De uitstoot van de ISLA raffinaderij |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Kent u het bericht1 dat uit metingen blijkt dat de ISLA raffinaderij op Curaçao in een periode van 36 meetdagen twaalf keer de maximumwaarden voor 80 microgram zwaveldioxide per kubieke meter heeft overschreden?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de dagen en de precieze overschrijdingen van de maximumwaarden?
Ja. Bijgevoegd vindt u de metingen voor zwaveldioxide in een tabel. Begin juni 2010 zijn door de GGD Amsterdam de metingen uit de eerste periode gevalideerd. De gevalideerde gegevens stroken daardoor niet met de informatie uit het kantenartikel van 28 mei.2
De normering uit «Attachment F» van de hindervergunning staat op maximaal 80 µg/m3 zwaveldioxide gemiddeld per jaar. Het maximum voor de daggemiddelde concentratie staat op 365 µg/m3 zwaveldioxide.
De hoogst gemeten daggemiddelde concentratie op de locatie Beth Chaim is 95 µg/m3 zwaveldioxide. De maximumwaarde voor het daggemiddelde dat volgt uit «Attachment F» is derhalve niet overschreden. Het jaargemiddelde kan nog niet worden bepaald.
Is het waar dat sinds het stilleggen van de raffinaderij de metingen een aanzienlijke daling laten zien in de aanwezigheid van zwaveldioxide in de lucht?
Ja. Zoals uit de tabel blijkt, is er een duidelijk verschil te zien in de gemeten waarden tot 1 maart 2010 en de metingen die daarna gedaan zijn. Overigens is de raffinaderij niet in zijn geheel stilgelegd. Bepaalde onderdelen van de raffinaderij zijn wel in werking, zoals het gedeelte waar smeerolie wordt gemaakt.
Welke maximumwaarden gelden onder vergelijkbare omstandigheden in Nederland?
In Nederland geldt ter bescherming van de gezondheid voor zwaveldioxide een maximum voor de daggemiddelde concentratie van 125 µg/m3. Deze mag maximaal drie keer per jaar overschreden worden. Voor de uurgemiddelde concentratie geldt een maximum van 350 µg/m3, welke maximaal 24 keer per jaar overschreden mag worden. Voor bescherming van de gezondheid is geen jaargemiddelde grenswaarde gesteld. Wel geldt ter bescherming van ecosystemen een norm voor het jaargemiddelde en voor het winterhalfjaar van 20 µg/m3.
Welke gezondheidsrisico’s zijn precies verbonden aan de geconstateerde uitstoot van de ISLA-raffinaderij?
Uit de metingen valt niet direct af te leiden wat de uitstoot van de raffinaderij is, omdat alleen de actuele concentratie op een bepaalde locatie gemeten wordt. Van zwaveldioxide is bekend dat het bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties (enkele minuten aan concentraties boven 1 000 µg/m3 of enkele dagen aan concentraties boven 250 µg/m3) kan leiden tot luchtwegproblemen zoals kortademigheid en verminderde longfunctie. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert voor zwaveldioxide als richtlijn een maximum van 500 µg/m3 voor een duur van 10 minuten en 20 µg/m3 voor een periode van 24 uur. De WHO stelt dat een jaargemiddelde norm geen toegevoegde waarde heeft naast de daggemiddelde grenswaarde.
Kunt u, alle meetgegevens tot nu toe overziende, een oordeel geven over de vraag of de ISLA-raffinaderij naar Nederlandse maatstaven in Nederland getolereerd zou worden?
Nederlandse raffinaderijen worden over het algemeen niet beoordeeld op basis van hun bijdrage aan de concentratie op een meetpunt in de omgeving, maar op basis van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de schoorsteen. Dat maakt een vergelijking op voorhand lastig. Welke maatregelen bedrijven in het kader van hun milieuvergunning dienen te nemen om rookgassen te reinigen kan overigens (ook) in Nederland mede afhankelijk zijn van de economische situatie waarin een bedrijf of bedrijfstak verkeert en van in EU-verband afgesproken technische eisen, zoals in het kader van de IPPC-richtlijn. Niettemin kan geconstateerd worden dat bij meetpunten rond Nederlandse raffinaderijen hoge concentraties zeldzaam zijn en vooral samenvallen met perioden waarin de rookgasreiniging buiten werking is. De onder vraag 4 vermelde normen zijn de afgelopen 12 jaar niet overschreden.
Zijn deze meetgegevens voor u aanleiding om, in overleg met de autoriteiten van Curaçao, te bezien of de maximumwaarden en de toegelaten piekwaarden naar beneden moeten worden bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van milieunormen is een autonome aangelegenheid van Curaçao. Curaçao heeft aangegeven dat het op termijn wil komen tot ambitieuzere milieunormen dan de huidige. Dat vind ik een belangrijk signaal. Ik acht het op dit moment met name van belang dat Curaçao de huidige normen handhaaft en voldoet aan hetgeen de rechter heeft bepaald. In dat kader zal de huidige hindervergunning nu als eerste aangescherpt worden waardoor het handhaven beter mogelijk wordt. Met dat doel is eerder dit jaar het project «Versterking Milieudienst» in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) door USONA goedgekeurd.
Kunt u aangeven of en zo ja, elders op de Antillen en Aruba luchtkwaliteitsgegevens voorhanden zijn en aanleiding geven tot zorg?
Voor zover mij bekend zijn er nergens anders op de Antillen en Aruba luchtkwaliteitsgegevens voorhanden die aanleiding geven tot zorg. Op Bonaire heeft vorig jaar wel een onderzoek plaatsgevonden naar stofoverlast. Daar heb ik uw Kamer op 23 maart 2010 over geïnformeerd in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Gent. Verder worden er op het terrein van de raffinaderij op Curaçao metingen gedaan door de Isla zelf. Deze zijn bestemd voor intern gebruik van het bedrijf.
In hoeverre zijn er reeds toekomstscenario’s voor de ISLA-raffinaderij? Vormen de verzamelde meetgegevens voor u extra argumenten om sluiting van deze raffinaderij te bepleiten?
Curaçao heeft de toekomstvisie op de raffinaderij nog niet gereed. Het opstellen hiervan maakt onderdeel uit van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI). Tot mijn teleurstelling is duidelijk geworden dat dit project vertraging heeft opgelopen. Begin augustus van dit jaar zal er een voortgangsoverleg over het SEI plaatsvinden en zal dit onderwerp nadrukkelijk op de agenda staan. Er zal dan een afspraak worden gemaakt over wanneer de toekomstvisie gereed zal zijn. Beleidsbeslissingen betreffende de raffinaderij of de energiesector zijn verder een autonome aangelegenheid van Curaçao.
Welke zijn op dit moment de rechtspositionele gevolgen voor de werknemers nu de raffinaderij (tijdelijk) gesloten is?
Zoals reeds aangegeven is de raffinaderij niet volledig gesloten en vindt er in sommige delen van het bedrijf nog productie plaats. Voor zover mij bekend zijn er geen rechtspositionele gevolgen voor de werknemers door de gedeeltelijke stillegging van de raffinaderij.
Het niet langer ten uitvoer leggen van elektronische detentie |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is de stand van zaken van het ten uitvoer leggen van Elektronische Detentie? Is het waar dat de huidige vorm van Elektronische Detentie per 1 september 2010 zal worden beëindigd, zodat er per die datum niemand meer thuisdetentie zal uitzitten met een enkelband?
De toepassing van elektronische detentie wordt gefaseerd beëindigd. Er worden geen nieuwe veroordeelden meer toegelaten tot elektronische detentie. Ik streef ernaar dat de toepassing van elektronische detentie volledig beëindigd is bij indiening van het wetsvoorstel thuisdetentie bij de Tweede Kamer.
Bent u nog steeds van mening dat elektronische detentie een nuttig instrument is gebleken om de kortdurende detentie als gevolg van een korte vrijheidsstraf terug te dringen omdat een korte vrijheidsstraf niet effectief is in het terugdringen van recidive? Bent u nog steeds van mening dat met elektronische detentie detentieschade kan worden voorkomen?1
Ja. Zoals aangegeven in de brief van 8 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 75) zijn de met elektronische detentie opgedane ervaringen positief en voor mij reden om elektronische detentie een wettelijke basis te geven in de vorm van het wetsvoorstel thuisdetentie.
Waarom is gekozen voor het uitfaseren van elektronische detentie nog voordat het door u toegezegde wetsvoorstel thuisdetentie2 in werking is getreden? Wanneer zal dit wetsvoorstel naar verwachting de Kamer bereiken? Wanneer zal naar uw verwachting dit wetsvoorstel in werking treden?
Elektronische detentie heeft tot dusver, in de praktijk als noodmaatregel en proef, op basis van een circulaire plaatsgevonden. Ik acht dat niet langer wenselijk en daarom is een wettelijke regeling aangewezen. Ik ben van mening dat het nu aan de wetgever is om zich een oordeel te vormen over de vormgeving en toepassing van deze modaliteit. De verdere ontwikkeling van thuisdetentie kan dan binnen wettelijke kaders geschieden.
Het wetsvoorstel zal naar verwachting begin september bij uw Kamer worden ingediend en zal zo snel mogelijk nadat de beide Kamers der Staten-Generaal het hebben aanvaard, in werking kunnen treden.
Welke gevolgen heeft dit voor het personeel dat te maken heeft met Elektronische Detentie?
Het uitfaseren van elektronische detentie heeft negatieve consequenties voor het personeel bij de vijf Penitentiaire Inrichtingen Administratief (PIA’s). Voor deze personen is het Sociaal Flankerend Beleid van toepassing. Er wordt getracht om deze personen elders binnen het gevangeniswezen passend werk aan te bieden. Het uitfaseren van elektronische detentie heeft daarnaast ook positieve personele consequenties, doordat er sprake is van een toename van de behoefte aan detentiecapaciteit en daardoor ook aan personeel.
Het verkopen en niet accepteren van EU-regiotickets door NS |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Welke stappen heeft u inmiddels gezet naar aanleiding van de aanbeveling uit de initiatiefnota «De Grenzen voorbij»1 om te komen tot grensoverschrijdende tariefsystemen?
Er is frequent overleg met regio Aken en Vlaanderen, waar alle Nederlandse grensregio’s een open invitatie voor hebben. Doel van dat overleg is te komen tot een oplossing voor grensoverschrijdende verbindingen. Zie verder de tekst in de kamerbrief over grensoverschrijdend spoorvervoer onder bijlage 1 Verkoop van internationale treintickets – chipkaart (kenmerk IenM/BSK-2011/10130).
Bent u ermee bekend dat NS EU-regiotickets verkoopt?
Ja.
Is het waar dat dit ticket in de EU-regio Maas-Rijn wordt geaccepteerd in alle bussen en treinen in Duitsland en in alle bus- en bijna alle treinlijnen in België en op alle buslijnen van VEOLIA en in de VEOLIA–trein Maastricht–Heerlen–Kerkrade?
Nee, het Euregioticket wordt wel geaccepteerd op alle bussen maar niet op alle treinen in de regio Maas Rijn. In Duitsland is het ticket op het spoor geaccepteerd op alle regionale diensten, in Nederland en België alleen op vrijgegeven (regionale en grensoverschrijdende) trajecten.
Kunt u aangeven waarom NS zelf weigert het EU-regioticket te accepteren?
Het Euregioticket wordt door NS geaccepteerd op het regionale grensoverschrijdende traject Maastricht-Maastricht Randwijck en daarnaast ook bij haar onderaannemers: NMBS (Maastricht–Eijsden grens) en DB (Heerlen–Aachen). NS wil voor reizigers eenduidigheid en transparantie waar een treinkaartje geldig is. Bij uitbreiding van regionale vervoerbewijzen op hoofdrailnettrajecten wordt het minder duidelijk voor reizigers waar de vervoerbewijzen wel en niet geldig zijn.
Is het waar dat alle vervoerders de inkomsten van de verkoop van de EU-regiotickets zelf mogen houden en dat NS dus verdient aan de verkoop van tickets waarvoor alleen andere vervoerders kosten maken?
Het is waar dat alle vervoerders de inkomsten zelf mogen houden. Deze pragmatische afspraak is bij invoering van het ticket gemaakt om extra kosten voor een duur verdelingsmodel uit te sparen. Ik ga ervan uit dat wanneer de betrokken vervoerders bij het Euregioticket tot een herverdeling van de inkomsten willen komen, zij daar onderling uitkomen.
Welke middelen heeft u om NS te verplichten om mee te doen aan het project EU-regio-tarief?
De Wet personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet bieden geen mogelijkheid de NS te verplichten het Euregioticket te accepteren.
De advertentie van de politie Drenthe, Fryslân en Groningen waarin kandidaten worden opgeroepen te solliciteren naar de functie van Divisiechef |
|
Ed Anker (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de advertentie van de politie Drenthe, Fryslân en Groningen waarin kandidaten worden opgeroepen te solliciteren naar de functie van Divisiechef Beheersondersteuning?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Commissie Gelijke Behandeling dat deze advertentie in strijd is met de vigerende wetgeving?
Ja, ik deel de opvatting van de Commissie gelijke behandeling dat het in strijd is met de vigerende wetgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat het wervingsbeleid van de politie past binnen de wetgeving en ook recht doet aan de diversiteit?
Om in de toekomst een herhaling te voorkomen, zullen de juiste procedures bij het gericht werven op diversiteit opnieuw onder de aandacht van de Raad van Korpschefs i.o. worden gebracht.
Bent u bereid om er bij het korps op aan te dringen dat deze advertentie wordt ingetrokken en dat een werving wordt gestart waarbij mensen niet worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht?
Het is onwenselijk dat personen worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht. De korpsbeheerders van de betreffende regiokorpsen hebben inmiddels laten weten dat zij de vacature op zodanige wijze opnieuw open zullen stellen dat adequaat rekening wordt gehouden met de vigerende wetgeving.
Deelt u de mening dat op deze manier kwalitatief goede kandidaten worden uitgesloten voor deze functie en dat het gevoerde voorkeursbeleid afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de politieorganisatie en het draagvlak binnen de organisatie?
Door de manier waarop de vacature is opgesteld worden kandidaten uitgesloten. Zoals hierboven reeds aangegeven, is een dergelijk voorkeursbeleid in strijd met de vigerende wetgeving. De kwaliteit van kandidaten staat altijd centraal. Ik heb waardering voor het feit dat de korpsen Drenthe, Fryslân en Groningen een actief diversiteitsbeleid voeren en daarbij ook kritisch kijken naar de samenstelling van managementteams. Echter hierbij moet wel adequaat rekening worden gehouden met de vigerende wetgeving.
Zijn er binnen de sollicitatieprocedures voor functies binnen de politie meer gevallen bekend waarbij kandidaten op grond van hun ras of geslacht worden uitgesloten?
Er zijn mij binnen de politie geen gevallen bekend waarbij kandidaten op grond van ras of geslacht worden uitgesloten.
Zijn de procedures voor klachten hierover binnen de politie afdoende en op welke wijze draagt u zorg voor een goede procedure om te voorkomen dat mensen op grond van afkomst of geslacht worden uitgesloten?
De politieorganisatie is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van procedures met betrekking tot klachten over sollicitatieprocedures. De politieorganisatie draagt tevens zelf de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van diversiteitbeleid. Voor de kroonbenoemingen worden korpsen hierbij ondersteund door Politietop Divers. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van expertise en instrumenten vanuit de korpsen en het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit.
Het bericht dat de politie discrimineert in een personeelsadvertentie |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie discrimineert in personeelsadvertentie?»1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de politie Groningen in een personeelsadvertentie een functie exclusief opengesteld heeft voor «vrouwelijke kandidaten met een allochtone achtergrond» en autochtone mannen niet hoeven te solliciteren op de functie Divisiechef Beheersondersteuning Drenthe, Fryslân en Groningen?
Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de regionale politiekorpsen Drenthe, Fryslân en Groningen.
Deelt u de mening dat hier sprake is van pure discriminatie van de autochtone man en dat er altijd moet worden gekozen voor de kandidaat met de meeste kwaliteit, ongeacht geslacht of afkomst?
Ik acht het onwenselijk is om personen op grond van geslacht, afkomst of religie uit te sluiten. De kwaliteit van politiepersoneel staat altijd centraal bij het werven van kandidaten: van mannen en vrouwen, allochtonen en autochtonen. Ik heb waardering voor het feit dat de korpsen Drenthe, Fryslân en Groningen een actief diversiteitsbeleid voeren en daarbij ook kritisch kijken naar de samenstelling van managementteams. Echter hierbij moet wel adequaat rekening worden gehouden met de vigerende wetgeving.
Is het waar dat dit wervingsbeleid met u is afgesproken? Betekent dit dat u toestemming heeft verleend voor dit abjecte wervingsbeleid, dat zelfs door de Commissie Gelijke Behandeling is bekritiseerd?
Het opstellen van de vacaturetekst is in dit geval de verantwoordelijkheid van het korps.
Ik constateer evenwel in het debat een misvatting tussen enerzijds gelijke behandeling en anderzijds het diversiteitsbeleid.
Bent u bereid het korps te benaderen zodat deze vacature voor iedereen opengesteld gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat personen worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht. De Korpsbeheerders van de betreffende regiokorpsen hebben inmiddels laten weten dat zij de vacature op zodanige wijze opnieuw open zullen stellen dat adequaat rekening wordt gehouden met de vigerende wetgeving.
Uitzettingen naar Irak |
|
Naïma Azough (GL) |
|
Kent u de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 4 juni 2010 over een groepsuitzetting van 35 ex-asielzoekers naar Irak op 30 maart 2010? Zo ja, is het waar dat bij deze groepsuitzetting een aantal Irakezen na aankomst in Bagdad is gedetineerd en/of mishandeld?
De brief van VluchtelingenWerk is mij bekend. De uitvoeringsdiensten (Koninklijke Marechaussee en de Dienst Terugkeer en Vertrek) die bij de overdracht van deze Iraakse vreemdelingen aan de Iraakse autoriteiten waren betrokken, hebben geen onregelmatigheden vastgesteld. Mede naar aanleiding van de signalen die VluchtelingenWerk heeft ontvangen over de bejegening van deze groep na aankomst in Irak, heb ik ook de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) gevraagd naar hun bevindingen. Een lid van de CITT is meegereisd op de vlucht. De CITT heeft bevestigd dat de overdracht van deze groep aan de Iraakse autoriteiten op de luchthaven van Bagdad correct is verlopen. Er is tijdens de overdracht geen geweld van Iraakse ambtenaren geconstateerd ten aanzien van deze Iraakse vreemdelingen. Ook zijn mij overigens verder geen verifieerbare signalen bekend over onregelmatigheden bij de terugkeer van de betrokken Iraakse vreemdelingen.
Heeft u kennisgenomen van uitzettingen door andere EU-lidstaten? Hebben u ook berichten bereikt van mishandelingen van degenen die door andere EU-lidstaten zijn uitgezet?
Ik heb kennisgenomen van uitzettingen door andere EU-lidstaten. Er zijn mij geen feiten of signalen bekend dat bij uitzettingen naar Irak door andere EU-lidstaten, de overdracht niet correct is verlopen of dat door de Irakese ambtenaren geweld is gebruikt. Naar aanleiding van berichten over de detentie van Iraakse vreemdelingen die gedwongen zijn teruggekeerd uit het Verenigd Koninkrijk, heb ik informatie ingewonnen bij de Britse autoriteiten. Uit deze informatie blijkt dat teruggekeerde Iraakse vreemdelingen voor korte duur zijn gedetineerd in het kader van een standaardprocedure voor de controle van hun nationaliteit. De Britse autoriteiten hebben een aantal van deze Iraakse vreemdelingen gezien na hun vrijlating en stelden vast dat geen enkele Iraakse vreemdeling heeft geklaagd over de behandeling tijdens deze kortdurende detentie.
Is het u bekend of (een aantal van) de vreemdelingen die op 30 maart 2010 zijn uitgezet, na aankomst in Bagdad zijn vastgehouden door de autoriteiten? Zo ja, om welke reden zijn deze vreemdelingen gedetineerd in Bagdad en hoe lang? Zijn er op dit moment nog vreemdelingen van deze groep die vastgehouden worden door de Irakese autoriteiten? Zo nee, bent u bereid om via uw Irakese collega dan wel via andere kanalen (organisaties en NGO’s ter plekke, ambassade) duidelijkheid over deze signalen te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de vreemdelingen die op 30 maart 2010 zijn uitgezet na aankomst in Bagdad zijn gedetineerd door de autoriteiten. Wel is mij bekend dat de Iraakse autoriteiten Iraakse burgers die gedwongen terugkeren, standaard onderwerpen aan een kort veiligheidsonderzoek dat ongeveer drie uur in beslag neemt.
Is het u bekend of (een aantal van) de vreemdelingen die op 30 maart 2010 zijn uitgezet, in Bagdad zijn mishandeld door de autoriteiten? Zo ja, om welke reden zijn deze vreemdelingen mishandeld, waaruit bestond de mishandeling en hoe vaak kwam dit voor? Zo nee, bent u bereid om via uw Irakese collega dan wel via andere kanalen (organisaties en NGO’s ter plekke) duidelijkheid over deze signalen te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat op 9 juni wederom afgewezen Irakese asielzoekers naar Bagdad zijn uitgezet? Zou het uit oogpunt van zorgvuldigheid en veiligheid niet beter zijn om uitzettingen naar Irak onmiddellijk op te schorten, zolang er geen duidelijkheid is over het lot van de groep Irakezen die op 30 maart is uitgezet? Wat is uw reactie op de brief van UNHCR van 29 april 2010 waarin deze organisatie zich nog steeds verzet tegen uitzetting naar de vijf centrale provincies?
Op 9 juni zijn inderdaad Iraakse vreemdelingen gedwongen teruggekeerd naar Bagdad. Gelet op de bevindingen van de CITT over het verloop van het terugkeerproces van de 35 Iraakse vreemdelingen op 30 maart jl., het feit dat verder geen verifieerbare informatie bekend is over onregelmatigheden bij de terugkeer van de betrokken Iraakse vreemdelingen en de informatie van de Britse autoriteiten, zie ik geen aanleiding om uitzettingen naar Irak op te schorten. Zoals ik in de brief aan de UNHCR heb geschreven zijn de aard en intensiviteit van het geweld in Irak naar mijn opvatting niet dusdanig dat elke uitzetting naar dit land een schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 EVRM oplevert. De volledige beantwoording van de brief van UNHCR van 29 april 2010 treft u in bijlage.1
Bent u bereid in afwachting van een uitspraak van het EHRM in de bodemprocedure af te zien van onomkeerbare stappen in het geval van deze groep?
Door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof) zijn geen uitspraken gedaan die aanleiding geven om de terugkeer naar Irak op te schorten. In dit verband wijs ik u op een arrest van het Hof van 20 januari 2009 in zaak nr. 32621/06, F.H. tegen Zweden. In dit arrest heeft het Hof geoordeeld dat hoewel de algemene situatie in Irak, en in Bagdad, onzeker en problematisch is, deze niet zo uitzonderlijk ernstig is dat deze op zichzelf bezien een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert bij (gedwongen) terugkeer. Van een zodanige situatie is immers slechts sprake in de meest extreme gevallen van algemeen geweld. Zoals blijkt uit de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken over Irak blijkt, is de situatie in Irak nog steeds zorgelijk maar is deze sinds de beoordeling door het Hof niet dusdanig verslechterd dat thans wel sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Het bericht dat in Nederland jaarlijks zeker 200.000 ouderen mishandeld worden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zeker 200.000 ouderen mishandeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit schokkende aantal dat in werkelijkheid waarschijnlijk nog vele malen hoger ligt volgens ouderenorganisatie ANBO?
Iedere mishandeling er een te veel. Het bericht vormt een stimulans om het ingezette beleid op dit terrein met kracht uit te blijven voeren.
Hoe gaat u het terugdringen van ouderenmishandeling topprioriteit maken?
De bestrijding van geweld in afhankelijkheidsrelaties in het algemeen en ouderenmishandeling in het bijzonder, is reeds prioriteit voor dit kabinet. Een en ander is verwoord in de beleidsbrief «Beschermd en Weerbaar». Met dit beleid zet ik in op het zo veel mogelijk beschermen van slachtoffers, het voorkomen en vroegsignaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties, alsmede op goede nazorg.
Het kabinet heeft ter verbetering van de vroegsignalering de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aangekondigd (zie antwoord op vraag 4).
In dit kader financier ik tevens onder meer het implementatietraject STOP ouderenmishandeling, dat zich onder andere richt op landelijke dekking van informatiepunten, de hulpverleningsketen en methodiek. Verder ben ik van plan om een aanvullende subsidie te verlenen aan ANBO en Movisie voor het project EuROPEAN.
Bent u bereid de maatregelen die ik in 2008 heb voorgesteld te realiseren2, namelijk: Zo nee, waarom niet?
Voor een aantal beroepen is het bij de aanstelling wettelijk verplicht een VOG (Verklaring omtrent gedrag) te kunnen overleggen. Bijvoorbeeld beroepen in het onderwijs, beroepen in de kinderopvang en in de taxibranche. Momenteel kent de gezondheidszorg in tegenstelling tot bijvoorbeeld het onderwijs vanuit de overheid geen verplichting tot het overleggen van een VOG. Instellingen zelf hebben wel de mogelijkheid tot het aanvragen van een VOG bij de aanstelling van nieuwe beroepskrachten.
In het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz, 32 402) is echter de verplichting opgenomen voor een zorgaanbieder, voordat hij iemand in dienst neemt of een toelatingsovereenkomst aangaat, om te onderzoeken hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd en of dit functioneren in de weg staat van het verlenen van goede zorg. Een manier om dit functioneren na te gaan is het opvragen van een VOG.
Er hoeft overigens geen wettelijke plicht te bestaan om toch een VOG aan te kunnen vragen. Een aanzienlijk aantal brancheorganisaties eist dat aspirant-leden een VOG overleggen. Zo heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland met haar leden een convenant opgesteld waarin is opgenomen dat het personeel van de aangesloten leden een VOG moet overleggen. Ik zal dit ook bij Actiz onder de aandacht brengen.
Voor wat betreft de suggesties van een landelijke registratiepunt, de noodzaak van een verplichte VOG en de kwestie van tuchtrecht wil ik de voors en tegens daarvan in kaart laten brengen. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de effectiviteit van deze maatregelen, maar ook om zaken als doelmatigheid en privacy. Bij dit alles kan onder meer goed gebruik worden gemaakt van de ervaringen in de curatieve sector.
Wat betreft een (anoniem) Meldpunt Ouderenmishandeling in elke gemeente: er is reeds een landelijk dekkend netwerk van Steunpunten Huiselijk Geweld. Deze zijn mede gericht op het melden van ouderenmishandeling.
Voorts is de voorgenomen Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling expliciet ook van toepassing op signalen van ouderenmishandeling. Organisaties en haar professionals worden door deze voorgenomen wet verplicht om een meldcode op te stellen en te hanteren voor de eigen organisatie of praktijk. Op 1 februari jl. heeft het kabinet, vooruitlopend op de Wet, het integraal basismodel meldcode gepresenteerd. Het model is voor alle organisaties beschikbaar via de site www.meldcode.nl te downloaden.
«Ouderenmishandeling» is niet wettelijk als strafverzwarende omstandigheid benoemd. Het op het gronddelict (zware) mishandeling gestelde strafmaximum biedt het openbaar ministerie en de rechter echter voldoende ruimte om bij de strafeis respectievelijk de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer een «oudere» betreft. Om deze reden acht ik het dan ook niet nodig de maximumstraf te verhogen.
Het wegpesten van een homostel uit Utrecht |
|
Fred Teeven (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Kent u het bericht «Homostel weggepest uit Utrecht»?1
Ja.
Is het waar dat een homostel zich genoodzaakt voelt te verhuizen uit de Utrechtse Vinexwijk Leidsche Rijn na aanhoudende treiterijen van allochtone jongeren? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Betrokkenen hebben inderdaad besloten hun woning te koop te zetten. Ik deel de mening van de Gemeenteraad en het college van de Burgemeester en Wethouders van Utrecht dat het onacceptabel is als inwoners zo respectloos worden behandeld en de leefbaarheid in wijken op deze wijze onder druk wordt gezet.
Om de veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT) te vergroten heeft het kabinet de afgelopen periode extra inspanningen geleverd. De koploperovereenkomst lesbisch- en homo-emancipatie, die het kabinet samen met 18 koplopergemeenten, waaronder Utrecht, is aangegaan is daar een voorbeeld van. Deze overeenkomst heeft als doel de sociale acceptatie van LHBT binnen deze gemeenten te verbeteren en de discriminatie, intimidatie en geweld tegen LHBT te bestrijden.
Hoe is het mogelijk dat de gedupeerden en de politie precies weten welke jongens schuldig zijn, maar de politie toch niet ingrijpt? Deelt u de mening van de gedupeerden dat een daadkrachtige aanpak bij diverse instanties en de burgemeester ontbreekt?
De mening van de gedupeerden dat een daadkrachtige aanpak bij diverse instanties en de burgemeester ontbreekt, deel ik niet. De gemeente zet zich in om de overlast van de jongeren aan te pakken en overlast in de toekomst te voorkomen. Politie en justitie zijn naar aanleiding van de meldingen van de gedupeerden actief bezig met de opsporing van de personen die zich aan belediging of bedreiging schuldig hebben gemaakt. Het is echter nog niet gelukt om verdachten aan de incidenten te koppelen, waardoor deze inspanningen (nog) niet tot de aanhouding van verdachten hebben geleid. Het is te betreuren dat het zo hoog is opgelopen dat de gedupeerden zich genoodzaakt voelen te gaan verhuizen. Het vertrek van de gedupeerden leidt echter niet tot het stopzetten van de opsporing van de daders door de politie en de acties van de gemeente Utrecht, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 van de leden Kuiken en Spekman (vraagnummer 2010Z09411, ingezonden 15 juni 2010).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de slachtoffers nu hun biezen moeten pakken, terwijl de daders rustig in de buurt kunnen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er bij de gemeente op aan te dringen dat al het mogelijke, waaronder eventueel ook cameratoezicht, in het werk wordt gesteld om de daders te kunnen oppakken en ze streng te kunnen aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten om af te wegen welke instrumenten worden ingezet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 van de leden Kuiken en Spekman (vraagnummer 2010Z09411, ingezonden 15 juni 2010). Wat betreft de inzet van cameratoezicht heb ik begrepen dat dit is betrokken bij de aanpak als een van de opsporingsmiddelen.
Mogelijke betrokkenheid van de Zweedse oliemaatschappij Lundin bij mensenrechtenschendingen in Soedan |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zweeds oliebedrijf betrokken bij geweld in Soedan»1, waarin op basis van het rapport van de European Coalition on Oil (ECOS) het Lundin Consortium wordt beschuldigd mogelijk medeplichtig te zijn geweest aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid tijdens de oorlog in het olierijke Block 5A, Soedan in de periode 1997–2003?
Ja.
Ziet u in het rapport aanleiding om de Zweedse, Oostenrijkse en Maleisische regeringen aan te sporen om nader onderzoek te doen naar de betrokkenheid van het Lundin consortium bij de genoemde oorlog in Block 5A, die duizenden slachtoffers vergde en vele duizenden ontheemden tot gevolg had?
Het is aan Zweden, Oostenrijk en Maleisië om wel of niet op de aanbeveling van ECOS om de betrokkenheid van het Lundin consortium nader te onderzoeken in te gaan. Ik laat deze afweging aan hen over. Het internationale bureau van het Zweedse Openbaar Ministerie heeft reeds op 21 juni jl. besloten tot het instellen van een onderzoek naar schendingen van het internationaal recht in Soedan in de periode 1997–2003.
Is het waar dat Lundin, in de tijd dat het bedrijf actief was in Soedan, stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Nederland? Klopt het dat Lundin ook op dit moment nog actief is in Nederland, als deelnemer in consortia die Nederlandse grondstoffen exploiteren en dat Lundin daarmee een zakenpartner is van de Nederlandse overheid?
Lundin Petroleum BV staat sinds 31 oktober 2002 ingeschreven in het handelsregister. Lundin is een holding voor upstream gas exploratie en productieactiviteiten in Nederland en is in die hoedanigheid medevergunninghouder voor het winnen van gas in Nederland. Lundin is zelf niet actief als operator.
Wilt u consequenties verbinden aan de relatie van de Nederlandse overheid met Lundin indien deze onderneming schuldig is aan medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, welke?
Hangende het eerdergenoemde onderzoek van het Zweedse Openbaar Ministerie is dit in dit stadium niet aan de orde. Hier wil ik niet op vooruitlopen.
Wat kunt u doen om er toe bij te dragen dat Lundin meewerkt aan nader onderzoek en eventueel bereid is om nabestaanden van de slachtoffers te compenseren?
Ik zie hier in eerste instantie een rol weggelegd voor degenen tot wie het rapport zich richt, de regeringen van Zweden, Oostenrijk en Maleisië. Ik laat het aan hen over dit onderwerp met Lundin te bespreken.
Is het waar dat het recht op compensatie van slachtoffers van de oorlog in Soedan, zoals vastgelegd in het Comprehensive Peace Agreement (CPA), niet of nauwelijks is verwezenlijkt? Wat kan Nederland, als ondertekenaar van het CPA en lid van de Assessment and Evaluation Committee (AEC), doen om compensatie alsnog te realiseren en zo een vredesdividend te creëren voor de bevolking van Soedan?
Helaas zijn meerdere aspecten van het CPA, deels door de grote aandacht voor de verkiezingen van april jl. en het aankomende zelfbeschikkingsreferendum, onvoldoende gerealiseerd. Compensatie van slachtoffers is één van deze punten. In de evaluatie van de laatste fase van het CPA zal Nederland het punt van compensatie aan de orde stellen in de AEC.
Wat kan de internationale gemeenschap, in het bijzonder de landen die betrokken zijn bij de uitvoering van het CPA, doen om het toekomstige management van de olie-industrie in Soedan maatschappelijk verantwoord in te richten en uit te voeren, waarbij ondernemingen bijdragen aan de ontwikkeling en stabiliteit in de grensgebieden tussen Noord en Zuid-Soedan?
In de discussies met Noord- en Zuid-Soedan over «post-2011» afspraken is het toekomstige Soedanese beleid ten aanzien van de olie-industrie een belangrijk onderwerp. Onder de ondertekenaars van het CPA wordt dit onderwerp door Noorwegen getrokken. De Noren zijn in regelmatig contact met beide partijen over dit onderwerp.
De internationale gemeenschap is nauw betrokken bij de ontwikkeling en stabilisatie van de grensgebieden. Door druk op de partijen uit te oefenenen om het CPA te implementeren zal geweld als beschreven in het rapport in de toekomst hopelijk kunnen worden voorkomen.
Een keten van commerciële gezondheidscentra in eigendom van een zorgverzekeraar |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zorgverzekeraar Menzis een keten van gezondheidscentra wil opzetten in een joint venture met investeringsmaatschappij Reggeborgh?1
Ja, het voornemen van Menzis Eerstelijns Zorg Holding B.V. en Reggeborgh Deelnemingen B.V., om een gemeenschappelijke onderneming tot stand te brengen met de naam ZorgPunt Holding B.V. is mij bekend. Dit voornemen is inmiddels ook bij de NMa gemeld.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat een investeringsmaatschappij mede-eigenaar is van een keten gezondheidscentra? Welke afspraken zijn er gemaakt met betrekking tot eventuele winstuitkering aan Reggeborgh in de joint venture? Op welke termijn wordt er winst uitgekeerd? Is deze constructie wettelijk toegestaan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik heb er geen bezwaar tegen dat een investeringsmaatschappij mede-eigenaar is van een zorgketen. Het afgelopen decennium is gebleken dat financiering een veelvoorkomend probleem is bij initiatieven om een gezondheidscentrum te starten. De interesse van een investeringsmaatschappij om te investeren kan dan ook als een kans worden gezien.
Menzis heeft in de aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd dat er de eerste vijf jaar geen dividend wordt uitbetaald en dat daarna winst alleen aan de aandeelhouders uitgekeerd mag worden, indien de benodigde vrije kasstroom van de ZorgPunt Groep niet in gevaar komt, de solvabiliteit van de ZorgPunt Groep daardoor niet te klein wordt (tenminste 40%) en het niet nodig is om de winst aan te wenden ten behoeve van investeringen in de zorgpuntcentra (kwaliteit, continuïteit, klantvriendelijkheid en groei). De derde voorwaarde waaraan moet zijn voldaan alvorens er middelen aan ZorgPunt kunnen worden onttrokken is een akkoord van de Algemene Vergadering van aandeelhouders. Dit betekent dat beide aandeelhouders van Zorgpunt dus zowel Menzis als Reggeborgh akkoord moeten zijn.
In artikel 5, tweede lid, van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat een toelating aan zorginstellingen met een winstoogmerk slechts zal worden verleend indien die instelling behoort tot Uitvoeringsbesluit WTZi aangewezen categorie. In artikel 3.1 jo artikel 1.2 van het Uitvoeringsbesluit WTZi worden ondermeer huisartsenzorg en farmaceutische zorg aangewezen als categorieën van instellingen die een winstoogmerk mogen hebben. Hetgeen betekent dat er geen wettelijk beletsel voor gezondheidscentra van apothekers en huisartsen bestaat om – in het voorkomend geval – dividend uitkeren.
Overigens heeft Menzis desgevraagd aangegeven dat het doel is de zorg dusdanig beter te organiseren dat die nog meer kwaliteit levert, zowel aan de arts als aan de patiënt. De verwachting is dat als dat lukt de zorgkosten gaan dalen, maar dit is volgens Menzis geen doel op zich. Wat op termijn voor Menzis boven de streep overblijft, wordt besteed aan verdere zorgvernieuwing en aan het beperken van de premiestijging.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat een zorgverzekeraar mede-eigenaar is van een keten gezondheidscentra? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid juich ik ontwikkelingen die leiden tot een doelmatiger en/of betere zorgverlening toe. Op welke manier dat gebeurt, is een zaak van zorgverzekeraars, aanbieders en andere partijen binnen de wettelijke kaders die we daarvoor hebben uitgezet. Dat geldt ook voor gevallen waarin sprake is van verticale samenwerking. Toezichthouders zoals de Nederlandse Mededingingsautoriteit, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandsche Bank houden toezicht op deze wettelijke kaders.
Zoals ik ook aangaf in de brief van 9 juli 2009 «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 32 012, nr. 11 deel ik de visie van de commissie verticale integratie (Commissie Baarsma) op het belang van goede samenwerking tussen de betrokken toezichthouders en op het vaststellen van bereikbaarheids- en kwaliteitsnormen om de transparantie, voorspelbaarheid en objectiviteit van het toetsingskader nog te vergroten. Daarenboven heb ik in deze brief extra waarborgen voor kwaliteit, bereikbaarheid en continuïteit van zorg benoemd zoals het versterken van de positie van besturen en toezichthoudende organen, verbetering van de maatschappelijke inbedding van organisatie en de fusie-effectrapportage.
Ik heb geen reden aan te nemen dat het hiervoor beschreven toezichtskader niet toereikend is, of niet adequaat wordt toegepast, om negatieve effecten van verticale integratie te voorkomen of corrigeren.
In hoeverre ziet u een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg in de drijfveren van een investeringsmaatschappij om te investeren in gezondheidscentra?
Kapitaalverschaffers kunnen diverse drijfveren hebben om risicodragend te investeren in de zorgsector. Sommige investeerders zullen de nadruk leggen op verbeteringen van bijvoorbeeld het management. Andere investeerders leggen wellicht de focus op innovatie of het beheer van vastgoed of medische apparatuur. De investeerders hebben gemeen dat zij rendement over hun investering zullen verwachten. Net zoals banken rendement eisen in de vorm van rente.
Ik zie deze rendementsuitkering niet als een bedreiging voor de kwaliteit van de zorg. Ten eerste omdat zorgaanbieders, ook degene waarin risicodragend kapitaal is geïnvesteerd, zich dienen te houden aan de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Kwaliteitswet. De inspectie houdt daarop toezicht. Ten tweede laat onderzoek naar private investeringen in het buitenland geen significante verschillen zien in kwaliteit tussen aanbieders die wel en aanbieders die geen privaat kapitaal hebben aangetrokken. Wel lijken buitenlandse zorgaanbieders waarin geïnvesteerd wordt vaak transparanter te zijn over de door hen geleverde kwaliteit dan zorgaanbieders waarin niet is geïnvesteerd.2
De ZorgPunt gezondheidscentra worden gemodelleerd naar het voorbeeld van de twee andere gezondheidscentra van Menzis in Groningen (GC West) en Arnhem (GC Schuytgraaf). Onafhankelijk onderzoeksinstituut NIVEL heeft hiernaar onderzoek gedaan en geconcludeerd dat het gezondheidscentrum zeer positief wordt beoordeeld als het gaat om kwaliteit en klanttevredenheid. Huisartsen geven in dit onderzoek aan dat het zorgaanbod van Gezondheidscentrum West breder is en dat er meer tijd voor patiënten is dan in de oude situatie.3
Ik ben van mening dat het, mede vanwege de maatschappelijk aandacht voor de kwaliteit van zorg, in het belang van de investeerder zelf is de kwaliteit van de zorgaanbieder waarin hij investeert goed te bewaken. Wanneer de zorgaanbieder slechte kwaliteit biedt, zal de zorgvraag, en daarmee de kans op rendement, immers verminderen.
In hoeverre ziet u een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg in het ontstaan van verticale integratie? Staat de onafhankelijkheid van de arts hierdoor niet onder druk, zeker gezien de besparingen van 100 tot 200 euro per patiënt die Menzis wil bereiken? Zo nee, waarom niet?
De commissie Baarsma heeft in haar rapport over verticale integratie in de gezondheidszorg (Kamerstukken II, Vergaderjaar 2009–2010, 27 295, nr.150) aangegeven geen reden te hebben aan te nemen dat huisartsen bij de verwijzing van cliënten naar zorgaanbieders, zich door andere factoren dan hun beroepsethiek, protocollen, gedragscodes en kwaliteitsnormen laten leiden.
Tegelijkertijd heb ik in de brief «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» onderkend dat deelname van huisartsen in een geïntegreerde onderneming in theorie kan leiden tot doorverwijsgedrag dat in de eerste plaats in het economische belang is van de geïntegreerde onderneming en pas in de tweede plaats in het belang van de cliënt. Door zijn vertrouwenspositie zou de huisarts in theorie invloed kunnen hebben de keuze van de cliënt voor een tweedelijnszorgaanbieder. In mijn brief van 25 januari j.l. (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 689, nr. 298) heb ik de onafhankelijkheid van de artsen in geïntegreerde situaties nogmaals als een bijzonder aandachtspunt benoemd, dit heeft geleid tot het verzoek aan de NZa dit aspect pro-actief in het toezicht te betrekken.
Ook Menzis heeft oog voor de onafhankelijkheid van de arts, zij heeft deze onafhankelijkheid extra gewaarborgd door hetgeen is vastgelegd in het Medisch Statuut en de oprichting van een Medische Raad, die verantwoordelijk is voor het medisch-inhoudelijke beleid. Bovendien is de voorzitter van die Raad volwaardig lid van het management team van ZorgPunt.
Bent u bereid in te grijpen om deze ontwikkeling onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in lijn met de gegeven antwoorden op vraag 1 t/m 5 op voorhand geen reden om deze ontwikkeling onmogelijk te maken. Mijn verzoek aan de NZa de onafhankelijkheid van de verwijsfunctie van de 1e naar 2e lijn pro-actief in haar toezicht te betrekken, vind ik op dit moment voldoende.
Merit Turf in relatie tot bijensterfte en vervuiling van oppervlaktewater |
|
Hugo Polderman |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat op 4 juni 2010 het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft besloten Merit Turf imidacloprid toe te laten in openbare grasvegetatie en graszodenteelt, ter bestrijding van engerlingen en emelten?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit besluit tot stand gekomen is en in welke mate u betrokken bent geweest bij dit besluit?
Het College heeft het besluit genomen op basis van een aanvraag van Bayer Crop Science. Het besluit is genomen na beoordeling van de aanvraag op de risico’s voor mens, dier en milieu conform de daarvoor geldende beoordelingsmethoden, zoals aangegeven in de betreffende wet- en regelgeving.
De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is, zoals bekend, bij wet opgedragen aan het College. De (rijks)overheid is verantwoordelijk voor het vaststellen, bij ministeriële regeling, van de beoordelingsmethoden. Dat betekent dat ik niet rechtstreeks betrokken ben bij de beoordeling van individuele toelatingsaanvragen van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het waar dat Imidacloprid op nummer 1 staat in de top tien van meest normoverschrijdende stoffen bij metingen in oppervlaktewater?
In het rapport van de tussenevaluatie van de nota duurzame gewasbescherming van het Milieu- en Natuurplanbureau (thans Planbureau voor de leefomgeving) is in tabel 4.4 de top 10 van gemeten stoffen uit de bestrijdingsmiddelenatlas van Rijkswaterstaat weergegeven (situatie 2006). In die tabel wordt imidacloprid als eerste genoemd.
Ook voor meer recente meetgegevens (2008) geldt dat imidacloprid hoog staat in de top 10 van normoverschrijdende stoffen. (bron: www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl). Hierbij zij opgemerkt dat de norm overschrijdingen een sterk regionale spreiding kennen.
Is dit toelatingsbesluit niet contrair met de eerdere antwoorden van de minister van LNV op Kamervragen2 van mw. Thieme van de Partij voor de Dieren, waarin geantwoord wordt dat verdere toename van Imidacloprid in het oppervlaktewater niet toelaatbaar is, en dat het CTGB moet bezien of op termijn het middel verder beperkt dan wel verboden zal moeten worden?
In antwoord op vragen van mevrouw Thieme, inzake bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater, (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr.124) heb ik aangegeven dat het van belang is een aannemelijke relatie te leggen tussen de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater en het agrarische gebruik ervan. Ik heb tevens aangegeven dat daarvoor een uitvoeringsinstrument wordt ontwikkeld, dat echter nog niet operationeel is.
Bij de beoordeling van een middel wordt ook het risico voor het oppervlaktewater (aquatoxiciteit) meegenomen. Dat het middel is toegelaten betekent dat het risico voor in het water levende organismen volgens het Ctgb aanvaardbaar is. De relatie tussen de aanwezigheid van imidacloprid in het oppervlaktewater en bijensterfte is tot op heden niet aangetoond.
Bent u het ermee eens dat vervuiling van oppervlaktewater door dit Ctgb-besluit, alleen maar erger wordt?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft het Ctgb geoordeeld dat er geen onaanvaardbare risico’s voor het oppervlaktewater zijn. Of er sprake zal zijn van een toename van imidacloprid in oppervlaktewater is op voorhand niet aan te geven. Dat is afhankelijk van het daadwerkelijke gebruik van het middel.
Vindt u dit in lijn met het voorzorgbeginsel en met zorgvuldig beleid, mede gezien het feit dat Imidacloprid wordt verdacht als oorzaak voor massale bijensterfte?
Het voorzorgprincipe is vooral bedoeld voor stoffen waarvan de gevaren en risico’s voor mens, dier en milieu vrijwel onbekend zijn.
Het gebruik van dergelijke stoffen zou zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen zijn de risico’s wel degelijk bekend.
Op de oorzaken van bijensterfte en de rol van imidacloprid daarbij, ben ik reeds bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over bijensterfte ingegaan, (zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360 en vergaderjaar 2008–2009, nr. 2954)
Welke mogelijkheden zijn er om het besluit terug te draaien? Bent u bereid het besluit terug te draaien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb kan een toelating intrekken of beperken als daar aanleiding voor is. In het door u aangehaald Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360, heb ik aangegeven geen reden te zien voor het instellen van een moratorium voor de groep neonicotinoïden waartoe imidacloprid behoort. Ik zie dan ook geen reden voor het terugdraaien van het besluit.
Klopt de informatie over imidacloprid op de website www.bijensterfte.nl3 en hoe is uw inschatting van de grootte van het risico? Hoe duidt u deze informatie en hoe duidt u het risico van Merit Turf voor bijensterfte, gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen en de kans dat dit middel inderdaad bijensterfte veroorzaakt? Waarom beoordeelt u dit al dan niet als een acceptabel risico? Wat en voor wie zijn de baten die u tegenover dit risico plaatst?
Het, op genoemde website, geschetste risico (voldoende gif om vier miljoen bijen te doden) is theoretisch. Het risico wordt met name bepaald door de vraag of bijen aan het middel worden blootgesteld. In het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel heeft het Ctgb aangegeven dat het middel gevaarlijk is voor bijen en hommels en dat het niet gebruikt moet worden in de buurt van in bloei staand onkruid. Hiermee wordt blootstelling van bijen aan het middel zoveel mogelijk voorkomen. Bovendien is in de gebruiksaanwijzing aangegeven dat het gras na behandeling moet worden beregend om het middel door de graszode heen te transporteren. Daarmee wordt eventuele blootstelling van bijen eveneens beperkt. Daarmee is het Ctgb van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico.
De toelating voorziet in een behoefte van graszodentelers en beheerders van sportvelden en openbaar gras aan een middel wat engerlingen en emelten bestrijdt, die afsterving van het gras veroorzaken.
Zou de toelating na inwerkingtreding van de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden naar uw inzien anders of beter verlopen zijn?
Nee. De nieuwe wet dient ter implementatie van de nieuwe gewasbeschermingsmiddelenverordening. De inhoudelijke beoordeling van toelatingsaanvragen is daarin niet gewijzigd.
Hoe zou naar uw mening de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aangepast moeten worden om te zorgen dat er minder risico’s worden genomen met drinkwaterkwaliteit, milieu, volksgezondheid en bijensterfte?
Aanpassing van de nieuwe wet is geen optie. Lidstaten zijn verplicht het toelatingsbeleid zoals vastgesteld in Europa te volgen. Het verminderen van de genoemde risico's, door het aanscherpen van de toelatingsnormen, kan dan ook alleen in Europees verband worden gerealiseerd.
Wel is het mogelijk, indien nodig, in het toelatingsbesluit nationaal specifieke risicoreducerende maatregelen op te nemen.
De stand van zaken MKBA ERTMS in relatie tot het programma hoogfrequent spoorvervoer |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief van 14 juli 2009 over ERTMS1 en uitgesteld remmen met daarin de verwachting dat de eindrapportage MKBA2 ERMTS op 1 oktober 2009 klaar zal zijn?3
Ja.
Waarom is de eindrapportage van de MKBA nog steeds niet naar de Kamer gestuurd?
Op 25 augustus 2009 heb ik uw Kamer op verzoek van de leden Cramer en Roemer toegezegd dat in de MKBA een extra scenario, het zogenaamde «upgrading»-scenario, zal worden onderzocht4. Ik heb daarbij aangegeven dat door de uitwerking van dit extra scenario, waarvoor aanvullend overleg met de industrie moet plaatsvinden, de MKBA naar verwachting eind 2009 zal zijn afgerond. Decisio heeft in januari 2010 de MKBA afgerond. Hier bijgevoegd in bijlagen 15 en 26 ontvangt u deze MKBA.7
Is het waar dat bij de door u gefinancierde lightrailproef Gouda-Alphen al in 2006 is aangetoond dat er (ook op andere trajecten) substantiële reistijdwinst is te behalen met uitgesteld remmen en dat uw inspectie wegens het succesvol verlopen van de proef een vergunning heeft gegeven voor uitgesteld remmen in de normale exploitatie?4 Zo ja, hoe kunt u dan verklaren dat ProRail pas in het eerste kwartaal van 2010 inschattingen kan geven van de baten van uitgesteld remmen door de invoering van ERTMS? Zijn deze inschattingen inmiddels bekend?
In het door u aangehaalde eindrapport «Light-railproef RijnGouweLijn» staat dat uit berekeningen is gebleken dat op het traject Gouda–Alphen circa 1,3 minuut reistijdwinst te behalen is door uitgesteld te remmen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 26 augustus 20099 bedraagt de hierdoor daadwerkelijk gerealiseerde reistijdwinst volgens ProRail enkele tot tientallen seconden per haltering en maximaal 1 minuut op het gehele traject. Ik heb daarbij ook aangegeven dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat op basis van een specifiek veiligheidsdossier, dat alleen geldig is op dit traject, toestemming heeft gegeven om uitgesteld te remmen, en dat voor het eventueel toepassen van uitgesteld remmen op andere trajecten door de betreffende vervoerder een met ProRail afgestemd veiligheidsdossier moet worden ingediend bij de Inspectie. Tot op heden heeft de Inspectie hiervoor, naast het traject Gouda–Alphen, nog geen andere verzoeken van vervoerders ontvangen.
In mijn brief van 26 augustus 2009 heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de analyse die ProRail uitvoert naar de mogelijke capaciteitseffecten van ERTMS, inclusief uitgesteld remmen, voor de lijn Utrecht–Den Bosch. Hier bijgevoegd in bijlage 37 ontvangt u de onderzoeksrapportage «Technische vergelijking tussen NS’54 ATB-EG en ERTMS Level 2» die in het kader van deze analyse is opgesteld. Hierin zijn de baten in reistijdwinst door uitgesteld remmen meegenomen. Voor het baanvak Utrecht-Den Bosch wordt daarin geconcludeerd dat onder ERTMS Level 2 mede door uitgesteld remmen reistijdwinsten van een halve tot één minuut ten opzichte van de huidige situatie mogelijk zijn10. De incasseerbaarheid van deze reistijdwinst is overigens afhankelijk van de nadere invulling van de dienstregeling op landelijke schaal.
Zijn er nu nog steeds onzekerheden over uitgesteld remmen? Zo ja, welke zijn dit en wordt dit standpunt gedeeld door ProRail, NS en de railgoederenvervoerders?
Uitgesteld remmen is niet mogelijk op spoorlijnen die uitgerust zijn met het treinbeïnvloedingssysteem ATB-EG11. Verreweg het grootste deel van het Nederlandse spoorwegnet is hiermee uitgerust. Uitgesteld remmen is alléén mogelijk op spoorlijnen die uitgerust zijn met treinbeïnvloedingssystemen met zogenaamde remcurvebewaking, zoals ATB-NG12 en ERTMS.
In mijn brief aan uw Kamer van 26 augustus 2009 heb ik u geïnformeerd dat enkele regionale spoorlijnen met ATB-NG zijn uitgerust. Er zullen naar verwachting geen andere baanvakken meer met dit systeem worden uitgerust.
De mate waarin uitgesteld remmen daadwerkelijk gerealiseerd kan worden zal dan ook afhangen van de verdere implementatie van ERTMS. Mede naar aanleiding van de door Decisio uitgevoerde MKBA ERTMS heb ik met de spoorsector overeenstemming over een ERTMS-pilot-project op het baanvak Amsterdam-Utrecht. In bijlage 47 vindt u het concrete voorstel van de spoorsector hiervoor13. Daarin geeft zij ook aan dat zij in 2013 deze ERTMS-pilot Amsterdam–Utrecht zal evalueren, en daarbij zal kijken naar de verschillende baten van ERTMS, zoals bijvoorbeeld reistijdwinst door uitgesteld remmen. Op basis daarvan zal zij mij een voorstel doen voor verdere implementatie van ERTMS op nader te bepalen Nederlandse corridors, rekening houdend met de behoefte aan capaciteitsgroei conform PHS14 en de mogelijkheden die ERTMS biedt voor prestatieverbetering van het spoorsysteem, zoals bijvoorbeeld door reistijdwinst door uitgesteld remmen en vergroting van de spoorveiligheid. Dit voorstel zal ik gebruiken voor mijn besluit over de verdere implementatie van ERTMS in Nederland. «Technische vergelijking tussen NS» 54 ATB-EG en ERTMS Level 2»
Naast deze onzekerheid over de spoorlijnen waarop uitgesteld remmen in de toekomst mogelijk kan worden gerealiseerd heeft ProRail in haar onderzoeksrapportage «Technische vergelijking tussen NS'54 ATB-EG en ERTMS Level 2» enkele kanttekeningen geplaatst bij uitgangspunten en aannames met betrekking tot uitgesteld remmen15. Het betreft hier onder andere de remkarakteristieken van de verschillende soorten treinen en de daarbij gehanteerde remmodellen.
ProRail, NS en de railgoederenvervoerders delen deze onzekerheden.
Deelt u de mening dat ERTMS kan leiden tot betere benutting van infrastructuur waardoor de gelden van het programma hoogfrequent spoorvervoer (PHS) mogelijk efficiënter kunnen worden besteed?
Dit was één van de vragen aan Decisio in het kader van de MKBA ERTMS. Decisio komt hierover tot de volgende conclusies:
Deze conclusies van Decisio zijn in lijn met de hierboven genoemde ProRail-analyse «Technische vergelijking tussen NS’54 ATB-EG en ERTMS Level 2». ProRail concludeert daarin dat implementatie van ERTMS level 2 weliswaar kortere reis- en opvolgtijden oplevert, maar dat daarmee mogelijk niet altijd een vergroting van de capaciteit haalbaar is. Of er daadwerkelijk een dienstregeling met meer treinen per uur gerealiseerd kan worden hangt volgens ProRail bovendien af van marktwensen, van door vervoerders te maken dienstregelingskeuzes en van de landelijke samenhang in de dienstregeling. Daarmee worden belangrijke nuanceringen geplaatst bij de te incasseren capaciteitsbaten en noodzakelijke randvoorwaarden daartoe.
De conclusies van zowel de MKBA van Decisio als de analyse van ProRail relativeren beelden dat grootschalige implementatie van ERTMS vanzelfsprekend en automatisch leidt tot capaciteitsvergroting.
Kunt u verklaren waarom in de uitwerking van uw plannen voor de PHS-corridors totaal geen aandacht bestaat voor ERTMS terwijl er met deze plannen circa € 4,5 miljard is gemoeid?
Op 4 juni 2010 heb ik uw Kamer geïnformeerd over PHS16. In de daar bijgevoegde «Rapportage en voorkeursbeslissing over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer»17 is in paragraaf 7.12 het volgende aangegeven over de relatie tussen PHS-investeringen en de invoering van ERTMS:
PHS beslaat de periode tot 2020. Zoals hierboven in het antwoord op vraag 4 aangegeven zal de spoorsector mij in 2013 een voorstel doen voor verdere implementatie van ERTMS op nader te bepalen Nederlandse corridors, rekening houdend met de behoefte aan capaciteitsgroei conform PHS en de mogelijkheden die ERTMS biedt voor prestatieverbetering van het spoorsysteem, zoals bijvoorbeeld door reistijdwinst door uitgesteld remmen en vergroting van de spoorveiligheid. Dit voorstel zal ik gebruiken voor mijn besluit over de verdere implementatie van ERTMS in Nederland. Op basis van de hierboven genoemde evaluatie van de spoorsector in 2013 zal ik bezien in hoeverre deze aanleidingen en mogelijkheden bevat om het dan lopende PHS-programma bij te stellen, bijvoorbeeld door hierin nieuwe implementaties van ERTMS op te nemen.
Kunt u toelichten waarom u enerzijds stelt dat seinverdichting met de huidige beveiligingssystemen pas mogelijk is wanneer ERTMS is ingevoerd5 en anderzijds stelt dat door ProRail bij de uitwerking van PHS op meerdere plekken seinverdichting, seinoptimalisatie en kort volgen van treinen is opgenomen, maar hierbij geen link is gelegd met ERTMS?6
In mijn brief aan uw Kamer van 10 mei 2010 over «Herstelplan Spoor – Capaciteitsknelpunten» bent u geïnformeerd over de uitkomsten van de MKBA’s van de afgevallen projecten binnen het programma «capaciteitsknelpunten herstelplan spoor tweede fase». Bij het project Amsterdam CS – Bijlmer heb ik inderdaad aangegeven dat seinverdichting pas mogelijk is wanneer ERTMS is ingevoerd.
Uit uw vraag leid ik af dat u dit geïnterpreteerd heeft als dat het in algemene zin technisch niet mogelijk is om seinverdichting toe te passen wanneer ERTMS niet is ingevoerd. Zo heb ik dat echter niet bedoeld.
Voor dit specifieke knelpunt is onderzocht of dit opgelost zou kunnen worden binnen de kaders van het Herstelplan Spoor.
Er moet dan aan de volgende 3 criteria worden voldaan:
Voor dit betreffende knelpunt bleek dat bij toepassing van seinverdichting met het huidige beveiligingssysteem niet aan deze voorwaarden werd voldaan en dat het daarom niet «mogelijk» is om dit knelpunt binnen de kaders van het «Herstelplan Spoor» op te lossen. In het bijzonder bleek dat de capaciteitswinst in verhouding tot de daarvoor benodigde kosten te beperkt was.
Bent u bereid deze vragen in verband met het algemeen overleg MIRT uiterlijk 21 juni 2010 te beantwoorden en de MKBA ERTMS uiterlijk 18 juni 2010 aan de Kamer toe te zenden?
Mede in verband met het voor beantwoording van deze vragen noodzakelijke overleg met de spoorsector was de termijn van 21 juni 2010 niet haalbaar. De MKBA ERTMS treft u hier bijgevoegd aan in bijlagen 1 en 2.
Het mogelijk manipuleren van informatie betreffende Schiphol aan de Tweede Kamer |
|
Jan Boelhouwer (PvdA) |
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving waarin gesteld wordt dat u de Kamer en burgers de afgelopen 20 jaar niet eerlijk geïnformeerd heeft over de negatieve gevolgen van de groei van Schiphol?1
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek van de Technische Universiteit (TU) Delft waarin staat dat onwelgevallige informatie door u werd «voorkomen, gemarginaliseerd, selectief herschreven, selectief gebruikt, gemanipuleerd en achtergehouden»?
Wat vindt u ervan dat volgens dit onderzoek van de TU Delft «kritische onderzoekers onder druk zijn gezet om hun resultaten aan te passen»?
Deelt u de mening dat deze gang van zaken, indien deze juist is, volstrekt onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Deelt u de mening dat de Kamer altijd moet kunnen beschikken over juiste en objectieve informatie, waarin ook de mogelijk negatieve gevolgen van bepaalde keuzes inzichtelijk worden gemaakt, zodat de Kamer tot een goede afweging kan komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat (verder) bevorderen?
Het wegpesten van een homostel uit hun huis |
|
Attje Kuiken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Homostel in Leidsche Rijn weggetreiterd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat homogeweld en intimidatie, maar ook woonoverlast in zijn algemeenheid, strenger moet worden aangepakt? Zo ja, in hoeverre is het bestaande juridische instrumentarium daarvoor afdoende? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners. De gedragingen van personen en groepen die hiervoor verantwoordelijk zijn, zeker als het gaat om treiteren, nemen echter niet noodzakelijkerwijs de vorm aan van strafbare feiten die door politie en justitie opgespoord en vervolgd kunnen worden. Voor gemeenten ligt er een taak om de ontstane situatie aan te pakken vanuit de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de openbare orde en veiligheid en de rol van de gemeente als beheerder van de openbare ruimte en de leefbaarheid.
Om het samenstel van belastend gedrag en strafbare feiten dat leidt tot betreurenswaardige situaties zoals in Utrecht effectief aan te kunnen pakken, is de gezamenlijke inzet van de lokale autoriteiten noodzakelijk. Politie, justitie en de gemeente in de wijk Leidsche Rijn in Utrecht zetten intensief erop in om het intimiderende [treiterende] gedrag jegens het homostel aan te pakken. Dit gedrag vindt echter plaats in het geniep waardoor het moeilijk is op te treden en in het geval van strafbare feiten voldoende bewijs te verzamelen, er daders aan te koppelen en getuigen te vinden die hier iets over willen en kunnen verklaren. Het is te betreuren dat het zo hoog is opgelopen dat de gedupeerden zich genoodzaakt voelen te gaan verhuizen.
De onlangs tot stand gekomen Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast zal het instrumentarium voor de aanpak van ernstige overlast verder uitbreiden, onder andere door burgemeesters de mogelijkheid te geven een langerdurend gebieds- of groepsverbod op te leggen. Om gemeenten te informeren over de mogelijkheden die zij tot hun beschikking hebben om woonoverlast aan te pakken, is de handreiking «Aanpak woonoverlast en verloedering» begin juli naar alle gemeenten gestuurd. Het instrumentarium loopt uiteen van niet-juridische instrumenten zoals buurtbemiddeling tot vergaande bevoegdheden als uithuisplaatsing en onteigening.
De handreiking die is opgesteld door de VROM-Inspectie in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en voor Wonen, Wijken en Integratie, is op 23 juni 2010 aan uw Kamer toegestuurd (TK 2009–2010, 28 684, nr. 278).
Is het waar dat de gemeente Utrecht te weinig kan doen om de «treiteraars» aan te pakken? Zo ja waar ligt dat aan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft de gemeente ondernomen en welke aanvullende instrumenten kan de gemeente Utrecht nog inzetten om de overlast aan te pakken?
De burgemeester van Utrecht heeft mij geïnformeerd over de maatregelen die genomen zijn. Om een volledig beeld van de problematiek te krijgen, zijn er verschillende huisbezoeken afgelegd bij de gedupeerden, zowel door de gemeente als door de politie. De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de daders van de vernielingen. Dit onderzoek loopt nog. De wijkagent heeft met een aantal ouders van jongeren gesproken die vermoedelijk betrokken waren bij het belastende gedrag, zoals het op straat naroepen van het homostel. De locatie is opgenomen in de rondes van de straatcoaches, die sinds februari 2010 in de wijk actief zijn. Ook het jongerenwerk en het opbouwwerk zijn actief in de buurt.
Naast het voortzetten van de opsporing van strafbare feiten door politie en justitie worden door de gemeente Utrecht meerdere acties ondernomen. De welzijnsstichting gaat extra kinderwerk in de buurt inzetten, omdat kinderen uit de buurt veel gebruik maken van de openbare ruimte achter en naast het huis van de gedupeerden en er klachten zijn van overlast. Ook wordt een buurtpreventieproject mogelijk gemaakt waarbij ouders uit de wijk de straat op gaan om jongeren aan te spreken op overlastgevend gedrag. Voor de woonomgeving van de gedupeerden wordt een buurtaanpak opgesteld. De woningcorporatie wordt hier bij betrokken.
In de wijk worden ieder jaar jongerengroepen in beeld gebracht. Er zijn aanwijzingen dat enkele jongeren in een jeugdgroep zich schuldig maken aan het schelden en andere overlast veroorzaken. Deze groep krijgt in de aanpak de eerste prioriteit. Het Veiligheidshuis is, in samenwerking met de gemeente, een gebiedsgerichte aanpak gestart.
Voor de gedupeerden is er een vaste contactpersoon van zowel de gemeente als de politie. Er is regelmatig contact met de gedupeerden. Indien nodig wordt een huisbezoek bij hen afgelegd.
Wanneer komt de handreiking woonoverlast beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat vleeslijm niet in de hele EU is toegelaten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vleeslijm niet in hele EU toegelaten»?1
Ja
Is het waar dat «vleeslijm» in Nederland is toegelaten om kleine stukjes vlees aan elkaar te lijmen en te verkopen alsof het een oorspronkelijk grotere eenheid betreft?
«Vleeslijm» is een enzympreparaat dat bestaat uit het enzym trombine
en het eiwit fibrinogeen. Het is in Nederland niet verboden. Wel moet op basis van de huidige wetgeving, artikel 4 lid 5, van het warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen, op het etiket melding worden gemaakt van de behandeling die het product heeft ondergaan. In dit geval het aan elkaar hechten van stukjes vlees tot één lap vlees. Hiermee wordt voorkomen dat bij de koper een verkeerde indruk wordt gewekt over de aard en samenstelling van het product.
Deelt u de mening dat er geen goede redenen zijn om in Nederland achter te blijven bij Europese regelgeving op dit punt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u het gebruik van «vleeslijm» verbieden in Nederland?
De Europese Commissie beraadt zich intern nog op te nemen maatregelen naar aanleiding van de afwijzing van het enzympreparaat als additief door het Europees Parlement. Nederland zal deze maatregelen in haar overwegingen voor nadere besluitvorming meenemen.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het niet verbieden van het gebruik van vleeslijm in ons land te rijmen valt met uw streven om te komen tot een Europees «level playing field»?
Zie het antwoord op vraag 3
Is het waar dat trombine niet alleen vlees lijmt, maar ook makkelijker leidt tot hechting van bacteriën aan een product? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de gezondheidsrisico’s hiervan?
Nee, trombine zelf is een natuurlijk enzym dat slechts als katalysator
fungeert bij de omvorming van een eiwit en heeft dan ook geen relatie met hechting van bacteriën aan een product. Bedrijven moeten tijdens de productie van voedingsmiddelen altijd voldoen aan de algemene beginselen van voedselwetgeving in verordening (EG) 178/2002. In deze verordening staat onder andere dat levensmiddelen niet in de handel gebracht mogen worden indien zij onveilig zijn, dat wil zeggen schadelijk voor de gezondheid en/of ongeschikt voor consumptie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat consumenten met vleeslijm geproduceerd vlees kunnen consumeren zonder daarvan op de hoogte te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar verandering in brengen?
Ja, ik deel uw mening dat consumenten moeten weten of vlees geproduceerd is met het enzympreparaat. Op grond van de huidige wetgeving artikel 4 vijfde lid van het warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen zijn bedrijven verplicht hier melding van te maken op het etiket om misleiding van de consument te voorkomen.
Kunt u uiteenzetten wat de herkomst van de trombine is? Is het denkbaar dat er trombine gebruikt wordt met een andere herkomst dan het vleesproduct zelf?
Trombine wordt gewonnen uit runder- of varkensbloed. Het in het vleesproduct gebruikte trombine is niet afkomstig van hetzelfde dier. Bedrijven zijn verplicht op het etiket aan te geven wat de oorsprong is van de trombine.
Bent u bereid het gebruik van vleeslijm in Nederland te verbieden op dezelfde wijze en gronden als dat in andere Europese landen het geval is of in elk geval het gebruik en de voorlichting aan consumenten aan strenge regels te binden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
De belangenverstrengeling bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) romdom de Mexicaanse griep |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de erkenning van de WHO dat er rondom de Mexicaanse griep sprake is geweest van belangenverstrengeling?1
De Directeur-Generaal van de WHO stelt in haar verklaring van 8 juni 2010 dat commerciële belangen in het geheel géén rol hebben gespeeld in haar besluitvorming en erkent dus niet dat er rondom de Mexicaanse griep sprake is geweest van belangenverstrengeling. Zij onderkent wel dat het risico van belangenverstrengeling aanwezig is in de relatie tussen een organisatie als de WHO en een commercieel gedreven industrie en geeft aan dat de WHO bezig is om striktere regels op te stellen voor de omgang met de industrie. Ook heeft de WHO ervoor gekozen om een evaluatie uit te voeren naar het functioneren van de in 2005 aangenomen International Health Regulations (IHR) in relatie tot de pandemie (H1N1). De WHO heeft hiervoor begin april 2010 een Review Committee ingesteld. Het functioneren van de WHO in reactie op deze pandemie is expliciet onderdeel van de evaluatie.
Was u op de hoogte van het feit dat verschillende ingehuurde experts, die voor de WHO de risico’s rond de Mexicaanse griep moesten beoordelen, tegelijkertijd op de loonlijst stonden van twee bedrijven die de vaccins tegen deze griep produceerden? Wat is uw oordeel over deze bevindingen?
Voor toponderzoekers waarmee de WHO werkt is het vergaren van wetenschappelijke kennis nagenoeg onmogelijk zonder op één of andere manier een relatie te hebben met de industrie. Ik ben ervan uitgegaan dat de WHO werkt met toereikende procedures om belangenverstrengeling te voorkomen, zoals ook het geval is voor bijvoorbeeld de Nederlandse Gezondheidsraad. Ik kan op dit moment niet beoordelen of er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Voordat ik mijn standpunt kan bepalen wil ik in elk geval eerst bovengenoemde evaluatie afwachten.
Welke stappen gaat u richting de WHO nemen om te voorkomen dat in de toekomst commerciële belangen en het belang van de wereldgezondheid nogmaals met elkaar worden verweven?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wordt het functioneren van de WHO in reactie op de pandemie (H1N1) geëvalueerd. Als uit deze evaluatie blijkt dat er strengere regels nodig zijn, dan zal Nederland via de reguliere bestuurlijke kanalen van de WHO (met name de World Health Assembly) aandringen op of instemmen met de benodigde aanpassingen.
Wat vindt u van de uitspraak van WHO-directeur-generaal Margaret Chan dat commerciële aspecten geen seconde een rol hebben gespeeld in de gemaakte afweging?1 Is dit standpunt vol te houden gezien de bevindingen?
De DG heeft bij diverse gelegenheden met klem benadrukt dat in haar eigen besluitvorming commerciële aspecten nooit een rol hebben gespeeld. Dat standpunt respecteer ik. De bovengenoemde evaluatie moet uitwijzen of de procedures rond het adviestraject toereikend zijn om ook daar belangenverstrengeling te voorkomen.
Wat vindt u van de uitspraak van WHO-directeur-generaal dat «De WHO echter wel strengere regels moet maken en afdwingen wanneer de farmaceutische industrie in het spel is.»?1 Wat wordt de inzet van Nederland om dit te realiseren?
Ik vind het belangrijk dat de WHO zich bewust is van het risico van belangenverstrengeling en dat zij de regels hieromtrent aanscherpt wanneer deze hiervoor nog teveel ruimte laten. De evaluatie moet uitwijzen of hiervan in het geval van de Mexicaanse griep sprake is geweest.
Ik ben groot voorstander van transparantie over de (financiële) banden tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Tijdens de informele Raad in Madrid op 22 april jl. heb ik er op aangedrongen dat de WHO transparant moet zijn over de achtergronden van hun adviseurs en hun bindingen met de farmaceutische industrie. Ook heb ik vorig jaar het verzoek gedaan aan de Nederlandse zelfregulerings- instantie, de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), om te komen met een code die de transparantie over dergelijke banden bevordert. Waar mogelijk zal ik op een dergelijke transparantie ook bij de WHO (en dan met name de World Health Assembly) aandringen. Er is namelijk niets op tegen dat er samenwerking bestaat tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Het moet alleen wel helder zijn dat een dergelijke relatie bestaat.
Het remmen van de groei van de jeugd door alcoholgebruik |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Alcohol remt groei jeugd»?1
Ja.
Geeft dit onderzoek u aanleiding om voorlichting over gezond opgroeien aan te passen?
Nee. In het artikel in Spits gaat het niet over nieuw wetenschappelijk onderzoek over alcohol, maar spreekt sociaal-geneeskundige Henk Talma over de hypothese dat alcohol de oorzaak kan zijn dat Nederlanders voor het eerst in 160 jaar niet langer worden. Wel wordt in het artikel van Spits gesproken over eerder onderzoek waaruit blijkt dat jongens die wijn drinken kleiner blijven. De campagne «voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind» besteedt reeds aandacht aan de effecten van alcohol op de groei. Zo wordt in deze campagne gecommuniceerd dat alcohol de hoeveelheden groeihormoon verlaagt en dat bij jongens bekend is dat alcoholgebruik de botontwikkeling remt.
Is de constatering dat alcoholgebruik op jonge leeftijd de groei van kinderen remt ook aanleiding om campagnes gericht op het terugdringen van alcoholgebruik aan te scherpen?
Zoals hierboven beschreven wordt reeds aandacht besteed aan dit onderwerp. Het artikel in Spits voegt geen nieuwe wetenschappelijke inzichten toe.
Is er aanvullend onderzoek nodig naar de invloed van alcoholgebruik op het opgroeien, los van het feit dat al aangetoond is dat alcohol op jonge leeftijd desastreuze gevolgen heeft voor de hersenontwikkeling?
Ondanks het feit dat er al veel onderzoek in deze richting is gedaan, is het goed als er aanvullend onderzoek wordt gedaan zodat een nog beter beeld ontstaat van de invloed van alcohol op de groei en het opgroeien van jongeren. De heer Talma zegt in het artikel in Spits dat hij zich er sterk voor gaat maken om wetenschappelijk hard aan te tonen dat alcohol ook echt een groeiremmer is. Ik vind het van belang dat de wetenschap dit onderwerp oppakt en tot nader onderzoek komt.
De mogelijkheden van het Pieter Baan Centrum bedreigde verdachten te onderzoeken |
|
Krista van Velzen |
|
Kent u het artikel «Sander V. dreigt tbs te ontlopen»?1 Is het waar dat de betreffende verdachte niet in het Pieter Baan Centrum kan worden onderzocht, omdat zijn veiligheid in deze kliniek niet kan worden gewaarborgd?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het NIFP voert een zogenaamd voorgeleidingsconsult uit dat resulteert in een advies aan de rechter-commissaris over het type onderzoek. Het consult in casu gaf geen indicatie voor opname van de verdachte in het Pieter Baan Centrum. De rechter-commissaris heeft besloten tot een ambulant onderzoek, waarbij de verdachte wordt onderzocht door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoeker. Indien de rechter-commissaris had besloten tot een klinisch onderzoek, dan had de verdachte kunnen worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). In het PBC zijn voldoende mogelijkheden om de veiligheid van verdachten te garanderen.
Deelt u de mening dat iedere verdachte moet kunnen worden onderzocht wanneer daar aanleiding voor is, ook wanneer er mogelijk sprake zal zijn van agressie jegens de verdachte?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom kunnen er in het Pieter Baan Centrum niet voldoende veiligheidswaarborgen worden getroffen om de veiligheid van verdachten te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 1. In het Pieter Baan Centrum kunnen verdachten klinisch worden onderzocht, ook als die worden bedreigd.
Welke alternatieven zijn er voor onderzoek door het Pieter Baan Centrum, waarbij verdachten ook goed kunnen worden geobserveerd en er voldoende duidelijkheid komt te bestaan over de psychische gesteldheid van de verdachte?
Naast opname in het Pieter Baan Centrum voor klinische observatie kan ook worden gekozen voor een ambulant traject, waarbij de rapporteurs de verdachte enkele malen bezoeken en daarover rapport uitbrengen. De keuze voor de wijze van observeren is aan de rechter-commissaris.
Kunt u garanderen dat in het belang van het onderzoek alle noodzakelijk geachte onderzoeken ook daadwerkelijk zullen plaatsvinden?
Ja. De veiligheid van verdachten dient te allen tijde te worden gewaarborgd en mag geen reden zijn om af te zien van onderzoek dat noodzakelijk wordt geacht.
Het stemmen vanuit gevangenissen en tbs-klinieken |
|
Krista van Velzen |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de mogelijkheden voor gedetineerden en tbs-gestelden om van hun stemrecht gebruik te maken?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat nog steeds veel gedetineerden en tbs-gestelden geen of slechts zeer moeizaam gebruik kunnen maken van hun stemrecht, bijvoorbeeld omdat er problemen zijn met het tijdig ontvangen van hun stempas of omdat zij geen volmacht kunnen verlenen aan iemand in de gemeente waar zij zijn ingeschreven?
Ja. Dat een gedetineerde of tbs-gestelde praktische problemen ondervindt, is onvermijdelijk. De problemen die zij ondervinden zijn echter niet wezenlijk anders dan de problemen van andere groepen kiezers die op de dag van de stemming niet in persoon hun stem kunnen uitbrengen.
De regels die voor gedetineerden en tbs-gestelden gelden om bij volmacht te stemmen zijn gelijk aan de regels die voor een ieder gelden om bij volmacht te stemmen. Iedere stemgerechtigde ontvangt de stempas uiterlijk twee weken voor de dag van de stemming en heeft de mogelijkheid een onderhandse volmacht te verlenen. In veel gemeenten worden de stempassen overigens al eerder toegezonden. Ook kan men een schriftelijke volmacht verlenen. Dat kan ruim voor de verkiezing tot uiterlijk veertien dagen voor de dag van de stemming. Zie ook het antwoord op de vragen van het toenmalige lid Van Velzen (Kamerstukken 2007–2008, nr. 736 d.d. 11 oktober 2007).
Waarom heeft u tot dusver geweigerd mobiele stembureaus te laten plaatsen in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen is bericht (Kamerstukken 2006–2007, nr. 1013, d.d. 15 maart 2006), stuit het inrichten van een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek op het principiële bezwaar dat een stemlokaal openbaar en toegankelijk moet zijn voor kiezers. Een ander argument is dat het inrichten van een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of in een tbs-kliniek een inbreuk kan betekenen op de reguliere gang van zaken daarbinnen en een extra personele inspanning kan vergen.
Het aanwijzen van stemlokalen dan wel mobiele stembureaus is een bevoegdheid van de burgemeester en niet van mij. Ik wijs erop dat de Kieswet vermeldt dat kiesgerechtigden aan wie op de dag van de stemming rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, hun kiesrecht uitoefenen door bij volmacht te stemmen. De wet zegt echter ook dat deze beperking niet geldt voor hen die op de dag van de stemming een zodanige feitelijke bewegingsvrijheid genieten dat zij in persoon aan de stemming kunnen deelnemen. Het is mogelijk om een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek in te richten als voldaan is aan de randvoorwaarden die de Kieswet stelt aan het inrichten van een stemlokaal (in casu de openbaarheid en de toegankelijkheid) en er daarnaast vanuit de optiek van de inrichting evenmin bezwaren zijn.
De gemeente Albrandswaard heeft de Staatssecretaris van BZK van tevoren ingelicht over het voornemen om een mobiel stembureau in de tbs-kliniek de Kijvelanden zitting te laten houden. De Staatssecretaris heeft, in overleg met het Ministerie van Justitie, nagegaan of in deze kliniek aan de bepalingen van de Kieswet zou kunnen worden voldaan. Toen dat het geval bleek (zie ook het antwoord op vraag 4) is de gemeente bericht dat er vanuit de Kieswet geen belemmeringen waren.
Hoe is de proef in tbs-kliniek de Kijvelanden verlopen, waar voor het eerst een mobiel stembureau is geplaatst?1 Hebben zich hier problemen voorgedaan? Zo niet, geeft dit experiment u aanleiding om dit uit te breiden en bij de eerstvolgende verkiezingen in alle gevangenissen en tbs-klinieken mobiele stembureaus te plaatsen? Zo niet, waarom niet?
De proef in FPC De Kijvelanden is goed verlopen. Zulks valt ook op te maken uit het krantenartikel van 9 juni jl., waarnaar u in de voetnoot van deze vraag verwijst. Er hebben 55 patiënten gestemd bij het mobiele stembureau en 14 personen van buiten de kliniek.
In weerwil van het in antwoord 3 genoemde principiële bezwaar dat een stemlokaal openbaar en toegankelijk moet zijn voor kiezers, blijkt het gebouw waarin FPC De Kijvelanden is gevestigd wel geschikt voor het inrichten van een stemlokaal. De transparante entree met grote glazen puien helpt mee om te voldoen aan de eisen van de Kieswet. Te weten, dat kiezers gedurende de tijd dat het stembureau zitting houdt zich kunnen bevinden in het stemlokaal en dat de toegang van de stemhokjes en de tafel zodanig zijn geplaatst dat deze zichtbaar zijn voor het publiek. Door het aanbrengen van technische voorzieningen is het stemproces zowel visueel als hoorbaar te volgen geweest.
Het staat gemeenten in beginsel vrij om in overleg met de desbetreffende directies in gevangenissen en tbs-klinieken een stemlokaal aan te wijzen, dan wel een mobiel stembureau in te stellen indien dit openbaar en toegankelijk is voor alle kiezers en onder de voorwaarde dat de directie van mening is dat de aanwijzing de inbreuk in de dagelijkse gang van zaken in de instelling rechtvaardigt. De mogelijkheid om al dan niet een stemlokaal of mobiel stembureau in te richten in een penitentiaire inrichting of een forensisch psychiatrisch centrum is dus sterk afhankelijk van de concrete mogelijkheden die de desbetreffende instelling biedt.
De financiële risico's van het Wieringerrandmeer |
|
Roos Vermeij (PvdA), Patricia Linhard (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het artikel «Advies randmeer blijft geheim»1 en het artikel «Risico Wieringer Randmeer groter dan tot nu toe gezegd»?2
Ja.
Is het waar dat de Commissie m.e.r. in 2006 concludeerde dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse belangrijke tekortkomingen bevatte waardoor het resultaat ruim 100 miljoen euro lager uit zou vallen? Acht u het verantwoord dat provincies financiële risico’s op zich nemen in de orde van grootte van 100 miljoen euro voor commerciële projecten zoals Lago Wirense?
De commissie m.e.r. heeft inderdaad geconcludeerd dat de maatschappelijke kostenbatenanalyse tekortkomingen bevatte.
Welke risico’s een provincie neemt bij publiek-private samenwerking, is een politieke afweging van de provincie, die hierin autonoom is. Het Wieringerrandmeer is een publiek-private samenwerking waarmee naast commerciële doelstellingen ook belangrijke publieke doelstellingen worden gerealiseerd.
Kunt u uitsluiten dat de rijksoverheid aan de financiële tegenvallers van dit soort provinciale projecten meefinanciert?
Het project Wieringerrandmeer is een provinciaal project. Het Rijk participeert niet in het project. Er zijn dan ook geen bijdragen vanuit het Rijk voorzien.
Is het waar dat in de plannen voor Lago Wirense een aquaduct in de A7 was opgenomen om een staande mastroute mogelijk te maken? Zouden de kosten van dit aquaduct voor rekening van de rijksbegroting zijn gekomen?
De provincie Noord-Holland heeft nog geen definitieve keuze gemaakt uit de opties hoge brug, beweegbare brug, aquaduct of naviduct. Er zijn dan ook geen afspraken dat de kosten voor een aquaduct ten laste van de rijksbegroting zullen komen.
Zijn er afspraken met de regering gemaakt over de financiering van het aquaduct in de A7? Zo ja waarom zijn deze de Kamer niet gemeld?
Nee.
In hoeverre is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door de provincie op de hoogte gebracht van de financiële afspraken en risico’s die de provincie op zich zou nemen met het Wieringerrandmeer? Zijn deze uitgaven, risico’s en ongedekte onderdelen, zoals het aquaduct van 30 miljoen euro, goedgekeurd door het kabinet?
Per brief van 2 oktober 2008 heeft de provincie Noord-Holland op grond van artikel 158, lid 3, van de Provinciewet om goedkeuring gevraagd van haar besluit van 30 september 2008 tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer. De financiële risico’s voor de provincie uit hoofde van deze deelnamen blijven beperkt tot het geïnvesteerde aandelenkapitaal.
In de door de provincie aanvullend verstrekte informatie bij het verzoek heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen strijd gezien met het recht of het algemeen belang. Wel heeft zij er op gewezen dat beide BV’s bij al hun activiteiten nadrukkelijk rekening dienen te houden met aanbestedings- en staatssteunregels. De aanvullend verstrekte informatie betrof onder meer informatie omtrent de verplichtingen die op de provincie rustten op basis van de publiek-private samenwerking, zoals de inbreng van kapitaal, de verstrekking van een preferente lening en een inspanningverplichting voor de inbreng van middelen van derden.
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarom 17 december 2008 haar goedkeuring gegeven aan de provinciale besluiten tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer.
Goedkeuring van dit project is echter een provinciale verantwoordelijkheid. Provinciale Staten zijn uiteindelijk eindverantwoordelijk. Provinciale Staten hebben 17 maart 2008 de Samenwerkingsovereenkomst aanvaard. In de samenwerkingovereenkomst is tevens afgesproken dat de businesscase jaarlijks wordt geactualiseerd.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangt in het kader van de verticale toezichtfunctie van iedere provincie jaarlijks de begroting en de jaarrekening. In de rol van verticaal toezichthouder wordt onder meer onderzocht in hoeverre het weerstandsvermogen toereikend is om eventuele risico’s op te vangen.
Naar aanleiding van de toegezonden begroting 2010 en de jaarstukken 2008 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de provincie Noord-Holland op 24 december 2009 laten weten dat de provincie onder de repressieve toezichtvorm kan blijven. Dit betekent dat de begroting niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft te worden goedgekeurd.
Daarmee zijn dus niet de uitgaven, risico’s en eventuele ongedekte onderdelen met betrekking tot het project Wieringerrandmeer goedgekeurd. Dit is en blijft de verantwoordelijkheid van Provinciale Staten.