Het inschakelen van tandartsassistenten die verdoven, wortelkanaalbehandelingen doen, boren en vullen |
|
Henk van Gerven , Jasper van Dijk |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending dat tandartsen preventieassistenten met korte opleidingen patiënten laten behandelen, waarbij het gaat om het verdoven, wortelkanaalbehandelingen, boren en vullen van tanden?1
Uit de tv-uitzending van TROS Radar maak ik op dat in sommige gevallen binnen de mondzorg de grenzen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) worden opgezocht. Uit de uitzending kan ik niet opmaken in hoeverre dit heeft geleid tot werkelijke overtredingen van deze wet.
Op grond van de Wet BIG is het toegestaan dat niet-zelfstandig bevoegde personen zogenaamde voorbehouden handelingen uitvoeren. Dit mag echter alleen onder bepaalde voorwaarden. Zo moet een zelfstandig bevoegde professional, in dit geval een tandarts, hiertoe opdracht verlenen en moet hij zich ervan vergewissen dat de persoon bekwaam is om de handeling uit te voeren. Ook moet hij, voor zover redelijkerwijs nodig, aanwijzingen geven en ervoor zorgen dat toezicht en tussenkomst mogelijk zijn. Onder deze voorwaarden is het niet strijdig met de wet dat een preventieassistent boort of vult. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in 2008 een circulaire uitgebracht waarin staat beschreven aan welke eisen het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen in de tandartspraktijk moet voldoen. Naast de eisen uit de Wet BIG staat in deze circulaire bijvoorbeeld beschreven dat de patiënt toestemming moet verlenen voor het feit dat de behandeling door iemand anders dan de tandarts uitgevoerd wordt. Dat neemt niet weg dat ik mij zorgen maak over de signalen dat de kwaliteit van de geboden zorg mogelijk niet toereikend is, vooral waar het gaat om personen met een beperkte opleiding. Om die reden zal ik in overleg met de Inspectie nagaan of haar voornoemde circulaire aanscherping behoeft.
Hoeveel mondhygiënistes en preventieassistenten zijn er thans werkzaam in de tandzorg?
Op dit moment zijn 2340 mondhygiënisten werkzaam in Nederland. Preventieassistenten vallen niet onder de bepalingen van de Wet BIG en dus ook niet onder een wettelijke registratieplicht. Mede daardoor is onbekend hoeveel preventieassistenten in Nederland werkzaam zijn.
Is het waar dat door het tandartsentekort steeds meer ingewikkelde mondzorg overgelaten wordt aan lager geschoold personeel? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
In de tandartspraktijk wordt nauw samengewerkt en kunnen handelingen worden overgedragen van de tandarts naar niet-zelfstandig bevoegden. Dit gebeurt onder strikte voorwaarden zoals vermeld in het antwoord op vraag 1.
Onder deze voorwaarden ben ik dan ook voorstander van samenwerking, omdat dit bijdraagt tot een meer doelmatig gebruik van de voorhanden zijnde capaciteit in de mondzorg.
Vindt u niet dat de Wet Individuele beroepen in de Gezondheidszorg (BIG) moet worden aangescherpt, zodat het onmogelijk wordt dat behandelingen als verdoven, boren en vullen door preventieassistenten met beperkte opleidingen worden verricht?
De Wet BIG geeft het kader weer waarbinnen het uitvoeren van handelingen door niet-zelfstandig bevoegden kan plaatsvinden. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2008 een circulaire uitgebracht waarin beschreven staat aan welke eisen dit in de tandartspraktijk dient te voldoen. Ik ben niet voornemens de Wet BIG aan te passen, maar zal in overleg treden met de Inspectie om te bezien of deze circulaire aanscherping behoeft.
Zijn tandartsen niet verplicht zich aan te sluiten bij een klachtencommissie in het kader van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector? Zijn alle tandartsen aangesloten bij een klachtencommissie? Zo nee, hoe wordt hierop toegezien dat dit toch gebeurt? Wat vindt u van het voorstel van de Consumentenbond om te komen tot een geschillencommissie? Is deze zinvol mede in relatie tot de nieuwe Cliëntenwet zorg die in ontwikkeling is?
Ja, tandartsen zijn verplicht zich aan te sluiten bij een klachtencommissie en moeten een klachtenregeling hebben. Als de Inspectie uit thematisch onderzoek of uit meldingen of op grond van andere signalen indicaties heeft dat er veel klachten zijn over een tandarts, zal de Inspectie nader onderzoek doen. Op grond van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz) moeten alle zorgaanbieders, dus ook tandartsen, aangesloten zijn bij een geschilleninstantie. Als zij voldoen aan de aanvullende vereisten van de Wcz, kunnen bestaande klachtencommissies de rol vervullen van een onafhankelijke geschilleninstantie.
Onderschrijft u het standpunt van de Associatie Nederlandse Tandartsen die vindt dat er te weinig toezicht is, en dat «als er te weinig toezicht is er altijd een voedingsbodem ontstaat voor incidenten»?
Ik vind het een oneigenlijke omkering van zaken, als een beroepsgroep onaanvaardbaar handelen van haar leden wijt aan de mate van toezicht. De verantwoordelijkheid ligt bij de beroepsbeoefenaren zelf en bij de beroepsorganisaties als het om algemene cultuuraspecten gaat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in deze? Is het waar dat de kans dat een inspecteur een tandarts bezoekt gemiddeld ligt op één keer in de 350 jaar? Is het waar dat er slechts een «halve inspecteur» voor tandzorg is voor het hele land? Kan er bij een dergelijke bezetting nog wel sprake zijn van een actief toezicht om gebrekkige tandzorg te voorkomen? Bent u bereid de capaciteit van de Inspectie in dit kader te verhogen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie houdt toezicht op de sector op basis van risicoanalyses. Gelet op een stijgend aantal meldingen over kwaliteitsproblemen, vooral bij de grote instellingen voor mondzorg, wil ik nagaan of er gronden bestaan om de inspectiecapaciteit voor dit zorgdomein uit te breiden. Daarbij wil ik benadrukken dat, naast de inspecteur die specifiek is aangesteld voor het toezicht op de mondzorg, de overige inspecteurs eveneens bevoegd zijn om toezicht ter zake te houden. Indien de kwaliteit van de geboden zorg niet toereikend blijkt kan de inspectie een bevel uitvaardigen tot sluiting van een tandartspraktijk. Dit gebeurde bijvoorbeeld onlangs in Barendrecht en Echt-Susteren.
Is u bekend of diensten worden gedaan door niet-tandartsen in Nederland? Zo ja, hoe groot is dit fenomeen? Vindt u dat bij de avond-, nacht- en weekenddiensten de tandarts altijd zelf dienst moet doen dan wel fysiek aanwezig moet zijn als hij zijn taak delegeert?
Het is mij niet bekend in hoeverre niet-tandartsen avond-, nacht- en weekenddiensten waarnemen. Ik zou het in elk geval een uiterst onwenselijke situatie vinden, omdat niet-tandartsen niet zelfstandig mogen boren, vullen, trekken en verdoven, alle handelingen die noodzakelijk zijn bij het verhelpen van pijnklachten waarbij het meestal in avond-, nacht- en weekenddiensten om gaat.
Hoeveel buitenlandse tandartsen zijn er thans werkzaam in Nederland? Welk percentage betreft het van het totaal in Nederland werkzame tandartsen?
Er staan op dit moment 10.064 tandartsen in het BIG-register, waaronder 1664 tandartsen met een buitenlands diploma. Een aantal van deze geregistreerden is echter niet (meer) werkzaam in de tandartspraktijk, bijvoorbeeld vanwege pensioen. Het precieze aantal werkzame tandartsen is niet bekend.
Is er verschil in kwaliteit tussen Nederlandse en buitenlandse tandartsen? Wordt op enigerlei wijze bijgehouden of er een relatie is tussen de kwaliteit van de geboden tandzorg en de nationaliteit van de tandarts? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk ter bewaking van de kwaliteit van de geboden zorg?
Om in Nederland als tandarts werkzaam te zijn is registratie op grond van de Wet BIG verplicht. In Nederland afgestudeerde tandartsen komen op grond van hun diploma rechtstreeks hiervoor in aanmerking. Dat geldt ook voor tandartsen met een diploma dat is afgegeven binnen een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER). Voor tandartsen met een diploma van buiten de EER geldt dat deze een procedure bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) dienen te doorlopen. Daarbij wordt het diploma gevalideerd en dient de betrokken tandarts een tandheelkundig assessmentte ondergaan, waarbij zijn deskundigheid en vaardigheid wordt getoetst. Op grond hiervan wordt bepaald of de tandarts in het BIG-register kan worden ingeschreven. Er is dus geen aanleiding om onderzoek uit te voeren naar het verband tussen nationaliteit en tandheelkundige kwaliteit, omdat alle tandartsen van buiten de EER individueel worden getest.
Wat vindt u van het feit dat bijvoorbeeld de faculteit tandheelkunde in Groningen studenten uit Saoedi Arabië opleidt tegen betaling van 30.000 euro per jaar en tegelijkertijd Nederlandse studenten door de numerus fixus worden afgewezen?
Voor de opleiding van studenten uit Saoedi Arabië die in Groningen tandheelkunde studeren gelden de voorwaarden en uitgangspunten die ik in 2007 heb geformuleerd in mijn antwoord op de vragen van het Kamerlid Joldersma inzake Saoedi Arabische studenten die in Nederland geneeskunde studeren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1032). Kort samengevat: het inzetten van capaciteit voor deze studenten mag niet ten koste gaan van de capaciteit voor de reguliere studenten tandheelkunde; het moet gaan om een vorm van contractonderwijs, waarbij de integrale kostprijs van de opleiding aan de contractpartner wordt doorberekend. In Groningen gaat het om maximaal twaalf studenten tandheelkunde per studiejaar; de contractpartner, het Ministerie van Hoger Onderwijs van Saoedi Arabië, wordt per student per studiejaar € 32.000 in rekening gebracht. Het arrangement heeft geen invloed op de numerus fixus; de belangen van Nederlandse studenten worden niet geschaad.
Is het waar dat het Capaciteitsorgaan heeft geadviseerd de capaciteit te verhogen met een bandbreedte van 314 tot 466 voor de instroom in de opleiding tot tandarts en van 333 tot 416 voor de instroom in de opleiding tot mondhygiënist zo mogelijk al in 2010?2
In het voorjaar heb ik het Capaciteitsplan 2009 (Advies Mondzorg) ontvangen. In dit plan wordt ingegaan op de benodigde verhoogde instroom in de opleidingen tandheelkunde en mondzorgkunde gelet op toekomstige ontwikkelingen. Momenteel werk ik samen met de staatssecretaris van OCW, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, aan een kabinetsreactie op dit rapport. Aangezien een aantal vraagstukken over de instroom van buitenlandse tandartsen en de mate van taakherschikking tussen tandarts en mondhygiënist momenteel nog wordt uitgezocht kan ik niet vooruitlopen op deze kabinetsreactie.
Waarom heeft u dit advies naast u neergelegd? Om financiële redenen? Om hoeveel geld gaat het als het advies van het Capaciteitsorgaan wordt overgenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u van het voorstel van de opleidingscentra in Nijmegen, Amsterdam en Groningen om de opleidingscapaciteit van tandartsen te verhogen van 240 naar 320 per jaar?3 Bent u bereid dit voorstel alsnog over te nemen, zodat nog dit jaar de capaciteit kan worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde voorstel tot verhoging van de capaciteit is bij mij, noch bij staatssecretaris Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart ingediend; ik heb begrepen dat het voorstel van de faculteiten/opleidingen tandheelkunde niet de instemming heeft van de verantwoordelijke instellingsbesturen. Als zodanig is het voorstel niet aan de orde. Het genoemde voorstel is weliswaar in lijn met het advies van het Capaciteitsorgaan, maar zoals gesteld in het antwoord op vraag 13 kan ik niet vooruitlopen op de kabinetsreactie op dit advies. Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat een eventuele wijziging van de onderwijscapaciteit eerst per 1 september 2011 kan worden geëffectueerd; het instellingsbestuur dient immers vóór 1 december voorafgaande aan het beoogde studiejaar het maximum aantal in te schrijven eerstejaars studenten aan de IBG te melden.
De keuring van mobiele handbediening voor auto's |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Is het waar dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) nieuwe losse systemen voor het aanpassen van auto’s voor mensen met een handicap moet testen alvorens deze op de Nederlandse markt worden toegelaten?1
De situatie is dat de RDW geen taak heeft op het gebied van toelating van losse systemen voor het aanpassen van auto’s voor mensen met een handicap. De RDW beoordeelt structurele aanpassingen aan voertuigen, zoals beschreven in hoofdstuk 6 van de Regeling voertuigen.
Kunt u toelichten waarom de RDW weigert een testsysteem voor deze «handcontrol»-systemen te ontwikkelen, waardoor deze systemen niet goedgekeurd kunnen worden voor de Nederlandse markt?2
De goedkeuring van een los systeem voor handbediening garandeert geen veilige toepassing in praktijksituaties. De goede en veilige werking van een inrichting voor handmatige bediening van rempedaal en gaspedaal kan alleen worden beoordeeld in de auto waarin zo’n systeem is ingebouwd. Dit kunnen totaal verschillende auto’s zijn, van een grote bestelauto tot een Smart. De importeur van het onderhavige systeem is zich hier ook van bewust. Hij heeft de RDW gevraagd om een principegoedkeuring voor een relatief eenvoudig aan te brengen en los te nemen systeem, waarna voor auto’s waarin dit systeem kan worden aangebracht een beperkte keuring zou volstaan.
De procedure voor de aanpassing van een voertuig aan de handicap van de bestuurder is thans als volgt. Nadat het CBR heeft vastgesteld dat iemand met een lichamelijke handicap alleen met een aan zijn handicap aangepast voertuig veilig aan het verkeer kan deelnemen, wordt hiervan een aantekening op het rijbewijs gemaakt. Het aangepaste voertuig krijgt een code op het kentekenbewijs. Handhavers kunnen uit de combinatie van de aantekening op het rijbewijs en de code op het kentekenbewijs afleiden dat de gehandicapte chauffeur met dat aangepaste voertuig op een veilige manier aan het verkeer kan deelnemen.
Het aanbrengen van wijzigingen aan de constructie van voertuigen, zoals het aanpassen van de bediening van het remsysteem of de stuurinrichting aan gebruik door gehandicapte bestuurders, is geregeld in hoofdstuk 6 van de Regeling voertuigen. De aanpassing pleegt te gebeuren door gespecialiseerde bedrijven die een erkenning Goedkeuring Wijziging Constructie hebben. Aangepaste auto’s worden steekproefsgewijs door de RDW gekeurd.
Het voordeel van een uitneembaar systeem is dat men één systeem kan gebruiken op meerdere auto’s. Dat is tevens het nadeel. Ook als voor een mobiel systeem toelatingseisen zijn geformuleerd (en zoals uit de bij de vragen gevoegde brief van de RDW aan de importeur blijkt, wil de RDW daar in beginsel wel aan meewerken), bestaat geen zekerheid dat de voorziening in ieder merk of type auto naar behoren functioneert. Ook als een uitneembaar systeem in een laboratoriumsituatie goed functioneert en bij een test in één of meer specifieke auto’s een controleerbaar veilig resultaat oplevert, bestaat er geen garantie dat het systeem, nadat het door de eigenaar in een andere auto is gebruikt en daarna is teruggeplaatst, op precies dezelfde wijze gemonteerd is als toen het voertuig ter keuring werd aangeboden. Het systeem wordt met klittenbanden e.d. aan de stuurkolom bevestigd. Daar kan bij iedere volgende montage gemakkelijk iets mee mis gaan. Anders dan bij een structurele aanpassing met een daarmee overeenkomende code op het kentekenbewijs, is bij een mobiel systeem door handhavers nauwelijks te controleren of sprake is van een veilig bedienbare auto. Het aanpassen van de regelgeving om gebruik van mobiele systemen mogelijk te maken zal hun taak dan ook compliceren.
Samenvattend: een dergelijk systeem heeft voor de gebruiker zeker voordelen, maar er ontstaat bij ondeugdelijke montage door de gebruiker een potentieel groot veiligheidsrisico. Bovendien is de handhaving lastig. Ik zal daarom eventuele verdere stappen in de ontwikkeling nauwgezet volgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat innovaties, die maatschappelijke participatie van mensen met een handicap vereenvoudigen, niet onnodig worden tegengewerkt door het ontbreken van een goedkeuringssysteem?
In algemene zin wil ik graag de introductie van maatschappelijk nuttige innovaties mogelijk maken, eventueel door middel van een goedkeuringssysteem. Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt dat in dit geval een goedkeuringssysteem geen waarborg is voor de veilige toepassing van de voorziening. Cruciaal is de zekerheid dat de bestuurder essentiële functies van zijn auto op een controleerbaar veilige manier kan bedienen. Voorop staat wat mij betreft namelijk de veiligheid van de gehandicapte bestuurder, van de andere inzittenden van zijn voertuig en van de overige verkeersdeelnemers.
Het bericht "Uitzetting Afghaanse christen geblokkeerd" |
|
Ed Anker (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitzetting Afghaanse christen geblokkeerd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de maatregel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) om de uitzetting van een Afghaanse vluchteling tegen te houden? Wat betekent deze maatregel voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van christenen uit Iran en Afghanistan?
Het EHRM heeft een interim-maatregel getroffen om de uitzetting van een specifieke Afghaanse asielzoeker tegen te houden, totdat het EHRM op de klacht van betrokkene heeft beslist. In de opgelegde interim-maatregel is niet gemotiveerd waarom de Nederlandse staat wordt verzocht deze vreemdeling vooralsnog niet uit te zetten. Om die reden kan uit die maatregel niet worden afgeleid dat deze betekenis zou hebben voor aanvragen van andere asielzoekers. Ik verbind hieraan dan ook geen gevolgen voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van christenen uit Iran en Afghanistan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van advocaat Verbaas dat het EHRM een ruimere opvatting van godsdienstvrijheid heeft dan de Nederlandse overheid? Bent u ook van mening dat moet worden getoetst op de risico’s die bekeerlingen lopen wanneer ze in de betreffende landen voor hun nieuwe geloof uitkomen?
De klacht van voornoemde vreemdeling is door het EHRM nog niet inhoudelijk beoordeeld. Bij de beoordeling van een asielverzoek wordt reeds individueel getoetst op de risico’s die bekeerlingen lopen wanneer deze, na terugkeer naar het land van herkomst, voor hun nieuwe geloof uitkomen.
Bij de beoordeling van asielaanvragen van Afghaanse vreemdelingen die zich erop beroepen te behoren tot een minderheidsreligie, waartoe ook bekeerlingen kunnen worden gerekend, wordt voorts extra aandacht besteed aan mogelijke risico’s bij terugkeer. Daarbij behoren Afghaanse vreemdelingen die deel uitmaken van een religieuze minderheidsgroep tot de in het landenbeleid gedefinieerde «kwetsbare minderheidsgroepen», hetgeen inhoudt dat zij met een geringe individuele indicatie aannemelijk kunnen maken dat er na terugkeer sprake is van een schending van artikel 3 EVRM.
Herkent u de problemen ten aanzien van het toetsen van de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal? Overweegt u alternatieven om het bekeringsverhaal op meer zorgvuldige wijze te toetsen? Zo ja, welke?
Ieder individueel asielrelaas van een vreemdeling wordt zorgvuldig getoetst. Voor zover de toets ziet op de geloofwaardigheid van een bekeringsverhaal wordt de vreemdeling onder andere bevraagd op kennis van het geloof waar hij zich tot bekeerd heeft. Afgezien van de kennisvragen, wordt er veel (meer) belang gehecht aan wat de vreemdeling verklaart over de wijze waarop zijn persoonlijke motiveringsproces voor bekering is verlopen. Daarnaast worden de antwoorden bezien in het licht van alle andere door de vreemdeling naar voren gebrachte feiten.
Ik zie geen aanleiding om alternatieven te ontwikkelen voor de wijze waarop het asielrelaas wordt getoetst.
Wat betekent deze maatregel voor de uitvoering van de motie-Anker c.s.?2
Gezien bovenstaande zie ik geen reden om de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie Anker aan te passen.
Financiële tegenvallers bij het programma hoogfrequent spoorvervoer |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NS: vier in plaats van zes intercity’s op OV-SAAL»?1
Ja.
Is het waar dat er alleen al op de corridor naar Almere een tekort bestaat van € 140 tot 670 miljoen?
De corridor naar Almere behoort tot het project OV SAAL. Het kabinet heeft in 2008 besloten om voor OV SAAL een budget te reserveren van maximaal € 1,35 mrd; dit is € 1,4 mrd op basis van prijspeil 2009. Dit budget is onderdeel van de in totaal € 4,6 mrd die beschikbaar is voor PHS.
Het project OV SAAL kent een drietal onderzoekstrajecten. In 2008 is besloten over een maatregelenpakket voor de korte termijn, inclusief het daarbij behorende budget, en is een planstudie voor deze maatregelen gestart. Tevens is besloten om de oplossingsrichtingen voor de periode tot 2020, de middellange termijn, nader te verkennen. Dit onderzoek maakt deel uit van Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). Daarnaast zijn tevens oplossingsrichtingen voor de periode na 2020 uitgewerkt. Daartoe behoort onder meer de IJmeerverbinding. Hierover heeft het kabinet eind vorig jaar besluiten genomen in het kader van RAAM.
Uw vraag gaat in op onderzoeksresultaten over hoogfrequent spoorvervoer in de SAAL-corridor; dan kan in mijn ogen nog niet van een tekort gesproken worden. Er is op basis van het tot nu toe uitgevoerde middellange termijn onderzoek nog geen maatregelenpakket voorhanden, waarmee binnen alle geformuleerde eisen voor capaciteit, kwaliteit en budget rond 2020 hoogfrequent spoorvervoer kan worden gerealiseerd in de SAAL-corridor. Deze corridor betreft een complexe schakel binnen het landelijke spoorwegnet; het is niet eenvoudig om maatregelen te vinden die inhoudelijk verantwoord en voor alle partijen aanvaardbaar zijn en in het budget zijn in te passen. Het kabinet heeft daarom besloten naar alternatieven te zoeken. Daarbij worden alle tot nu toe gehanteerde uitgangspunten kritisch bezien om te kunnen komen tot spoorboekloos rijden op deze corridor binnen het kaderstellende budget (voor OV SAAL € 1,4 miljard). De uitwerking van alternatieve oplossingen zal door de spoorsector gebeuren in overleg met de betrokken overheden. De resultaten zullen nog dit jaar beschikbaar zijn. Voor eind van dit jaar wil ik hierover vervolgens met de betrokkenen tot besluitvorming komen.
De «Rapportage en voorkeursbeslissing over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer» – die op 4 juni 2010 (kenmerk VENW/DGMo-2010/5651) is toegestuurd aan uw Kamer – gaat meer in detail in op de onderzoeksresultaten van de uitgevoerde planstudies en de besluiten van het kabinet, zo ook die van het project OV SAAL.
Hoe is het mogelijk dat dergelijk grote tekorten pas nu bekend worden, terwijl er al jaren wordt gestudeerd op de spoorplannen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat betekent de versobering van de spoorplannen voor de uitbreidingsplannen van Almere?
De uitbreidingsplannen van Almere leiden – evenals de ontwikkelingen op de Zuidas, de groei van Schiphol en andere factoren – tot meer reizigers in de toekomst en daarmee is rekening gehouden in de prognoses van de vervoervraag. Deze vervoervraag is vervolgens vertaald in functionele eisen. In het lopende onderzoek worden deze functionele eisen vertaald in passende maatregelen. Daarna zal ik deze maatregelen opnemen in een plan voor spooruitbreiding, passend binnen het beschikbare budget. In alle gevallen is het verwerken van de te verwachten vervoervraag uitgangspunt. Dit betekent dat er nog geen sprake is van versobering van een spoorplan, aangezien de ambitie nog steeds is om hoogfrequent spoorvervoer in deze corridor mogelijk te maken met een passende capaciteit en kwaliteit om de vervoervraag af te kunnen wikkelen.
Vindt u het acceptabel dat de problemen op de A6/A9 met forse wegverbredingen wel worden opgelost, maar de capaciteitsproblemen op het spoor niet?
Er is voor OV SAAL op korte termijn al een aanzienlijk pakket maatregelen aan de orde. Op 22 juni 2010 is Prorail een beschikking verleend voor realisatie van spoorverdubbeling op de Zuidtak in Amsterdam; met deze beschikking is € 605 mln gemoeid. Prorail begint nog in 2010 met de eerste werkzaamheden. Stapsgewijs zullen de komende jaren besluiten genomen worden over volgende maatregelen op de corridor.
Deelt u de mening dat met de groei van Almere er straks een goed spoorproduct moet zijn en dat daarom in Almere spoorboekloos rijden moet worden gerealiseerd en dus 6 intercity’s per uur?
Ik deel de mening dat er straks een goed spoorproduct moet zijn. De ambitie is spoorboekloos reizen in deze corridor te realiseren. Die ambitie zal in stappen worden gerealiseerd.
Is het waar dat de viersporigheid Delft-Zuid-Schiedam Centrum niet doorgaat en dat er dus binnen het programma Hoogfrequent Spoorvervoer, naast de spoortunnel Delft waartoe reeds eerder besloten is, geen aanvullende maatregelen worden genomen? Zo ja, naar welke corridor gaat het geld dat voor deze corridor in het vooruitzicht was gesteld?
Het is goed om te constateren dat het voor de corridor Den Haag – Rotterdam nu mogelijk is gebleken de 6/6 ambitie te kunnen realiseren binnen het taakstellende budget voor PHS. Tot nu toe ging het Kabinet uit van 6/maatwerk en met de voorkeursbeslissing PHS is er nu meer mogelijk en verantwoord gezien de vervoerwaarde op deze drukke corridor.
Zoals aangegeven in de brief van 4 juni 2010 (kenmerk VENW/DGMo-2010/5651) waarin de voorkeursbeslissing PHS is beschreven, is een eventuele viersporigheid tussen Delft Zuid en Schiedam Kethel tot 2020 echter niet nodig gebleken binnen PHS. Dit project is aan de orde bij eventuele opening van station Schiedam Kethel, alsmede de verdere ontwikkeling van de vervoervraag na 2020. Hierbij is een afweging aan de orde tussen het aantal extra reizigers als gevolg van dit nieuwe station, effecten op andere reizigers op de corridor en benodigde uitbreiding van de infrastructuur en bijbehorende investeringen. De meerwaarde van dit station bleek vooralsnog onvoldoende gezien de vervoerinzichten tot 2020 en de investeringen die dit station zou vergen. Zoals bekend is de voorkeursbeslissing van het Kabinet overeenkomstig het unaniem advies dat door de regionale overheden op 26 april 2010 is gegeven.
De verdere ontwikkeling op deze corridor na 2020 is met prioriteit opgepakt in de NMCA, zoals ook besproken op het bestuurlijk overleg op 26 april 2010 over PHS. In de NMCA, die 29 juni 2010 aan uw Kamer is aangeboden (kenmerk VENW/DGMo-2010/5770), worden bereikbaarheidsproblemen geconstateerd in 2028 voor de driehoek Den Haag-Gouda-Rotterdam. In de in deze brief aangekondigde gedetailleerde gebiedsuitwerking van de NMCA komt de verdere ontwikkeling op deze corridor na 2020 met prioriteit aan bod.
Is het waar dat er hiermee definitief geen station Schiedam Kethel komt? Zo ja, hoe past dit bij uw eerdere uitspraken over de noodzaak van het tijdig beschikbaar zijn van stations bij nieuwbouwlocaties? Bent u ermee bekend dat de nieuwbouwwijk ter plaatse al ongeveer drie jaar geleden is gerealiseerd?
Dit mogelijk nieuwe station is zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 geen onderdeel van PHS, maar wordt in de NMCA nader onderzocht. Bij elk nieuw station is een specifieke afweging aan de orde, zoals aangegeven in de nieuwe spelregels rond de opening van nieuwe stations. Vervoerwaarde, investeringen en effecten op andere treinen zijn relevant bij het uiteindelijke oordeel rond nieuwe stations. Per geval zal ook de omvang van de nieuwbouwwijken mede bepalend zijn of er voldoende vervoerwaarde is voor een nieuw station en of dit opweegt tegen de nadelen van een extra stop voor andere reizigers.
Hoe groot zijn de tekorten waar in het artikel sprake van is? Zijn die dusdanig groot dat zelfs een station als Schiedam Kethel niet door kan gaan?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 7 en 8.
Omstreden pijnexperimenten bij muizen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van de McGill University in Canada, waarbij ernstige pijn aan muizen wordt toegebracht voor de codering van gezichtsuitdrukkingen van muizen die pijn lijden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit onderzoek, waarbij muizen onder meer azijnzuur in de buik gespoten hebben gekregen en zenuwen zijn beschadigd, waardoor de dieren ernstige pijn is berokkend? Kunt u in uw antwoord ingaan op nut, noodzaak en ethische aanvaardbaarheid van deze pijnexperimenten?
Volgens de in Nederland geldende regelgeving is de afweging tussen ethische aanvaardbaarheid van de experimenten en het ongerief voorbehouden aan de Dierexperimentencommissie (DEC). Elk onderzoeksvoorstel waarin sprake is van dierproeven moet worden beoordeeld door een DEC. Op haar beurt maakt deze per voorstel een afweging op ethische aanvaardbaarheid. Deze proef is in Canada uitgevoerd en daarom is dit niet ter beoordeling van een Nederlandse DEC.
Deelt u de verbazing dat, ondanks de honderden miljoenen experimenten op muizen wereldwijd, er kennelijk nog steeds (apart) onderzoek wordt verricht naar de herkenning van pijn bij muizen in laboratoria? Zo nee, waarom niet?
Exacte gegevens over pijnexpressie bij proefdieren zijn mij niet bekend omdat vanuit de overheid geen specifieke onderzoeksprogramma’s op dit gebied worden gefinancierd. Er wordt echter in Nederland op proefdierkundig gebied veel onderzoek gedaan om pijn te verminderen bij proefdieren en er bestaan veel artikelen over pijnbestrijding en pijnmanagement bij proefdieren.
Hoe beoordeelt u het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen met aanleg voor migraine, waardoor ze voortdurend pijn hebben?
Het is niet mijn taak om het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen te beoordelen; deze verantwoordelijkheid ligt bij de DEC.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar proefdierkunde, mevr. M. R. van het Radboud UMC, dat zij het toebrengen van ernstige pijnprikkels voor dit onderzoek «ethisch problematisch» vindt?2 Kunt u zich vinden in die opvatting? Zo nee, kunt u uitleggen waarop niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Acht u het denkbaar dat een Dierexperimentencommissie in Nederland toestemming zou hebben gegeven voor dit onderzoek? Zo ja, op welke gronden zou dat zijn en op welke wijze zou de ethische afweging dan hebben plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb te weinig kennis van dit, in het buitenland uitgevoerde, onderzoek om hier een uitspraak over te doen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het Leids Universitair Medisch Centrum betrokken is bij het onderzoek naar pijnherkenning bij muizen? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid en hoe oordeelt u over deze betrokkenheid gelet op het omstreden karakter van de experimenten?
Het LUMC is niet actief betrokken in de feitelijke uitvoering van het onderzoek. De Canadese onderzoekers hebben gegevens gebruikt uit migraine experimenten van onderzoekers van het LUMC.
Kunt u aangeven of Nederland dit onderzoek (mede) financiert? Zo ja, op welke wijze en om hoeveel geld gaat het?
Dit onderzoek wordt niet (mede)gefinancierd vanuit de Nederlandse overheid of vanuit het LUMC.
Kunt u aangeven welke beoordelingscriteria in de «McGill University animal care and use committee» hanteert bij het toetsen van een dierproevenonderzoek, en op grond van welke argumenten is besloten dit onderzoek toe te laten? Heeft de commissie in brede zin gekeken naar alternatieven voor dit onderzoek, en zo ja, wat was de uitkomst van die zoektocht?
Omdat het onderzoek in het buitenland heeft plaatsgehad ben ik niet bekend met de criteria die deze commissie hanteert bij het toetsen van dierproevenonderzoek.
Deelt u de mening dat pijnexpressie bij muizen ook op een andere manier had kunnen worden onderzocht, zoals bij dierproeven die al werden uitgevoerd voor een ander onderzoek?
Ik ben niet op de hoogte van de details van het onderzoek. Daarom kan ik geen oordeel vellen over de mogelijk alternatieve methoden voor dit onderzoek, noch over de afwegingen die hierbij een rol hebben gespeeld.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven van de afgelopen jaren om gegevens over pijnexpressie bij proefdieren te verzamelen en te analyseren? Zo ja, kunt u daarbij aangeven in welke mate die kennis is gedeeld met wetenschappers over de hele wereld? Zo nee, betekent het feit dat u een dergelijk overzicht niet kunt geven ook dat de Nederlandse kennisinstellingen u niet van deze informatie kunnen voorzien? Kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Deelt u de mening dat initiatieven om pijnexpressie bij proefdieren in kaart te brengen allang van de grond hadden moeten komen in lopend onderzoek? Zo ja, welke verantwoordelijkheid heeft u hiervoor gevoeld, en op welke wijze heeft u vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Wat is uw algemene oordeel over de kennis van pijnherkenning bij proefdieren onder (Nederlandse) wetenschappers? Acht u die kennis van voldoende niveau? Kunt u dit toelichten?
Pijnherkenning bij knaagdieren muizen is erg moeilijk. Die dieren zullen zo min mogelijk tonen dat ze pijn hebben omdat ze dan een gemakkelijker prooi worden voor hun aanvaller. Daarom wordt in proefdierkundig Nederland de regel gehanteerd dat als bij de mens ingrepen pijn zouden veroorzaken dat bij dieren ook het geval is en er dan sprake zou moeten zijn van pijnbestrijding.
Hier wordt in de opleidingen ook aandacht aan besteed.
Bent u tevreden over de ontwikkeling en toepassing van, en kennis over, 3V-alternatieven voor dierproeven door de wetenschap? Zo ja, waar baseert u dat op, mede in het licht van deze pijnexperimenten die gemakkelijk voorkomen hadden kunnen worden als de benodigde gegevens op andere wijze waren verzameld? Zo nee, welke concrete inspanningen mag de Kamer van u verwachten om serieus werk te maken van het terugdringen van het proefdiergebruik?
De ontwikkeling van kennis van 3V-alternatieven is een continue proces, waarin altijd wordt gestreefd naar verbetering. In 2008 heeft het kabinet de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven naar de Kamer gestuurd. In deze visie staan actiepunten benoemd waarmee het kabinet bijdraagt aan alternatieven voor dierproeven. Een aantal van deze punten zijn al uitgevoerd, zoals de oprichting van het Nationaal kenniscentrum alternatieven voor dierproeven. Deze zomer wordt de programmeringsstudie verwacht die kan worden ingezet voor het formuleren van een breed onderzoeksprogramma. Hiernaast zet ik mij in voor (mede)financiering van het ASAT (Assuring Safety without Animal Testing) programma.
Het uitblijven van een cao-akkoord voor gemeenteambtenaren |
|
Sadet Karabulut |
|
Wat vindt u van de weigerachtige opstelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te komen tot een cao gemeenten voor 2009 en 2010, terwijl lokale overheden in hun begrotingen 2009 en 2010 wel rekening houden met loonstijgingen van minimaal 2% en in het sociaal akkoord 2009 de afspraak is gemaakt dat de loonontwikkeling in de publieke sector, de loonontwikkeling in de private sector zou volgen?1en2
Gelet op het feit dat op 14 mei 2010 een principeakkoord voor een arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector gemeenten tot stand is gebracht, acht ik het niet opportuun om in te gaan op deze vraag. Dit geldt ook voor de vragen twee en drie. Los hiervan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een geheel eigen verantwoordelijkheid in de totstandkoming van een arbeidsvoorwaardenovereenkomst en is het niet aan mij om een uitspraak te doen over de opstelling van de VNG in deze.
Bent u ervan op de hoogte dat conform afspraken in het aanvullend bestuursakkoord de uitkering van het gemeentefonds in 2009 met 5,88% is gestegen en dat gemeenten in 2010 en 2011 voor begrote prijs- en loonstijgingen 0,48% compensatie krijgen?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat conform het sociaal akkoord van maart 2009 en de cao-ontwikkeling in de marktsector (gemiddeld 2,9% in 2009), gemeenteambtenaren op zijn minst structurele prijscompensatie dienen te krijgen van in totaal 2,75% over 2009 en 2010? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken bij de VNG en te bewerkstelligen dat de werkgevers instemmen met de structurele prijscompensatie voor 2009 en 2010 voor gemeenteambtenaren? Zo nee, vindt u het eerlijk dat de colleges van B&W zowel in 2009 als in 2010 wel een loonsverhoging van 3% krijgen?
Zie antwoord op vraag 1 met de volgende aanvulling. De rechtspositie van burgemeesters en wethouders volgt die van het personeel in de sector Rijk. Hierdoor wijkt zij op onderdelen af van die van het gemeentelijke personeel. Dit systeem betekent dat ook de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen plaatsvinden in twee te onderscheiden sectoren. Voor die scheiding is bewust en op goede gronden gekozen, omdat anders de werkgeversdelegatie van de gemeenten (die bestaat uit burgemeesters en wethouders) over de eigen arbeidsvoorwaarden zou onderhandelen. Overigens is er in het arbeidsvoorwaardenakkoord Rijk, die dus ook geldt voor de burgemeesters en wethouders, en die is afgesloten in 2007, geen sprake van een loonsverhoging van 3% in zowel 2009 als 2010.
Wat is uw oordeel over het feit dat gemeenten in totaal 1,7 miljard op jaarbasis uitgeven aan inhuur van extern personeel – dat wel tot drie keer zo duur is – terwijl zij, ondanks een structurele extra toename van het gemeentefonds van 668 miljoen euro vanaf 2009 tot op heden weigeren de vuilnismannen, straatvegers en toezichthouders prijscompensatie te geven opdat zij niet minder overhouden in de portemonnee? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om te bezuinigen op inhuur van externen door gemeenten?3en4
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de gemeentelijke bedrijfsvoering. Los daarvan maak ik u erop attent dat in het principeakkoord van de sector gemeenten is afgesproken om het aantal externen waar mogelijk terug te dringen.
Deelt u de mening dat gemeenten de crisis niet moeten misbruiken en dat zij het uitvoerend personeel zoals vuilnismannen, straatvegers en toezichthouders, die in de laagste salarisschalen zitten en bij wie koopkrachtverlies er iedere keer weer extra hard inhakt, prijscompensatie moeten bieden, bijvoorbeeld door een deel van het budget dat nu uitgegeven wordt aan de inhuur van externen daarvoor te bestemmen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de gemeentelijke bedrijfsvoering. Op zichzelf heb ik begrip voor de terughoudende opstelling van de VNG gezien de budgettaire druk als gevolg van de crisis.
Is het waar dat onder andere het gemeentebestuur van Amsterdam kenbaar heeft gemaakt geen loonsverhoging van 3% voor zichzelf te willen ontvangen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zijn er nog meer gemeentebesturen die dit verzoek bij u hebben neergelegd? Wat heeft u met dergelijke verzoeken gedaan?
Het klopt dat het gemeentebestuur van Amsterdam het verzoek heeft gedaan om voor hen in 2010 en in 2011 de nullijn te laten gelden. Het gemeentebestuur heeft dit in februari 2010 met een brief aan mijn ambtsvoorganger kenbaar gemaakt. Ik heb aan het gemeentebestuur van Amsterdam uitgelegd waarom zij niet aan dit verzoek kon voldoen. Deze brief met kenmerk 2010–0000101742 heb ik bijgevoegd.5
De wethouders van Westervoort hebben een vergelijkbaar verzoek ingediend. In lijn met het antwoord aan het gemeentebestuur van Amsterdam heb ik dit verzoek geweigerd. Deze brief met kenmerk 2010–0000123944 heb ik ook bijgevoegd.
Het instandhouden dan wel bevorderen van openbaar onderwijs |
|
Jasper van Dijk , Margot Kraneveldt (PvdA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het artikel waarin het interim-bestuur van Stichting «Akkoord! po» aangeeft dat de statuten naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State uit oktober 2007 zijn gewijzigd en de stichting daardoor niet langer het openbaar onderwijs mag bevorderen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat, in tegenstelling tot besturen in het bijzonder onderwijs, verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs het openbaar onderwijs niet mogen bevorderen?
De uitspraak van de Raad van State waar in de eerste vraag naar wordt verwezen is een uitspraak van 9 januari 2008 (ABRvS nr. 200703448/1). Uit die uitspraak komt niet naar voren dat het bevorderen van het openbaar onderwijs als statutaire taak van verzelfstandigde besturen zondermeer in strijd zou zijn met de Wet op het primair onderwijs. Het is dan ook primair aan het betrokken schoolbestuur om dit oogmerk, met instemming van de gemeente, al dan niet in de statuten op te nemen. Dit uiteraard met inachtneming van de wettelijke bepalingen over de positie van het openbaar onderwijs. Wel is het zo dat het op dit moment niet mogelijk is voor verzelfstandigde besturen om een verzoek in te dienen bij de gemeente tot het stichten van een nieuwe openbare school. De wettelijke taak van verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs is, het onder toezicht van de gemeente, zorgen voor de instandhouding van openbare scholen en voor een goede kwaliteit van het onderwijs. Als er behoefte is aan openbaar onderwijs is het aan de gemeente om na te gaan hoe in deze behoefte kan worden voorzien. Deze opdracht ligt besloten in artikel 23, vierde lid, van de Grondwet. Als met «bevorderen» dus wordt bedoeld «stichten» van openbare scholen door verzelfstandigde besturen, is in de huidige wettelijke constellatie het formele initiatief voorbehouden aan de betreffende gemeente.
Wel heeft voormalig staatssecretaris Dijksma hierover een wetswijziging aan uw Kamer in het vooruitzicht gesteld in de brief over de positie van het openbaar onderwijs in de sector PO (TK 2008–2009, 31 293, nr. 40) en het Algemeen Overleg daarover van 9 september 2009. Met die wetswijziging kunnen verzelfstandigde besturen voor openbaar onderwijs – naast de gemeente – een actievere, initiërende rol vervullen bij het stichten van openbare scholen. Het wetsvoorstel is in voorbereiding. Over het al dan niet indienen van de wetswijziging beslist het nieuwe kabinet.
Kunt u aangeven wat de waarde is van de door voormalig staatssecretaris Dijksma toegezegde wetswijziging waarmee de verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs evenals de besturen in het bijzonder onderwijs scholen via de gangbare procedure kunnen stichten, als deze besturen het openbaar onderwijs niet mogen bevorderen?
De mogelijke waarde van de onder 2 genoemde wetswijziging is dat verzelfstandigde besturen openbaar onderwijs de mogelijkheid krijgen een verzoek in te dienen bij de gemeente tot opname van een openbare school op het plan van scholen. In de totstandkomingfase van een nieuwe school kan daarmee het bestuur zich – indien nodig – initiatiefrijker opstellen.
Bent u bereid de artikelen 47 en 48 van de wet Primair onderwijs en 42a en 42b van de wet Voortgezet onderwijs bij gelegenheid van de bovengenoemde wetswijziging zodanig aan te passen dat «bevorderen van het openbaar onderwijs» expliciet wordt genoemd?
Indien de genoemde wetswijziging door het nieuwe kabinet wordt ingediend kan de noodzaak en wenselijkheid van een dergelijke aanpassing van de wet worden bezien en zonodig worden meegenomen in de wetswijziging. In het licht van de strekking van de wetswijziging, waarbij zoals hiervoor al aangegeven verzelfstandigde besturen de bevoegdheid krijgen een verzoek bij de gemeente in te dienen tot het opnemen van een nieuwe openbare school op het plan van scholen, is het de vraag of het nodig is een dergelijke passage in de wet op te nemen.
Kunt u laten weten op welke termijn de bovengenoemde wetswijziging en de daarna genoemde aanvulling tegemoet kunnen worden gezien dan wel kracht van wet moeten krijgen?
Nee, daar kan geen mededeling over worden gedaan aangezien de indiening van het wetsvoorstel, waaronder een eventuele wetswijziging bedoeld in vraag 4, een zaak is voor het nieuwe kabinet.
Een uitbraak van mond- en klauwzeer in Oost-Azië |
|
|
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van de uitbraak van mond- en klauwzeer types A en O die op dit moment in Oost-Azië om zich heen grijpt?1
In april en mei 2010 hebben Japan, Zuid-Korea en China bij de World Organisation for Animal Health (OIE) melding gedaan van één of meerdere MKZ-uitbraken. De stand van zaken per 17 mei 2010 was volgens die bron 9 gemelde gevallen in China, 76 gemelde gevallen in Japan en 11 gemelde gevallen in Zuid-Korea.
Is het waar dat in Zuid-China besmette varkens versneld geslacht zijn en dat uitbraken in een aantal provincies niet zijn gemeld aan de World Organisation for Animal Health (OIE)?
De geruchten zijn mij bekend, maar ik kan dat niet bevestigen. Ik heb geen inzicht in hetgeen China al dan niet meldt aan de OIE.
Kunt u een overzicht geven van importen van vers, onverhit varkensvlees vanuit China naar de Europese Unie?
Invoer van vers, onverhit varkensvlees vanuit China is niet toegestaan (Beschikking 2002/994/EG). Er is ook geen vers, onverhit varkensvlees aangeboden in Nederland, sinds begin 2009.
Op welke wijze geeft u invulling aan de verhoogde waakzaamheid waartoe de Food and Agricultural Organisation (FAO) oproept?
De FAO heeft op 28 april tot verhoogde waakzaamheid opgeroepen in verband met de MKZ-uitbraken in Zuid-Korea en Japan. Zodra de uitbraken bekend waren, zijn Japan en Zuid-Korea in Nederland opgenomen in de lijst van landen met een verhoogd risico voor MKZ. Dit betekent dat alle rechtstreekse vluchten uit die landen momenteel aan een verhoogde controlefrequentie van passagiers met bagage worden onderworpen door de Douane. Concreet houdt dit in dat van elke vlucht gemiddeld 10% wordt gecontroleerd. Ik heb bovendien aan de VWA gevraagd een aanvullende risicoanalyse over deze landen uit te voeren.
De dood van een Nederlandse moslimextremist |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse Talibanstrijder gedood in Pakistan»?1
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat autochtone Europeanen die zich tot de islam bekeerden, zich aansluiten bij de wereldwijde jihad? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel autochtone Nederlanders en andere Europeanen die zich tot de islam bekeerden hebben zich aangesloten bij de jihad? Hoeveel allochtonen die van origine al moslim waren?
Wat is er van de in Nederland woonachtige moslims geworden die eerder in Kenia zijn opgepakt en in Somalië wilden vechten? Worden zij extra in de gaten gehouden, mede om te voorkomen dat zij anderen tot dezelfde daden aanzetten, desnoods in Nederland?
Worden in Nederland en Europa woonachtige moslims in het buitenland opgeleid en getraind om ook op ons continent de jihad tegen het Westen te voeren? Of elders te voeren? Zijn zij in beeld?
Worden jihadi's die de Nederlandse nationaliteit bezitten en tegen Nederland vechten (bijvoorbeeld in Afghanistan) volgens het Nederlands recht beschouwd als landverraders?
Is bekend welke organisaties moslims in Nederland en Europa doen radicaliseren en welke middelen zij daarbij gebruiken? Door welke buitenlandse mogendheden en organisaties worden deze financieel of anderszins gesteund? Hoe worden deze aangepakt?
Wat betekent het een en ander voor de stabiliteit van het Westen?
De bestrijding van de eikenprocessierups |
|
|
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het verspreidingsgebied van de eikenprocessierups, sinds mijn vragen in augustus 2004 over chaos bij de bestrijding van deze rups, toegenomen en kunt u uiteenzetten welke inspanningen u hebt ondernomen om deze verspreiding tegen te gaan?1
Ja, het verspreidingsgebied van de eikenprocessierups in Nederland is de afgelopen jaren toegenomen. Deze uitbreiding is niet tegen te houden, net zo min als de klimaatverandering die haar veroorzaakt. Ook buurlanden België en Duitsland (Nordrhein Westfahlen) hebben hiermee te maken en signaleren een toename van de verspreiding en een lokale toename van de aantallen.
Omdat het wegnemen van de oorzaak van de verspreiding niet mogelijk is, is het zaak om de problematiek van de eikenprocessierups beheersbaar te maken. Zoals mijn voorganger en ik eerder hebben aangegeven2, is het nemen van passende maatregelen de verantwoordelijkheid van de betreffende terreineigenaar c.q. -beheerder.
Terreineigenaren en beheerders zoals gemeenten en andere instanties, worden ondersteund door de kennis en expertise van de Plantenziektenkundige Dienst. Gemeenten kunnen burgers voorlichten over de aanwezigheid van de eikenprocessierups in hun gemeente en de risico’s daarvan.
Om deze kennis en expertise beter te ontsluiten, heb ik in 2007 bij de Plantenziektenkundige Dienst een Aanspreekpunt Eikenprocessierups ingesteld. Daarnaast is onder voorzitterschap van de Plantenziektenkundige Dienst in 2007 een landelijke expertgroep eikenprocessierups opgericht om kennis uit te wisselen over beheersing en bestrijding en om als onafhankelijk adviesorgaan te fungeren voor instanties met vragen. Leden van de expertgroep stellen gezamenlijk met de Plantenziektenkundige Dienst de Leidraad Update beheersing eikenprocessierups op. De kennis wordt voor het publiek en instanties ontsloten door middel van een website www.minlnv.nl\eikenprocessierups.
Wat is uw oordeel over een proef om de eikenprocessierups te bestrijden door parasitering?
Gezien de nadelen van de huidige bestrijdingsmaatregelen met biologische middelen, chemische middelen en mechanische vormen van bestrijding, zoals het wegzuigen en afbranden van nesten, sta ik positief tegenover ontwikkelingen om natuurlijke vijanden in te zetten voor de beheersing van de eikenprocessierups.
Zijn er risico’s voor verspreiding van deze parasiet onder rupsen van andere vlindersoorten?
Effecten van bestrijding door parasitering op rupsen van andere vlinders zijn niet uit te sluiten, maar dit risico kan worden verkleind met een zorgvuldige timing.
Is er een vergunning vereist voor het uitzetten van parasieten ter bestrijding van insectensoorten?
Producten met insectenparasitaire nematoden mogen worden toegepast zonder een toelating binnen de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Wel is voor het uitzetten van nematoden ontheffing dan wel vrijstelling van de Flora- en faunawet vereist. Voor de nematode in kwestie (Steinernema feltiae) geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet.
Acht u de klinische symptomen die bij mensen door brandharen van de eikenprocessierups kunnen worden veroorzaakt en door u in de beantwoording van eerdere vragen2 omschreven, slechts overlast of een risico voor de volksgezondheid?
Blootstelling aan brandharen van eikenprocessierupsen kan gezondheidseffecten veroorzaken. Het merendeel van de klachten verdwijnt na enkele dagen tot weken. Echter, in zeldzame gevallen is er sprake van een ernstige individuele bedreiging van de gezondheid, bijvoorbeeld bij het optreden van een zware allergische reactie (anafylactische shock), of oogproblemen.
Geconcludeerd kan worden dat de klinische symptomen (zie bijlage4) van de brandharen reële gezondheidsklachten betreffen. De omvang van de effecten op de volksgezondheid wordt bepaald door de omvang van het verspreidingsgebied, de ernst van de besmetting van bomen met rupsen en door de mate waarin burgers risico’s kennen en die weten te vermijden.
Acht u het in het belang van de volksgezondheid nodig om de eikenprocessierups harder aan te pakken ? Wordt het geen tijd voor een landelijk gecoördineerd bestrijdingsprogramma en meer aandacht voor onderzoek naar de bestrijdingsmogelijkheden? Zo ja, welke stappen kunnen worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
De klinische symptomen van de brandharen geven reële gezondheidsklachten. Bestrijding heeft tot doel om het verspreidingsgebied en de mate van besmetting van bomen te beperken. Op die manier kan het effect op de volksgezondheid beperkt blijven.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Een vrouw die ervan verdacht wordt haar dochtertje opzettelijk ziek te maken |
|
Ine Aasted-Madsen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de casus van moeder Brenda?1
Ja.
Is de informatie uit de tv-uitzending waar dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de situatie dat haar jonge kind inmiddels al anderhalf jaar uithuis is geplaatst op basis van vermoedens, zonder dat er waarheidsvinding heeft plaatsgevonden?
Nee, de informatie uit de tv-uitzending dat tot nu toe gehandeld is op basis van vermoedens is niet juist.
Hoe beoordeelt u dan de situatie dat moeder op basis van deze vermoedens van mishandeling zes weken in voorarrest heeft gezeten en dat nog steeds de strafprocedure niet is gestart?
De rechtbank heeft op vordering van het Openbaar Ministerie de voorlopige hechtenis bevolen. Daarop heeft de verdachte inderdaad zes weken in voorarrest gezeten. Het onderzoek ter terechtzitting is in april 2010 begonnen en zal in september van dit jaar worden voortgezet.
Wat gebeurt er met het kind als moeder uiteindelijk onschuldig blijkt te zijn aan de feiten waarvan zij verdacht wordt, rekening houdend met het feit dat het kind al lange tijd in een pleeggezin verblijft?
Zodra de moeder is vrijgesproken c.q. de eventuele vrijheidsstraf heeft ondergaan zal worden bezien of zij haar verantwoordelijkheid als ouder weer op zich kan nemen en zo ja op welke termijn. Daarbij is van belang dat het hier gaat om een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling; deze is altijd verbonden aan door de kinderrechter vastgestelde termijnen. De kinderrechter moet toestemming geven voor de verlenging ervan.
Deelt u de mening dat een scheiding van moeder en kind op zo’n jonge leeftijd de hechting ernstig verstoort, en daarom pas overgegaan moet worden tot uithuisplaatsing, als hier niet alleen vermoedens maar feiten aan ten grondslag liggen?
De kinderrechter heeft het bureau jeugdzorg gemachtigd het kind uit huis te plaatsen. Dit geeft aan dat er naar het oordeel van de rechter in deze zaak sterke aanwijzingen zijn dat het niet scheiden van moeder en kind ernstige risico's voor het kind met zich meebrengt.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hiervoor al aangegeven bevindt de zaak zich thans onder de rechter. Diens oordeel dient dan ook te worden afgewacht.
Problemen bij het aanvragen van meeneembare studiefinanciering |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek van NEWS is gebleken dat eenderde van de Nederlandse masterstudenten heeft aangegeven problemen te ervaren bij het aanvragen van meeneembare studiefinanciering?1
Het onderzoek is mij bekend. Het dateert van 12 oktober 2009 en is reeds tweemaal eerder onderwerp geweest van kamervragen waarop reeds eerder door respectievelijk mijn voorganger en mijzelf is gereageerd.
Is het u bekend dat het soms maanden duurt voordat er een beslissing wordt genomen door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ondanks een tijdige aanvraag van de student?
Op 1 april heb ik uw kamer hierover het volgende gemeld:
Ter toelichting schets ik u de situatie in het Verenigd Koninkrijk. Verreweg het grootste aantal studenten uit Nederland wenst daar een masteropleiding te volgen. Op dit moment bestaan er in het Verenigd Koninkrijk 106 universiteiten en 170 andere instellingen, die op enigerlei wijze hoger onderwijs aanbieden. Het aantal verschillende opleidingen en de inhoud ervan varieert in grote mate. Naar alle waarschijnlijkheid bestaan er momenteel meer dan 20.000 verschillende opleidingen. Voor elk van deze opleidingen kan meeneembare studiefinanciering worden aangevraagd en voor elke toewijzing daarvan moet zoveel mogelijk duidelijk zijn dat de individuele opleiding van voldoende kwaliteit en niveau is.
Bent u bekend met het feit dat de termijn niet «in zeer bijzondere gevallen» wordt overschreden, maar dat hier structureel sprake van is?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 12 maart heb aangegeven, heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) acht weken de tijd om een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering af te handelen, inclusief een eventuele beoordeling van de gewenste opleiding door de Nuffic. Indien de aanvraag niet volledig of anderszins onduidelijk is, wordt de student bevraagd. Het moge duidelijk zijn dat de termijn van acht weken in dat geval wordt opgeschort.
Slechts in zeldzame gevallen komt het voor dat de termijn van acht weken niet kan worden behaald. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat structureel sprake is van overschrijding van de termijn. Wel moet gezegd dat de Nuffic (en daarmee ook DUO) afhankelijk is van instellingen in het buitenland en zowel Nuffic als DUO geen middelen hebben om deze partijen tot spoed te manen. Desondanks doen beide organisaties er alles aan een aanvraag binnen de termijn van acht weken afgehandeld te hebben.
Bent u bekend met het feit dat elke opleiding per student opnieuw getoetst wordt ondanks eerdere toetsing van dezelfde opleiding?
Ja. Een opleiding wordt met een bepaalde frequentie geaccrediteerd. Daarnaast onstaan er met regelmaat nieuwe opleidingen en zullen andere opleidingen ophouden te bestaan. Het kan dus zeer goed het geval zijn dat voor een opleiding waarvoor eerder meeneembare studiefinanciering werd toegekend, een aantal jaren later geen meeneembare studiefinanciering kan worden verkregen. Overigens is wel afgesproken dat indien een student bij de start van een opleiding meeneembare studiefinanciering voor die opleiding toegekend krijgt, de studiefinanciering niet tijdens de opleiding wordt ingetrokken.
Overigens heb ik het belang van een zorgvuldige toetsing en de daaraan inherente problematiek ook toegelicht in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Van der Ham van 3 augustus 2009. Ik heb toen het volgende aangegeven:
Is het u bekend dat dit onnodig werk oplevert en onnodige tijd in beslag neemt?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Ik zie een dergelijke nieuwe toetsing niet als onnodig werk.
Bent u bereid iets aan dit probleem te doen?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid echt actie te ondernemen en een maximumtermijn voor beslissingen op te leggen aan DUO?
Zoals ik op 12 maart heb aangegeven geeft de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) al een maximumtermijn aan, waaraan ook DUO zich te houden heeft. De AWB stelt dat een primaire aanvraag in principe binnen acht weken moet zijn afgehandeld (art. 4.13 AWB). DUO doet zijn uiterste best om een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering binnen deze termijn te behandelen en in verreweg de meeste gevallen lukt dat ook. In 2009 bedroeg de gemiddelde behandeltijd van een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering iets minder dan 6 weken. Echter, er zijn verschillende situaties waarin de termijn van acht weken niet bindend is. Deze termijn wordt ingevolge art. 4.15 AWB verlengd op het moment dat de DUO de aanvrager verzoekt om nadere informatie. Dit kan extra tijd kosten, vooral als deze informatie moet worden verkregen van buitenlandse organisaties. Ook is het mogelijk om in zeer bijzondere gevallen de termijn van acht weken te overschrijden, maar dan rust op het uitvoerende orgaan de verplichting dit aan de aanvrager te melden.
Bent u bereid een schadevergoeding toe te kennen aan studenten indien DUO de maximumtermijn van acht weken overschrijdt?
Er bestaat reeds een mogelijkheid voor burgers van wie de verzoeken aan de overheid, zoals hierboven omschreven, niet tijdig worden beantwoord. In december 2009 is de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 542) van kracht geworden. Deze aanpassing van eerdergenoemde Algemene wet bestuursrecht, maakt het voor burgers, en daarmee ook voor studenten, mogelijk onder bepaalde omstandigheden het te laat beschikkende orgaan te verzoeken om een dwangsom uit te betalen. Dit geldt ook voor DUO.
De gang van zaken in Zierikzee met betrekking tot het informeren van de beide slachtoffers in deze zaak door het Openbaar Ministerie en politie |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Huldigt u, net als tijdens het spoeddebat van 10 maart 2010, nog steeds het standpunt dat alle procedures bij de vrijlating van een gewelddadige verdachte in de richting van de beide slachtoffers van een verdachte/dader correct zijn gevolgd? Zo nee, wat is dan de reden geweest dat u de Kamer niet hebt geïnformeerd over de juiste en werkelijke gang van zaken in Zierikzee?1
Tijdens het spoeddebat van 10 maart 2010 (TK, vergaderjaar 2009-2010, Handelingen 61, 5401-5418) heb ik onder meer gezegd: «Ik heb niet beweerd dat wij op dit moment kunnen vaststellen dat er nergens iets is misgegaan of beter had kunnen worden gedaan.»
Het College van Procureurs-Generaal heeft mij inmiddels bericht dat het op 4 mei 2010, nadat het door medewerkers van het tv-programma NOVA was benaderd, heeft onderzocht of de vrouw en de dochter geïnformeerd waren over de beslissing van de raadkamer van de rechtbank van 23 februari 2010 om de voorlopige hechtenis van de man te schorsen per 24 februari 2010 om 09:00. Het OM was namelijk tot die tijd uitgegaan dat de vrouw was geïnformeerd en had daarom geen aanleiding gezien dat eerder te verifiëren. Het OM heeft vervolgens bekendgemaakt dat door het OM ten onrechte geen opdracht aan de politie heeft gegeven om de vrouw en de dochter te informeren. De burgemeester en de teamchef van de politie zijn wel op 25 februari 2010 geïnformeerd.
Zie voor nadere informatie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat er een vangnet van hulpverlening rond de vrouw en haar dochter was georganiseerd? Waarom is er niet aan gedacht om bij de opheffing van de voorlopige hechtenis van de dader juist deze contactpersonen rond de Iraakse vrouw te informeren?
Het klopt dat er eind 2009 op initiatief van het Advies en meldpunt Kindermishandeling/Bureau Jeugdzorg een netwerkberaad tussen de betrokken hulpinstellingen in het leven is geroepen. Dit netwerkberaad is enkele keren bijeen geweest, waarbij afspraken zijn gemaakt over hulpverlening voor het gezin in acute, dreigende situaties. Ook medewerkers van het politieteam Zierikzee waren bij het overleg betrokken. Het OM participeerde hierin niet, aangezien het OM niet betrokken is bij de activiteiten die in de individuele zaken worden verricht door hulpverleningsinstellingen.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) Middelburg gehandeld conform de vigerende aanwijzingen van het College van procureurs-generaal betreffende het informeren van slachtoffers? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Nee, het OM-beleid voor het informeren van slachtoffers is niet volledig toegepast. Op grond van de geldende Aanwijzing huiselijk geweld, (en de nieuwe Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld die per 1 juni 2010 in werking zal treden) en de Aanwijzing Opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, dient het OM de slachtoffers te informeren over - onder meer - het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. Het OM kan het slachtoffer zelf informeren of de politie verzoeken het slachtoffer te informeren. Laatstgenoemde verzoeken worden aan de politie gedaan op basis van gegevens van personen die aangifte hebben gedaan en die zijn vastgelegd in het geautomatiseerd systeem van het parket.
Op twee manieren (per fax op 23 februari 2010 en mondeling tijdens een driehoeksoverleg op 25 februari 2010) is de politie over de schorsing van de voorlopige hechtenis geïnformeerd. Bij het versturen van de fax had aan de politie verzocht dienen te worden de slachtoffers in te lichten. Dat is per abuis nagelaten. Het OM betreurt ten zeerste dat het geen verzoek aan de politie heeft gedaan om moeder en dochter te informeren. Het zal in de komende weken tot in detail in kaart brengen hoe rond de invrijheidstelling van de man is omgegaan met de informatievoorziening aan de slachtoffers. Daaruit kunnen lessen worden getrokken voor wat betreft de inrichting van de interne procedures en het toezien op de naleving daarvan.
Was er tussen gemeente en OM al langer discussie over de wijze van informeren van de slachtoffers door OM en politie? Zo ja, waarom is de ware reden van deze discussie nooit medegedeeld aan de Kamer?
Er is geen sprake geweest van een discussie tussen gemeente en OM over de wijze van het informeren van de slachtoffers. Het OM-beleid op dit vlak is helder, het is echter niet volledig uitgevoerd. Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de gang van zaken?
Ja.
De zorg aan mensen met oorsuizen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de zorg (diagnostiek en behandeling) voor mensen met auditieve problemen en taalproblemen bij Adelante?1
Ja.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er in opdracht van ZonMw multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan om de zorg voor mensen met Tinnitus/Hyperacusis/Menièrete (oorsuizen) te evalueren, en dat een onderdeel de kosteneffectiviteit en de uitkomsten van behandeling is (rapport verwacht voorjaar 2011)?
Ik ben op de hoogte van een onderzoekstraject van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht die onderzoek uitvoeren naar nieuwe interventies voor tinnitus. Het onderzoekstraject vindt niet plaats in opdracht van ZonMw, maar op eigen initiatief van bovengenoemde partijen. ZonMw levert een financiële bijdrage aan het onderzoekstraject.
Bent u er ook van op de hoogte dat het Centrum Indicatiestelling Zorgsector (CIZ) sinds januari 2009 oordeelt dat Tinnitus geen grondslag is voor AWBZ en dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) geen grond ziet voor financiering, zolang er geen resultaten zijn van het onderzoek?
De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Het bieden van reguliere zorg aan mensen met tinnitus valt onder de zorg die door audiologische centra van oudsher wordt geboden op grond van de Zorgverzekeringswet (en voorheen de Ziekenfondswet). Het CVZ heeft niet kunnen vaststellen de behandelvormen, waar Adelante onderzoek naar doet voldoende effectief zijn. De nieuwe interventies zijn geen te verzekerde prestaties in het kader van de Zvw of AWBZ.
Hoe oordeelt u over het feit dat er onderzoek wordt gedaan naar de (kosten)effectiviteit van een multidicsiplinaire behandeling, maar dat die behandeling niet vergoed wordt, noch via de AWBZ, noch via de zorgverzekeraars?
Voor het initiëren van het onderzoek zijn Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht verantwoordelijk. Ook het eventueel beëindigen van het onderzoekstraject is een besluit die de initiatiefnemers samen nemen. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over deze besluitvorming te oordelen of mij daarin te mengen.
Bent u ervan op de hoogte dat, wanneer de behandeling niet gefinancierd wordt, deze dan zal moeten worden gestaakt en dat het onderzoek niet kan worden afgemaakt? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat hier sprake is van een ernstige situatie, omdat mensen hun (lopende) behandeling dreigen te verliezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is geen sprake van een ernstige situatie omdat het niet gaat om een situatie waarin verzekerden verstoken blijven van noodzakelijke zorg. Voor reguliere tinnituszorg binnen audiologische centra is er een bekostigingstitel binnen de Zorgverzekeringswet.
Erkent u tevens dat met overheveling van AWBZ-grondslagen naar de zorgverzekeringswet is gesteld dat niemand buiten de boot diende te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het onderzoektraject heeft betrekking op nieuwe behandelvormen van tinnitus. De zorg aan verzekerden met tinnitus is niet gericht op een AWBZ-grondslag. Er is hier dan ook geen sprake van een overheveling van AWBZ-grondslagen. Voor reguliere tinnituszorg is een bekostigingstitel binnen de Zvw.
Bent u bereid een uitweg uit de impasse te zoeken, desnoods door tijdelijke projectsubsidie, tot de tijd dat het onderzoek is afgerond en er meer duidelijkheid is over (de bekostiging van) Tinnitus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee. Op 20 april 2010 heeft al een overleg plaatsgevonden met Adelante, ZonMw, NZa, CVZ en VWS over het bekostigingsprobleem die Adelante heeft om het onderzoekstraject af te ronden. In dat overleg werd duidelijk dat de bekostiging ten laste van de NZa-beleidsregel innovatie niet mogelijk is. ZonMw heeft naar aanleiding van het overleg bovenop de al eerder toegezegde middelen aanvullend subsidie toegezegd. Het financiële vraagstuk waarvoor Adelante zich gesteld ziet, hangt samen door Adelante eerder gemaakte keuzes. De verantwoordelijkheid voor deze keuzes ligt bij Adelante.
Wat kost het onderzoek van ZonMw?
Het betreft geen onderzoek van ZonMw, maar een onderzoek van Audiologisch Centrum Adelante uit Hoensbroek, Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Universiteit Maastricht waarvoor ZonMw een bijdrage heeft geleverd aan de financiering. De financiële bijdrage van ZonMw voor het onderzoeksproject bedraagt, inclusief de recente aanvullende bijdrage, maximaal € 527.423,56.
De aangiftestop van winkeliers die het slachtoffer zijn van winkelcriminaliteit |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Ronald van Raak |
|
Kent u het artikel «Aangifte doen bij diefstal is winkelier te veel gedoe»?1 Wat is uw reactie op het feit dat sommige winkeliers nauwelijks nog aangifte doen van diefstal?
Ja ik ken het artikel en ik betreur het feit dat sommige winkeliers nog nauwelijks aangifte doen.
Is het waar dat er slechts in 2 procent van het totaal aantal gepleegde winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan? Hoe verklaart u het feit dat de 1,5 miljoen winkeldiefstallen per jaar slechts 35.000 aangiften opleveren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u begrip voor de winkeliers die geen aangifte meer doen omdat dit uren tijd kost, leidt tot overlast in de zaak en het resultaat vaak onduidelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het ongewenst is dat er in de praktijk vaak geen aangifte wordt gedaan vanwege de rompslomp die dit met zich meebrengt?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat zestien procent van de detailhandelsvestigingen die te maken hebben met diefstal, hier aangifte van doet. Winkelcriminaliteit veroorzaakt overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. Aanpakken van winkelcriminaliteit kan alleen als de politie van het voorval op de hoogte is. Wanneer winkeliers slachtoffer worden van een misdrijf, is het daarom belangrijk aangifte te doen. De politie inventariseert daarom met een aantal partijen, waaronder Detailhandel Nederland, op welke wijze het intakeproces verbeterd kan worden om zo tegemoet te komen aan de behoeften vanuit het bedrijfsleven om sneller en gemakkelijker aangifte te kunnen doen. In enkele regio’s lopen pilots om de aangifte voor het bedrijfsleven te vereenvoudigen; de mogelijkheid tot landelijke uitrol wordt hiervan nagegaan.
Hoe betrouwbaar zijn de cijfers dat de winkelcriminaliteit daalt, wanneer er steeds meer winkeliers geen aangifte meer doen? Hoe gaat u voorkomen dat winkeldiefstal hierdoor een onzichtbaar probleem dreigt te worden?
De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven baseert de cijfers niet op aangifte, maar op interviews met ongeveer 12.000 winkeliers. Door de omvang van de steekproef geven deze cijfers een betrouwbaar beeld.
Wat zijn de meest recente cijfers over het oplossingspercentage? Kan dit gespecificeerd worden naar winkelcriminaliteit en andere vormen van criminaliteit?
Uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat sinds 2002 het aantal geregistreerde misdrijven is gedaald van 1,4 miljoen tot 1,2 miljoen in 2007. Het ophelderingspercentage is in die periode gestegen van iets meer dan 18% tot 23%. Het ophelderingspercentage kan niet worden uitgesplitst naar winkeldiefstal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het voor winkeliers gemakkelijker te maken om aangifte te doen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het voor alle vormen van winkelcriminaliteit mogelijk wordt aangifte te doen via internet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het bedrijfsleven komt het signaal dat de huidige aangiftemodaliteiten onvoldoende aansluiten bij de bestaande behoeften. Zoals reeds in antwoord 3 is aangegeven, onderzoekt de politie hoe het aangifteproces kan worden verbeterd. Deze zomer zal de politie tot een advies komen. Hierbij wordt ook de mogelijkheid om ook bij een bekende dader via internet aangifte te doen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte. Ik sta positief tegenover deze ontwikkelingen en stimuleer verbeteringen rond aangifte ook in de proeftuinen winkelcriminaliteit die momenteel op een aantal plaatsen lopen.
Welke inspanningen verricht u om er voor te zorgen dat de politiekorpsen beschikken over voldoende agenten om alle aangiften snel in behandeling te nemen? Bent u bereid er bij de korpsen op aan te dringen dat de agenten zoveel mogelijk naar de getroffen winkels toe moeten gaan om de aangiftes op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie. Desalniettemin is het noodzakelijk om de huidige en toekomstige prioriteiten invulling te geven vanuit de bestaande capaciteit. De prioritering van politie-inzet is een verantwoordelijkheid van de regionale driehoek.
AWACS-vliegtuigen die aan de grond blijven wegens roestvorming |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Kunt u de waarneming van bewoners uit Onderbanken bevestigen dat er op 5 mei 2010 in elk geval 11 AWACS-vluchten zijn uitgevoerd? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, bent u bereid een onderzoek naar deze waarneming in te stellen?
Ja, er zijn op 5 mei vluchten met AWACS toestellen uitgevoerd. Na een nauwkeurige inspectie van de gehele vloot is bij 15 van de 17 AWACS vliegtuigen corrosievorming bij het neuswiel vastgesteld. 15 toestellen waren daardoor tijdelijk niet beschikbaar voor daadwerkelijke inzet en trainingsvluchten. Met de vliegtuigen waarop geen corrosievorming is aangetroffen werd een aangepast vliegprogramma uitgevoerd.
Pluimveebedrijven die op slot zitten door besmet biologisch veevoer |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u bekend met pluimveebedrijven die op slot zitten vanwege dioxinebesmetting in het voer?1
Ja.
Kunt u opheldering geven over hoe het mogelijk is dat de dioxine pas ontdekt is nadat het voer is verspreid onder de pluimveebedrijven?
De oorzaak van de besmetting blijkt te liggen in een partij biologische maïs afkomstig uit de Oekraïne die rond 10 december 2009 in Nederland is ingevoerd.
Bij de uitvoer van veevoer uit de Oekraïne zijn meerdere overheidsinspectie- diensten van de Oekraïne betrokken. De Staats Quarantaine Inspectiedienst controleert de afwezigheid van plantenziekten, de Inspectiedienst van Kwaliteit Agrarische producten controleert de kwaliteit en de Veterinaire Staats Commissie controleert op de afwezigheid van schadelijke stoffen.
Hiertoe worden telkens monsters genomen van de betrokken partij. De kans dat agrarische producten verontreinigd zijn met dioxine wordt door de Oekraïense autoriteit beschouwd als minimaal. Om die reden is de betrokken partij door de Oekraïense Inspectiediensten niet getest op de aanwezigheid van dioxine.
Ten aanzien van de Nederlandse overheidscontrole bij invoer van grondstoffen kan gemeld worden dat alle diervoeders uit derde landen voor een documentcontrole dienen te worden aangemeld bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Te importeren partijen diervoeders worden vervolgens door de VWA steekproefsgewijs bemonsterd. Deze controle vindt plaats op basis van een risicobeoordeling. Deze risicobeoordeling is gebaseerd op historische gegevens en op basis van de kennis omtrent de productie van veevoeders. Tot nu toe was er op basis van deze risiscobeoordeling geen reden voor de VWA maïs te bemonsteren en te analyseren op dioxine.
Het importerende bedrijf heeft deze maïs bemonsterd en bij een privaat laboratorium laten onderzoeken op dioxine. De analyseresultaten van dit monster gaven geen overschrijding van de wettelijke norm te zien. Uitgaande van het feit dat deze maïs voldeed aan de wettelijke norm, is deze maïs door het importerende bedrijf verhandeld en vervolgens in verschillende mengvoederbedrijven verwerkt tot diervoeder. Achteraf blijkt door onderzoek van het RIKILT dat deze maïs een overschrijding van drie maal de wettelijke norm aan dioxine bevat. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de gebruikte analysemethode van het private laboratorium niet gevoelig genoeg was. Het private laboratorium had de gebruikte screeningsmethode niet geaccrediteerd en was daarmee ook niet verplicht deel te nemen aan Europese ringtesten. Mogelijk ligt hier de oorzaak van de valse negatieve screeningsuitslag. De VWA is, in samenwerking met het RIKILT, hiernaar een onderzoek gestart.
Dioxine wordt niet gezien als een gevaar dat veelvuldig voorkomt bij maïs. Om die reden hebben de ontvangende mengvoederbedrijven deze partij maïs verder niet in hun steekproef voor bemonstering meegenomen. De relatief geringe overschrijding van de dioxinenorm in legpluimveevoer heeft vervolgens geleid tot een overschrijding van de dioxinenorm in eieren. De overschrijding van de dioxinenorm in de eieren is vervolgens eind april aangetoond in een monster dat genomen was in het kader van een dioxinemonitoringsprogramma van de VWA. Op basis hiervan is gekeken naar de mogelijke bron van deze besmetting. Dat bleek de bewuste partij maïs te zijn die was geïmporteerd uit de Oekraïne. Op dat moment was het bewuste veevoeder al verspreid over meerdere veehouderij-bedrijven.
Wat is de oorzaak van de aanwezigheid van dioxine in het voer? Hebt u aanwijzingen waar dit vandaan komt?
Op basis van de analyseresultaten zijn er aanwijzingen dat de aanwezigheid van de dioxine in de biologische maïs veroorzaakt, is door een droogproces. Het is aan de Oekraïense autoriteiten om hierover zekerheid te geven. Zij zijn hiertoe door de Europese Commissie opgeroepen.
Wat is de procedure bij controle van veevoer bij binnenkomst in de EU en in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie wordt het veevoer in Oekraïne gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de procedure van dergelijke controles in Oekraïne?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, aangezien de partij veevoer bestaat uit 2500 ton, waarvan 600 ton is ontvangen door een Lochemse coöperatie, opheldering geven waar de andere 1900 ton is gebleven?
De gehele partij is door de VWA getraceerd en in kaart gebracht. Duizend ton is via een Nederlandse handelaar aan bedrijven in Duitsland geleverd. De andere 1500 ton (waaronder de bovengenoemde 600 ton) is door een Nederlandse handelaar aan totaal vijf mengvoederbedrijven geleverd.
Waarom wordt er biologisch veevoer uit de Oekraïne geïmporteerd?
In Nederland is de productie van veevoer ontoereikend voor de behoefte van met name pluimvee en varkens. Voorheen kwam veel veevoer uit Duitsland, maar sinds misoogsten in 2007 en de sterke groei van de sector is dit meer verlegd naar andere landen, waaronder de Oekraïne. De biologische dierlijke sector is zich bewust van het feit dat import uit landen die nog geen lange traditie hebben in biologische productie, meer risico's met zich mee kan brengen.
Een Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bent u bekend met de uitzending van NOVA over een Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd?1
Ja.
Kunt u een nadere toelichting geven op de vlucht van deze rechter naar Nederland? Is het waar dat deze rechter vanwege politieke opvattingen in Turkije gemarteld en bedreigd is? Wat is uw reactie op het feit dat een rechter in Turkije niet veilig is en zich genoodzaakt ziet in een lidstaat van de Europese Unie asiel aan te vragen?
Het gaat hier om vertrouwelijke persoonlijke gegevens die gelet op de aard van de te volgen procedure, die zich nog bevindt in de fase van beoordeling door de IND, niet mogen worden openbaargemaakt.
Wat is uw reactie op de beweringen van de rechter en de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD dat er sprake is van fundamentele misstanden ten aanzien van politie en justitie in Turkije? Bent u met hen van mening dat de hervormingen in Turkije een vorm van façadepolitiek zijn met het oog op de aansluiting van Turkije bij de Europese Unie?
Het waarborgen van de grondrechten in Turkije is van groot belang. Juist het EU-toetredingsproces waarbij Turkije zich als kandidaat-lidstaat heeft gecommitteerd aan onder meer justitiële hervormingen, kan daaraan bijdragen. Eventuele schendingen van grondrechten vormen een terugkerend aandachtspunt in zowel bilaterale contacten tussen Nederland en Turkije als in EU-verband. De Nederlandse regering zal Turkije daarom blijven aanspreken op het belang van naleving hiervan.
Wat dient deze vlucht van een rechter en het voorkomen van andere fundamentele misstanden naar uw mening te betekenen voor de relatie tussen Turkije en de Europese Unie? Bent u bereid deze misstanden aan te kaarten bij uw Turkse ambtgenoot en in Europees verband? Wilt u bevorderen dat de Europese Unie Turkije aanspreekt op deze misstanden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de eerdergenoemde rechter ook in Nederland met bedreigingen geconfronteerd wordt? Hoe wordt in afdoende beveiligingsmaatregelen voorzien?
De desbetreffende vreemdeling heeft aangifte gedaan van bedreiging bij de politie. Op verzoek van de politie is vervolgens een beveiligingsmaatregel getroffen. Over de aard van deze maatregel doe ik geen mededeling.
Is het waar dat de ouders van deze rechter zijn ondergedoken vanwege bedreigingen? Welke inspanningen kunnen worden verricht om de veiligheid van deze ouders te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat u zorg draagt voor een zo spoedig mogelijke behandeling van het asielverzoek van de rechter?
Ik zal zorgdragen voor een voortvarende behandeling van het verzoek.
Executies van politieke gevangenen in Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat er op 9 mei jl. vijf Koerden in de Evin-gevangenis in Teheran zijn geëxecuteerd?1
Ik ben zeer verontrust over het grote aantal executies in Iran, de dreiging met de voltrekking van meer executies, en de berichtgeving over het dikwijls niet voldoen aan internationale standaarden voor een eerlijke procesgang. Op 9 mei jl. zijn Shirin Alamhouli, Farzad Kamangar, Ali Haydarian, Farhad Vakili, en Mehdi Eslamian in de Evin gevangenis in Teheran geëxecuteerd.
Wat was de aanklacht tegen deze veroordeelden en hebben zij naar internationaal geldende maatstaven een eerlijke procesgang gehad?
Door het gesloten karakter van genoemde rechtszaken is het niet mogelijk een compleet oordeel te geven over de mate waarin de processen voldoen aan de internationale maatstaven voor een eerlijke procesgang. Uit berichtgeving blijkt dat betrokkenen werden verdacht van strijd tegen God («moharebeh») en misdaden tegen de nationale veiligheid. De zaken zouden naar het Hoogste Gerechtshof zijn gestuurd en nog niet geheel zijn afgerond. Er is indicatie dat Shirin Alamhouli haar familie niet heeft mogen zien voordat ze geëxecuteerd werd.
Is het waar dat noch de familie, noch de advocaten van deze veroordeelden vóór de executies op de hoogte zijn gesteld van de geplande tenuitvoerlegging daarvan?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat voor een aantal van de geëxecuteerden geldt dat de veroordeling nog niet definitief was omdat er nog beroep openstond? Zo ja, waren deze executies naar Iraans recht legaal?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op al de voornoemde aspecten opheldering te vragen bij de Iraanse overheid en zo nodig uw protest uit te spreken tegen deze gang van zaken?
De Nederlandse ambassadeur in Iran heeft op 11 mei jl. bij de Iraanse autoriteiten verontwaardiging uitgesproken en de executies veroordeeld. Daarbij heeft hij ernstige zorgen geuit over berichtgeving van een gebrekkige procesgang. De ambassadeur heeft Iran opgeroepen een moratorium op de doodstraf in te stellen.
Op instigatie van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger op 13 mei jl. namens de EU een verklaring uitgebracht waarin de genoemde executies eveneens ernstig zijn veroordeeld. Iran is daarbij opgeroepen aan al zijn internationale verplichtingen betreffende een eerlijke procesgang te voldoen en een moratorium op de doodstraf in te stellen. Daarbij is in het bijzonder gerefereerd aan de lopende zaken van Zeynab Jalalian en Hossein Khezri.
De regering zal de doodstrafvonnissen voorts aan de orde stellen in de VN-Mensenrechtenraad.
Nederland volgt de ontwikkelingen op mensenrechtengebied nauwgezet en zal niet nalaten de Iraanse autoriteiten bilateraal, in EU-verband en VN-kader te wijzen op hun internationale verplichtingen en op te roepen doodstrafvonnissen te herzien.
Homofobe geweldincidenten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de aard van het geweldincident tegen een homoseksuele man op bevrijdingsdag in Amsterdam? Deelt u de mening dat dit incident in het persectief moet worden gezien van een groter probleem, zoals onderzoek van MOVISIE al constateerde, namelijk dat zeven van de tien LHBT’s (lesbienne, homofiele, biseksuele en transgender) op enige wijze te maken hebben gehad met discriminerend verbaal of fysiek geweld?1
In de nacht van 5 op 6 mei is er een vechtpartij geweest in de buurt van de Westermarkt te Amsterdam, waarbij een homoseksuele man gewond is geraakt. Het strafrechtelijk onderzoek naar dit incident loopt nog. Ik kan vooruitlopend op de resultaten daarvan hierover geen mededelingen doen.
Wat zijn de jongste cijfers van homofoob geweld in 2010? Is na de toename vorig jaar een positieve kentering gekomen of heeft de negatieve trend zich voortgezet?
De cijfers die vorig jaar zijn gepubliceerd betroffen de situatie in 2008 (TK 2009–2010, 30 950, nr. 17). Over 2010 zijn nog geen landelijke cijfers bekend. Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie brengt aan het begin van de zomer het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie POLDIS 2009 uit. Daarin zijn de gegevens opgenomen over 2009. Hierin zal ook specifiek aandacht zijn voor homofoob geweld. Uw Kamer zal over dit rapport worden geïnformeerd.
Hoe staat het met de verdere landelijke uitrol van de hate-crime campagne? Wat is de status van het eenvoudiger melden van homofoob geweld bij de politie? Hoe verloopt het proces van betere registratie van homofoob geweld conform de motie Dittrich? Is de aangiftebereidheid toegenomen? Hoe wilt u dit verbeteren? Bent u bereid een campagne te starten om de aangiftebereidheid te vergroten?
Het politieproject Hatecrimes vindt als pilot in twee regiokorpsen plaats. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de brief van 12 februari 2010 heeft aangegeven is een belangrijk onderdeel van dit project al landelijk uitgerold, namelijk de mogelijkheid om laagdrempelig via www.hatecrimes.nl een melding te doen van een homofoob of racistisch discriminatie-incident («hatecrime») of een afspraak te maken om hiervan aangifte te komen doen. De website wordt momenteel landelijk extra onder de aandacht gebracht via de algemene politiewebsite en diverse media gericht op lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders. Deze activiteiten zijn erop gericht om de aangiftebereidheid in geval van homofoob geweld te vergroten. Onder andere uit het onderzoek van Movisie uit 20092 blijkt dat homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en transgenders vaak geen aangifte doen. Het is niet bekend hoe de aangiftebereidheid zich in algemene zin ontwikkelt, en of er sprake is van een toename. Uit informatie van het LECD blijkt dat het aantal meldingen via de website www.hatecrimes.nl vooralsnog niet toeneemt: in de eerste vijf maanden van 2010 zijn langs deze weg vier serieuze meldingen over homofoob geweld ontvangen. Deze zomer zal de brede landelijke voorlichtingscampagne antidiscriminatie uit 2009 herhaald worden van 23 augustus tot en met 26 september 2010. Hierbij is het doel de bereidheid van burgers te vergroten om discriminatie-ervaringen te melden.
Wat betreft de uitvoering van de motie Dittrich kan ik u melden dat het Openbaar Ministerie (OM), de politie en de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen werken aan een betere registratie van discriminatie-incidenten, waaronder homofoob geweld. Het gebruik en de kwaliteit van het zaaksoverzicht waarop de politie alle discriminatie-incidenten registreert, is geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt voor de doorontwikkeling van POLDIS, het criminaliteitsbeeld discriminatie van het LECD. Het streven is om in 2012 ook de gegevens van het OM over strafvordering op te nemen in POLDIS. Het OM beschikt over een nieuw systeem dat het mogelijk maakt om commune delicten, waarbij sprake is van een discriminatoire achtergrond, te voorzien van een speciale classificatie. In 2012 zal door dit nieuwe systeem een meer compleet beeld gegeven kunnen worden over alle zaken uit 2011 met een discriminatoire achtergrond.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Van der Ham2 inzake een integrale aanpak tegen homofoob geweld?
Zoals gemeld in de kabinetsreactie op het onderzoek naar geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 27 017, nr. 58), zijn er al veel verbeteringen in gang gezet aangaande de aanpak van homofoob geweld en de veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders. Tijdens het AO over homofoob geweld van 17 februari 2010 is aan uw Kamer toegezegd dat het kabinet in de voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid die eind juni 2010 naar de Kamer zal worden gestuurd, hierop apart zal ingaan.