Onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met nieuw onderzoek van Michigan State University dat wijst op 1 miljoen kinderen die mogelijk onterecht zijn gediagnosticeerd met aandachtsstoornis ADHD?1
Ja.
Bent u van mening dat het stellen van de diagnose ADHD gecompliceerd is, dat het mogelijk is dat daardoor onvoldoende rekening wordt gehouden met leeftijd en achtergrond, en dat er sprake kan zijn van een onjuiste diagnose ADHD? In hoeverre is hiervan sprake in Nederland?
In Nederland is een diagnostiekprotocol met gestandaardiseerde instrumenten beschikbaar voor diagnostiek rondom ADHD, waarin rekening wordt gehouden met leeftijd en achtergrond van de patiënt. Diagnostiek wordt uitgevoerd door BIG geregistreerde professionals. Ik ga er vanuit dat deze professionals bekend zijn met de beschikbare protocollen en werken met de gestandaardiseerde instrumenten die hen beschikbaar zijn en die gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis. Hierdoor worden de kansen op een onjuiste diagnose geminimaliseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat de Gezondheidsraad2 al in 2000 aangaf dat de afbakening van het begrip ADHD tot op zekere hoogte arbitrair is, dat richtlijnen en protocollering een sterk positieve invloed op de kwaliteit van diagnostiek en behandeling hebben en dat de overheid een kenniscentrum op dit gebied zou moeten ontwikkelen? Zo ja, wat is er sindsdien door de overheid in gang gezet? Zo nee, bent u bereid een regierol te vervullen in het opzetten van een kenniscentrum en onderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve praktijk van diagnostiek en behandeling te stimuleren?
Ik ben op de hoogte van de aanbevelingen die de Gezondheidsraad destijds heeft gedaan.
In opdracht van het ministerie van VWS en met betrokkenheid van het ministerie van OCW is destijds door het Trimbosinstituut het project Actieplan ADHD opgezet om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Gezondheidsraad voor verbeterde zorg bij ADHD. Concrete producten daarvan op het gebied van diagnostiek en behandeling zijn onder andere:
Om niet alleen de bundeling en verspreiding van kennis over ADHD te stimuleren, maar dit ook voor andere stoornissen mogelijk te maken, is destijds bewust gekozen om de oprichting van een algemeen kenniscentrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie te stimuleren. Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie, waarbij alle academische centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie en alle regionale partnerinstituten voor kinder- en jeugdpsychiatrische zorg en de relevante ouder/patiëntenverenigingen zijn aangesloten, heeft tot taak het bundelen en verspreiden van actuele wetenschappelijke kennis over kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen en de beschikbare protocollaire behandelvormen. Tegen deze achtergrond is er voor mij geen aanleiding om het oprichten van een specifiek kenniscentrum ADHD te stimuleren.
Over ADHD is op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie informatie over het ziektebeeld, diagnostiek, medicatie en protocollaire behandelvormen te vinden, die gebaseerd is op de laatste wetenschappelijke inzichten. Deze website is voor iedereen toegankelijk.
ADHD is in deze periode ook het onderwerp geweest van vele wetenschappelijke onderzoeken. Gelet op al deze ontwikkelingen vind ik het niet opportuun om onderzoek naar de praktijk van diagnostiek en behandeling verder te stimuleren.
Maakt u zich zorgen over de enorme stijging van het aantal jonge kinderen met de diagnose ADHD en ook over de grote toename van het medicijngebruik door hen? Welke alternatieve behandelingen zijn er voor ADHD? Welke van deze behandelingen worden in Nederland toegepast en in welke mate?3
Mede dankzij de acties genoemd in het antwoord op vraag 3 is de kennis over ADHD de laatste jaren toegenomen. Het wordt steeds beter en eerder herkend, waardoor kinderen sneller in zorg komen. Tevens spelen ontwikkelingen als het verminderen van het taboe op psychiatrische stoornissen en het steeds ingewikkelder worden van de maatschappij waardoor kinderen eerder tegen problemen aanlopen een rol bij het toegenomen aantal jeugdigen dat in behandeling komt bij de jeugd-ggz.
De multidisciplinaire richtlijn ADHD (2005) stelt dat de behandeling van ADHD in het algemeen op twee pijlers berust: medicatie en gedragstherapeutische / psychosociale behandeling. Er is tevens een medicatieprotocol ADHD beschikbaar op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Methylfenidaat, het middel dat als eerste wordt ingezet bij de behandeling van ADHD, is uitgebreid wetenschappelijk onderzocht bij kinderen. Het medicatieprotocol ADHD is in maart 2010 geactualiseerd en gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten.
Tot gedragstherapeutische / psychosociale behandeling behoren psycho-educatie, gedragstherapie en begeleiding gericht op de ouders, de leerkracht en de school en niet-medicamenteuze behandeling van het kind, bijvoorbeeld via zelfregulatietraining. Waarbij de gedragstherapeutische / psychosociale behandeling van kortere duur kan zijn dan het medicatiegebruik. Mij zijn geen signalen bekend dat deze richtlijn niet goed nageleefd wordt.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Trimbos-onderzoeker Van de Glind, in samenwerking met onderzoekers uit elf landen, die stelt dat ADHD’ers extra gevoelig zijn voor verslaving?
Ik ben bekend met het onderzoek.
Het is bekend dat er een relatie bestaat tussen enerzijds ADHD en verslaving en anderzijds tussen depressie en verslaving. De relatie tussen ADHD en depressie wordt verondersteld. Het beantwoorden van de vraag naar de aard, de relevantie en de consequenties van deze relatie, moet worden overgelaten aan de professionals en wetenschappers.
Dit is door het veld ook opgepakt. Ik licht enkele punten uit. Zo heeft ZonMW in het kader van het Richtlijnenprogramma Jeugdgezondheid opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een Richtlijn Jeugdgezondheidszorg ADHD. Deze richtlijn geeft aan hoe artsen op het consultatiebureau of schoolartsen ADHD in een vroeg stadium kunnen signaleren en wanneer zij voor verdere diagnostiek door moeten verwijzen. Daarbij geeft de richtlijn aandacht aan de samenwerking met huisartsen, kinderartsen en Jeugd-GGZ. Ook is een Richtlijn ADHD voor de behandeling van ADHD in ontwikkeling. Via het programma Zorg voor jeugd heeft ZonMw opdracht gegeven om een proefimplementatie van de Richtlijn ADHD voor behandelaars uit te voeren. Deze is gericht op medewerkers in de Jeugd-GGZ en Jeugdzorg.
Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie ontwikkelt in 2011 samen met het Trimbos instituut en het Nederlands Jeugdinstituut een evidence-based protocol voor diagnostiek, behandeling met psychofarmaca en effectieve interventies voor jeugdigen waarbij comorbiditeit van psychiatrische stoornissen en middelengebruik speelt. Dit protocol wordt ontwikkeld met behulp van een gerichte subsidie van VWS in het programma «effectieve interventies» van ZonMw Jeugd.
Door het Trimbos wordt naar aanleiding van Nemesis II, een grootschalige studie naar de psychische gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking van 18 tot en met 64 jaar,gewerkt aan een onderzoek met als doel het nagaan van in welke mate ADHD en gedragsstoornissen een effect hebben op het ontstaan en beloop van alcoholstoornissen.
Wat is uw reactie op zijn opvatting dat mensen in de verslavingszorg, maar ook cliënten in de geestelijke gezondheidszorg en patiënten van huisartsen met depressieve klachten als onderliggende oorzaak ADHD hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het goed mogelijk is dat enerzijds veel kinderen ten onrechte de diagnose ADHD krijgen en daarmee samenhangend ten onrechte behandeld worden met geneesmiddelen, terwijl anderzijds de diagnose ADHD bij volwassenen met depressieve klachten wordt gemist?
Ik ben niet van mening dat veel kinderen ten onrechte de diagnose ADHD krijgen en daarmee samenhangend ten onrechte behandeld worden met geneesmiddelen. Ik ga er vanuit dat de professionals die deze diagnose kunnen stellen bekend zijn met de beschikbare protocollen en werken met de gestandaardiseerde instrumenten die hen beschikbaar zijn en die gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis. Hierdoor wordt de kans op een onjuiste diagnose geminimaliseerd. Overigens zijn minder jeugdigen in behandeling zijn voor ADHD dan op grond van prevalentiecijfers verwacht mag worden. Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie wijst er op dat er in het veld eerder zorgen zijn over dat bepaalde groepen jeugdigen die nog onvoldoende bereikt worden, bijvoorbeeld allochtone jeugdigen en jeugdigen in de jeugdzorg. In de visie van het demissonaire kabinet «Perspectief voor jeugd en gezin» wijzen wij er wel op dat door dicht bij het kind en het gezin tijdig passende ondersteuning te bieden in aansluiting op de eigen kracht en het sociale netwerk, ernstiger problemen later zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden. Naar onze mening is hier nog veel winst te boeken.
De relatie tussen ADHD en depressie is nog onderwerp van professioneel / wetenschappelijk debat. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Derhalve kan over de in de vraag gesuggereerde relatie tussen beide mijnerzijds geen uitspraak worden gedaan.
Vormt dit gegeven voor u extra aanleiding om nu het opzetten van een kenniscentrum ADHD te stimuleren? Zo ja, hoe en wanneer?
Het Landelijk Kenniscentrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie heeft tot taak het bundelen en verspreiden van actuele wetenschappelijke kennis over kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen en de beschikbare protocollaire behandelvormen.
Over ADHD is op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie informatie over het ziektebeeld, diagnostiek, medicatie en protocollaire behandelvormen te vinden, die gebaseerd is op de laatste wetenschappelijke inzichten. Deze website is voor iedereen toegankelijk.
Voor volwassenen is door het veld in 2002 het Kenniscentrum ADHD bij volwassenen opgericht bij Psyq. Dit kenniscentrum heeft tot doel het ontwikkelen, verspreiden en implementeren van kennis over ADHD bij volwassenen. Hiernaast coördineert het Kenniscentrum de Stichting Netwerk ADHD bij volwassenen, dat professionals verenigt met interesse in deze stoornis in Nederland, en het European Network Adult ADHD, voor Europese onderzoekers en behandelaars. Ook werkt het Kenniscentrum samen met patiëntenorganisaties en vele anderen in het veld.
Gezien bovenstaande zie ik geen aanleiding om een kenniscentrum ADHD te stimuleren.
Het weigeren van een delegatie burgemeesters uit Israël |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft besloten een delegatie van burgemeesters uit Israël, die volgende maand een bezoek aan Nederland zou brengen, te weigeren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse ambassade een negatief advies heeft gegeven aan de VNG ten aanzien van het ontvangen van sommige leden van deze delegatie, namelijk diegene die komen uit de westelijke Jordaanoever? Zo nee, welke rol heeft de Nederlandse ambassade in Israël dan wel gespeeld hierin?
Neen, dat kan ik niet bevestigen. De ambassade in Tel Aviv is begin september 2010 benaderd door de Israëlische vestiging van de Amerikaans-Joodse organisatie Joint Distribution Committee (JDC) met het verzoek om een briefing ter voorbereiding van een reis van 23 Israëlische burgemeesters naar Nederland. Volgens JDC zou de VNG betrokken zijn bij de organisatorische ondersteuning van dit bezoek. In dat verband heeft de JDC de ambassade een lijst overhandigd van de voorgenomen delegatie. Op deze lijst waren zes burgemeesters van nederzettingen vermeld. Hierop heeft de ambassade contact opgenomen met het departement met het verzoek om instructie.
Het ministerie heeft vervolgens navraag gedaan bij de VNG naar de achtergronden van de reis. Desgevraagd heeft het ministerie de VNG geïnformeerd dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen. Andere organisaties in Nederland – waaronder de VNG – staat het evenwel vrij zelfstandig te beslissen of het contacten wil aangaan.
Op welke volkenrechtelijke gronden heeft de Nederlandse ambassade zijn zorgen uitgesproken over de samenstelling van deze delegatie?
Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht, zoals onder meer is vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en herbevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof d.d. 9 juli 2004 over de bouw van de veiligheidsbarrière op de Westelijke Jordaanoever. De Europese Raad van 16 september 2010 heeft de strijdigheid van de nederzettingen met het internationaal recht nogmaals bevestigd in zijn verklaring over het Midden-Oosten Vredesproces.
De regering onthoudt zich actief van handelingen die kunnen bijdragen aan de legitimering van deze nederzettingen. Daaronder is ook te verstaan het onderhouden van contacten met autoriteiten in de nederzettingen, zoals burgemeesters. Dit betekent echter niet dat de regering anderen verhindert om contacten met hen te onderhouden.
Zou zonder het advies van de Nederlandse ambassade het bezoek aan de VNG wel zijn doorgegaan?
Er is geen sprake van schade in de vriendschappelijke betrekkingen met Israël. De Israëlische regering is goed op de hoogte van het feit dat de VNG een autonome ledenorganisatie is die eigenstandig een positie in deze zaak mag innemen. De woordvoerder van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dat in zijn persreacties ook onderstreept.
Van groter belang is dat partijen in het Midden-Oosten voortgang maken met onderhandelingen gericht op een duurzame vredesregeling, zodat in de toekomst dit soort incidenten niet meer voorkomt. De regering steunt Israëli’s en Palestijnen in dit streven.
Wat gaat u doen, nu er grote ophef in Israël is ontstaan over de weigering van een Israëlische delegatie naar Nederland, om de schade in de vriendschappelijke betrekkingen met Israël te beperken en te bevorderen dat het bezoek van de Israëlische delegatie alsnog doorgang kan vinden?
Jaarlijkse verlofreizen van ambassadepersoneel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ambassadeverlof kost 3 miljoen euro» en «Meerderheid wil soberder reisregeling»?1
Ja.
Is het waar dat uw departement drie miljoen euro per jaar besteedt aan verlofreizen voor uitgezonden werknemers? Zo nee, wat is het correcte bedrag?
Mijn departement besteedt gemiddeld 3,5 miljoen euro per jaar aan verlofreizen naar Nederland voor uitgezonden ambtenaren en hun op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden. Dit bedrag kan per jaar variëren, afhankelijk van het aantal uitgezonden ambtenaren (momenteel 1155) en afhankelijke gezinsleden (momenteel 1648), de ticketprijzen en de valutakoersen.
Is het waar dat uitgezonden werknemers buiten Europa één keer per jaar recht hebben op een businessclassticket terug naar Nederland voor het hele gezin?
Alle uitgezonden ambtenaren en op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden maken inderdaad één keer per jaar aanspraak op een verlofreis naar Nederland. Hiermee worden zij onder meer in staat gesteld voeling met Nederland te houden, contacten met familie en kennissen in Nederland te onderhouden, de bedrijfsarts te bezoeken en op het departement besprekingen te voeren en cursussen te volgen. Voor nabije standplaatsen zoals binnen Europa en Noord-Afrika wordt economy class gereisd. Bij verre bestemmingen mag business class worden gereisd. Dit is onderdeel van de secundaire arbeidsvoorwaarden die met de vakbonden zijn overeengekomen. Een eventuele bijstelling hiervan vereist daarom overeenstemming met de vakbonden.
Kunt u aangeven welk deel van de totale verlofreiskosten wordt opgemaakt door deze businessclasstickets?
Ongeveer 90%.
Welke besparing zou gerealiseerd worden als de uitgezonden werknemers buiten Europa (en hun gezinnen) economyclass zouden reizen?
Jaarlijkse verlofreizen naar Nederland horen bij het werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is een regeling die geldt voor alle uitgezonden ambtenaren en die ook gebruikelijk is voor medewerkers van organisaties die wereldwijd werken. Indien bij alle verlofreizen economy class gereisd zou worden, zou dat naar verwachting besparing kunnen opleveren van 25% tot 30% van de kosten van de business class. Die schatting is gebaseerd op tickets onder vergelijkbare voorwaarden en met aanzienlijke kortingen die het ministerie van Buitenlandse Zaken op al haar vliegtickets heeft bedongen met marktpartijen.
Een informatief bericht voor diplomaten over de deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u in aansluiting op uw antwoorden d.d. 13 september 2010 op de schriftelijke vragen terzake aangeven welke ambassades een informatief bericht met enkele elementen van publieksdiplomatie hebben ontvangen over het formatieproces in Nederland?1
Het betreffende bericht is gezonden aan ambassades in Afrika (waaronder Cairo), Azie (waaronder Jakarta en Kaboel), Amerika (waaronder Washington) en Europa (waaronder Brussel).
Is het informeren van bepaalde ambassades gebleven bij dit informatieve bericht of zijn meerdere informatieve berichten dan wel instructies verzonden?
Over de stand van zaken in het formatieproces is dat het enige informatieve bericht dat is toegegaan aan de betreffende posten.
Heeft u signalen ontvangen van één of meerdere ambassades dat extra informatie over de onderhandelingen ten aanzien van een kabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van de PVV gewenst is, en zo ja, wat was de strekking van deze signalen?
Neen, ik heb voorafgaand aan de publicatie van het concept-regeerakkoord geen verzoeken gekregen om nadere informatie.
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer kinderen en volwassenen gediagnosticeerd worden met ADHD en het gebruik van ADHD-medicatie de afgelopen vijf jaar is verdubbeld?12
Cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) laten zien dat er inderdaad sprake is van een forse groei in het aantal voorschriften en gebruikers van methylfenidaat, het middel wat gebruikt wordt tegen ADHD klachten. Dit geldt zowel voor jeugdigen als volwassenen. De cijfers laten het volgende zien.
Gebruikers:
Medicijngebruik:
Wat is uw verklaring voor het feit dat de afgelopen vijf jaar het gebruik van ADHD-medicatie is verdubbeld?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 van het lid Bouwmeester over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 740).
Bent u van mening dat er een mogelijke overdiagnosticering is van ADHD bij kinderen? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uit het MTE onderzoek blijkt dat op de lange termijn ADHD-medicatie onvoldoende werkt maar behandeling wel positieve effecten laat zien? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat kinderen ook behandeling krijgen voor hun ADHD?
Nee. Uit de eerste MTA studie bleek dat afname van ADHD symptomen na 14 maanden het grootst was bij de jeugdigen die behandeld werden met medicatie, al dan niet in combinatie met gedragstherapie. Na dit onderzoek gingen de deelnemers verder met een behandeling naar eigen keuze in de eigen omgeving. Daarna zijn er twee follow-upstudies gedaan onder dezelfde personen, een na 24 maanden en een na 36 maanden.
Bij de follow-up studie na 36 maanden werd geconstateerd dat de verschillen tussen de jeugdigen die tijdens de eerste 14 maanden werden behandeld met medicatie en de jeugdigen die tijdens de eerste 14 maanden niet werden behandeld met medicatie, waren verdwenen. Of voortzetting van de intensieve medicatiebehandeling na 14 maanden wel geleid zou hebben tot meerwaarde bij de 36-maandenmeting is niet onderzocht, dus niet bekend.
Voor verdere beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Bouwmeester over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling. (ingezonden 21 september 2010)
Hoeveel kinderen krijgen ADHD-medicatie voorgeschreven zonder dat zij ook behandeld worden voor hun ADHD? Bent u bereid dit te onderzoeken wanneer dit niet bekend is? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen signalen bekend dat de multidisciplinaire richtlijn ADHD, waarin gesteld wordt dat de behandeling van ADHD over het algemeen op twee pijlers berust, te weten medicamenteuze behandeling en gedragstherapeutische / psychosociale behandeling, niet wordt nageleefd. Naast deze richtlijn is ook een medicatieprotocol ADHD beschikbaar op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.
Navraag bij het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie leert dat wanneer in een behandeltraject ADHD gestart wordt met medicatie, dit vrijwel altijd in combinatie is met een psychosociale / gedragstherapeutische behandeling. Als de benodigde veranderingen die de psychosociale / gedragstherapeutische behandeling tot doel had zijn bewerkstelligd, kan worden volstaan met alleen medicatie met periodieke controle.
Gezien bovenstaande zie ik geen reden te onderzoeken hoeveel kinderen alleen medicatie krijgen voor ADHD.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat leraren in staat worden gesteld om goed les te geven aan zowel zorgleerlingen (bijvoorbeeld drukke kinderen of kinderen met ADHD) als aan reguliere leerlingen?
Onderzoek heeft uitgewezen dat als leraren goed zijn in het bieden van structuur voor zorgleerlingen, dit ook een positief effect heeft op de «reguliere» leerlingen in de klas. Goed klassenmanagement is dan ook essentieel om in de klas een leerklimaat te creëren waarin alle leerlingen kunnen werken.
In de uitzending van Zembla (18 september 2010) wordt hier terecht door een van de moeders aandacht voor gevraagd.
In het beleid rond passend onderwijs is deskundigheidsbevordering van leraren op het gebied van het omgaan met zorgleerlingen dan ook een belangrijk speerpunt. Uw Kamer is eerder in de brief over de voortgang van passend onderwijs (Kamerstukken 31 497, nr. 21) en in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad ("De school en leerlingen met gedragsproblemen", Kamerstukken 31 497, nr. 23) geïnformeerd over wat er door verschillende partijen in het onderwijs gedaan wordt om leraren beter toe te rusten op het omgaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Bent u van mening dat kleinere klassen kunnen bijdragen aan goede begeleiding van zorgleerlingen in de klas? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is mij geen onderzoek bekend waarin een directe causale relatie tussen de grootte van de klassen en goede begeleiding van leerlingen is aangetoond. Kleinere klassen zijn niet per se in alle gevallen de oplossing. Geen twee scholen zijn immers hetzelfde. De ervaring van het team van leerkrachten, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de al aanwezige ondersteuning in en om de school kunnen zodanig verschillen, dat de ene school de zorg op een andere manier wil inrichten dan een andere school. De ene school kan dan ook kiezen voor de inzet van klassenassistenten terwijl een andere school kiest voor scholing, al dan niet in combinatie met de inzet van een remedial teacher, etc.
Bent u bereid om te onderzoeken welke rol de farmaceutische industrie heeft in de toename van ADHD-medicatiegebruik? Zo nee, waarom niet?
De farmaceutische industrie ontwikkelt geneesmiddelen en brengt deze op de markt. De registratie autoriteiten (European Medicines Agency / College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) wegen de werkzaamheid en veiligheid af en laten het middel toe op de markt.
Het is aan de professional om af te wegen of hij dit middel voorschrijft aan een patiënt, rekening houdend met professionele richtlijnen hieromtrent.
Het staat alle partijen vrij een klacht in te dienen bij de stichting Code Geneesmiddelen Reclame over ongeoorloofde (publicitaire) druk van de farmaceutische industrie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht.
Er bereiken mij geen signalen dat dit stelsel van checks and balances onvoldoende zou functioneren ten aanzien van het ADHD medicatiegebruik.
Gezien het bovenstaande en ook gezien de eerder genoemde oorzaken voor de stijging van het aantal diagnosen en behandeling voor ADHD zie ik geen noodzaak om de rol van de farmaceutische industrie in de toename van het medicatiegebruik voor ADHD te onderzoeken.
Een werkbezoek van Israëlische burgemeesters |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Holland calls off settlement heads’ visit»?1
Ja
Is het waar dat u en/of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bezwaren heeft/hebben gemaakt tegen de deelname van Israëlische lokale bestuurders uit Judea en Samaria aan een werkbezoek aan Nederland? Zo ja, waaruit bestaan die bezwaren?
Gaarne verwijs ik naar mijn antwoorden op de soortgelijke vragen die gesteld zijn door het lid Voordewind, luidende:
De ambassade in Tel Aviv is begin september 2010 benaderd door de Israëlische vestiging van de Amerikaans-Joodse organisatie Joint Distribution Committee (JDC) met het verzoek om een briefing ter voorbereiding van een reis van 23 Israëlische burgemeesters naar Nederland. Volgens JDC zou de VNG betrokken zijn bij de organisatorische ondersteuning van dit bezoek. In dat verband heeft de JDC de ambassade een lijst overhandigd van de voorgenomen delegatie. Op deze lijst waren zes burgemeesters van nederzettingen vermeld. Hierop heeft de ambassade contact opgenomen met het departement met het verzoek om instructie.
Het ministerie heeft vervolgens navraag gedaan bij de VNG naar de achtergronden van de reis. Desgevraagd heeft het ministerie de VNG geïnformeerd dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen. Andere organisaties in Nederland – waaronder de VNG – staat het evenwel vrij zelfstandig te beslissen of het contacten wil aangaan.
Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht, zoals onder meer is vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en herbevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof d.d. 9 juli 2004 over de bouw van de veiligheidsbarrière op de Westelijke Jordaanoever. De Europese Raad van 16 september 2010 heeft de strijdigheid van de nederzettingen met het internationaal recht nogmaals bevestigd in zijn verklaring over het Midden-Oosten Vredesproces.
De regering onthoudt zich actief van handelingen die kunnen bijdragen aan de legitimering van deze nederzettingen. Daaronder is ook te verstaan het onderhouden van contacten met autoriteiten in de nederzettingen, zoals burgemeesters. Dit betekent echter niet dat de regering anderen verhindert om contacten met hen te onderhouden.
Betwist u de legitimiteit van de bestuurlijke functie van die lokale bestuurders? Zo ja, waarom?
Waar het hier om gaat is de vraag of de nederzettingen als zodanig legitiem zijn en het antwoord daarop luidt ontkennend.
Deelt u de mening dat een werkbezoek van lokale bestuurders uit een democratische rechtsstaat als Israël, dat er op is gericht om kennis te krijgen van organisatie en werkwijze van Nederlands lokaal bestuur, niet moet worden verhinderd om overwegingen van internationale politiek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ondersteun ik de stelling dat bedoelde uitwisselingen tussen lokale overheden zeer nuttig zijn en ik juich toe dat VNG ook een actieve bijdrage levert aan dergelijke uitwisselingen met en tussen gemeentelijke overheden, onder meer in haar hoedanigheid van voorzitter van de «Municipal Alliance for Peace».
De VNG is een autonome ledenorganisatie die eigenstandig een positie in deze zaak inneemt.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit werkbezoek op korte termijn door te laten gaan en de VNG op te roepen om daar alle medewerking aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het massaal kopen van stemmen bij de verkiezingen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Duncan: Heyliger koopt stemmen»1 en «National Alliance wint verkiezingen Sint Maarten»?2
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Is het waar dat bij de verkiezingen op Sint Maarten van 17 september 2010 massaal stemmen zijn gekocht, onder andere door middel van «laptops, betaling van het schoolgeld, van de huur, de stroomrekening, een ijskast [en] bouwblokken»? Is het waar dat per persoon meer stemkaarten zijn uitgereikt?
Ik kan dergelijke berichten niet bevestigen of ontkennen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet betrokken bij of verantwoordelijk voor de wijze waarop in andere landen binnen het Koninkrijk verkiezingen worden georganiseerd en uitslagen daarvan worden vastgesteld.
Dat geldt derhalve ook voor de verkiezingen op Curaçao van 27 augustus 2010.
Is het waar dat zich bij de verkiezingen op Curaçao van 27 augustus 2010 soortgelijke praktijken hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zou u – in licht van deze ontwikkelingen – het verloop van de verkiezingen op Sint Maarten willen karakteriseren? In hoeverre kan gesteld worden dat er zich in grote mate onrechtmatigheden hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het kopen van stemmen op de Nederlandse Antillen en Aruba strafbaar? In hoeverre is het verstrekken van goederen door politieke partijen in strijd met de eed die de gekozen volksvertegenwoordigers hebben afgelegd of zullen afleggen? In welke mate wordt er in de huidige situatie door lokale autoriteiten opgetreden tegen dit soort activiteiten?
Naar het destijds geldende recht is zowel het kopen van stemmen als het verkopen van het eigen stemrecht strafbaar, zo is onder meer bepaald in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen in artikel 132. Die bepaling geldt nu ook voor de beide nieuwe landen. Nog afgezien van het feit dat dergelijk handelen strafbaar is, is het duidelijk dat het op een dergelijke wijze beïnvloeden van het stemgedrag van kiezers, de legitimiteit van aldus verkozen Statenleden ondermijnt en de deugdelijkheid van bestuur op voorhand negatief wordt beïnvloed. Daarmee is geen uitspraak gedaan over de vraag of en in welke mate dergelijk handelen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Mij is bekend dat er binnen het politiekorps van Sint Maarten een intern onderzoek plaats vindt naar aanleiding van aanwijzingen dat er sprake zou kunnen zijn van overtreding van eerder genoemde bepaling van het Wetboek van strafrecht. Indien daartoe aanleiding is zal het Openbaar Ministerie moeten bezien of strafrechtelijke vervolging dient te worden ingesteld.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarbij op geen enkele wijze betrokken.
Deelt u de mening dat het kopen van stemmen in strijd is tot de uitgangspunten van deugdelijk bestuur die centraal staan in het thans lopende traject van staatkundige hervorming? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om op te treden tegen dergelijke praktijken in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het verloop van de verkiezingen op Sint Maarten zich tot de conclusie van de Commissie van Deskundigen in het Rapport Toetsing Overheidsapparaten Curaçao en Sint Maarten dat verkiezingen en referenda op het eiland «naar behoren [worden] uitgevoerd?» Strookt deze conclusie met de praktijk op Sint Maarten?
Het oordeel van genoemde commissie heeft uitsluitend betrekking op de wijze waarop door de betrokken autoriteiten verkiezingen uitgeschreven en georganiseerd worden en waarop de uitslag wordt vastgesteld. De wijze waarop individuele kandidaten en partijen dan wel kiesgerechtigden zich gedragen voorafgaand en tijdens verkiezingen is onvoorspelbaar. Het oordeel van de commissie heeft daar derhalve geen betrekking op.
Overweegt u om de Electorale Raad alsnog onder het regime van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten te brengen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Uit artikel 2 van de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak volgt dat de verplichting voor het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak alleen geldt voor taken (of diensten) die als zodanig benoemd en bekrachtigd zijn door de Slot Ronde Tafel Conferentie.
Welke vooruitgang is geboekt bij het nemen van maatregelen om de onafhankelijkheid van het hoofdstembureau blijvend te verzekeren?
Zie antwoord vraag 8.
Folteringen in Senegal |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie in Senegal foltert onbestraft»?1
De Nederlandse regering is bezorgd over dit bericht en zal deze zorg in de politieke dialoog met Senegal aan de orde stellen. Overigens heeft de regering van Senegal tegengesproken dat er sprake zou zijn van straffeloosheid: aan alle in het rapport van Amnesty International genoemde zaken zou justitiële opvolging zijn gegeven door Senegal.
Vormen de bevindingen in het rapport voor u aanleiding om de begrotingssteun aan Senegal te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De politieke dialoog met Senegal biedt op dit moment voldoende aanknopingspunten om met de regering van Senegal in gesprek te blijven over ontwikkelingen in het land, inclusief de mensenrechtensituatie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg begrotingssteun op 27 oktober a.s.?
Met de beantwoording van deze vragen is hierbij aan dit verzoek voldaan.
Het verkeerd voorlichten van deelnemers door het Pensioenfonds voor Werk en (re)Integratie |
|
Roos Vermeij (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Limburger over het verkeerd voorlichten van deelnemers door het Pensioenfonds voor Werk en (re)Integratie (PWRI)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wel erg wrang is voor de deelnemers dat het PWRI in 2009 de Nederlands Pensioen Beleggingsnieuws (NPN)-prijs voor «Meest effectieve communicatie» ontving, omdat er veel aandacht wordt besteed aan het op een begrijpelijke wijze communiceren met de mensen in de sociale werkvoorzing sector?
Het Pensioenfonds voor Werk en Re-Integratie (PWRI) heeft de NPN prijs 2009 gewonnen voor de effectieve wijze van communiceren met deelnemers en werkgevers over de pensioenregeling. De Aanvullende Oudedagsvoorziening (AOV-regeling) is geen onderdeel van de pensioenregeling, maar is een tegoed dat voor de werknemer wordt beheerd door het PWRI. Ik constateer dat de communicatie door het PWRI over de AOV-regeling in het verleden ongelukkig is geweest. Inmiddels heeft PWRI de informatievoorziening verbeterd.
Deelt u de mening dat deelnemers van een pensioenfonds, ongeacht opleidingsniveau, volledig, juist en begrijpelijk moeten worden voorgelicht over hun pensioen en overige aanvullende regelingen?
Ja.
Subsidies van het Europees Sociaal Fonds (ESF) aan TNT ter waarde van meer dan vier miljoen euro |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is precies de inhoud van een aantal projecten waarvoor subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aan TNT is verstrekt, met een totale waarde van boven de vier miljoen euro?1
De desbetreffende projecten maken onderdeel uit van het ESF-programma 2007–2013. Daarbinnen bestaat een specifiek programma-onderdeel ten behoeve van additionele toerusting en bemiddeling van werklozen met een achterstand op of
tot de arbeidsmarkt (ESF-Actie A). Dit betreft in casu de re-integratie van werkzoekende niet-uitkeringsontvangers (nuggers), mensen met een arbeidsbelemmering respectievelijk gedeeltelijk arbeidsgeschikten of wajongeren en werkloze 55-plussers.
Het doel van de projecten van TNT is het aantrekken en begeleiden van met name niet-uitkeringsontvangers (nuggers) naar een betaalde baan als postbezorger. De doelgroep 55+ en gedeeltelijk arbeidsgeschikten betreft personen met een WWB en/of uitkering van het UWV die ofwel rechtstreeks door TNT geworven worden ofwel door de gemeenten of het UWV worden aangedragen. In die zin past dit project binnen het doel van actie A van het ESF programma 2007–2013 te weten het vergroten van duurzame arbeidsinpassing van personen die tot de bovengenoemde doelgroep horen.
De deelnemers worden door TNT geworven en binnen een periode van 4 weken opgeleid om de functie van postbezorger te kunnen uitoefenen.
Het grootste deel van de subsidie wordt aangewend om deze interne training te bekostigen. De opleiding duurt drie dagen in de eerste week waarin de nieuwe postbezorger werkt. In de drie weken daarna wordt een aantal coachingsgesprekken gevoerd.
Bestaat de kans dat de overheid een project subsidieert waarbij vaste krachten worden vervangen door flexwerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende projecten hebben tot doel om moeilijk plaatsbare werklozen aan het werk te helpen. Het creëren van mogelijkheden voor deze specifieke groep is van groot belang, zeker in economisch mindere tijden.
Ik heb navraag gedaan bij TNT. Uit die informatie is mij gebleken dat het niet zo is dat vaste krachten worden vervangen door flexwerkers. Specifiek voor TNT geldt dat de ESF-projecten los staan van de reorganisatie. Dat is een bedrijfsinterne aangelegenheid waarbij – door marktontwikkelingen als volumedaling – banen verdwijnen. De nieuwe medewerkers wordt een parttime, maar vaste baan aangeboden op basis van een cao en arbeidsovereenkomst.
Wat is het totaalbedrag aan dergelijke subsidies verstrekt in de afgelopen tien jaar, zowel door de Europese Unie als door Nederland? Kunt u een overzicht geven van alle projecten die subsidie hebben gekregen, met het bedrag en een beschrijving van de inhoud?
De desbetreffende subsidies worden verstrekt in het kader van het ESF-programma 2007–2013, onderdeel Actie A (zie vraag 1). Dit betreffen Europese middelen, die via een nationale subsidieregeling (Subsidieregeling ESF 2007–2013, herzien) worden verstrekt. De ESF-subsidie bedraagt 40% van de projectkosten, de aanvrager moet 60% uit eigen middelen bijdragen.
Dit programma is gestart in 2007. In de jaren 2007 en 2008 konden alleen gemeenten deze subsidie aanvragen. Vanaf het jaar 2009 kunnen ook UWV en sectorale Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fonds) als aanvragers optreden, als zij door de minister van SZW als ESF-aanvrager zijn erkend. Eén van de erkenningsvoorwaarden is dat het een samenwerkingsverband per bedrijfstak of bedrijf moet zijn dat wordt beheerd door vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De Stichting TNT Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voldoet daaraan.
In 2007 is € 8 369 092 toegekend aan alleen gemeenten. In 2008 is in totaal € 27 220 618 toegekend, eveneens alleen aan gemeenten. In 2009 is € 48 990 793 (aanvraagtijdvak maart) plus € 73 854 751 (aanvraagtijdvak november 2009), in totaal € 122 845 544 toegekend, waarvan € 90 743 047 aan gemeenten, € 18 000 940 aan UWV en € 14 101 557 aan O&O-fondsen. Jaarlijks is een overzicht aan de Tweede Kamer gezonden, met daarin een beschrijving van de programmaonderdelen op hoofdlijnen, met als bijlage een overzicht van alle verleende subsidie per project, inclusief bedragen. Zie hiervoor TK 2007–2008, 26 642, nr. 108 (2007) TK 2008–2009, 26 642, nr. 112 (2008) en TK 2009–2010, 26 642, nr. 113.
Zijn er nog meer subsidies uit het Europees Sociaal Fonds verstrekt aan TNT in de afgelopen tien jaar? Om wat voor bedragen en projecten ging het? Kunt u daar een overzicht van verstrekken?
Onderstaand treft u een overzicht van 5 subsidies die in de afgelopen 10 jaar zijn verstrekt aan TNT in het kader van ESF-programma’s gericht op scholing voor werkenden.
1.
2003
SAP trainingen TNT
€ 273 224
Het ESF3-project «SAP Trainingen TNT bestaat uit verschillende in gebruikerstrainingen (Back Office medewerkers) in het geautomatiseerde ERP-systeem SAP.
2.
2004
TNT Management Traject
€ 1 264 336
Het ESF-3 project «TNT Management Traject» bestaat uit trainingen die zich richten op het scholen en ontwikkelen van het middle management.
3.
2007
TNT Challenge 2007
€ 1 892 105
Binnen dit project bestaan de volgende clusters van opleidingen:
– zorg en veiligheid
– management en diversity
– transport en logistiek
– computervaardigheden
– financieel-administratieve opleidingen
4.
2008
TNT Challenge 2009
€ 2 999 605
Binnen dit project bestaan de volgende clusters van opleidingen:
– zorg en veiligheid
– management en diversity
– transport en logistiek
– computervaardigheden
– financieel-administratieve opleidingen
– vakopleidingen.
Een belangrijk onderdeel is het mobility project van TNT dat erop gericht is medewerkers te laten uitstromen naar andere sectoren en hen hiervoor een passende opleiding aan te bieden om hun kansen op een functie binnen een andere sector te vergroten.
5.
2010
TNT Challenge 2010
€ 2 544 504
Binnen dit programma Challenge 2010 bestaan de volgende clusters van opleidingen:
– veiligheid
– management
– transport en logistiek
– computervaardigheden
– financieel-administratieve opleidingen
– vakopleidingen.
Een belangrijk onderdeel van het project betreft het mobility project van TNT. Dit project is erop gericht medewerkers additionele competenties te laten ontwikkelen, eventueel ook buiten het eigen werkveld.
Verdubbeling in het aantal legionellagevallen |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer meldingen legionella dan normaal»?1
Ja.
Bent u bereid om uit te laten zoeken in hoeverre de weersomstandigheden van invloed zijn op de toename van het aantal gevallen van legionella? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het in de vorige vraag genoemde bericht, was er ook in de nazomer van 2006 sprake van een piek in het aantal legionellosegevallen. Naar aanleiding daarvan heeft het RIVM een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke bronnen en de mogelijke relatie met de weersomstandigheden2.
In een vervolg op het onderzoek uit 2006 is over een aantal jaar gekeken wat het verband was tussen het weer en het aantal legionellosepatiënten3. Hieruit bleek dat bij warm, vochtig en regenachtig zomerweer er meer legionellosebesmettingen werden vastgesteld. Deze weersomstandigheden lijken gunstig voor de groei en verspreiding van de bacterie. Het onderzoek geeft echter geen inzicht in de onderliggende oorzaak en bronnen. In welke mate natte koeltorens, opgewarmde leidingwaterinstallaties, bepaalde activiteiten zoals bijvoorbeeld het gebruik van hogedrukspuit of tuinslang en andere mogelijk nog onbekende bronnen bijdragen aan het aantal besmettingen is nog niet duidelijk. Aanvullende informatie over activiteiten wordt inmiddels verzameld om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijke bronnen.
Om meer zicht te krijgen op de bijdrage door koeltorens is een vollediger overzicht van de locaties van koeltorens nodig dan nu beschikbaar is. Over deze problematiek en de te treffen maatregelen wordt u separaat bij brief geïnformeerd.
Bent u bereid de kwaliteit van het water te onderzoeken, nu blijkt dat de meeste mensen de legionella naar alle waarschijnlijkheid in Nederland hebben opgelopen? Wat doet u eraan om mensen te waarschuwen voor de legionella?
In prioritaire instellingen, zoals ziekenhuizen en hotels, wordt het leidingwater regelmatig onderzocht op de aanwezigheid van legionellabacteriën. In het Waterleidingbesluit zijn hierover voorschriften opgenomen, in het kader van de legionellapreventie in leidingwater. De drinkwaterbedrijven voeren daarnaast regelmatig legionellametingen uit in het drinkwater op het punt waar het ter beschikking van de klant komt (voor de watermeter). Bij normoverschrijdingen geldt een meldplicht aan de VROM-Inspectie.
Voor de houder van een zwembad geldt op grond van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden eveneens een periodieke meetverplichting op de aanwezigheid van legionellabacteriën in het zwemwatersysteem en een plicht om normoverschrijdingen aan de toezichthouder (de provincie) te melden.
Voor natte koeltorens geldt wel de plicht om de legionellarisico’s te inventariseren en beheersmaatregelen uit te voeren, maar geldt er geen expliciet in de wet vastgelegde meetverplichting. Het wordt aan de verantwoordelijkheid van de houder van de installatie overgelaten om in het kader van het beheer metingen uit te voeren en de toezichthouder op de hoogte te stellen van de meetresultaten.
Ik zal u binnenkort bij afzonderlijke brief informeren over resultaten van legionella-analyses van het water in natte koeltorens, naar aanleiding van een onderzoek dat daarnaar is uitgevoerd in opdracht van de VROM-Inspectie.
Om mensen te informeren over de risico’s van stilstaand water in de huisinstallatie bij afwezigheid (bijvoorbeeld door vakantie) hebben de gezamenlijke drinkwaterbedrijven een speciale website ontworpen (www.kraandoorspoelen.nu).
Ook is door de rijksoverheid onder meer een folder uitgebracht met antwoorden op de 25 meestgestelde vragen over legionella (zie www.rijksoverheid.nl). De folder heeft tot doel om het publiek te informeren over de risico’s van legionella en de maatregelen die men kan nemen om het risico te beheersen.
Wat doet u om legionellabesmetting bij warm stilstaand water te voorkomen?
Voor mogelijke besmettingsbronnen, zoals natte koeltorens, leidingwaterinstallaties en whirlpools, bestaat regelgeving gericht op het beheersen van de legionellarisico’s. Basis voor die regelgeving is onder meer de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet milieubeheer, de Waterleidingwet en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.
Deze regelgeving verplicht de betreffende werkgevers, drijvers van inrichtingen, eigenaars van leidingwaterinstallaties en houders van badinrichtingen tot beheersing van de risico’s. De op basis van deze wetgeving aangewezen toezichthouders zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van deze regels.
Daarnaast wordt communicatie als instrument ingezet om de eigenaars en het publiek bewust te maken van de risico’s en de te nemen maatregelen, zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb beschreven.
Een doodsbedreiging op de website Marokko.nl |
|
Martin Bosma (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat een voormalig PVV-kandidaat voor de gemeenteraad van Den Haag op de website Marokko.nl herhaaldelijk met de dood bedreigd wordt?1
Ik heb naar aanleiding van de door de leden Fritsma en Bosma gestelde Kamervragen kennisgenomen van de genoemde uitingen. Het past mij echter als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet om in dit concrete geval de uitingen als bedreiging te kwalificeren; dat is ter beoordeling aan politie en justitie en in laatste instantie aan de onafhankelijke rechter.
Hoe is het mogelijk dat deze onacceptabele bedreigingen niet binnen een uur van de voornoemde website zijn verwijderd, terwijl dit in een brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie expliciet is toegezegd?2
De toenmalige minister voor Wonen,Wijken en Integratie heeft met Marokko.nl afspraken gemaakt over diverse verbeteringen in het beheer van de site. De exploitant van Marokko.nl heeft toegezegd ernaar te streven discriminerende en/of haatzaaiende uitlatingen binnen het uur te verwijderen. Desgevraagd heeft de exploitant van Marokko.nl aangegeven de ernst van de door vragenstellers aangehaalde uitingen te hebben ingezien en heeft zij de uitingen verwijderd. Ik betreur het ten zeerste dat deze uitingen niet volgens de afspraak tijdig zijn verwijderd, ondanks het geïntensiveerde moderatiebeleid van Marokko.nl.
Deelt u de mening dat de genoemde bedreigingen, alsmede het feit dat deze bedreigingen, ondanks de beloften van de exploitant van de site, gewoon op de site zijn blijven staan en aantonen dat het hier gaat om een onvervalste haatsite, waartegen krachtig moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen de exploitant van Marokko.nl nu hij zijn toezeggingen niet nakomt?
Het uiten van bedreigingen jegens groepen en of individuen vind ik niet acceptabel. Ik raad een ieder aan om in dit soort gevallen aangifte te doen bij de politie. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het om bedreigingen gaat en welke strafmaatregelen daarbij passend zijn. De kwalificaties van de vragenstellers aan het adres van de genoemde site laat ik voor hun eigen rekening.
De subsidie voor het project aan de exploitant van Marokko.nl is in 2009 conform planning afgebouwd. Dit betekent dat Marokko.nl in 2010 geen subsidie meer ontvangt van BZK en OCW.
Kunt u bevestigen dat Marokko.nl in 2010 geen cent subsidie meer heeft ontvangen, conform het gestelde in de genoemde brief 29 oktober 2009?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië?1
Ja.
Is het gevolg van deze uitspraak dat uw beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu moet worden aangepast, in die zin dat niet langer houdbaar is dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu wordt beoordeeld in de context van Centraal- en Zuid Somalië?
Zoals aan uw Kamer is bericht op 29 maart 2010 (TK, 2009–2010, 29 344, nr. 72) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat in een afwijzende asielbeslissing van 15 juni 2009 met betrekking tot een vreemdeling afkomstig uit Mogadishu, ontoereikend is gemotiveerd waarom er in Mogadishu geen sprake is van een situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG) ten tijde van de totstandkoming van deze beslissing. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op deze uitspraak uiteengezet dat de beoordeling van de veiligheidssituatie niet moet plaatsvinden tegen de achtergrond van één stad maar dient plaats te vinden tegen de achtergrond van een gebied van een grotere geografische omvang dan de stad waar de asielzoeker uit afkomstig is. In de context van Somalië betreft dit Zuid- en Centraal Somalië.
De Afdeling is in de uitspraak van 9 september 2010 echter van oordeel dat, indien zich niet in alle delen van het desbetreffende land van herkomst een situatie voordoet als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG), moet worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied de vreemdeling afkomstig is. Bezien moet worden of zich dan in dat deelgebied een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van het aan de gang zijnde gewapende conflict, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Volgens de Afdeling vormt Mogadishu een duidelijk te onderscheiden deelgebied nu er apart over wordt bericht in de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit betekent volgens de Afdeling dat moet worden beoordeeld of specifiek in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Vervolgens oordeelt de Afdeling niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn maar wel dat ontoereikend is gemotiveerd waarom zulks niet het geval is.
Bestudering van de uitspraak van 9 september, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, brengt mij tot de conclusie dat op dit moment, op basis van de huidige informatie over de veiligheidssituatie in Mogadishu, het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek niet kan worden weggenomen en dat in Mogadishu thans een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het ambtsbericht beschrijft de veiligheidssituatie in Mogadishu gedurende de periode van 23 maart 2010 tot 31 augustus 2010. Zo wordt bijvoorbeeld in het ambtsbericht gemeld dat in deze periode geregeld zware wapens in Mogadishu werden ingezet, er als gevolg van het geweld veelvuldig burgerslachtoffers vielen en er sprake was van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. Voor andere gebieden in Somalië is er op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Op basis van de mij thans beschikbare informatie, stel ik vast dat het aannemen van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn in Mogadishu, aansluit bij de rechtsontwikkeling en de praktijk in lidstaten met een grote instroom van Somaliërs als het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Tot slot informeer ik u over het feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna «EHRM») op verzoek van een Somalische asielzoeker afkomstig uit Mogadishu, laatstelijk op 12 november jl. een maatregel op grond van artikel 39 van de Procedureregels van het EHRM (hierna «interim measure») heeft opgelegd teneinde de gedwongen terugkeer van deze Somalische asielzoeker naar Somalië tijdelijk op te schorten. Van belang is dat de door het EHRM te Straatsburg opgelegde interim measure niet nader gemotiveerd is. Het betreft een tijdelijke bevriezingsmaatregel, die geen uitsluitsel geeft over het definitieve oordeel in de onderliggende zaak. Het toewijzen van een interim measure in deze individuele zaak heeft geen gevolgen voor het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische asielzoekers. Het gaat om een individuele maatregel en het ongemotiveerd karakter laat bovendien niet toe om aan deze individuele interim measure algemene conclusies te verbinden voor de toelating en terugkeer van Somalische asielzoekers in het algemeen. Om diezelfde reden kan ik thans niet voorzien in hoeverre toekomstige verzoeken van Somalische vreemdelingen om het treffen van een interim measure zullen worden ingewilligd, dan wel in hoeverre hier generieke werking vanuit zal kunnen gaan. Dergelijke individuele verzoeken zullen door het EHRM per geval worden beoordeeld.
Bent u bereid beleid te maken voor de veiligheidssituatie in Mogadishu dat puur betrekking heeft op het gebied rondom Mogadishu?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 2, moet op dit moment in Mogadishu een situatie worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Dit betekent dat een Somalische asielzoeker die zijn identiteit en zijn afkomst uit Mogadishu aannemelijk maakt, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 tenzij betrokkene een vestigingsalternatief heeft.
De beoordeling of een Somalische asielzoeker die afkomstig is uit Mogadishu, bescherming behoeft in Nederland, zal plaatsvinden op individuele gronden waarbij steeds individueel zal worden onderzocht of betrokkene een vestigingsalternatief heeft in een ander deel van Somalië, conform de vereisten van het beleid ten aanzien van het aannemen van een vestigingsalternatief. Als een Somalische asielzoeker aannemelijk maakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu en de individuele beoordeling leidt tot de conclusie dat geen vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, zal betrokkene op dit moment niet worden teruggestuurd naar Somalië. Indien na de individuele beoordeling blijkt dat er wel een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, is terugkeer (zelfstandig dan wel gedwongen) aan de orde. Primair wordt ingezet op het bevorderen van het zelfstandig vertrek. Indien gedwongen terugkeer aan de orde is, zal worden uitgezet naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Government (TFG), gesteund door de troepen van de African Union Mission in Somalië (AMISOM), vanwaar betrokkene door kan reizen naar het vestigingsalternatief. Vanzelfsprekend blijft het onderkennen en tegengaan van fraude nog steeds een essentieel onderdeel van deze individuele beoordeling.
De beoordeling van de aanwezigheid van een vestigingsalternatief vindt plaats op basis van het geldende landgebonden asielbeleid voor de noordelijke (autonome) gebieden Puntland, Somaliland, Sool of Sanaaq. Daarnaast zal individueel worden onderzocht of vreemdelingen uit Mogadishu een vestigingsalternatief hebben in Zuid- en Centraal Somalië. De collectieve aard van de bedreiging in geval van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn leidt tot een meer daarop toegespitste beoordeling van de aanwezigheid van het vestigingsalternatief dan wanneer sprake is van een individuele bedreiging. Dit zal ook zo worden neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. Ten aanzien van niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen die afkomstig zijn uit Mogadishu, wordt het bestaan van een vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal-Somalië in beginsel uitgesloten.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en gezien de huidige erbarmelijke situatie in Mogadishu, niet anders kan worden geoordeeld dat zich in Mogadishu een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van een aan de gang zijnd gewapend conflict, dat een burger die terugkeert naar Mogadishu, een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het terugsturen van vreemdelingen naar Mogadishu, gezien de ernstige situatie daar, niet verantwoord en strijdig met het recht op bescherming van burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Staan er de komende maanden nog uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu gepland?
Er staan geen uitzettingen gepland. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk en vindt plaats.
Bent u van mening dat uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu in elk geval moeten worden opgeschort zolang door uw ministerie nog geen nieuw besluit is genomen in de procedure waarover de Raad van State nu heeft geoordeeld?
Zoals reeds blijkt uit het antwoord op vraag 2, heeft bestudering van de uitspraak van 9 september 2010, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, mij tot de conclusie gebracht dat op dit moment in Mogadishu een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 13 oktober aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
Nu het geplande overleg over het asiel- en vreemdelingenbeleid van 13 oktober 2010 is uitgesteld, ben ik uiteraard bereid om dit aangepaste beleid in een ander overleg met uw Kamer te bespreken.
Voorkruipzorg in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda reeds is gestart met businessclub-arrangementen? Zo ja, is dit ondergebracht bij de gezondheidsonderneming «Groene Hart Extra Zorg»?
Nee, het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda is niet gestart met businessclub-arrangementen en dit is dus ook niet ondergebracht bij «Groene Hart Extra Zorg» (GHEZ).
Zijn de plannen vooraf ter toetsing voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zoals door u is toegezegd in antwoord op eerdere vragen van de leden Kant en Van Gerven over deze arrangementen?1 Zo ja, wat was het oordeel van de NZa? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Nee. De plannen zijn niet voorgelegd aan de NZa omdat de businessarrangementen nog niet concreet zijn.
Klopt de bewering van het ziekenhuis in Gouda dat vanuit Groene Hart Extra Zorg aanvullende zorgactiviteiten worden aangeboden die buiten de reguliere ziekenhuiszorg vallen? Zo nee, welke activiteiten vallen wel binnen de reguliere ziekenhuiszorg?
Ja. Het gaat bijvoorbeeld om diensten op het gebied van preventie (zoals keuringen en gezondheidsonderzoeken) en arbeidsdiagnostiek (een dienst specifiek gericht op diagnostiek van medewerkers van bedrijven.)
Is hier net zoals bij de afspraken tussen Quality Medical Services (QMS) en het Kennemer Gasthuis te Haarlem sprake van overtreding van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) omdat niet is toegestaan dat zorgaanbieders buiten de diagnose behandeling combinaties (DBC’s) om een extra betaling doen?2
Nee, Extra Zorg is niet een bemiddelaar tussen werkgever en ziekenhuis volgens de definitie in het NZa-document «Zorgbemiddeling» van 11 februari 2009): GHEZ betaalt geen extra fee aan de zorgaanbieder voor het leveren van diensten, maar betaalt een regulier tarief aan deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder krijgt dit tarief buiten de reguliere DBC-systematiek om. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald door de werkgever aan Groene Hart Extra Zorg, waarbij de werkgever vooraf kan beoordelen of hij deze kosten aanvaardbaar acht. Er wordt geen DBC geopend en er wordt niet gedeclareerd aan de patiënt/zorgverzekeraar middels een DBC. Er wordt voor de dienst gebruik gemaakt van dagen en tijden waarop niet standaard reguliere zorg wordt geleverd.
Gaat het hier – ook als er geen extra betalingen zijn en al zou het gaan om zorg buiten kantoortijden en om extra capaciteit waar iedereen beter van wordt – toch ook niet om ongelijke toegang op basis van niet-medische criteria?
Nee, het gaat hier niet om ongelijke toegang op basis van niet medische criteria. De preventieve diensten van Groene Hart Extra Zorg vallen buiten het basispakket. GHEZ brengt bij de werknemer de mogelijke risicofactoren op aandoeningen in kaart en geeft vervolgens adviezen over het voorkomen/behandelen van deze aandoeningen. Het is de werkgever die de kosten voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening van de NZa dat het een taak is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om er op toe te zien dat verdringing of selectie van verzekerden op niet-medische gronden niet plaatsvindt, bijvoorbeeld bij alle zorgbemiddeling?3
Allereerst dient te worden vermeld dat de NZa een voorstander is van zorgbemiddelingsinitiatieven. De NZa wijst wel op het mogelijke risico dat zorgaanbieders op niet medische gronden voorrang geven aan patiënten die zijn bemiddeld. Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om erop toe te zien dat dergelijke initiatieven niet leiden tot situaties waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op dat punt deel ik de mening van de NZa.
Kunt u uiteenzetten wat het morele verschil is tussen de initiatieven van QMS en het wel toegestane initiatief waarbij zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid extra capaciteit inkocht voor staaroperaties uitsluitend voor zijn polishouders bij het Diaconessenhuis in Leiden, anders dan de technisch-juridische verschillen zoals dat QMS geen zorgverzekeraar is in de zin van de Zorgverzekeringswet die tijdigheid in zijn onderhandelingen kan meenemen en in een tarief kan verdisconteren?4
Als minister beoordeel ik of initiatieven passen in de wet- en regelgeving en of deze niet leiden tot situaties waarin niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op deze terreinen zie ik geen belemmering. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen zoals in dit geval het recht op gelijke toegang dat geregeld is in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) waarbij elke staat dient te garanderen dat «een ieder gelijke toegang tot de gezondheidszorg heeft in overeenstemming met zijn of haar medische behoefte» en dat «gelijkheid eerst en vooral de afwezigheid van discriminatie inhoudt»?4
Ja. In Nederland is deze toegang ook volgens deze principes geregeld.
Acht u zich, nu het VRMB nog niet is geratificeerd, desondanks gehouden aan een verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de gezondheidszorg?5
Ja, ik houd me aan de verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de zorg. Ratificatie van het VRMB staat hier overigens los van omdat het uitgangspunt van gelijke toegang tot de zorg in veel internationale verdragen een algemeen uitgangspunt is.
Hoe verhouden de genoemde initatieven (QMS, Zorg en Zekerheid, Groene Hart) en andere zorgbemiddelings- of voorrangsinitiatieven zich met Het VRMB en met de algemene non-discriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
De initiatieven van Zorg en Zekerheid en het Groene Hart ziekenhuis (Extra Zorg) passen binnen internationale wetgeving voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het initiatief van QMS levert strijdigheid op met de Wmg.
Deelt u de mening dat het bezit van een polis bij een exclusief inkopende zorgverzekeraar een niet-medisch criterium is en dat afgemeten aan de meest basale normen – de rechten van de mens – arrangementen op basis hiervan niet dienen te worden toegestaan? Zo ja, gaat u maatregelen treffen en indien nodig de Zorgverzekeringswet aanpassen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zie geen aanleiding om de Zorgverzekeringswet aan te passen.
Onderschrijft u de stelling dat «verschillen in behandelingen in de gezondheidszorg geoorloofd zijn, doch slechts indien en voorzover daaraan objectief vaststelbare verschillen in behoefte aan noodzakelijke medische zorg ten grondslag liggen»?
Ik ben van mening dat patiënten binnen medisch aanvaardbare wachttijden behandeld moeten worden. Arrangementen die dit uitgangspunt respecteren zijn dus mogelijk.
Herinnert u zich dat u hebt toegezegd een wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB op te stellen omdat u het VRMB een belangrijk verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens vindt en graag zou zien dat Nederland behoort tot de landen die dit verdrag hebben geratificeerd?67 Zo ja, hoever staat het hiermee? Indien het wetsvoorstel nog niet is voorgelegd aan de Raad van State, op welke termijn gaat dit wel gebeuren en zo niet, waarom niet?
In de beleidsbrief ethiek heeft de vorige staatssecretaris aangegeven dat stappen zullen worden gezet ter bevordering van de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 XVI, nr. 183). Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB is inmiddels voor het overgrote deel gereed. Het VRMB gaat echter over zeer veel terreinen van de medische ethiek. Voor een enkel onderwerp, te weten medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, is het nationale beleid in ontwikkeling. Dit geldt met name voor het medisch wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen. Het goedkeuringswetsvoorstel zal dan ook pas aan de Raad van State gezonden kunnen worden, nadat het standpunt op het advies van de Commissie Doek gereed is.
Een vermeende inspectie van Nederlandse militairen aan een ziekenhuis in Tarin Kowt |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Faux pas in Uruzgan» en «We zijn hier niet trots op» uit de Groene Amsterdammer?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Is het waar dat op 12 april 2009 gewapende Nederlandse militairen het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt hebben betreden? Zo ja, wat is de reden geweest?
Begin april 2009 was informatie ontvangen dat gewonde vijandelijke strijders in het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt en het nabijgelegen Health Training Center van de Afghan Health and Development Services aanwezig zouden zijn. Bovendien was bekend dat vijandelijke strijders in Afghanistan in voorkomend geval onder dreiging van geweld medische behandeling afdwingen of zich medicijnen toe-eigenen. Op grond van deze informatie hebben Nederlandse militairen op 12 april 2009 een bezoek gebracht aan het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center, waarbij onder meer het ziekenhuis is betreden. Alvorens het ziekenhuis binnen te gaan, hebben de militairen daartoe toestemming gekregen van de aanwezige staf van het ziekenhuis. Bij het bezoek waren vrouwelijke militairen en militaire artsen aanwezig. Tijdens het bezoek hebben de desbetreffende militairen de normale gang van zaken in het ziekenhuis zo min mogelijk verstoord.
Nederland hecht sterk aan een goede samenwerking met het ziekenhuis en het Health Training Center. De regering betreurt dat het bezoek bij de betrokken instanties een negatieve indruk heeft gemaakt. Na het bezoek zijn er klachten ontvangen over de handelwijze van de Nederlandse militairen. De klachten zijn onderzocht en er zijn enkele deels gegrond verklaard. Het betrof het niet vooraf aankondigen van het bezoek, het zeer kort betreden van de vrouwenvleugel van het ziekenhuis en het forceren van het hangslot van een kast. Naar aanleiding van deze conclusies zijn enkele relevante procedures aangescherpt. Bovendien is de Task Force Uruzgan met de betrokken instanties in overleg getreden om de constructieve relaties en het vertrouwen te bestendigen. Er was geen sprake van schending van het internationaal recht.
Is het waar dat zij hierbij ziekenhuispersoneel en/of andere mensen in het ziekenhuis onder schot hebben gehouden?
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van dhr. Khan Agha Miakhil, dat er geen sprake was van een «rondleiding» onder zijn begeleiding, maar van dwingend binnentreden van Nederlandse militairen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de gebeurtenis kenmerken als een inval, een inspectie, een bezoek of een rondleiding?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze gebeurtenis niet aangemerkt als een incident? Hebben Nederlandse militairen in Afghanistan vaker gewapenderhand ziekenhuizen betreden, en zo ja, zijn deze handelingen gerapporteerd?
De gebeurtenissen zijn intern gemeld conform de daarvoor geldende procedures. Nederlandse militairen hebben in Afghanistan nooit gewapenderhand een civiel ziekenhuis betreden. Wel zijn bij het betreden van het ziekenhuis van Tarin Kowt wapens mee naar binnen genomen. Dit is overigens niet in strijd met het internationaal recht.
Is het waar dat tegelijk met de gebeurtenis bij het ziekenhuis het kantoor van de Afghaanse NGO AHDS werd omsingeld en doorzocht? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er gebeurde? Hoe zou u deze gebeurtenis kenmerken? Wat is de relatie tussen de genoemde gebeurtenissen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden uws inziens deze handelingen zich tot de Vierde Conventie van Genève?
De handelingen van Nederlandse militairen in Uruzgan op 12 april 2009 waren niet in strijd met de Vierde Conventie van Genève of enig ander onderdeel van het internationaal recht.
De Nederlandse regering hecht groot belang aan het internationaal recht. De Nederlandse krijgsmacht handelt ook in Afghanistan binnen de kaders die het internationaal recht stelt. Noch de Vierde Conventie van Genève noch enig ander onderdeel van het internationaal recht verbiedt het inspecteren of bezoeken van ziekenhuizen. Het is tevens toegestaan in voorkomend geval gewonde vijandelijke strijders te arresteren, onder de voorwaarde dat hun de noodzakelijke medische hulp niet wordt ontzegd. Bij het bezoek van het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center op 12 april 2009 zijn overigens geen personen gevangen genomen.
Het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's) in de cel in 2009 is verdubbeld |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer ama’s in gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s) in de cel in 2009 is verdubbeld? Zo ja, wat is de oorzaak van deze verdubbeling?
In 2009 heeft tijdelijk een toename plaatsgevonden van het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in bewaring ten opzichte van het aantal in 2008. In 2009 betrof het aantal 300 amv’s ten opzichte van 160 amv’s in het jaar 2008.
Inmiddels is het aantal amv’s in bewaring weer afgenomen. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal inbewaringgestelden 110 amv’s ten opzichte van 170 amv’s in bewaring in de eerste helft van 2009. Deze amv’s verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg die onderdeel uitmaakt van De Hunnerberg, die speciaal voor deze doelgroep is ingericht.
Vreemdelingenbewaring is en blijft een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Vooral bij een kwetsbare groep als amv's is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
Hoe verhoudt de toename van het aantal ama’s in de cel zich tot uw beleid om vreemdelingenbewaring slechts als «uiterste middel» in te zetten, en om kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, daarbij te ontzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het plaatsen van alleenstaande minderjarige kinderen in vreemdelingenbewaring in strijd is met artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn? Voldoen de plaatsingen van de ama’s in bewaring aan de voorwaarden die in dat artikel zijn genoemd? Kunt u dat toelichten?
Zie bij antwoord 6 en 7.
In welke inrichtingen zijn de betreffende 300 ama’s uit 2009 in vreemdelingenbewaring geplaatst? Hoe lang duurde gemiddeld die inbewaringstelling? Wat was het regime in die inrichtingen? In hoeveel gevallen heeft de vreemdelingenbewaring geleid tot terugkeer naar het land van herkomst?
Bij instroom werd ruim 60% van de ongeveer 300 amv’s in 2009 direct in de JJI-locatie De Maasberg in De Hunnerberg geplaatst. Het overgrote deel van de overige 40% amv’s die in alle andere JJI’s instroomde, werd in een later stadium alsnog overgeplaatst naar de Maasberg. In de loop van 2009 is de capaciteit van De Maasberg uitgebreid van 20 plekken naar 40 plekken, omdat deze locatie te vaak vol zat, en op dat moment door de toenemende instroom amv’s deze elders geplaatst moesten worden.
Vanaf 2010 worden alle amv’s in De Maasberg geplaatst. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding.
Vanwege het geringe aantal worden meisjes bij voorkeur in De Hunnerberg geplaatst.
Volgens de gegevens van DJI bedroeg in 2009 de verblijfsduur van de amv’s in vreemdelingenbewaring ongeveer 35 dagen.
Van de vreemdelingen die in 2009 zijn overgedragen aan de DT&V zijn circa 45 vreemdelingen na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel aantoonbaar vertrokken uit Nederland.
Bent u van mening dat ama’s niet in de cel horen? Bent u bereid de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige kinderen «opener» te maken, zodat meer sprake is van «gecontroleerde opvang»?
In artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn wordt niet bepaald dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in vreemdelingenbewaring mogen worden gesteld. Het artikel bepaalt wel dat vreemdelingenbewaring slechts in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode dient plaats te vinden.
Het Nederlandse beleid is hiermee in overeenstemming. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Met name bij een kwetsbare groep als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
De omstandigheden waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen in vreemdelingenbewaring verblijven voldoen aan de voorwaarden die in artikel 17 worden genoemd.
In verband met de herijking van het amv-beleid is door de toenmalige staatssecretaris en minister van Justitie toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
De stichting Nidos is een voogdij-instelling die zelf geen opvang biedt aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen (met uitzondering van pleegzorg voor een beperkt aantal amv). De positie van Nidos als voogdij-instelling is dezelfde als die van de bureaus jeugdzorg. Beide zijn voor de huisvesting van de onder hun gezag staande minderjarigen aangewezen op accommodaties van respectievelijk COA en provinciale zorgaanbieders. Bij het onderzoek naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt Nidos, net als de overige relevante organisaties, geconsulteerd.
Bent u bereid de betreffende ama’s in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet bij de opvang van het NIDOS (jeugdbescherming voor vluchtelingen) onder te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Steeds vaken opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Hoeveel alleenstaande minderjarige asielzoekers zitten er momenteel opgesloten en waarom gebeurt dit?1 Deelt u de mening dat dit in strijd is met het Kinderrechtenverdrag en opvattingen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Op 1 september 2010 zaten er ongeveer 20 amv’s in vreemdelingenbewaring.
Artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat geen enkel kind onwettig of op grond van willekeur van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. Verder vereist het Verdrag dat het inbewaringstellen van kinderen alleen als een ultimum remedium wordt toegepast voor een zo kort mogelijke duur. Bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid worden deze bepalingen van het IVRK in acht genomen. Waar mogelijk wordt in Nederland vrijheidsontneming van kinderen voorkomen en wordt gebruik gemaakt van alternatieve vormen van opvang of vrijheidsbeperking. Ten aanzien van amv’s wordt het instrument van vreemdelingenbewaring alléén toegepast indien een lichter middel niet toereikend is.
Ik verwijs u naar de brief van de minister voor Jeugd en Gezin van 19 februari 2009 naar aanleiding van de behandeling door het VN-Kinderrechtencomité van Nederlandse rapportages (Tweede Kamer 2008–2009, 31 000, nr. 66).
Voorzover u wat betreft de opvattingen van de Raad van Europa doelt op het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, naar aanleiding van diens bezoek aan Nederland van 21–25 september 2008, verwijs ik u naar de Kabinetsreactie terzake van 27 april 2009, alsmede het daarop volgende verslag van een schriftelijk overleg van 31 mei 2010 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 V, nr. 95 en Tweede Kamer 2008–2009, 32 123 V, nr. 90).
Worden de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten van deze jongeren niet juist versterkt door het opsluiten in een gevangenis? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Nee. De amv’s die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg, die onderdeel uitmaakt van de Hunnerberg. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding. Ook is er aandacht voor psychische en lichamelijke gezondheidsklachten bij amv’s. Hiervoor is speciaal opgeleid personeel aanwezig.
Sluit u de jongeren op in de verwachting dat hier een afschrikwekkende werking van uit zal gaan? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn (verdeeld naar vrijwillig, gedwongen, Dublin-claim) vanuit bewaring in 2009 en 2010 aantoonbaar teruggekeerd naar hun land van herkomst?
Nee. Vreemdelingenbewaring wordt niet toegepast als middel om af te schrikken. Vrijheidsontneming wordt toegepast om te voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan het toezicht tijdens de voorbereiding van hun verwijdering uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken.
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn na te zijn opgesloten weer in vrijheid gesteld en hoe is de nazorg geregeld voor deze alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben met het oog op uitzetting uit Nederland in vreemdelingenbewaring worden gesteld. De geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel wordt periodiek door een onafhankelijke rechter getoetst. De maatregel wordt opgeheven in geval van aantoonbaar vertrek, indien er niet langer zicht is op uitzetting, of omdat er op basis van nieuwe feiten en omstandigheden in relatie tot de toelating rechtmatig verblijf onstaat.
In 2009 en 2010 zijn ongeveer 70 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland vertrokken, waarvan ongeveer 10 vreemdelingen zelfstandig en ongeveer 60 vreemdelingen gedwongen.
Ongeveer 50 van de gedwongen vertrekken zijn op grond van een effectuering van een Dublin-claim, de overige 10 amv’s zijn gedwongen naar het land van herkomst teruggekeerd.
In ongeveer 80 gevallen is de vreemdelingbewaring op last van de rechter opgeheven omdat er niet langer zicht was op uitzetting. Het gaat hier in ongeveer 15 gevallen om vreemdelingen die 18 jaar of ouder waren ten tijde van de opheffing van de vreemdelingenbewaring.
In het geval dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven op het moment dat een vreemdeling nog geen 18 jaar is, wordt de voogd hiervan in kennis gesteld.
Van hoeveel van deze jongeren is u niet bekend wat er na vrijlating met hen is gebeurd? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit en de risico’s van het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te stoppen met het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers die niets hebben misdaan? Zo nee, waarom niet?
Met name bij een kwetsbare groep als amv’s acht ik het van belang om zo veel als mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring. In verband met de herijking van het amv-beleid is toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van JJI De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
Bezuinigingen op het volwassenenonderwijs |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Schooldiploma alsnog halen wordt moeilijker»?1
Ja.
Moeten scholen inderdaad leerlingen voor volwassenenonderwijs weigeren? Indien leerlingen worden geweigerd, kunt u dan aangeven of er wachtlijsten ontstaan en er een jaar later wel plek zou moeten zijn voor de eerder afgewezen leerlingen?
Over wachtlijsten voor vavo is mij niets bekend. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6 van het lid Van der Ham (D66), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 211).
Hoe beoordeelt u de terugloop van het aantal docenten in het volwassenenonderwijs via gedwongen ontslag als gevolg van het verminderen van de educatiebudgetten die aan de ROC’s beschikbaar worden gesteld?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Smits (SP), ingezonden 20 september 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 212).
Kunt u aangeven of gemeenten andere stappen kunnen ondernemen om de bezuiniging op de educatiemiddelen op te vangen?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om naast het educatiedeel ook het re-integratiedeel (afkomstig van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) van het participatiebudget (deels) in te zetten voor educatie. Daarnaast staat het gemeenten vrij om eigen middelen die zij niet voor specifieke doeleinden hebben ontvangen, te besteden aan educatie.
Hoe verhoudt dit krantenbericht zich tot het beleid van de regering om een leven lang leren te stimuleren en het besluit van 1 juli jl. over verruiming van uitbestedings- en doorstroommogelijkheden voor onder andere volwassenenonderwijs?
Voor de meeste leerlingen biedt het huidige stelsel van het voortgezet onderwijs voldoende mogelijkheden om zich te ontplooien en in het bezit te komen van een passende kwalificatie.
Voor slechts een kleine groep leerlingen (de zogenoemde laatbloeiers en risicoleerlingen) biedt het standaardtraject daartoe niet genoeg kansen; niet alle leerlingen lukt het een kwalificatie binnen het reguliere voortgezet onderwijs te behalen. Sommige leerlingen hebben meer baat bij een andere pedagogisch- didactische aanpak of leeromgeving. Sinds 1 januari 2006 kunnen scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen uitbesteden naar het vavo. Recentelijk heb ik de laatste beperkingen van het Besluit Samenwerking VO-BVE weggenomen. In principe kunnen alle vo-leerlingen uitbesteed worden aan het vavo. Voor deze leerlingen geldt dat het bevoegd gezag van de school beoordeelt of zij meer kans maken op een diploma vmbo-theoretische leerweg, havo of vwo als zij overstappen naar vavo.
De invloed van CO2 in de atmosfeer op temperatuurstijging |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lezing van oud- AKZO directeur dhr. Van Andel, gehouden in de Buys Ballotzaal van het KNMI op 9 september 2010?1
Volgens de informatie van het KNMI heeft de heer van Andel zogenoemde re-analysis data gebruikt. De trends in het klimaat die hij uit deze data heeft berekend zijn niet zo zeer het gevolg van werkelijke veranderingen in de atmosfeer als wel van veranderingen door de jaren heen van de gebruikte meetsystemen.
Deelt u de mening dat dhr. Van Andel met zijn klimaatconclusies de discussie over de menselijke broeikashypothese weer heeft opengebroken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of dhr. Van Andel, die concludeert dat een verdubbeling van CO2 slechts zal leiden tot een temperatuurstijging van 0,27 graden, gelijk heeft? Zo ja, zal dat u dan nopen tot een kritische blik naar de onbewezen rampstijgingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de VN, dat uitgaat van stijgingen die liggen tussen de twee en zes graden?
Nee, dat is niet nodig. Zie de beantwoording van vraag 2.
Bent u bereid het geldverslindende klimaatbeleid stop te zetten, tenminste totdat er meer aanwijsbare bewijzen zijn die de hoofdconclusies van het IPCC onderschrijven? Zo nee, waarom niet?
De lezing van de heer Van Andel geeft geen aanleiding te twijfelen aan de hoofdconclusies van het IPCC. Zie de beantwoording van vraag 2.
De proef arbeidstoeleiding vanuit detentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de berichten «UWV helpt gedetineerden aan baan» van augustus 20091, alsmede de toezegging van de staatssecretaris van Justitie dat de proef in Lelystad zo succesvol was verlopen dat de arbeidsbemiddeling van gedetineerden en de samenwerkende instanties, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de penitentiaire inrichting en de gemeente, naar zes andere plaatsen in het land zou worden uitgebreid?2 Wat is op deze zes locaties de stand van zaken?
Ja. Er heeft in 2010 uitbreiding plaatsgevonden naar zes nieuwe locaties. Daar wordt de werkwijze tussen het Gevangeniswezen, gemeenten, en het UWV WERKbedrijf op dit moment verder beproefd.
Is het waar dat de zes genoemde locaties en gemeenten (Alkmaar, Almere, Arnhem, Grave, Ter Apel en Krimpen aan de IJssel) nauwelijks tot geen aantoonbare resultaten hebben geboekt met deze proef, en dat men op enkele plaatsen zelfs in het geheel niet bekend is met het bestaan van deze proef? Wat is uw reactie hierop?
De locaties zijn op verschillende momenten in 2010 gestart met de werkwijze. Ik kan u verzekeren dat de proef bij alle betrokken medewerkers van de locaties bekend is. De medewerkers hebben met actieve begeleiding vanuit de pilot met elkaar kennisgemaakt en voorlichting en trainingen gekregen. Verder zijn er ICT maatregelen (werkplekken, internet) getroffen die nodig zijn om aan de pilot deel te kunnen nemen.
Hoeveel gedetineerden zijn in het kader van deze proef en de samenwerking tussen UWV, de penitentiaire inrichting en gemeente aan het eind van hun detentie succesvol naar werk toe geleid? Kunt u deze aantallen uitsplitsen per locatie?
Er zijn in het kader van deze proef in de eerste fase (Lelystad) van de 60 aanmeldingen, 10 deelnemers naar werk toegeleid. In de tweede (uitbreidings)fase zijn nog geen gedetineerden naar werk toegeleid. Er zijn 95 gedetineerden aangemeld voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf.
Is het waar dat de intentie was dat in 2010 in alle gevangenissen deze nieuwe samenwerking tussen het UWV, de penitentiaire inrichting en de gemeente zou worden gehanteerd? (1) Wat is hierin de stand van zaken?
De intentie was om de pilot in 2010 uit te breiden met zes locaties om de ontwikkelde werkwijze van Lelystad te beproeven. In Alkmaar is per februari gestart, in Arnhem en Grave per maart, in Krimpen a/d IJssel in mei en in Almere en Ter Apel in juli 2010.
Hoe beoordeelt u nu, meer dan twee jaar na het starten van de proef in Lelystad en een jaar na de uitbreiding van de arbeidstoeleiding van gedetineerden naar zes locaties, de concrete resultaten die hiermee zijn geboekt?
Binnen de uitbreidingsfase wordt een werkwijze arbeidstoeleiding ontwikkeld die landelijk bruikbaar is. De pilot loopt tot 31 december 2010 en levert als eindresultaat de beschrijving van de beproefde werkwijze inclusief toolkit op. Dit loopt op schema. Deze wordt in januari 2011 beschikbaar gesteld aan alle penitentiaire inrichtingen, het UWV WERKbedrijf en gemeenten waarmee zij desgewenst gezamenlijk de samenwerking in de regio kunnen aangaan. Door de werkwijze arbeidstoeleiding gezamenlijk in te voeren kunnen penitentiaire inrichtingen, Werkpleinen en gemeenten tijdens detentie een arbeidstoeleidingstraject (zo nodig inclusief opleiding) voor gedetineerden starten zodat hun kansen op de arbeidsmarkt toenemen én de detentietijd optimaal benut wordt.
Deelt u de mening dat hier veel meer uit te halen is, en dat het van groot belang is dat gedetineerden worden gestimuleerd en begeleid om direct na het uitzitten van detentie aan het werk te gaan omdat dit in belangrijke mate bij kan dragen aan het verminderen van recidive? Welke verbeteringen gaat u aanbrengen om van de arbeidstoeleiding vanuit detentie wel een succes te maken? Op welke termijn kunnen er concrete resultaten worden verwacht?
Ik heb vertrouwen in de werkwijze en zal mij inzetten om deze verder gestalte te geven. Het totaal aantal deelnemers van 95 aan de pilot tot nu toe is laag gelet op de potentiële doelgroep. Uit de monitor nazorg van het WODC blijkt 58,6% van de gedetineerden direct na detentie over een inkomen te beschikken. Hiervan is niet bekend of dit inkomen uit werk of uitkering is, waardoor het aantal gedetineerden dat in aanmerking zou komen voor toeleiding naar werk ver boven de 40% ligt.
Tijdens de detentie is het gevangeniswezen eerstverantwoordelijk voor de zorg van gedetineerde burgers. Het gevangeniswezen biedt gemeenten en maatschappelijke partners actief de mogelijkheid om al tijdens detentie met gedetineerde burgers aan hun re-integratie te werken (het zogenaamde importmodel). Door de veelheid aan prioriteiten zijn de pilots binnen het gevangeniswezen op de achtergrond geraakt. Vanuit het management wordt nu actief gestuurd op het aanmelden van gedetineerden voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de pilots zal ik begin 2011 met het gevangeniswezen afspraken maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeer activiteiten voor gedetineerden.