De Stichting Friese Stoomtrein Maatschappij |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Friese Stoomtrein noch miljoen nedich»?1
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken of de kosten voor aanpassing van het spoor omlaag kunnen?
Ik heb van ProRail begrepen dat in de afgelopen periode het ontwerp nog eens kritisch is doorgelicht en dat de kostenraming naar beneden is bijgesteld. Het ontwerp van de spooraanpassingen in Sneek en Stavoren, dat in opdracht van ProRail is gemaakt, is het meest sobere dat gegeven de veiligheidseisen en de eisen vanuit functionaliteit kan worden gemaakt.
Bent u bereid tot een vorm van voorfinanciering of dispensatie om zodoende komende zomer te kunnen starten met de aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij te kunnen melden dat ik recentelijk € 500 000,– subsidie verleend heb aan de Provincie Friesland voor aanpassing van de spoorinfrastructuur in Sneek in het kader van groei op het spoor. Ik heb van de Provincie Friesland vernomen dat hiermee de financiering voor de aanpassingen rond is.
Kunt u aangeven waarom de eisen alleen gelden voor nieuw aan te leggen emplacementen, gegeven het feit dat bij bestaande emplacementen er (voorlopig) niets verandert?
Zoals onder 2. aangegeven, zijn in het ontwerp eisen vanuit functionaliteit en veiligheid samengebracht. Het veiligheidsontwerp is erop gericht om te voorkomen dat rangerende stoomtreinen per ongeluk op de hoofdbaan kunnen komen. Er is geen verschil tussen nieuwe en bestaande emplacementen.
Bent u van mening dat in deze kwestie de «klant» van ProRail moet opdraaien voor de kosten van voortschrijdend inzicht bij ProRail? Zo nee, waarom niet?
Door het ongeval bij Barendrecht zijn de veiligheidseisen aangescherpt om dergelijke ongevallen in de toekomst te voorkomen. Dat kosten hierdoor hoger uitvallen omdat de veiligheid moet toenemen, geldt overigens niet alleen hier, maar op meer plaatsen in Nederland. Uitgangspunt blijft dat de aanpassingen aan de infrastructuur ten behoeve van de exploitatie van de stoomtrein veilig moeten zijn. Onderzocht is hoe dat op de meest sobere manier kan. In combinatie met de functionaliteitseisen leidt dat tot het voorliggende ontwerp.
Welke betaalbare alternatieven zijn er volgens u voor de zogenaamde flankbeveiliging?
Er is gekozen voor het goedkoopste alternatief gegeven de veiligheids- en functionaliteitseisen. De wissels dienen ervoor de stoomtrein te kunnen laten rangeren op het eigen emplacement zonder dat het gevaar bestaat dat het stoomtreinmaterieel ongecontroleerd en onbedoeld op de hoofdbaan komt en daarmee in conflict kan komen met de reguliere treindienst.
Bent u bereid subsidie te verstrekken aan de Stichting Friese Stoomtrein Maatschappij op het aanbrengen van ATB NG op de stoomloc?2
Zoals onder 3. aangegeven, ben ik verheugd u te kunnen melden dat ik recentelijk € 500 000,– subsidie verleend heb aan de Provincie Friesland voor aanpassing van de spoorinfrastructuur in Sneek.
Daarbij blijft overigens het principe bestaan dat het de verantwoordelijkheid van de vervoerder is om zijn materieel zodanig op orde te hebben dat er veilig kan worden gereden op het betreffende baanvak. Het maakt daarbij niet uit of het regulier reizigersvervoer, goederenvervoer of recreatief stoomtreinvervoer betreft.
De verkoop van Kamer van Koophandel-gegevens aan Google |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat, meer dan een jaar nadat u in gesprek gegaan bent met de Kamers van Koophandel om de afspraak, te maken dat zij nieuwe inschrijvers actief moeten wijzen op de mogelijkheid van een «opt-out» van verkoop van bedrijfsgegevens voor commerciële doeleinden, medewerkers nog steeds «glazig»2 kijken als een nieuwe inschrijver vraagt naar het blokkeren van verkoop van bedrijfsgegevens voor commerciële doeleinden, laat staan dat de KvK actief wijst op de mogelijkheid van een «opt-out»?
Uit het mij ter hand gestelde e-mailbericht komt naar voren dat de Kamer van Koophandel betrokkene, zoals dat is vastgelegd in de procedures, heeft geattendeerd op de mogelijkheid van «opting out» in de vorm van de zogeheten Non Mailing Indicator (NMI). Door «opting out» wordt de inschrijfplichtige gevrijwaard van verkoop van zijn bedrijfsgegevens ten behoeve van werving voor commerciële of charitatieve doelen door derden.
De Non Mailing Indicator voorziet duidelijk in een behoefte: meer dan 25 % van de nieuwe inschrijvers kiest ervoor en 10% van de reeds ingeschreven entiteiten in het handelsregister heeft inmiddels, nadat zij door de KvK nadrukkelijk op de mogelijkheid waren gewezen, de NMI op zijn bedrijfsgegevens laten instellen. De NMI wordt als een geheel aangeboden; uit de brieven die mij over dit onderwerp hebben bereikt bleek vooral een aversie tegen ongevraagde reclame-aanbiedingen maar op een gegeven moment verbreedden de klachten zich tot gebruik van de KvK-gegevens in toepassingen zoals Google Maps.
Wat is uw reactie op de suggestie dat het mogelijk moet worden om verkoop van bedrijfsgegevens aan specifieke bedrijven die privacygevoelige informatie op straat gooien, zoals Google, te blokkeren, in plaats van een «alles-of-niks opt-out» mogelijkheid waarmee ook geen potentieel interessant reclamedrukwerk meer wordt ontvangen?3
Ik acht het niet wenselijk inschrijfplichtigen binnen de «opting out» een soort keuzemenu voor te leggen. De Kamer van Koophandel heeft er bewust voor gekozen gegevens van ondernemingen en rechtspersonen niet aan bijvoorbeeld Google te verstrekken als men gebruik maakt van de NMI; het overgrote deel van de ondernemers dat gebruik maakt van de NMI heeft namelijk zowel bezwaar tegen ongevraagde reclame-aanbiedingen als tegen ongevraagde vermeldingen op internet. Een keuzemenu maakt het dus onnodig complex; ik steun de Kamer van Koophandel in zijn beslissing om op de genoemde wijze uitvoering te geven aan artikel 41 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Overigens kan een inschrijfplichtige die wel prijs stelt op toezending van reclame-aanbiedingen en om die reden niet opteert voor de NMI maar evenwel niet opgenomen wil zijn in Google Maps, aan Google verzoeken zijn registratie op Google Maps te verwijderen. Google heeft mij verzekerd dat aan zodanig verzoek binnen enkele weken na ontvangst wordt voldaan.
Het vernietigen van een samenscholingsverbod door de Hoge Raad |
|
Hans Spekman (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hoge Raad vernietigt samenscholingsverbod Utrecht»?1
Ja.
Is het waar dat op basis van een zogenoemde vormfout door het Openbaar Ministerie (OM) de Hoge Raad een arrest van het Hof met betrekking tot het samenscholingsverbod in de wijk Zuilen in Utrecht heeft vernietigd?
De Hoge Raad heeft een arrest van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, van 1 oktober 2008 vernietigd en het Openbaar Ministerie (OM) alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep (22 juni 2010, LJN: BK9727). De reden hiervoor was dat op de door het OM ingediende akte van het rechtsmiddel «cassatie» stond vermeld in plaats van «hoger beroep». Overigens betrof dit een Utrechts samenscholingsverbod in de wijk Kanaleneiland en niet in de wijk Zuilen.
Deelt u de mening dat het te betreuren valt dat een arrest vanwege een vormfout en niet om inhoudelijke reden wordt vernietigd? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dergelijke vormfouten tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Er is helaas sprake geweest van een vergissing. Het OM heeft aangegeven dat slechts zelden sprake is van het onjuist instellen van een rechtsmiddel. Bovendien geven de gevolgen die de Hoge Raad in het arrest aan een dergelijk vormfout verbindt een aanzienlijke prikkel aan het OM om nog scherper op te letten. Om die reden zie ik geen aanleiding maatregelen te nemen.
Is het waar dat het genoemde samenscholingsverbod door de vernietiging van het arrest van het Hof nu de facto niet meer kan worden gebruikt, zoals de gemeente Utrecht dat voor ogen stond? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de handhaving van de openbare orde en de veiligheid in desbetreffende wijk?
Het samenscholingsverbod zoals dat in vrijwel alle algemene plaatselijke verordeningen (APV) is opgenomen, geldt voor eenieder. Over het algemeen houdt het samenscholingsverbod niet meer in dan dat het verboden is op of aan de weg deel te nemen aan een samenscholing. De geldigheid van een dergelijk samenscholingsverbod is door de Hoge Raad bevestigd in zijn arrest van 28 mei 2002 (LJN: AE1494).
Het samenscholingsverbod wordt in Utrecht als volgt toegepast. De burgemeester van Utrecht en het OM hebben in 2007 besloten het gebied Kanaleneiland-Noord voor de duur van zes maanden aan te wijzen als een gebied waarin het samenscholingsverbod, zoals opgenomen in artikel 10 van de APV Utrecht, intensief zou worden gehandhaafd ten aanzien van een specifieke groep jongeren die tevoren waren aangewezen als potentiële overlastveroorzakers. De aangewezen personen kregen van de burgemeester een brief waarin stond dat zij in het aangewezen gebied niet in een groep van vijf of meer personen mochten staan. Dit specifieke handhavingsbeleid heeft ertoe geleid dat een aantal jongeren is vervolgd wegens overtreding van het samenscholingsverbod, omdat zij in het aangewezen gebied in een groep van vijf of meer personen bijeen stonden.
Zoals onder 1 aangegeven heeft de Hoge Raad in cassatie de officier van justitie alsnog op procedurele gronden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Daardoor zijn in deze zaken de veroordelingen die het gerechtshof had uitgesproken vernietigd en blijven de door de kantonrechter van Utrecht op 13 februari 2008 uitgesproken vrijspraken in stand. Door de niet-ontvankelijk verklaring is de Hoge Raad niet toegekomen aan het inhoudelijk behandelen van de zaken en daarmee niet aan de vraag of het samenscholingsverbod correct is toegepast en/of het hof de verdachten terecht heeft veroordeeld.
De lokale driehoek van Utrecht heeft zich beraden op de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad. De driehoek heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het gerichte handhavingsbeleid ten aanzien van het samenscholingsverbod te beëindigen. Dit beleid, dat nu wordt toegepast in de wijk Zuilen-Oost, zal derhalve worden voortgezet. Bij overtreding van het samenscholingsverbod door een persoon tot wie het handhavingsbeleid zich richt, zal deze worden geverbaliseerd en worden gedagvaard voor de kantonrechter. Bij een eventuele vrijspraak kan het OM opnieuw hoger beroep aantekenen.
Heeft de uitspraak van de Hoge Raad gevolgen voor andere samenscholingsverboden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat van de aanwezigheid van sommige groepen ook een dreiging kan uitgaan ook al is er (nog) geen sprake van daadwerkelijke ordeverstoring? Zo ja, past dit binnen de huidige definitie van het begrip bedreiging, zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht?
Een groep kan door houding, gedrag, kleding e.d. op sommigen dreigend of intimiderend overkomen, ook als er (nog) geen sprake is van daadwerkelijke verstoring van de openbare orde. Dit zal feitelijk moeten worden vastgesteld aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm en de gedragingen van een groep, mede bezien in samenhang met plaatselijke omstandigheden.
Bij samenscholing is nog geen sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Als het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31 467) in werking is getreden, is een samenscholingsverbod, zoals in het vernietigd arrest is besproken, wettelijk mogelijk?
Zoals in het voorgaande is aangegeven, heeft de Hoge Raad zich niet uitgesproken over de vraag of het samenscholingsverbod correct is toegepast en het gerechtshof de verdachten terecht heeft veroordeeld.
In het wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, dat op 6 juli 2010 door de Eerste Kamer is aangenomen en binnenkort in werking zal treden, wordt het zogenaamde «groepsverbod» geïntroduceerd. Dit houdt in dat de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel kan geven zich niet binnen een door de burgemeester aangewezen gebied op voor het publiek toegankelijke plaatsen in groepsverband op te houden zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen. Deze bevoegdheid van de burgemeester biedt een extra mogelijkheid voor het tegengaan van ongewenste groepsvorming en daarmee gepaard gaande verstoringen van de openbare orde door groepen (zie ook Kamerstukken II, 2007–2008, Aanhangsel 1611 en 1639 met de antwoorden op Kamervragen van de leden Teeven (VVD) en Kuiken en Depla (beiden PvdA) over het samenscholingsverbod in Utrecht).
Het bericht dat curatoren van failliete webshops verzuimen deze offline te halen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht aangaande de constatering van Brancheorganisatie ICT Waarborg dat curatoren vaak verzuimen om failliete webshops offline te halen?1
Ja.
Deelt u de mening dat vele consumenten hierdoor een groot risico lopen hun geld kwijt te raken. Zo nee, waarom niet?
De consument loopt niet het risico zijn geld kwijt te raken. Artikel 68 lid 1 van de Faillissementswet stelt voorop dat de curator belast is met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. De curator moet ervoor zorgen dat schuldeisers zoveel mogelijk van hun vorderingen terugkrijgen. In het geval van de webshop kan de curator ervoor kiezen de webshop te laten doordraaien als hiermee inkomsten kunnen worden gegenereerd waarmee wordt bereikt dat de schuldeisers kunnen worden terugbetaald. Het is dus mogelijk om de webshop actief te laten zijn en er hoeft derhalve geen sprake van verzuim van de curator te zijn. Wil de curator de failliete onderneming laten doordraaien, dan heeft hij daarvoor wel toestemming nodig van de rechter-commissaris. Ook moet de webshop voldoen aan al zijn wettelijke verplichtingen en kunnen leveren aan de consument. Als de curator besluit de webshop voort te zetten, is hij voor die beslissing eindverantwoordelijk. Dat wil zeggen dat indien de webshop alsnog niet in staat is de goederen of diensten aan de consument te leveren en de consument daardoor schade leidt, de consument de curator aansprakelijk kan stellen voor de geleden schade. De consument spreekt de curator zelf aan voor de schade. Dit betekent dat de consument niet wordt toegevoegd aan de rij met schuldeisers die de onderneming al heeft. De consument komt daarmee ook niet achteraan in de rij van die schuldeisers te staan.
Het is de curator zelf die aansprakelijk is voor de geleden schade van de consument en hij is verplicht deze terug te betalen aan de consument.
In het geval dat een webshop blijft doordraaien zonder dat de curator daartoe heeft beslist en zonder dat de consument wist dat de webshop failliet was, is artikel 24 van de Faillissementswet van toepassing indien de consument die een betaling heeft verricht de door hem bestelde producten niet geleverd krijgt. Op grond van artikel 24 van de Faillissementswet moeten de ontvangen betalingen door de curator aan de consument worden terugbetaald. Ook in dit geval komt de consument niet in de rij met schuldeisers en kan hij zijn geld meteen terug vragen.
Deelt u de mening dat hier onmiddellijk een einde aan dient te komen en er desnoods sancties moeten komen voor deze curatoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat desbetreffende curatoren de betaalde gelden door nietsvermoedende consumenten niet mogen toevoegen aan de boedel, maar deze gelden terstond dienen terug te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit zeer waarschijnlijk schade oplevert voor het imago van de Webwinkel branche en dus slecht is voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het vertrouwen in de webwinkel-branche kan worden geschaad wanneer consumenten overeenkomsten sluiten met webwinkels die failliet zijn en doordraaien zonder dat daaraan een uitdrukkelijke keuze van de curator ten grondslag ligt en daardoor uiteindelijk niet kunnen leveren aan de consument. Ik raad consumenten die veilig op het internet willen winkelen aan op het informatieloket ConsuWijzer (www.consuwijzer.nl) te kijken. Consumenten kunnen daar informatie vinden over hun rechten en plichten als consument. ConsuWijzer is het informatieloket van de toezichthouders de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. Op ConsuWijzer.nl staat veel informatie over de rechten van de consument bij internetaankopen. Ook kan de consument op ConsuWijzer.nl voorbeeldbrieven en stappenplannen vinden die gebruikt kunnen worden als consumenten bij een verkoper hun recht willen halen. Tevens kan de consument bij ConsuWijzer terecht met klachten over de gedragingen van een onderneming. De Consumentenautoriteit gebruikt de klachten die bij ConsuWijzer binnenkomen als een belangrijk signaal voor eventuele overtredingen van de wet- en regelgeving op basis waarvan zij een onderzoek kan starten. Indien consumenten twijfelen over de status van een onderneming kunnen zij ook het centraal insolventieregister raadplegen. Alle faillietverklaringen worden door de rechtbank ingeschreven in dit register. Het centraal insolventieregister is openbaar en kan door iedereen worden geraadpleegd.
.
Het nieuwe ivf-protocol |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het nieuwe ivf (invitrofertilisatie)-protocol?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het protocol op het punt dat medewerking aan ivf wordt voorbehouden aan ouders die bereid zijn om, ingeval bij de vrucht een ernstige handicap wordt vastgesteld, de zwangerschap af te breken?
Het modelprotocol bevat als zodanig geen opsomming van morele contra-indicaties. Het biedt slechts een afwegingskader voor situaties waarbij een arts vanuit het oogpunt van de eigen morele verantwoordelijkheid, twijfels heeft over het welzijn van het kind.
Voor het overige verwijs ik u naar antwoord 3 op de vraag van het kamerlid Van der Staaij over het «Modelprotocol mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» (2010Z09660).
Deelt u de mening dat artsen hiermee in de verantwoordelijkheid van ouders treden?
Nee, die mening deel ik niet. De arts is zowel verantwoordelijk voor de vruchtbaarheidsbehandeling, als voor de gevolgen van deze behandeling. Daarmee voelt de arts zich ook medeverantwoordelijk voor het welzijn van het toekomstige kind. Om de belangen van het toekomstig kind te borgen, hebben de beroepsgroepen nu dit protocol opgesteld.
In de spreekkamer zal de arts met de ouders spreken over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van het kind. Ouders besluiten soms vanuit hun eigen verantwoordelijkheid af te zien van het doorzetten van een behandeling.
Kunt u toelichten hoe dit protocol zich verhoudt tot het wettelijk kader waaronder de uitvoering van ivf valt?
Het uitvoeren van IVF, voor zover dit betreft het buiten het lichaam tot stand brengen van menselijke embryo’s, valt onder de vergunningplicht van art. 2 Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Het planningsbesluit IVF bevat criteria waaraan de uitoefening van IVF moet voldoen. Het planningsbesluit stelt zelf geen kwaliteitseisen, maar verwijst hiervoor naar richtlijnen en protocollen van de beroepsgroepen.
Bent u bereid de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) te verzoeken het protocol op het punt van handicaps en erfelijke aandoeningen bij te stellen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zie dit overigens ook niet als mijn verantwoordelijkheid. De Nederlandse beroepsgroepen voor voortplantingsgeneeskunde zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van de vraag hoe om te gaan met morele dilemma’s. De beroepsgroep heeft op dit punt zijn verantwoordelijkheid genomen door het Modelprotocol op te stellen. Deze verantwoordelijkheid leg ik bewust en met vertrouwen bij hen neer.
Het zogenaamde SWIFT-akkoord |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe (zgn.) SWIFT-akkoord («an agreement between the European Union and the United States of America to make available to the United States Treasury Department financial messaging data to prevent and combat terrorism and terrorist financing»)?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het voornemen van het Spaanse voorzitterschap om bovengenoemd akkoord op maandag 28 juni 2010 als A-punt tijdens de Landbouwraad af te handelen?
Ja.
Deelt u de mening dat, gelet op de sensitiviteit van het dossier en de eerdere afwijzing van de tijdelijke overeenkomst door het Europees Parlement, bovengenoemd akkoord tijdens een JBZ-raad dient te worden behandeld? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dit akkoord op de agenda te plaatsen?
Ik steun, alle aspecten afwegende, en in het bijzonder gelet op het grote belang van de intensieve samenwerking met de Verenigde Staten in de strijd tegen terrorisme(financiering), de door het Spaanse Voorzitterschap gemaakte afweging om de onderhavige ontwerpovereenkomst zo snel mogelijk ter goedkeuring aan de Raad en daarna aan het EP voor te leggen, zeker nu de eerstvolgende bijeenkomst van de JBZ-Raad niet eerder is voorzien dan op 7 en 8 oktober 2010.
Bent u van mening dat het Nederlands Parlement op deze wijze voldoende betrokken is bij de besluitvorming? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit alsnog te realiseren?
Het is mijn bestendige inzet, uiteraard met inachtneming van de institutionele kaders en besluitvormingsprocedures die volgen uit het Verdrag van Lissabon, om het Nederlandse Parlement zo tijdig en adequaat mogelijk op de hoogte te houden van alle relevante ontwikkelingen op JBZ-gebied, ook als dat door de actuele ontwikkelingen noodgedwongen op zeer korte termijn moet gebeuren, zoals in dit geval. Mede daarom heb ik heden beide Kamers een brief gestuurd met een beschrijving van de laatste stand van zaken in de onderhandelingen tussen de EU en de VS over de nieuwe SWIFT-overeenkomst.
Bent u van mening dat Raad en Commissie voldoende tegemoet komen aan de voorwaarden, zoals uiteengezet in resolutie P7_TA-PROV(2010)0143 van het Europees Parlement en in het bijzonder paragraaf 7, 8, 11, 12 en 14, aangenomen op 5 mei 2010? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, bent u voornemens om dit zo spoedig mogelijk bij het Spaanse voorzitterschap evenals de Commissie aan de orde stellen?
Ja, zoals ook uit mijn in het antwoord op vraag 4 bedoelde brief volgt, is de Nederlandse regering ingenomen met het door de Commissie bereikte onderhandelingsresultaat, dat nauw bij het door de Raad op 11 mei jl. verstrekte onderhandelingsmandaat aansluit2 en daarmee ook recht doet aan de zorgen die binnen het Europees Parlement - en tot op zekere hoogte ook bij verschillende lidstaten - leefden met betrekking tot de overeenkomst van 30 november 2009. De nieuwe ontwerpovereenkomt bevat meer waarborgen op het gebied van dataprotectie en individuele rechtsbescherming dan deze laatste overeenkomst. In de preambule van de ontwerpovereenkomst en door middel van een afzonderlijke verklaring van de Raad wordt een duidelijke koppeling gelegd met het nog tot stand te brengen specifieke dataprotectieverdrag tussen de EU en de Verenigde Staten. De ontwerpovereenkomst voorziet bovendien via artikel 13 in een solide evaluatiemechanisme dat het mogelijk maakt de vinger ten aanzien van de feitelijke implementatie van de overeenkomst aan de pols te houden en zo nodig passende maatregelen te nemen. Om een einde te kunnen maken aan de verstrekking aan de VS van grote hoeveelheden gegevens roept het ontwerp-Raadsbesluit tot sluiting van de overeenkomst de Europese Commissie op om binnen een jaar een juridisch en technisch kader voor te stellen voor het extraheren van data op het grondgebied van de EU. De Commissie heeft al te kennen gegeven dat zij daartoe bereid is. Ook de overeenkomst zelf bevat een bepaling over een dergelijk Europees «TFTP» (artikel 11).
Bent u van mening dat met dit akkoord wordt voldaan aan de basisvereisten voor de bescherming van persoonsgegevens, de beginselen die ten grondslag liggen aan de Europese wetgeving en praktijk inzake het doorgeven/extraheren van gegevens en het toezicht daarop, de Europese wettelijke voorschriften voor de eerlijke, evenredige en rechtmatige verwerking van persoonsgegevens evenals de beginselen van proportionaliteit en noodzakelijkheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
De hockeyschool voor Marokkanen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hockeyschool voor Marokkanen»?1
Ja.
Welke instantie is verantwoordelijk voor dit absurde project, hoeveel Nederlands belastinggeld is er mee gemoeid en welke maatregelen gaat u treffen om het geen doorgang te laten vinden?
De Hockey Academy voor Nederlands-Marokkaanse jongeren betreft een privaat initiatief opgezet door oud-hockeytrainer Jaap Suyk in samenwerking met de Marokkaanse Hockey Bond. De Nederlandse overheid geeft geen financiële ondersteuning. Ik acht het dan ook niet opportuun om hier vanuit de overheid maatregelen tegen te treffen.
In hoeverre draagt het opleiden van werkloze Marokkaanse jongeren tot spelers van het Marokkaanse nationale hockeyteam bij aan de arbeidsparticipatie van de betreffende groep in Nederland?
Deelname aan het Marokkaanse nationale hockeyteam door een werkloze jongere zou een bijdrage kunnen leveren aan het aanleren van basisvaardigheden als werkritme en samenwerken en daarmee aan het verkleinen van de eventuele afstand tot de arbeidsmarkt van die jongere. Wel geldt nog steeds dat wanneer er sprake is van een inkomensvoorziening van overheidswege de jongere gehouden is zich actief in te zetten en beschikbaar te zijn voor op arbeidsparticipatie gerichte acties. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dit uitgangspunt strikt toe te passen, ook in deze situatie.
Deelt u de mening dat dit project de integratie juist in de weg staat gezien het feit dat anderen dan Marokkanen kennelijk worden geweerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb begrepen uit informatie van de gemeente Amsterdam behoren Marokkaans Nederlandse jongeren tot de doelgroep van de Hockey Academy. Dit is een logisch gevolg van het feit dat het gaat om een initiatief een nationaal hockeyteam voor Marokko samen te stellen.
Bureau Jeugdzorg Rotterdam dat de noodklok luidt over de wachtlijsten in de jeugdzorg |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Bureau Jeugdzorg Rotterdam de noodklok heeft geluid over de wachtlijsten in de jeugdzorg, omdat deze binnen vijf maanden twee keer zo lang zijn geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is? Heeft u na kennisname van dit bericht contact opgenomen met Bureau Jeugdzorg Rotterdam? Zo ja, wat kwam daaruit naar voren? Zo nee, waarom niet?
In het Afsprakenkader 2010/2011 is met het IPO overeengekomen dat aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is, waarbij:
Het is daarmee primair aan de stadsregio Rotterdam om hier actie op te ondernemen.
De stadsregio Rotterdam heeft mij laten weten dat zij samen met bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders de ontwikkeling van de zorgvraag nauwgezet volgen. Daarbij is de inzet deze binnen de bestaande financiële kaders op te vangen. Op 16 juni jongstleden is er bijvoorbeeld een convenant getekend tussen betrokken partijen in Rotterdam om de crisisopvang te verbeteren.
In het Afsprakenkader is afgesproken dat provincies en stadsregio’s mij jaarlijks voor 1 oktober informeren over de uitvoering van het Afsprakenkader. Zodra ik een compleet beeld heb van de uitvoering van het afsprakenkader zal ik u dit doen toekomen.
Heeft u na kennisname andere concrete acties ondernomen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer pleeggezinnen komen, in het bijzonder in de regio Rotterdam, zodat kinderen in de crisisopvang sneller worden overgeplaatst naar een vast verblijf?
Eén van de afspraken uit het Afsprakenkader is dat de minister voor Jeugd en Gezin de provincies ondersteunt bij het realiseren van meer capaciteit voor intensieve pleegzorg door indiening van het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders, de verhoging van de financiële tegemoetkoming en de bekostiging en inrichting van een campagne voor het werven van pleegouders.
Binnenkort zal ik uw Kamer het nader rapport zenden over het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders. Verder ben ik bezig om in overleg met IPO en MOgroep Jeugdzorg een campagne in te richten voor het werven van geschikte pleegouders. De verwachting is dat deze eind van het jaar van start gaat.
Deelt u de mening dat het Rijk bij de verdeling van geld meer rekening zou moeten houden met de zwaarte van problemen in de provincies en grootstedelijke regio’s?
Provincies en grootstedelijke regio’s hebben mij via het IPO een voorstel voorgelegd voor de verdeling van de doeluitkering voor 2010 en 2011, waarmee ik heb ingestemd. Hierbij is gebruik gemaakt van een verdeelmodel van het SCP waarin de meest recente inzichten over de regionale spreiding van de problematiek van jeugdigen zijn verwerkt. Omdat een ingroeitraject noodzakelijk is, wordt in 2011 50% van de middelen verdeeld op basis van het verdeelmodel en 50% op basis van de historische verdeling.
Hoe staat het inmiddels met de ontwikkeling van het nieuw vraaggerichte ramings- en verdeelmodel voor de wijze van financieren van de jeugdzorg?
Het SCP heeft een informatieplan ontwikkeld met daarin een voorstel hoe het bestaande gebruikersmodel te ontwikkelen tot een vraaggericht model. Ik heb het SCP de opdracht gegeven dit informatieplan uit te voeren. Momenteel is het SCP bezig met de uitvoering hiervan. Naar verwachting zal het model in de tweede helft van 2011 gereed zijn.
De beloningen bij de Amsterdamse politietop |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de beloningen bij de Amsterdamse politietop?1
Ja.
Kloppen de bedragen die in het bericht worden genoemd?
Ja, de bedragen zijn conform de opgave die het korps Amsterdam-Amstelland op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in mei van dit jaar bij BZK heeft gedaan. De norm op basis van de WOPT is een optelsom van salaris, toelagen, premies en pensioenbijdragen. De WOPT-norm bevat de volgende elementen:
Indien de optelsom boven het normbedrag uitkomt, dient ingevolge de WOPT openbaarmaking plaats te vinden. De overschrijdingen kunnen geheel rechtmatig zijn, maar moeten wel door de betreffende organisaties uit de (semi-)publieke sector ieder jaar aan BZK worden gemeld. BZK stuurt jaarlijks in december aan de Tweede Kamer een lijst van alle overschrijdingen in de
(semi-)publieke sector. Ook wordt deze informatie op de website van BZK openbaar gemaakt. Voor 2009 is de WOPT-norm vastgesteld op € 188 000,= (2008 : € 181 000,= 2010 : nog niet bekend).
Voor de goede orde merk ik op dat de koppeling van de in De Telegraaf genoemde bedragen aan de WOPT-norm én tegelijkertijd aan de «Balkenende-norm» niet correct is en verwarring wekt. Mijn ambtsvoorgangster heeft steeds afstand genomen van de term «Balkenende-norm». De door haar gebezigde juiste term is «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Het gaat hier om een andere inkomensnorm dan de WOPT-norm. De «voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm» bevat alleen zuivere beloningselementen zoals salaris, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en toelagen voor werving, behoud en voor goed functioneren. Voor 2009 lag de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm op € 181 337,-. (2008 : € 176 008, 2010 : € 187 340)
Herinnert u zich de toezeggingen van uw ambtsvoorganger die in een algemeen overleg van 16 december 2009 heeft toegezegd dat de toelagen en declaraties zouden worden versoberd en dat voor het salaris de Balkenendenorm als maximum zou gelden?
Ja.
Deze toezeggingen betreffen het nieuw tot stand te brengen arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop. Dit zal geen effect kunnen hebben op reeds verworven rechten van individuen, zoals mijn ambtvoorgangster ook al heeft aangegeven in het Algemeen overleg van 16 december 2009.
Hoe verhouden deze toezeggingen zich met de salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de (waarnemend) korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland – de Amstelveense burgemeester Van Zanen – de te hoge salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden wel heeft gemeld bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarom heeft de voormalige korpsbeheerder Cohen dit klaarblijkelijk nagelaten?
Zowel de voormalig waarnemend korpsbeheerder (over het jaar 2009) als de vorige korpsbeheerder (over 2008 en de jaren daarvoor) heeft geheel conform de WOPT melding gemaakt van de inkomens van functionarissen die boven de WOPT-norm uitkomen.
De toenmalige waarnemend korpsbeheerder heeft recentelijk bij BZK melding gemaakt van functionarissen van wie het inkomen in 2009 uitgaat boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm. In december 2010 ontvangt de Tweede Kamer, conform de WOPT, van BZK een lijst van alle functionarissen in de (semi-)publieke sector waarvan in 2009 sprake was van overschrijding van de voor 2009 vastgestelde WOPT-norm. In 2008 heeft de toenmalige korpsbeheerder, eveneens conform de WOPT, twee functionarissen van het betreffende korps bij BZK gemeld, van wie het inkomen boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm uit kwam. Hiervan is de Tweede Kamer december 2009 (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 111, nr. 50) door mijn ambtsvoorgangster op de hoogte gesteld.
Zijn er nog andere personen in korpsleidingen die met hun salarissen boven de Balkenendenorm uitkomen? Zo ja, welke zijn dat?
In de beantwoording van vraag 2 zijn de verschillen tussen de twee inkomensnormen («WOPT-norm» en «Balkenende-norm») beschreven.
De bedragen die in het Telegraaf-artikel staan vermeld, zijn gebaseerd op de wettelijk verplichte melding in het kader van de WOPT. Deze gaan dus niet over het overschrijden van de «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm».
Het inkomen van de korpschef Amsterdam Amstelland was in 2009, op basis van de in 2004 gemaakte arbeidsvoorwaardelijke afspraken, hoger dan «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Over de met betrokkene gemaakte afspraken zijn in 2004 Kamervragen gesteld. Die zijn door mijn toenmalige ambtvoorganger beantwoord (vergaderjaar 2003–2004, aanhangsel van de handelingen, nr. 1646, 1 juni 2004).
Uit de door de korpsen aangeleverde gegevens in het kader van het onderzoek door de Rijksauditdienst is gebleken, dat er verder nog één functionaris is, die gerekend wordt tot de korpsleiding, van wie het inkomen in 2009 uitging boven de voor «de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm». Dit was de plaatsvervangend algemeen directeur bij de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (vtsPN), met wie in 2003 arbeidsvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt. Er waren derhalve in 2009 twee functionarissen behorende tot de korpsleidingen van wie het inkomen uitging boven «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm.»
Bent u bereid, nu blijkt dat de beloningsafspraken met de Kamer niet worden nageleefd, met een aanwijzing te komen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorgangster heeft toegezegd geen onomkeerbare besluiten te nemen over het nog tot stand te brengen nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop, voordat het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop en het beloningsvergelijkingsonderzoek is afgerond. Het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop van de Rijksauditdienst heb ik bij brief van 21 mei jl. (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 29 628, nr. 209) aan de Tweede Kamer aangeboden. Nadat ook de uitkomsten van het beloningsvergelijkingsonderzoek beschikbaar zijn zal met de politievakorganisaties worden overlegd over een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop.
Ik heb de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad verzocht uit te dragen dat korpsbeheerders bij toekomstige benoemingen zoveel mogelijk handelen in de geest van het eerste conceptvoorstel arbeidsvoorwaarden politietop, dat in november 2009 met het korpsbeheerdersberaad is besproken.
Daarnaast kan ik u melden dat sinds enkele maanden arbeidsvoorwaardelijke afspraken met leden van de korpsleiding bij benoeming, tussentijdse wijzigingen en bij ontslag door Bureau ABD van het Ministerie van BZK vooraf worden getoetst op overschrijding van de inkomensnormen. Ik heb u hierover geïnformeerd in bovengenoemde brief.
Het bericht dat de Isaac Beeckman Academie wordt gedwongen zijn deuren te sluiten |
|
Manja Smits , Alexander Pechtold (D66), Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Is het waar dat u op 11 juni 2010 besloten heeft dat de Isaac Beeckman Academie de startvergoeding over het schooljaar 2009/2010 spoedig moet terugbetalen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot de artikelen 5 en 6 van de beleidsregel startbekostiging waarin staat dat het definitieve besluit over bekostiging in december moet worden meegedeeld?
Nee.
De Isaac Beeckman Academie is in december 2008 na debat in uw Kamer over het ontwerp plan van scholen 2009, 2010, 2011 alsnog op het plan van scholen geplaatst. De school heeft in april 2009 en in maandelijkse termijnen van augustus tot en met december 2009 in totaal € 423.830,97 ontvangen voor het opstarten van een school (startbekostiging) en voor het geven van onderwijs aan 85 leerlingen (reguliere bekostiging voor de eerste vijf maanden van het schooljaar).
Vanaf 1 augustus 2009 is op deze school geen onderwijs gegeven. Daarom heeft deze school geen recht de uitgekeerde bekostiging. Het bevoegd gezag heeft echter aangegeven wel te starten per 1 augustus 2010. Ik heb uit coulance besloten de uitgekeerde bekostiging in 2009 niet terug te vorderen maar door te schuiven naar de maanden augustus tot en met december 2010, om de school tevens de onnodige administratieve lasten te besparen.
Vanzelfsprekend krijgt een startende school niet tweemaal de aanvangsbekostiging uitgekeerd. Hiervoor bestaat geen juridische titel en dat zou dus onrechtmatig zijn. Als blijkt dat de school wederom niet start in augustus 2010 zal de eerder verstrekte bekostiging alsnog moeten worden teruggevorderd.
Na verwerking van de telgegevens van 1 oktober 2009 bleek dat er geen leerlingen waren ingeschreven. Daaruit trek ik de conclusie dat er geen sprake is van een gestarte school. Hierover is met het bevoegd gezag van Isaac Beeckman op 30 november 2009 gecommuniceerd.
Het bevoegd gezag heeft in reactie hierop te kennen gegeven dat zij het niet eens was met deze uitleg van de wetgeving. Zij meende dat, hoewel de school geen leerlingen had in het schooljaar 2009/2010 en dus geen onderwijs verzorgde, er wél sprake was van een gestarte school en zodoende recht had op een deel van de reguliere bekostiging (de vaste voet) voor 2010.
Deze lezing van het bevoegd gezag is onjuist. De aanspraak op bekostiging is gerelateerd aan het geven van onderwijs en de werkzaamheden die daaruit voortvloeien. Aangezien er vanaf 1 augustus 2009 geen onderwijs is gegeven betekent dit dat de school gedurende het gehele schooljaar 2009/2010 geen recht heeft op bekostiging door de overheid. Zonder juridische titel is dat onrechtmatig.
Volgens de ministeriële regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging en start- en aanvullende bekostiging nieuwe school VO geldt dat de leerlingafhankelijke onderdelen van de startbekostiging in december van het eerste schooljaar definitief worden vastgesteld op basis van de leerlingtelling op 1 oktober in het eerste schooljaar.
Omdat er geen sprake is van een gestarte school, is er geen sprake van een eerste schooljaar. De uitgekeerde bekostiging op basis van deze regeling is doorgeschoven naar schooljaar 2010/2011. In december 2010 kan de Isaac Beeckman Academie de definitieve vaststelling van de leerlingafhankelijke onderdelen van de uitgekeerde startbekostiging van mij verwachten.
Is het waar dat u op 26 februari 2009 het bestuur van de Isaac Beeckman Academie hebt ingelicht over het door u in november 2008 genomen besluit dat de school in september 2009 van start kon? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot artikel 70 WVO (oude stijl), waarin staat dat het besluit binnen vier weken aan het bestuur moet worden verzonden?
Mijn besluit om de Isaac Beeckman Academie alsnog op het plan van scholen 2009-2010-2011 te plaatsen heb ik op 12 november 2008 aan uw kamer medegedeeld per brief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 135, nr. 15). Vervolgens heb ik dit besluit op 22 december 2008 gepubliceerd in de staatscourant (Stscrt. 2008, nr. 248).
Het plan van scholen 2009-2010-2011 is verlaat vastgesteld, mede door het overleg in uw kamer op 25 september 2008 en 30 september 2008. Ik heb naar aanleiding daarvan onder meer de aanvraag van de Isaac Beeckman academie opnieuw beoordeeld en mijn aanvankelijke beslissing herzien. Hierdoor kon het plan van scholen 2009-2010-2011 niet voor 1 oktober 2008 worden vastgesteld.
Door een omissie heeft de verzending van het besluit de school in Kapelle op het plan van scholen te plaatsen naar de aanvrager enige vertraging opgelopen. Normaal gebeurt dit gelijktijdig met de publicatie van mijn besluit in de staatscourant.
Uit correspondentie met het bevoegd gezag blijkt echter dat het bevoegd gezag kennis heeft genomen van de publicatie in de staatscourant van 22 december 2008. Er is op 23 januari 2009 (dus voorafgaand aan de officiële brief) een aanvraag ingediend voor startbekostiging om te starten met het geven van onderwijs op 1 augustus 2009.
Bent u het er mee eens dat het bestuur na 26 februari jl. geen redelijke kans meer had nog leerlingen te werven, omdat de inschrijving op 1 april sluit en de open dagen van andere scholen allemaal al achter de rug waren?
Nee.
Mijn besluit de Isaac Beeckman Academie op het plan van scholen 2009-2010-2011 te plaatsen is op 22 december gepubliceerd in de staatscourant. Uit een brief van het bevoegd gezag aan DUO blijkt dat het bevoegd gezag op de hoogte was van mijn besluit zoals gepubliceerd in de staatscourant op 22-12-2008. Er is op 23 januari 2009 een aanvraag ingediend voor startbekostiging om te starten met het geven van onderwijs op 1 augustus 2009.
Van overheidswege bestaat geen sluitingsdatum voor inschrijving op 1 april. Gedurende het gehele schooljaar kunnen leerlingen worden in- en uitgeschreven. Alleen voor de bekostiging van kalenderjaar t, is van belang hoeveel leerlingen er op 1 oktober t-1 staan ingeschreven.
De startende school bepaalt zelf of en wanneer er een redelijke kans bestaat om te starten. In mijn voornoemde brief van 12 november 2008 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat het ook mogelijk was de school zonder datum op het plan van scholen te plaatsen indien er geen passende huisvesting beschikbaar was. De school en de gemeente beslissen dus over het jaartal waarmee de school op het plan van scholen wordt geplaatst.
Is het waar dat u tenminste in december 2009 op de hoogte was van het feit dat de school hierdoor dit schooljaar geen leerlingen had?
De teldatum van 1 oktober 2009 heeft voor mij uitgewezen dat er in het schooljaar 2009/2010 geen onderwijs werd verzorgd door de Isaac Beeckman Academie. Op 30 november 2009 is hierover contact opgenomen met het bevoegd gezag.
De school wist dit vanzelfsprekend al eerder, maar heeft dit mij niet gemeld. Op het moment dat een school weet dat de start niet doorgaat maar wordt doorgeschoven naar een later tijdstip verwacht ik dat de school OCW hier onmiddellijk van op de hoogte stelt.
Wat is de reden voor het te laat communiceren van uw besluit over de start van de school en het besluit over de startbekostiging? Wat gaat u doen om in de toekomst tijdig uw besluiten te nemen en te communiceren?
Door een omissie is het besluit over plaatsing van de school op het plan van scholen te laat verzonden naar de aanvrager. Ik ben van mening dat de aanvrager hiervan geen nadelige gevolgen heeft ondervonden. Mijn besluit is op tijd gepubliceerd in de staatscourant en daar heeft de aanvrager kennis van genomen. Zie het antwoord op vraag 3.
Het besluit over de startbekostiging is tijdig gecommuniceerd.
Hoe verhoudt het te late besluit over de startbekostiging zich tot uw normen voor betrouwbaar bestuur door de overheid? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat schoolbesturen in de toekomst uit kunnen gaan van de wet en van de beleidsregels?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat u op 11 juni 2010 besloten heeft dat de Isaac Beeckman Academie over 2009/2010 noch de reguliere vaste personele bekostiging, noch de reguliere vaste bekostiging exploitatiekosten ontvangt, omdat de school nog geen leerlingen had en daardoor geen werkzaamheden zou hebben voortvloeiend uit het geven van onderwijs? Zo ja, hoe verhoudt zich dit besluit tot de Wet voortgezet onderwijs (WVO) art. 84 lid 3 en art. 86 lid 3a, waarin sprake is van een vaste vergoeding ongeacht het aantal leerlingen? Hoe verhoudt dit besluit zich tot de blijkens www.cfi.nl op 4 februari 2010 aan het schoolbestuur toegekende subsidie (108.000 euro) voor het verbeteren van het schoolgebouw (binnenklimaat) onder de voorwaarde dat het schoolbestuur tenminste een vrijwel even groot bedrag zou bijdragen uit zijn reguliere bekostiging? Hoe verhoudt zich dit besluit tot de beleidsvrijheid binnen de lumpsum-regeling, waarin een schoolbestuur de gelegenheid heeft om de reguliere bekostiging te gebruiken voor investeringen, bijvoorbeeld in de huisvesting?
Ik ben in gesprek met het bevoegd gezag van de Isaac Beeckman Academie en kan dan ook niet ingaan op inhoudelijke details van deze individuele zaak. Overigens doet dit gesprek niets af aan het feit dat het bevoegd gezag van de Isaac Beeckman Academie zelfstandig een oordeel kan vormen of zij wel of niet in bezwaar gaat tegen mijn beslissing.
Ook heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd te onderzoeken of het bedrag van € 423.830,97 dat is uitgekeerd voor het geven van onderwijs en het opstarten van een nieuwe school in 2009 rechtmatig is besteed, daar er tot op heden geen onderwijs is verzorgd.
In algemene zin kan ik opmerken dat er in de artikelen 84 en 86 van de WVO wordt uitgegaan van de bekostiging aan een school. Mijn standpunt is dat er geen sprake is van een school op het moment dat er geen onderwijs wordt gegeven en dat er om die reden geen aanspraak kan worden gemaakt op een vaste voet. Overigens is de vaste voet, hoewel niet gerelateerd aan het aantal leerlingen, wel gebaseerd op het feit dat er onderwijs wordt gegeven.
De gemeente dient voor onderwijs geschikte huisvesting beschikbaar te stellen en is tevens verantwoordelijk voor de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair. Dit blijkt uit respectievelijk artikel 76m, lid 2 en artikel 76c, lid 1 van de Wet Voortgezet Onderwijs.
Op grond van de Regeling Energiezuinigheid en Binnenmilieu kan een school subsidie krijgen voor het doen van bepaalde specifieke aanpassingen aan het schoolgebouw. De regeling voorziet in een subsidie voor 60% van de kosten van de goedgekeurde verbetermaatregelen. De overige 40% dient uit cofinanciering te worden bekostigd. Dit laatste kan bijvoorbeeld zijn uit eigen reserves of door derden. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat een school de middelen die bedoeld zijn voor het geven van onderwijs hiervoor gebruikt. De continuïteit van het onderwijs mag niet in gevaar komen.
Bent u bekend met de berichten in de pers1 waaruit blijkt dat de school zeer succesvol is in het aantrekken van zowel leerlingen als docenten en in september 2010 van start kan gaan? Is het waar dat volgens de school de start echter onmogelijk is geworden door de precaire financiële situatie? Klopt het dat het schoolbestuur de verwachte reguliere bekostiging heeft gebruikt voor investeringen in het schoolgebouw, mede in het licht van WVO art.84 lid 3 en 86 lid 3a en in het licht van de voorwaarden van de door u verstrekte subsidie? Deelt u de mening dat door uw besluit om de reguliere bekostiging niet toe te kennen over schooljaar 2009/2010 er een tekort is en de school niet van start kan gaan? Bent u in het belang van de leerlingen en gezien uw late communicatie, bereid dit besluit in te trekken?
Ik ben bekend met de berichten in de pers.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Is het waar dat u ondanks de veel te late berichtgeving over de bekostiging weigert een betalingsregeling met het schoolbestuur te sluiten? Zo ja, kunt u aangeven waarom u een betalingsregeling weigert en bent u alsnog bereid een betalingsregeling af te sluiten met het schoolbestuur?
Zie het antwoord op vraag 1, 5, 6 en 7.
Het inzetten van lokagenten ter bestrijding van discriminatie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Ban kwaad van discriminatie uit, zet lokagent met joodse keppel in»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bestaande opsporingsmiddelen niet afdoende zijn om geweld tegen en discriminatie van bepaalde groepen, waaronder joden, homo’s of moslims, tegen te gaan? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Bestaande opsporingsmiddelen zijn op zichzelf toereikend om op te treden tegen belediging, discriminatie en geweld tegen bepaalde groepen. Dat neemt niet weg dat ik – ook op het gebied van opsporing – de inzet van lokagenten niet uitsluit, voor zover deze methode in verhouding tot de methoden die thans worden toegepast nodig en effectief blijkt te zijn. Van geval tot geval zal moeten worden bezien of de inzet van dit instrument proportioneel is.
Deelt u de mening dat zolang vrijheden van bovengenoemde groepen niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn en zolang andere opsporingsmethoden tekortschieten andere, innovatieve methoden nodig zijn? Zo ja, welke methoden overweegt u in te voeren? Zo nee, waaruit leidt u af dat bestaande methoden afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het dragen een keppel door een lokagent in juridische zin geen uitlokking van geweld of discriminatie tegen joden betekent en evenmin in de praktijk zo mag worden opgevat? Zo ja, gaat u met het middel van lokagenten deze vorm of andere vormen van discriminatie bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Voor de toelaatbaarheid van een middel is het van belang dat het geen intentie tot het plegen van strafbare feiten doet ontstaan, anders dan al bij betrokkenen aanwezig was. Het zou naar mijn oordeel onjuist zijn het dragen van een keppeltje als zodanige uitlokking te beschouwen. De legitimiteit van de inzet in een individueel geval staat uiteraard ter beoordeling aan de strafrechter. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Welke ervaringen zijn er in andere landen, bijvoorbeeld binnen de Europese Unie, met het inzetten van lokagenten?
Op mijn departement is geen gedetailleerde informatie beschikbaar over het gebruik van en de juridische mogelijkheden rondom dit specifieke opsporingsmiddel in andere EU-Lidstaten.
Zijn er lidstaten van de Europese Unie waar de juridische mogelijkheden tot het inzetten van lokagenten of lokmiddelen ruimer zijn dan in Nederland? Zo ja, waaruit bestaan die mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 5.
Het beledigen en bedreigen van religieuze en seksuele minderheden |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat sprake is van toenemende bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden? Zoals het bedreigen van joden, wat onder meer zou blijken uit de uitzending «De keppel, de bedreiging en de verborgen camera»?1 En van joodse kinderen die worden belaagd tijdens een avondvierdaagse?2 Maar ook van een homostel dat is weggepest uit de Utrechtse wijk Leidsche Rijn en een lesbisch stel dat werd verjaagd uit de Utrechtse buurt Zuilen?34
De cijfers van de antidiscriminatiebureaus laten geen landelijke stijging van antisemitisme zien. Het landelijke beeld van meldingen en incidenten van antisemitisme fluctueert en lijken in direct verband te staan met spanningen in het Midden-Oosten. Het antidiscriminatiebureau Regio Amsterdam geeft aan in de eerste vier maanden van 2010 geen stijging te zien in het aantal meldingen van antisemitisme. In de gehele regio Amsterdam is geen stijging te zien van antisemitische meldingen in de eerste vier maanden van 2010 ten opzichte van de eerste maanden in 2009. Uiteraard geldt dat het aantal meldingen lager kan liggen dan het reële aantal voorvallen.
Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van politie geeft aan dat het aantal meldingen via de laagdrempelige politiewebsite www.hatecrimes.nl niet toegenomen: in de eerste vijf maanden van 2010 zijn landelijk vier meldingen over homofoob geweld ontvangen.
Het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 van politie komt zeer binnenkort uit en wordt vervolgens zo spoedig mogelijk, deze zomer nog, naar de Tweede Kamer gestuurd. Op basis van dit criminaliteitsbeeld zullen wij vaststellen of er sprake is van een toename van geregistreerde incidenten van bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden bij politie.
Bij bovenstaande dient opgemerkt te worden dat het moeilijk is om op basis van alleen cijfers over klachten, meldingen en aangiften van discriminatie vast te stellen of er een trend waarneembaar is, aangezien niet iedereen die discriminatie ervaart hiervan melding doet. Het kabinet investeert daarom in diverse discriminatiemonitoren die een verdiepende analyse bieden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is het aantal door de politie geregistreerde incidenten van bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden de afgelopen jaren toegenomen? Bent u bereid te onderzoeken waarom dergelijke incidenten toenemen, in welke mate tolerantie jegens andersdenkenden afneemt en wat hier de oorzaken van zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de politiekorpsen waar dergelijke incidenten zijn gemeld extra alert op de aanpak van dit probleem? Zo niet, waarom niet? Is er voldoende capaciteit bij de politie om deze problemen aan te pakken? Zijn er voldoende wijkagenten om de bedreigers te achterhalen en de bedreigden te beschermen?
De aanpak van discriminatie heeft een hoge prioriteit voor dit kabinet én voor politie en het Openbaar Ministerie (OM). Er is al veel geïnvesteerd door het kabinet en de politie om te stimuleren dat discriminatie-incidenten worden gemeld of dat hiervan aangifte wordt gedaan, zoals de website www.hatecrimes.nl die een laagdrempelige mogelijkheid biedt voor het melden van hatecrimes, delicten met een discriminatoir motief. Via het LECD van politie, de contactpersonen discriminatie en de taakaccenthouders discriminatie binnen de politiekorpsen wordt voortdurend aandacht gevraagd voor het herkennen van discriminatoire aspecten bij de aangiftes. De regionale homonetwerken van politie kunnen op verzoek als intermediair fungeren bij het doen van aangifte. In de huidige algemene politieopleiding is het vak Multicultureel vakmanschap opgenomen. Hierin is aandacht voor diversiteit en verschillende levensstijlen binnen de samenleving en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast wordt in dit vak aandacht besteed aan de Aanwijzing Discriminatie 2007 van het College van Procureurs-Generaal waarin de strafrechtelijke aanpak van discriminatie staat beschreven.
Alle meldingen en aangiften worden regelmatig besproken in het Regionaal Discriminatieoverleg dat in elke politieregio plaatsvindt onder voorzitterschap van de discriminatieofficier van justitie, waarbij ook vertegenwoordigers van politie en antidiscriminatiebureaus aanwezig zijn. Hierin wordt de strafwaardigheid en voortgang van alle bekende meldingen en aangiften besproken.
Het kabinet heeft geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal wijkagenten: 500 in vier jaar. Deze uitbreiding ligt op schema. In 2009 zijn er landelijk 319 wijkagenten bijgekomen ten opzichte van 2007.
Waaraan wijt u dit gebrek aan tolerantie, wat is uw analyse van deze problematiek? Welke maatregelen worden genomen om de daders te bestraffen en de slachtoffers bescherming te bieden, zodat iedereen weer over straat kan zonder bedreigd, beledigd of bespot te worden? Welke mogelijkheden ziet u om het respect voor religieuze en seksuele minderheden te bevorderen?
Het is moeilijk om in algemene zin iets te zeggen over de tolerantie ten aanzien van religieuze en seksuele minderheden, omdat dit een zeer breed en divers thema betreft.
Ik verwijs u naar de voortgangsrapportage lesbisch en homo-emancipatiebeleid 2008–2010 en de homo-emancipatiemonitor «Steeds gewoner, nooit gewoon» van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) die vandaag naar de Tweede Kamer zijn gestuurd. In het SCP-rapport wordt onder meer gesteld dat de tolerantie ten aanzien van homoseksuelen in Nederland de laatste jaren is toegenomen. De voortgangsrapportage gaat in op wat de inzet van dit kabinet is op het terrein van veiligheid, onderwijs en integratie.
Op korte termijn ontvangt u de Monitor rassendiscriminatie 2009, waarin een hoofdstuk aan antisemitisme is gewijd. Voorts kan ik u melden dat naar aanleiding van maatschappelijke spanningen rondom het conflict in Gaza de toenmalige Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, de toenmalige Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Minister-president begin 2009 verschillende gesprekken hebben gevoerd met zowel Joodse organisaties als islamitische- en minderhedenorganisaties in Nederland met het doel de spanningen te kanaliseren. Deelnemers aan deze gesprekken benadrukten het belang van gezamenlijk optreden van Joodse en islamitische gemeenschappen in Nederland in het bestrijden van antisemitisme en andere vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid. Om dit te blijven stimuleren heeft het Ministerie van VROM het Joods Marokkaans Netwerk van Amsterdam eenmalig financieel ondersteund. Momenteel verkent het netwerk de mogelijkheid om activiteiten te organiseren om het netwerk zichtbaar te maken in de samenleving, zoals gastlessen op scholen waarbij elkaar respecteren en accepteren centraal staan.
Daarnaast heeft het Ministerie van VROM dialoogtrainingen voor leraren ondersteund. Deze trainingen bieden leraren handvatten om een dialoog te kunnen starten over (gevoelige) maatschappelijke thema’s.
Voor wat betreft de strafrechtelijke maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het niet meer melden van suïcidepatiënten bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat GGZ-instellingen als proef niet langer elke suïcidepatiënt hoeven te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Wat is uw mening over deze wijziging in de meldprocedure?1
In de tweede helft van dit jaar vindt in drie GGZ instellingen een pilot plaats met een aangepaste meldprocedure bij suïcide. In deze pilot worden álle meldingen aan het einde van de pilot geëvalueerd met de IGZ en besproken met de instellingen. Alle andere instellingen blijven dit jaar melden volgens de huidige procedure. In 2011 zullen alle instellingen naar verwachting gaan melden volgens de gewijzigde meldprocedure, na evaluatie van de pilot.
De voorgenomen wijziging in de meldprocedure past binnen het beleid van de IGZ van «gerechtvaardigd vertrouwen in verantwoorde zorg». In de afgelopen ruim vijfentwintig jaar heeft de IGZ alle suïcidemeldingen onderzocht. De kennis over suïcide en suïcidepreventie is de laatste jaren bij instellingen toegenomen. Uit de suïcidemeldingen van de afgelopen jaren en onderzoek dat de IGZ heeft laten uitvoeren (zie het antwoord op vraag 2 en 4) is duidelijk geworden dat er veelal geen sprake is van een calamiteit zoals omschreven in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Uiteraard is elke suïcide een zeer ernstige gebeurtenis. Er blijkt echter doorgaans geen duidelijk verband met de kwaliteit van de zorg te bestaan. Helaas komt suïcide soms voor in het beloop van ernstige psychiatrische ziektebeelden.
In de voorgenomen wijziging van de meldprocedure dienen de instellingen ook alle suïcides te onderzoeken volgens het format van de IGZ met de noodzakelijke evaluatie en leeraspecten. Alle suïcides bij patiënten die gedwongen zijn opgenomen, zoals bij een inbewaringstelling of rechterlijke machtiging en bij (vrijwillige) separatie of andere vrijheidsbeperkende maatregelen blijven, ook ingevolge de gewijzigde meldprocedure, te worden gemeld aan de IGZ.
Ook in de gewijzigde meldprocedure blijft er sprake van extern toezicht. De nadruk verschuift van individueel toezicht naar systeemtoezicht. Er zal te zijner tijd een grondige evaluatie van de pilot en bredere implementatie plaatsvinden.
Op basis van welke onderzoeken of signalen is tot een wijziging in de meldprocedure besloten?
De IGZ heeft tot een wijziging van de meldprocedure besloten op basis van een promotie-onderzoek van mevrouw dr. A. Huisman, «Learning from suicides», Towards an improved supervision procedure of suicides in mental health care in the Netherlands» (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 2010).
Dit promotie-onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de IGZ om dit onderdeel van het bestaande toezicht te verbeteren.
Zijn de patiënten- en familieorganisaties voor het instellen van de proef geconsulteerd? Zo ja, wat is hun mening? Zo nee, waarom niet?
Nee, patiënten- en familieorganisaties zijn niet vooraf geconsulteerd.
Op 7 juli 2010 heeft overleg plaatsgevonden tussen de IGZ en het Landelijk Platform GGZ en de familieorganisatie Ypsilon. Zij hebben in de media hun zorgen geuit over de gewijzigde meldprocedure. De IGZ heeft toegelicht op welke wijze het toezicht zorgvuldig zal blijven plaatsvinden. De aandachtspunten van het Landelijk Platform GGZ en de familieorganisatie Ypsilon zullen worden betrokken bij de evaluatie van de pilot.
Kan aangegeven worden op welk onderzoek de heer B. van R., waarnemend programmaleider GGZ bij de IGZ, wijst als hij stelt: «Onderzoek heeft uitgewezen dat veel suïcides niet samenhangen met tekortkomingen in de zorg»?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er volgens u ook onderzoek dat aantoont, of zijn er eerdere suïcidegevallen die aantonen, dat veel suïcides wel samenhangen met tekortkomingen in de zorg?
Er is mij geen onderzoek bekend dat aantoont dat vooral onvoldoende kwaliteit van zorg leidt tot een suïcide. Wel worden achteraf bij een deel van de suïcides verbeterpunten geconstateerd.
Op basis waarvan gaat de IGZ er van uit dat de geneesheer-directeuren van instellingen onderscheid kunnen maken tussen zelfdodingen, die gezien kunnen worden als calamiteit en gevallen waarbij de behandeling «voldoende zorgvuldig en volgens geldende veldnormen is uitgevoerd»?
Op grond van de ervaringen vanuit het toezicht op de suïcidemeldingen van de afgelopen ruim 25 jaren acht de IGZ de geneesheer-directeuren gezien hun functie en deskundigheid in staat om verantwoord een onderscheid te maken tussen de suïcides die al dan niet als een calamiteit beschouwd moeten worden.
Eind 2010 komt naar verwachting de multidisciplinaire richtlijn »Beoordeling en behandeling suïcidaal gedrag» voor de hulpverlening aan suïcidale patiënten beschikbaar. Als de hulpverlening is uitgevoerd volgens deze nog te verschijnen richtlijn is deze »voldoende zorgvuldig en volgens geldende veldnormen uitgevoerd» en is er geen sprake van een calamiteit als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Bent u van mening dat bij een ernstige daad als suïcide, met alle gevolgen van dien voor de omgeving, een onafhankelijk onderzoek naar de oorzaak altijd vereist is?
Nee. Wel is altijd een evaluatie nodig door de instelling waar een patiënt onder behandeling was. Deze evaluatie kan worden uitgevoerd door een suïcidepreventie commissie van de instelling waaraan ook niet bij de suïcide betrokken deskundigen deelnemen. Suïcide is een complex proces waarin meerdere factoren, waaronder onder meer situationele, persoonlijke en genetische factoren een rol spelen. De exacte oorzaak is vrijwel nooit geheel vast te stellen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de GGZ-zorg op dit moment nog niet zo hoog is dat het niet nodig meer is om suïcide bij de IGZ te melden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze proef onmiddellijk te stoppen?
De afgelopen jaren is de kwaliteit van de hulpverlening aan suïcidale patiënten verbeterd. De kwaliteit van zorg kan nog verder in het veld worden verbeterd op een andere wijze dan door handhaving van de huidige meldingsprocedure aan de IGZ, onder meer door zorgvuldige implementatie en naleving van de nog te verschijnen multidisciplinaire richtlijn.
Zijn de interne veiligheidssystemen overal dusdanig op orde, dat de instellingen van hun fouten blijven leren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Of trekt de inspectie zich door deze wijziging in de meldingsprocedure te vroeg terug?
Volgens het kwaliteitsbeleid en het veiligheidsbeleid Veiligheidsmanagementsysteem (VMS) en het veilig incidenten melden (VIM) dienen instellingen alle suïcidemeldingen te blijven onderzoeken volgens het format van de IGZ met beoordeling en evaluatie door een suïcidecommissie en de geneesheer-directeur. Naast de blijvende noodzakelijke meldingen van suïcides aan de IGZ zal de IGZ zich ieder jaar op de hoogte stellen over het aantal, de vormen en oorzaken van alle suïcides en de genomen maatregelen naar aanleiding van het intern onderzoek, op geaggregeerd niveau. De IGZ ziet toe op het functioneren van de suïcidepreventiecommissie en stelt dit functioneren aan de orde in het jaargesprek met de instelling.
Kunt u een overzicht geven van de meldingsprocedure in andere landen?
In Zweden, Denemarken en Noorwegen is het toezicht redelijk vergelijkbaar met de procedure in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk is er geen overheidstoezicht. Wel kent men daar een langlopend nationaal onderzoek op basis waarvan aanbevelingen worden gedaan voor het verbeteren van zorg voor patiënten. Australië kent lokaal (rondom Sydney) een toetsingscommissie voor het verbeteren van zorg. Het Nederlandse systeem is vrij uniek in de wereld en de meldingsbereidheid blijkt vrij hoog te zijn.
Hoe kan de IGZ precies controleren of instellingen te weinig melden?
In de jaarlijkse gesprekken met de instelling worden alle suïcides en de maatregelen op geaggregeerd niveau besproken waarbij de aantallen uit het verleden en gegevens van andere instellingen als parameters en referenties zullen dienen. Uit het promotie-onderzoek van mevrouw dr. A. Huisman blijkt dat de meldingsbereidheid van instellingen vrij groot is. Overigens is het niet melden van calamiteiten strafbaar op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Is het u bekend dat over cijfers en daadwerkelijke separaties in Nederland nog steeds onduidelijkheid bestaat? Kunt u garanderen dat de cijfers over suïcide of een poging daartoe wel kloppen?
Ja, dat is mij bekend. De instellingen toonden de afgelopen jaren een grote en betrouwbare meldingsbereidheid van suïcides en ernstige suïcidepogingen aan de IGZ, ook gezien gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de aantallen suïcides onder de gehele Nederlandse bevolking registreert. Mede daarom heeft de IGZ vertrouwen in de voorgenomen wijziging van de meldprocedure.
Wat is de waarde van de proef, als de IGZ alleen de selectie controleert en instellingen dat van te voren ook weten?
Zie antwoord vraag 1.
Fraude bij Hogeschool Windesheim |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een voormalig directeur van de Hogeschool Windesheim voor meer dan 800.000 euro heeft gefraudeerd in de periode van 2002 tot 2005?1
In oktober 2009, kort na de ontdekking van de fraude bij Hogeschool Windesheim
ben ik op de hoogte gesteld. Over de duur van de fraude en het daarmee
gemoeide bedrag was op dat moment nog niets bekend. Inmiddels richt het onderzoek naar de fraude zich op de periode januari 2002 tot en met september 2009. Niettemin acht ik fraude van welke omvang dan ook onacceptabel.
Deelt u de mening dat de fraude bij Winsdesheim onaanvaardbaar is, zeker vanwege het feit dat het om belastinggeld gaat, bestemd voor onderwijs?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verklaart u de fraude bij Windesheim? Heeft dit te maken met de wijze van financiering van hogescholen (de lumpsum)? Heeft het te maken met de schaalvergroting en het feit dat managers relatief eenvoudig grote bedragen kunnen uitgeven zonder deugdelijke verantwoording? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen?
Hoe de fraude bij Hogeschool Windesheim heeft kunnen plaatsvinden is op dit moment niet te verklaren. Het College van Bestuur van Hogeschool Windesheim heeft direct na de melding van de FIOD aan een extern bureau de opdracht verstrekt om een forensisch onderzoek naar de onderhavige fraude te laten uitvoeren. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek met belangstelling af.
Onderwijsinstellingen nemen de nodige maatregelen om fraude te voorkomen. Het helemaal uitsluiten ervan acht ik niet haalbaar, maar ik ben wel van mening dat instellingen alert(er) moeten zijn om fraude zoveel mogelijk tegen te gaan.
In hoeverre heeft de Raad van Toezicht adequaat toezicht gehouden op het financiële beleid van Windesheim?
Of het toezicht door de Raad van Toezicht op het financiële beleid van Hogeschool
Windesheim adequaat is geweest zal moeten blijken uit het forensisch onderzoek waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 3 heb verwezen.
Hoe gaat u voorkomen dat directeuren en managers van onderwijsinstellingen grote uitgaven kunnen doen zonder deugdelijke verantwoording? Bent u het eens dat het toezicht op dit soort uitgaven moet worden verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Onderwijsinstellingen worden jaarlijks gecontroleerd door een accountant, die al dan niet een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening afgeeft. Een van de toetspunten bij die controle betreft de inrichting en de werking van de administratieve organisatie. Hiermee moet worden geborgd dat uitgaven rechtmatig tot stand zijn gekomen.
Na een signaal over (vermoedens van) fraude voert de Inspectie van het Onderwijs een onderzoek uit. Bij een werknemersfraude, zoals in het onderhavige geval, dan volgt de inspectie de handelingen van het bestuur dat in een dergelijke zaak meestal zelf een onderzoek ter hand neemt. Ingeval het een fraude op bestuurdersniveau betreft, voert de inspectie het onderzoek zelf uit.
Zijn u meer gevallen van fraude bekend zoals bij Hogeschool Windesheim? Zo ja, welke?
Ja, de Inspectie van het Onderwijs heeft in het Onderwijsverslag 2008/2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 122) melding gemaakt van 9 signalen in 2009: 4 gevallen van werknemersfraude, waaronder die van Hogeschool Windesheim en 5 gevallen van bestuurdersfraude.
De berichten over fraude in de champignonteelt |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Fraude is wijder verbreid dan de champignonteelt»?1
Ja.
Welke andere overheidsdiensten waren naast de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst betrokken bij deze interdisciplinaire controles? Was bijvoorbeeld de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ook aanwezig? Zo nee, waarom niet?
Het Interventieteam Champignons is actief geweest onder verantwoordelijkheid van de Arbeidsinspectie. Naast de Belastingdienst, waren ook de SIOD, de (vreemdelingen)politie, Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding, gemeenten en het Openbaar Ministerie betrokken bij het interventieteam.
Worden de overige champignontelers ook nog gecontroleerd gelet op het percentage frauderende bedrijven in deze sector? Zo nee, waarom niet?
De inspecties zijn uitgevoerd in de regio’s oostelijk Noord-Brabant, Limburg en Gelderland-Zuid. Deze gebieden zijn bewust gekozen omdat hier sprake is van een zeer grote concentratie van bedrijven in de champignonteelt.
De activiteiten van het interventieteam krijgen een vervolg op grond van de uitgevoerde inspecties. De aanpak in samenwerking met andere diensten zal daarmee worden voortgezet. Het interventieteam bepaalt op basis van risicoanalyses en signalen (waaronder meldingen) vooraf of, en welke ondernemingen worden geïnspecteerd en welke instrumenten worden ingezet.
Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het ontnemen van onrechtmatig verkregen voordeel opdat het lucratieve karakter van deze oneerlijke handelspraktijken wordt ontnomen?
Naar aanleiding van inspecties wordt door de Belastingdienst voor een totaal bedrag van
€ 651.482 aan naheffingen en voor een totaal bedrag van € 120.335 aan boetes opgelegd. Daarnaast is door de Arbeidsinspectie voor een bedrag van € 784.500 aan boetes opgelegd. Verschillende onderzoeken zijn nog niet afgerond, de verwachting is dat de op te leggen correcties en boetes nog verder zullen oplopen.
Indien onderbetaling onder het wettelijk minimumloon is geconstateerd en de werkgever het loon niet nabetaalt, wordt aan de werkgever een last onder dwangsom opgelegd om alsnog het verschuldigde loon aan de werknemer uit te betalen.
Met de naheffingen door de Belastingdienst krijgt deze dienst binnen waar «zij recht op heeft». Door de ondernemingen daarnaast ook te beboeten wordt het «lucratieve karakter» teniet gedaan.
Ziet u aanleiding voor soortgelijke acties in de fruitteelt en vollegrondsteelt waar ook sprake zou zijn van malafide opererende bedrijven? Zo nee, waarom niet?
In alle sectoren van de land- en tuinbouw zijn handhavingspartners actief en worden ondernemingen geïnspecteerd. Zowel door de Arbeidsinspectie als door de Belastingdienst en andere interventieteamdeelnemers. Met de continue handhavingsdruk is het overtredingenpercentage de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. Naast de reguliere inspecties heeft de Arbeidsinspectie in 2005–2006 het interventieteamproject Teelten (fruit & vollegrondsteelt) geleid. De bevindingen gaven geen aanleiding om de interventieteamactiviteiten voort te zetten. Handhaving geschiedt thans door middel van reguliere inspecties.
Indien risicoanalyses en/of signalen vanuit de branche daartoe aanleiding geven, wordt een interventieteam opgericht, zoals bijvoorbeeld in de glastuinbouw in en om het Westland. Daarnaast wordt met de brancheorganisatie LTO Nederland met regelmaat overleg gevoerd om te bezien op welke wijze malafiditeit en fraude voorkomen kan worden.
Heeft u een indicatie van de omvang van deze fraude en in hoeverre bonafide bedrijven hierdoor in hun gezonde bedrijfsvoering worden geraakt?
Op basis van de uitgevoerde inspecties blijkt dat bij relatief veel bedrijven overtredingen zijn geconstateerd (bij 27 telers van de 98 onderzochte bedrijven) binnen de champignonbranche. De inspecties bij de champignonkwekers leveren een afwijkend beeld op ten opzichte van de inspecties in de gehele branche van de land- en tuinbouw (LTB). Bij de in 2005 in de LTB geïnspecteerde ondernemingen werd bij 17,5% een overtreding geconstateerd. In 2006 en 2007 daalde dit tot 13%, om in 2008 verder te dalen tot 11%. In 2009 constateerde de Arbeidsinspectie 10% overtredingen. De Arbeidsinspectie inspecteert risicogericht, zodat de bevindingen niet representatief zijn voor de gehele sector. Het is evident dat fraude tot concurrentieverstoring leidt, maar het is niet bekend in welke mate bonafide bedrijven daardoor geraakt worden.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de misstanden onopgemerkt tot deze omvang hebben kunnen uitgroeien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u uiteindelijk doen besluiten om juist in dit stadium tot deze interdisciplinaire controles over te gaan?
Voorafgaande aan de start en inzet van het interventieteam hebben de diensten in de reguliere activiteiten geconstateerd dat in champignonteelt illegaal personeel werd ingezet en dat steeds vaker bijzondere constructies bij het verrichten van arbeid werden toegepast (zoals «schijn-zelfstandigen»). Ook andere diensten (dan Arbeidsinspectie en SIOD) werden geconfronteerd met signalen over ontduiking van wetgeving. Dit heeft ertoe geleid dat in 2007 een interventieteam is ingesteld, mede op basis van de door de Arbeidsinspectie en SIOD uitgevoerde risicoanalyses. Het interventieteam, met de deelnemers zoals omschreven in antwoord 2, heeft van september 2007 tot en met september 2009 inspecties uitgevoerd, de activiteiten van het team zullen op grond van de inspectieresultaten worden voortgezet.
Bent u voornemens om het toezicht dusdanig in te richten dat dergelijke grootschalige misstanden in een willekeurige sector in de toekomst wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
De inspanningen van de SIOD en de Arbeidsinspectie om arbeidsmarktfraude tegen te gaan zullen ook in de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Zo zal de SIOD voor de Arbeidsinspectie in steeds meer branches risicoanalyses uitvoeren en zal waar nodig strafrechtelijke handhaving worden toegepast (OM en SIOD) in aanvulling op de bestuursrechtelijke aanpak.
Ook door de Belastingdienst worden signalen uit branches, zoals deze, meegenomen in risicoanalyses. Hierop worden toekomstige interventies gebaseerd.
Indien daartoe aanleiding is wordt in interventieteams multidisciplinair met andere diensten samengewerkt om «uitwassen» vanuit verschillende invalshoeken tegen te gaan. Op dit moment zijn in verschillende sectoren (zoals schoonmaak, champignons, glastuinbouw en uitzendbureaus) interventieteams actief. Met de brancheorganisaties uit de zgn.»risico-sectoren» vindt regelmatig overleg plaats over mogelijke misstanden en hoe die gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Sociale partners zijn immers verantwoordelijk voor de handhaving van CAO-bepalingen.
De isolatieafstanden bij experimentele gentechaardappels |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Geen isolatieafstanden bij gg-aardappel van Avebe»?1
Ja.
Is het waar dat de Commissie Genetische Modificatie (Cogem) alleen de risico’s voor het milieu beoordeelt, en niet de economische risico’s van vervuiling van gangbare en biologische aardappels met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)?
Ja, de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) is het onafhankelijk adviesorgaan dat de regering adviseert over mogelijke risico’s van de vervaardiging van en handelingen met ggo’s voor mens en milieu. Tevens informeert de COGEM betrokken ministers over ethisch-maatschappelijke aspecten verbonden aan genetische modificatie. De taken van de COGEM zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer. Het werkveld van de COGEM omvat alle gebieden in de biotechnologie, van landbouw tot medische toepassingen en van laboratoria tot commerciële introductie. Echter de COGEM adviseert niet over voedsel- of veevoederveiligheidsvraagstukken of over mogelijke risico’s voor behandelde patiënten bij medische toepassingen.
Is het waar dat het Rikilt-Instituut voor Voedselveiligheid momenteel nog onderzoek doet naar de gezondheidsrisico’s van cisgene ggo’s? Zo ja, wanneer worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd? Zo nee, wanneer is dat onderzoek afgerond, wat waren de conclusies en wanneer kan de Kamer de rapportage tegemoet zien?
Ja. Het Rikilt heeft onderzoek gedaan naar de voedsel- en diervoederveiligheidsaspecten van cisgene gewassen. Dit rapport heb ik onlangs de Kamer doen toekomen.
Op welke wijze heeft de Cogem de risico’s van de Avebe aardappel voor mensen en dieren in kaart gebracht? Hoe verhoudt deze risicoanalyse zich tot het onderzoek van het Rikilt over de gezondheidsrisico’s van cisgene ggo’s?
Het betreft hier een veldproefvergunning voor AVEBE voor aardappelplanten met een verlaagd amylosegehalte die op 10 januari 2008 is afgeven. De COGEM heeft op 20 september 2007 advies uitgebracht over de milieurisico’s van deze veldproef en heeft geconcludeerd dat de risico’s van deze veldproef voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. De COGEM stelt in haar advies: «Overigens is er bij de voorgestelde werkzaamheden geen sprake van vervoedering of humane consumptie waardoor eventuele gezondheidsrisico’s nihil zijn.»
Het Rikilt is gevraagd te oordelen over de voedsel- en diervoederveiligheid van cisgene gewassen in het algemeen.
Is het waar dat het niet de bevoegdheid is van de Cogem om te adviseren over de gezondheidsrisico’s van cisgene ggo’s?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat het inbouwen van isolatieafstanden niet alleen bedoeld is om de milieu- en volksgezondheidsrisico’s van ggo’s zo veel mogelijk te beperken, maar dat isolatieafstanden ook nodig zijn om de economische belangen van boeren in de omgeving te borgen en deze te vrijwaren van vervuiling met ggo’s?
Op basis van het Besluit ggo is het bij het afgeven van vergunningen voor de introductie in het milieu van ggo’s slechts mogelijk voorschriften in de vergunning op te nemen in het kader van de bescherming van mens en milieu. Isolatieafstanden worden alleen opgelegd wanneer dit vanuit milieurisicoperspectief noodzakelijk is.
Daarnaast zijn er co-existentie afspraken gemaakt door de betrokken sector zelf, waarbij er isolatieafstanden zijn afgesproken om de economische belangen van boeren in de omgeving te borgen.
In de veldproefvergunningen wordt de vergunninghouder dan ook gewezen op de co-existentieafspraken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Verordening coëxistentie teelt van het Hoofdproductschap Akkerbouw.
Deelt u de mening dat het voor hobbykwekers een groot probleem zou zijn als er uitkruising zal ontstaan met de experimentele ggo aardappel van Avebe? Zo ja, op welke wijze wilt u dit gaan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hobbykwekers kunnen economische schade ondervinden in het zeldzame geval dat er uitkruising zou plaatsvinden. In het geval van de veldproeven van AVEBE die worden uitgevoerd onder vergunningnummer DGM/SAS IM 07–004 zijn geen isolatieafstanden in de vergunning opgenomen, omdat dit vanuit milieurisicoperspectief niet nodig is.
Vanuit de veldproefvergunning is er geen verplichting om naburige telers op de hoogte te stellen. Echter, het ministerie van VROM wijst de vergunninghouder
op de bestaande co-existentieafspraken, zoals die zijn vastgelegd in de Verordening coëxistentieafafspraken van het Hoofdproductschap Akkerbouw, Hierin is vastgelegd dat de teler van ggo gewassen boeren in de omgeving tijdig infomeert over het voornemen om ggo’s te telen.
Op welke wijze zal Avebe bij de eventuele veldproeven de nabij liggende (hobby)kwekers op de hoogte stellen van de aanwezigheid van een veldproef met gentechaardappels? In welke mate is er een verplichting aanwezig om de naburige telers op de hoogte te stellen van (voorgenomen) veldproeven met experimentele ggo’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt de observatie van de Cogem dat sommige hobbykwekers wel op het veld vermeerderen, en dat er dus risico tot uitkruising is, zich tot het concluderend advies dat geen isolatieafstand aangehouden hoeft te worden ten opzichte van hobbykwekers?
Vermeerdering bij aardappelen gebeurt vegetatief, dus via knollen en niet via zaad. Uitkruising speelt bij vermeerdering daarom geen rol. Het concluderend advies van de COGEM dat geen isolatieafstand aangehouden hoeft te worden ten opzichte van hobbykwekers die op het open veld kruisingen met aardappels uitvoeren is gebaseerd op het feit dat de risico’s voor mens en milieu van de werkzaamheden met ggo’s verwaarloosbaar klein zijn, ook na uitkruising.
Is het waar dat, hoewel opslagbestrijding voor phytophtora verplicht is, dit in de praktijk geen garantie is van het verwijderen van aardappelopslag? Zo ja, deelt u de mening dat het achterblijven van gentechaardappels in de akkers niet uit te sluiten is en dat dit ook een bron van vermenging kan zijn?
Conform de verordening van het Productschap Akkerbouw voor bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappelen is verwijdering van aardappelopslag verplicht tot maximaal 2 planten per m2. Een absolute verwijdering van aardappelopslag is onder deze verordening dus niet verplicht. Dit vormt over het algemeen in de praktijk geen probleem. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat vermenging tussen gangbare dan wel biologische teelt met experminetele ggo’s ervoor zorgt dat de oogst van de gangbare dan wel biologische teler in het geheel geen economische waarde meer heeft omdat het hier (nog) niet toegestane ggo’s betreft?
Vermenging tussen gangbare dan wel biologische teelt met experimentele ggo’s kan economische schade tot gevolg hebben, omdat er voor niet tot de Europese markt toegelaten ggo’s een nultolerantie geldt. Wanneer de gangbare of biologische teler economische schade ondervindt kan hij via een civielrechtelijke procedure de ggo teler aansprakelijk stellen.
Herinnnert u zich de antwoorden op Kamervragen over voorgenomen teelt van de Amflora-aardappel van 20 mei 2010, waarin u uiteenzet dat een beperkte vermenging nooit uitgesloten kan worden? Zo ja, deelt u de mening dat de kans op vermenging tussen gentech- en gangbare of biologische aardappels toeneemt wanneer er geen sprake is van een isolatieafstand?
Ja. Nee, want in de praktijk van de aardappelteelt in Nederland speelt vermenging via uitkruising geen rol van betekenis, omdat aardappel voornamelijk een zelfbestuiver is, eventueel gevormde plantjes in de verplichte rotatieteelt verwijderd worden bij onkruid- of opslagbestrijding, en eventueel gevormde knollen koudegevoelig zijn en de winter doorgaans niet overleven. Daarnaast kan een manoeuvreerruimte van enkele meters eventuele vermenging van knollen bij het poten en oogsten voorkomen.
Deelt u de mening dat risicobeoordeling een taak is van wetenschappers, maar dat risicomanagement een taak is van de politiek?
Wetenschappers leveren met hun onderzoek de bouwstenen voor een risicobeoordeling. Risicomanagement is een taak voor degene die een activiteit ontplooit, bijv. het bedrijfsleven. Het beleid en de politiek zorgen door middel van regelgeving dat risicomanagement uitgevoerd wordt en leidt tot maatschappelijk gewenste resultaten en in dit geval verwaarloosbare risico’s.
Op welke wijze bent u voornemens om te gaan met het advies van de Cogem dat isolatieafstanden tussen hobbykwekers en veldproeven met deze ggo niet nodig zouden zijn?
Ik heb het advies van de COGEM over deze categorie 2 veldproef van AVEBE overgenomen. Er is geen reden om de vergunning zoals deze op 10 januari 2008 is verleend aan AVEBE te wijzigen.
Deelt u de mening dat een isolatieafstand tussen gentech en gangbare of biologische teelt altijd noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze wilt u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het oogpunt van veiligheid voor mens en milieu is het niet altijd nodig om een isolatieafstand aan te houden bij veldproeven.
Om het risico van economische schade die door uitkruising of vermenging kan ontstaan te vermijden zijn in de voornoemde verordening van het Hoofdproductschap Akkerbouw maatregelen opgenomen, waaronder isolatieafstanden. De grootte van de isolatieafstand is afhankelijk van het gewas. Bij telers die hun gewassen ggo-vrij willen houden – waaronder biologische telers – moet de teler van gg-gewassen een afstand aanhouden van tien meter voor aardappelen.
Het toezicht op particuliere jeugdzorginstellingen zoals Salida crisisopvang |
|
Nine Kooiman |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de wantoestanden bij jongerencrisisopvang Salida?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving in TC Tubantia over de wantoestanden bij Salida.
Kunt u aangeven in hoeverre jongeren en/of ouders de dupe zijn van de wantoestanden in en sluiting van jongerencrisisopvang Salida?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in de afgelopen jaren diverse malen (onaangekondigd) toezicht uitgeoefend bij Salida. De Inspectie jeugdzorg is hierbij nauw betrokken geweest. Ondanks de verbeteringen die Salida zelf heeft doorgevoerd, bleven er zorgen aanwezig over de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de jongeren bij Salida. Op last van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en in samenspraak met de Inspectie jeugdzorg, zijn de meeste jongeren de afgelopen maanden weggehaald uit de instelling. Vóór het moment van sluiting bevonden zich nog vier jongeren bij Salida. Deze jongeren zijn ook overgeplaatst naar een andere instelling.
Hoeveel particuliere jeugdzorginstellingen telt Nederland?23
Het is niet bekend hoeveel particuliere jeugdzorginstellingen Nederland telt. Deze instellingen vallen niet onder de Wet op de jeugdzorg en het toezicht van de Inspectie jeugdzorg.
Bent u bereid deze particuliere jeugdzorginstellingen onder toezicht te laten vallen van de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Op 26 maart 2010 heb ik de provincies per brief verzocht geen gebruik meer te maken van particuliere aanbieders die niet voldoen aan de kwaliteitseisen uit de Wet op de jeugdzorg en het protocol Nieuwe Zorgaanbieders. Dit verzoek heb ik op 7 juni herhaald en tevens aan provincies gevraagd mij voor 1 oktober van dit jaar te informeren over de door hen genomen maatregelen om dit type aanbod te beëindigen. Als ik de reacties van de provincies heb ontvangen, zal ik mij beraden over eventuele vervolgacties.
Hoe wordt gecontroleerd of alle particuliere jeugdzorginstanties voldoen aan de eisen van de Wet op de jeugdzorg en het protocol «Nieuwe aanbieders»?
Zie antwoord op vraag 4.
Houden alle provincies zich nu aan de afspraak dat jongeren met een jeugdzorgindicatie niet meer geplaatst mogen worden in een particuliere instelling die niet voldoet aan de eisen in de Wet op de jeugdzorg en het protocol «Nieuwe aanbieders»? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat een persoonsgebonden budget (geïndiceerd door Bureau Jeugdzorg of het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)) niet meer ingezet kan worden voor een plek in een particuliere instelling die niet voldoet aan de eisen in de Wet op de jeugdzorg en het protocol «Nieuwe aanbieders»? Zo nee, waarom niet?
Conform het principe van het PGB staat het een budgethouder vrij om de zorg te betrekken bij de aanbieder van zijn keuze. Daarbij geldt echter wél de voorwaarde zoals de Regeling Persoonsgebonden budget AWBZ die stelt, namelijk dat de budgethouder verplicht is om kwalitatief verantwoorde zorg in te kopen.
F-gassen |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het waar dat u inzake de F-gassen (gefluoreerde broeikasgassen) marktwerking wil?
Ja.
Is het waar dat de commerciële partij Stek (Stichting Emissiepreventie Koudetechiek) de voormalige Stichting Stek was en nu is geprivatiseerd, maar wel de oude naam (Stek) mag blijven voeren?
Het kabinet onderschrijft het belang van de financiering van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Het kabinet heeft sinds het uitbreken van de crisis al veel ondernomen om die waar nodig op gang te brengen en te houden. Ten eerste heeft het Kabinet op het hoogtepunt van de crisis op ongekende wijze ingegrepen door o.a. kapitaalinjecties bij financiële instellingen te doen en een garantieloket van €200 miljard op te zetten waardoor banken zich konden blijven herfinancieren op de kapitaalmarkt, en zo in staat bleven geld uit te lenen aan het MKB. Zonder dergelijke maatregelen had de kredietverlening aan het MKB in deze economisch moeilijke tijden waarschijnlijk niet nog kunnen groeien met 3,3% (cijfer feb 2010 van DNB).
De minister van EZ beschikte verder voor de crisis reeds over een aantal instrumenten om de financiering van het MKB te stimuleren: met name de Borgstellingsregeling MKB voor leningen aan MKB bedrijven en de Groeifaciliteit voor risicokapitaal aan het MKB. In het kader van de kredietcrisis zijn deze beide regelingen verder uitgebreid. Daarnaast is de Garantie Ondernemingsfinanciering in het leven geroepen voor het grotere MKB en het grootbedrijf. In aanvulling daarop kunnen MKB bedrijven ondersteund worden bij hun kredietaanvraag door onder meer door de Ondernemerskredietdesk, het Ondernemerklankbord en via twee pilotprojecten.
Tenslotte heeft het kabinet bij twee partijen een empirisch onderzoek uitgezet naar de kapitaal- en financieringsstructuur van het MKB. De Tweede Kamer zal voor de zomer worden geinformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek, waar specifiek in wordt gegaan op het buffervermogen en de financiële weerbaarheid van het MKB.
Werkt dit volgens u oneerlijke concurrentie in de hand omdat Stek al naamsbekendheid heeft?
De implementatie van de vrijstelling MKB-beleggingen zal volgen op goedkeuring van de regeling door de Europese Commissie (hierna: de Commissie). Na enkele inleidende gesprekken met de Commissie is de regeling op 12 maart jl. formeel bij de Commissie aangemeld, die de regeling zal toetsen aan het Europese staatssteunkader voor risicokapitaal. Naar verwachting zal de Commissie binnen een redelijke termijn een besluit nemen.
Herkent u de geluiden dat Stek een bevoorrechte positie zou hebben?
Pseudorechtspraak |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over een pseudorechtbank?1
Ja.
Zijn de afspraken die gemaakt zijn in het overleg tussen uw ministerie, de Raad voor de rechtspraak en e-Court over de door e-Court te hanteren terminologie, te weten dat e-Court de begrippen «rechtbank», «rechter» en «vonnis» niet langer zal gebruiken, door partijen op schrift gesteld?2 Zo nee, waarom niet?
De betreffende afspraken zijn in een mailbericht vastgelegd en bevestigd.
Wat is uw reactie op het artikel waarin e-Court de termen «rechtbank», «rechter» en «vonnis» onverminderd gebruikt en aangeeft dat daar juridisch niets mee mis is?3
Ik betreur deze publicatie die in strijd is met eerder gemaakte afspraken.
Van de zijde van mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak is daags na de publicatie contact opgenomen met e-Court, waarbij is aangedrongen op naleving van de afspraken. E-Court heeft mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak laten weten de publicatie te betreuren en erkent dat het gebruiken van de bewuste termen onjuist is. De gemaakte afspraken gelden onverkort. Uit de contacten met e-Court is mij gebleken dat de publicatie als een incident kan worden beschouwd.
Gelden de gemaakte afspraken over de hantering van de terminologie nog onverkort en gaat u betrokken partijen hier aan houden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De ernstig negatieve gevolgen van de boomkorvisserij voor het leven in de Noordzee |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de studie «Impacts of beam trawl fisheries in the North Sea» naar de effecten van de boomkorvisserij?1
Welke conclusies verbindt u aan de wetenschappelijk onderbouwde conclusies van het rapport, die stellen dat populaties van langlevende en zich langzaam reproducerende soorten, zoals haaien en roggen, het meeste gevaar lopen, de soortensamenstelling van het bodemecosysteem verandert, er verlies is aan biodiversiteit, vissoorten kleiner worden omdat ze steeds minder tijd hebben om te reproduceren en de beschikbaarheid van voedsel voor aasetende (vis)soorten wordt vergroot, allemaal als gevolg van de boomkorvisserij?
Onderschrijft u de negatieve impact van boomkorvisserij op de langlevende, langzaam groeiende soorten en het verlies van benthische biodiversiteit, als twee van de wetenschappelijk meest aangetoonde effecten? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u op basis van de beginselen van gemeenschapstrouw, het voorzorgbeginsel en passende maatregelen de boomkorvisserij niet per direct verbiedt in gebieden waar habitattypen H1170 en H110C zijn aangewezen en waar goede kwaliteit dus beschreven wordt door aanwezigheid van langlevende bentische soorten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de brede wetenschappelijke consensus dat boomkorvisserij leidt tot een hoge mortaliteit van Echinocardium cordatum en Spisula subtruncata? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u op basis van de beginselen van gemeenschapstrouw, het voorzorgbeginsel en passende maatregelen de boomkorvisserij niet per direct verbiedt in gebieden waar habitattype H110B is aangewezen en waar goede kwaliteit dus beschreven wordt door aanwezigheid van deze soorten? Zo nee, waarom niet?
Bent u nu wel bereid de boomkorvisserij in beschermde gebieden van de Noordzee te verbieden gezien de enorme negatieve ecologische effecten, mede gelet op de hoge bijvangsten en het hoge energieverbruik? Zo ja, wanneer mag de Tweede Kamer uw voorstel daartoe verwachten? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom een aantoonbaar schadelijke activiteit als de boomkorvisserij wel zou passen in gebieden waar onder meer het Natura 2000-beschermingsregime van toepassing is?