Vraag van Amerikaanse generaal om meer troepen naar Afghanistan te sturen |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat de Amerikaanse generaal Petraeus een verzoek heeft gedaan aan de Nederlandse regering om in «een substantieel deel» van de behoefte aan instructeurs in Afghanistan te voorzien? Op welke wijze is dat verzoek gedaan? Indien dit schriftelijk is gedaan, kunt u dit verzoek aan de Kamer voorleggen? Zo nee, waarom niet?1
Met enige regelmaat informeren partners en bondgenoten naar de voornemens van Nederland met betrekking tot een nieuwe bijdrage aan ISAF. Daarbij komt veelal de motie-Peters/Pechtold ter sprake. Generaal Petraeus stelde zijn vraag tijdens het bezoek van de Minister van Defensie aan Afghanistan en de minister heeft het regeringsstandpunt toegelicht. Hij heeft onderstreept dat het aan het nieuwe kabinet is een beslissing te nemen over de wijze waarop Nederland in de toekomst bij Afghanistan betrokken zal blijven.
Waarom zegt u dat «Als Nederland helemaal niet op dit verzoek ingaat, dat niet begrepen zal worden»? Waar baseert u die verwachting op?
Nederland heeft als lid van de Navo de afgelopen jaren belangrijke bijdragen aan ISAF geleverd. Daarvoor bestaat internationaal waardering. Het werk van de Navo in Afghanistan is echter nog niet af. De komende jaren zal er veel moeten worden geïnvesteerd in de verdere versterking van het Afghaanse leger en de politie, zodat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op termijn aan de Afghaanse autoriteiten kan worden overgedragen. De Navo zal nauw betrokken blijven bij de training van de politie en het leger, en zal hiervoor een beroep moeten doen op alle bondgenoten, inclusief Nederland. Nederland heeft de reputatie van een actieve en betrouwbare bondgenoot. Bondgenoten hebben uiteraard kennis genomen van de politieke discussie in Nederland. Eenzelfde grootschalige inspanning zoals die in Uruzgan als lead nation is geleverd wordt niet verwacht. Wel hoopt men dat Nederland een aanzienlijke bijdrage zal kunnen leveren op het gebied van training. Het huidige kabinet hecht aan de loyaliteit in het bondgenootschap, maar het is aan het nieuwe kabinet om daaraan inhoud te geven.
Deelt u de opvatting dat het doen van deze uitspraak internationaal de verwachting wekt dat Nederland troepen zal leveren voor een nieuwe missie? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Problemen op het volwassenenonderwijs (VAVO) veroorzaakt door bezuinigingen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Korten op scholen treft drop-outs» en «De omweg naar een diploma wordt steeds lastiger»?1
Het artikel in Trouw gaat over veranderingen in het gemeentelijke budget voor volwasseneneducatie, waartoe het kabinet reeds in 2008 (herbestemming van 50 miljoen euro per 2010 ten gunste van het budget voor extra taal- en rekenonderwijs in het mbo) en in 2009 (een korting van 35 miljoen euro op het budget als bijdrage aan de rijksbrede problematiek als gevolg van economische recessie) heeft besloten. De bekostiging van vavo als tweede weg voor leerlingen die ongediplomeerd uit het reguliere voortgezet onderwijs dreigen te vallen, is ongewijzigd gebleven. In mijn antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham (D66), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 211), heb ik bovenstaande nader toegelicht.
Welke gemeenten werken met een maximum aantal leerlingen dat bekostigd naar het volwassenenonderwijs kan gaan?
Dat is mij niet bekend.
Scholen voor voortgezet onderwijs besluiten onafhankelijk van gemeenten over uitbesteding aan roc’s van het onderwijs aan leerlingen die het voortgezet onderwijs anders ongediplomeerd (dreigen te) verlaten. Scholen voor voortgezet onderwijs en roc’s (afdeling VAVO) maken onderling afspraken over een eventuele uitbesteding. De bekostiging loopt in deze gevallen via de school voor voortgezet onderwijs.
Over de bekostiging van vavo voor volwassenen uit publieke middelen besluiten gemeenten zelf. Afhankelijk van de lokale prioriteiten bepaalt de gemeente de inzet van het participatiebudget. In mijn antwoorden op de vragen 5 en 6 van het lid Van der Ham (D66) heb ik bovenstaande nader toegelicht.
Welke gemeenten betalen uitsluitend nog voor leerlingen die een havodiploma willen halen via het volwassenenonderwijs?
Dat is mij niet bekend.
Hoeveel gedwongen ontslagen zijn er al gevallen dankzij de bezuiniging van bijna het halve budget voor educatie? Hoeveel verwacht u er het komende jaar?
Over gedwongen ontslagen is mij niets bekend. In 2010 is overigens nog geen sprake van een bezuiniging maar een herbestemming van 50 miljoen euro. Deze middelen gaan nu nog steeds naar dezelfde sector en hoeft om die reden niet direct tot ontslagen te leiden. Personeelsleden van roc’s die werkzaam waren in de volwasseneducatie zouden immers ook kunnen worden ingezet binnen het mbo.
Elk roc bepaalt zelf het eigen educatiebeleid en het personeelsbeleid. Dat is mede afhankelijk van de aard en omvang van de participatievoorzieningen die bij het roc door gemeenten in de regio worden ingekocht. Het gaat daarbij om educatie-, inburgerings-, re-integratie- of gecombineerde trajecten. Ook is het afhankelijk van de vraag vanuit omliggende scholen voor voortgezet onderwijs naar vavo voor hun leerlingen. Zowel gemeenten als scholen voor voortgezet onderwijs bepalen zelf met welk roc zij in zee gaan. Dat was vóór de invoering van het participatiebudget al het geval en dat is nog steeds zo.
Indien u deze informatie niet paraat heeft, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierbij ligt in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de werkgevers (college van bestuur van roc’s), van het betrokken personeel zelf, voor de MBO Raad (waarin de bestuurders zich hebben verenigd) en voor de toezichthouders van de roc’s. Of daarnaast aanvullende acties gewenst zijn, laat ik aan het nieuwe kabinet.
Wat gaat u doen voor leerlingen die dankzij maatregelen zoals hierboven genoemd niet kunnen deelnemen aan het volwassenenonderwijs?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7 van het lid Van Der Ham (D66).
Hoe verhoudt het weigeren van leerlingen door scholen zich tot uw verantwoordelijkheid voor toegankelijk onderwijs? Deelt u de mening dat u de term «leven lang leren» eigenlijk niet meer mag gebruiken wanneer u het volwassenenonderwijs op deze manier ontoegankelijk maakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7 van het lid Van Der Ham (D66).
Onderschrijft u de stelling dat er momenteel grote verschillen zijn tussen gemeenten en dat dit een onwenselijke situatie is die in het nadeel is van leerlingen? Bent u bereid om uw verantwoordelijkheid wat betreft volwassenenonderwijs te nemen en de financiering van het volwassenenonderwijs te centraliseren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7 van het lid Van Der Ham (D66).
De intimidatie van gevangenispersoneel door een gevangenisdirecteur |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van «Altijd Wat» over de intimidatie van gevangenispersoneel door een gevangenisdirecteur?1
In de eerste uitzending van het nieuwe NCRV-programma «Altijd Wat» op vrijdag 10 september worden verschillende uitlatingen gedaan over de penitentiaire inrichting Hoogvliet. De vermeende misstanden die in de uitzending worden genoemd, zijn in 2009 en 2010 onderzocht. Daarbij zijn geen onregelmatigheden aan het licht gekomen.
Herkent u deze signalen? Hoe beoordeelt u de situatie en de werksfeer in Penitentiaire Inrichting (PI) Rotterdam, locatie Hoogvliet (voorheen Stadsgevangenis Rotterdam)? Kunt u in uw antwoord ingaan op het ziekteverzuim, het aantal en de ernst van de incidenten en de fricties die tussen een aantal personeelsleden en de directeur bestaan in deze penitentiaire inrichting? Kunt u eveneens ingaan op het verwijt dat er structureel sprake is van onderbezetting, en dat er met grote regelmaat onveilige situaties zijn omdat het personeel er alleen voor staat? Welke genoemde problemen hangen samen met of zijn veroorzaakt door het landelijke beleid, zoals de voortdurende bezuinigingen?
De signalen zoals geschetst in de uitzending, herken ik niet. Drie maanden geleden is een nieuw dagprogramma ingevoerd samen met een nieuw dienstrooster. Dit ging gepaard met enige onrust onder het personeel. Inmiddels heeft een tweetal bijeenkomsten plaatsgevonden tussen personeel en de directie, waarbij goede afspraken rond de knelpunten zijn gemaakt. Een aantal knelpunten is intussen opgelost.
Het ziekteverzuim binnen penitentiaire inrichting Hoogvliet is met 5–6% verhoudingsgewijs aan de lage kant. Wat betreft de personele bezetting, deze is volgens de geldende normen op peil, er is geen sprake van onderbezetting. Een verband met landelijk beleid of bezuinigingen is niet aan de orde.
Sinds wanneer bent u bekend met alarmerende signalen over deze inrichting? Welke maatregelen heeft u genomen om de problemen in deze gevangenis op te lossen? Wat is er concreet gedaan met de conclusie uit het onderzoek uit 2007 dat 22 procent van het personeel aangeeft last te hebben van intimidatie door leidinggevenden?1
Er worden regelmatig gesprekken gevoerd tussen de sector gevangeniswezen van het hoofdkantoor DJI en de directie van de inrichting over de dagelijkse gang van zaken. Daarbij is de hele bedrijfsvoering onderwerp van gesprek, dus ook de knelpunten die zich voordoen. Het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing uit mei 2007 (inzake de doorlichting van PI Rijnmond locatie Stadsgevangenis) heeft geleid tot een plan van aanpak, dat is tot stand gekomen in samenspraak met de medezeggenschap. Ter uitvoering is aan het opleidingsprogramma «Leidinggeven als professie» deelgenomen door de leidinggevenden, met inbegrip van het middenkader en de directie, om nog beter toegerust te worden voor hun taken.
Vindt u de locatie en dan vooral de inrichting van het gebouw eigenlijk wel geschikt voor de doelgroep die daar thans gedetineerd zit? Zo nee, wat gaat u daar aan doen? Is het waar dat verschillende gevangenisregimes door elkaar lopen, waardoor kruimeldieven en grote criminelen elkaar tegenkomen? Wat vindt u daarvan?
Sinds enkele maanden heeft een afgesloten deel van het gebouw een gevangenisregime gekregen. Dit deel van het gebouw is volledig afgescheiden van het huis van bewaring gedeelte. De gedetineerden in het gevangenisgedeelte komen dus niet in contact met gedetineerden in het huis van bewaring. Overigens is het voeren van meerdere regimes binnen één locatie niet ongewoon en is de bedrijfsvoering hier op aangepast.
Wat is uw reactie op het feit dat het gevangenispersoneel spreekt van «sleutelen», omdat zij hun werk steeds meer ervaren als het open en dicht doen van celdeuren, waarbij zij steeds minder contact met de gedetineerden hebben? Is het verminderen van het aantal contactmomenten bewust beleid? Zo nee, vindt u het dan een gewenst of een ongewenst neveneffect van de veranderingen in het gevangeniswezen? Welk effect denkt u dat dit heeft op het personeel? Denkt u dat het verminderen van het contact een positief of een negatief effect heeft op het resocialiseren van gedetineerden?
In het kader van het programma modernisering gevangeniswezen (MGW) staat de persoonlijke aanpak van gedetineerden centraal in het gevangeniswezen. Contact met de gedetineerde is een essentieel onderdeel van dit programma. Daarom volgt het hele personeel op dit moment een training motiverende bejegening om juist meer en intensiever contact te onderhouden met de gedetineerden. Daarnaast wordt er landelijk een vorm van mentorschap ingevoerd. In de naaste toekomst zal een uitbreiding van het aantal programma-uren plaats vinden door de invoering van het avond- en weekendprogramma. Het verminderen van contact of het terugbrengen van contactmomenten is beleid noch neveneffect van in het verleden getroffen maatregelen.
Uit welk recent rapport of onderzoek van maart 20101 zou blijken dat de situatie inmiddels is verbeterd en dat er geen sprake zou zijn van veiligheidsrisico’s? Bent u bereid dit rapport of onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Uit de externe security audit blijkt dat de veiligheid binnen de penitentiaire inrichting goed op orde is. Informatie die betrekking heeft op de beveiliging van een inrichting wordt niet naar buiten gebracht.
Bent u bereid op korte termijn een onderzoek in te stellen naar de situatie in PI Rotterdam, locatie Hoogvliet? Zo nee, waarom niet?
Er is momenteel geen aanleiding om een onderzoek in te stellen. De dagelijkse gang van zaken wordt nauwlettend gevolgd door de directie van de inrichting, waarbij voortdurend overleg met de medezeggenschap wordt gevoerd.
De scheefgroei in de premies Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) van de Uitvoeringsorganisatie Wekvoorziening (UWV) |
|
|
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Kosten zieke werknemers scheef verdeeld»1 waarin wordt gesteld dat bedrijven met veel arbeidsongeschikten zich relatief goedkoop verzekeren bij het UWV?
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers van Dillen Consultancy? Betalen bedrijven met een individueel risico van € 1 000 per € 1 miljoen aan loonsom circa 2,6 maal hun risico aan WGA-premies bij het UWV? En ligt de premie voor bedrijven met een risico van € 30 000 inderdaad op 0,7 maal het risico?
De genoemde cijfers kloppen bij de gegeven verhoudingen tussen de uitkeringslasten en de loonsom en vloeien voort uit de regels met betrekking tot de premievaststelling.
Deelt u de analyse van het UWV dat dit komt door een vaste premievoet en de aftopping van de premie boven een bepaald maximum? Kunt u nader ingaan op de oorzaken van de scheve verhouding tussen risico en premie?
Ja. Om deze cijfers in het juiste perspectief te plaatsen vermeld ik dat bedrijven met een loonsom van € 1 miljoen zonder arbeidsongeschiktheidslasten de minimumpremie betalen van 0,07% en dat deze bedrijven met een last van € 15 000 of meer de maximumpremie betalen van 2,20%. Tussen de minimumpremie en de maximumpremie stijgt de premie in verhouding tot de lasten. De premie wordt vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Dit risico is de verhouding tussen het uitkeringsbedrag dat is betaald aan werknemers van de werkgever en de loonsom van de werkgever. Het risico wordt vervolgens omgerekend naar een premie. De premie is hoger naarmate het uitkeringsbedrag hoger is ten opzichte van de loonsom. Er geldt echter een ondergrens, de minimumpremie, en een bovengrens, de maximumpremie. Een publiek verzekerde werkgever betaalt altijd ten minste de minimumpremie en niet meer dan de maximumpremie. Door de systematiek van een minimumpremie en maximumpremie, zullen werkgevers die vrijwel geen schade veroorzaakt hebben, een premie betalen, die relatief hoog is ten opzichte van de schadelast. Anderzijds zullen werkgevers met een schade boven een bepaald maximum, het meerdere van deze schade niet meer terug zien in hun premie. De premie zal door dit maximum niet verder toenemen ongeacht de omvang van de schade. Deze verhouding is een rechtstreeks gevolg van de keuze om de premiedifferentiatie voor werkgevers te laten bewegen binnen een zekere bandbreedte met een minimumpremie en een maximumpremie. Met dit systeem worden risico’s van werkgevers in bepaalde mate verevend en wordt voorkomen dat de premie zo hoog kan worden dat deze voor de werkgever niet meer draaglijk is.
Hoe kan het dat de premies en het risico sinds 2010 scheef zijn gaan lopen, terwijl dit stelsel al langer bestaat?
Het stelsel van premiedifferentiatie in de publieke verzekering van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) bestaat sinds 2007. De premies zijn sindsdien volgens dezelfde systematiek vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Het feit dat de premies niet volledig evenredig stijgen met het risico is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat onder de genoemde omstandigheden bedrijven met veel arbeidsongeschikten relatief goedkoop uit zijn bij het UWV? Is hierbij sprake van een bewuste keuze of van een weeffout? Is het geen (financieel) gevaar dat het UWV overblijft met de «slechte risico’s», terwijl de «goede risico’s» zich op de private markt verzekeren?
Door het maximum in de premiestelling betalen bedrijven met een groot aantal arbeidsongeschikten een lagere premie dan het geval zou zijn zonder een maximumpremie. Dit is een bewuste keuze die voor een bepaalde mate van verevening en solidariteit in het stelsel zorgt. Het zijn in de praktijk vooral de kleinere bedrijven waarvoor de maximumpremie een bescherming biedt. De vraag of werkgevers relatief goedkoper uit zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is niet eenduidig te beantwoorden. De vergelijking tussen de publieke premie en de premie van een private verzekeraar hangt af van de mate waarin de verzekeraar risico’s verevent. Ook bij een private verzekeraar zal de premie aan een maximum gebonden zijn. Vooralsnog is niet gebleken dat private verzekeraars voornamelijk de «goede risico’s» verzekeren en dat de «slechte risico’s» bij het UWV verzekerd zijn.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de evaluatie Effecten hybride financiering uit 2009?2 Is het waar dat de in het artikel beschreven scheefgroei niet is meegenomen in deze evaluatie omdat dit probleem speelt sinds 2010? Beïnvloedt de scheefgroei de conclusies van deze evaluatie en uw visie op het hybride stelsel?
De centrale vraag in het evaluatie-onderzoek WGA was of er verschillen zijn tussen private en publieke uitvoering wat betreft re-integratie-activiteiten en de resultaten daarvan. Conclusie op basis van het onderzoek is dat niet is aangetoond dat het publieke dan wel het private domein beter presteert wat betreft beperking van langdurig verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting. Voorts is geconcludeerd dat voor het huidige stelsel met keuzevrijheid voor werkgevers geldt dat publieke en private spelers elkaar aanvullen en scherp houden en dat werkgevers zich kunnen laten leiden door de aanpak die in hun specifieke geval het meest wenselijk is. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit. De ontwikkeling van de premie beïnvloedt deze conclusies naar aanleiding van de evaluatie en mijn visie op het bestaande keuzestelsel dus niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid over financiering WGA op 29 september 2010?
Ja.
De proef arbeidstoeleiding vanuit detentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de berichten «UWV helpt gedetineerden aan baan» van augustus 20091, alsmede de toezegging van de staatssecretaris van Justitie dat de proef in Lelystad zo succesvol was verlopen dat de arbeidsbemiddeling van gedetineerden en de samenwerkende instanties, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de penitentiaire inrichting en de gemeente, naar zes andere plaatsen in het land zou worden uitgebreid?2 Wat is op deze zes locaties de stand van zaken?
Ja. Er heeft in 2010 uitbreiding plaatsgevonden naar zes nieuwe locaties. Daar wordt de werkwijze tussen het Gevangeniswezen, gemeenten, en het UWV WERKbedrijf op dit moment verder beproefd.
Is het waar dat de zes genoemde locaties en gemeenten (Alkmaar, Almere, Arnhem, Grave, Ter Apel en Krimpen aan de IJssel) nauwelijks tot geen aantoonbare resultaten hebben geboekt met deze proef, en dat men op enkele plaatsen zelfs in het geheel niet bekend is met het bestaan van deze proef? Wat is uw reactie hierop?
De locaties zijn op verschillende momenten in 2010 gestart met de werkwijze. Ik kan u verzekeren dat de proef bij alle betrokken medewerkers van de locaties bekend is. De medewerkers hebben met actieve begeleiding vanuit de pilot met elkaar kennisgemaakt en voorlichting en trainingen gekregen. Verder zijn er ICT maatregelen (werkplekken, internet) getroffen die nodig zijn om aan de pilot deel te kunnen nemen.
Hoeveel gedetineerden zijn in het kader van deze proef en de samenwerking tussen UWV, de penitentiaire inrichting en gemeente aan het eind van hun detentie succesvol naar werk toe geleid? Kunt u deze aantallen uitsplitsen per locatie?
Er zijn in het kader van deze proef in de eerste fase (Lelystad) van de 60 aanmeldingen, 10 deelnemers naar werk toegeleid. In de tweede (uitbreidings)fase zijn nog geen gedetineerden naar werk toegeleid. Er zijn 95 gedetineerden aangemeld voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf.
Is het waar dat de intentie was dat in 2010 in alle gevangenissen deze nieuwe samenwerking tussen het UWV, de penitentiaire inrichting en de gemeente zou worden gehanteerd? (1) Wat is hierin de stand van zaken?
De intentie was om de pilot in 2010 uit te breiden met zes locaties om de ontwikkelde werkwijze van Lelystad te beproeven. In Alkmaar is per februari gestart, in Arnhem en Grave per maart, in Krimpen a/d IJssel in mei en in Almere en Ter Apel in juli 2010.
Hoe beoordeelt u nu, meer dan twee jaar na het starten van de proef in Lelystad en een jaar na de uitbreiding van de arbeidstoeleiding van gedetineerden naar zes locaties, de concrete resultaten die hiermee zijn geboekt?
Binnen de uitbreidingsfase wordt een werkwijze arbeidstoeleiding ontwikkeld die landelijk bruikbaar is. De pilot loopt tot 31 december 2010 en levert als eindresultaat de beschrijving van de beproefde werkwijze inclusief toolkit op. Dit loopt op schema. Deze wordt in januari 2011 beschikbaar gesteld aan alle penitentiaire inrichtingen, het UWV WERKbedrijf en gemeenten waarmee zij desgewenst gezamenlijk de samenwerking in de regio kunnen aangaan. Door de werkwijze arbeidstoeleiding gezamenlijk in te voeren kunnen penitentiaire inrichtingen, Werkpleinen en gemeenten tijdens detentie een arbeidstoeleidingstraject (zo nodig inclusief opleiding) voor gedetineerden starten zodat hun kansen op de arbeidsmarkt toenemen én de detentietijd optimaal benut wordt.
Deelt u de mening dat hier veel meer uit te halen is, en dat het van groot belang is dat gedetineerden worden gestimuleerd en begeleid om direct na het uitzitten van detentie aan het werk te gaan omdat dit in belangrijke mate bij kan dragen aan het verminderen van recidive? Welke verbeteringen gaat u aanbrengen om van de arbeidstoeleiding vanuit detentie wel een succes te maken? Op welke termijn kunnen er concrete resultaten worden verwacht?
Ik heb vertrouwen in de werkwijze en zal mij inzetten om deze verder gestalte te geven. Het totaal aantal deelnemers van 95 aan de pilot tot nu toe is laag gelet op de potentiële doelgroep. Uit de monitor nazorg van het WODC blijkt 58,6% van de gedetineerden direct na detentie over een inkomen te beschikken. Hiervan is niet bekend of dit inkomen uit werk of uitkering is, waardoor het aantal gedetineerden dat in aanmerking zou komen voor toeleiding naar werk ver boven de 40% ligt.
Tijdens de detentie is het gevangeniswezen eerstverantwoordelijk voor de zorg van gedetineerde burgers. Het gevangeniswezen biedt gemeenten en maatschappelijke partners actief de mogelijkheid om al tijdens detentie met gedetineerde burgers aan hun re-integratie te werken (het zogenaamde importmodel). Door de veelheid aan prioriteiten zijn de pilots binnen het gevangeniswezen op de achtergrond geraakt. Vanuit het management wordt nu actief gestuurd op het aanmelden van gedetineerden voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de pilots zal ik begin 2011 met het gevangeniswezen afspraken maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeer activiteiten voor gedetineerden.
Verschillende uitlatingen over Afghanistan |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NAVO vraagt Nederland weer om troepen voor Afghanistan?»1
De inhoud van het artikel is bekend, evenals het feit dat de Navo en verscheidene bondgenoten een nieuwe bijdrage van Nederland in Afghanistan zouden verwelkomen.
Is het waar dat de Amerikaanse generaal David Petraeus heeft gevraagd of Nederland «een substantieel deel» van de tweeduizend trainers die de NAVO nodig heeft om Afghaanse militairen en politieagenten op te leiden kan leveren? Zo ja, wat was uw reactie op deze vraag?
Met enige regelmaat informeren partners en bondgenoten naar de voornemens van Nederland met betrekking tot een nieuwe bijdrage aan ISAF. Daarbij komt veelal de motie-Peters/Pechtold ter sprake. Generaal Petraeus stelde zijn vraag tijdens het bezoek van de Minister van Defensie aan Afghanistan en de minister heeft het regeringsstandpunt toegelicht. Hij heeft onderstreept dat het aan het nieuwe kabinet is een beslissing te nemen over de wijze waarop Nederland in de toekomst bij Afghanistan betrokken zal blijven.
Zijn de genoemde aantallen trainers uit de kabinetsreactie van 25 juni 2010 op de aangenomen motie Peters-Pechtold nog steeds actueel?2
De aantallen uit de kabinetsreactie van 25 juni 2010 weerspiegelen de behoefte van dat moment. In die reactie is gemeld dat er bij ISAF een behoefte bestond aan 450 trainers op diverse opleidings- en trainingsinstituten en aan ongeveer 170 Police Operational Mentoring and Liaison Teams (POMLT’s), ieder bestaande uit ongeveer vijftien tot twintig personen. Het tekort aan trainingscapaciteit schommelt door besluitvorming in de Navo of door wijzigingen in de bijdragen van landen. Met de beslissing het Afghaanse leger en de politie verder uit te breiden en te versterken is de behoefte aan trainers sterk toegenomen. Het tekort aan trainers en POMLT’s zal in verband met de voorziene groei van de politie en het leger het komende jaar verder toenemen.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet op de hoogte heeft gebracht van de vraag van generaal Petraeus voordat het artikel verscheen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren wat u bedoelt met de frase: «als Nederland helemaal niet op dit verzoek ingaat, zal dat niet begrepen worden»? Heeft u concrete aanwijzingen dat dit het geval zal zijn?
Nederland heeft als lid van de Navo de afgelopen jaren belangrijke bijdragen aan ISAF geleverd. Daarvoor bestaat internationaal waardering. Het werk van de Navo in Afghanistan is echter nog niet af. De komende jaren zal er veel moeten worden geïnvesteerd in de verdere versterking van het Afghaanse leger en de politie, zodat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op termijn aan de Afghaanse autoriteiten kan worden overgedragen. De Navo zal nauw betrokken blijven bij de training van de politie en het leger, en zal hiervoor een beroep moeten doen op alle bondgenoten, inclusief Nederland. Nederland heeft de reputatie van een actieve en betrouwbare bondgenoot. Bondgenoten hebben uiteraard kennis genomen van de politieke discussie in Nederland. Eenzelfde grootschalige inspanning zoals die in Uruzgan als lead nation is geleverd wordt niet verwacht. Wel hoopt men dat Nederland een aanzienlijke bijdrage zal kunnen leveren op het gebied van training. Het huidige kabinet hecht aan de loyaliteit in het bondgenootschap, maar het is aan het nieuwe kabinet om daaraan inhoud te geven.
Hoe verhoudt uw inziens uw demissionaire status zich met de uitspraak «ik vind wel dat Nederland een loyale NAVO-bondgenoot dient te blijven»?
Zie antwoord vraag 5.
De invloed van CO2 in de atmosfeer op temperatuurstijging |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lezing van oud- AKZO directeur dhr. Van Andel, gehouden in de Buys Ballotzaal van het KNMI op 9 september 2010?1
Volgens de informatie van het KNMI heeft de heer van Andel zogenoemde re-analysis data gebruikt. De trends in het klimaat die hij uit deze data heeft berekend zijn niet zo zeer het gevolg van werkelijke veranderingen in de atmosfeer als wel van veranderingen door de jaren heen van de gebruikte meetsystemen.
Deelt u de mening dat dhr. Van Andel met zijn klimaatconclusies de discussie over de menselijke broeikashypothese weer heeft opengebroken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of dhr. Van Andel, die concludeert dat een verdubbeling van CO2 slechts zal leiden tot een temperatuurstijging van 0,27 graden, gelijk heeft? Zo ja, zal dat u dan nopen tot een kritische blik naar de onbewezen rampstijgingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de VN, dat uitgaat van stijgingen die liggen tussen de twee en zes graden?
Nee, dat is niet nodig. Zie de beantwoording van vraag 2.
Bent u bereid het geldverslindende klimaatbeleid stop te zetten, tenminste totdat er meer aanwijsbare bewijzen zijn die de hoofdconclusies van het IPCC onderschrijven? Zo nee, waarom niet?
De lezing van de heer Van Andel geeft geen aanleiding te twijfelen aan de hoofdconclusies van het IPCC. Zie de beantwoording van vraag 2.
Het laten inslapen van jonge kalveren omdat zij niet geschikt zouden zijn om af te mesten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kalveren laten inslapen?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het de huidige praktijk is, of dat het voorkomt, dat wanneer een kalf niet binnen 30 dagen na zijn geboorte het gewicht van minimaal 36 kilo heeft bereikt, deze dieren niet meer gewild zijn voor het afmesten, en dat hierdoor dieren gedood worden door de veehouder zelf, of zelfs op de verzamelplaats van de tussenhandelaar? Hoe beoordeelt u dit?
Het komt inderdaad voor dat kalveren onder de 36 kg niet worden afgenomen. Het is de verantwoordelijkheid van de veehouder aan elk dier de nodige zorg te besteden en te voldoen aan de hierop van toepassing zijnde regelgeving.
Zo zal op het moment dat een dier geëuthanaseerd dient te worden, voldaan moeten worden aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), het Besluit doden van dieren en indien van toepassing, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde (WUD). Dieren mogen in overeenstemming met deze regelgeving op het bedrijf gedood worden. De overheid houdt toezicht op de naleving van de regelgeving.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel voor een Wet dieren heb ik aangegeven dat in de uitvoeringsregels bij die wet zal worden bepaald in welke gevallen een dier mag worden gedood. In eerste instantie ben ik voornemens die gevallen vast te stellen voor een beperkt aantal diersoorten, zoals honden en katten. Op basis van ervaringen worden die regels uitgebreid naar andere diersoorten, zoals kalveren. Op dat moment zal ook de vraag moeten worden beantwoord in hoeverre het doden van commercieel gehouden dieren, waarvan het houden niet economisch rendabel is, ethisch aanvaardbaar is.
Kunt u inzicht geven in wie deze regel bedacht heeft, hoelang deze regel al geldt, en of u en de inspecteurs van de Voedsel- en Warenautoreiteit (VWA) daarvan op de hoogte waren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal kalfjes dat gedood is omdat ze het vereiste gewicht niet hadden bereikt binnen dertig dagen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze praktijk strijdig is met artikel 12 van het Besluit doden van dieren, waarin zelfs expliciet wordt gesteld dat het «buiten het slachthuis doden van rundvee […] categorisch verboden [is], omdat dit vanuit welzijnsoogpunt onaanvaardbare risico’s meebrengt»?2 Kunt u toelichten hoe het kan dat het in de praktijk kennelijk voorkomt, en waarom het Besluit niet gehandhaafd wordt?
Deelt u de mening dat deze praktijk uit ethisch oogpunt gestopt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Artikel 12 van het Besluit doden van dieren is van toepassing op het slachten en doden van productiedieren buiten het slachthuis. Indien het dier niet gedood wordt als productiedier, is dit artikel niet van toepassing. Naast de GWWD en de WUD zijn alleen de artikelen 1 t/m 6 van het Besluit doden van dieren dan van toepassing. Op de naleving hiervan wordt door de overheid toezicht gehouden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze praktijk zo snel mogelijk wordt gestopt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de (financiële) problematiek rondom de aansluiting van de Meldkamer Noord-Nederland (MkNN) en het Operationeel Centrum Stichtse Brug (OCSB) op C2000 en dan meer in het bijzonder het NAFIN-netwerk?
Ja.
Waarom bent u van mening dat ten behoeve van C2000 enkel en alleen het NAFIN dient te worden gebruikt?
Het Communicatienetwerk C2000 is essentieel voor de onderlinge communicatie en samenwerking van organisaties met wettelijke taken ten behoeve van de veiligheid van burgers en is tevens een belangrijk middel voor de veiligheid van de hulpverleners. Zowel in alledaagse situaties als in rampen en crisissituaties is deze communicatie en samenwerking essentieel. Onder dergelijke omstandigheden kan de capaciteit van openbare netwerken te gering zijn en is het niet altijd mogelijk om de beschikbare capaciteit van het openbare net uitsluitend toe te wijzen aan de communicatiecapaciteit van de hulpverleningsdiensten tbv. van het afhandelen van de ramp of calamiteit.
Tevens is van belang dat bij speciale eenheden van de politie gewerkt wordt met end-to-end encryptie verbindingen. Om de kwetsbaarheid tot een minimum te beperken en te borgen dat de hulpverleningsdiensten onder alle omstandigheden kunnen blijven functioneren is het essentieel dat er gebruik wordt gemaakt van een gesloten netwerk.
Vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid, controleerbaarheid en beheersbaarheid van het C-2000 netwerk dienen derhalve gegarandeerd te zijn. Met behulp van NAFIN – een gesloten netwerk – kan aan deze eisen worden voldaan.
Vindt u het een terechte zaak dat zowel de MkNN als de OCSB een aanzienlijke kostenbesparing wordt onthouden door deze toekomstige meldkamers niet toe te staan een bedrijfszekere openbare glasverbinding te gaan gebruiken?
Ik vind het een terechte zaak dat onze hulpverleners worden uitgerust met de best beschikbare communicatiemiddelen. Daar worden vanuit het rijk zeer hoge eisen aangesteld. Deze eisen zijn bij alle regio’s bekend.
De kosten waar het hier met name om gaat zijn de extra kosten voor het graven van de uitlopers van NAFIN naar de gekozen locatie. Bij de start van het project en de locatiekeuze had hier rekening mee kunnen worden gehouden.
Bent u bereid om, zo nodig in samenspraak met de betrokkenen, tot een herziening en/of een oplossing te komen?
Gezien het belang van C-2000 voor de veiligheid van zowel burgers als hulpverleners en de strenge eisen die hierdoor worden gesteld aan het netwerk, zie ik geen ruimte om tot een herziening te komen.
Bent u bereid een substantieel bedrag beschikbaar te stellen, nu u persisteert in het verplichte gebruik van het NAFIN dat tot een kostenpost van € 1.6 miljoen voor de MkNN en € 2.5 miljoen voor het OCSB leidt, om op die wijze de door u gewenste samenvoegingen te stimuleren?
De eisen die vanuit BZK worden gesteld aan meldkamers – waaronder een aansluiting op het NAFIN ten behoeve van het bedienen van het C-2000 netwerk vanuit de meldkamers – zijn bekend in de regio’s. Ik ga er dan ook vanuit dat dit soort kostenposten zijn opgenomen in de begroting van de betreffende regio(«s). Daarbij kunnen – door samenvoeging van meldkamers – kostenbesparingen worden gerealiseerd.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië?1
Ja.
Is het gevolg van deze uitspraak dat uw beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu moet worden aangepast, in die zin dat niet langer houdbaar is dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu wordt beoordeeld in de context van Centraal- en Zuid Somalië?
Zoals aan uw Kamer is bericht op 29 maart 2010 (TK, 2009–2010, 29 344, nr. 72) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat in een afwijzende asielbeslissing van 15 juni 2009 met betrekking tot een vreemdeling afkomstig uit Mogadishu, ontoereikend is gemotiveerd waarom er in Mogadishu geen sprake is van een situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG) ten tijde van de totstandkoming van deze beslissing. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op deze uitspraak uiteengezet dat de beoordeling van de veiligheidssituatie niet moet plaatsvinden tegen de achtergrond van één stad maar dient plaats te vinden tegen de achtergrond van een gebied van een grotere geografische omvang dan de stad waar de asielzoeker uit afkomstig is. In de context van Somalië betreft dit Zuid- en Centraal Somalië.
De Afdeling is in de uitspraak van 9 september 2010 echter van oordeel dat, indien zich niet in alle delen van het desbetreffende land van herkomst een situatie voordoet als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG), moet worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied de vreemdeling afkomstig is. Bezien moet worden of zich dan in dat deelgebied een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van het aan de gang zijnde gewapende conflict, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Volgens de Afdeling vormt Mogadishu een duidelijk te onderscheiden deelgebied nu er apart over wordt bericht in de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit betekent volgens de Afdeling dat moet worden beoordeeld of specifiek in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Vervolgens oordeelt de Afdeling niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn maar wel dat ontoereikend is gemotiveerd waarom zulks niet het geval is.
Bestudering van de uitspraak van 9 september, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, brengt mij tot de conclusie dat op dit moment, op basis van de huidige informatie over de veiligheidssituatie in Mogadishu, het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek niet kan worden weggenomen en dat in Mogadishu thans een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het ambtsbericht beschrijft de veiligheidssituatie in Mogadishu gedurende de periode van 23 maart 2010 tot 31 augustus 2010. Zo wordt bijvoorbeeld in het ambtsbericht gemeld dat in deze periode geregeld zware wapens in Mogadishu werden ingezet, er als gevolg van het geweld veelvuldig burgerslachtoffers vielen en er sprake was van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. Voor andere gebieden in Somalië is er op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Op basis van de mij thans beschikbare informatie, stel ik vast dat het aannemen van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn in Mogadishu, aansluit bij de rechtsontwikkeling en de praktijk in lidstaten met een grote instroom van Somaliërs als het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Tot slot informeer ik u over het feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna «EHRM») op verzoek van een Somalische asielzoeker afkomstig uit Mogadishu, laatstelijk op 12 november jl. een maatregel op grond van artikel 39 van de Procedureregels van het EHRM (hierna «interim measure») heeft opgelegd teneinde de gedwongen terugkeer van deze Somalische asielzoeker naar Somalië tijdelijk op te schorten. Van belang is dat de door het EHRM te Straatsburg opgelegde interim measure niet nader gemotiveerd is. Het betreft een tijdelijke bevriezingsmaatregel, die geen uitsluitsel geeft over het definitieve oordeel in de onderliggende zaak. Het toewijzen van een interim measure in deze individuele zaak heeft geen gevolgen voor het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische asielzoekers. Het gaat om een individuele maatregel en het ongemotiveerd karakter laat bovendien niet toe om aan deze individuele interim measure algemene conclusies te verbinden voor de toelating en terugkeer van Somalische asielzoekers in het algemeen. Om diezelfde reden kan ik thans niet voorzien in hoeverre toekomstige verzoeken van Somalische vreemdelingen om het treffen van een interim measure zullen worden ingewilligd, dan wel in hoeverre hier generieke werking vanuit zal kunnen gaan. Dergelijke individuele verzoeken zullen door het EHRM per geval worden beoordeeld.
Bent u bereid beleid te maken voor de veiligheidssituatie in Mogadishu dat puur betrekking heeft op het gebied rondom Mogadishu?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 2, moet op dit moment in Mogadishu een situatie worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Dit betekent dat een Somalische asielzoeker die zijn identiteit en zijn afkomst uit Mogadishu aannemelijk maakt, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 tenzij betrokkene een vestigingsalternatief heeft.
De beoordeling of een Somalische asielzoeker die afkomstig is uit Mogadishu, bescherming behoeft in Nederland, zal plaatsvinden op individuele gronden waarbij steeds individueel zal worden onderzocht of betrokkene een vestigingsalternatief heeft in een ander deel van Somalië, conform de vereisten van het beleid ten aanzien van het aannemen van een vestigingsalternatief. Als een Somalische asielzoeker aannemelijk maakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu en de individuele beoordeling leidt tot de conclusie dat geen vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, zal betrokkene op dit moment niet worden teruggestuurd naar Somalië. Indien na de individuele beoordeling blijkt dat er wel een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, is terugkeer (zelfstandig dan wel gedwongen) aan de orde. Primair wordt ingezet op het bevorderen van het zelfstandig vertrek. Indien gedwongen terugkeer aan de orde is, zal worden uitgezet naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Government (TFG), gesteund door de troepen van de African Union Mission in Somalië (AMISOM), vanwaar betrokkene door kan reizen naar het vestigingsalternatief. Vanzelfsprekend blijft het onderkennen en tegengaan van fraude nog steeds een essentieel onderdeel van deze individuele beoordeling.
De beoordeling van de aanwezigheid van een vestigingsalternatief vindt plaats op basis van het geldende landgebonden asielbeleid voor de noordelijke (autonome) gebieden Puntland, Somaliland, Sool of Sanaaq. Daarnaast zal individueel worden onderzocht of vreemdelingen uit Mogadishu een vestigingsalternatief hebben in Zuid- en Centraal Somalië. De collectieve aard van de bedreiging in geval van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn leidt tot een meer daarop toegespitste beoordeling van de aanwezigheid van het vestigingsalternatief dan wanneer sprake is van een individuele bedreiging. Dit zal ook zo worden neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. Ten aanzien van niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen die afkomstig zijn uit Mogadishu, wordt het bestaan van een vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal-Somalië in beginsel uitgesloten.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en gezien de huidige erbarmelijke situatie in Mogadishu, niet anders kan worden geoordeeld dat zich in Mogadishu een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van een aan de gang zijnd gewapend conflict, dat een burger die terugkeert naar Mogadishu, een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het terugsturen van vreemdelingen naar Mogadishu, gezien de ernstige situatie daar, niet verantwoord en strijdig met het recht op bescherming van burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Staan er de komende maanden nog uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu gepland?
Er staan geen uitzettingen gepland. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk en vindt plaats.
Bent u van mening dat uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu in elk geval moeten worden opgeschort zolang door uw ministerie nog geen nieuw besluit is genomen in de procedure waarover de Raad van State nu heeft geoordeeld?
Zoals reeds blijkt uit het antwoord op vraag 2, heeft bestudering van de uitspraak van 9 september 2010, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, mij tot de conclusie gebracht dat op dit moment in Mogadishu een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 13 oktober aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
Nu het geplande overleg over het asiel- en vreemdelingenbeleid van 13 oktober 2010 is uitgesteld, ben ik uiteraard bereid om dit aangepaste beleid in een ander overleg met uw Kamer te bespreken.
Voorkruipzorg in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda reeds is gestart met businessclub-arrangementen? Zo ja, is dit ondergebracht bij de gezondheidsonderneming «Groene Hart Extra Zorg»?
Nee, het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda is niet gestart met businessclub-arrangementen en dit is dus ook niet ondergebracht bij «Groene Hart Extra Zorg» (GHEZ).
Zijn de plannen vooraf ter toetsing voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zoals door u is toegezegd in antwoord op eerdere vragen van de leden Kant en Van Gerven over deze arrangementen?1 Zo ja, wat was het oordeel van de NZa? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Nee. De plannen zijn niet voorgelegd aan de NZa omdat de businessarrangementen nog niet concreet zijn.
Klopt de bewering van het ziekenhuis in Gouda dat vanuit Groene Hart Extra Zorg aanvullende zorgactiviteiten worden aangeboden die buiten de reguliere ziekenhuiszorg vallen? Zo nee, welke activiteiten vallen wel binnen de reguliere ziekenhuiszorg?
Ja. Het gaat bijvoorbeeld om diensten op het gebied van preventie (zoals keuringen en gezondheidsonderzoeken) en arbeidsdiagnostiek (een dienst specifiek gericht op diagnostiek van medewerkers van bedrijven.)
Is hier net zoals bij de afspraken tussen Quality Medical Services (QMS) en het Kennemer Gasthuis te Haarlem sprake van overtreding van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) omdat niet is toegestaan dat zorgaanbieders buiten de diagnose behandeling combinaties (DBC’s) om een extra betaling doen?2
Nee, Extra Zorg is niet een bemiddelaar tussen werkgever en ziekenhuis volgens de definitie in het NZa-document «Zorgbemiddeling» van 11 februari 2009): GHEZ betaalt geen extra fee aan de zorgaanbieder voor het leveren van diensten, maar betaalt een regulier tarief aan deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder krijgt dit tarief buiten de reguliere DBC-systematiek om. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald door de werkgever aan Groene Hart Extra Zorg, waarbij de werkgever vooraf kan beoordelen of hij deze kosten aanvaardbaar acht. Er wordt geen DBC geopend en er wordt niet gedeclareerd aan de patiënt/zorgverzekeraar middels een DBC. Er wordt voor de dienst gebruik gemaakt van dagen en tijden waarop niet standaard reguliere zorg wordt geleverd.
Gaat het hier – ook als er geen extra betalingen zijn en al zou het gaan om zorg buiten kantoortijden en om extra capaciteit waar iedereen beter van wordt – toch ook niet om ongelijke toegang op basis van niet-medische criteria?
Nee, het gaat hier niet om ongelijke toegang op basis van niet medische criteria. De preventieve diensten van Groene Hart Extra Zorg vallen buiten het basispakket. GHEZ brengt bij de werknemer de mogelijke risicofactoren op aandoeningen in kaart en geeft vervolgens adviezen over het voorkomen/behandelen van deze aandoeningen. Het is de werkgever die de kosten voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening van de NZa dat het een taak is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om er op toe te zien dat verdringing of selectie van verzekerden op niet-medische gronden niet plaatsvindt, bijvoorbeeld bij alle zorgbemiddeling?3
Allereerst dient te worden vermeld dat de NZa een voorstander is van zorgbemiddelingsinitiatieven. De NZa wijst wel op het mogelijke risico dat zorgaanbieders op niet medische gronden voorrang geven aan patiënten die zijn bemiddeld. Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om erop toe te zien dat dergelijke initiatieven niet leiden tot situaties waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op dat punt deel ik de mening van de NZa.
Kunt u uiteenzetten wat het morele verschil is tussen de initiatieven van QMS en het wel toegestane initiatief waarbij zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid extra capaciteit inkocht voor staaroperaties uitsluitend voor zijn polishouders bij het Diaconessenhuis in Leiden, anders dan de technisch-juridische verschillen zoals dat QMS geen zorgverzekeraar is in de zin van de Zorgverzekeringswet die tijdigheid in zijn onderhandelingen kan meenemen en in een tarief kan verdisconteren?4
Als minister beoordeel ik of initiatieven passen in de wet- en regelgeving en of deze niet leiden tot situaties waarin niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op deze terreinen zie ik geen belemmering. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen zoals in dit geval het recht op gelijke toegang dat geregeld is in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) waarbij elke staat dient te garanderen dat «een ieder gelijke toegang tot de gezondheidszorg heeft in overeenstemming met zijn of haar medische behoefte» en dat «gelijkheid eerst en vooral de afwezigheid van discriminatie inhoudt»?4
Ja. In Nederland is deze toegang ook volgens deze principes geregeld.
Acht u zich, nu het VRMB nog niet is geratificeerd, desondanks gehouden aan een verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de gezondheidszorg?5
Ja, ik houd me aan de verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de zorg. Ratificatie van het VRMB staat hier overigens los van omdat het uitgangspunt van gelijke toegang tot de zorg in veel internationale verdragen een algemeen uitgangspunt is.
Hoe verhouden de genoemde initatieven (QMS, Zorg en Zekerheid, Groene Hart) en andere zorgbemiddelings- of voorrangsinitiatieven zich met Het VRMB en met de algemene non-discriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
De initiatieven van Zorg en Zekerheid en het Groene Hart ziekenhuis (Extra Zorg) passen binnen internationale wetgeving voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het initiatief van QMS levert strijdigheid op met de Wmg.
Deelt u de mening dat het bezit van een polis bij een exclusief inkopende zorgverzekeraar een niet-medisch criterium is en dat afgemeten aan de meest basale normen – de rechten van de mens – arrangementen op basis hiervan niet dienen te worden toegestaan? Zo ja, gaat u maatregelen treffen en indien nodig de Zorgverzekeringswet aanpassen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zie geen aanleiding om de Zorgverzekeringswet aan te passen.
Onderschrijft u de stelling dat «verschillen in behandelingen in de gezondheidszorg geoorloofd zijn, doch slechts indien en voorzover daaraan objectief vaststelbare verschillen in behoefte aan noodzakelijke medische zorg ten grondslag liggen»?
Ik ben van mening dat patiënten binnen medisch aanvaardbare wachttijden behandeld moeten worden. Arrangementen die dit uitgangspunt respecteren zijn dus mogelijk.
Herinnert u zich dat u hebt toegezegd een wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB op te stellen omdat u het VRMB een belangrijk verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens vindt en graag zou zien dat Nederland behoort tot de landen die dit verdrag hebben geratificeerd?67 Zo ja, hoever staat het hiermee? Indien het wetsvoorstel nog niet is voorgelegd aan de Raad van State, op welke termijn gaat dit wel gebeuren en zo niet, waarom niet?
In de beleidsbrief ethiek heeft de vorige staatssecretaris aangegeven dat stappen zullen worden gezet ter bevordering van de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 XVI, nr. 183). Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB is inmiddels voor het overgrote deel gereed. Het VRMB gaat echter over zeer veel terreinen van de medische ethiek. Voor een enkel onderwerp, te weten medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, is het nationale beleid in ontwikkeling. Dit geldt met name voor het medisch wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen. Het goedkeuringswetsvoorstel zal dan ook pas aan de Raad van State gezonden kunnen worden, nadat het standpunt op het advies van de Commissie Doek gereed is.
De betrokkenheid van o.a. de Nederlandse bedrijven Advanta en Bejo Zaden bij kinderarbeid in India |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() ![]() |
Kunnen wij uit uw antwoord op vraag vijf, waarin u aangeeft dat de bedrijven Bejo Zaden en Limagrain Nederland (Advanta) geen subsidie hebben ontvangen voor projecten in India, afleiden dat ze ook niet gebruik hebben gemaakt van andere vormen van ondersteuning van de overheid voor projecten in India, bijvoorbeeld in het kader van de Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP), Funtamenteel Onderzoek der Materie (FOM), Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), Programma ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET), Exportkredietverzekering (EKV), of Stichting Economische Samenwerking Nederland Oost-Europa en Garantiefaciliteit voor Opkomende Markten (SENO/GOM)?1 Zo nee, welke gevolgen zal dat voor die vormen van ondersteuning hebben, hierbij in gedachten houdend de strekking van de motie Gesthuizen2 en de motie Voordewind3 alsmede het kabinetstandpunt dat in zulke gevallen een boete kan worden opgelegd?
Ja. U kunt uit het antwoord op vraag 5 afleiden dat de bedrijven Bejo Zaden en Limagrain Nederland (Advanta) ook geen gebruik hebben gemaakt van andere vormen van ondersteuning door de overheid voor projecten in India.
Hebben de genoemde bedrijven ondersteuning van de overheid ontvangen voor projecten in andere landen dan India? Zo ja, welke gevolgen zal dat voor die subsidies of vormen van ondersteuning hebben, hierbij in gedachten houdend de strekking van de motie Gesthuizen en de motie Voordewind alsmede het kabinetstandpunt dat in zulke gevallen een boete kan worden opgelegd?
Ja. Bejo Zaden heeft ondersteuning ontvangen voor projecten in andere landen dan India. Dit betreft drie projecten vanuit het Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP) voor de landen Georgië, Roemenië en Rusland. Twee van de drie projecten zijn inmiddels afgerond. Het PESP-project in Rusland loopt nog. Bejo Zaden nam eerder ook deel in enkele projecten in het kader van het niet langer bestaande Programma Samenwerking Oost Europa (PSO). Het betrof projecten voor de landen Litouwen (goedgekeurd in 1995 en 1996), Kazachstan (2001 en 2004), Bosnia Herzegowina (2002), Macedonië (2003) en Rusland (2004). Al deze projecten zijn inmiddels afgerond. Limagrain (Advanta) heeft vanuit het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) ondersteuning ontvangen bij een project in China dat in 2002 is afgerond.
Deze informatie heeft geen gevolgen voor de ondersteuning. Buiten de subsidierelatie kan niet worden teruggevorderd en ook kan geen boete worden opgelegd.
Steeds vaken opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Hoeveel alleenstaande minderjarige asielzoekers zitten er momenteel opgesloten en waarom gebeurt dit?1 Deelt u de mening dat dit in strijd is met het Kinderrechtenverdrag en opvattingen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Op 1 september 2010 zaten er ongeveer 20 amv’s in vreemdelingenbewaring.
Artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat geen enkel kind onwettig of op grond van willekeur van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. Verder vereist het Verdrag dat het inbewaringstellen van kinderen alleen als een ultimum remedium wordt toegepast voor een zo kort mogelijke duur. Bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid worden deze bepalingen van het IVRK in acht genomen. Waar mogelijk wordt in Nederland vrijheidsontneming van kinderen voorkomen en wordt gebruik gemaakt van alternatieve vormen van opvang of vrijheidsbeperking. Ten aanzien van amv’s wordt het instrument van vreemdelingenbewaring alléén toegepast indien een lichter middel niet toereikend is.
Ik verwijs u naar de brief van de minister voor Jeugd en Gezin van 19 februari 2009 naar aanleiding van de behandeling door het VN-Kinderrechtencomité van Nederlandse rapportages (Tweede Kamer 2008–2009, 31 000, nr. 66).
Voorzover u wat betreft de opvattingen van de Raad van Europa doelt op het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, naar aanleiding van diens bezoek aan Nederland van 21–25 september 2008, verwijs ik u naar de Kabinetsreactie terzake van 27 april 2009, alsmede het daarop volgende verslag van een schriftelijk overleg van 31 mei 2010 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 V, nr. 95 en Tweede Kamer 2008–2009, 32 123 V, nr. 90).
Worden de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten van deze jongeren niet juist versterkt door het opsluiten in een gevangenis? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Nee. De amv’s die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg, die onderdeel uitmaakt van de Hunnerberg. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding. Ook is er aandacht voor psychische en lichamelijke gezondheidsklachten bij amv’s. Hiervoor is speciaal opgeleid personeel aanwezig.
Sluit u de jongeren op in de verwachting dat hier een afschrikwekkende werking van uit zal gaan? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn (verdeeld naar vrijwillig, gedwongen, Dublin-claim) vanuit bewaring in 2009 en 2010 aantoonbaar teruggekeerd naar hun land van herkomst?
Nee. Vreemdelingenbewaring wordt niet toegepast als middel om af te schrikken. Vrijheidsontneming wordt toegepast om te voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan het toezicht tijdens de voorbereiding van hun verwijdering uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken.
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn na te zijn opgesloten weer in vrijheid gesteld en hoe is de nazorg geregeld voor deze alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben met het oog op uitzetting uit Nederland in vreemdelingenbewaring worden gesteld. De geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel wordt periodiek door een onafhankelijke rechter getoetst. De maatregel wordt opgeheven in geval van aantoonbaar vertrek, indien er niet langer zicht is op uitzetting, of omdat er op basis van nieuwe feiten en omstandigheden in relatie tot de toelating rechtmatig verblijf onstaat.
In 2009 en 2010 zijn ongeveer 70 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland vertrokken, waarvan ongeveer 10 vreemdelingen zelfstandig en ongeveer 60 vreemdelingen gedwongen.
Ongeveer 50 van de gedwongen vertrekken zijn op grond van een effectuering van een Dublin-claim, de overige 10 amv’s zijn gedwongen naar het land van herkomst teruggekeerd.
In ongeveer 80 gevallen is de vreemdelingbewaring op last van de rechter opgeheven omdat er niet langer zicht was op uitzetting. Het gaat hier in ongeveer 15 gevallen om vreemdelingen die 18 jaar of ouder waren ten tijde van de opheffing van de vreemdelingenbewaring.
In het geval dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven op het moment dat een vreemdeling nog geen 18 jaar is, wordt de voogd hiervan in kennis gesteld.
Van hoeveel van deze jongeren is u niet bekend wat er na vrijlating met hen is gebeurd? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit en de risico’s van het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te stoppen met het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers die niets hebben misdaan? Zo nee, waarom niet?
Met name bij een kwetsbare groep als amv’s acht ik het van belang om zo veel als mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring. In verband met de herijking van het amv-beleid is toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van JJI De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
Bezuinigingen op het volwassenenonderwijs |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Schooldiploma alsnog halen wordt moeilijker»?1
Ja.
Moeten scholen inderdaad leerlingen voor volwassenenonderwijs weigeren? Indien leerlingen worden geweigerd, kunt u dan aangeven of er wachtlijsten ontstaan en er een jaar later wel plek zou moeten zijn voor de eerder afgewezen leerlingen?
Over wachtlijsten voor vavo is mij niets bekend. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6 van het lid Van der Ham (D66), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 211).
Hoe beoordeelt u de terugloop van het aantal docenten in het volwassenenonderwijs via gedwongen ontslag als gevolg van het verminderen van de educatiebudgetten die aan de ROC’s beschikbaar worden gesteld?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Smits (SP), ingezonden 20 september 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 212).
Kunt u aangeven of gemeenten andere stappen kunnen ondernemen om de bezuiniging op de educatiemiddelen op te vangen?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om naast het educatiedeel ook het re-integratiedeel (afkomstig van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) van het participatiebudget (deels) in te zetten voor educatie. Daarnaast staat het gemeenten vrij om eigen middelen die zij niet voor specifieke doeleinden hebben ontvangen, te besteden aan educatie.
Hoe verhoudt dit krantenbericht zich tot het beleid van de regering om een leven lang leren te stimuleren en het besluit van 1 juli jl. over verruiming van uitbestedings- en doorstroommogelijkheden voor onder andere volwassenenonderwijs?
Voor de meeste leerlingen biedt het huidige stelsel van het voortgezet onderwijs voldoende mogelijkheden om zich te ontplooien en in het bezit te komen van een passende kwalificatie.
Voor slechts een kleine groep leerlingen (de zogenoemde laatbloeiers en risicoleerlingen) biedt het standaardtraject daartoe niet genoeg kansen; niet alle leerlingen lukt het een kwalificatie binnen het reguliere voortgezet onderwijs te behalen. Sommige leerlingen hebben meer baat bij een andere pedagogisch- didactische aanpak of leeromgeving. Sinds 1 januari 2006 kunnen scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen uitbesteden naar het vavo. Recentelijk heb ik de laatste beperkingen van het Besluit Samenwerking VO-BVE weggenomen. In principe kunnen alle vo-leerlingen uitbesteed worden aan het vavo. Voor deze leerlingen geldt dat het bevoegd gezag van de school beoordeelt of zij meer kans maken op een diploma vmbo-theoretische leerweg, havo of vwo als zij overstappen naar vavo.
Gevolgen van de zandmotor voor de Delflandse kust |
|
James Sharpe (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tegenstanders zandmotor in actie»1 en met het actiecomité «Stop de Zandmotor nu»?2
Ja.
Deelt u de mening dat er afgezien moet worden van het Zandmotorexperiment, aangezien er grote onduidelijkheden bestaan over de gevolgen daarvan voor stroomsnelheden, mui- en klifvorming en het mogelijk ontstaan van een erosiegeul, waardoor de zwemveiligheid bij strandrecreatie niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is altijd een risico op muivorming: ook zonder de Zandmotor. Voorafgaand aan de uitvoering van de Zandmotor is rekening gehouden met de effecten van de Zandmotor op zwemveiligheid. Ook tijdens en na de aanleg van de Zandmotor worden effecten dagelijks gemonitord. Op basis hiervan worden benodigde beheersmaatregelen getroffen, zoals informeren en waarschuwen van zwemmers over muivorming.
Door de reddingsbrigades in het gebied van de Zandmotor worden, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, extra strandwachten opgeleid.
Bent u bekend met de zes dodelijke ongelukken in 2004, veroorzaakt door zandsuppletie aan de Delflandse kust? Zo ja, wilt u zulke ongelukken voorkomen door af te zien van het Zandmotorexperiment?
Ja, ik ben bekend met de dodelijke ongevallen voor de Delflandse kust in 2004. Helaas verdrinken er ieder jaar meerdere personen voor de Nederlandse kust. De Nederlandse kust is een natuurlijk en dynamisch systeem, waarin gevaarlijke stromingen kunnen optreden. Zandsuppleties kunnen invloed hebben op stromingen bij de kust. Er is echter geen verband aangetoond tussen het uitvoeren van zandsuppleties en het optreden van dodelijke ongelukken. Tijdens het suppleren van zand gelden strenge regels ten aanzien van de veiligheid. Er worden diverse maatregelen getroffen, zoals het fysiek afsluiten en toezicht houden op het gebied waar de suppleties worden uitgevoerd en het plaatsen van informatie en waarschuwingsborden.
Tijdens en na de aanleg van de zandmotor, wordt in het gebied extra gesurveilleerd door strandwachten en worden recreanten zonodig gewaarschuwd.
Is er in het kader van zandwinning voor het Zandmotorexperiment rekening gehouden met de munitiedumpplaatsen in de Noordzee en het enorme gevaar dat kan optreden als munitie in het te winnen zand terecht komt, gaat «zwerven» in de Noordzee of aanspoelt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar wordt rekening mee gehouden. Zandwinning voor de zandmotor vindt niet plaats in munitiestortgebieden. Als tijdens zandwinning munitie of explosieven worden aangetroffen dan voorziet de zandwinvergunning in een voorschrift hoe te handelen.
Deelt u de mening dat het Zandmotorexperiment, met al zijn gevaren, niet hoeft te worden uitgevoerd voor kustverdediging, aangezien er geen zekerheid bestaat dat de zeespiegel enorm zal gaan stijgen door klimaatverandering, veroorzaakt door menselijk handelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vanwege de zeespiegelstijging die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden, is het voor het handhaven van de huidige kustlijn noodzakelijk om jaarlijks een grote hoeveelheid zand te suppleren. De zandmotor is een innovatieve pilot die ons meer inzicht geeft hoe op kostenefficiënte wijze de kustverdediging gerealiseerd kan worden.
Het stopzetten van een informatiseringproject van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Justitie staakt duur ICT-project» in het dagblad Trouw?1
Ja.
Is het waar dat besloten is om de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI, Cajis, stop te zetten? Zo ja, wat zijn de redenen geweest voor deze keus?
Met de bouw van het Cajis-systeem is gestart in 2008. Met het nieuwe systeem werd beoogd te komen tot een verbeterde geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering rondom tenuitvoerlegging, plaatsing en capaciteitsbeheer. Bovendien zou het nieuwe systeem moeten leiden tot een grotere flexibiliteit bij het implementeren van wijzigingen in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld als gevolg van veranderende wet en regelgeving. In juni 2010 is in opdracht van de hoofddirectie van DJI een projectreview gehouden. Daaruit is gebleken dat het ontwerp van Cajis niet meer past in de huidige inzichten over een professionele, geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering. Het voortzetten van Cajis zou veel extra kosten met zich brengen en uiteindelijk niet leiden tot de beoogde resultaten. Daarop heeft de hoofddirectie van DJI besloten Cajis in de huidige opzet stop te zetten.
Wat was de laatste begroting voor de kosten van Cajis? Hoeveel geld is er uiteindelijk aan de ontwikkeling van dit systeem besteed? Is er ooit de verwachting geweest dat de totale kosten van dit programma de twintig miljoen euro zouden overschrijden?
De laatste goedgekeurde projectbegroting (april 2009) bedroeg 14,2 miljoen euro. In totaal is er 11,9 miljoen euro besteed aan de ontwikkeling van het systeem. Het lag tot juni 2010 niet in de lijn der verwachting dat het project de grens van 20 miljoen euro zou overschrijden. Uit de eerder in het antwoord op vraag 2 vermelde projectreview kwam echter naar voren dat bij de begroting geen rekening was gehouden met de kosten die voortvloeien uit het koppelen van Cajis en bestaande systemen bij DJI, alsmede de implementatie. Op dat moment werd duidelijk dat het project de grens van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden.
Is op enig moment de vraag aan de orde geweest of dit project voldeed aan de criteria voor een groot ICT-project? Wat was daarvan de conclusie en waarom?
Projecten met een ICT-component van meer dan 20 miljoen euro worden aangewezen als een «groot ICT-project». DJI toetst bij de start van een project en gedurende de looptijd minimaal een maal per jaar of een project voldoet aan dit criterium. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 werd pas in juni 2010 duidelijk dat het Cajis-project de norm van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden als tot voortzetting en uitbreiding van het project zou zijn besloten.
Welke partijen zijn betrokken geweest bij het ontwikkelen van Cajis? Welke rollen namen deze partijen in het project in?
Voor het ontwikkelen van Cajis was de interne ICT-uitvoeringsorganisatie van DJI, het Shared Service Center ICT, (SSC-I), verantwoordelijk. Bij het ontwikkelen van Cajis zijn onder verantwoordelijkheid en aansturing van SSC-I, medewerkers van externe partijen betrokken geweest. Circa 30 procent van de bemensing van het project bestond uit externe medewerkers die onder meer werden ingezet als programmeur, tester, migratiespecialist, analist en projectmanager.
Hoe is de interne informatievoorziening geweest over de planning en realisatie van Cajis? Is hier gewerkt volgens de aanbevelingen van de werkgroep ICT-projecten bij de overheid van de Tweede Kamer en is bijvoorbeeld een «gateway-review» gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het SSC-I, de opdrachtnemer van het project, heeft aan de hand van voortgangsrapportages periodiek verantwoording afgelegd aan de hoofddirectie van DJI. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 voldeed het Cajis-project niet aan de criteria om aangewezen te worden als groot project. De in het kader van een groot project verplichte «gateway-review» is niet uitgevoerd. Wel heeft er gedurende het project drie maal een audit plaatsgevonden. Deze audits hebben wel geleid tot bijsturing, maar niet tot een heroverweging. Zoals eerder vermeld in het antwoord op vraag 2 was een in opdracht van de hoofddirectie uitgevoerde review wel aanleiding om te stoppen met het project-Cajis in de huidige opzet. De gang van zaken bij het project Cajis wordt geëvalueerd om hier lering uit te trekken.
Was het nog altijd de planning dat Cajis in december 2010 opgeleverd zou worden? Zo ja, hoe kan het zijn dat pas drie maanden voor die datum alsnog besloten wordt het project te stoppen?
In de oorspronkelijke planning (begin 2008) zou de software van Cajis worden opgeleverd in de tweede helft van 2009. Gedurende de looptijd van het project is deze opleverdatum verschoven naar mei 2011. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze datum alleen betrekking had op het opleveren van de software. De implementatie van het systeem zou niet eerder dan 2012 plaats kunnen vinden. De noodzakelijke koppelingen tussen Cajis, de bestaande TULP systemen en de ketenpartners zou niet eerder dan eind 2011/begin 2012 gereed zijn.
Bent u inderdaad van mening dat de ontwikkeling van Cajis kennis heeft opgeleverd die gebruikt kan worden bij volgende projecten? Zo ja, waaruit bestaat die kennis en hoe kan hij gebruikt worden?
Naar huidig inzicht is waarschijnlijk ongeveer de helft van de in het kader van Cajis ontwikkelde software, de procesbeschrijvingen en de functioneel ontwerpen geschikt voor (her)gebruik. Daarnaast is er door de ICT-medewerkers veel kennis en ervaring opgedaan die goed bruikbaar is bij nieuwe projecten.
Op welke wijze is de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI? Bent u van mening dat de Kamer hiermee haar controlerende taak naar behoren heeft kunnen uitvoeren? Zo ja , waarom?
De Tweede Kamer is niet geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het Cajis-project, omdat dit niet gebruikelijk is voor projecten die niet voldoen aan het criterium voor aanwijzing tot «groot ICT project». Wij zijn deze criteria momenteel aan het herzien. In de volgende rapportage Grote ICT Projecten zou Cajis daarom wel opgenomen zijn.
Wat zijn de gevolgen van het mislukken van dit project voor de bedrijfsvoering van de DJI? Hoe worden de tekortkomingen die het onderzoekscentrum van het ministerie van Justitie (WODC) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) constateerden aan het oude systeem, Tulp, ondervangen?
De bedrijfsvoering blijft gebruik maken van de bestaande operationele systemen, waaronder het TULP-systeem. Van het TULP-systeem worden periodiek nieuwe releases uitgebracht, waarmee uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden opgelost binnen de TULP-systematiek. Problemen, die niet kunnen worden ondervangen met behulp van nieuwe releases, zijn, totdat een structurele oplossing beschikbaar komt, zo goed mogelijk opgelost met organisatorische maatregelen in de vorm van aangepaste werkprocedures. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door het WODC gesignaleerde probleem dat in bijzondere situaties handmatig de verblijfsduur van gevangenen moet worden bepaald en bewaakt. Het CBS constateert dat TULP geen inzicht biedt in het verloop van een detentieperiode, omdat de systemen van de verschillende inrichtingen niet aan elkaar gekoppeld zijn. Gedetineerden die overgeplaatst worden, kunnen daardoor niet gevolgd worden van inrichting naar inrichting.
Dit punt is inmiddels grotendeels opgelost met maatregelen in het systeem TULP_MIR.
De her-islamisering van de Turkse publieke sector |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Füle: Turks wanted to put an end to the fear of military rule»1 waarin wordt gerefereerd aan de positieve reactie van de Europese Commissie en het Europese Parlement op de uitslag van het Turkse referendum over grondwetswijzigingen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitslag van het referendum van 12 september 2010 over de door de regering Erdoğan voorgestelde grondwetswijzigingen, zowel in algemene zin als in het licht van de opvatting van premier Erdoğan over het nut van democratie: «Democratie is als een tram. Als je je bestemming hebt bereikt stap je uit»?2
De Nederlandse regering verwelkomt, net als de Europese Commissie, de goedgekeurde grondwetswijzigingen, omdat die Turkije op het gebied van justitie en civiel-militaire relaties dichter bij Europese wet- en regelgeving brengen. Het is van belang dat Turkije nu gaat werken aan verdere justitiële hervormingen die nodig zijn om aan het EU-acquis te voldoen. Nederland zal daarom nauwlettend volgen op welke wijze de Turkse regering uitvoering geeft aan de grondwetswijzigingen.
In Turkije is, ook onder deze regering, nog altijd sprake van scheiding van kerk en staat. De relatief hoge opkomst van 77% bij het recente referendum illustreert het belang dat de Turkse bevolking hecht aan het democratische besluitvormingsproces.
Deelt u de mening dat het naïef en in ieder geval voorbarig is van de Europese Commissie en het Europese Parlement om de thans bij referendum goedgekeurde grondwetswijzingen toe te juichen, terwijl alles erop wijst dat deze grondwetswijzigingen door de islamistische AK Partij van premier Erdoğan zullen worden gebruikt om het kemalistische systeem van scheiding van moskee en staat verder ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Turkije nooit en te nimmer lid van de EU zou moeten worden?
U bent bekend met het regeringsstandpunt over de Turkse EU-aspiratie en de Nederlandse inzet in de toetredingsonderhandelingen met Turkije. Het onderhandelingsraamwerk van de EU met Turkije uit 2005 is daarbij het uitgangspunt. Hierin is vastgelegd dat de gezamenlijke doelstelling van de onderhandelingen toetreding is. Daarbij geldt echter dat de uitkomst van de onderhandelingen niet op voorhand vastligt. Toetreding van Turkije kan pas aan de orde zijn, als Turkije aan alle voorwaarden voor EU-lidmaatschap voldoet.
De tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In uw brief van 30 augustus 20101 over de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt kondigt u een tijdelijke verlaging aan van het btw-tarief arbeidskosten renovatie woningen, in hoeverre kunt u garanderen dat deze btw-verlaging daadwerkelijk wordt doorberekend aan de consument? Heeft u daarover met de branche harde afspraken gemaakt?
Allereerst moet ik benadrukken, dat de overheid niet treedt in prijsafspraken tussen ondernemers en consumenten. Die prijsafspraken worden beheerst door de regels van de vrije markt. De overheid beschikt niet over de instrumenten om te garanderen dat een btw-verlaging wordt doorberekend aan de consument. Dat neemt niet weg dat ik het een kwestie van fatsoen vind om het voordeel door te berekenen aan de consument. Dat standpunt is al eerder met de Kamer gewisseld.2 Juist om ervoor zorg te dragen dat consumenten optimaal profiteren van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen is voor de besluitvorming over deze maatregel al overleg gevoerd met Bouwend Nederland, MKB-Nederland en VNO-NCW. Deze organisaties hebben toegezegd zich richting hun leden actief te zullen inzetten om ervoor te zorgen dat het tariefsvoordeel aan de consument wordt doorberekend. Mij hebben signalen bereikt dat desbetreffende organisaties gevolg geven aan deze toezegging. Overigens mag, gezien de aandacht die Financiën en ook de media heeft besteed aan de maatregel, ook verwacht worden dat woningeigenaren alert zijn op een juiste toepassing van de maatregel.
Kunt u aangeven hoe effectief deze maatregel is? Schept deze maatregel meer banen, voorkomt de maatregel werkloosheid? Heeft deze maatregel ook effecten op werkgelegenheid in andere branches dan de bouw?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Deelt u de mening dat ook de architectenbranche hard is getroffen door de crisis in de bouw? Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen om de architectendiensten buiten deze regeling te houden? Bent u bereid de architectenbranche alsnog in de regeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Door de gevolgen van de economische crisis is de bouwsector in zijn geheel zwaar getroffen. Deze gevolgen werken door op branches die diensten verrichten aan de bouwsector, zoals architecten, die het aantal opdrachten van bouwbedrijven zien teruglopen. Om de bouwsector een tijdelijke extra impuls te geven wordt tijdelijk het btw-tarief naar 6% op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen verlaagd. Diensten van architecten vallen niet onder deze regeling, aangezien deze diensten niet zijn aan te merken als renovatie- en herstelwerkzaamheden. Een apart verlaagd btw-tarief voor diensten van architecten is op grond van de Europese btw-richtlijn niet toegestaan. Desondanks is mijn verwachting dat ook aan de bouwsector grenzende branches, waaronder de architectenbranche, zullen meeprofiteren van de voorgestelde btw-maatregel.
Is het waar dat deze maatregel niet geldt voor de renovatie van woonboten en woonwagens? Kunt u aangeven waarom consumenten woonachtig in een woonboot of woonwagen geen gebruik kunnen maken van deze maatregel? Is het mogelijk deze maatregel ook open te stellen voor de renovatie van woonboten en woonwagens?
Ja. De btw-richtlijn maakt de toepassing van het verlaagde btw-tarief alleen mogelijk voor het renoveren en herstellen van particuliere woningen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient voor toepassing van verlaagde btw-tarieven gekozen te worden voor een strikte uitleg.3 Tegen deze achtergrond is voor een uitleg gekozen waarbij voor het begrip «particuliere woningen» wordt aangesloten bij onroerende zaken die bestemd zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens zijn expliciet uitgezonderd van deze regeling. In verband met de kosten en een goede uitvoering en handhaafbaarheid ben ik voorstander van een duidelijke afbakening. Uitbreiden van de regeling tot woonboten en woonwagens maakt de afbakening met andere eventueel voor bewoning geschikte zaken lastiger. Ik ben daar geen voorstander van.
De totale kosten voor deze maatregel worden gedekt door de onderuitputting van de incidentele Energie Investeringsaftrek uit het aanvullend beleidsakkoord, hoeveel is deze onderuitputting en wat zijn de consequenties hiervan voor het energie-investeringsaftrek (EIA-)programma?
De incidentele intensivering van de Energie-Investeringsaftrek (EIA) ten behoeve van energiebesparende investeringen in huurwoningen, die als gevolg van het aanvullend beleidsakkoord is geïntroduceerd, is te onderscheiden van de reeds bestaande, structurele EIA. Beide regelingen bestaan separaat van elkaar en ook het budget van de structurele EIA is gescheiden van het budget van de incidentele EIA-maatregel. De besteding van de onderuitputting van de incidentele EIA-maatregel heeft dan ook geen consequenties voor de structurele EIA.
Op basis van de meest recente cijfers zal de realisatie van de incidentele EIA-maatregel in 2010 uitkomen rond de € 10 mln. Dit is vergelijkbaar met de realisatie over 2009. Het budget van de incidentele EIA bedraagt in totaal € 277,5 mln ((130 mln over 2009 en 147,5 mln over 2010). De onderuitputting van de incidentele EIA over de periode 2009–2010 bedraagt dus circa € 250 mln.
Voor de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt zoals opgenomen in het Belastingplan 2011, is de derving geraamd op € 195 mln. Dit betekent dat het niet waarschijnlijk is dat de incidentele EIA voortijdig – dat wil zeggen vóór 1 december van dit jaar – zou moeten worden gesloten, zelfs als het beslag voor de rest van dit jaar nog zou toenemen.
Wat is er bekend over de effecten van de ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie?
De minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen m.b.t. de woningbouw te onderzoeken. Een van de maatregelen die onderzocht wordt, is de tijdelijke ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Is er met de banken overlegd of zij in dit kader bereid zijn om de kredietverstrekking te normaliseren? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom heeft u dit in het kader van het stimuleren van de woningmarkt, mede in het licht aan de steun aan de banken, nagelaten?
Met regelmaat wordt met de financiële instellingen overlegd over de kredietverlening in Nederland. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Kredietverlening. Hierover wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd. Aanvullend specifiek overleg over de hypotheekverstrekking in het kader van de tijdelijke verlenging van de ophoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is naar inzichten van het kabinet niet nodig. Van de tijdelijke verhoogde NHG wordt veel gebruik gemaakt. Op dit moment wordt bijna 80% van de aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens gefinancierd met de NHG.
De kwaliteit van de postbezorging |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Hele wijken zonder post» waarin wordt beweerd dat de postbezorging in Nederland niet naar behoren verloopt?1
Ja.
Is het waar dat hele wijken in Nederland te laat, of helemaal geen post ontvangen?
De media hebben een interne brief van de TNT-manager van area West aan de medewerkers aangehaald waarin wordt vermeld dat er teveel «lopen» blijven staan. Het lijkt mij echter niet correct om op basis van deze brief de conclusie te trekken dat hele wijken te laat of helemaal geen post ontvangen.
OPTA heeft aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging door TNT Post te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig mogelijk over het resultaat te informeren.
Bent u van mening dat TNT Post zijn taken ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid voor de Universele dienstverlening van de postbezorging in Nederland, naar behoren uitvoert? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, dient de volgende dag te worden bezorgd.
TNT Post rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld welke door een onderzoeksbureau wordt uitgevoerd. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
De post die onder de Universele Dienst valt, is de afgelopen jaren constant tussen 96% en 97% de volgende dag bezorgd. Het door TNT gerapporteerde resultaat over 2009 is 96,4%. Op basis van deze cijfers kan ik op dit moment niet anders concluderen dan dat TNT Post zijn verantwoordelijkheid voor de Universele Dienst naar behoren uitvoert.
Kunt u bevestigen dat de laatste kwaliteitsmeting van postbezorging van vorig jaar dateert?
Indien uit het onderzoek van OPTA zou blijken dat TNT Post niet aan de 95% overkomstduur-verplichting voldoet, dan kan OPTA op basis van de Postwet bepalen of inzet, en zo ja welke, van haar formele bevoegdheden (het geven van bindende aanwijzingen, het toepassen van bestuursdwang of het geven van een bestuurlijke boete) mogelijk en passend is.
Deelt u de mening dat gezien de perikelen rond de reorganisatie van TNT Post een meer recente kwaliteitsmeting wenselijk is?
TNT Post heeft laten weten dat gedurende het hele jaar kwaliteitsmetingen naar de overkomstduur plaatsvinden. De cijfers tot en met augustus liggen volgens TNT Post boven de wettelijke norm.
Zoals aangegeven bij antwoord 2, heeft OPTA aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig over het resultaat te informeren.
Welke maatregelen zou u kunnen nemen om dergelijke misstanden in de postbezorging tegen te gaan? Bent u voornemens deze maatregelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het betalingsgedrag van de overheid |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door EU-lidstaten en het Europees Parlement afgesproken maatregel dat Europese bedrijven en overheden die hun rekeningen niet binnen dertig dagen betalen een extra rente van acht procent moeten gaan betalen?1
Nederland steunt de tot stand gekomen tekst voor herziening van de Richtlijn in de informele onderhandeling met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad waar dit artikel naar verwijst. Wat Nederland betreft is een belangrijke verbetering dat de herziene tekst van de richtlijn voor overheden een betaaltermijn van 30 dagen, behoudens zeer specifieke en beperkte uitzonderingen waarin de maximale termijn 60 dagen mag bedragen, dwingend oplegt.
Wat betreft de sanctie die voor overheden geldt indien zij te laat betalen, heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de door de Europese Commissie voorgestelde boete van 5% bij te late betaling door overheden. Hierin bleek Nederland echter nagenoeg alleen te staan. In plaats daarvan is in de herziene richtlijn een vertragingsrente ter hoogte van de ECB herfinancieringrente + 8% opslag opgenomen. Overheidsinstanties kunnen in hun contracten ook geen lagere vertragingsrente overeenkomen als vergoeding voor te late betaling.
Daarnaast is bovendien voorzien in een standaardvergoeding van € 40 voor invorderingskosten waarop de leverancier recht heeft bij te late betaling. Vooral bij kleinere vorderingen kan daarvan een stimulerend effect worden verwacht, zowel op de debiteur om te betalen als op de crediteur om niet lijdzaam af te wachten na het verstrijken van de betaaltermijn.
Tenslotte is ook een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de richtlijn na drie jaar wordt geëvalueerd. Nederland heeft hierbij al aangegeven dat de werking van de richtlijn in de praktijk een belangrijk aspect moet vormen van deze evaluatie.
Wat is de gemiddelde betalingstermijn van respectievelijk de Rijksoverheid, de provinciale overheden en de gemeentelijke overheden op dit moment?
Het gemiddelde percentage tijdig betaalde facturen van de Rijksoverheid komt op dit moment uit op 81,4%. Dit blijkt uit het onderzoek naar de betalingstermijnen van de Rijksoverheid in de eerste vier maanden van 2010, dat u onlangs is toegezonden.
Er zijn niet veel recentere gegevens over de betaaltermijnen van decentrale overheden bekend dan de gegevens die ik, in antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (SP), over de betalingstermijn van gemeenten heb gegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nrs. 2 698 en 3006). Hieruit bleek dat het aantal te laat betalende gemeenten was teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6) van de in totaal 164 gemeenten die toen hebben deelgenomen aan de inventarisatie door MKB Nederland. Daarbij is ook aangegeven dat volgens die inventarisatie een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen wel op tijd betaalt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren. Ik voeg daaraan nog wel toe dat het de gegevens betreft van MKB Nederland op basis van de ingekomen reacties van gemeenten zelf.
Van provincies zijn mij geen betaalgegevens bekend.
Welke actie onderneemt u om er voor te zorgen dat zowel de Rijksoverheid als de lagere overheden hun rekeningen op tijd betalen, nu ook de Europese Unie heeft besloten om betalingsachterstanden niet langer te gedogen?
Het gemiddelde rijksbrede percentage tijdig betaalde facturen komt bij het onderzoek van begin dit jaar uit op 81,4%. Vorig jaar in dezelfde periode was het rijksbrede percentage 75%. Het streven is en blijft om facturen op tijd te betalen. Er kunnen echter gegronde redenen zijn waarom een betaling later plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer de rekening onduidelijk is of wanneer er overleg moet plaatsvinden met de leverancier. Vandaar dat het doel is om minimaal 90% van de rekeningen op tijd te betalen. Het rijksbrede percentage ligt dus dit jaar nog onder deze referentienorm. Maar er zijn wel verbeteringen gerealiseerd.
De departementen hebben verbetermaatregelen geïmplementeerd om het betaalproces te versnellen. De belangrijkste verbetermaatregelen zijn: interne monitoring van het betaalgedrag, de instelling van een centraal factureeradres, directe betaling van kleine facturen en het meten van de voortgang van een factuur. De verwachting is dat door de verbetermaatregelen het percentage op tijd betaalde facturen verder zal stijgen in 2010.
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Dit behoort tot de autonomie van de decentrale overheden. Marktpartijen zijn zelf in staat gebleken om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Deze aanpak lijkt een gunstig effect op hun betaalgedrag te hebben. In mijn antwoord op de vragen van Gesthuizen (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3006) heb ik aangeven dat ik, in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de VNG zal wijzen op het grote belang van (meer) transparantie en het hanteren van redelijke betaaltermijnen. Recent heb ik ook een brief aan de VNG gezonden met betrekking tot dit onderwerp. Een afschrift van de brief aan de VNG treft u hierbij aan.2 De VNG hebben gemeenten al eerder aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen.
Verder heb ik het initiatief om via een Europese aanpak late betalingen tegen te gaan, actief gesteund. Ik sta volledig achter de voorgestelde betaaltermijn van 30 dagen, de verhoging van het rentepercentage (wettelijke handelsrente) en het invoeren van een standaard vergoeding van € 40 aan incassokosten bij te late betaling. De EU-richtlijn late betalingen geeft hiermee marktpartijen, die worden benadeeld door het betaalgedrag van overheden, meer en eenvoudiger mogelijkheden om dat nadeel te bestrijden.
Bent u bereid een ambitieuzer Nederlands tijdpad te hanteren om het betaalgedrag van overheden te verbeteren, aangezien de Europese maatregel pas over twee jaar van kracht wordt, terwijl de urgentie van sneller betalen onverminderd groot is voor het bedrijfsleven?
Ja, de richtlijn zal met voortvarendheid geïmplementeerd worden. Daarnaast verwacht ik dat alle overheden in Europa, dus ook de overheden in Nederland, zullen anticiperen op de inwerkingtreding van de richtlijn en zich zullen inspannen om te zorgen dat de meeste betalingen binnen 30 dagen zullen plaatsvinden.