsverandering streeft u i.c. na? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De financiering van Jellinek Retreat op Curaçao |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Leerdam (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat Jellinek een luxe kliniek, Jellinek Retreat, opent op Curaçao?1
Ja.
Op welke wijze wordt deze kliniek gefinancierd?
Financiering van de kliniek vindt plaats uit de volgende bronnen:
Investering in de realisatie van de kliniek:
Exploitatie van de kliniek:
De exploitatie van de instelling vindt plaats uit de opbrengsten van de zorg- en dienstverlening aan patiënten.
Uit welke bron financiert Arkin, de moedermaatschappij, haar meerderheidsbelang in Jellinek Retreat?
Mentrum Holding BV – 100% eigendom van de stichting Arkin – is de feitelijke aandeelhouder. Het meerderheidsbelang is gefinancierd met privaat – dus niet uit collectieve middelen – opgebouwd kapitaal van de organisatie.
Is Jellinek Retreat een particuliere kliniek? Vindt u het juist dat een publiek gefinancierde merknaam wordt gebruikt voor een private onderneming?
Jellinek Retreat is een particuliere kliniek in het buitenland. Onder de huidige wetgeving is er geen mogelijkheid om het dragen van de naam van een andere toegelaten instelling te verbieden.
Kunt u garanderen dat er geen sprake is van gebruik van premiegeld? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) kent werelddekking. Dat betekent dat verzekerden overal ter wereld aanspraak kunnen maken op de zorg indien deze deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Vanuit verzekeringsoogpunt is er dus geen beletsel voor Nederlandse verzekerden om zorg in het buitenland in te roepen. De zorg die Jellinek Retreat verleent kan, voorzover het gaat om de zorg die ook krachtens de Zvw onder de dekking van de zorgverzekering valt, voor vergoeding in aanmerking komen. Bij een restitutieverzekering is de vergoeding tot een bedrag dat in Nederland voor dezelfde zorg in redelijkheid passend is te achten, respectievelijk bij een naturaverzekering een bedrag ter hoogte van een door de zorgverzekeraar in de zorgpolis bepaald percentage van dit bedrag, waarvoor een minimum van 80 redelijk wordt geacht. Overigens heeft Jellinek Retreat laten weten dat de patiënten van Jellinek Retreat er niet voor kiezen om hun declaratie bij de zorgverzekeraar neer te leggen, maar de rekening in zijn geheel zelf betalen.
Is het inmiddels mogelijk om in Jellinek Retreat een behandeling te ondergaan die goedkoper is dan 600 euro per dag, zodat lokale Antilliaanse verslaafden er ook terecht kunnen? In hoeverre is er sinds de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties afgelopen december, waarbij dit onderwerp aan de orde is gesteld, vooruitgang geboekt bij het openstellen van Jellinek Retreat voor lokale Antilliaanse verslaafden?
Iedereen kan zich voor behandeling in de Jellinek Retreat aanmelden, inclusief lokale Antilliaanse verslaafden. Voor allen geldt eenzelfde tarief. In eerste instantie is de kliniek echter gericht op de markt voor medisch toerisme. Nederlanders woonachtig op de Antillen hebben zich overigens al aangemeld voor behandeling.
Is de binnen het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) vereiste samenwerking tussen Jellinek Retreat en lokale instanties op het gebied van verslavingszorg op Curaçao inmiddels van de grond gekomen? Zo ja, hoe evalueert u deze samenwerking? In welke mate is er sprake van overdracht van kennis en expertise?
Het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen is primair bedoeld als economische stimulans voor de Nederlandse Antillen. Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Hierbij worden minimaal 200 scholieren voorgelicht en wordt personeel van lokale verslavingsorganisaties getraind. Deze activiteiten zijn momenteel in voorbereiding op basis van een uitgebreid onderzoek dat recent is afgesloten. Echter, voor een definitieve analyse is het nog te vroeg. Pas in de laatste fase van het project – eind 2010 – zullen deze deelactiviteiten worden afgerond, en worden besproken in de eindrapportage over het project.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Leerdam c.s.2 betreffende een evaluatie van het PSNA? Wanneer kan de Kamer een rapportage verwachten over de mate waarin het PSNA heeft geleid tot duurzame ontwikkeling en groei van werkgelegenheid en in hoeverre de lokale bevolking hier op het gebied van welzijn en welvaart van geprofiteerd heeft?
Mede n.a.v. de motie Leerdam c.s. is NL EVD Internationaal als uitvoerder van het PSNA begin februari gestart met een brede evaluatie van het programma over de periode 2002–2010. Naast deskresearch zijn in maart en april interviews gehouden met een groot aantal betrokkenen. Verwachting is om in juni het evaluatierapport te presenteren en aan de hand daarvan specifieke antwoorden te formuleren op de vragen gesteld in de bewuste motie.
Het verhalen van schade toegebracht in het verkeer in landen buiten de Europese Unie (EU) |
|
Paulus Jansen |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het in het geval van verkeersaansprakelijkheid buiten de EU erg lastig kan zijn voor Nederlanders om schade te verhalen, onder andere door de taal- en cultuurverschillen?
Ja.
Deelt u de mening dat in navolging van de regels die binnen de EU gelden, het ook voor bepaalde niet EU-landen waar veel Nederlandse automobilisten rijden, verzekeraars vertegenwoordigers zouden moeten hebben om zodoende het verhalen van schade te vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?
Personen die op gerechtvaardigde gronden aanspraak hebben op vergoeding van schade zouden altijd in staat moeten zijn die zonder onnodige of grote belemmeringen te verhalen op de veroorzaker van die schade of zijn verzekeraar. Dit uitgangspunt zou in de ideale situatie ook moeten gelden voor schades die in het buitenland zijn veroorzaakt. Het EU-recht biedt voor veel gevallen een grondslag om dat ook te bewerkstelligen. Dat heeft onder andere geleid tot de WAM-richtlijnen die de positie van benadeelden van door motorvoertuigen veroorzaakte ongevallen aanzienlijk hebben verbeterd, ook als die motorvoertuigen uit andere lidstaten komen of het ongeval in een andere lidstaat plaatsvindt (inclusief de landen van de Europese Economische Ruimte Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). De WAM-richtlijnen zijn over een lange periode tot stand gekomen en behelzen meer dan alleen de verplichte schaderegelaars die de verzekeraar in een lidstaat in de andere lidstaten moet aanstellen. Zo zijn ook een verzekeringsplicht in de gehele EU, een zekere harmonisering van de dekking van motorrijtuigverzekeringen, de instelling van samenwerkende informatiecentra in alle EU-lidstaten en van een schadevergoedingsorgaan bewerkstelligd om de benadeelden effectieve verhaalsmogelijkheden te geven. Dergelijke maatregelen kunnen alleen tot stand komen op basis van bindende overeenkomsten tussen meerdere staten en niet slechts op basis van afspraken met verzekeraars. Dat laatste is des te moeilijker omdat het in de door u aangesneden situaties om niet in een lidstaat gevestigde verzekeraars gaat waarover de Nederlandse overheid geen enkele regelgevende bevoegdheid heeft en een grondslag zoals die door het EU-recht wordt geboden hier ontbreekt.
Het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars staat wel, op basis van afspraken met de nationale bureau’s van diverse derde landen (de zg. groenekaartlanden), in voor situaties waarin een persoon schade lijdt door een ongeval in Nederland dat door een bezoekend buitenlands motorrijtuig wordt veroorzaakt. In dat geval is het mogelijk de schaderegelaar van de buitenlandse verzekeraar in Nederland aan te spreken. Bij ongevallen in niet EER-landen is dat niet mogelijk, omdat buitenlands recht van toepassing is dat in het betreffende land moet worden geëffectueerd. Indien een persoon wil voorkomen dat hij in een situatie komt waarbij hij zijn schade in het buitenland moet verhalen, met alle moeilijkheden die daaraan verbonden zijn, bestaat reeds de mogelijkheid bijzondere verzekeringsdekking te nemen. Daarbij kan worden gedacht aan de rechtsbijstandverzekering, de casco-verzekering (voor schade aan het eigen voertuig) en de reisverzekering. Daarnaast zijn er verzekeringsvormen die vooral van belang zijn in verband met personenschade (letsel en overlijden), te weten de ongevallen-inzittendenverzekering of de schadeverzekering inzittenden.
Bent u bereid samen met de verzekeraars te regelen dat het verhalen van schade in de meest populaire landen buiten de EU makkelijker gemaakt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel "Ambtenaren willen rijden op aardgas bevorderen" |
|
Helma Neppérus (VVD), Johan Remkes (VVD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het krantenartikel «Ambtenaren willen rijden op aardgas bevoordelen»?1
Ja.
Is het waar dat een convenant wordt voorbereid?
Vanuit het bedrijfsleven, dat in de werkgroep Aardgas-biogas-groen gas van het Platform Duurzame Mobiliteit is vertegenwoordigd, is het verzoek gekomen om de mogelijkheden te onderzoeken voor het sluiten van een convenant tussen bedrijfsleven en overheid over de toepassing van groen gas in het verkeer. Het bedrijfsleven vraagt daarbij de overheid onder andere om, naast de al bestaande begunstigende fiscale behandeling voor aardgas, waaronder begrepen groen gas, een aantal aanvullende begunstigende fiscale maatregelen voor groen gas. De ministeries van Verkeer en,Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Financiën beoordelen op dit moment dit verzoek. Bij de beoordeling van het verzoek zal worden gekeken in hoeverre de inzet van groen gas in het verkeer de meest efficiënte en kosteneffectieve maatregel is om bij te dragen aan de CO2-doelstellingen en in hoeverre eventuele aanvullende maatregelen daadwerkelijk noodzakelijk zijn.
Kunt u toezeggen dat de Kamer eerst zal worden geïnformeerd en hierover met u in overleg kan treden alvorens een convenant zal worden getekend?
Alvorens een convenant zou worden gesloten zal het kabinet de Kamer informeren en indien gewenst met u overleggen.
Pinpasfraude |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat pinpasfraude in Nederland steeds vaker voorkomt?1
Ja.
Zijn de feiten in het bericht waar?
Skimmen is helaas in toenemende mate een probleem. Het klopt dat in 2008 de schade voor banken 31 miljoen euro bedroeg en in 2009 in totaal 36 miljoen euro. Het is bekend dat in het bijzonder Roemeense criminelen op dit gebied actief zijn in Nederland. De overige cijfers van het European Network and Information Security Agency en Ultrascan kan ik niet bevestigen.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering dat criminelen inmiddels zo’n voorsprong hebben dat skimmen niet meer uit te bannen zou zijn?
De ervaringen bij opsporing en vervolging wijzen op een ontwikkeling van zeer geavanceerde methoden van skimmen. Bij de daders is sprake van een voortdurende ontwikkeling van techniek. Criminelen kiezen voor hun skimmingsactiviteiten telkens andere doelwitten uit. Door technologische preventiemaatregelen en door investering van opsporing en vervolging wordt getracht het aantal skimmingsincidenten te reduceren. Dit gebeurt in samenwerking met Currence, de Nederlandse Vereniging van Banken, Ecquens, Politie en Openbaar Ministerie. Zie overigens het antwoord op vraag 7.
Wordt er met banken en andere private instellingen samengewerkt om skimmen te voorkomen? Zo ja, op welke manier?
Ja, zie antwoord 3.
Wordt er in Europees verband actie ondernomen tegen dit verschijnsel?
Ja. Zo is bij Europol op dit gebied een Analitical Work File (AWF) actief onder de naam Terminal. Hieraan nemen vrijwel alle Europese landen deel en wordt samengewerkt op het gebied van informatie-uitwisseling. Bovendien wordt vanuit Europol bij acties ook technische ondersteuning verleend. De informatie-uitwisseling betreft zowel politie-informatie over actieve personen en groepen als technische informatie over de gebruikte apparatuur.
Zijn er tussen Nederland en in het bijzonder Roemenië en Rusland justitiële samenwerkingsverbanden en/of opsporingafspraken en uitleveringsverdragen?
Op operationeel gebied wordt intensief samengewerkt met Roemenië. Ook de Roemeense politie bestrijdt skimmen actief. Voor skimmen is geen sprake van aparte samenwerkingsverbanden of opsporingsafspraken. De samenwerking en informatie-uitwisseling vindt plaats in het kader van het Analitical Work File AWF (zie antwoord 5).
Hoeveel procent van de pinpasfraude wordt gemiddeld opgelost?
Hierover zijn geen exacte cijfers bekend. De politiekorpsen voeren frequent onderzoeken uit naar skimmen. De afgelopen tijd zijn diverse skimmers met succes vervolgd. De rechter heeft forse straffen opgelegd. Naast de strafrechtelijke aanpak ligt de nadruk op het inzetten van preventieve maatregelen tegen skimmen.
De openbaarmaking van de voor de griepvaccins betaalde prijs |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat in andere Europese lidstaten de prijs van de aangeschafte griepvaccins wel openbaar is gemaakt?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het overleg met beide leveranciers over openbaarmaking van de prijs van de geleverde griepvaccins?
Zowel GSK als Novartis beroepen zich op geheimhouding. GSK verwijst naar gegevens uit een eerder gepubliceerd interview met haar directeur Andrew Witty van 26 juli 2009. In dit interview geeft Andrew Witty aan dat de prijs die landen betaald hebben voor de pandemische vaccins vergelijkbaar is met de prijs die over het algemeen betaald wordt voor seizoensgriepvaccins.
Kunt u aangeven of deze leveranciers in andere landen andere afspraken hebben gemaakt die openbaarmaking van de prijs van het vaccin wel mogelijk maken?
Of onze leveranciers andere afspraken hebben gemaakt met andere landen over hun prijzen en het volledig openbaar maken hiervan, is mij niet bekend. Ik ben niet bekend met de inhoud van de contracten.
Welke rol speelt concurrentiegevoeligheid van deze informatie bij openbaarmaking in deze Europese lidstaten?
In hoeverre concurrentiegevoeligheid een rol speelt bij de openbaarmaking van prijzen in andere Europese lidstaten is mij niet bekend. Lidstaten gaan hier verschillend mee om.
Ik ben van mening dat openbaarmaking van overeengekomen prijzen de positie van de Nederlandse overheid kan benadelen bij toekomstige aanbestedingen. Openbaarmaking van de prijs maakt het immers voor de concurrent inzichtelijk wat de commerciële ruimte is om wel of niet gegund te worden. Dit kan een prijsopdrijvend effect hebben bij toekomstige aanbestedingen.
Het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT)?1
Erkent u dat een goede cao van cruciaal belang is voor de 460.000 werknemers in de VVT-sector? Zo ja, bent u bereid voor hun belangen op te komen? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat u een rol kan spelen, gezien het feit dat in deze sector via AWBZ-premiegelden gefinancierd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Wat is de reden van de nullijn van de werkgevers? Waarom wordt er geen beroep gedaan op het ova-convenant (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) – waarin het ministerie van VWS met de werkgevers heeft afgesproken een jaarlijkse loonindexering beschikbaar te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat verpleegkundigen en verzorgenden vanaf 55 jaar verplicht moeten worden om nachtdiensten te draaien? Welke gevolgen heeft het voor de populariteit van het beroep als het zware werk voor oudere werknemers niet wordt beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat iemand die werkt in de zorg economisch zelfstandig moet kunnen zijn? Zo ja, erkent u dat het fulltime werken in de zorg daarbij meespeelt? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw oordeel over de eis van de werkgevers dat werknemers, onder het motto van flexibel werken, kortere diensten moeten accepteren als werktijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat werken in de zorg al een zeer flexibel beroep is, omdat er op wisselende tijden gewerkt wordt, in weekenden en op feestdagen? Zo ja, wat denkt u dat de werkgevers bedoelen met «flexibel»? Zo nee, wat vindt u hier niet flexibel aan?
Op welke manier ziet u een relatie tussen het feit dat werknemers in de zorg relatief het jongst met pensioen gaan en de zwaarte van het beroep?2 Is het mogelijk dat het vervallen van de leeftijdsuren een averechts gevolg zullen hebben voor het behoud van personeel in de VVT-sector?
Erkent u dat het behoud van personeel in de verpleeghuizen, verzorgingshuizen en in de thuiszorg, uitermate belangrijk is om de kwaliteit en continuïteit van zorg in deze sector te waarborgen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om goede arbeidsvoorwaarden te garanderen?
Erkent u dat de werkgevers in de VVT-zorg veel te hoge salarissen hebben en een gemakkelijke onderhandelingspositie, omdat de nullijn hen niet zal treffen? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de werkgevers in de zorg ook onder de cao te laten vallen, zodat zij harde eisen over een nullijn, «flexibel werken» en leeftijdsuren, ook zelf ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat dit in?
Bent u bereid deze vragen wel te beantwoorden?3
Het artikel "Private equity ligt niet voor het oprapen" |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hein Pieper (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Private equity ligt niet voor het oprapen»?1
Onderschrijft u het belang van de financiering van het midden- en kleinbedrijf, zeker in deze economisch moeilijke tijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze financiering op gang te brengen en te houden?
Wanneer bent u voornemens de, via een amendement in de wet opgenomen, artikelen over een vrijstelling in box 3 voor de belastingplichtige met beleggingen in startende of doorgroeiende MKB-ondernemingen2 te implementeren? Wanneer is deze problematiek voorgelegd in Brussel en wat is de laatste stand van zaken in dit dossier?
Carrouselfraude |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weeffout Europese BTW-stelsel maakt carrouselfraude mogelijk»?1
Ja.
Hoe denkt u over de suggestie om, door een koppeling te leggen tussen de betaling van omzetbelasting en de aftrek ervan, te voorkomen dat carrouselfraude met miljarden aan belastinggeld nog mogelijk is? Is dit technisch haalbaar?
Hierbij maak ik graag gebruik van de gelegenheid om in te gaan op het proefschrift van de heer Wolf met betrekking tot het voorstel om een koppeling te leggen tussen betaling en aftrek. Deze gedachte om een koppeling te leggen tussen de betaling van omzetbelasting en de aftrek ervan is op zichzelf niet nieuw en zou de carrouselfraude inderdaad kunnen voorkomen. In die zin is dit een aantrekkelijk alternatief in de strijd tegen de fraude, waarover in Europees verband overigens al met enige regelmaat is gesproken naast andere niet-conventionele maatregelen als algehele verlegging van BTW en heffing van BTW over de grenzen heen. Maar net als aan andere oplossingen zitten haken en ogen aan een dergelijke maatregel. Dit hangt samen met aspecten van administratieve, technische, financiële en wetstechnische aard die nog een oplossing behoeven. Deze haken en ogen zal ik hierna toelichten.
Uitgangspunt voor Nederland bij de bestrijding van de carrouselfraude is dat we gerichte maatregelen nemen die niet meer administratieve lasten oproepen bij ondernemers dan nodig is voor een effectieve fraudebestrijding. De generieke koppeling van het verlenen van aftrek aan de betaling van de BTW ter zake van die levering is geen gerichte anti-fraude maatregel. Alle ondernemers die BTW in rekening gebracht krijgen zullen hiermee te maken krijgen, terwijl de fraude zich tot bepaalde (rechts)personen beperkt. Voor de betrokken ondernemers zal de voorgestelde koppelingsmaatregel waarschijnlijk tot een forse stijging van de administratieve lasten leiden. De voorgestelde koppelingsmaatregel kan Nederland overigens ook niet zelfstandig doorvoeren, omdat hiervoor een wijziging van de BTW-richtlijn nodig is. Deze koppeling wijzigt immers het recht op aftrek bij de afnemer op een zeer ingrijpende, fundamentele wijze. Waar nu recht op aftrek bestaat bij ontvangst van de factuur, zal dat verschuiven naar het (in voorkomende gevallen) latere moment van betaling. Deze wijziging heeft uiteraard financiële gevolgen.
Als dit aftrekrecht wordt gekoppeld aan de betaling van de BTW door de leverancier dan zal een bewijs van die betaling moeten worden gewaarborgd. Zonder een goede technische ondersteuning ligt de bewijslast dan bij de afnemer of is deze afhankelijk van het echte betaalmoment van de leverancier aan de Belastingdienst.
Ook voor wat betreft de technische uitvoeringsaspecten bestaat op voorhand twijfel dat een dergelijke koppeling voor de volledige groep van ondernemingen goed uitvoerbaar zal zijn. Voor een adequate toetsing op het aftrekrecht zal immers een relatie worden gelegd tussen informatie over de betaling van de verschuldigde btw door leverancier of dienstverlener en informatie over de onderliggende transactie bij de afnemer van het goed of de dienst. Dit betekent feitelijk dat op factuurniveau informatie beschikbaar moet komen en in benaderbare en bruikbare databases moet worden opgeslagen. Binnen een dergelijk koppelingssysteem zullen bedrijven op factuurbasis informatie moeten gaan uitwisselen, hetgeen een toename van de administratieve lasten met zich zal meebrengen. Op jaarbasis gaat het dan snel om meer dan een half miljard «Business-to-Business» transacties. Hiervoor moet een ondersteunend systeem worden gebouwd met bijbehorende voorzieningen die zien op de juistheid van de informatie. Daarnaast zal er periodiek een matching moeten plaatsvinden tussen betalen en aftrek.
Op het niveau van de Europese Unie is inmiddels door de Europese Commissie actie ondernomen om door middel van een tender meer zicht te krijgen op de systeemtechnische aspecten van een koppeling.2 Wij wachten de bevindingen van de Commissie met belangstelling af en zullen voorstellen op dit gebied beoordelen tegen het algemene uitgangspunt dat Nederland hanteert bij de beoordeling van mogelijke maatregelen voor het bestrijden van BTW-fraude.
Om iets dichter bij huis te blijven. De Belastingsdienst heeft naar aanleiding van signalen uit de praktijk een laagdrempelige manier van informatieverstrekking over carrouselfraude ontwikkeld. Sinds 27 april jl. is op de site van de belastingdienst uitgebreide informatie te vinden voor ondernemers over carrouselfraude. Ingeval zij nadere informatie willen of zelfs fraude willen melden kan dat bij het op de site vermelde telefoonnummer: 0800-0543. Daar dient men te kiezen voor «spreken met een medewerker». De speciaal opgeleide Belastingdienstmedewerkers kunnen alle fraudegerelateerde vragen beantwoorden en de ondernemer adviseren.
Bent u bereid een reactie op het proefschrift van de heer Wolf aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het importeren van reuzenpanda's uit China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de plannen van Dierenpark Emmen om één of meer reuzenpanda’s te importeren uit China? Hoe beoordeelt u deze plannen?
Naar aanleiding van uw vragen, is contact opgenomen met het Dierenpark Emmen. Of er reuzenpanda’s naar Emmen komen, is nog niet zeker, want de besprekingen bevinden zich nog in een oriënterende fase. Het Dierenpark zou mee willen doen aan het fokprogramma voor reuzenpanda’s. Het zou gaan om panda’s die gefokt zijn in een opvangcentrum en die niet geherintroduceerd kunnen worden in het wild. Reuzenpanda’s zijn een bijzonder bedreigde diersoort en dat is reden genoeg om te proberen reuzenpanda’s te fokken, ook al is dit niet altijd succesvol. Soms lukt het namelijk wel. De voorwaarden van Chinese zijde zijn nog niet bekend, maar wel is duidelijk dat deze hoog zullen zijn. Over een bruikleenovereenkomst is nog niets bekend.
De wettelijke voorschriften die gelden voor het invoeren en vervoeren van dieren in Nederland, zien toe op de bescherming van bedreigde diersoorten, de bescherming van het welzijn van die dieren tijdens transport, alsmede veterinaire eisen ten behoeve van de bescherming van mens, dier en milieu.
Deze voorschriften zijn te vinden in de basisverordening CITES (verordening (EG) nr. 338/97), de Transportverordening (verordening (EG) nr. 2005/1) en diverse Europese veterinaire regelgeving. De uitvoering daarvan is vastgelegd bij of krachtens de Flora- faunawet respectievelijk de Gezondheids- welzijnswet voor dieren. Afhankelijk van het soort dier worden er vergunningsverplichtingen opgelegd en worden er eisen gesteld aan de wijze van vervoer, aan de verzorging tijdens het vervoer en aan het vervoermiddel waarmee het dier wordt vervoerd. Het toezicht op de naleving van deze voorschriften wordt uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst, de Voedsel en Waren Autoriteit en de Douane gezamenlijk.
Voor het doen en laten van dierentuinen is het Dierentuinenbesluit relevant.
Dit besluit bevat houderij- en huisvestingsvoorschriften en voorschriften met betrekking tot de verzorging en veiligheid van de dieren. Voorts zijn doelstellingen opgenomen met betrekking tot de rol van dierentuinen op het gebied van educatie en bewustmaking van het publiek, wetenschappelijk onderzoek en de bevordering van de instandhouding van de diersoorten.
Het land van herkomst, zoals in dit geval China, is verantwoordelijk voor de wetgeving ter zake van de uitvoer van dieren vanaf hun grondgebied.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van het dier zich verhoudt tot het doel van het dierenpark om met de panda extra publiek te trekken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten aan welke regelgeving de import van panda’s uit China gebonden is, zowel vanuit Nederlandse als vanuit Chinese zijde? Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de naleving van deze regels?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke (internationale) afspraken er zijn gemaakt over fokprogramma’s met panda’s? Onderschrijft u de constatering dat pogingen om met panda’s te fokken in gevangenschap vrijwel nooit tot een positief resultaat hebben geleid en al helemaal niet tot een succesvolle terugkeer in de natuur? Zo ja, welke conclusies verbindt u aan deze constatering? Zo nee, waarom denkt u dat fokprogramma’s voor panda’s in gevangschap wel succesvol zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat vrijwel alle in gevangenschap levende reuzenpanda’s het eigendom zijn van de Chinese overheid en dat er sprake is van een «bruikleenovereenkomst» en een hoge vergoeding wanneer een panda voor een bepaalde periode wordt «uitgeleend» aan een buitenlandse dierentuin? Zo ja, hoe hoog zijn de vergoedingen die aan de Chinese overheid moeten worden betaald en hoe beoordeelt u deze bruikleenconstructie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht "Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek" |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek»?1
Eén leerling uit de uitzending waarop wordt gedoeld, zit thuis vanwege het feit dat de school een speciale klas heeft gesloten vanwege geldgebrek als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel, echter de andere kinderen uit de uitzending, zitten al langer thuis. In de uitzending wordt gesuggereerd dat ook deze kinderen geen les krijgen door geldgebrek als gevolg van de pakketmaatregel 2009 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Juist omdat de leerlingen al langer thuiszitten, kan de AWBZ-pakketmaatregel bij deze leerlingen nog geen rol hebben gespeeld. Dat neemt niet weg dat het een zeer onwenselijke situatie is als kinderen thuiszitten. Meestal spelen meerdere oorzaken een rol, zoals ook blijkt uit het onderzoek naar thuiszitters van Ingrado (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 66).
Hoeveel kinderen zijn als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ2 extra thuis komen te zitten? Bij hoeveel kinderen is de begeleiding op school zo sterk afgenomen dat er gevolgen zijn voor de onderwijskwaliteit?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel leerlingen als gevolg van de bezuinigingen AWBZ thuis zijn komen te zitten of dat de begeleiding op school zodanig is afgenomen dat dit gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit. De inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) op school is een individuele afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze zij een pgb of een deel daarvan inzetten op school. Volgens een onderzoek van het ITS in 2008, zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun pgb in op school, zowel op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) als op reguliere scholen. De WEC-Raad geeft aan dat tussen de 2.500 en 3.000 leerlingen pgb-uren inzetten in het (v)so.
Het staat het met de verdeling van de tien miljoen euro die vrij is gemaakt ter compensatie van de bezuinigingen op de AWBZ in het onderwijs? Waarom merken scholen nog niets van die maatregel?
Voor de verdeling van de € 10 miljoen is, in overleg met betrokkenen in het veld, een tijdelijke regeling ontworpen. In de brief over passend onderwijs die op 25 januari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 497, nr. 21) aan de Kamer is gestuurd, bent u over de regeling geïnformeerd en is de hoofdlijn geschetst. De regeling is 29 april 2010 gepubliceerd. Na publicatie kunnen scholen een verzoek indienen om extra ondersteuningsmiddelen.
Wordt de bezuiniging in de toekomst gecompenseerd? Is daar structureel geld voor vrijgemaakt? Zo nee, wat is er dan geregeld voor de scholen?
Het Kabinet stelt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar ter compensatie van de negatieve effecten van de AWBZ-pakketmaatregel, daarmee zijn de compensatiemiddelen voor het onderwijs structureel. Zoals in vraag 3 is aangegeven, is er een tijdelijke regeling ontworpen. Deze regeling wordt geëvalueerd alvorens de compensatiemiddelen structureel worden ingebed.
Is het waar dat de compensatieregeling enkel voor cluster 3 en 4 beschikbaar is? Zo ja, waarom niet voor de clusters 1 en 2?
Nee, de regeling is bedoeld voor alle leerlingen die zijn geïndiceerd door de Commissie voor de Indicatiestelling en die meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben dan een school kan bieden en voor wie geen of onvoldoende pgb kan worden ingezet op school. Ook voor cluster 1 en cluster 2 leerlingen kan een school een verzoek indienen voor extra ondersteuningsmiddelen. Er is voor gekozen de uitvoering van de regeling te leggen bij de rec’s cluster 3 en 4 om versnippering van de middelen en onnodige bureaucratie te voorkomen. Uit het bij vraag 2 genoemde ITS-onderzoek bleek namelijk dat vooral leerlingen met een cluster 3 of cluster 4 indicatie een deel van hun pgb inzetten op school.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle kinderen die sinds de bezuinigingen op de AWBZ thuis zitten, zo snel mogelijk weer naar school kunnen? Zo ja, bent u bereid ouders die deze problemen ondervinden zich bij u te laten melden, zodat u voor ieder kind een oplossing kunt zoeken? Zo ja, via welk (mail)adres?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, is op 29 april 2010 een regeling gepubliceerd op grond waarvan extra ondersteuning in het onderwijs kan worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel.
Voor kinderen die toch thuis zijn komen te zitten, moeten alle inspanningen erop gericht zijn hen zo snel mogelijk weer naar school te begeleiden. Speciaal voor kinderen voor wie het moeilijk is een onderwijsplek te realiseren, zijn er onderwijsconsulenten die kunnen bemiddelen en adviseren. Ouders kunnen hier kosteloos een beroep op doen. Informatie over de onderwijsconsulenten kunnen ouders vinden op www.onderwijsconsulenten.nl, het telefoonnummer is 070-312 28 87.
Het bericht dat scholen rijksgeld onjuist besteden |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen besteden rijksgeld onjuist»?1 Hoe verklaart u dat scholen de rijksbijdrage, bestemd voor onderwijs, op deze manier besteden?
Het bericht is een redactioneel artikel over het rapport van de Inspectie «Investeringen in huisvesting door besturen in het primair onderwijs» en mijn beleidsreactie daarop.
Het rapport gaat onder andere in op de beweegredenen van besturen om te investeren in onderwijshuisvesting.
Waarom is het rapport «Huisvesting besturen primair onderwijs»2 niet eerder openbaar gemaakt?
Het rapport is eind november 2009 door de Inspectie aan mijn voorganger aangeboden. Helaas heeft het overleg met de betrokken instanties in verband met de beleidsreactie en het opstellen van de beleidsreactie op het rapport langer geduurd dan gebruikelijk en wenselijk is. Dit is terug te voeren op het complexe karakter van de onderhavige problematiek. Daarnaast hebben ook de gewijzigde omstandigheden als gevolg van de val van het kabinet tot vertraging geleid.
Is het waar dat het normbudget voor huisvesting van scholen niet toereikend is?
Het antwoord op deze vraag hangt af van de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het begrip «normbudget». Iedere gemeente moet een «Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs» opstellen. Conform de modelverordening van de VNG kan de gemeente de normbedragen voor de bouw van een school vaststellen. Daarmee bepaalt de gemeente op voorhand wat een school maximaal mag kosten. De gemeente kan ook besluiten om zonder normkostenmodel te werken. Dan wordt gekeken naar het resultaat van de aanbesteding. Ten tweede is in de verordening ook opgenomen welke (soort) ruimten een school toegewezen krijgt. Sommige schoolbesturen hebben huisvestingswensen waarin de verordening niet voorziet. Zeker als de gemeente de systematiek hanteert om de normbedragen voor onderwijshuisvesting vooraf vast te stellen, zal het normbudget niet in alle gevallen toereikend zijn.
Zoals in de beleidsreactie is aangegeven zal de komende tijd samen met de VNG en de PO-raad worden bezien of, en zo ja in hoeverre, aanvullende huisvestingsbehoeften als redelijk aangemerkt kunnen worden, en daarmee onderdeel kunnen worden van de in de verordening opgenomen ruimtenormering.
Bent u bereid onderzoek te doen of meer scholen in het primair onderwijs de rijksbijdrage gebruiken voor huisvesting en naar hun beweegredenen daartoe?
Het onderzoek van de Inspectie had als doelstelling inzicht te geven in de mate waarin door schoolbesturen geld wordt uitgegeven aan onderwijshuisvesting. Het rapport biedt dat inzicht en geeft daarnaast inzicht in de aard van de investeringen en de beweegredenen van schoolbesturen. Met het oog daarop is er voorshands geen aanleiding voor een breder onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat rijksgeld dat bestemd is voor onderwijs, in gebouwen voor besturen gaat zitten? Zo nee, waarom niet?
In mijn beleidsreactie ben ik hier heel duidelijk over: geld uit de lumpsum besteden aan onderwijshuisvesting is wettelijk niet toegestaan. Bovendien is het ongewenst omdat het ten koste gaat van het budget dat is bedoeld voor het bieden van kwalitatief goed onderwijs. De wet legt de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting bij de gemeente, zodat schoolbesturen met huisvestingsbehoeften zich tot de gemeente dienen te wenden. Zoals ik in mijn beleidsreactie en in antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, ben ik met de VNG en de PO-raad in gesprek over een uitbreiding van de VNG-modelverordening met voorzieningen die niet expliciet onder de verordening vallen, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur is één van de onderdelen waarover in dat verband gesproken wordt.
Bent u bereid het onderwijsgeld dat scholen investeren in gebouwen voor schoolbesturen terug te vorderen en te investeren in onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 12 mei 2009 van mijn ambtsvoorganger aan de besturen in het primair onderwijs is aangegeven dat, gelet op de voorheen bestaande onduidelijkheid over enerzijds de onrechtmatigheid van huisvestingsuitgaven en anderzijds de behoefte van scholen aan aanvullende huisvestingsvoorzieningen, een genuanceerd sanctiebeleid zal worden gevoerd. In de beleidsreactie heb ik erop gewezen dat het onderzoek van de inspectie laat zien dat de huisvestingsuitgaven van schoolbesturen in 2006 en 2007 vooral zijn gerelateerd aan voorzieningen die niet expliciet zijn opgenomen in de modelverordening van de VNG, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Zoals ik in antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, gaat het hierbij mede om ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur. Verder is er in de beleidsreactie op gewezen dat huisvestingsvoorzieningen vaak gepaard gaan met meerjarige verplichtingen waar een schoolbestuur niet zomaar onderuit kan. Indien de instellingsaccountant en de inspectie problemen met de rechtmatigheid van huisvestingsuitgaven constateren, zal ik – conform hetgeen ik hierover heb opgemerkt in de beleidsreactie – zulke en andere relevante feiten en omstandigheden uiteraard betrekken bij de uitvoering van mijn sanctiebeleid.
Het is dus afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of al dan tot terugvordering zal worden overgegaan.
Poms sites |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse Defensieorganisatie over enkele maanden geen gebruik meer zal maken van de onderhoudsdiensten van de Logistieke Support Unit in Eygelshoven, oftewel de Poms sites?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat twee jaar geleden een grote sanering heeft plaatsgevonden, waardoor het hele terrein en alle gebouwen nu aan alle veiligheids- en milieuvoorschriften voldoen?
Ja.
Deelt u de mening dat het kapitaalsvernietiging zou zijn als deze site volledig ontmanteld wordt en dat het behoud van werkgelegenheid in de regio Parkstad van groot belang is?
Na de beëindiging van het gebruik van de Prepositioned Organizational Material Storage (Poms)Site door de Amerikaanse defensieorganisatie, komt er op het complex in Eygelshoven in de loop van dit jaar ruimte vrij voor schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden en de opslag van goederen en materieel. De capaciteit hiervoor op andere complexen is echter toereikend, zodat Defensie geen structureel gebruik van het complex in Eygelshoven voorziet. Het personeel is hiervan op de hoogte gesteld. Zie voorts het antwoord op de vragen 4 en 5.
Waar gaat al het Nederlandse materieel dat terugkomt uit Afghanistan naartoe om schoongemaakt en gereviseerd te worden?
De Kamer is met de brief van 13 april 2010 (Kamerstuk 27 925 nr. 390) geïnformeerd over de voorbereidingen van de redeployment uit Afghanistan, waaronder het vervoer van materieel. Na terugkomst in Nederland wordt dit materieel naar 320 Herstelcompagnie in Coevorden gebracht. Hier wordt het schoongemaakt en ten behoeve van het materieelbeheer geregistreerd. Mogelijk zal het complex in Eygelshoven een taak krijgen bij schoonmaak- en reparatiewerkzaamheden ter ondersteuning van de eenheid in Coevorden. Defensie beziet momenteel de mogelijkheden daartoe.
Materieel uit Afghanistan dat direct operationeel inzetbaar is, zal na verwerking in Coevorden worden opgenomen in de voorraden van Defensie. Materieel dat hersteld moet worden zal worden overgebracht naar een van de instandhoudingsbedrijven van Defensie. Dit zijn het Marinebedrijf, het Logistiek Centrum Woensdrecht en het Defensie Bedrijf Grondgebonden Systemen i.o.. Het laatstgenoemde bedrijf bestaat onder meer uit het Instandhoudingsbedrijf Landsystemen in Leusden.
Defensie beziet verder of onderhoud en reparatie kunnen worden uitbesteed aan de industrie. Over de samenwerking met de industrie bij de instandhouding van materieelsystemen is de Kamer geïnformeerd met de brief van 20 april 2010 naar aanleiding van de motie van de leden Eijsink, Knops, Ten Broeke en Voordewind (Kamerstuk 32 123 X, nr. 74).
Deelt u de mening dat serieus overwogen zou moeten worden om de Logistieke Support Unit in Eygelshoven en eventueel Brunssum voor dit doel in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Het ORIO-programma |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de huidige ORIO-regeling1, voorheen de ORET-regeling?
Ja.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke regeling (ORET) gericht was op concrete resultaten in OS-landen – zoals gebouwen, baggerwerk, drinkwatersystemen, bussen, wegen en dergelijke – en daarmee ook functioneerde als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven?
ORET was gericht op ontwikkelingsrelevante export transacties. Als gebonden programma fungeerde het inderdaad als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij teken ik aan dat de in 2006 uitgevoerde evaluaties van de ORET-regeling aangaven dat de relevantie voor het exporterende bedrijfsleven in de vorm van vervolgorders achter bleef bij de verwachtingen.
Bent u zich bewust van het feit dat door de gewijzigde opzet van de regeling het ORIO-geld nu voornamelijk terecht komt bij adviesbureaus en consultants, en daarmee blijft hangen in rapporten en theorieën?
ORIO richt zich op de realisatie van concrete resultaten op het gebied van publieke infrastructuur. Daarbij ondersteunt ORIO het hele traject van infrastructuurontwikkeling. Het betreft hier zowel de bouwfase (inclusief de levering en installatie van goederen) als de fases van ontwikkeling, beheer en onderhoud.
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de toewijzing van de EUR 180 miljoen die in 2009 voor ORIO beschikbaar was gesteld.
Voor de uitvoeringsfase is EUR 170 miljoen beschikbaar gesteld voor 19 geselecteerde bedrijven. Daarnaast is een bedrag van EUR 300 miljoen voorzien aan lokale bijdragen. Voor de uitvoeringsfase, het beheer en onderhoud zal het bedrijfsleven de belangrijkste actor zijn en kunnen zij profiteren van de beschikbare EUR 170 miljoen. Ik hecht daar groot belang aan.
Maximaal EUR 10 miljoen is bestemd voor het ontwikkelingstraject van de 19 geselecteerde projecten. Dit betreft alle activiteiten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken. Het gaat daarbij om zaken als de haalbaarheid, sociale- en milieu-effectstudies, uitwerking van gedetailleerde bestek en tekeningen, regelen van contracten, vergunningen en overige juridische en wettelijke randvoorwaarden, vastleggen van financiële en overige afspraken en verantwoordelijkheden, enz. Deze werkzaamheden zullen voor een deel worden verricht door adviesbureaus en consultants. Dit heeft als voordeel dat het risico en de rekening van de ontwikkelingsfase niet volledig bij het bedrijfsleven en de ontvangende overheid komt te liggen.
Deelt u de zorg dat het programma daarmee te veel een «consultants programma» is geworden, waardoor het programma nauwelijks meer een financieringsprogramma is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het jaarbudget van 120 miljoen euro van de huidige regeling op deze manier zinnig, effectief en efficiënt wordt besteed, en dat de betrokken landen gebaat zijn bij stapels rapporten, opgesteld door consultants, over mogelijke infrastructurele projecten?
Het door u genoemde jaarbudget van EUR 120 miljoen betreft het bedrag dat door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd genoemd in zijn brief van 6 mei 2008 aan de Kamer (31 200-V, nr. 116). In het AO dat op 3 juli 2008 over deze brief is gevoerd is dit jaarbudget met EUR 20 miljoen verhoogd. En in de brief van 12 maart 2009, waarmee de Beleidsregels ORIO aan de Kamer werden aangeboden, is het voor ORIO in 2009 beschikbare toewijzingsbudget éénmalig verhoogd tot EUR 180 miljoen. Naar mijn mening worden deze middelen op een zinnige, effectieve en efficiënte wijze ingezet voor de realisatie van publieke infrastructuur met grote impact op (economische) ontwikkeling in onze OS-partnerlanden.
Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 heb aangegeven wordt een beperkt gedeelte van dit geld besteed aan projectontwikkelingswerkzaamheden. De daaruit voortkomende studies, rapporten en overige producten zijn essentieel om tot een succesvolle projectuitvoering te komen. De betrokken landen zijn hier dus zeker bij gebaat.
Is het waar dat er op dit moment zelfs ruim 400 miljoen euro beschikbaar is, maar dat dit geld nauwelijks besteed kan worden (slechts een kleine 10% voor de development fase c.q. de consultants) als gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de gegunde plannen uit de eerdere ronde?
Nee, dit bedrag is op dit moment nog niet beschikbaar. Wel is het correct dat de totale geraamde kosten van de 19 tot nu toe geselecteerde projecten ruim EUR 480 miljoen bedragen. De totale gevraagde ORIO-bijdrage aan deze projecten bedraagt EUR 180 miljoen. De 19 geselecteerde projecten doen inderdaad nog slechts beroep op een beperkt deel van de beschikbare ORIO-financiering. Dit is echter geen gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de geselecteerde projecten, maar van het feit dat deze projecten de ontwikkelingsfase nog niet hebben afgerond.
Deelt u de mening dat in deze tijd van economische crisis binnen het ORIO-programma ook aandacht voor de Nederlandse werkgelegenheid mag zijn, zeker als daarmee het mes aan twee kanten snijdt? Hoe denkt u dat te doen?
Dit was precies het argument om vorig jaar het toewijzingsbudget voor 2009 te verhogen tot EUR 180 miljoen. In zijn brief 31700-V, nr. 97 van 6 mei 2009 aan de Kamer schreef de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking: «Ondanks de krimp van de algemene OS-middelen, vanwege de koppeling aan het BNP, vind ik deze verhoging verantwoord, omdat het ontwikkelingslanden helpt om anticyclisch te investeren in tijden dat deze landen ernstig te lijden hebben onder de economische crisis, die ze zelf niet veroorzaakt hebben. Met ORIO wordt daarbij vooral geïnvesteerd in sectoren waar het Nederlands bedrijfsleven een sterke concurrentiepositie heeft. Daarmee biedt het juist ten tijde van de crisis dus ook kansen aan de Nederlandse economie.» Als binnenkort de eerste ORIO-projecten de ontwikkelingsfase succesvol afronden en tot aanbesteding komen, is het aan het Nederlands bedrijfsleven om op basis van haar concurrentiekracht de uitvoering van deze projecten te winnen. Ik heb er vertrouwen in dat het Nederlandse bedrijfsleven goed zal presteren bij deze aanbestedingen, temeer daar zij nu al in veel gevallen direct of indirect bij het project zijn betrokken. In 2012 zal ORIO geëvalueerd worden. Tegen die tijd zullen er voldoende projecten zijn aanbesteed en kan er ook gekeken worden naar de mate waarin de faciliteit de Nederlandse werkgelegenheid ten goede is gekomen. Ervaringen met vergelijkbare ontbonden hulp van het Verenigd Koninkrijk leren dat verwacht mag worden dat 50–75% van de ORIO-bestedingen aan het eigen bedrijfsleven ten goede zal komen.
Een miljoenenstrop bij de Hogeschool van Amsterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag, over het vastgoedproject Amstelcampus van de Hogeschool van Amsterdam (HvA), ter waarde van ruim 300 miljoen euro?1
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van EenVandaag over de Amstelcampus.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat het bestuur van de hogeschool het onderwijsbudget gebruikt voor de bouw van winkels en een parkeergarage? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Sinds 1993 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting met de zogenoemde OKF-operatie (omkering kapitaalsdienst financiering) gedecentraliseerd naar de instellingen. Vanaf dat moment kunnen hogescholen zonder mededeling aan de minister beslissingen nemen over verkoop, investeringen en het aangaan van leningen voor huisvesting. De rijksoverheid heeft hierin geen rol en ook geen bevoegdheid meer. Hiertoe hebben de instellingsbesturen de schoolgebouwen van het rijk aangekocht. De bekostiging van instellingen is daarvoor aangepast met huisvestingsmiddelen en een rentevergoeding. Elke instelling is gehouden aan de kaders die door de WHW, de notities Helderheid en overige vigerende regelgeving worden gesteld.
Iedere onderwijsinstelling legt in het jaarverslag verantwoording af over de rechtmatigheid en de doelmatigheid van bestedingen van de middelen die zij van rijkswege ontvangt. Het jaarverslag over 2009 wordt door de HvA vóór 1 juli 2010 aan de uitvoeringsorganisatie van OCW, DUO beschikbaar gesteld. Het laatst beschikbare jaarverslag heeft betrekking op 2008. Hierin is een afzonderlijk hoofdstuk opgenomen over de huisvestingssituatie van de HvA, waaronder de ontwikkeling van de Amstelcampus. Uit het jaarverslag komt naar voren dat de HvA hiervoor onder meer een leenfaciliteit heeft bij het Rijk. Uit het jaarverslag blijkt ook dat de solvabiliteit zich stabiliseert op een ondergrens, maar dat dit niveau nog ruim boven de door de Commissie Don aangegeven kritische grens ligt. Qua liquiditeit en rentabiliteit ligt de HvA ruimschoots boven de kritische grens.
Uit navraag bij de HvA is gebleken dat zij alleen datgene bouwt dat noodzakelijk is voor het onderwijs. De winkels en de woningen die onderdeel uitmaken van het plan worden gefinancierd door andere partijen (o.m. woningbouwcorporaties). De parkeergarage zit in het fundament van het voormalige Wibauthuis en wordt een integraal onderdeel van het Wibautgebouw. Een derde partij, gespecialiseerd in het beheer van parkeergarages neemt de exploitatie van de parkeergarage, voor zover niet in gebruik bij de HvA voor haar rekening.
Deelt u de mening dat dit megaproject onverantwoord is en dat bestuurders van onderwijsinstellingen niet zelf als vastgoedontwikkelaar moeten optreden vanwege de risico’s? Zo nee, hoe voorkomt u dat de hogeschool grote risico's neemt met het onderwijsbudget, onder andere omdat er nog geen bouwvergunning is verleend?
Het college van bestuur van een instelling is vrij keuzes te maken met betrekking tot de wijze waarop hij een bouwproces aanstuurt, uiteraard binnen de grenzen van doelmatige besteding van overheidsmiddelen. De HvA treedt naar mijn mening in dit geval niet op als vastgoedontwikkelaar. Zij bouwt immers gebouwen voor eigen gebruik en niet voor derden.
Twee schoolgebouwen zijn reeds in gebruik en twee schoolgebouwen worden volgend jaar in gebruik genomen. Voor deze gebouwen heeft de HvA in het verleden reeds bouwvergunningen gekregen. De nieuwbouw op de plaats van het voormalige Wibauthuis is nog niet gestart. Voor fase 1 van deze nieuwbouw heeft de HvA inmiddels een bouwvergunning. De HvA verwacht in 2011 een bouwvergunning voor het gebouw in fase 2 te ontvangen. De start van de nieuwbouw van de school staat gepland voor 2011.
Is het waar dat het project Amstelcampus «tot ver na 2015» is vertraagd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten?2
De HvA geeft aan dat het project Amstelcampus volgens plan verloopt. De gehele Amstelcampus bestaat uit zeven schoolgebouwen. Twee daarvan zijn reeds gerealiseerd en in gebruik genomen. (Amstelgebouw en Singelgrachtgebouw). Twee gebouwen worden op dit moment gerenoveerd en worden in de zomer van 2011 opgeleverd en zijn met ingang van het studiejaar 2011/2012 in gebruik (Kohnstammhuis en Mauritsgebouw). Vergunning voor het schoolgebouw Boerhaave is inmiddels door de gemeente verleend. De verwachting van de HvA is dat de vergunning voor het Wibautgebouw begin 2011 wordt afgegeven zodat dit schoolgebouw medio 2015 beschikbaar is voor onderwijs. Voor het schoolgebouw Rhijnspoorgebouw is de HvA nog in onderhandeling met de gemeente over de locatie en het ontwerp. Volgens de huidige planning is dit gebouw in 2014/2015 beschikbaar.
Is het waar dat de HvA «snel oplopende verliezen heeft op het project» en dat «de tegenvallers worden opgevangen met bezuinigingen op het onderwijs aan de veertigduizend studenten?» Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?2
De HvA geeft hierover aan dat, nu en voor de toekomst, jaarlijks niet meer dan 10–12% van het totale HvA budget aan huisvesting (rente, afschrijving, groot onderhoud en huur) wordt uitgegeven. Ik heb geen signalen ontvangen die erop wijzen dat sprake is van snel oplopende verliezen en dat deze ten laste komen van het onderwijs.
Is het waar dat de hogeschool 17 miljoen euro moet betalen vanwege contractbreuk met projectontwikkelaar Van Tartwijk? Wordt dit bedrag betaald uit het onderwijsbudget? Zo ja, is dit voor u aanvaardbaar?
De HvA geeft aan dat de contacten met projectontwikkelaar Trimp & Van Tartwijk zijn verbroken omdat deze partij in essentie verdacht wordt van vastgoedfraude. Daardoor kon Trimp & van Tartwijk de belangen van de HvA niet meer adequaat behartigen bij de gemeente Amsterdam en andere derden. Na beëindiging van de samenwerking door de HvA heeft Trimp en Van Tartwijk een claim van 17 miljoen euro neergelegd bij de HvA, zoals deze firma ook deed bij andere partijen die de samenwerking met deze projectontwikkelaar opzegden. De HvA heeft deze claim volledig afgewezen. Er loopt momenteel een juridische procedure.
Is het waar dat de hogeschool jaarlijks 16 miljoen euro aan rentelasten heeft?
Uit de jaarverslaglegging over 2008 kwamen de totale rentelasten over dat jaar uit op 5 miljoen euro. Voor 2009 bedragen deze lasten 6 miljoen euro. Dit is grosso modo 2 procent van de totale baten 2009.
Deelt u de mening dat de schaalvergroting in het onderwijs uit de hand is gelopen? Bent u bereid de geplande fusie tussen de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam ongedaan te maken?
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft een wetsvoorstel in behandeling, waarin is bepaald dat onderwijsinstellingen een voorgenomen bestuurlijke fusie en een instellingsfusie ter beoordeling aan OCW moeten voorleggen om te voorkomen dat er geen onwenselijke effecten optreden. Deze beoordeling heet de fusietoets.
Een hogeschool en een universiteit kunnen niet tot één instelling fuseren. Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam kunnen geen verdergaande stappen zetten dan binnen het kader van de huidige vorm van bestuurlijke samenwerking is toegestaan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het bestuur van de HvA, met als inzet het minimaliseren van de financiële problemen en tekortschietend onderwijs?
Vooralsnog is mij niet gebleken dat sprake is van financiële problemen bij de HvA of van tekortschietend onderwijs. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk gesprek. Mocht uit de jaarstukken 2009 of anderszins naar voren komen dat sprake is van financiële en/of kwalitatieve problemen, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen onderzoek te verrichten. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan besluit ik of een gesprek aan de orde is.
Bent u bereid onderzoek te doen naar een nieuwe taakverdeling rond de onderwijshuisvesting, zodat dit soort megaprojecten niet meer ten koste van het onderwijs kan gaan?
Nee. Vooralsnog zie ik hiertoe geen aanleiding.
De gevolgen voor de politie- en justitiepraktijk van de uitleg van artikel 126nd, eerste lid, Sv door de Hoge Raad |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2010?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitleg van de Hoge Raad inzake artikel 126nd, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) grote gevolgen kan hebben voor de hedendaagse (werk)praktijk van de politie en het openbaar ministerie?1 Wat was de aanleiding voor het Openbaar Ministerie om beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2008? Heeft dit ook te maken met de verstrekkende gevolgen die deze beschikking zou kunnen hebben voor de hedendaagse politie- en justitiepraktijk?
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 maart 2010, waarin de vraag aan de orde was welke bevoegdheid uit het Wetboek van Strafvordering moet worden aangewend voor het vorderen van (pas)foto's van kaarthouders van een OV-chipkaart, foto’s bestempeld als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, nu uit een foto het ras van een persoon kan worden afgeleid. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze gegevens kunnen volgens de Hoge Raad uitsluitend worden gevorderd op grond van artikel 126nf Sv. Dat wil zeggen dat daarvoor een machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. De uitleg van de Hoge Raad van artikel 126nf, eerste lid, Sv heeft in zoverre gevolgen voor de praktijk dat in ieder geval vorderingen ten behoeve van gegevensverwerkingen met betrekking tot pasfoto’s, in combinatie met andere persoonsgegevens, voortaan alleen na rechterlijke machtiging kunnen worden gedaan.
Het belang van het instellen van het cassatieberoep was met name gelegen in het aan de Hoge Raad voorleggen van de vraag of het vorderen van gegevens die onder meer foto’s betreffen, valt onder artikel 126nd, eerste lid Sv of 126nf Sv.
Bent u van oordeel dat deze uitspraak ook gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de politie bij het opvragen van camerabeelden? Deelt u de mening dat de rechter-commissaris niet onnodig en belemmerend moet worden ingeschakeld in de opsporing van strafbare feiten?
Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. In recente uitspraken van de Rechtbank Zutphen, het Gerechtshof ’s Gravenhage en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch2 komt dit ook tot uitdrukking. In geval van pasfoto’s op toegangspasjes is er een koppeling met andere persoonsgegevens, gekoppeld aan het verlenen van toegang of andere rechten. In geval van bewakingscamera’s is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere persoonsgegevens gezien. Zoals in het antwoord op vraag vier aan de orde komt, is dit voor de uitleg van artikel 126nf van belang.
Waar het Wetboek van Strafvordering voorschrijft dat de rechter-commissaris voor een bepaalde opsporingshandeling een voorafgaande machtiging moet afgeven, dient dit voorschrift uiteraard te worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het nooit de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het vragen van foto’s en/of beeltenissen van verdachten onder het strenge regime van artikel 126nf Sv te brengen? Kan de uitleg van de Hoge Raad met zich meebrengen dat voor feiten als winkeldiefstal, inbraken in winkels en bedrijven, woninginbraken, mishandelingen, vernielingen, zakkenrollerij en oplichting geen gebruik meer kan worden gemaakt van foto’s en/of (andere) beeltenissen van de verdachte, omdat in geval van verdenking voor deze feiten geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde?
De uitleg van artikel 126nf moet in het bredere perspectief worden geplaatst van de discussie over het vorderen van gegevens en de recente ontwikkelingen op het gebied van privacy in zowel Nederlands als Europees verband. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin artikel 126nf is geïntroduceerd naar voren komt, moet voor de uitleg van het begrip gevoelige gegevens worden gekeken naar de toepassing van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 441, nr. 3, p. 10). Bij de totstandkoming van het artikel is gestreefd naar een voldoende afgewogen waarborging van veiligheid enerzijds en privacy anderzijds, waaruit het huidige stelsel van gegevensvordering is voortgekomen. Onderdeel van dat stelsel is dat aan bijzondere persoonsgegevens een andere bescherming wordt verleend dan aan gegevens die deze status niet hebben. Ik zie in deze uitspraak vooralsnog geen aanleiding tot wetswijziging. Of sprake is van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens is in concreto ter beoordeling van de officier van justitie.
Ook indien er sprake is van bijzondere persoonsgegevens, wil dit niet zeggen dat deze persoonsgegevens niet gevorderd zouden mogen worden. Alsdan dient wel de bevoegdheid van artikel 126nf te worden toegepast en zal de rechter-commissaris een verzoek tot machtiging van het OM beoordelen.
Geeft rechtsoverweging 2.6 van de uitspraak van 23 maart 2010, waarin de Hoge Raad overweegt dat uit de wetsgeschiedenis niet alleen volgt dat gegevens die direct het ras van een persoon betreffen als «gevoelige» informatie moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 126nd, tweede lid, Sv, maar ook die gegevens waaruit informatie over het ras van een persoon kan worden afgeleid, u aanleiding de wet op dit punt te wijzigen?
Gegeven de beperkte reikwijdte van de beschikking (zie antwoord 3) zie ik vooralsnog geen aanleiding, wetswijziging voor te stellen.
Het feit dat gemeenten hun noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers willen heropenen |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
|
Is het waar dat een groot aantal gemeenten overweegt hun noodopvang voor uitgeprocedeerde en afgewezen asielzoekers te heropenen?1 Zo ja, hoeveel om hoeveel gemeenten en welke aantallen asielzoekers gaat het hier?
Uit contacten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is naar voren gekomen dat bij de VNG niet meent dat gemeenten zouden overwegen noodopvang te heropenen. Gemeenten en Rijk spannen zich in om, conform de afspraken in het bestuursakkoord tussen de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en de VNG op 25 mei 2007, de noodopvang te beëindigen. Ik verwijs voorts naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 maart jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 994, nr. 32), waarin ik ben ingegaan op de stand van zaken betreffende de beëindiging van de noodopvang.
Is het waar dat een dergelijke opvang verboden is door de overeenkomst tussen het Rijk en de gemeenten over het Generaal Pardon?
In bovengenoemd bestuursakkoord is afgesproken dat gemeenten noch direct noch indirect meewerken aan de opvang van onrechtmatig in ons land verblijvende vreemdelingen en de bestaande noodopvang beëindigen. Voorts is afgesproken de gemeentelijke (financiering van) noodopvang van uitgeprocedeerde asielzoekers in samenhang met de uitvoering van de Regeling uiterlijk eind 2009 wordt beëindigd.
Welke bevoegdheden heeft u om naleving van dit akkoord af te dwingen?
In de afgelopen jaren zijn, naar aanleiding van het bestuursakkoord, door het kabinet maatregelen genomen om de problematiek van het op straat terecht komen van afgewezen asielzoekers tot een minimum te beperken. Dit om het probleem weg te nemen dat door gemeenten werd genoemd als grond om noodopvang te verlenen. Tevens is, in het kader van een projectmatige aanpak, door het Rijk en gemeenten intensief en met succes samengewerkt om tot beëindiging van de bestaande noodopvang te komen. Op deze manier is een maximaal sluitende aanpak gecreëerd om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat belanden. Een volledig sluitende aanpak is, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn vertrek, niet mogelijk. Niet uit te sluiten valt dat ook in de toekomst uitgeprocedeerde asielzoekers zich zullen melden bij gemeenten, kerken of vormen van incidentele opvang. Met gemeenten is afgesproken dat in zulke gevallen contact wordt opgenomen met het Rijk (i.c. de DT&V) om te kijken naar mogelijke maatregelen. De overlegstructuur zoals ontstaan met de werkwijze voor de afbouw van de gemeentelijke noodopvang (het casusoverleg op lokaal niveau) zal ook voor de toekomst behouden blijven en voor dergelijke situaties van nut zijn. Door deze combinatie van maatregelen en aanvullende afspraken heeft het bestuursakkoord zodanig invulling gekregen dat bestaande, structurele noodopvang kon worden gesloten en voor gemeenten geen aanleiding hoeft te zijn om opnieuw dergelijke structurele voorzieningen te bieden.
Bent u daadwerkelijk van plan de naleving van dit akkoord af te dwingen en het verbod op dit soort noodopvang voor afgewezen asielzoekers te handhaven? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan om illegaal verblijf in Nederland op korte termijn strafbaar te stellen?
Nee.
Deelt u de mening dat ondanks de bepalingen van het Schengenakkoord een eigen verscherpte grensbewaking wenselijk is zolang de Europese buitengrenzen niet voldoende dicht zijn?
Nee. Het is wel van het grootste belang dat er een goede controle van de gezamenlijke buitengrenzen plaatsvindt. Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex) speelt daar een belangrijke rol in. Momenteel wordt in Brussel gesproken over herziening van de Frontex-verordening, met als doel de versterking van de operationele slagkracht en flexibiliteit van het agentschap.
Kunt u garanderen dat deze gang van zaken voorkomen dan wel beëindigd zal worden om een volgend generaal pardon te voorkomen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Huidige nucleaire activiteiten van Iran o.a. naar aanleiding van een brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 24 maart 2010 |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bereid aanvullende informatie te verschaffen over het «zich snel ontwikkelende Iraanse ballistische rakettenprogramma»?1 Heeft u aanwijzingen voor het ontwikkelen van een Iraanse raket die geschikt is om kernwapens te dragen? Zo ja, wat zijn daarvoor de bewijzen?
In het najaar van 2009 heeft Iran meerdere testen van korte- en middellange afstandsraketten ondernomen, die ook door Iran publiekelijk kenbaar zijn gemaakt. Volgens Iran zijn meerdere nieuwe versies van ballistische raketten in ontwikkeling, met onder andere betere navigatiemogelijkheden en mogelijkheden om meerdere doelen gelijktijdig te treffen. De reeds bestaande Shahab-3 raket heeft volgens Iran een bereik van maximaal 2000 kilometer. Voor het overige verwijs ik u naar de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.
Welke landen hebben het Additioneel Protocol van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) niet ondertekend noch geratificeerd?
Als bijlage bij deze brief stuur ik een overzicht gedateerd 7 april jl. van de waarborgovereenkomsten die landen met het IAEA hebben afgesloten.2 Hieruit blijkt welke landen het Additioneel Protocol niet hebben getekend en geratificeerd.
Het IAEA had in december 2009 151 leden. Noord-Korea heeft in 1994 zijn lidmaatschap opgezegd.
Wat is uw technische verklaring voor uw stelling dat Iran sinds november 2009 problemen ondervindt bij de productie van verrijkt uranium en hoe verklaart u dat er tegelijkertijd met minder centrifuges toch meer verrijkt uranium wordt geproduceerd?
Het IAEA meldt in zijn meest recente rapport dat met minder centrifuges meer verrijkt uranium is geproduceerd. Dit is een indicatie dat de centrifuges die operationeel waren, efficiënter hebben gewerkt. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de operationele centrifuges optimaal draaien. Het IAEA meldt eveneens dat er in totaal minder centrifuges operationeel waren. Dit indiceert dat Iran niet in staat was hetzelfde aantal operationele centrifuges te handhaven als in eerdere stadia. Hieraan kunnen problemen met gebruikte materialen en het ontwerp van de centrifuges ten grondslag liggen. Door de huidige sancties t.a.v. Iran is het voor dit land steeds moeilijker aan de noodzakelijke grondstoffen en materialen voor de bouw, ontwikkeling en het onderhoud van centrifuges te komen.
President Ahmadinejad onthulde op 9 april jl. een model van een nieuwe generatie ultracentrifuge ter gelegenheid van de jaarlijkse Iraanse dag van de nucleaire technologie. Volgens Iran zou het gaan om centrifuges met een hogere opbrengst dan het huidige type.. Het IAEA zal moeten verifiëren of deze beweringen met feiten gestaafd kunnen worden.
Is het waar dat verrijking tot 20% noodzakelijk is voor de productie van medische isotopen? Bent u tegen de productie van medische isotopen in Iran?
Iran kan onder het huidige sanctieregime medische isotopen op de wereldmarkt kopen. Het staat Iran tevens vrij om zelf medische isotopen te produceren, bijvoorbeeld in de Tehran Research Reactor. De Tehran Research Reactor is de enige reactor in Iran waarmee medische isotopen kunnen worden geproduceerd. Als brandstof gebruikt deze reactor uranium dat tot bijna 20% is verrijkt.
Bestrijdt u de verklaring van de Iraanse regering waarin zij beweert dat het meer verrijkingsinstallaties wil bouwen om te kunnen voorzien in de brandstof voor toekomstig te bouwen nucleaire reactors? Zo ja, op grond waarvan bestrijdt u dat?
Ik betwijfel de juistheid van deze verklaring. Zoals gesteld in mijn brief 24 maart jl. beschikt Iran voor zover bekend nog niet over de techniek om laagverrijkt uranium in brandstofstaven te verwerken. Daarom vindt de Nederlandse regering de verrijking tot 20% en de door Iran aangekondigde bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties weinig consistent met de toekomstige mogelijkheden om het verrijkte uranium ook daadwerkelijk als brandstof in een civiel kernenergie-programma te gebruiken.
Op dit moment beschikt Iran evenmin over operationele kerncentrales waar het in Natanz geproduceerde laagverrijkte uranium gebruikt zou kunnen worden. Hoewel ontwikkeling van de kerncentrale in Bushehr, een zogeheten lichtwaterreactor die met Russische hulp is gebouwd, zich in een vergevorderd stadium bevindt, hebben technische problemen er tot nu toe voor gezorgd dat de centrale niet kon worden opgestart. De brandstof voor deze centrale hoeft bovendien niet in Natanz te worden geproduceerd, omdat Rusland deze levert. Deze levering staat onder toezicht van het IAEA. Ook hierdoor lijkt de bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties niet logisch. Hoewel Iran voornemens is zelf een kerncentrale te bouwen in Darkhovin, is de bouw hiervan nog niet begonnen.
Heeft u bewijzen voor de bewering dat «het IAEA-rapport stelt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat Iran zich in het verleden of heden heeft bezig gehouden met mogelijke activiteiten die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van een kernkop»?2 Zo ja, welke bewijzen zijn dat?
Directeur-Generaal Amano van het IAEA verwijst in de context van deze specifieke passage in zijn meest recente rapport over Iran naar uitgebreide informatie waar het agentschap beschikking over heeft en die via uiteenlopende bronnen in de loop der tijd is verzameld. Volgens DG IAEA zou deze informatie consistent en geloofwaardig zijn. Het is vooralsnog niet waarschijnlijk dat het IAEA kenbaar zal maken om welke bronnen het precies gaat. Zie ook vraag 10 en 11.
Wat is uw beleid aangaande de Amerikaanse wetgeving voor unilaterale sancties tegen Iran, zoals onder andere vastgelegd in de door het House of Representatives aangenomen Iran Refined Petroleum Sanctions Act (IRPSA)? Is het waar dat de maatregelen vastgelegd in deze en andere wetten Nederlandse economische belangen zouden schaden? Zo ja, welke?
Zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat hebben onlangs wetsvoorstellen aangenomen ter aanscherping van de sancties op Iran. Deze voorstellen richten zich op het beperken van de mogelijkheden van Iran om aardolie en gas te raffineren, of geraffineerde producten te verkrijgen. Ook buitenlandse bedrijven zouden zijn gehouden aan deze nieuwe Amerikaanse maatregelen op straffe van uitsluiting van de Amerikaanse markt. Het Huis en de Senaat (Congres) staan nu voor de opgave om de twee voorstellen samen te voegen tot een door beide gedragen, definitieve wetstekst, die vervolgens door de president moet worden ondertekend. Ook over vrijwaringsclausules wordt waarschijnlijk nog gesproken. Mij is niet bekend dat deze specifiek op VNVR-leden gericht zouden worden. Ook Nederlandse bedrijven zouden kunnen worden geraakt door de Amerikaanse wetgeving. Welke bedrijven hinder zullen ondervinden, en in welke mate, zal afhangen van de uiteindelijke wetstekst, de geboden uitzonderingsmogelijkheden en de implementatie. Ik ben, evenals mijn EU collega’s, van mening dat unilaterale sanctiewetten geen extraterritoriale werking mogen hebben. Dit heeft Nederland ook kenbaar gemaakt aan de Administratie en het Congres. HV Ashton heeft namens de EU haar zorgen overgebracht aan Secretary of State Clinton over de voorgenomen sanctiewet.
Is het waar dat de Amerikaanse regering voorstelt om leden van de Veiligheidsraad te vrijwaren van de gevolgen van unilaterale Amerikaanse sancties? Wat is uw oordeel over deze maatregel, bent u het daarmee eens?3 Indien nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat indien sancties tegen de Iraanse Revolutionaire Garde worden ondernomen, een groot deel van de Iraanse economie wordt getroffen omdat deze wordt beheerst door de Revolutionaire Garde? Zo ja, steunt u deze sancties toch als deze de bevolking treffen?4
Het is van groot belang dat negatieve gevolgen van sancties voor de burgerbevolking tot het minimum beperkt worden. Daarom bepleit ik in EU verband dat sancties zo worden ingericht dat ze de belangen van het regime raken en de Iraanse burgers zoveel mogelijk ontzien. Dit geldt ook voor sancties gericht tegen de Revolutionaire Garde.
Acht u, in het licht van bevindingen van de commissie Davids over de informatievoorziening van de inlichtingendiensten over Iraakse massavernietigingswapens, de in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten aangehaalde bronnen betrouwbaar? Op welke wijze garandeert u dat dat wel zo is? Kunt u dat toelichten?5
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van 24 maart jl. van de vragen 2, 3 en 4 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Wat zijn de «alleged studies» waarover door het IAEA rapport wordt geschreven? Wat is de oorspronkelijke bron van die rapporten?6
De «alleged studies» worden in paragraaf 42 van het meest recente IAEA rapport over Iran besproken. Het gaat hierbij onder andere om een studie naar de conversie van UO2 naar UF4 («green salt»), studies naar hoog explosieve testen en ontwerpen voor een «missile re-entry vehicle». Het IAEA zegt zich hierbij te baseren op «multiple sources». Iran heeft verklaard dat de documenten vervalst zijn (zie ook de verwijzing naar het IAEA-rapport in de beantwoording van 24 maart jl. van vraag 6 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de EU van 21 april a.s.?
Ja.