De situatie bij Huize Roël |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is u bekend dat Huize Roël failliet is?1
Ja.
Is het faillissement aan de Inspectie en/of aan u gemeld? Bent u van mening dat dit nodig is, juist vanwege alle controverse over deze zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is geïnformeerd over het faillissement tijdens de bezoeken die afgelopen april zijn afgelegd. Er is geen verplichting voor de zorgorganisatie om de inspectie op de hoogte te stellen van een faillissement. Het zorgkantoor wordt wel eens op de hoogte gesteld omdat zij verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van zorg.
Kunt u aangeven waar de bewoners van Huize Roël zijn ondergebracht en of deze woonvoorziening is aangesloten bij NeVeP?
De bewoners zijn, sinds 20 april 2010, in overleg met familieleden overgeplaatst naar andere zorgorganisaties, waarvoor zij zelf een voorkeur hebben uitgesproken. Dit betreffen 2 particuliere zorgorganisaties die aangesloten zijn bij de NeVeP en 1 verpleeghuis.
Kunt u aangeven of een registratie bij NeVeP voldoende is voor een kwalitatieve toets voor een zorginstelling of -organisatie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Per 13 april 2010 is de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidwetgeving (Wubhv) aangenomen. Particuliere zorgorganisaties zijn verplicht zich te laten registreren, waarmee zij direct onder toezicht van de IGZ vallen.
De NeVeP hanteert eigen kwaliteitsregels, waaronder een verplichting tot het behalen van een certificaat van het HKZ keurmerk, wat een extra kwaliteitstoets oplevert en mijns inziens voldoende is.
Bent u van mening dat een faillissement, en een verhuizing van bewoners, bevordelijk is voor het welbevinden van mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat een verhuizing van bewoners voor zover mogelijk voorkomen moet worden. In casu is het pand verkocht en konden de bewoners er niet meer blijven wonen. Veel belangrijker acht ik het dan ook, dat er voor de overgebleven bewoners rustig en in samenspraak met bewoners en familie gezocht is naar een passende oplossing en nieuwe woonomgeving.
Bent u bereid de curator van Huize Roël het verzoek te doen onderzoek te verrichten naar faillissementsfraude? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt hierover uitsluitsel verwacht?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van faillissementsfraude en hier zal dan ook geen onderzoek naar worden gedaan.
Erkent u dat er veel zorgorganisaties die (negatief) in het nieuws zijn failliet gaan?234 Kunt u aangeven hoe u dit beoordeelt?
Het is helaas waar dat een aantal zorgorganisaties, die recent in het nieuws waren, failliet is gegaan. Omdat naar mijn mening de kwaliteit van zorg bij sommige van deze organisaties niet optimaal was en er ook geen verbeteringen werden aangebracht, vind ik het niet erg dat deze zorgorganisaties niet zijn blijven bestaan. Wel betreur ik het feit, dat de gang van zaken onvermijdelijk zijn weerslag heeft gehad op cliënten en hun verwanten.
Wordt in alle gevallen van faillissement van zorgondernemingen onderzoek gedaan naar faillissementsfraude? Zo nee, bent u van mening dat dit nodig is? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van die onderzoeken?
Wanneer er sprake is van faillissementfraude, of vermoedens hiertoe, zal er onderzoek worden gedaan. Dit zal niet bij ieder faillissement gebeuren.
Omstreden pijnexperimenten bij muizen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van de McGill University in Canada, waarbij ernstige pijn aan muizen wordt toegebracht voor de codering van gezichtsuitdrukkingen van muizen die pijn lijden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit onderzoek, waarbij muizen onder meer azijnzuur in de buik gespoten hebben gekregen en zenuwen zijn beschadigd, waardoor de dieren ernstige pijn is berokkend? Kunt u in uw antwoord ingaan op nut, noodzaak en ethische aanvaardbaarheid van deze pijnexperimenten?
Volgens de in Nederland geldende regelgeving is de afweging tussen ethische aanvaardbaarheid van de experimenten en het ongerief voorbehouden aan de Dierexperimentencommissie (DEC). Elk onderzoeksvoorstel waarin sprake is van dierproeven moet worden beoordeeld door een DEC. Op haar beurt maakt deze per voorstel een afweging op ethische aanvaardbaarheid. Deze proef is in Canada uitgevoerd en daarom is dit niet ter beoordeling van een Nederlandse DEC.
Deelt u de verbazing dat, ondanks de honderden miljoenen experimenten op muizen wereldwijd, er kennelijk nog steeds (apart) onderzoek wordt verricht naar de herkenning van pijn bij muizen in laboratoria? Zo nee, waarom niet?
Exacte gegevens over pijnexpressie bij proefdieren zijn mij niet bekend omdat vanuit de overheid geen specifieke onderzoeksprogramma’s op dit gebied worden gefinancierd. Er wordt echter in Nederland op proefdierkundig gebied veel onderzoek gedaan om pijn te verminderen bij proefdieren en er bestaan veel artikelen over pijnbestrijding en pijnmanagement bij proefdieren.
Hoe beoordeelt u het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen met aanleg voor migraine, waardoor ze voortdurend pijn hebben?
Het is niet mijn taak om het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen te beoordelen; deze verantwoordelijkheid ligt bij de DEC.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar proefdierkunde, mevr. M. R. van het Radboud UMC, dat zij het toebrengen van ernstige pijnprikkels voor dit onderzoek «ethisch problematisch» vindt?2 Kunt u zich vinden in die opvatting? Zo nee, kunt u uitleggen waarop niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Acht u het denkbaar dat een Dierexperimentencommissie in Nederland toestemming zou hebben gegeven voor dit onderzoek? Zo ja, op welke gronden zou dat zijn en op welke wijze zou de ethische afweging dan hebben plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb te weinig kennis van dit, in het buitenland uitgevoerde, onderzoek om hier een uitspraak over te doen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het Leids Universitair Medisch Centrum betrokken is bij het onderzoek naar pijnherkenning bij muizen? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid en hoe oordeelt u over deze betrokkenheid gelet op het omstreden karakter van de experimenten?
Het LUMC is niet actief betrokken in de feitelijke uitvoering van het onderzoek. De Canadese onderzoekers hebben gegevens gebruikt uit migraine experimenten van onderzoekers van het LUMC.
Kunt u aangeven of Nederland dit onderzoek (mede) financiert? Zo ja, op welke wijze en om hoeveel geld gaat het?
Dit onderzoek wordt niet (mede)gefinancierd vanuit de Nederlandse overheid of vanuit het LUMC.
Kunt u aangeven welke beoordelingscriteria in de «McGill University animal care and use committee» hanteert bij het toetsen van een dierproevenonderzoek, en op grond van welke argumenten is besloten dit onderzoek toe te laten? Heeft de commissie in brede zin gekeken naar alternatieven voor dit onderzoek, en zo ja, wat was de uitkomst van die zoektocht?
Omdat het onderzoek in het buitenland heeft plaatsgehad ben ik niet bekend met de criteria die deze commissie hanteert bij het toetsen van dierproevenonderzoek.
Deelt u de mening dat pijnexpressie bij muizen ook op een andere manier had kunnen worden onderzocht, zoals bij dierproeven die al werden uitgevoerd voor een ander onderzoek?
Ik ben niet op de hoogte van de details van het onderzoek. Daarom kan ik geen oordeel vellen over de mogelijk alternatieve methoden voor dit onderzoek, noch over de afwegingen die hierbij een rol hebben gespeeld.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven van de afgelopen jaren om gegevens over pijnexpressie bij proefdieren te verzamelen en te analyseren? Zo ja, kunt u daarbij aangeven in welke mate die kennis is gedeeld met wetenschappers over de hele wereld? Zo nee, betekent het feit dat u een dergelijk overzicht niet kunt geven ook dat de Nederlandse kennisinstellingen u niet van deze informatie kunnen voorzien? Kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Deelt u de mening dat initiatieven om pijnexpressie bij proefdieren in kaart te brengen allang van de grond hadden moeten komen in lopend onderzoek? Zo ja, welke verantwoordelijkheid heeft u hiervoor gevoeld, en op welke wijze heeft u vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Wat is uw algemene oordeel over de kennis van pijnherkenning bij proefdieren onder (Nederlandse) wetenschappers? Acht u die kennis van voldoende niveau? Kunt u dit toelichten?
Pijnherkenning bij knaagdieren muizen is erg moeilijk. Die dieren zullen zo min mogelijk tonen dat ze pijn hebben omdat ze dan een gemakkelijker prooi worden voor hun aanvaller. Daarom wordt in proefdierkundig Nederland de regel gehanteerd dat als bij de mens ingrepen pijn zouden veroorzaken dat bij dieren ook het geval is en er dan sprake zou moeten zijn van pijnbestrijding.
Hier wordt in de opleidingen ook aandacht aan besteed.
Bent u tevreden over de ontwikkeling en toepassing van, en kennis over, 3V-alternatieven voor dierproeven door de wetenschap? Zo ja, waar baseert u dat op, mede in het licht van deze pijnexperimenten die gemakkelijk voorkomen hadden kunnen worden als de benodigde gegevens op andere wijze waren verzameld? Zo nee, welke concrete inspanningen mag de Kamer van u verwachten om serieus werk te maken van het terugdringen van het proefdiergebruik?
De ontwikkeling van kennis van 3V-alternatieven is een continue proces, waarin altijd wordt gestreefd naar verbetering. In 2008 heeft het kabinet de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven naar de Kamer gestuurd. In deze visie staan actiepunten benoemd waarmee het kabinet bijdraagt aan alternatieven voor dierproeven. Een aantal van deze punten zijn al uitgevoerd, zoals de oprichting van het Nationaal kenniscentrum alternatieven voor dierproeven. Deze zomer wordt de programmeringsstudie verwacht die kan worden ingezet voor het formuleren van een breed onderzoeksprogramma. Hiernaast zet ik mij in voor (mede)financiering van het ASAT (Assuring Safety without Animal Testing) programma.
De olieramp in de Golf van Mexico en de mogelijke risico's verbonden met de oliewinning op de Noordzee |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Olieplatforms Noordzee Link»?1
Ja.
Is het waar dat er op het Nederlandse stuk van de Noordzee nog steeds uit enkele velden olie gewonnen wordt, zoals vermeld op de website van de Nederlandse Olie en Gas Exploitatie Productie Associatie?
Ja. Op het Nederlandse deel van de Noordzee wordt olie gewonnen uit tien olievelden.
Zo ja, kunt u aangeven hoe groot de kans is dat een ongeluk zoals dat in de Verenigde Staten bij deze velden voorkomt en leidt tot een olielek dat natuurgebieden raakt binnen Nederlandse wateren of aan de Nederlandse kust?
Bij de oliewinning in de Nederlandse wateren is een olielekkage met de dimensies van de huidige olieramp in de Golf van Mexico onwaarschijnlijk. De boring van BP vond plaats in een olieveld, waarin een hoge druk heerst, en waaruit de olie vanzelf, zonder hulpmiddelen, omhoog komt. Echter, in negen van de tien olieproducerende velden in Nederlandse wateren komt de olie niet op eigen kracht uit de ondergrond. Er moeten pompen en andere hulpmiddelen worden ingezet om de olie uit de grond te krijgen. Dat betekent, dat, ook al zou alle controle op de putten wegvallen (wat op zich al vrijwel ondenkbaar is), de olieproductie vanzelf tot stilstand komt. In één veld zijn enkele olieputten die zonder hulpmiddelen olie kunnen produceren. Het gaat hier echter om uiterst vluchtige olie die, bij ongecontroleerde ontsnapping, zich als een dunne film over de golven verspreidt en snel vervliegt.
Kunt u een inschatting geven van de mate waarin de natuurgebieden binnen Nederlandse wateren of aan de Nederlandse kust kwetsbaar zouden kunnen zijn voor eventuele olielekken afkomstig van ongelukken vergelijkbaar met het ongeluk in de Golf van Mexico, mochten deze zich voordoen bij de oliewinning op andere delen van de Noordzee, buiten Nederlandse territoriale wateren?
Belangrijke natuurgebieden in de grote wateren zijn de Waddenzee, een deel van de Noordzeekustzone en de Voordelta. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor olierampen, zoals die in de Golf van Mexico. In het antwoord op de vorige vraag heb ik echter aangegeven, dat een ramp met dergelijke dimensies onwaarschijnlijk is in de Nederlandse context. De dichtstbijzijnde olievelden in andere delen van de Noordzee liggen in de Deense sector, meer dan 200 kilometer van voormelde natuurgebieden in de Noordzee en Waddenzee verwijderd. In de meeste van deze velden komt de olie niet op eigen kracht uit de putten. Verder is Nederland voorbereid op het bestrijden van de gevolgen van een olieramp. Luchtsurveillances worden dagelijks uitgevoerd en er is permanent een gespecialiseerd oliebestrijdingsvaartuig van Rijkswaterstaat oproepbaar.
Kunt u aangeven wat de frequentie is van inspecties van platforms voor oliewinning op de Noordzee?
Op de tien olievelden op het Nederlandse deel van de Noordzee heeft Staatstoezicht op de Mijnen in de afgelopen drie jaar 46 inspecties uitgevoerd.
Bent u van mening dat de veiligheidsregels en de frequentie van inspecties daarop voor dergelijke platforms voor oliewinning op de Noordzee gestandaardiseerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De veiligheidsregels voor de olie- en gaswinning op de Noordzee zijn al in hoge mate gestandaardiseerd. In de eerste plaats op basis van de EU 92/91 richtlijn voor de delfstofwinning, die door alle lidstaten in regelgeving is geïmplementeerd. In de tweede plaats op basis van de aanbevelingen van Lord Cullen, in zijn rapport over de Piper Alpha ramp (The Public Inquiry into the Piper Alpha Disaster, Cullen, The Honourable Lord, HM Stationery Office, 1990).
De aanbevelingen van Lord Cullen zijn – voor zover van toepassing op ieders specifieke situatie – door alle landen rond de Noordzee in regelgeving verwerkt en door de toezichthouders opgenomen in hun toezichtbeleid. De essentie is dat de verantwoordelijkheid voor veiligheid en milieu weer nadrukkelijk bij de oliemaatschappijen zelf is neergelegd. Zij moeten alle risico’s in kaart brengen en maatregelen nemen om die risico’s in te dammen. De toezichthouders inspecteren of de ondernemingen zich hieraan houden.
Klopt de bewering in het artikel dat voor het Verenigd Koninkrijk het opzetten van een dergelijke multilaterale inspectieregime dwarszit? Bent u bereid hierover contact te zoeken met uw Britse, Deense en Noorse ambtscollega’s en in het licht van de ramp in de Verenigde Staten een dergelijk voorstel aan de orde te stellen?
De achtergrond van deze bewering is ons niet duidelijk. Feit is, dat de toezichthouders van de landen rond de Noordzee al sinds 1987 intensief samenwerken. Zij vormen met elkaar het «North Sea Offshore Authorities Forum» (NSOAF). De inspecteurs van de Britse Health & Safety Executive doen constructief aan de activiteiten van dit Forum mee, evenals hun collega’s uit Denemarken, Duitsland, Ierland, de Faeröer, Nederland, Noorwegen en Zweden. Onder de paraplu van NSOAF voeren de inspecteurs uit de deelnemende landen gezamenlijke inspecties uit (multinationale audits). Tevens wisselen zij informatie uit over relevante voorvallen, incidenten en de resultaten van inspectieprojecten. Ik zie dan ook geen aanleiding om mijn ambtscollega’s hierop aan te spreken.
Kunt u aangeven of dergelijke installaties voor oliewinning in de Noordzee verplicht van een zogeheten «blow out preventer» voorzien zijn, om in geval van een lekkage de put te dichten? Zo ja, bestaat de mogelijkheid dat dergelijke blow out preventers op dezelfde wijze als in de Verenigde Staten bij een lekkage niet of gebrekkig functioneren? Zo nee, bent u bereid u in te zetten in Europees verband om een dergelijke verplichting zo snel mogelijk vast te leggen?
De zogeheten «blow out preventer» (BOP) wordt in de hele wereld toegepast. Het is als een verplichting opgenomen in de Nederlandse mijnbouwregelgeving. De preventers worden op alle boorplatformen gebruikt. Er is echter een groot verschil tussen de situatie in de Golf van Mexico en in Nederland. In het diepe gedeelte van de Golf van Mexico staan Blow Out Preventers op de zeebodem. In het geval van de Deepwater Horizon op een diepte van 1500 meter. Als er op die diepte iets misgaat, dan is het alleen mogelijk om daar met robots of duikboten bij te komen. In het Nederlandse deel van de Noordzee is de waterdiepte beperkt (30 tot 50 meter). Daarom staan Blow Out Preventers niet op de zeebodem, maar op het boor- of productieplatform. Dat betekent, dat àls een BOP faalt (dat kan nooit met zekerheid worden uitgesloten), dan is het relatief gemakkelijk om handmatig in te grijpen. Blow Out Preventers in Nederland moeten elke drie weken worden getest. Het Staatstoezicht op de Mijnen controleert dit aan de hand van de dagelijkse rapportage van boringen. Ik zie dan ook geen aanleiding om aanvullende regels in te voeren.
Kunt u aangeven hoe bij een eventueel ongeluk bij de oliewinning op de Noordzee, dat leidt tot een olievlek die de territoriale wateren van meerdere landen beslaat, de coördinatie van de opruiming van de olie verloopt?
Bij grensoverschrijdende calamiteiten vanwege olieverontreinigingen geldt het verdrag van Bonn uit 1983. Hierin is de samenwerking geregeld van de kuststaten van de Noordzee bij de opsporing, melding en bestrijding van verontreinigingen van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen. De operationele controle is in handen van het land dat de hulpaanvraag doet en in wiens gebied de verontreiniging plaats heeft gevonden. De omringende hulpverlenende landen houden controle over hun eigen deel van de Noordzee dat getroffen is of dreigt te worden door de verontreiniging. Wijziging van operationele controle en tactische controle ter plaatse gebeurt wanneer het zwaartepunt van de bestrijding zich verplaatst van de ene zone van een land naar een andere zone. Overdracht vindt plaats in onderling overleg met de betrokken landen.
Een volledige beschrijving van de inzet en coördinatie door de Nederlandse overheid bij incidenten en calamiteiten op de Noordzee vindt u in het Rampenplan voor de Noordzee (verkrijgbaar bij het Kustwachtcentrum, Postbus 10000, Den Helder en op de website van het Noordzeeloket, www.noordzeeloket.nl)
De oliemaatschappijen rond de Noordzee zijn verenigd in de «operators co-operative emergency services». Hierdoor kan men aanspraak maken op elkaars middelen zoals schepen en boorinstallaties indien die nodig zijn om een calamiteit te bestrijden.
Bent u bereid naar aanleiding van het onderzoek naar de olieramp in de Verenigde Staten eventueel verdere stappen te zetten, mocht het rapport aanbevelingen bevatten voor verbeteringen van de veiligheid van dergelijke installaties die ook voor de Europese oliewinning van toepassing kunnen zijn?
Het is een gebruikelijke praktijk van de toezichthouder, Staatstoezicht op de Mijnen, om de onderzoeksrapporten van relevante internationale calamiteiten te analyseren. Zodra de resultaten bekend zijn zal ik nagaan of er aanleiding toe is om verdere stappen te nemen om de aanbevelingen te vertalen naar de Nederlandse situatie. In het verband van de NSOAF worden dergelijke rapporten ook internationaal besproken en worden er zo nodig verbeteracties in gang gezet. Staatstoezicht op de Mijnen is tevens lid van het wereldwijd georganiseerde International Regulators Forum (IRF), waarin deze rapporten eveneens worden besproken.
Te veel aangekochte griepvaccins |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat er ruim 20 miljoen vaccins tegen H1N1 over zijn en dat deze niet meer gebruikt zullen worden?1
Ja.
Is ooit geprobeerd reductie van de bestelde griepvaccins te verkrijgen? Welke landen in Europa hebben wel reductie van het aantal bestelde griepvaccins geregeld en in welke mate?
Ja, ik verwijs u naar mijn brief van 12 mei 20102.
Welke concrete stappen zijn ondernomen om de overtollige vaccins door te verkopen? Wanneer is dit gebeurd? Wanneer is hiermee een aanvang gemaakt, gezien de ontwikkeling van influenza H1N1 in Nederland?
Toen duidelijk was dat er in Nederland geen doelgroepen meer gevaccineerd zouden worden ben ik begonnen met de gesprekken met de fabrikanten en mogelijke in aankoop geïnteresseerde partijen. Ik verwijs u ook naar mijn brief van 12 mei 2010.
Hoeveel vaccins zijn doorverkocht en voor welk percentage van de oorspronkelijke prijs? Waarom is het doorverkopen van de vaccins niet gelukt? Welke rol heeft de Europese Commissie gespeeld bij het samenbrengen van aanbod en vraag van vaccin?
Ook hier verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2010. Wij hebben de vaccins voor de dezelfde prijs verkocht als waarvoor wij ze gekocht hebben. Veel landen hebben op ongeveer hetzelfde moment besloten om vaccins te verkopen. Bovendien was de pandemie over zijn piek heen. Die twee factoren hebben ervoor gezorgd dat de vraag naar Nederlands vaccin beperkt was. De Europese Commissie heeft geïnteresseerde landen en verkopende landen op elkaars pad gezet maar heeft geen rol gespeeld bij de verdere afhandeling van transacties.
Op welke wijze is in de contracten met fabrikanten al tevoren expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid om het vaccin door te verkopen?
In de leveringscontracten met de fabrikanten zijn expliciet regelingen opgenomen voor doorverkoop van de vaccins. Er is afgesproken dat vaccins die niet gebruikt zouden worden in de vaccinatiecampagne doorverkocht zouden mogen worden aan landen binnen en buiten de Europese Unie. In het geval verkoop buiten de Europese Unie zou plaatsvinden, zouden eerst nadere afspraken worden gemaakt met de fabrikanten. Dit laatste vooral in verband met productregistratie en gebruik van het merk van de fabrikant, alsmede in verband met productaansprakelijkheid (bijvoorbeeld indien het vaccin in een dergelijk land niet geregistreerd zou zijn).
In welk stadium verkeren de gesprekken met GlaxoSmithKline over terugverkoop van het vaccin? Door wie worden deze gesprekken gevoerd, onder welke voorwaarden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 12 mei 2010.
Is het waar dat de overtollige vaccins halverwege 2011 niet meer bruikbaar zijn? Is het mogelijk de overtollige vaccins aan te vullen met andere griepvarianten, en opnieuw te laten registreren? Is dit in het kader van de volksgezondheid aan te bevelen? Wordt deze mogelijkheid afgewezen alleen vanwege het feit dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) een lange tijd nodig heeft om een nieuw middel te registreren?
De vaccins verlopen vanaf de zomer 2010 t/m oktober 2011. Dit is afhankelijk van de productiedatum en verschilt per fabrikant. Vanaf oktober 2011 is geen van de vaccins nog bruikbaar. Eén component van het GSK product (Pandemrix), het zogenaamde adjuvant, is nog wel houdbaar na die datum, namelijk tot 36 maanden vanaf leverdatum aan het NVI. Dit adjuvant wordt gescheiden bewaard van het zogenaamde antigeen en pas kort voor toediening gemengd3.
Voor de reguliere seizoensgriepvaccinatie is het niet mogelijk en ook niet aanbevelenswaardig om de overtollige vaccins aan te vullen met andere griepvarianten. Dit is een omslachtige methode die niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor Good Manufacturing Practice (GMP) en zal dus niet in aanmerking komen voor registratie. Bovendien is het goedkoper om gebruik te maken van de lopende contracten voor ongeadjuveerd seizoensgriepvaccin.
Wanneer er opnieuw behoefte zou zijn aan een geadjuveerd pandemischvaccin, kan het adjuvant van het GSK vaccin nog wel gebruikt worden. Het is mogelijk om dit te mengen met een nieuw pandemisch antigeen. Dit antigeen moet dan wel afkomstig zijn van GSK en geregistreerd zijn.
Deze methode kan niet toegepast worden bij het product van Novartis (Focetria) omdat adjuvant en antigeen in dit product reeds gemengd zijn.
Kan er van worden uitgegaan dat het onderzoek naar de vaccinatie tegen Mexicaanse griep uitgebreid inzicht zal geven in de maatregelen die zijn genomen, de argumenten die daaraan ten grondslag lagen, de adviezen en adviseurs die van invloed zijn geweest op de beslissingen, de belangen die verschillende individuen en groepen hadden en de invloed daarvan op de genomen beslissingen, en de rol die de media daarbij hebben gespeeld? Zo nee, waarom niet? Wanneer wordt resultaat van dit onderzoek verwacht? Door wie wordt dit onderzoek uitgevoerd?
In de brief van 5 maart 2010 (PG2976679) aan de Tweede Kamer heb ik u laten weten dat de aanpak van de pandemie (H1N1) uitvoerig wordt geëvalueerd. Belangrijke onderwerpen in de evaluatie zijn de inhoudelijke advisering, het bestuurs- en beleidsproces, de voorlichting en communicatie, en de uitvoering van de vaccinatiecampagne. De vragen die u stelt, komen dus aan de orde. De evaluatie wordt uitgevoerd door (een) onafhankelijke externe partij(en). De aanbestedingsprocedure hiervoor is in volle gang. De planning is dat begin september duidelijk is wie de evaluatie gaat uitvoeren. De resultaten van het onderzoek worden eind 2010 verwacht.
Financiële tegenvallers bij het programma hoogfrequent spoorvervoer |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NS: vier in plaats van zes intercity’s op OV-SAAL»?1
Ja.
Is het waar dat er alleen al op de corridor naar Almere een tekort bestaat van € 140 tot 670 miljoen?
De corridor naar Almere behoort tot het project OV SAAL. Het kabinet heeft in 2008 besloten om voor OV SAAL een budget te reserveren van maximaal € 1,35 mrd; dit is € 1,4 mrd op basis van prijspeil 2009. Dit budget is onderdeel van de in totaal € 4,6 mrd die beschikbaar is voor PHS.
Het project OV SAAL kent een drietal onderzoekstrajecten. In 2008 is besloten over een maatregelenpakket voor de korte termijn, inclusief het daarbij behorende budget, en is een planstudie voor deze maatregelen gestart. Tevens is besloten om de oplossingsrichtingen voor de periode tot 2020, de middellange termijn, nader te verkennen. Dit onderzoek maakt deel uit van Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). Daarnaast zijn tevens oplossingsrichtingen voor de periode na 2020 uitgewerkt. Daartoe behoort onder meer de IJmeerverbinding. Hierover heeft het kabinet eind vorig jaar besluiten genomen in het kader van RAAM.
Uw vraag gaat in op onderzoeksresultaten over hoogfrequent spoorvervoer in de SAAL-corridor; dan kan in mijn ogen nog niet van een tekort gesproken worden. Er is op basis van het tot nu toe uitgevoerde middellange termijn onderzoek nog geen maatregelenpakket voorhanden, waarmee binnen alle geformuleerde eisen voor capaciteit, kwaliteit en budget rond 2020 hoogfrequent spoorvervoer kan worden gerealiseerd in de SAAL-corridor. Deze corridor betreft een complexe schakel binnen het landelijke spoorwegnet; het is niet eenvoudig om maatregelen te vinden die inhoudelijk verantwoord en voor alle partijen aanvaardbaar zijn en in het budget zijn in te passen. Het kabinet heeft daarom besloten naar alternatieven te zoeken. Daarbij worden alle tot nu toe gehanteerde uitgangspunten kritisch bezien om te kunnen komen tot spoorboekloos rijden op deze corridor binnen het kaderstellende budget (voor OV SAAL € 1,4 miljard). De uitwerking van alternatieve oplossingen zal door de spoorsector gebeuren in overleg met de betrokken overheden. De resultaten zullen nog dit jaar beschikbaar zijn. Voor eind van dit jaar wil ik hierover vervolgens met de betrokkenen tot besluitvorming komen.
De «Rapportage en voorkeursbeslissing over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer» – die op 4 juni 2010 (kenmerk VENW/DGMo-2010/5651) is toegestuurd aan uw Kamer – gaat meer in detail in op de onderzoeksresultaten van de uitgevoerde planstudies en de besluiten van het kabinet, zo ook die van het project OV SAAL.
Hoe is het mogelijk dat dergelijk grote tekorten pas nu bekend worden, terwijl er al jaren wordt gestudeerd op de spoorplannen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat betekent de versobering van de spoorplannen voor de uitbreidingsplannen van Almere?
De uitbreidingsplannen van Almere leiden – evenals de ontwikkelingen op de Zuidas, de groei van Schiphol en andere factoren – tot meer reizigers in de toekomst en daarmee is rekening gehouden in de prognoses van de vervoervraag. Deze vervoervraag is vervolgens vertaald in functionele eisen. In het lopende onderzoek worden deze functionele eisen vertaald in passende maatregelen. Daarna zal ik deze maatregelen opnemen in een plan voor spooruitbreiding, passend binnen het beschikbare budget. In alle gevallen is het verwerken van de te verwachten vervoervraag uitgangspunt. Dit betekent dat er nog geen sprake is van versobering van een spoorplan, aangezien de ambitie nog steeds is om hoogfrequent spoorvervoer in deze corridor mogelijk te maken met een passende capaciteit en kwaliteit om de vervoervraag af te kunnen wikkelen.
Vindt u het acceptabel dat de problemen op de A6/A9 met forse wegverbredingen wel worden opgelost, maar de capaciteitsproblemen op het spoor niet?
Er is voor OV SAAL op korte termijn al een aanzienlijk pakket maatregelen aan de orde. Op 22 juni 2010 is Prorail een beschikking verleend voor realisatie van spoorverdubbeling op de Zuidtak in Amsterdam; met deze beschikking is € 605 mln gemoeid. Prorail begint nog in 2010 met de eerste werkzaamheden. Stapsgewijs zullen de komende jaren besluiten genomen worden over volgende maatregelen op de corridor.
Deelt u de mening dat met de groei van Almere er straks een goed spoorproduct moet zijn en dat daarom in Almere spoorboekloos rijden moet worden gerealiseerd en dus 6 intercity’s per uur?
Ik deel de mening dat er straks een goed spoorproduct moet zijn. De ambitie is spoorboekloos reizen in deze corridor te realiseren. Die ambitie zal in stappen worden gerealiseerd.
Is het waar dat de viersporigheid Delft-Zuid-Schiedam Centrum niet doorgaat en dat er dus binnen het programma Hoogfrequent Spoorvervoer, naast de spoortunnel Delft waartoe reeds eerder besloten is, geen aanvullende maatregelen worden genomen? Zo ja, naar welke corridor gaat het geld dat voor deze corridor in het vooruitzicht was gesteld?
Het is goed om te constateren dat het voor de corridor Den Haag – Rotterdam nu mogelijk is gebleken de 6/6 ambitie te kunnen realiseren binnen het taakstellende budget voor PHS. Tot nu toe ging het Kabinet uit van 6/maatwerk en met de voorkeursbeslissing PHS is er nu meer mogelijk en verantwoord gezien de vervoerwaarde op deze drukke corridor.
Zoals aangegeven in de brief van 4 juni 2010 (kenmerk VENW/DGMo-2010/5651) waarin de voorkeursbeslissing PHS is beschreven, is een eventuele viersporigheid tussen Delft Zuid en Schiedam Kethel tot 2020 echter niet nodig gebleken binnen PHS. Dit project is aan de orde bij eventuele opening van station Schiedam Kethel, alsmede de verdere ontwikkeling van de vervoervraag na 2020. Hierbij is een afweging aan de orde tussen het aantal extra reizigers als gevolg van dit nieuwe station, effecten op andere reizigers op de corridor en benodigde uitbreiding van de infrastructuur en bijbehorende investeringen. De meerwaarde van dit station bleek vooralsnog onvoldoende gezien de vervoerinzichten tot 2020 en de investeringen die dit station zou vergen. Zoals bekend is de voorkeursbeslissing van het Kabinet overeenkomstig het unaniem advies dat door de regionale overheden op 26 april 2010 is gegeven.
De verdere ontwikkeling op deze corridor na 2020 is met prioriteit opgepakt in de NMCA, zoals ook besproken op het bestuurlijk overleg op 26 april 2010 over PHS. In de NMCA, die 29 juni 2010 aan uw Kamer is aangeboden (kenmerk VENW/DGMo-2010/5770), worden bereikbaarheidsproblemen geconstateerd in 2028 voor de driehoek Den Haag-Gouda-Rotterdam. In de in deze brief aangekondigde gedetailleerde gebiedsuitwerking van de NMCA komt de verdere ontwikkeling op deze corridor na 2020 met prioriteit aan bod.
Is het waar dat er hiermee definitief geen station Schiedam Kethel komt? Zo ja, hoe past dit bij uw eerdere uitspraken over de noodzaak van het tijdig beschikbaar zijn van stations bij nieuwbouwlocaties? Bent u ermee bekend dat de nieuwbouwwijk ter plaatse al ongeveer drie jaar geleden is gerealiseerd?
Dit mogelijk nieuwe station is zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 geen onderdeel van PHS, maar wordt in de NMCA nader onderzocht. Bij elk nieuw station is een specifieke afweging aan de orde, zoals aangegeven in de nieuwe spelregels rond de opening van nieuwe stations. Vervoerwaarde, investeringen en effecten op andere treinen zijn relevant bij het uiteindelijke oordeel rond nieuwe stations. Per geval zal ook de omvang van de nieuwbouwwijken mede bepalend zijn of er voldoende vervoerwaarde is voor een nieuw station en of dit opweegt tegen de nadelen van een extra stop voor andere reizigers.
Hoe groot zijn de tekorten waar in het artikel sprake van is? Zijn die dusdanig groot dat zelfs een station als Schiedam Kethel niet door kan gaan?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 7 en 8.
De bestrijding van de eikenprocessierups |
|
|
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het verspreidingsgebied van de eikenprocessierups, sinds mijn vragen in augustus 2004 over chaos bij de bestrijding van deze rups, toegenomen en kunt u uiteenzetten welke inspanningen u hebt ondernomen om deze verspreiding tegen te gaan?1
Ja, het verspreidingsgebied van de eikenprocessierups in Nederland is de afgelopen jaren toegenomen. Deze uitbreiding is niet tegen te houden, net zo min als de klimaatverandering die haar veroorzaakt. Ook buurlanden België en Duitsland (Nordrhein Westfahlen) hebben hiermee te maken en signaleren een toename van de verspreiding en een lokale toename van de aantallen.
Omdat het wegnemen van de oorzaak van de verspreiding niet mogelijk is, is het zaak om de problematiek van de eikenprocessierups beheersbaar te maken. Zoals mijn voorganger en ik eerder hebben aangegeven2, is het nemen van passende maatregelen de verantwoordelijkheid van de betreffende terreineigenaar c.q. -beheerder.
Terreineigenaren en beheerders zoals gemeenten en andere instanties, worden ondersteund door de kennis en expertise van de Plantenziektenkundige Dienst. Gemeenten kunnen burgers voorlichten over de aanwezigheid van de eikenprocessierups in hun gemeente en de risico’s daarvan.
Om deze kennis en expertise beter te ontsluiten, heb ik in 2007 bij de Plantenziektenkundige Dienst een Aanspreekpunt Eikenprocessierups ingesteld. Daarnaast is onder voorzitterschap van de Plantenziektenkundige Dienst in 2007 een landelijke expertgroep eikenprocessierups opgericht om kennis uit te wisselen over beheersing en bestrijding en om als onafhankelijk adviesorgaan te fungeren voor instanties met vragen. Leden van de expertgroep stellen gezamenlijk met de Plantenziektenkundige Dienst de Leidraad Update beheersing eikenprocessierups op. De kennis wordt voor het publiek en instanties ontsloten door middel van een website www.minlnv.nl\eikenprocessierups.
Wat is uw oordeel over een proef om de eikenprocessierups te bestrijden door parasitering?
Gezien de nadelen van de huidige bestrijdingsmaatregelen met biologische middelen, chemische middelen en mechanische vormen van bestrijding, zoals het wegzuigen en afbranden van nesten, sta ik positief tegenover ontwikkelingen om natuurlijke vijanden in te zetten voor de beheersing van de eikenprocessierups.
Zijn er risico’s voor verspreiding van deze parasiet onder rupsen van andere vlindersoorten?
Effecten van bestrijding door parasitering op rupsen van andere vlinders zijn niet uit te sluiten, maar dit risico kan worden verkleind met een zorgvuldige timing.
Is er een vergunning vereist voor het uitzetten van parasieten ter bestrijding van insectensoorten?
Producten met insectenparasitaire nematoden mogen worden toegepast zonder een toelating binnen de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Wel is voor het uitzetten van nematoden ontheffing dan wel vrijstelling van de Flora- en faunawet vereist. Voor de nematode in kwestie (Steinernema feltiae) geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet.
Acht u de klinische symptomen die bij mensen door brandharen van de eikenprocessierups kunnen worden veroorzaakt en door u in de beantwoording van eerdere vragen2 omschreven, slechts overlast of een risico voor de volksgezondheid?
Blootstelling aan brandharen van eikenprocessierupsen kan gezondheidseffecten veroorzaken. Het merendeel van de klachten verdwijnt na enkele dagen tot weken. Echter, in zeldzame gevallen is er sprake van een ernstige individuele bedreiging van de gezondheid, bijvoorbeeld bij het optreden van een zware allergische reactie (anafylactische shock), of oogproblemen.
Geconcludeerd kan worden dat de klinische symptomen (zie bijlage4) van de brandharen reële gezondheidsklachten betreffen. De omvang van de effecten op de volksgezondheid wordt bepaald door de omvang van het verspreidingsgebied, de ernst van de besmetting van bomen met rupsen en door de mate waarin burgers risico’s kennen en die weten te vermijden.
Acht u het in het belang van de volksgezondheid nodig om de eikenprocessierups harder aan te pakken ? Wordt het geen tijd voor een landelijk gecoördineerd bestrijdingsprogramma en meer aandacht voor onderzoek naar de bestrijdingsmogelijkheden? Zo ja, welke stappen kunnen worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
De klinische symptomen van de brandharen geven reële gezondheidsklachten. Bestrijding heeft tot doel om het verspreidingsgebied en de mate van besmetting van bomen te beperken. Op die manier kan het effect op de volksgezondheid beperkt blijven.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Het uitblijven van een cao-akkoord voor gemeenteambtenaren |
|
Sadet Karabulut |
|
Wat vindt u van de weigerachtige opstelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te komen tot een cao gemeenten voor 2009 en 2010, terwijl lokale overheden in hun begrotingen 2009 en 2010 wel rekening houden met loonstijgingen van minimaal 2% en in het sociaal akkoord 2009 de afspraak is gemaakt dat de loonontwikkeling in de publieke sector, de loonontwikkeling in de private sector zou volgen?1en2
Gelet op het feit dat op 14 mei 2010 een principeakkoord voor een arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector gemeenten tot stand is gebracht, acht ik het niet opportuun om in te gaan op deze vraag. Dit geldt ook voor de vragen twee en drie. Los hiervan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een geheel eigen verantwoordelijkheid in de totstandkoming van een arbeidsvoorwaardenovereenkomst en is het niet aan mij om een uitspraak te doen over de opstelling van de VNG in deze.
Bent u ervan op de hoogte dat conform afspraken in het aanvullend bestuursakkoord de uitkering van het gemeentefonds in 2009 met 5,88% is gestegen en dat gemeenten in 2010 en 2011 voor begrote prijs- en loonstijgingen 0,48% compensatie krijgen?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat conform het sociaal akkoord van maart 2009 en de cao-ontwikkeling in de marktsector (gemiddeld 2,9% in 2009), gemeenteambtenaren op zijn minst structurele prijscompensatie dienen te krijgen van in totaal 2,75% over 2009 en 2010? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken bij de VNG en te bewerkstelligen dat de werkgevers instemmen met de structurele prijscompensatie voor 2009 en 2010 voor gemeenteambtenaren? Zo nee, vindt u het eerlijk dat de colleges van B&W zowel in 2009 als in 2010 wel een loonsverhoging van 3% krijgen?
Zie antwoord op vraag 1 met de volgende aanvulling. De rechtspositie van burgemeesters en wethouders volgt die van het personeel in de sector Rijk. Hierdoor wijkt zij op onderdelen af van die van het gemeentelijke personeel. Dit systeem betekent dat ook de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen plaatsvinden in twee te onderscheiden sectoren. Voor die scheiding is bewust en op goede gronden gekozen, omdat anders de werkgeversdelegatie van de gemeenten (die bestaat uit burgemeesters en wethouders) over de eigen arbeidsvoorwaarden zou onderhandelen. Overigens is er in het arbeidsvoorwaardenakkoord Rijk, die dus ook geldt voor de burgemeesters en wethouders, en die is afgesloten in 2007, geen sprake van een loonsverhoging van 3% in zowel 2009 als 2010.
Wat is uw oordeel over het feit dat gemeenten in totaal 1,7 miljard op jaarbasis uitgeven aan inhuur van extern personeel – dat wel tot drie keer zo duur is – terwijl zij, ondanks een structurele extra toename van het gemeentefonds van 668 miljoen euro vanaf 2009 tot op heden weigeren de vuilnismannen, straatvegers en toezichthouders prijscompensatie te geven opdat zij niet minder overhouden in de portemonnee? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om te bezuinigen op inhuur van externen door gemeenten?3en4
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de gemeentelijke bedrijfsvoering. Los daarvan maak ik u erop attent dat in het principeakkoord van de sector gemeenten is afgesproken om het aantal externen waar mogelijk terug te dringen.
Deelt u de mening dat gemeenten de crisis niet moeten misbruiken en dat zij het uitvoerend personeel zoals vuilnismannen, straatvegers en toezichthouders, die in de laagste salarisschalen zitten en bij wie koopkrachtverlies er iedere keer weer extra hard inhakt, prijscompensatie moeten bieden, bijvoorbeeld door een deel van het budget dat nu uitgegeven wordt aan de inhuur van externen daarvoor te bestemmen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de gemeentelijke bedrijfsvoering. Op zichzelf heb ik begrip voor de terughoudende opstelling van de VNG gezien de budgettaire druk als gevolg van de crisis.
Is het waar dat onder andere het gemeentebestuur van Amsterdam kenbaar heeft gemaakt geen loonsverhoging van 3% voor zichzelf te willen ontvangen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zijn er nog meer gemeentebesturen die dit verzoek bij u hebben neergelegd? Wat heeft u met dergelijke verzoeken gedaan?
Het klopt dat het gemeentebestuur van Amsterdam het verzoek heeft gedaan om voor hen in 2010 en in 2011 de nullijn te laten gelden. Het gemeentebestuur heeft dit in februari 2010 met een brief aan mijn ambtsvoorganger kenbaar gemaakt. Ik heb aan het gemeentebestuur van Amsterdam uitgelegd waarom zij niet aan dit verzoek kon voldoen. Deze brief met kenmerk 2010–0000101742 heb ik bijgevoegd.5
De wethouders van Westervoort hebben een vergelijkbaar verzoek ingediend. In lijn met het antwoord aan het gemeentebestuur van Amsterdam heb ik dit verzoek geweigerd. Deze brief met kenmerk 2010–0000123944 heb ik ook bijgevoegd.
Een vrouw die ervan verdacht wordt haar dochtertje opzettelijk ziek te maken |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de casus van moeder Brenda?1
Ja.
Is de informatie uit de tv-uitzending waar dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de situatie dat haar jonge kind inmiddels al anderhalf jaar uithuis is geplaatst op basis van vermoedens, zonder dat er waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?
Nee, de informatie uit de tv-uitzending dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens is niet juist.
Hoe beoordeelt u dan de situatie dat moeder op basis van deze vermoedens van mishandeling zes weken in voorarrest heeft gezeten en dat nog steeds de strafprocedure niet is gestart?
De rechtbank heeft op vordering van het Openbaar Ministerie de voorlopige hechtenis bevolen. Daarop heeft de verdachte inderdaad zes weken in voorarrest gezeten. Het onderzoek ter terechtzitting is in april 2010 begonnen en zal in september van dit jaar worden voortgezet.
Wat gebeurt er met het kind als moeder uiteindelijk onschuldig blijkt te zijn aan de feiten waarvan zij verdacht wordt, rekening houdend met het feit dat het kind al lange tijd in een pleeggezin verblijft?
Zodra de moeder is vrijgesproken c.q. de eventuele vrijheidsstraf heeft ondergaan zal worden bezien of zij haar verantwoordelijkheid als ouder weer op zich kan nemen en zo ja op welke termijn. Daarbij is van belang dat het hier gaat om een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling; deze is altijd verbonden aan door de kinderrechter vastgestelde termijnen. De kinderrechter moet toestemming geven voor de verlenging ervan.
Deelt u de mening dat een scheiding van moeder en kind op zo’n jonge leeftijd de hechting ernstig verstoort, en daarom pas overgegaan moet worden tot uithuisplaatsing, als hier niet alleen vermoedens maar feiten aan ten grondslag liggen?
De kinderrechter heeft het bureau jeugdzorg gemachtigd het kind uit huis te plaatsen. Dit geeft aan dat er naar het oordeel van de rechter in deze zaak sterke aanwijzingen zijn dat het niet scheiden van moeder en kind ernstige risico's voor het kind met zich meebrengt.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hiervoor al aangegeven bevindt de zaak zich thans onder de rechter. Diens oordeel dient dan ook te worden afgewacht.
Een uitbraak van mond- en klauwzeer in Oost-Azië |
|
|
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van de uitbraak van mond- en klauwzeer types A en O die op dit moment in Oost-Azië om zich heen grijpt?1
In april en mei 2010 hebben Japan, Zuid-Korea en China bij de World Organisation for Animal Health (OIE) melding gedaan van één of meerdere MKZ-uitbraken. De stand van zaken per 17 mei 2010 was volgens die bron 9 gemelde gevallen in China, 76 gemelde gevallen in Japan en 11 gemelde gevallen in Zuid-Korea.
Is het waar dat in Zuid-China besmette varkens versneld geslacht zijn en dat uitbraken in een aantal provincies niet zijn gemeld aan de World Organisation for Animal Health (OIE)?
De geruchten zijn mij bekend, maar ik kan dat niet bevestigen. Ik heb geen inzicht in hetgeen China al dan niet meldt aan de OIE.
Kunt u een overzicht geven van importen van vers, onverhit varkensvlees vanuit China naar de Europese Unie?
Invoer van vers, onverhit varkensvlees vanuit China is niet toegestaan (Beschikking 2002/994/EG). Er is ook geen vers, onverhit varkensvlees aangeboden in Nederland, sinds begin 2009.
Op welke wijze geeft u invulling aan de verhoogde waakzaamheid waartoe de Food and Agricultural Organisation (FAO) oproept?
De FAO heeft op 28 april tot verhoogde waakzaamheid opgeroepen in verband met de MKZ-uitbraken in Zuid-Korea en Japan. Zodra de uitbraken bekend waren, zijn Japan en Zuid-Korea in Nederland opgenomen in de lijst van landen met een verhoogd risico voor MKZ. Dit betekent dat alle rechtstreekse vluchten uit die landen momenteel aan een verhoogde controlefrequentie van passagiers met bagage worden onderworpen door de Douane. Concreet houdt dit in dat van elke vlucht gemiddeld 10% wordt gecontroleerd. Ik heb bovendien aan de VWA gevraagd een aanvullende risicoanalyse over deze landen uit te voeren.
Het instandhouden dan wel bevorderen van openbaar onderwijs |
|
Jasper van Dijk , Margot Kraneveldt (PvdA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het artikel waarin het interim-bestuur van Stichting «Akkoord! po» aangeeft dat de statuten naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State uit oktober 2007 zijn gewijzigd en de stichting daardoor niet langer het openbaar onderwijs mag bevorderen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat, in tegenstelling tot besturen in het bijzonder onderwijs, verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs het openbaar onderwijs niet mogen bevorderen?
De uitspraak van de Raad van State waar in de eerste vraag naar wordt verwezen is een uitspraak van 9 januari 2008 (ABRvS nr. 200703448/1). Uit die uitspraak komt niet naar voren dat het bevorderen van het openbaar onderwijs als statutaire taak van verzelfstandigde besturen zondermeer in strijd zou zijn met de Wet op het primair onderwijs. Het is dan ook primair aan het betrokken schoolbestuur om dit oogmerk, met instemming van de gemeente, al dan niet in de statuten op te nemen. Dit uiteraard met inachtneming van de wettelijke bepalingen over de positie van het openbaar onderwijs. Wel is het zo dat het op dit moment niet mogelijk is voor verzelfstandigde besturen om een verzoek in te dienen bij de gemeente tot het stichten van een nieuwe openbare school. De wettelijke taak van verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs is, het onder toezicht van de gemeente, zorgen voor de instandhouding van openbare scholen en voor een goede kwaliteit van het onderwijs. Als er behoefte is aan openbaar onderwijs is het aan de gemeente om na te gaan hoe in deze behoefte kan worden voorzien. Deze opdracht ligt besloten in artikel 23, vierde lid, van de Grondwet. Als met «bevorderen» dus wordt bedoeld «stichten» van openbare scholen door verzelfstandigde besturen, is in de huidige wettelijke constellatie het formele initiatief voorbehouden aan de betreffende gemeente.
Wel heeft voormalig staatssecretaris Dijksma hierover een wetswijziging aan uw Kamer in het vooruitzicht gesteld in de brief over de positie van het openbaar onderwijs in de sector PO (TK 2008–2009, 31 293, nr. 40) en het Algemeen Overleg daarover van 9 september 2009. Met die wetswijziging kunnen verzelfstandigde besturen voor openbaar onderwijs – naast de gemeente – een actievere, initiërende rol vervullen bij het stichten van openbare scholen. Het wetsvoorstel is in voorbereiding. Over het al dan niet indienen van de wetswijziging beslist het nieuwe kabinet.
Kunt u aangeven wat de waarde is van de door voormalig staatssecretaris Dijksma toegezegde wetswijziging waarmee de verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs evenals de besturen in het bijzonder onderwijs scholen via de gangbare procedure kunnen stichten, als deze besturen het openbaar onderwijs niet mogen bevorderen?
De mogelijke waarde van de onder 2 genoemde wetswijziging is dat verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs de mogelijkheid krijgen een verzoek in te dienen bij de gemeente tot opname van een openbare school op het plan van scholen. In de totstandkomingfase van een nieuwe school kan daarmee het bestuur zich – indien nodig – initiatiefrijker opstellen.
Bent u bereid de artikelen 47 en 48 van de wet Primair onderwijs en 42a en 42b van de wet Voortgezet onderwijs bij gelegenheid van de bovengenoemde wetswijziging zodanig aan te passen dat «bevorderen van het openbaar onderwijs» expliciet wordt genoemd?
Indien de genoemde wetswijziging door het nieuwe kabinet wordt ingediend kan de noodzaak en wenselijkheid van een dergelijke aanpassing van de wet worden bezien en zonodig worden meegenomen in de wetswijziging. In het licht van de strekking van de wetswijziging, waarbij zoals hiervoor al aangegeven verzelfstandigde besturen de bevoegdheid krijgen een verzoek bij de gemeente in te dienen tot het opnemen van een nieuwe openbare school op het plan van scholen, is het de vraag of het nodig is een dergelijke passage in de wet op te nemen.
Kunt u laten weten op welke termijn de bovengenoemde wetswijziging en de daarna genoemde aanvulling tegemoet kunnen worden gezien dan wel kracht van wet moeten krijgen?
Nee, daar kan geen mededeling over worden gedaan aangezien de indiening van het wetsvoorstel, waaronder een eventuele wetswijziging bedoeld in vraag 4, een zaak is voor het nieuwe kabinet.
De dood van een Nederlandse moslimextremist |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse Talibanstrijder gedood in Pakistan»?1
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat autochtone Europeanen die zich tot de islam bekeerden, zich aansluiten bij de wereldwijde jihad? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel autochtone Nederlanders en andere Europeanen die zich tot de islam bekeerden hebben zich aangesloten bij de jihad? Hoeveel allochtonen die van origine al moslim waren?
Wat is er van de in Nederland woonachtige moslims geworden die eerder in Kenia zijn opgepakt en in Somalië wilden vechten? Worden zij extra in de gaten gehouden, mede om te voorkomen dat zij anderen tot dezelfde daden aanzetten, desnoods in Nederland?
Worden in Nederland en Europa woonachtige moslims in het buitenland opgeleid en getraind om ook op ons continent de jihad tegen het Westen te voeren? Of elders te voeren? Zijn zij in beeld?
Worden jihadi's die de Nederlandse nationaliteit bezitten en tegen Nederland vechten (bijvoorbeeld in Afghanistan) volgens het Nederlands recht beschouwd als landverraders?
Is bekend welke organisaties moslims in Nederland en Europa doen radicaliseren en welke middelen zij daarbij gebruiken? Door welke buitenlandse mogendheden en organisaties worden deze financieel of anderszins gesteund? Hoe worden deze aangepakt?
Wat betekent het een en ander voor de stabiliteit van het Westen?
Het bericht dat een kinderdagverblijf zonder vergunning toch kinderen opvangt |
|
Marianne Langkamp |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Netwerk van 4 mei waarin duidelijk wordt dat kinderdagverblijf «t Ukkeltje illegaal toch kinderen blijven opvangen?1
Dit is een economisch delict, waarop strafrechtelijk kan worden gereageerd dan wel een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Voorts is bestuurlijke handhaving mogelijk, waarop ik hierna zal ingaan.
Is het waar dat er nu geen sancties zijn op te leggen aan iemand die ondanks een afgenomen vergunning wel doorgaat met het opvangen van kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is zeker niet zo dat er geen sancties zijn op te leggen aan iemand die ondanks een afgenomen vergunning wel doorgaat met het opvangen van kinderen. Er is – zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 van het lid Langkamp d.d. 27 april 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2679) – de mogelijkheid van een strafrechtelijke sanctie zowel als die van de bestuurlijke boete. Daarnaast is er de mogelijkheid voor gemeentebesturen om handhavend op te treden tegen een illegale situatie. Grondslag daartoe vormen artikel 125 van de Gemeentewet en de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht, die daarop aansluiten (5:21 t/m 5:31). Ontduiking van het vergunningenstelsel behoeft dus geenszins ongestraft te blijven.
Enigszins samengevat zijn de mogelijkheden tot handhaving de volgende. In artikel 125 Gemeentewet is bepaald dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien die last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Dat begrip «bevoegd zijn» is echter enigszins misleidend. De Gemeentewet spreekt wel van een bevoegdheid tot handhaven, maar de gemeente heeft, als ze een illegale situatie aantreft, in beginsel ook de plicht om te handhaven. Immers, het gedogen van een illegale situatie ten behoeve van de een kan tot (veel) last leiden voor een ander of domweg gevaar opleveren voor bijvoorbeeld de volksgezondheid of openbare orde. In de rechtspraak wordt dat standaard als volgt verwoord: «Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.»
Een gemeentebestuur kan – en behoort dus – een illegale situatie op kosten van de overtreder te beëindigen of te gelasten dat de overtreder die situatie beëindigt onder oplegging van een dwangsom voor het geval de overtreding (te lang) voortduurt. Die dwangsom mag zodanig hoog zijn dat het doorgaan met de illegale activiteiten (kinderopvang zonder registratie etc.) niet meer winstgevend is. De bevoegdheid om dat te doen is discretionair. Dat wil zeggen dat Burgemeester en wethouders zich een oordeel zullen moeten vormen of de overtreding «te repareren» is of van zodanig geringe omvang dat ingrijpen als onevenredig moet worden aangemerkt.
In het licht van de hier geschetste mogelijkheden tot sanctioneren of handhaven acht ik het niet opportuun om de Kamer voorstellen te doen om deze nog aan te vullen.
Wat is in uw oordeel de waarde van een vergunningenstelsel als ontduiking ongestraft kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de wet te wijzigen zodat mensen of organisaties die na het verliezen van een vergunning, toch doorgaan kunnen worden gesanctioneerd? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de wijziging verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om gemeenten de mogelijkheid te bieden om de locaties, websites en andere zaken te kunnen sluiten of opheffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
De aangiftestop van winkeliers die het slachtoffer zijn van winkelcriminaliteit |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Ronald van Raak |
|
Kent u het artikel «Aangifte doen bij diefstal is winkelier te veel gedoe»?1 Wat is uw reactie op het feit dat sommige winkeliers nauwelijks nog aangifte doen van diefstal?
Ja ik ken het artikel en ik betreur het feit dat sommige winkeliers nog nauwelijks aangifte doen.
Is het waar dat er slechts in 2 procent van het totaal aantal gepleegde winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan? Hoe verklaart u het feit dat de 1,5 miljoen winkeldiefstallen per jaar slechts 35.000 aangiften opleveren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u begrip voor de winkeliers die geen aangifte meer doen omdat dit uren tijd kost, leidt tot overlast in de zaak en het resultaat vaak onduidelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het ongewenst is dat er in de praktijk vaak geen aangifte wordt gedaan vanwege de rompslomp die dit met zich meebrengt?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat zestien procent van de detailhandelsvestigingen die te maken hebben met diefstal, hier aangifte van doet. Winkelcriminaliteit veroorzaakt overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. Aanpakken van winkelcriminaliteit kan alleen als de politie van het voorval op de hoogte is. Wanneer winkeliers slachtoffer worden van een misdrijf, is het daarom belangrijk aangifte te doen. De politie inventariseert daarom met een aantal partijen, waaronder Detailhandel Nederland, op welke wijze het intakeproces verbeterd kan worden om zo tegemoet te komen aan de behoeften vanuit het bedrijfsleven om sneller en gemakkelijker aangifte te kunnen doen. In enkele regio’s lopen pilots om de aangifte voor het bedrijfsleven te vereenvoudigen; de mogelijkheid tot landelijke uitrol wordt hiervan nagegaan.
Hoe betrouwbaar zijn de cijfers dat de winkelcriminaliteit daalt, wanneer er steeds meer winkeliers geen aangifte meer doen? Hoe gaat u voorkomen dat winkeldiefstal hierdoor een onzichtbaar probleem dreigt te worden?
De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven baseert de cijfers niet op aangifte, maar op interviews met ongeveer 12.000 winkeliers. Door de omvang van de steekproef geven deze cijfers een betrouwbaar beeld.
Wat zijn de meest recente cijfers over het oplossingspercentage? Kan dit gespecificeerd worden naar winkelcriminaliteit en andere vormen van criminaliteit?
Uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat sinds 2002 het aantal geregistreerde misdrijven is gedaald van 1,4 miljoen tot 1,2 miljoen in 2007. Het ophelderingspercentage is in die periode gestegen van iets meer dan 18% tot 23%. Het ophelderingspercentage kan niet worden uitgesplitst naar winkeldiefstal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het voor winkeliers gemakkelijker te maken om aangifte te doen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het voor alle vormen van winkelcriminaliteit mogelijk wordt aangifte te doen via internet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het bedrijfsleven komt het signaal dat de huidige aangiftemodaliteiten onvoldoende aansluiten bij de bestaande behoeften. Zoals reeds in antwoord 3 is aangegeven, onderzoekt de politie hoe het aangifteproces kan worden verbeterd. Deze zomer zal de politie tot een advies komen. Hierbij wordt ook de mogelijkheid om ook bij een bekende dader via internet aangifte te doen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte. Ik sta positief tegenover deze ontwikkelingen en stimuleer verbeteringen rond aangifte ook in de proeftuinen winkelcriminaliteit die momenteel op een aantal plaatsen lopen.
Welke inspanningen verricht u om er voor te zorgen dat de politiekorpsen beschikken over voldoende agenten om alle aangiften snel in behandeling te nemen? Bent u bereid er bij de korpsen op aan te dringen dat de agenten zoveel mogelijk naar de getroffen winkels toe moeten gaan om de aangiftes op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie. Desalniettemin is het noodzakelijk om de huidige en toekomstige prioriteiten invulling te geven vanuit de bestaande capaciteit. De prioritering van politie-inzet is een verantwoordelijkheid van de regionale driehoek.
Executies van politieke gevangenen in Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat er op 9 mei jl. vijf Koerden in de Evin-gevangenis in Teheran zijn geëxecuteerd?1
Ik ben zeer verontrust over het grote aantal executies in Iran, de dreiging met de voltrekking van meer executies, en de berichtgeving over het dikwijls niet voldoen aan internationale standaarden voor een eerlijke procesgang. Op 9 mei jl. zijn Shirin Alamhouli, Farzad Kamangar, Ali Haydarian, Farhad Vakili, en Mehdi Eslamian in de Evin gevangenis in Teheran geëxecuteerd.
Wat was de aanklacht tegen deze veroordeelden en hebben zij naar internationaal geldende maatstaven een eerlijke procesgang gehad?
Door het gesloten karakter van genoemde rechtszaken is het niet mogelijk een compleet oordeel te geven over de mate waarin de processen voldoen aan de internationale maatstaven voor een eerlijke procesgang. Uit berichtgeving blijkt dat betrokkenen werden verdacht van strijd tegen God («moharebeh») en misdaden tegen de nationale veiligheid. De zaken zouden naar het Hoogste Gerechtshof zijn gestuurd en nog niet geheel zijn afgerond. Er is indicatie dat Shirin Alamhouli haar familie niet heeft mogen zien voordat ze geëxecuteerd werd.
Is het waar dat noch de familie, noch de advocaten van deze veroordeelden vóór de executies op de hoogte zijn gesteld van de geplande tenuitvoerlegging daarvan?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat voor een aantal van de geëxecuteerden geldt dat de veroordeling nog niet definitief was omdat er nog beroep openstond? Zo ja, waren deze executies naar Iraans recht legaal?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op al de voornoemde aspecten opheldering te vragen bij de Iraanse overheid en zo nodig uw protest uit te spreken tegen deze gang van zaken?
De Nederlandse ambassadeur in Iran heeft op 11 mei jl. bij de Iraanse autoriteiten verontwaardiging uitgesproken en de executies veroordeeld. Daarbij heeft hij ernstige zorgen geuit over berichtgeving van een gebrekkige procesgang. De ambassadeur heeft Iran opgeroepen een moratorium op de doodstraf in te stellen.
Op instigatie van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger op 13 mei jl. namens de EU een verklaring uitgebracht waarin de genoemde executies eveneens ernstig zijn veroordeeld. Iran is daarbij opgeroepen aan al zijn internationale verplichtingen betreffende een eerlijke procesgang te voldoen en een moratorium op de doodstraf in te stellen. Daarbij is in het bijzonder gerefereerd aan de lopende zaken van Zeynab Jalalian en Hossein Khezri.
De regering zal de doodstrafvonnissen voorts aan de orde stellen in de VN-Mensenrechtenraad.
Nederland volgt de ontwikkelingen op mensenrechtengebied nauwgezet en zal niet nalaten de Iraanse autoriteiten bilateraal, in EU-verband en VN-kader te wijzen op hun internationale verplichtingen en op te roepen doodstrafvonnissen te herzien.
Problemen bij het aanvragen van meeneembare studiefinanciering |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek van NEWS is gebleken dat eenderde van de Nederlandse masterstudenten heeft aangegeven problemen te ervaren bij het aanvragen van meeneembare studiefinanciering?1
Het onderzoek is mij bekend. Het dateert van 12 oktober 2009 en is reeds tweemaal eerder onderwerp geweest van kamervragen waarop reeds eerder door respectievelijk mijn voorganger en mijzelf is gereageerd.
Is het u bekend dat het soms maanden duurt voordat er een beslissing wordt genomen door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ondanks een tijdige aanvraag van de student?
Op 1 april heb ik uw kamer hierover het volgende gemeld:
Ter toelichting schets ik u de situatie in het Verenigd Koninkrijk. Verreweg het grootste aantal studenten uit Nederland wenst daar een masteropleiding te volgen. Op dit moment bestaan er in het Verenigd Koninkrijk 106 universiteiten en 170 andere instellingen, die op enigerlei wijze hoger onderwijs aanbieden. Het aantal verschillende opleidingen en de inhoud ervan varieert in grote mate. Naar alle waarschijnlijkheid bestaan er momenteel meer dan 20.000 verschillende opleidingen. Voor elk van deze opleidingen kan meeneembare studiefinanciering worden aangevraagd en voor elke toewijzing daarvan moet zoveel mogelijk duidelijk zijn dat de individuele opleiding van voldoende kwaliteit en niveau is.
Bent u bekend met het feit dat de termijn niet «in zeer bijzondere gevallen» wordt overschreden, maar dat hier structureel sprake van is?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 12 maart heb aangegeven, heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) acht weken de tijd om een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering af te handelen, inclusief een eventuele beoordeling van de gewenste opleiding door de Nuffic. Indien de aanvraag niet volledig of anderszins onduidelijk is, wordt de student bevraagd. Het moge duidelijk zijn dat de termijn van acht weken in dat geval wordt opgeschort.
Slechts in zeldzame gevallen komt het voor dat de termijn van acht weken niet kan worden behaald. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat structureel sprake is van overschrijding van de termijn. Wel moet gezegd dat de Nuffic (en daarmee ook DUO) afhankelijk is van instellingen in het buitenland en zowel Nuffic als DUO geen middelen hebben om deze partijen tot spoed te manen. Desondanks doen beide organisaties er alles aan een aanvraag binnen de termijn van acht weken afgehandeld te hebben.
Bent u bekend met het feit dat elke opleiding per student opnieuw getoetst wordt ondanks eerdere toetsing van dezelfde opleiding?
Ja. Een opleiding wordt met een bepaalde frequentie geaccrediteerd. Daarnaast onstaan er met regelmaat nieuwe opleidingen en zullen andere opleidingen ophouden te bestaan. Het kan dus zeer goed het geval zijn dat voor een opleiding waarvoor eerder meeneembare studiefinanciering werd toegekend, een aantal jaren later geen meeneembare studiefinanciering kan worden verkregen. Overigens is wel afgesproken dat indien een student bij de start van een opleiding meeneembare studiefinanciering voor die opleiding toegekend krijgt, de studiefinanciering niet tijdens de opleiding wordt ingetrokken.
Overigens heb ik het belang van een zorgvuldige toetsing en de daaraan inherente problematiek ook toegelicht in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Van der Ham van 3 augustus 2009. Ik heb toen het volgende aangegeven:
Is het u bekend dat dit onnodig werk oplevert en onnodige tijd in beslag neemt?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Ik zie een dergelijke nieuwe toetsing niet als onnodig werk.
Bent u bereid iets aan dit probleem te doen?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid echt actie te ondernemen en een maximumtermijn voor beslissingen op te leggen aan DUO?
Zoals ik op 12 maart heb aangegeven geeft de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) al een maximumtermijn aan, waaraan ook DUO zich te houden heeft. De AWB stelt dat een primaire aanvraag in principe binnen acht weken moet zijn afgehandeld (art. 4.13 AWB). DUO doet zijn uiterste best om een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering binnen deze termijn te behandelen en in verreweg de meeste gevallen lukt dat ook. In 2009 bedroeg de gemiddelde behandeltijd van een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering iets minder dan 6 weken. Echter, er zijn verschillende situaties waarin de termijn van acht weken niet bindend is. Deze termijn wordt ingevolge art. 4.15 AWB verlengd op het moment dat de DUO de aanvrager verzoekt om nadere informatie. Dit kan extra tijd kosten, vooral als deze informatie moet worden verkregen van buitenlandse organisaties. Ook is het mogelijk om in zeer bijzondere gevallen de termijn van acht weken te overschrijden, maar dan rust op het uitvoerende orgaan de verplichting dit aan de aanvrager te melden.
Bent u bereid een schadevergoeding toe te kennen aan studenten indien DUO de maximumtermijn van acht weken overschrijdt?
Er bestaat reeds een mogelijkheid voor burgers van wie de verzoeken aan de overheid, zoals hierboven omschreven, niet tijdig worden beantwoord. In december 2009 is de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 542) van kracht geworden. Deze aanpassing van eerdergenoemde Algemene wet bestuursrecht, maakt het voor burgers, en daarmee ook voor studenten, mogelijk onder bepaalde omstandigheden het te laat beschikkende orgaan te verzoeken om een dwangsom uit te betalen. Dit geldt ook voor DUO.
Pluimveebedrijven die op slot zitten door besmet biologisch veevoer |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u bekend met pluimveebedrijven die op slot zitten vanwege dioxinebesmetting in het voer?1
Ja.
Kunt u opheldering geven over hoe het mogelijk is dat de dioxine pas ontdekt is nadat het voer is verspreid onder de pluimveebedrijven?
De oorzaak van de besmetting blijkt te liggen in een partij biologische maïs afkomstig uit de Oekraïne die rond 10 december 2009 in Nederland is ingevoerd.
Bij de uitvoer van veevoer uit de Oekraïne zijn meerdere overheidsinspectie- diensten van de Oekraïne betrokken. De Staats Quarantaine Inspectiedienst controleert de afwezigheid van plantenziekten, de Inspectiedienst van Kwaliteit Agrarische producten controleert de kwaliteit en de Veterinaire Staats Commissie controleert op de afwezigheid van schadelijke stoffen.
Hiertoe worden telkens monsters genomen van de betrokken partij. De kans dat agrarische producten verontreinigd zijn met dioxine wordt door de Oekraïense autoriteit beschouwd als minimaal. Om die reden is de betrokken partij door de Oekraïense Inspectiediensten niet getest op de aanwezigheid van dioxine.
Ten aanzien van de Nederlandse overheidscontrole bij invoer van grondstoffen kan gemeld worden dat alle diervoeders uit derde landen voor een documentcontrole dienen te worden aangemeld bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Te importeren partijen diervoeders worden vervolgens door de VWA steekproefsgewijs bemonsterd. Deze controle vindt plaats op basis van een risicobeoordeling. Deze risicobeoordeling is gebaseerd op historische gegevens en op basis van de kennis omtrent de productie van veevoeders. Tot nu toe was er op basis van deze risiscobeoordeling geen reden voor de VWA maïs te bemonsteren en te analyseren op dioxine.
Het importerende bedrijf heeft deze maïs bemonsterd en bij een privaat laboratorium laten onderzoeken op dioxine. De analyseresultaten van dit monster gaven geen overschrijding van de wettelijke norm te zien. Uitgaande van het feit dat deze maïs voldeed aan de wettelijke norm, is deze maïs door het importerende bedrijf verhandeld en vervolgens in verschillende mengvoederbedrijven verwerkt tot diervoeder. Achteraf blijkt door onderzoek van het RIKILT dat deze maïs een overschrijding van drie maal de wettelijke norm aan dioxine bevat. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de gebruikte analysemethode van het private laboratorium niet gevoelig genoeg was. Het private laboratorium had de gebruikte screeningsmethode niet geaccrediteerd en was daarmee ook niet verplicht deel te nemen aan Europese ringtesten. Mogelijk ligt hier de oorzaak van de valse negatieve screeningsuitslag. De VWA is, in samenwerking met het RIKILT, hiernaar een onderzoek gestart.
Dioxine wordt niet gezien als een gevaar dat veelvuldig voorkomt bij maïs. Om die reden hebben de ontvangende mengvoederbedrijven deze partij maïs verder niet in hun steekproef voor bemonstering meegenomen. De relatief geringe overschrijding van de dioxinenorm in legpluimveevoer heeft vervolgens geleid tot een overschrijding van de dioxinenorm in eieren. De overschrijding van de dioxinenorm in de eieren is vervolgens eind april aangetoond in een monster dat genomen was in het kader van een dioxinemonitoringsprogramma van de VWA. Op basis hiervan is gekeken naar de mogelijke bron van deze besmetting. Dat bleek de bewuste partij maïs te zijn die was geïmporteerd uit de Oekraïne. Op dat moment was het bewuste veevoeder al verspreid over meerdere veehouderij-bedrijven.
Wat is de oorzaak van de aanwezigheid van dioxine in het voer? Hebt u aanwijzingen waar dit vandaan komt?
Op basis van de analyseresultaten zijn er aanwijzingen dat de aanwezigheid van de dioxine in de biologische maïs veroorzaakt, is door een droogproces. Het is aan de Oekraïense autoriteiten om hierover zekerheid te geven. Zij zijn hiertoe door de Europese Commissie opgeroepen.
Wat is de procedure bij controle van veevoer bij binnenkomst in de EU en in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie wordt het veevoer in Oekraïne gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de procedure van dergelijke controles in Oekraïne?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, aangezien de partij veevoer bestaat uit 2500 ton, waarvan 600 ton is ontvangen door een Lochemse coöperatie, opheldering geven waar de andere 1900 ton is gebleven?
De gehele partij is door de VWA getraceerd en in kaart gebracht. Duizend ton is via een Nederlandse handelaar aan bedrijven in Duitsland geleverd. De andere 1500 ton (waaronder de bovengenoemde 600 ton) is door een Nederlandse handelaar aan totaal vijf mengvoederbedrijven geleverd.
Waarom wordt er biologisch veevoer uit de Oekraïne geïmporteerd?
In Nederland is de productie van veevoer ontoereikend voor de behoefte van met name pluimvee en varkens. Voorheen kwam veel veevoer uit Duitsland, maar sinds misoogsten in 2007 en de sterke groei van de sector is dit meer verlegd naar andere landen, waaronder de Oekraïne. De biologische dierlijke sector is zich bewust van het feit dat import uit landen die nog geen lange traditie hebben in biologische productie, meer risico's met zich mee kan brengen.
Het bericht dat winkeliers veel minder aangifte doen van winkeldiefstallen omdat de politie niet of niet adequaat reageert |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Jan ten Hoopen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat winkeliers veel minder aangifte doen van winkeldiefstallen omdat de politie niet of niet adequaat reageert?1
Ja.
Is de verminderde aangiftebereidheid te verklaren door het feit dat de politie onvoldoende mankracht heeft? Kunt u cijfers leveren over de aangiftebereidheid en afdoening bij winkeldiefstal over de afgelopen drie jaren?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie en heeft mijn aandacht. De verminderde aangiftebereidheid is niet te verklaren door onvoldoende mankracht, immers de politiesterkte is de afgelopen jaren toegenomen en bedroeg op 31 december jongsleden 53.348 fte. Dit aantal is hoger dan in de sterkteafspraken die was overeengekomen met de korpsen en de Tweede Kamer (namelijk 52.200 fte).
In 2007 deed, volgens de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven, 18% van de bedrijven aangifte. In 2008 en 2009 lag dit cijfer op de 16%. Het aantal zaken dat is afgedaan door het Openbaar Ministerie bij winkeldiefstal is gestegen van 20.250 in 2007 naar 21.050 in 2008 en 22.750 in 2009.
Hoe verhoudt een eventuele verminderde aangiftebereidheid zich tot uw toezegging dat de bezuinigingen op de politie niet ten koste gaan van de normale taakuitoefening van de politie?
Er is geen verband tussen de verminderde aangiftebereidheid en mijn toezegging dat bezuinigingen op de politie niet ten koste gaan van de normale taakuitoefening. Met het Korpsbeheerdersberaad is door middel van een onderhandelingsakkoord afgesproken dat er bij de verwerking van de financiële problematiek naar wordt gestreefd de operationele sterkte te handhaven. Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat de huidige sterkte van de politie hoger ligt dan de sterkteafspraak 2007. Het ligt dus niet in de rede te veronderstellen dat een eventuele verminderde aangiftebereidheid te maken heeft met de bezuinigingen op de politie.
Is het u bekend dat de winkeliers klagen dat aangifte doen veel tijd vergt, dat het uren duurt eer de politie komt en dat dit tot onveilige situaties in winkels leidt? Wat vindt u hiervan, mede bezien in het licht van het project Veiligheid begint bij Voorkomen?
Winkelcriminaliteit veroorzaakt veel overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. In een aantal gevallen vergt het doen van aangifte te veel tijd. De politie zal deze zomer tot een advies komen op het gebied van aangiftebehoeften van het bedrijfsleven. Ook het project Veiligheid begint bij Voorkomen is hierbij betrokken.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de bereidheid bij winkeliers om aangifte te doen wordt vergroot en dat de afhandeling van de aangifte adequater wordt?
Zie vraag 6.
Hoe wordt de brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij één en ander betrokken?
De expertgroep aangiftevoorzieningen bedrijfsleven heeft inventariserende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van onder meer Detailhandel Nederland en het Midden- en Kleinbedrijf en zal deze zomer tot een advies komen hoe het intakeproces kan worden verbeterd. Hierin wordt een landelijk aangifteformulier en de mogelijkheden van het uitbreiden van internetaangifte meegenomen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte.
De zorg aan mensen met oorsuizen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorg (diagnostiek en behandeling) voor mensen met auditieve problemen en taalproblemen bij Adelante?1
Ja.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er in opdracht van ZonMw multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan om de zorg voor mensen met Tinnitus/Hyperacusis/Menièrete (oorsuizen) te evalueren, en dat een onderdeel de kosteneffectiviteit en de uitkomsten van behandeling is (rapport verwacht voorjaar 2011)?
Ik ben op de hoogte van een onderzoekstraject van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht die onderzoek uitvoeren naar nieuwe interventies voor tinnitus. Het onderzoekstraject vindt niet plaats in opdracht van ZonMw, maar op eigen initiatief van bovengenoemde partijen. ZonMw levert een financiële bijdrage aan het onderzoekstraject.
Bent u er ook van op de hoogte dat het Centrum Indicatiestelling Zorgsector (CIZ) sinds januari 2009 oordeelt dat Tinnitus geen grondslag is voor AWBZ en dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) geen grond ziet voor financiering, zolang er geen resultaten zijn van het onderzoek?
De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Het bieden van reguliere zorg aan mensen met tinnitus valt onder de zorg die door audiologische centra van oudsher wordt geboden op grond van de Zorgverzekeringswet (en voorheen de Ziekenfondswet). Het CVZ heeft niet kunnen vaststellen de behandelvormen, waar Adelante onderzoek naar doet voldoende effectief zijn. De nieuwe interventies zijn geen te verzekerde prestaties in het kader van de Zvw of AWBZ.
Hoe oordeelt u over het feit dat er onderzoek wordt gedaan naar de (kosten)effectiviteit van een multidicsiplinaire behandeling, maar dat die behandeling niet vergoed wordt, noch via de AWBZ, noch via de zorgverzekeraars?
Voor het initiëren van het onderzoek zijn Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht verantwoordelijk. Ook het eventueel beëindigen van het onderzoekstraject is een besluit die de initiatiefnemers samen nemen. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over deze besluitvorming te oordelen of mij daarin te mengen.
Bent u ervan op de hoogte dat, wanneer de behandeling niet gefinancierd wordt, deze dan zal moeten worden gestaakt en dat het onderzoek niet kan worden afgemaakt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat hier sprake is van een ernstige situatie, omdat mensen hun (lopende) behandeling dreigen te verliezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is geen sprake van een ernstige situatie omdat het niet gaat om een situatie waarin verzekerden verstoken blijven van noodzakelijke zorg. Voor reguliere tinnituszorg binnen audiologische centra is er een bekostigingstitel binnen de Zorgverzekeringswet.
Erkent u tevens dat met overheveling van AWBZ-grondslagen naar de zorgverzekeringswet is gesteld dat niemand buiten de boot diende te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het onderzoektraject heeft betrekking op nieuwe behandelvormen van tinnitus. De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Er is hier dan ook geen sprake van een overheveling van AWBZ-grondslagen. Voor reguliere tinnituszorg is een bekostigingstitel binnen de Zvw.
Bent u bereid een uitweg uit de impasse te zoeken, desnoods door tijdelijke projectsubsidie, tot de tijd dat het onderzoek is afgerond en er meer duidelijkheid is over (de bekostiging van) Tinnitus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee. Op 20 april 2010 heeft al een overleg plaatsgevonden met Adelante, ZonMw, NZa, CVZ en VWS over het bekostigingsprobleem die Adelante heeft om het onderzoekstraject af te ronden. In dat overleg werd duidelijk dat de bekostiging ten laste van de NZa-beleidsregel innovatie niet mogelijk is. ZonMw heeft naar aanleiding van het overleg bovenop de al eerder toegezegde middelen aanvullend subsidie toegezegd. Het financiële vraagstuk waarvoor Adelante zich gesteld ziet, hangt samen door Adelante eerder gemaakte keuzes. De verantwoordelijkheid voor deze keuzes ligt bij Adelante.
Wat kost het onderzoek van ZonMw?
Het betreft geen onderzoek van ZonMw, maar een onderzoek van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht waarvoor ZonMw een bijdrage heeft geleverd aan de financiering. De financiële bijdrage van ZonMw voor het onderzoeksproject bedraagt, inclusief de recente aanvullende bijdrage, maximaal € 527.423,56.
De gang van zaken rond de vuurwerkramp in Enschede |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek door RTV Oost en Tubantia naar de oorzaak van de Enschedese vuurwerkramp?1 Zo ja, herinnert u zich mijn vragen en de beantwoording daarvan over een mogelijke doofpotaffaire rondom de vuurwerkramp in Enschede?2
Bent u op de hoogte gesteld van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) in Almelo het noodzakelijk vindt nieuwe getuigen alsnog te gaan horen? Hoe verhoudt zich dat tot de beantwoording van bovengenoemde Kamervragen?
Hoe is het mogelijk dat binnen het eerder ingestelde Rijksrechercheonderzoek naar de werkzaamheden van het Tolteam op geen enkele wijze de feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die thans door TV Oost boven water zijn gehaald?
Kunt u de Kamer informeren over de (nieuwe) onderzoeksresultaten met betrekking tot het onderzoek naar de vuurwerkramp?
Een Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bent u bekend met de uitzending van NOVA over een Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd?1
Ja.
Kunt u een nadere toelichting geven op de vlucht van deze rechter naar Nederland? Is het waar dat deze rechter vanwege politieke opvattingen in Turkije gemarteld en bedreigd is? Wat is uw reactie op het feit dat een rechter in Turkije niet veilig is en zich genoodzaakt ziet in een lidstaat van de Europese Unie asiel aan te vragen?
Het gaat hier om vertrouwelijke persoonlijke gegevens die gelet op de aard van de te volgen procedure, die zich nog bevindt in de fase van beoordeling door de IND, niet mogen worden openbaargemaakt.
Wat is uw reactie op de beweringen van de rechter en de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD dat er sprake is van fundamentele misstanden ten aanzien van politie en justitie in Turkije? Bent u met hen van mening dat de hervormingen in Turkije een vorm van façadepolitiek zijn met het oog op de aansluiting van Turkije bij de Europese Unie?
Het waarborgen van de grondrechten in Turkije is van groot belang. Juist het EU-toetredingsproces waarbij Turkije zich als kandidaat-lidstaat heeft gecommitteerd aan onder meer justitiële hervormingen, kan daaraan bijdragen. Eventuele schendingen van grondrechten vormen een terugkerend aandachtspunt in zowel bilaterale contacten tussen Nederland en Turkije als in EU-verband. De Nederlandse regering zal Turkije daarom blijven aanspreken op het belang van naleving hiervan.
Wat dient deze vlucht van een rechter en het voorkomen van andere fundamentele misstanden naar uw mening te betekenen voor de relatie tussen Turkije en de Europese Unie? Bent u bereid deze misstanden aan te kaarten bij uw Turkse ambtgenoot en in Europees verband? Wilt u bevorderen dat de Europese Unie Turkije aanspreekt op deze misstanden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de eerdergenoemde rechter ook in Nederland met bedreigingen geconfronteerd wordt? Hoe wordt in afdoende beveiligingsmaatregelen voorzien?
De desbetreffende vreemdeling heeft aangifte gedaan van bedreiging bij de politie. Op verzoek van de politie is vervolgens een beveiligingsmaatregel getroffen. Over de aard van deze maatregel doe ik geen mededeling.
Is het waar dat de ouders van deze rechter zijn ondergedoken vanwege bedreigingen? Welke inspanningen kunnen worden verricht om de veiligheid van deze ouders te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat u zorg draagt voor een zo spoedig mogelijke behandeling van het asielverzoek van de rechter?
Ik zal zorgdragen voor een voortvarende behandeling van het verzoek.