Het ORIO-programma |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de huidige ORIO-regeling1, voorheen de ORET-regeling?
Ja.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke regeling (ORET) gericht was op concrete resultaten in OS-landen – zoals gebouwen, baggerwerk, drinkwatersystemen, bussen, wegen en dergelijke – en daarmee ook functioneerde als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven?
ORET was gericht op ontwikkelingsrelevante export transacties. Als gebonden programma fungeerde het inderdaad als stimulans voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij teken ik aan dat de in 2006 uitgevoerde evaluaties van de ORET-regeling aangaven dat de relevantie voor het exporterende bedrijfsleven in de vorm van vervolgorders achter bleef bij de verwachtingen.
Bent u zich bewust van het feit dat door de gewijzigde opzet van de regeling het ORIO-geld nu voornamelijk terecht komt bij adviesbureaus en consultants, en daarmee blijft hangen in rapporten en theorieën?
ORIO richt zich op de realisatie van concrete resultaten op het gebied van publieke infrastructuur. Daarbij ondersteunt ORIO het hele traject van infrastructuurontwikkeling. Het betreft hier zowel de bouwfase (inclusief de levering en installatie van goederen) als de fases van ontwikkeling, beheer en onderhoud.
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de toewijzing van de EUR 180 miljoen die in 2009 voor ORIO beschikbaar was gesteld.
Voor de uitvoeringsfase is EUR 170 miljoen beschikbaar gesteld voor 19 geselecteerde bedrijven. Daarnaast is een bedrag van EUR 300 miljoen voorzien aan lokale bijdragen. Voor de uitvoeringsfase, het beheer en onderhoud zal het bedrijfsleven de belangrijkste actor zijn en kunnen zij profiteren van de beschikbare EUR 170 miljoen. Ik hecht daar groot belang aan.
Maximaal EUR 10 miljoen is bestemd voor het ontwikkelingstraject van de 19 geselecteerde projecten. Dit betreft alle activiteiten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken. Het gaat daarbij om zaken als de haalbaarheid, sociale- en milieu-effectstudies, uitwerking van gedetailleerde bestek en tekeningen, regelen van contracten, vergunningen en overige juridische en wettelijke randvoorwaarden, vastleggen van financiële en overige afspraken en verantwoordelijkheden, enz. Deze werkzaamheden zullen voor een deel worden verricht door adviesbureaus en consultants. Dit heeft als voordeel dat het risico en de rekening van de ontwikkelingsfase niet volledig bij het bedrijfsleven en de ontvangende overheid komt te liggen.
Deelt u de zorg dat het programma daarmee te veel een «consultants programma» is geworden, waardoor het programma nauwelijks meer een financieringsprogramma is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het jaarbudget van 120 miljoen euro van de huidige regeling op deze manier zinnig, effectief en efficiënt wordt besteed, en dat de betrokken landen gebaat zijn bij stapels rapporten, opgesteld door consultants, over mogelijke infrastructurele projecten?
Het door u genoemde jaarbudget van EUR 120 miljoen betreft het bedrag dat door de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking werd genoemd in zijn brief van 6 mei 2008 aan de Kamer (31 200-V, nr. 116). In het AO dat op 3 juli 2008 over deze brief is gevoerd is dit jaarbudget met EUR 20 miljoen verhoogd. En in de brief van 12 maart 2009, waarmee de Beleidsregels ORIO aan de Kamer werden aangeboden, is het voor ORIO in 2009 beschikbare toewijzingsbudget éénmalig verhoogd tot EUR 180 miljoen. Naar mijn mening worden deze middelen op een zinnige, effectieve en efficiënte wijze ingezet voor de realisatie van publieke infrastructuur met grote impact op (economische) ontwikkeling in onze OS-partnerlanden.
Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 heb aangegeven wordt een beperkt gedeelte van dit geld besteed aan projectontwikkelingswerkzaamheden. De daaruit voortkomende studies, rapporten en overige producten zijn essentieel om tot een succesvolle projectuitvoering te komen. De betrokken landen zijn hier dus zeker bij gebaat.
Is het waar dat er op dit moment zelfs ruim 400 miljoen euro beschikbaar is, maar dat dit geld nauwelijks besteed kan worden (slechts een kleine 10% voor de development fase c.q. de consultants) als gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de gegunde plannen uit de eerdere ronde?
Nee, dit bedrag is op dit moment nog niet beschikbaar. Wel is het correct dat de totale geraamde kosten van de 19 tot nu toe geselecteerde projecten ruim EUR 480 miljoen bedragen. De totale gevraagde ORIO-bijdrage aan deze projecten bedraagt EUR 180 miljoen. De 19 geselecteerde projecten doen inderdaad nog slechts beroep op een beperkt deel van de beschikbare ORIO-financiering. Dit is echter geen gevolg van het ontbreken van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij de geselecteerde projecten, maar van het feit dat deze projecten de ontwikkelingsfase nog niet hebben afgerond.
Deelt u de mening dat in deze tijd van economische crisis binnen het ORIO-programma ook aandacht voor de Nederlandse werkgelegenheid mag zijn, zeker als daarmee het mes aan twee kanten snijdt? Hoe denkt u dat te doen?
Dit was precies het argument om vorig jaar het toewijzingsbudget voor 2009 te verhogen tot EUR 180 miljoen. In zijn brief 31700-V, nr. 97 van 6 mei 2009 aan de Kamer schreef de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking: «Ondanks de krimp van de algemene OS-middelen, vanwege de koppeling aan het BNP, vind ik deze verhoging verantwoord, omdat het ontwikkelingslanden helpt om anticyclisch te investeren in tijden dat deze landen ernstig te lijden hebben onder de economische crisis, die ze zelf niet veroorzaakt hebben. Met ORIO wordt daarbij vooral geïnvesteerd in sectoren waar het Nederlands bedrijfsleven een sterke concurrentiepositie heeft. Daarmee biedt het juist ten tijde van de crisis dus ook kansen aan de Nederlandse economie.» Als binnenkort de eerste ORIO-projecten de ontwikkelingsfase succesvol afronden en tot aanbesteding komen, is het aan het Nederlands bedrijfsleven om op basis van haar concurrentiekracht de uitvoering van deze projecten te winnen. Ik heb er vertrouwen in dat het Nederlandse bedrijfsleven goed zal presteren bij deze aanbestedingen, temeer daar zij nu al in veel gevallen direct of indirect bij het project zijn betrokken. In 2012 zal ORIO geëvalueerd worden. Tegen die tijd zullen er voldoende projecten zijn aanbesteed en kan er ook gekeken worden naar de mate waarin de faciliteit de Nederlandse werkgelegenheid ten goede is gekomen. Ervaringen met vergelijkbare ontbonden hulp van het Verenigd Koninkrijk leren dat verwacht mag worden dat 50–75% van de ORIO-bestedingen aan het eigen bedrijfsleven ten goede zal komen.
Het artikel "Private equity ligt niet voor het oprapen" |
|
Hein Pieper (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Private equity ligt niet voor het oprapen»?1
Onderschrijft u het belang van de financiering van het midden- en kleinbedrijf, zeker in deze economisch moeilijke tijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze financiering op gang te brengen en te houden?
Wanneer bent u voornemens de, via een amendement in de wet opgenomen, artikelen over een vrijstelling in box 3 voor de belastingplichtige met beleggingen in startende of doorgroeiende MKB-ondernemingen2 te implementeren? Wanneer is deze problematiek voorgelegd in Brussel en wat is de laatste stand van zaken in dit dossier?
Het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het vastlopen van de cao-onderhandelingen voor verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT)?1
Erkent u dat een goede cao van cruciaal belang is voor de 460.000 werknemers in de VVT-sector? Zo ja, bent u bereid voor hun belangen op te komen? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat u een rol kan spelen, gezien het feit dat in deze sector via AWBZ-premiegelden gefinancierd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Wat is de reden van de nullijn van de werkgevers? Waarom wordt er geen beroep gedaan op het ova-convenant (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling) – waarin het ministerie van VWS met de werkgevers heeft afgesproken een jaarlijkse loonindexering beschikbaar te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat verpleegkundigen en verzorgenden vanaf 55 jaar verplicht moeten worden om nachtdiensten te draaien? Welke gevolgen heeft het voor de populariteit van het beroep als het zware werk voor oudere werknemers niet wordt beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat iemand die werkt in de zorg economisch zelfstandig moet kunnen zijn? Zo ja, erkent u dat het fulltime werken in de zorg daarbij meespeelt? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw oordeel over de eis van de werkgevers dat werknemers, onder het motto van flexibel werken, kortere diensten moeten accepteren als werktijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat werken in de zorg al een zeer flexibel beroep is, omdat er op wisselende tijden gewerkt wordt, in weekenden en op feestdagen? Zo ja, wat denkt u dat de werkgevers bedoelen met «flexibel»? Zo nee, wat vindt u hier niet flexibel aan?
Op welke manier ziet u een relatie tussen het feit dat werknemers in de zorg relatief het jongst met pensioen gaan en de zwaarte van het beroep?2 Is het mogelijk dat het vervallen van de leeftijdsuren een averechts gevolg zullen hebben voor het behoud van personeel in de VVT-sector?
Erkent u dat het behoud van personeel in de verpleeghuizen, verzorgingshuizen en in de thuiszorg, uitermate belangrijk is om de kwaliteit en continuïteit van zorg in deze sector te waarborgen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om goede arbeidsvoorwaarden te garanderen?
Erkent u dat de werkgevers in de VVT-zorg veel te hoge salarissen hebben en een gemakkelijke onderhandelingspositie, omdat de nullijn hen niet zal treffen? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de werkgevers in de zorg ook onder de cao te laten vallen, zodat zij harde eisen over een nullijn, «flexibel werken» en leeftijdsuren, ook zelf ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat dit in?
Bent u bereid deze vragen wel te beantwoorden?3
Poms sites |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse Defensieorganisatie over enkele maanden geen gebruik meer zal maken van de onderhoudsdiensten van de Logistieke Support Unit in Eygelshoven, oftewel de Poms sites?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat twee jaar geleden een grote sanering heeft plaatsgevonden, waardoor het hele terrein en alle gebouwen nu aan alle veiligheids- en milieuvoorschriften voldoen?
Ja.
Deelt u de mening dat het kapitaalsvernietiging zou zijn als deze site volledig ontmanteld wordt en dat het behoud van werkgelegenheid in de regio Parkstad van groot belang is?
Na de beëindiging van het gebruik van de Prepositioned Organizational Material Storage (Poms)Site door de Amerikaanse defensieorganisatie, komt er op het complex in Eygelshoven in de loop van dit jaar ruimte vrij voor schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden en de opslag van goederen en materieel. De capaciteit hiervoor op andere complexen is echter toereikend, zodat Defensie geen structureel gebruik van het complex in Eygelshoven voorziet. Het personeel is hiervan op de hoogte gesteld. Zie voorts het antwoord op de vragen 4 en 5.
Waar gaat al het Nederlandse materieel dat terugkomt uit Afghanistan naartoe om schoongemaakt en gereviseerd te worden?
De Kamer is met de brief van 13 april 2010 (Kamerstuk 27 925 nr. 390) geïnformeerd over de voorbereidingen van de redeployment uit Afghanistan, waaronder het vervoer van materieel. Na terugkomst in Nederland wordt dit materieel naar 320 Herstelcompagnie in Coevorden gebracht. Hier wordt het schoongemaakt en ten behoeve van het materieelbeheer geregistreerd. Mogelijk zal het complex in Eygelshoven een taak krijgen bij schoonmaak- en reparatiewerkzaamheden ter ondersteuning van de eenheid in Coevorden. Defensie beziet momenteel de mogelijkheden daartoe.
Materieel uit Afghanistan dat direct operationeel inzetbaar is, zal na verwerking in Coevorden worden opgenomen in de voorraden van Defensie. Materieel dat hersteld moet worden zal worden overgebracht naar een van de instandhoudingsbedrijven van Defensie. Dit zijn het Marinebedrijf, het Logistiek Centrum Woensdrecht en het Defensie Bedrijf Grondgebonden Systemen i.o.. Het laatstgenoemde bedrijf bestaat onder meer uit het Instandhoudingsbedrijf Landsystemen in Leusden.
Defensie beziet verder of onderhoud en reparatie kunnen worden uitbesteed aan de industrie. Over de samenwerking met de industrie bij de instandhouding van materieelsystemen is de Kamer geïnformeerd met de brief van 20 april 2010 naar aanleiding van de motie van de leden Eijsink, Knops, Ten Broeke en Voordewind (Kamerstuk 32 123 X, nr. 74).
Deelt u de mening dat serieus overwogen zou moeten worden om de Logistieke Support Unit in Eygelshoven en eventueel Brunssum voor dit doel in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
De openbaarmaking van de voor de griepvaccins betaalde prijs |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat in andere Europese lidstaten de prijs van de aangeschafte griepvaccins wel openbaar is gemaakt?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het overleg met beide leveranciers over openbaarmaking van de prijs van de geleverde griepvaccins?
Zowel GSK als Novartis beroepen zich op geheimhouding. GSK verwijst naar gegevens uit een eerder gepubliceerd interview met haar directeur Andrew Witty van 26 juli 2009. In dit interview geeft Andrew Witty aan dat de prijs die landen betaald hebben voor de pandemische vaccins vergelijkbaar is met de prijs die over het algemeen betaald wordt voor seizoensgriepvaccins.
Kunt u aangeven of deze leveranciers in andere landen andere afspraken hebben gemaakt die openbaarmaking van de prijs van het vaccin wel mogelijk maken?
Of onze leveranciers andere afspraken hebben gemaakt met andere landen over hun prijzen en het volledig openbaar maken hiervan, is mij niet bekend. Ik ben niet bekend met de inhoud van de contracten.
Welke rol speelt concurrentiegevoeligheid van deze informatie bij openbaarmaking in deze Europese lidstaten?
In hoeverre concurrentiegevoeligheid een rol speelt bij de openbaarmaking van prijzen in andere Europese lidstaten is mij niet bekend. Lidstaten gaan hier verschillend mee om.
Ik ben van mening dat openbaarmaking van overeengekomen prijzen de positie van de Nederlandse overheid kan benadelen bij toekomstige aanbestedingen. Openbaarmaking van de prijs maakt het immers voor de concurrent inzichtelijk wat de commerciële ruimte is om wel of niet gegund te worden. Dit kan een prijsopdrijvend effect hebben bij toekomstige aanbestedingen.
Het importeren van reuzenpanda's uit China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van Dierenpark Emmen om één of meer reuzenpanda’s te importeren uit China? Hoe beoordeelt u deze plannen?
Naar aanleiding van uw vragen, is contact opgenomen met het Dierenpark Emmen. Of er reuzenpanda’s naar Emmen komen, is nog niet zeker, want de besprekingen bevinden zich nog in een oriënterende fase. Het Dierenpark zou mee willen doen aan het fokprogramma voor reuzenpanda’s. Het zou gaan om panda’s die gefokt zijn in een opvangcentrum en die niet geherintroduceerd kunnen worden in het wild. Reuzenpanda’s zijn een bijzonder bedreigde diersoort en dat is reden genoeg om te proberen reuzenpanda’s te fokken, ook al is dit niet altijd succesvol. Soms lukt het namelijk wel. De voorwaarden van Chinese zijde zijn nog niet bekend, maar wel is duidelijk dat deze hoog zullen zijn. Over een bruikleenovereenkomst is nog niets bekend.
De wettelijke voorschriften die gelden voor het invoeren en vervoeren van dieren in Nederland, zien toe op de bescherming van bedreigde diersoorten, de bescherming van het welzijn van die dieren tijdens transport, alsmede veterinaire eisen ten behoeve van de bescherming van mens, dier en milieu.
Deze voorschriften zijn te vinden in de basisverordening CITES (verordening (EG) nr. 338/97), de Transportverordening (verordening (EG) nr. 2005/1) en diverse Europese veterinaire regelgeving. De uitvoering daarvan is vastgelegd bij of krachtens de Flora- faunawet respectievelijk de Gezondheids- welzijnswet voor dieren. Afhankelijk van het soort dier worden er vergunningsverplichtingen opgelegd en worden er eisen gesteld aan de wijze van vervoer, aan de verzorging tijdens het vervoer en aan het vervoermiddel waarmee het dier wordt vervoerd. Het toezicht op de naleving van deze voorschriften wordt uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst, de Voedsel en Waren Autoriteit en de Douane gezamenlijk.
Voor het doen en laten van dierentuinen is het Dierentuinenbesluit relevant.
Dit besluit bevat houderij- en huisvestingsvoorschriften en voorschriften met betrekking tot de verzorging en veiligheid van de dieren. Voorts zijn doelstellingen opgenomen met betrekking tot de rol van dierentuinen op het gebied van educatie en bewustmaking van het publiek, wetenschappelijk onderzoek en de bevordering van de instandhouding van de diersoorten.
Het land van herkomst, zoals in dit geval China, is verantwoordelijk voor de wetgeving ter zake van de uitvoer van dieren vanaf hun grondgebied.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van het dier zich verhoudt tot het doel van het dierenpark om met de panda extra publiek te trekken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten aan welke regelgeving de import van panda’s uit China gebonden is, zowel vanuit Nederlandse als vanuit Chinese zijde? Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de naleving van deze regels?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke (internationale) afspraken er zijn gemaakt over fokprogramma’s met panda’s? Onderschrijft u de constatering dat pogingen om met panda’s te fokken in gevangenschap vrijwel nooit tot een positief resultaat hebben geleid en al helemaal niet tot een succesvolle terugkeer in de natuur? Zo ja, welke conclusies verbindt u aan deze constatering? Zo nee, waarom denkt u dat fokprogramma’s voor panda’s in gevangschap wel succesvol zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat vrijwel alle in gevangenschap levende reuzenpanda’s het eigendom zijn van de Chinese overheid en dat er sprake is van een «bruikleenovereenkomst» en een hoge vergoeding wanneer een panda voor een bepaalde periode wordt «uitgeleend» aan een buitenlandse dierentuin? Zo ja, hoe hoog zijn de vergoedingen die aan de Chinese overheid moeten worden betaald en hoe beoordeelt u deze bruikleenconstructie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat scholen rijksgeld onjuist besteden |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen besteden rijksgeld onjuist»?1 Hoe verklaart u dat scholen de rijksbijdrage, bestemd voor onderwijs, op deze manier besteden?
Het bericht is een redactioneel artikel over het rapport van de Inspectie «Investeringen in huisvesting door besturen in het primair onderwijs» en mijn beleidsreactie daarop.
Het rapport gaat onder andere in op de beweegredenen van besturen om te investeren in onderwijshuisvesting.
Waarom is het rapport «Huisvesting besturen primair onderwijs»2 niet eerder openbaar gemaakt?
Het rapport is eind november 2009 door de Inspectie aan mijn voorganger aangeboden. Helaas heeft het overleg met de betrokken instanties in verband met de beleidsreactie en het opstellen van de beleidsreactie op het rapport langer geduurd dan gebruikelijk en wenselijk is. Dit is terug te voeren op het complexe karakter van de onderhavige problematiek. Daarnaast hebben ook de gewijzigde omstandigheden als gevolg van de val van het kabinet tot vertraging geleid.
Is het waar dat het normbudget voor huisvesting van scholen niet toereikend is?
Het antwoord op deze vraag hangt af van de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het begrip «normbudget». Iedere gemeente moet een «Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs» opstellen. Conform de modelverordening van de VNG kan de gemeente de normbedragen voor de bouw van een school vaststellen. Daarmee bepaalt de gemeente op voorhand wat een school maximaal mag kosten. De gemeente kan ook besluiten om zonder normkostenmodel te werken. Dan wordt gekeken naar het resultaat van de aanbesteding. Ten tweede is in de verordening ook opgenomen welke (soort) ruimten een school toegewezen krijgt. Sommige schoolbesturen hebben huisvestingswensen waarin de verordening niet voorziet. Zeker als de gemeente de systematiek hanteert om de normbedragen voor onderwijshuisvesting vooraf vast te stellen, zal het normbudget niet in alle gevallen toereikend zijn.
Zoals in de beleidsreactie is aangegeven zal de komende tijd samen met de VNG en de PO-raad worden bezien of, en zo ja in hoeverre, aanvullende huisvestingsbehoeften als redelijk aangemerkt kunnen worden, en daarmee onderdeel kunnen worden van de in de verordening opgenomen ruimtenormering.
Bent u bereid onderzoek te doen of meer scholen in het primair onderwijs de rijksbijdrage gebruiken voor huisvesting en naar hun beweegredenen daartoe?
Het onderzoek van de Inspectie had als doelstelling inzicht te geven in de mate waarin door schoolbesturen geld wordt uitgegeven aan onderwijshuisvesting. Het rapport biedt dat inzicht en geeft daarnaast inzicht in de aard van de investeringen en de beweegredenen van schoolbesturen. Met het oog daarop is er voorshands geen aanleiding voor een breder onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat rijksgeld dat bestemd is voor onderwijs, in gebouwen voor besturen gaat zitten? Zo nee, waarom niet?
In mijn beleidsreactie ben ik hier heel duidelijk over: geld uit de lumpsum besteden aan onderwijshuisvesting is wettelijk niet toegestaan. Bovendien is het ongewenst omdat het ten koste gaat van het budget dat is bedoeld voor het bieden van kwalitatief goed onderwijs. De wet legt de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting bij de gemeente, zodat schoolbesturen met huisvestingsbehoeften zich tot de gemeente dienen te wenden. Zoals ik in mijn beleidsreactie en in antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, ben ik met de VNG en de PO-raad in gesprek over een uitbreiding van de VNG-modelverordening met voorzieningen die niet expliciet onder de verordening vallen, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur is één van de onderdelen waarover in dat verband gesproken wordt.
Bent u bereid het onderwijsgeld dat scholen investeren in gebouwen voor schoolbesturen terug te vorderen en te investeren in onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 12 mei 2009 van mijn ambtsvoorganger aan de besturen in het primair onderwijs is aangegeven dat, gelet op de voorheen bestaande onduidelijkheid over enerzijds de onrechtmatigheid van huisvestingsuitgaven en anderzijds de behoefte van scholen aan aanvullende huisvestingsvoorzieningen, een genuanceerd sanctiebeleid zal worden gevoerd. In de beleidsreactie heb ik erop gewezen dat het onderzoek van de inspectie laat zien dat de huisvestingsuitgaven van schoolbesturen in 2006 en 2007 vooral zijn gerelateerd aan voorzieningen die niet expliciet zijn opgenomen in de modelverordening van de VNG, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Zoals ik in antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, gaat het hierbij mede om ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur. Verder is er in de beleidsreactie op gewezen dat huisvestingsvoorzieningen vaak gepaard gaan met meerjarige verplichtingen waar een schoolbestuur niet zomaar onderuit kan. Indien de instellingsaccountant en de inspectie problemen met de rechtmatigheid van huisvestingsuitgaven constateren, zal ik – conform hetgeen ik hierover heb opgemerkt in de beleidsreactie – zulke en andere relevante feiten en omstandigheden uiteraard betrekken bij de uitvoering van mijn sanctiebeleid.
Het is dus afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of al dan tot terugvordering zal worden overgegaan.
Het bericht "Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek" |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek»?1
Eén leerling uit de uitzending waarop wordt gedoeld, zit thuis vanwege het feit dat de school een speciale klas heeft gesloten vanwege geldgebrek als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel, echter de andere kinderen uit de uitzending, zitten al langer thuis. In de uitzending wordt gesuggereerd dat ook deze kinderen geen les krijgen door geldgebrek als gevolg van de pakketmaatregel 2009 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Juist omdat de leerlingen al langer thuiszitten, kan de AWBZ-pakketmaatregel bij deze leerlingen nog geen rol hebben gespeeld. Dat neemt niet weg dat het een zeer onwenselijke situatie is als kinderen thuiszitten. Meestal spelen meerdere oorzaken een rol, zoals ook blijkt uit het onderzoek naar thuiszitters van Ingrado (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 66).
Hoeveel kinderen zijn als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ2 extra thuis komen te zitten? Bij hoeveel kinderen is de begeleiding op school zo sterk afgenomen dat er gevolgen zijn voor de onderwijskwaliteit?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel leerlingen als gevolg van de bezuinigingen AWBZ thuis zijn komen te zitten of dat de begeleiding op school zodanig is afgenomen dat dit gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit. De inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) op school is een individuele afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze zij een pgb of een deel daarvan inzetten op school. Volgens een onderzoek van het ITS in 2008, zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun pgb in op school, zowel op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) als op reguliere scholen. De WEC-Raad geeft aan dat tussen de 2.500 en 3.000 leerlingen pgb-uren inzetten in het (v)so.
Het staat het met de verdeling van de tien miljoen euro die vrij is gemaakt ter compensatie van de bezuinigingen op de AWBZ in het onderwijs? Waarom merken scholen nog niets van die maatregel?
Voor de verdeling van de € 10 miljoen is, in overleg met betrokkenen in het veld, een tijdelijke regeling ontworpen. In de brief over passend onderwijs die op 25 januari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 497, nr. 21) aan de Kamer is gestuurd, bent u over de regeling geïnformeerd en is de hoofdlijn geschetst. De regeling is 29 april 2010 gepubliceerd. Na publicatie kunnen scholen een verzoek indienen om extra ondersteuningsmiddelen.
Wordt de bezuiniging in de toekomst gecompenseerd? Is daar structureel geld voor vrijgemaakt? Zo nee, wat is er dan geregeld voor de scholen?
Het Kabinet stelt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar ter compensatie van de negatieve effecten van de AWBZ-pakketmaatregel, daarmee zijn de compensatiemiddelen voor het onderwijs structureel. Zoals in vraag 3 is aangegeven, is er een tijdelijke regeling ontworpen. Deze regeling wordt geëvalueerd alvorens de compensatiemiddelen structureel worden ingebed.
Is het waar dat de compensatieregeling enkel voor cluster 3 en 4 beschikbaar is? Zo ja, waarom niet voor de clusters 1 en 2?
Nee, de regeling is bedoeld voor alle leerlingen die zijn geïndiceerd door de Commissie voor de Indicatiestelling en die meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben dan een school kan bieden en voor wie geen of onvoldoende pgb kan worden ingezet op school. Ook voor cluster 1 en cluster 2 leerlingen kan een school een verzoek indienen voor extra ondersteuningsmiddelen. Er is voor gekozen de uitvoering van de regeling te leggen bij de rec’s cluster 3 en 4 om versnippering van de middelen en onnodige bureaucratie te voorkomen. Uit het bij vraag 2 genoemde ITS-onderzoek bleek namelijk dat vooral leerlingen met een cluster 3 of cluster 4 indicatie een deel van hun pgb inzetten op school.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle kinderen die sinds de bezuinigingen op de AWBZ thuis zitten, zo snel mogelijk weer naar school kunnen? Zo ja, bent u bereid ouders die deze problemen ondervinden zich bij u te laten melden, zodat u voor ieder kind een oplossing kunt zoeken? Zo ja, via welk (mail)adres?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, is op 29 april 2010 een regeling gepubliceerd op grond waarvan extra ondersteuning in het onderwijs kan worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel.
Voor kinderen die toch thuis zijn komen te zitten, moeten alle inspanningen erop gericht zijn hen zo snel mogelijk weer naar school te begeleiden. Speciaal voor kinderen voor wie het moeilijk is een onderwijsplek te realiseren, zijn er onderwijsconsulenten die kunnen bemiddelen en adviseren. Ouders kunnen hier kosteloos een beroep op doen. Informatie over de onderwijsconsulenten kunnen ouders vinden op www.onderwijsconsulenten.nl, het telefoonnummer is 070-312 28 87.
Het toepassenvan Europese regelgeving met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers |
|
Luuk Blom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de heer Louw d.d. 17 juli 2009?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop de Europese regels in deze zaak gehanteerd zijn, in strijd zijn met het doel waarvoor zij zijn opgesteld? Zo nee, waarom niet?
In deze zaak is mogelijk sprake van het niet juist toepassen van de Europese regelgeving inzake vrij verkeer van werknemers binnen de Unie (art. 45 VWEU).
Op basis van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk om een volledige juridische analyse te maken. Voor zover in deze zaak sprake zou zijn van het niet juist toepassen van de Europese regegeving betreft het hier bovendien een arbeidsrechtelijke zaak. Het is niet aan de Nederlandse regering om uitspraken te doen over de juiste toepassing van het Europese recht in een nationale Zweedse context.
Het is aan de Zweedse rechter om te bepalen of hier sprake is van strijd met het Europese recht en om eventueel prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie over de uitlegging van het Europese recht in deze concrete situatie. Elke nationale rechter kan prejudiciële vragen stellen, de hoogste nationale rechter is hiertoe zelfs verplicht. De klager kan in de nationale rechtsgang op elk moment de nationale rechter verzoeken hiertoe over te gaan.
Deelt u de mening dat de heer Louw het slachtoffer is geworden van het verkeerd gebruiken van de Europese regels met betrekking tot vrij verkeer van werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, wanneer achteraf sprake mocht zijn van het verkeerd toepassen van Europese regelgeving of een goedgekeurde screening door de Zweedse overheid bij nader inzien onjuist is geweest, de getroffen werknemers schadeloos gesteld zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid over deze zaak contact op te nemen met uw Zweedse ambtgenoot, teneinde te komen tot een voor partijen bevredigende oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Nederlandse regering om uitspraken te doen over deze zaak of zich hierin te mengen, gezien het civielrechtelijke karakter. De nationale rechtsgang in Zweden zal nog moeten worden doorlopen.
Overigens hebben mijn Ministerie en de Nederlandse ambassade in Stockholm sinds 2005 de heer Louw regelmatig te woord gestaan en, voor zover dit binnen de beperkte mogelijkheden lag, geadviseerd.
De noodzaak van gemeenten om de noodopvang voor asielzoekers weer te openen |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van gemeenten dat zij de noodopvang weer zullen moeten openen nu de regering er onvoldoende in slaagt om asielzoekers vanuit de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel terug te begeleiden naar het land van herkomst?1
Er is geen reële aanleiding om tot heropening van noodopvangvoorzieningen over te gaan. Dit kabinet heeft een groot aantal structurele maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers niet op straat terecht hoeven te komen. Deze zijn: het creëren van opvang voor medische aanvragers, het opleggen van een vrijheidsbeperkende-maatregel in de VBL na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen, extra mogelijkheden voor ondersteuning bij zelfstandig vertrek en op de langere termijn de nieuwe asielprocedure in het kader waarvan opvang wordt verleend na afwijzing in het AC. De overheid spant zich aldus maximaal in om vanuit een situatie van opvang of verblijf in de VBL het zelfstandig vertrek te realiseren, zodat uitgeprocedeerde asielzoekers niet op straat terechtkomen. In gevallen waarbij blijkt dat betrokkenen buiten hun schuld niet kunnen vertrekken, voorziet het buitenschuldbeleid in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning. Een tot op het laatste denkbare geval sluitende aanpak is echter, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn vertrek, niet mogelijk. Indien uitgeprocedeerde asielzoekers niet zelfstandig willen vertrekken, wordt ingezet op gedwongen terugkeer. Het kan voorkomen dat ook het gedwongen vertrek bij gebrek aan (vervangende) reisdocumenten niet kan worden gerealiseerd. Het in dergelijke gevallen op enig moment beëindigen van het verblijf in de VBL vloeit voort uit het uitgangspunt van het terugkeerbeleid dat de vreemdeling zelf verantwoordelijkheid draagt voor het vertrek en draagt bij aan de boodschap dat verblijf in Nederland geen optie (meer) is. Het vervolgens verlenen van vormen van noodopvang acht ik een verkeerd signaal.
Is het waar dat vijftig procent van de mensen vanuit de VBL niet terugkeert naar het land van herkomst en dat zij vervolgens weer op straat belanden? Zo ja, wat zijn de werkelijke aantallen? Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan die weer op straat belanden?
Nee, dit is niet waar. In 2009 hebben ongeveer 560 vreemdelingen de VBL verlaten. Ongeveer 10% van hen heeft, tegelijk met de beëindiging van de vrijheidsbeperkende maatregel, een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten. Een deel van de vreemdelingen heeft ervoor gekozen om zelfstandig, op eigen initiatief de VBL te verlaten.
De overige vreemdelingen hebben Nederland aantoonbaar verlaten, zijn in vreemdelingenbewaring gesteld of zijn uitgestroomd om overige redenen (ingediende verblijfsaanvraag, verleende vergunning etc.).
Hoeveel gezinnen zijn er sinds 1 januari 2010 op straat gezet vanuit de VBL?
In de periode tussen 1 januari 2010 en 1 april 2010 heeft één gezin bestaande uit twee vreemdelingen, tegelijk met de beëindiging van de vrijheidsbeperkende maatregel, een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Bent u van mening dat alle vreemdelingen die weer op straat belanden dit zonder uitzondering aan zichzelf te wijten hebben omdat zij niet meewerken aan terugkeer? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, wat is dan uw oplossing als het niet terug kunnen keren niet aan de vreemdeling te wijten is?
Ja. Voor alle vreemdelingen op wie een vertrekplicht rust, geldt in beginsel dat het mogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. Er zijn mij in dit kader geen landen bekend die hun eigen onderdanen niet terugnemen indien zij zelfstandig willen terugkeren.
Mocht gedurende het vertrektraject blijken dat een vreemdeling buiten zijn/haar schuld niet kan vertrekken, dan zal in beginsel een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid worden verleend.
Kunt u de opvatting van de gemeenten onderschrijven dat zij een zorgplicht hebben en geen gezinnen, zieken en ouderen op straat mogen laten zwerven? Zo ja, bent u bereid de noodopvangen toe te staan? Zo nee, gaat u ingrijpen bij gemeenten die noodgedwongen de noodopvang weer openen en welke maatregelen gaat u nemen?
Nee. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, zijn in de afgelopen jaren door het kabinet maatregelen genomen om de problematiek van het op straat terechtkomen van uitgeprocedeerde asielzoekers tot een minimum te beperken. Daarmee is het probleem weggenomen dat door gemeenten werd genoemd als grond om noodopvang te verlenen. Tevens is, in het kader van een projectmatige aanpak, door het Rijk en gemeenten intensief en met succes samengewerkt om tot beëindiging van de bestaande noodopvang te komen, omdat niet uit te sluiten valt dat ook in de toekomst uitgeprocedeerde asielzoekers zich zullen melden bij gemeenten, kerken of vormen van incidentele opvang is met de gemeenten afgesproken dat in zulke gevallen contact wordt opgenomen met het Ministerie van Justitie (i.c. de DT&V) om te kijken naar mogelijke maatregelen. De overlegstructuur zoals ontstaan met de werkwijze voor de afbouw van de gemeentelijke noodopvang (het casusoverleg op lokaal niveau) zal ook voor de toekomst behouden blijven en voor dergelijke situaties van nut zijn. Door deze combinatie van maatregelen en aanvullende afspraken is het bestuursakkoord dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en de VNG op 25 mei 2007 hebben gesloten, zodanig ingevuld dat bestaande structurele noodopvang kon worden gesloten en er voor gemeenten geen aanleiding is om opnieuw dergelijke structurele voorzieningen te bieden.
De Wet op de archeologische monumentenzorg |
|
Joop Atsma (CDA), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Laanboomtelers balen van Wet op de archeologische monumentenzorg»?1
Ja.
Hoe staan deze signalen in verhouding tot het aangenomen amendement Vroonhoven-Kok2, dat ervoor zorgt dat bodemverstoringen op huis-, tuin-, en keukenniveau buiten de wettelijke reikwijdte blijven?
Het amendement Vroonhoven-Kok, opgenomen in artikel 41a Monumentenwet 1988 (MW1988), leidt ertoe dat projecten met een oppervlakte kleiner dan 100m2 niet vergunningplichtig zijn zoals bedoeld in de artikelen 39, 40 en 41 van de Mw1988. In de gemeente Neder-Betuwe hebben boomkwekers in totaal circa 1.400 hectare in gebruik en wil de sector dit graag met enkele honderden hectares uitbreiden. Hier is geen sprake van kleine projecten op huis, tuin- en keukenniveau waarop de vrijstelling van 100m2 van toepassing is zoals bedoeld in het amendement Vroonhoven Kok.
Kunnen gemeenten zelf het vooronderzoek doen om de verwachtingskaart te verkleinen om zo te komen tot een reële archeologische verwachtingskaart?
Ja, gemeenten kunnen zelf een gedetailleerde verwachtingskaart laten maken. In het eerste lid van artikel 38a is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In de praktijk laten veel gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart maken en verbinden ze daar ook conclusies aan in het desbetreffende bestemmingsplan.
Kan bij het opstellen van een reële archeologische verwachtingskaart rekening gehouden worden met het op een zo kosten-effectief en efficiënt mogelijke wijze behouden van archeologische waarden?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van de wet.
Deelt u de mening dat een uitzondering voor het doen van een archeologisch onderzoek indien het gaat om graafwerkzaamheden in eigen grond met een diepte van ten hoogste 50 cm reëel is? Zo, nee waarom niet? Zo, ja op welke wijze dan wel?
Nee, een generieke vrijstelling tot 50 cm beneden maaiveld acht ik ongewenst, omdat heel veel archeologische waarden zich in die laag bevinden. Wel is het mogelijk om – nadat is vastgesteld dat de archeologie wél dieper zit – het bestemmingsplan daarop aan te passen.
Met het amendement Vroonhoven-Kok zijn voldoende waarborgen gegeven dat kleinere ingrepen onnodig worden belemmerd in de uitvoering.
Sluikreclame/informatie gericht op kinderen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw mening over marketingactiviteiten voor het ADHD-medicijn Concerta via het marketingbureau Kostzewa in samenwerking met Hilah Productions in opdracht van Janssen-Cilag, de producent van Concerta?1
Ik heb kennis genomen van deze activiteiten in opdracht van Janssen-Cilag. De beoordeling of deze activiteiten binnen de wet- en regelgeving t.a.v. dit onderwerp vallen laat ik aan de toezichthoudende instellingen (Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), CGR, en KOAG/KAG); hen heb ik ingelicht over deze casus, en zij zullen de casus conform hun samenwerkingsafspraken opnemen. In algemene zin kan ik zeggen dat marketingactiviteiten niet mogen leiden tot onnodig geneesmiddelengebruik. Of daarvan hier sprake is, kan ik eerst na het onderzoek concluderen. Overigens heb ik van de firma Janssen-Cilag begrepen dat zij zich distantiëren van de manier waarop het marketingbureau de opdracht heeft omschreven.
Bent u bereid de Stichting Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CGR) of liever de Inspectie onderzoek te laten doen naar een (inmiddels verwijderde) presentatie van Kostzewa marketing waarin dit bureau uitlegde hoe schijnbaar neutrale voorlichting over ADHD werd gebruikt voor marketing van het middel van Janssen-Cilag en dat dit ook leidde tot een significante omzetstijging?2
Deze melding is bij Inspectie, CGR en KOAG/KAG onder de aandacht gebracht. Ik vertrouw erop dat deze melding door deze drie partijen conform hun samenwerkingsafspraken zal worden opgepakt.
Hoe beoordeelt u stellingen als «hoe communiceer je subtiel en doeltreffend het middel Concerta» door het marketingbureau?2
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien informatie tot doel heeft de omzet te verhogen, dit gedefinieerd moet worden als sluikreclame, en dus is verboden?
Wat kwalijk zou zijn, is als bedrijven activiteiten ontplooien die aanzetten tot het onnodig gebruik van geneesmiddelen. In hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet is neergelegd wat er met betrekking tot publieksreclame voor geneesmiddelen wel en niet mag. Op het moment dat men buiten de regels treedt zal er door Inspectie, CGR en KOAG/KAG conform hun samenwerkingsafspraken worden opgetreden.
Deelt u de mening dat de grens tussen informatie en marketing een grijs gebied is, en dat, ook als niet direct wordt verwezen naar een geneesmiddel of vergunninghouder3, op een subtiele manier sluipreclame bedreven kan worden? Zo ja, bent u bereid deze casus goed te laten onderzoeken, zodat ook voor andere fabrikanten en marketingbureau’s duidelijk wordt waar de grenzen liggen?
Het is toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Soms wordt dit gezien als reclame. Volgens een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem uit 2003 kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat wanneer een tot het publiek gerichte uiting uitsluitend informatie bevat over een ziekte, zonder dat direct en/of indirect naar een geneesmiddel en/of een vergunninghouder wordt verwezen, deze uiting in beginsel niet als reclame kan worden aangemerkt. Deze informatie is dan niet verboden en wordt als gezondheidsinformatie aangemerkt.
In een brief aan uw Kamer (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 105) heb ik u mijn visie op symptoomreclame gegeven. Het is moeilijk om een eenduidige scheidslijn aan te brengen tussen informatie en reclame, terwijl, zoals uw vraag ook illustreert, er wel behoefte is aan meer eenduidigheid. Ik vind het daarom een goede zaak dat de verschillende instanties die hiermee van doen hebben met elkaar in overleg zijn gegaan om te bezien of, en zo ja hoe nadere verduidelijking en aanscherping van regels en normering mogelijk is.
Deelt u de mening dat leveren van spreekbeurtenteksten aan kinderen van 6 tot 16 jaar door Janssen Cilag, ontwikkeld door Hilah Productions4, waarin verwezen wordt naar een pil om je rustig te maken, niet geoorloofde beïnvloeding van kinderen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik reeds eerder schreef is het geven van informatie over gezondheid en ziekte geoorloofd, mits dat gebeurt binnen de regels die daarvoor gelden. Met het geven van dergelijke informatie aan kinderen is extra zorgvuldigheid geboden. Of met het leveren van deze spreekbeurtteksten door Janssen-Cilag buiten de regels is getreden, zal beoordeeld moeten worden binnen de structuur die bestaat voor het toezicht op geneesmiddelenreclame.
Kent u de brochure Perspectief van Janssen-Cilag waarin medicatie als eerste wordt genoemd, onder meer Concerta?5 Zo ja, hoe wordt deze verspreid? Is dit voorgelegd aan de CGR en zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik ken de brochure Perspectief van Janssen-Cilag. De brochure bestaat uit een deel voor beroepsbeoefenaren, en een deel voor het algemeen publiek, en wordt op aanvraag door Janssen-Cilag per post verstuurd naar psychiaters en kinderartsen. Ook geïnteresseerde individuen kunnen daarnaast de brochure aanvragen. Uit informatie van Janssen-Cilag vernam ik dat de brochure niet is voorgelegd aan de CGR. In een eventueel onderzoek naar deze casus door de zelfregulerende instanties zal deze brochure vanzelfsprekend ook worden meegenomen.
Kent u de site www.pharmamarketeer.nl en een recent artikel over marketing bij ADHD (31 maart) waarin gewezen wordt op de mogelijkheden van hyves en twitter? Zo ja, vindt u het een gewenste ontwikkeling als «informatie» richting kinderen vanuit de industrie of marketingbureau’s haar weg vindt?6 Concept catalog, onderhands aan bewindspersoon verstrekt
Ja, ik ken de website en het artikel. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al meldde is het toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Deze informatievoorziening moet op een afgewogen manier plaatsvinden. Wanneer verwezen wordt naar behandelopties, ligt het voor de hand om hiervoor aan te sluiten bij de door de beroepsgroep gehanteerde richtlijnen. En wanneer de informatievoorziening zich richt op kinderen, is extra zorgvuldigheid geboden.
Huidige nucleaire activiteiten van Iran o.a. naar aanleiding van een brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 24 maart 2010 |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bereid aanvullende informatie te verschaffen over het «zich snel ontwikkelende Iraanse ballistische rakettenprogramma»?1 Heeft u aanwijzingen voor het ontwikkelen van een Iraanse raket die geschikt is om kernwapens te dragen? Zo ja, wat zijn daarvoor de bewijzen?
In het najaar van 2009 heeft Iran meerdere testen van korte- en middellange afstandsraketten ondernomen, die ook door Iran publiekelijk kenbaar zijn gemaakt. Volgens Iran zijn meerdere nieuwe versies van ballistische raketten in ontwikkeling, met onder andere betere navigatiemogelijkheden en mogelijkheden om meerdere doelen gelijktijdig te treffen. De reeds bestaande Shahab-3 raket heeft volgens Iran een bereik van maximaal 2000 kilometer. Voor het overige verwijs ik u naar de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.
Welke landen hebben het Additioneel Protocol van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) niet ondertekend noch geratificeerd?
Als bijlage bij deze brief stuur ik een overzicht gedateerd 7 april jl. van de waarborgovereenkomsten die landen met het IAEA hebben afgesloten.2 Hieruit blijkt welke landen het Additioneel Protocol niet hebben getekend en geratificeerd.
Het IAEA had in december 2009 151 leden. Noord-Korea heeft in 1994 zijn lidmaatschap opgezegd.
Wat is uw technische verklaring voor uw stelling dat Iran sinds november 2009 problemen ondervindt bij de productie van verrijkt uranium en hoe verklaart u dat er tegelijkertijd met minder centrifuges toch meer verrijkt uranium wordt geproduceerd?
Het IAEA meldt in zijn meest recente rapport dat met minder centrifuges meer verrijkt uranium is geproduceerd. Dit is een indicatie dat de centrifuges die operationeel waren, efficiënter hebben gewerkt. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de operationele centrifuges optimaal draaien. Het IAEA meldt eveneens dat er in totaal minder centrifuges operationeel waren. Dit indiceert dat Iran niet in staat was hetzelfde aantal operationele centrifuges te handhaven als in eerdere stadia. Hieraan kunnen problemen met gebruikte materialen en het ontwerp van de centrifuges ten grondslag liggen. Door de huidige sancties t.a.v. Iran is het voor dit land steeds moeilijker aan de noodzakelijke grondstoffen en materialen voor de bouw, ontwikkeling en het onderhoud van centrifuges te komen.
President Ahmadinejad onthulde op 9 april jl. een model van een nieuwe generatie ultracentrifuge ter gelegenheid van de jaarlijkse Iraanse dag van de nucleaire technologie. Volgens Iran zou het gaan om centrifuges met een hogere opbrengst dan het huidige type.. Het IAEA zal moeten verifiëren of deze beweringen met feiten gestaafd kunnen worden.
Is het waar dat verrijking tot 20% noodzakelijk is voor de productie van medische isotopen? Bent u tegen de productie van medische isotopen in Iran?
Iran kan onder het huidige sanctieregime medische isotopen op de wereldmarkt kopen. Het staat Iran tevens vrij om zelf medische isotopen te produceren, bijvoorbeeld in de Tehran Research Reactor. De Tehran Research Reactor is de enige reactor in Iran waarmee medische isotopen kunnen worden geproduceerd. Als brandstof gebruikt deze reactor uranium dat tot bijna 20% is verrijkt.
Bestrijdt u de verklaring van de Iraanse regering waarin zij beweert dat het meer verrijkingsinstallaties wil bouwen om te kunnen voorzien in de brandstof voor toekomstig te bouwen nucleaire reactors? Zo ja, op grond waarvan bestrijdt u dat?
Ik betwijfel de juistheid van deze verklaring. Zoals gesteld in mijn brief 24 maart jl. beschikt Iran voor zover bekend nog niet over de techniek om laagverrijkt uranium in brandstofstaven te verwerken. Daarom vindt de Nederlandse regering de verrijking tot 20% en de door Iran aangekondigde bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties weinig consistent met de toekomstige mogelijkheden om het verrijkte uranium ook daadwerkelijk als brandstof in een civiel kernenergie-programma te gebruiken.
Op dit moment beschikt Iran evenmin over operationele kerncentrales waar het in Natanz geproduceerde laagverrijkte uranium gebruikt zou kunnen worden. Hoewel ontwikkeling van de kerncentrale in Bushehr, een zogeheten lichtwaterreactor die met Russische hulp is gebouwd, zich in een vergevorderd stadium bevindt, hebben technische problemen er tot nu toe voor gezorgd dat de centrale niet kon worden opgestart. De brandstof voor deze centrale hoeft bovendien niet in Natanz te worden geproduceerd, omdat Rusland deze levert. Deze levering staat onder toezicht van het IAEA. Ook hierdoor lijkt de bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties niet logisch. Hoewel Iran voornemens is zelf een kerncentrale te bouwen in Darkhovin, is de bouw hiervan nog niet begonnen.
Heeft u bewijzen voor de bewering dat «het IAEA-rapport stelt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat Iran zich in het verleden of heden heeft bezig gehouden met mogelijke activiteiten die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van een kernkop»?2 Zo ja, welke bewijzen zijn dat?
Directeur-Generaal Amano van het IAEA verwijst in de context van deze specifieke passage in zijn meest recente rapport over Iran naar uitgebreide informatie waar het agentschap beschikking over heeft en die via uiteenlopende bronnen in de loop der tijd is verzameld. Volgens DG IAEA zou deze informatie consistent en geloofwaardig zijn. Het is vooralsnog niet waarschijnlijk dat het IAEA kenbaar zal maken om welke bronnen het precies gaat. Zie ook vraag 10 en 11.
Wat is uw beleid aangaande de Amerikaanse wetgeving voor unilaterale sancties tegen Iran, zoals onder andere vastgelegd in de door het House of Representatives aangenomen Iran Refined Petroleum Sanctions Act (IRPSA)? Is het waar dat de maatregelen vastgelegd in deze en andere wetten Nederlandse economische belangen zouden schaden? Zo ja, welke?
Zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat hebben onlangs wetsvoorstellen aangenomen ter aanscherping van de sancties op Iran. Deze voorstellen richten zich op het beperken van de mogelijkheden van Iran om aardolie en gas te raffineren, of geraffineerde producten te verkrijgen. Ook buitenlandse bedrijven zouden zijn gehouden aan deze nieuwe Amerikaanse maatregelen op straffe van uitsluiting van de Amerikaanse markt. Het Huis en de Senaat (Congres) staan nu voor de opgave om de twee voorstellen samen te voegen tot een door beide gedragen, definitieve wetstekst, die vervolgens door de president moet worden ondertekend. Ook over vrijwaringsclausules wordt waarschijnlijk nog gesproken. Mij is niet bekend dat deze specifiek op VNVR-leden gericht zouden worden. Ook Nederlandse bedrijven zouden kunnen worden geraakt door de Amerikaanse wetgeving. Welke bedrijven hinder zullen ondervinden, en in welke mate, zal afhangen van de uiteindelijke wetstekst, de geboden uitzonderingsmogelijkheden en de implementatie. Ik ben, evenals mijn EU collega’s, van mening dat unilaterale sanctiewetten geen extraterritoriale werking mogen hebben. Dit heeft Nederland ook kenbaar gemaakt aan de Administratie en het Congres. HV Ashton heeft namens de EU haar zorgen overgebracht aan Secretary of State Clinton over de voorgenomen sanctiewet.
Is het waar dat de Amerikaanse regering voorstelt om leden van de Veiligheidsraad te vrijwaren van de gevolgen van unilaterale Amerikaanse sancties? Wat is uw oordeel over deze maatregel, bent u het daarmee eens?3 Indien nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat indien sancties tegen de Iraanse Revolutionaire Garde worden ondernomen, een groot deel van de Iraanse economie wordt getroffen omdat deze wordt beheerst door de Revolutionaire Garde? Zo ja, steunt u deze sancties toch als deze de bevolking treffen?4
Het is van groot belang dat negatieve gevolgen van sancties voor de burgerbevolking tot het minimum beperkt worden. Daarom bepleit ik in EU verband dat sancties zo worden ingericht dat ze de belangen van het regime raken en de Iraanse burgers zoveel mogelijk ontzien. Dit geldt ook voor sancties gericht tegen de Revolutionaire Garde.
Acht u, in het licht van bevindingen van de commissie Davids over de informatievoorziening van de inlichtingendiensten over Iraakse massavernietigingswapens, de in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten aangehaalde bronnen betrouwbaar? Op welke wijze garandeert u dat dat wel zo is? Kunt u dat toelichten?5
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van 24 maart jl. van de vragen 2, 3 en 4 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Wat zijn de «alleged studies» waarover door het IAEA rapport wordt geschreven? Wat is de oorspronkelijke bron van die rapporten?6
De «alleged studies» worden in paragraaf 42 van het meest recente IAEA rapport over Iran besproken. Het gaat hierbij onder andere om een studie naar de conversie van UO2 naar UF4 («green salt»), studies naar hoog explosieve testen en ontwerpen voor een «missile re-entry vehicle». Het IAEA zegt zich hierbij te baseren op «multiple sources». Iran heeft verklaard dat de documenten vervalst zijn (zie ook de verwijzing naar het IAEA-rapport in de beantwoording van 24 maart jl. van vraag 6 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de EU van 21 april a.s.?
Ja.
De gevolgen voor de politie- en justitiepraktijk van de uitleg van artikel 126nd, eerste lid, Sv door de Hoge Raad |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2010?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitleg van de Hoge Raad inzake artikel 126nd, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) grote gevolgen kan hebben voor de hedendaagse (werk)praktijk van de politie en het openbaar ministerie?1 Wat was de aanleiding voor het Openbaar Ministerie om beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2008? Heeft dit ook te maken met de verstrekkende gevolgen die deze beschikking zou kunnen hebben voor de hedendaagse politie- en justitiepraktijk?
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 maart 2010, waarin de vraag aan de orde was welke bevoegdheid uit het Wetboek van Strafvordering moet worden aangewend voor het vorderen van (pas)foto's van kaarthouders van een OV-chipkaart, foto’s bestempeld als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, nu uit een foto het ras van een persoon kan worden afgeleid. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze gegevens kunnen volgens de Hoge Raad uitsluitend worden gevorderd op grond van artikel 126nf Sv. Dat wil zeggen dat daarvoor een machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. De uitleg van de Hoge Raad van artikel 126nf, eerste lid, Sv heeft in zoverre gevolgen voor de praktijk dat in ieder geval vorderingen ten behoeve van gegevensverwerkingen met betrekking tot pasfoto’s, in combinatie met andere persoonsgegevens, voortaan alleen na rechterlijke machtiging kunnen worden gedaan.
Het belang van het instellen van het cassatieberoep was met name gelegen in het aan de Hoge Raad voorleggen van de vraag of het vorderen van gegevens die onder meer foto’s betreffen, valt onder artikel 126nd, eerste lid Sv of 126nf Sv.
Bent u van oordeel dat deze uitspraak ook gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de politie bij het opvragen van camerabeelden? Deelt u de mening dat de rechter-commissaris niet onnodig en belemmerend moet worden ingeschakeld in de opsporing van strafbare feiten?
Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. In recente uitspraken van de Rechtbank Zutphen, het Gerechtshof ’s Gravenhage en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch2 komt dit ook tot uitdrukking. In geval van pasfoto’s op toegangspasjes is er een koppeling met andere persoonsgegevens, gekoppeld aan het verlenen van toegang of andere rechten. In geval van bewakingscamera’s is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere persoonsgegevens gezien. Zoals in het antwoord op vraag vier aan de orde komt, is dit voor de uitleg van artikel 126nf van belang.
Waar het Wetboek van Strafvordering voorschrijft dat de rechter-commissaris voor een bepaalde opsporingshandeling een voorafgaande machtiging moet afgeven, dient dit voorschrift uiteraard te worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het nooit de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het vragen van foto’s en/of beeltenissen van verdachten onder het strenge regime van artikel 126nf Sv te brengen? Kan de uitleg van de Hoge Raad met zich meebrengen dat voor feiten als winkeldiefstal, inbraken in winkels en bedrijven, woninginbraken, mishandelingen, vernielingen, zakkenrollerij en oplichting geen gebruik meer kan worden gemaakt van foto’s en/of (andere) beeltenissen van de verdachte, omdat in geval van verdenking voor deze feiten geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde?
De uitleg van artikel 126nf moet in het bredere perspectief worden geplaatst van de discussie over het vorderen van gegevens en de recente ontwikkelingen op het gebied van privacy in zowel Nederlands als Europees verband. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin artikel 126nf is geïntroduceerd naar voren komt, moet voor de uitleg van het begrip gevoelige gegevens worden gekeken naar de toepassing van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 441, nr. 3, p. 10). Bij de totstandkoming van het artikel is gestreefd naar een voldoende afgewogen waarborging van veiligheid enerzijds en privacy anderzijds, waaruit het huidige stelsel van gegevensvordering is voortgekomen. Onderdeel van dat stelsel is dat aan bijzondere persoonsgegevens een andere bescherming wordt verleend dan aan gegevens die deze status niet hebben. Ik zie in deze uitspraak vooralsnog geen aanleiding tot wetswijziging. Of sprake is van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens is in concreto ter beoordeling van de officier van justitie.
Ook indien er sprake is van bijzondere persoonsgegevens, wil dit niet zeggen dat deze persoonsgegevens niet gevorderd zouden mogen worden. Alsdan dient wel de bevoegdheid van artikel 126nf te worden toegepast en zal de rechter-commissaris een verzoek tot machtiging van het OM beoordelen.
Geeft rechtsoverweging 2.6 van de uitspraak van 23 maart 2010, waarin de Hoge Raad overweegt dat uit de wetsgeschiedenis niet alleen volgt dat gegevens die direct het ras van een persoon betreffen als «gevoelige» informatie moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 126nd, tweede lid, Sv, maar ook die gegevens waaruit informatie over het ras van een persoon kan worden afgeleid, u aanleiding de wet op dit punt te wijzigen?
Gegeven de beperkte reikwijdte van de beschikking (zie antwoord 3) zie ik vooralsnog geen aanleiding, wetswijziging voor te stellen.
Het feit dat gemeenten hun noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers willen heropenen |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Is het waar dat een groot aantal gemeenten overweegt hun noodopvang voor uitgeprocedeerde en afgewezen asielzoekers te heropenen?1 Zo ja, hoeveel om hoeveel gemeenten en welke aantallen asielzoekers gaat het hier?
Uit contacten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is naar voren gekomen dat bij de VNG niet meent dat gemeenten zouden overwegen noodopvang te heropenen. Gemeenten en Rijk spannen zich in om, conform de afspraken in het bestuursakkoord tussen de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en de VNG op 25 mei 2007, de noodopvang te beëindigen. Ik verwijs voorts naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 maart jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 994, nr. 32), waarin ik ben ingegaan op de stand van zaken betreffende de beëindiging van de noodopvang.
Is het waar dat een dergelijke opvang verboden is door de overeenkomst tussen het Rijk en de gemeenten over het Generaal Pardon?
In bovengenoemd bestuursakkoord is afgesproken dat gemeenten noch direct noch indirect meewerken aan de opvang van onrechtmatig in ons land verblijvende vreemdelingen en de bestaande noodopvang beëindigen. Voorts is afgesproken de gemeentelijke (financiering van) noodopvang van uitgeprocedeerde asielzoekers in samenhang met de uitvoering van de Regeling uiterlijk eind 2009 wordt beëindigd.
Welke bevoegdheden heeft u om naleving van dit akkoord af te dwingen?
In de afgelopen jaren zijn, naar aanleiding van het bestuursakkoord, door het kabinet maatregelen genomen om de problematiek van het op straat terecht komen van afgewezen asielzoekers tot een minimum te beperken. Dit om het probleem weg te nemen dat door gemeenten werd genoemd als grond om noodopvang te verlenen. Tevens is, in het kader van een projectmatige aanpak, door het Rijk en gemeenten intensief en met succes samengewerkt om tot beëindiging van de bestaande noodopvang te komen. Op deze manier is een maximaal sluitende aanpak gecreëerd om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat belanden. Een volledig sluitende aanpak is, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn vertrek, niet mogelijk. Niet uit te sluiten valt dat ook in de toekomst uitgeprocedeerde asielzoekers zich zullen melden bij gemeenten, kerken of vormen van incidentele opvang. Met gemeenten is afgesproken dat in zulke gevallen contact wordt opgenomen met het Rijk (i.c. de DT&V) om te kijken naar mogelijke maatregelen. De overlegstructuur zoals ontstaan met de werkwijze voor de afbouw van de gemeentelijke noodopvang (het casusoverleg op lokaal niveau) zal ook voor de toekomst behouden blijven en voor dergelijke situaties van nut zijn. Door deze combinatie van maatregelen en aanvullende afspraken heeft het bestuursakkoord zodanig invulling gekregen dat bestaande, structurele noodopvang kon worden gesloten en voor gemeenten geen aanleiding hoeft te zijn om opnieuw dergelijke structurele voorzieningen te bieden.
Bent u daadwerkelijk van plan de naleving van dit akkoord af te dwingen en het verbod op dit soort noodopvang voor afgewezen asielzoekers te handhaven? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan om illegaal verblijf in Nederland op korte termijn strafbaar te stellen?
Nee.
Deelt u de mening dat ondanks de bepalingen van het Schengenakkoord een eigen verscherpte grensbewaking wenselijk is zolang de Europese buitengrenzen niet voldoende dicht zijn?
Nee. Het is wel van het grootste belang dat er een goede controle van de gezamenlijke buitengrenzen plaatsvindt. Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex) speelt daar een belangrijke rol in. Momenteel wordt in Brussel gesproken over herziening van de Frontex-verordening, met als doel de versterking van de operationele slagkracht en flexibiliteit van het agentschap.
Kunt u garanderen dat deze gang van zaken voorkomen dan wel beëindigd zal worden om een volgend generaal pardon te voorkomen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
De raketbeschietingen op Israël vanuit Gaza |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opgelaaide vijandelijkheden tussen Israël en de Gazastrook, waarbij inmiddels meerdere doden zijn gevallen?1
Ja.
Wat is de oorzaak van deze zorgelijke ontwikkeling? Om welke reden nemen de aanvallen vanuit de Gazastrook op Israel weer toe en welke groepering zit hier achter?
De laatste tijd is sprake van een toename van raketbeschietingen op burgerdoelen in het zuiden van Israël en van Israëlische militaire operaties in Gaza. Het NRC artikel van 26 maart jl. waarnaar u verwijst, beschrijft een confrontatie tussen het Israëlische leger en de Qassam Brigades van Hamas. Hamas heeft geen verantwoordelijkheid opgeëist voor de toegenomen raketbeschietingen. Deze worden toegeschreven aan kleinere militante groeperingen, waaronder de Islamitische Jihad.
Het oplaaien van het geweld is toe te schrijven deels aan de strijd tussen Palestijnse facties onderling en deels aan hernieuwde Palestijnse pogingen om toegang te verkrijgen tot – en controle over – de bufferzone die Israël aan de Gazaanse kant van de grens heeft ingesteld. Daarnaast is het aannemelijk dat er een verband is tussen het toegenomen geweld in Gaza en de Israëlisch-Palestijnse spanningen op de Westelijke Jordaanoever.
Wat onderneemt de internationale gemeenschap concreet om te voorkomen dat de raketbeschietingen vanuit Gaza doorgaan? Krijgt dit in uw ogen voldoende prioriteit?
In januari 2009 heeft de internationale gemeenschap zich in resolutie 1860 van de Veiligheidsraad reeds uitgesproken over de noodzaak van een volledige wapenstilstand tussen Israël en Hamas, met voldoende garanties voor stopzetting van wapensmokkel en opening van de grensovergangen van Gaza voor regulier verkeer van goederen en personen. Kwartetpartners, de EU en Nederland enerzijds en regionale partners als de Arabische Liga en Egypte anderzijds zetten zich in om de betrokken partijen ertoe te brengen daaraan mee te werken. Volledige uitvoering van resolutie 1860 door de betrokken partijen is derhalve gewenst om uitzicht te hebben op duurzame stopzetting van de raketbeschietingen.
Op 26 maart 2010 heeft de Hoge Vertegenwoordiger Ashton namens de EU haar grote zorg uitgesproken over het toegenomen geweld. Zij heeft daarbij aangegeven dat spoedige hervatting van vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen noodzakelijk is om escalatie te voorkomen. Die visie deel ik. Zoals bekend, ondersteunt de EU de Amerikaanse pogingen gericht op herstart van onderhandelingen, in eerste instantie in de vorm van indirecte besprekingen. De EU doet dit door de Palestijnen te ondersteunen in de opbouw van een toekomstige Palestijnse staat, waarbij speciale aandacht uitgaat naar het verder verbeteren van instituties op het gebied van veiligheid en justitie. Daarnaast werkt de EU aan het formuleren van concrete bijdragen die het zou kunnen leveren aan de totstandkoming en implementatie van een vredesovereenkomst.
Om verdere escalatie in en rond Gaza te voorkomen is het van belang dat een einde komt aan de bestuurlijke deling tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever en dat de Israëlische militair Shalit wordt vrijgelaten. Deze stappen zullen bijdragen aan de totstandkoming van een duurzaam-staakt-het-vuren. De EU steunt de Egyptische bemiddelingspogingen die hierop gericht zijn. Voorwaarde voor een duurzaam staakt-het-vuren is beëindiging van de wapensmokkel naar Gaza. Nederland neemt daartoe deel aan een gemeenschappelijk actieprogramma in het kader van het Gaza Counter Arms smuggling initiative (GCASI), opgesteld in samenwerking met verschillende landen en organisaties (Canada, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, VK en VS; waarnemers: EU, Israël, NAVO, Noorwegen) om de smokkel van wapens en munitie naar Gaza tegen te gaan. Deze zomer zullen de deelnemende landen bijeenkomen in Nederland.
Het is belangrijk dat niet alleen Egypte maar ook de andere Arabische landen zich actief inzetten voor volledige uitvoering van resolutie 1860.
Wat is er vanuit de internationale gemeenschap ondernomen naar aanleiding van de hernieuwde raketbeschietingen vanuit Gaza? Op welke wijze wordt een nieuwe escalatie van dit conflict voorkomen? Welke inspanningen verricht de EU ter zake?
Zie antwoord vraag 3.
Welke resultaten hebben de vanuit de internationale gemeenschap – na de strijd van ruim een jaar geleden – afgekondigde concrete maatregelen (grensbewakingsmissie e.d.) om de wapensmokkel naar Gaza te blokkeren concreet opgeleverd? Blijkt uit deze raketbeschietingen, dat deze inspanningen onvoldoende zijn? Op welke wijze kunnen deze maatregelen verder worden verscherpt?
De initiatieven die door de internationale gemeenschap na Cast Lead zijn ontplooid, hebben waarschijnlijk wel geleid tot vermindering van de capaciteit van Hamas en andere Palestijnse strijders om raketaanvallen uit te voeren met geavanceerd materiaal. De kans op raketaanvallen zal evenwel niet tot nul gereduceerd kunnen worden, aangezien de meeste projectielen in plaatselijke werkplaatsen zijn geconstrueerd, met lokaal verkrijgbaar materiaal.
De EU speelt geen uitvoerende rol in de bewaking van de Gazaanse grens, er is geen grensbewakingsmissie. De EU Border and Assistance Mission bij Rafah heeft haar werkzaamheden gestaakt na de machtsovername door Hamas in Gaza in de zomer van 2007. Deze missie was overigens niet gericht op grensbewaking maar op het assisteren van de Palestijnen bij de afhandeling van grensverkeer bij de Gazaans-Egyptische grensovergang Rafah.
Binnen het eerdergenoemde samenwerkingsverband gericht op het tegengaan van wapensmokkel naar Gaza, zal Nederland een actieve rol blijven spelen, getuige ook de bijeenkomst die komende zomer in Nederland zal plaatsvinden.
Is het waar dat de secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-moon, Israël eind maart jl. heeft opgeroepen een einde te maken aan de blokkade?2 Wat behelsde deze oproep precies? Hoe beoordeelt u deze oproep? Wordt bij dergelijke oproepen voldoende rekening gehouden met de legitieme wens van Israël om de veiligheid van haar burgers te waarborgen? Richtte de oproep van Ban Ki-Moon zich ook op de Egyptische blokkade van de Gazastrook? Zo nee, waarom niet?
De secretaris-generaal van de VN heeft herhaaldelijk opgeroepen tot opening van de Gazaanse grenzen voor normaal personen- en goederenverkeer, zo ook in het kader van zijn bezoek in maart van dit jaar. Tegelijkertijd heeft hij de raketbeschietingen op Israël veroordeeld en opgeroepen tot een gevangenenruil waardoor de Israëlische soldaat Shalit vrij zou kunnen komen. Ik ondersteun die oproep.
In zijn verklaring voor de pers tijdens het bezoek aan Gaza heeft de secretaris-generaal zich niet tot Egypte gericht. Welke overweging daaraan ten grondslag heeft gelegen is mij niet bekend.
Het bericht dat Humanitas wil dat bestuurslid Rene Eekhuis opstapt nu hij raadslid voor de PVV is geworden in de gemeente Almere |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het feit1 dat Humanitas (district Noordwest) wil dat bestuurslid Rene Eekhuis opstapt omdat hij gemeenteraadslid is geworden voor de PVV in Almere, terwijl de heer Eekhuis helemaal niet wil stoppen met het vrijwillig organiseren van onder andere Kindervakantieweken voor Humanitas?
Is het waar dat in de statuten en gedragscode van Humanitas staat dat discriminatie, wat betreft politieke voorkeur, niet is toegestaan? Is het waar dat discriminatie op deze gronden in Nederland niet is toegestaan en dit ook voor Humanitas van toepassing is? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen tegen Humanitas?
Zijn er meer bestuursleden van Humanitas die naast deze vrijwillige functie een politieke functie voor een partij vervullen? Zo ja, hoeveel? Voor welke partijen?
Hoeveel subsidie ontvangt Humanitas jaarlijks van het Rijk, de provincies en de gemeenten? Bent u bereid deze subsidiestroom stop te zetten indien de vereniging Humanitas bij dit besluit blijft?
Een groen geluidsscherm |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Innovatieve luchtschermen leiden niet tot betere luchtkwaliteit» en «Geluidsscherm zuivert lucht zeker wel»?1
Ik ben bekend met de genoemde artikelen.
Is de bewering waar dat enerzijds geen significant effect is gemeten bij de test van het geluidsscherm van CleanScreen, maar dat anderzijds dit scherm wel het equivalent van de fijnstofuitstoot van 8000 vrachtwagens per dag blijkt te hebben afgevangen?
In de proef van het Innovatieprogramma Luchtkwaliteit (IPL) is er geen significant verschil gemeten tussen het effect van een standaard geluidsscherm en het effect van het scherm «CleanScreen» op de luchtkwaliteit. In een proef van «CleanScreen» zelf is voor een andere meetopzet gekozen en is iets anders gemeten.
In de Proeftuin Schermen van het IPL is getest of geluidsschermen de luchtkwaliteit kunnen verbeteren op die plaatsen waar mensen in verhoogde mate aan vervuiling worden blootgesteld. Met de gekozen meetopzet wordt antwoord gegeven op die onderzoeksvraag. De meetmethoden zijn door een internationaal wetenschappelijk comité getoetst en valide bevonden. De methoden zijn bovendien in overeenstemming met de Nederlandse regelgeving (Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit). Deze regeling is erop gericht te bepalen of de luchtkwaliteit daar verbetert waar dit het meest van belang is.
Na analyse kan geconcludeerd worden dat het scherm »Cleanscrean» positieve effecten heeft op de concentraties gemeten stoffen achter het scherm, maar dat dit effect niet significant beter is (het effect leek zelfs wat minder goed) dan het effect van het referentiescherm. Andere beproefde innovatieve schermen (7 in totaal) lieten vergelijkbare resultaten zien; het referentiescherm bleek in de praktijk het beste te werken voor luchtkwaliteit.
De meetopzet in de proef van de ontwerper van het scherm «CleanScreen» geeft geen antwoord op de vraag of de luchtkwaliteit verbetert op die plaatsen waar mensen aan vervuiling worden blootgesteld en geeft daarmee geen antwoord op de vraag, zoals het IPL die heeft gesteld. Bovendien is de opzet niet door wetenschappelijke experts getoetst.
De leverancier van «CleanScreen» (BAM) heeft onderzocht hoeveel fijn stof op het scherm is neergeslagen in de periode dat het scherm beproefd werd in de Proeftuin Schermen. Daarbij werd een effect van een equivalent van 8000 vrachtwagens per dag gevonden. De vraag of de luchtkwaliteit achter het scherm ook significant meer is verbeterd dan met een standaard scherm is daarmee niet beantwoord.
Kunt u de schijnbare tegenstrijdigheid tussen deze resultaten verklaren? Zou het zo kunnen zijn dat de winst in luchtkwaliteit in een groter gebied is «neergeslagen» dan eerder was aangenomen?
Zie ook de beantwoording van vraag 2. In de twee proeven zijn verschillende zaken onderzocht. In de Proeftuin Schermen stond de vraag centraal in hoeverre de luchtkwaliteit achter het scherm is verbeterd, de proef van BAM geeft antwoord op de vraag of het scherm fijnstof afvangt. Er is in mijn ogen geen sprake van een tegenstrijdigheid, maar van een andere onderzoeksvraag. Hierdoor zijn de resultaten niet te vergelijken.
Dat is niet uit te sluiten, maar in de proef niet gemeten. Er is door het IPL gemeten op drie afstanden achter het scherm (5, 10 en 28,5 meter achter het scherm, steeds op 1,5 meter boven maaiveld).
Bent u van mening dat de winter het meest geschikte seizoen is om een groen geluidsscherm te testen?
Eén van de andere beproefde innovatieve schermen was een groen geluidsscherm (ook een scherm van BAM). Dit scherm bestond louter en alleen uit vegetatie. Dit scherm is beproefd in de Proeftuin Schermen in de periode december 2007 – maart 2008, dus in de winter. Hoewel het scherm bestond uit een evergreen plant, zullen de bladen in de zomer wat anders van vorm en grootte zijn dan in de winter.
Wellicht had dit scherm in de zomer een betere prestatie laten zien. Echter, dit scherm liet in de beproefde periode zo weinig effect op de luchtkwaliteit zien dat de verwachting niet is dat dit veel beter was geweest in de zomer.
Tevens zal in een praktijksituatie een scherm het gehele jaar goed moeten presteren en zou het effect niet afhankelijk mogen zijn van het seizoen.
Zijn bovenstaande overwegingen voor u aanleiding vervolgonderzoek te doen naar de mogelijkheden om fijnstof af te vangen met groene of kunstmatige geluidswallen?
De resultaten laten duidelijk zien dat het beproefde groene scherm geen groter effect heeft op de luchtkwaliteit achter het scherm dan een standaard geluidscherm. Deze conclusie is wetenschappelijk gevalideerd. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Het artikel "Bejaarde homo's terug in de kast" |
|
Corien Jonker (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Bejaarde homo’s terug in de kast»?1
Ja.
Heeft u zicht op de omvang van vormen van negatieve bejegening van bewoners en personeel met een homoseksuele geaardheid in zorg- en verpleeghuizen? Zo ja, kunt u deze aangeven? Welke rol spelen hierbij culturele c.q. religieuze verschillen?
Vanuit het kwaliteitskader verantwoorde zorg, wordt er om de twee jaar een cliënttevredenheidsonderzoek gedaan in de verzorgings- en verpleeghuizen. Dit onderzoek wordt gedaan volgens de CQ index (Consumer Quality Index) waarin de cliënten wordt gevraagd naar de ervaren bejegening. In september 2009 is het branchebeeld van de meting van 2008 uitgekomen. Hierin wordt vermeld dat cliënten tevreden zijn over de bejegening in de verzorgings- en verpleeghuizen. (De score is 3,27 op een schaal van 1–4).
Het signaal dat er meer aandacht moet komen voor deze groep is mij bekend. Om meer zicht te krijgen op de omvang en vorm van negatieve bejegening bij deze groep, heb ik samen met mijn collega bewindspersoon van VROM eerder financieel bijgedragen aan het project «Roze Ouderen in Nederland». Dit project omvatte het organiseren van een Roze Belweek (beeldvorming van waar roze ouderen tegen aanlopen en wat er zou moeten veranderen); het opstellen van aanbevelingen voortgekomen uit de belweek in het Groenboek (2006) en het verankeren van de ideeën en oplossingsrichtingen door middel van pilotprojecten (2007 en 2008). Het project is uitgevoerd door ANBO, COC Nederland, Schorer en Movisie. De uitkomsten van het rapport «Roze ouderen in Nederland» krijgen een vervolg via het project «Roze 50+ de Onzichtbaarheid voorbij» van het Consortium Roze 50+ Nederland.
De tweede homo-emancipatiemonitor van het SCP die deze zomer verschijnt, zal ingaan op de acceptatie onder verschillende bevolkingsgroepen, waaronder ouderen en onder meer culturele en religieuze verschillen.
Welk beleid voeren management en bestuur van zorg- en verpleeghuizen om discriminatie van homoseksuele bewoners en personeel te voorkomen? Hoe gaan zij om met signalen van negatieve bejegening?
Een goede bejegening maakt deel uit van kwalitatief goede zorg (zie het antwoord op vraag 2). Mensen moeten gewoon zichzelf kunnen zijn in een zorginstelling en bewoners hebben recht op een goede bejegening ongeacht hun achtergrond of seksuele voorkeur. Bij signalen van negatieve bejegening dienen zorginstellingen daar adequaat op in te spelen. Een cliënt heeft bovendien altijd het recht om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen (WKCZ) biedt, zoals bij vraag 5 wordt aangegeven.
Welk percentage van de zorg- en verpleeginstellingen heeft een homovriendelijk beleid? Hoeveel instellingen hebben een «Roze Loper» uitgereikt gekregen?
Hier zijn geen specifieke cijfers over bekend, maar elke instelling dient aandacht te besteden aan de bejegening van de cliënten in hun instelling (zie antwoord op vraag 2).
Voor zover bekend hebben zes instellingen in 2008 een aanmoedigingsprijs in Nijmegen uitgereikt gekregen en een zorginstelling in Den Haag heeft in 2009 de Roze Loper uitgereikt gekregen. De eerste Roze Loper tolerantiescan is in deze maand uitgereikt aan een instelling in Amsterdam. Het is de bedoeling dat dit jaar bij meerdere instellingen een Roze Loper tolerantiescan wordt uitgevoerd.
Welk percentage van de instellingen heeft een bemiddelings- of klachteninstantie voor meldingen van negatieve bejegening? Wordt naar uw mening voldoende gebruik gemaakt van deze voorzieningen? Zo ja, op welke wijze wordt met meldingen omgegaan? Zo nee, zijn er specifieke drempels om van de voorzieningen gebruik te maken?
Elke zorginstelling is op basis van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen (WKCZ) verplicht een klachtenregeling op te stellen. Het primaire doel van de WKCZ is het bieden van een laagdrempelige klachtmogelijkheid voor cliënten in de zorgsector. Daarnaast is de wet gericht op het benutten van de signalen van cliënten om de kwaliteit van de zorg te verbeteren.
De meeste instellingen (meer dan 90%) hebben een dergelijk regeling. De instelling dient ervoor te zorgen dat cliënten op de hoogte zijn van de klachtenregeling.
Heeft u zicht op de rol en de mate van betrokkenheid van de verschillende ouderenorganisaties bij de integratie en acceptatie van homoseksuele ouderen? Ziet u noodzaak en mogelijkheden dit verder te stimuleren?
Met het project «Roze ouderen in Nederland» zijn successen geboekt, maar voor inbedding is meer nodig dan pilot-projecten opzetten en samenwerkingsverbanden creëren tussen professionals en instellingen onderling. Naast beïnvloeding van het management van instellingen, is een sterke beweging onder de ouderen zelf noodzakelijk. De uitkomsten van het rapport «Roze ouderen in Nederland» krijgen daarom een vervolg via het project «Masterplan Roze 50+ de Onzichtbaarheid voorbij». Dit plan betreft een integrale aanpak van de gesignaleerde en in kaart gebrachte problematiek. Het richt zich op de doelgroep zelf, de kring om hen heen, de maatschappij en inbedding in (kennis)netwerken en informatievoorziening.
De ouderenorganisatie ANBO heeft tijdens de rondetafelbijeenkomst over homo-emancipatiebeleid van de minister van OCW 10 juli 2007 het initiatief genomen om samen met andere organisaties te werken aan bevordering van de acceptatie. Vanuit het ministerie van OCW zijn middelen beschikbaar gesteld voor het vierjarige project Gay & Straight Ouderenalliantie van de ANBO.
Welke beleidsinstrumenten heeft de overheid om integratie en acceptatie van bewoners en personeel met een homoseksuele geaardheid in zorg- en verpleeghuizen te bevorderen? Zijn er «best practices» voorhanden voor management, voor personeel en voor bewoners? Zo ja, zijn deze voldoende bekend bij de zorginstellingen in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Saoedi-Arabië |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saudis fund Balkan Muslims spreading hate of the West»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgelijk is dat islamitisch extremisme op de Balkan floreert? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet dat islamitisch extremisme floreert op de Balkan. Er bestaat in deze regio een oude, sterk gewortelde en gematigde vorm van Islam. Islamitisch extremisme heeft in deze regio tot nu toe slechts beperkt voet aan de grond gekregen. Hoewel Islamitisch extremisme in deze regio zeker voorkomt, lijken onderhavige stromingen tot op heden een beperkte invloed uit te oefenen onder de gematigde moslimgemeenschap in desbetreffende landen.De VS en de EU zijn van mening dat islamitisch extremisme op de Balkan tot dusverre geen groot veiligheidsrisico vormt voor de Balkan en voor Europa. De regering volgt ontwikkelingen terzake op de voet en zal dit blijven doen.
Hoe beoordeelt u het dat de Verenigde Staten en de Europese Unie gefaald hebben in het onderkennen van het groeiende probleem van islamitisch extremisme op de Balkan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het dat onze «vriend» Saoedi-Arabië bezig is om de zuidflank van Europa te vergiftigen met het Wahabisme en Salafisme? Welke veiligheidsrisico’s houdt deze ontwikkeling in voor de Balkan en voor Europa als geheel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u samen met de Europese Unie ondernemen?
De EU is nauw betrokken bij de Westelijke Balkan. Alle landen in de regio nemen deel aan het EU pre-accessieproces. Dit houdt in dat deze landen een reeks hervormingen moeten doorvoeren om aan de criteria voor lidmaatschap te kunnen voldoen. De EU ondersteunt en beïnvloedt dit proces en adresseert in dit kader zonodig zaken als vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en eventueel opkomend extremisme.
Bent u het met de anonieme Macedonische regeringsbron eens dat het belangrijkste exportproduct van Saoedi-Arabië ideologie lijkt en niet olie? Zo nee, waarom niet? Worden onze oliedollars door Saoedi-Arabië tegen ons gebruikt?
Neen. De Saoedische regering is verklaard tegenstander van het verspreiden van jihadistische ideeën en uitlatingen. In de strijd tegen het jihadisme is Saoedi-Arabië in 2007 begonnen met een nationaal deradicaliserings-programma met als doel de heropvoeding en herintegratie van moslimradicalen.
Saoedi-Arabië is een volwaardig lid van de internationale gemeenschap in de strijd tegen islamitisch extremisme en werkt met Nederland samen o.a. aan de oprichting van een Antiterrorisme Instituut.
Kunt u aangeven in welke delen van de wereld Saoedi-Arabië nog meer het Wahabisme en Salafisme verspreidt? Ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een uitputtend overzicht van een mogelijke mondiale verspreiding van het Wahabisme en Salafisme door Saoedi-Arabië valt niet te geven. Hier moet onderscheid worden gemaakt tussen Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen en de Saoedische staat. Ook is een belangrijk verschil tussen (radicaal-soennitische) geestelijken en radicaal-soennitische jihadisten.
Het is onwaarschijnlijk dat de Saoedische staat financiële steun verleent aan radicaal-soennitische jihadisten. Saoedi-Arabië is de afgelopen jaren actief bij het tegengaan van extremistische geluiden en het bevorderen van (relatief) gematigde geluiden. Wel leveren Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen waarschijnlijk financiële steun aan radicaal-soennitische jihadisten. Ook leveren Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen en/of de Saoedische staat financiële steun aan geestelijken ter bevordering van het wahhabistische gedachtegoed. Steun voor het wahhabistische en/of salafistische gedachtegoed impliceert echter geen steun voor jihadistische activiteiten.
Financiering van imams en moskeeën door buitenlandse overheden, islamitische missieorganisaties en welgestelden vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland. Er kan tot op heden geen direct verband worden aangegeven tussen salafistische missies en financieringsactiviteiten uit Saoedi-Arabië enerzijds en aan terrorisme gerelateerde activiteiten in Nederland anderzijds.
Bent u voornemens de relatie met Saoedi-Arabië nog eens tegen het licht te houden en uzelf de vraag te stellen of Saoedi-Arabië echt wel onze vriend is? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de regering van Saoedi-Arabië jihadistische extremisme ondersteunt. Derhalve zie ik geen reden de bestaande relatie met de Saoedische autoriteiten tegen het licht te houden.