Basisscholen die dreigen te verdwijnen uit de Gelderse dorpen Spijk en Lathum |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «The Rohingya children trafficked for sex» van 20 maart 2018?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van zowel BBC News als de Foundation Sentinel, die op basis van hun onderzoek concluderen dat Rohingya meisjes uit de vluchtelingenkampen in Bangladesh worden uitgebuit in de seksindustrie?
De bevindingen in genoemd artikel zijn weerzinwekkend. Helaas treft dit probleem niet uitsluitend de Rohingya vluchtelingen. Mensensmokkel en uitbuiting vinden in de gehele regio plaats.
Daarom houden de VN en andere hulpverlenende organisaties zich sinds het begin van de crisis bezig met het risico van mensensmokkel van Rohingya meisjes. Er worden op dit moment diverse maatregelen getroffen om te voorkomen dat meisjes uit de vluchtelingenkampen worden uitgebuit in de seksindustrie. Nadruk ligt hierbij op de verantwoordelijkheid van de Bangladeshi autoriteiten om mensenhandel en seksuele uitbuiting te bestrijden en schuldigen te vervolgen. Zo heeft UNICEF een Memorandum of Understanding met de Bangladeshi overheid gesloten over mensensmokkel en uitbuiting. Hierdoor kunnen maatschappelijk werkers zich nu ook over Rohingya meisjes ontfermen, waar dit daarvoor niet het geval was. De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR zet in op twee zaken: opname van Rohingya vluchtelingen in het nationale mensenhandel-plan van Bangladesh en verbeterde regionale samenwerking, omdat slachtoffers vaak in de regio terecht komen, zoals ook in het BBC artikel wordt genoemd. Ook dringt de VN er bij de Bangladeshi autoriteiten op aan om de nationale hulplijn voor slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting, die nu enkel voor Bangladeshi openstaat, ook open te stellen voor Rohingya. Ook spant de VN zich in om de registratie van vluchtelingen zo spoedig mogelijk te voltooien, omdat het zonder registratie eenvoudiger is om mensen te laten verdwijnen.
Bescherming van kwetsbare groepen, waaronder in het bijzonder vrouwen en meisjes, is een belangrijk onderdeel van de hulpverlening, ook bijvoorbeeld voor de Nederlandse NGO’s verenigd in de Dutch Relief Alliance. Maatregelen variëren van de opvang van slachtoffers, toegang tot anticonceptie en veilige abortus, bewustwordingsactiviteiten, gezondheids- en hygiënepakketten, maar ook beschermingsmaatregelen als het creëren van voldoende verlichte latrines specifiek voor vrouwen.
Daarnaast financiert de Nederlandse ambassade in Dhaka twee zogenaamde «women friendly spaces» van de VN in de opvangkampen, waar dagelijks 70–80 vrouwen komen. Vrouwen kunnen daar met hun kinderen komen om veilig te ontspannen, te praten met hulpverleners, maar ook bijvoorbeeld veilig en schoon te douchen.
De Nederlandse ambassade is zeer actief om de situatie van de Rohingya vluchtelingen te verbeteren, in overleg met andere donoren, de VN en de Bangladeshi overheid. In deze overleggen kaarten zij zaken als seksueel geweld en uitbuiting regelmatig aan en dringen zij aan op maatregelen.
De Nederlandse regering zal de Bangladeshi regering, de VN en hulporganisaties aanspreken op het nemen van maatregelen om meisjes beter te beschermen tegen seksueel geweld en uitbuiting. Zo zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 21 april in Washington samen met UNHCR en Bangladesh een bijeenkomst bijwonen en marge van de Wereldbank Voorjaarsvergadering, om meer aandacht voor deze crisis te genereren en concrete oplossingen te bespreken. Zij zal bij deze gelegenheid het probleem van seksueel geweld tegen en uitbuiting van Rohingya meisjes expliciet aankaarten.
Welke mogelijkheden ziet u om de noodzakelijke extra beschermingsmaatregelen te treffen ten behoeve van meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld in de vluchtelingenkampen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen gaat u zetten in reactie op de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) om vrouwen en meisjes in conflictgebieden beter te beschermen?
Nederland ziet er in gesprek met de autoriteiten en hulporganisaties op toe dat er voldoende geïnvesteerd wordt in bescherming van kwetsbare groepen en in het bijzonder van meisjes en vrouwen bij het verstrekken van noodhulp in Bangladesh.
Het gaat hier niet alleen om directe beschermingsmaatregelen in de opvangkampen. Gezinnen moeten worden ondersteund om zelfvoorzienend en economisch daadkrachtiger te zijn, zodat voorkomen kan worden dat overleving alleen mogelijk is door meisjes gedwongen uit te huwelijken of te laten werken in de seksindustrie. De oplossing ligt dan niet alleen in beschermingsmaatregelen en voorlichting, maar ook in adequate hulp (in goederen of in geld) aangevuld met mogelijkheden voor werk en onderwijs. Dit wordt ook door de Secretaris-Generaal onderschreven.
Nederland zet zich wereldwijd in voor het bestrijden van straffeloosheid en zal dus via de kanalen die tot onze beschikking staan via het lidmaatschap aan de VNVR, het Internationale Strafhof en via de Europese Unie aandringen op vervolging van daders van seksueel geweld. Onder vraag 5 t/m 7 wordt hier verder op in gegaan.
Gaat u zich in internationaal verband inspannen om seksueel geweld tegen meisjes en vrouwen gerichter te bestraffen zoals het instellen van een thematisch sanctieregime? Zo nee, waarom niet?
Seksueel geweld in conflictsituaties heeft dramatische vormen aangenomen. Dit is voor Nederland onacceptabel en onaanvaardbaar. Daarom zet het kabinet zich actief in voor het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld in conflictsituaties, inclusief middels het instellen van sancties. Uitgangspunten van deze aanpak zijn effectiviteit en impact.
Bestaande VN-sanctieregimes en de daaronder opgenomen mensenrechtencriteria bieden nu reeds in beginsel een mogelijkheid om plegers van seksueel geweld te sanctioneren, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het sanctieregime Zuid-Soedan en Democratische Republiek Congo.
Onlangs werd, met steun van het Koninkrijk, seksueel geweld als separaat criterium opgenomen onder het sanctieregime voor de Centraal Afrikaanse Republiek. Dit is een nieuwe en hoopvolle ontwikkeling en zou nog systematischer dienen te gebeuren, om zo seksueel geweld explicieter naar voren te laten komen in de bestaande sanctieregimes en het gebruik van dit criterium te bevorderen.
Dat is ook de oproep die de Secretaris-Generaal doet aan de VN-Veiligheidsraad in zijn rapport deze maand over seksueel geweld in conflict: om seksueel geweld op te nemen als onderdeel van land-specifieke sanctieregimes. De bijlage bij dit jaarlijkse rapport noemt landen en groeperingen die zich schuldig maken aan seksueel geweld bij naam. Het kabinet gebruikt deze bijlage als leidraad bij de herziening van sanctieregimes voor deze landen om erop toe te zien dat seksueel geweld voor die landen als sanctiegrond wordt genoemd.
Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, acht het kabinet het opzetten van een aanvullend, wereldwijd thematisch sanctieregime onvoldoende kansrijk en weinig effectief. Een wereldwijd sanctieregime zal zonder enige twijfel getroffen worden door een veto van een of meer permanente Veiligheidsraadleden. Dat is ook de inschatting van gelijkgezinden en Europese partners. Ook is de inschatting van het kabinet dat de handhaving van een wereldwijd regime zeer problematisch zal zijn.
De Secretaris-Generaal heeft tijdens zijn bezoek aan Nederland in december 2017 benadrukt dat sancties geen alternatief kunnen zijn voor vervolgen van mogelijke internationale misdrijven. VN-sancties blijven een drukmiddel om een politiek proces te helpen, en zijn niet gericht op gerechtigheid. De inzet van het kabinet is er daarom op gericht dat ook andere kanalen, zoals het Internationaal Strafhof, worden gebruikt voor het bestrijden van straffeloosheid – inclusief in Myanmar.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het lidmaatschap van Nederland van de VN Veiligheidsraad een voortrekkersrol te spelen bij het instellen van zo een thematisch sanctieregime? Bent u bereid om te inventariseren bij gelijkgestemde landen hoe men aankijkt tegen het instellen van een thematisch sanctieregime om seksueel geweld tegen vrouwen te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke lidstaten van de Europese Unie in de VN Veiligheidsraad een thematisch sanctieregime steunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht de in Limburg scholen miljoenen aan onderwijsgeld mislopen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de nadelige effecten die de regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandsmiddelen voor scholen in Limburg heeft? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichtgeving?1
Ja.
De berichtgeving belicht een aantal problemen die in Limburg ervaren worden met de huidige regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandenmiddelen. De huidige gewichtenregeling kent verschillende knelpunten, waaronder beperkingen aan de doelgroep-definitie, administratieve last voor scholen en risico’s en fouten in de administratie. Deze beperken zich niet tot Limburg.
Daarom werk ik momenteel aan een nieuwe verdeelsystematiek. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 31 januari.2 In het Algemeen Overleg Achterstandenbeleid van 15 maart jongstleden heb ik toegezegd in april met een voorstel voor een nieuwe bekostigingssystematiek te komen.
Is het beeld correct, zoals geschetst door onderzoekers van de Universiteit Maastricht, dat scholen in Limburg door gebrekkige administratie, alsmede de landelijke regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen naast middelen grijpen en dus tekort komen ten opzichte van wat ze werkelijk nodig hebben?
De onderzoekers van de Universiteit Maastricht hebben gekeken naar een aantal mogelijke alternatieven voor de huidige regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen. In de huidige regeling is gekozen voor een systeem waarbij de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid worden verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, wat door de scholen zelf wordt geadministreerd. Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2018 zijn er bij de huidige regeling fouten in de administratie van scholen geconstateerd, waardoor niet in alle gevallen de juiste bekostiging is toegekend.3 Het is mogelijk dat scholen hierdoor minder of juist meer middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. De afgelopen jaren zijn scholen ondersteund bij het invullen van de administratie. Wanneer uit de controles bleek dat schoolbesturen meer recht hadden op gewichtengeld dan wat zij hadden aangevraagd, is gecorrigeerd en hebben deze schoolbesturen ook met terugwerkende kracht extra bekostiging ontvangen. Ik heb geen signalen ontvangen dat scholen in Limburg minder middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. Inmiddels is door het CBS een indicator ontwikkeld die het risico op onderwijsachterstanden beter in beeld brengt. Deze indicator is gebaseerd op centraal beschikbare gegevens, waardoor scholen niet meer zelf gegevens van scholen hoeven te administreren. Dit is één van de redenen om zo spoedig mogelijk over te willen gaan op de nieuwe systematiek. Daarnaast zal met de nieuwe systematiek ook de teruggang van het budget uit de vorige kabinetsperioden stoppen. Streven is om de nieuwe systematiek in te voeren per schooljaar 2019–2020. Indien dit niet lukt, zal de uitputting van het budget naar verwachting circa € 25 miljoen lager zijn dan in schooljaar 2018–2019.
Heeft u kennisgenomen van de studie die hier beschreven wordt en waarin gesteld wordt dat leerlingen in andere delen van het land door gemaakte keuzes fors meer geld krijgen in vergelijking met scholen buiten de Randstad, waaronder in Limburg. Zo ja, deelt u de beschreven conclusie dat Limburg zo’n 13 procent aan achterstandsleerlingen kent maar hiervoor niet de benodigde middelen ter beschikking gesteld krijgt om deze groep van de juiste inzet op het tegengaan van hun achterstanden te voorzien?
Ja, ik heb kennisgenomen van de studie die in de berichtgeving beschreven wordt. De onderzoekers van Universiteit Maastricht hebben gekeken naar de huidige gewichten- en impulsregeling en hier een alternatieve berekening op toegepast, waarmee zij op 13 procent zijn uitgekomen. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 31 januari 2018 is het een politieke keuze welk deel van de kinderen met een risico op een achterstand meetelt in de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Wanneer de nieuwe indicator wordt ingevoerd, komen kinderen met een risico op een onderwijsachterstand beter in beeld, ook in Limburg.
Op welke wijze kan de administratie van Limburgse scholen verbeterd worden en tot welke inzet en hulp bent u bereid op dit vlak om de beschreven drie miljoen euro aan misgelopen middelen alsnog te kunnen ontvangen?
Het CBS heeft een betere indicator ontwikkeld voor het berekenen van het risico op een onderwijsachterstand van kinderen. Deze indicator maakt het mogelijk dat het risico op basis van objectieve en centraal geregistreerde data berekend wordt. Hierdoor verdwijnen de administratieve lasten van scholen. De afgelopen jaren is er ondersteuning geboden aan scholen voor hun administratie en hebben schoolbesturen de kans gehad om fouten in hun administratie te verbeteren, om
ervoor te zorgen dat de middelen volgens de huidige systematiek zo goed mogelijk zijn verdeeld. Dit is een landelijk vraagstuk, dat mijn aandacht heeft.
Voor welke regio’s in Nederland geldt deze situatie nog meer, waarbij de administratieve situatie van scholen en de ligging van de regio bijdragen aan fors minder middelen dan er potentieel nodig is om deze achterstandsleerlingen adequaat te helpen?
Het is niet zo dat in de huidige systematiek de provincie waarin scholen liggen van invloed is op de verdeling van de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid die scholen ontvangen. Wel is er in de huidige verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen voor gemeenten een extra deelbudget in de G37. Dat zorgt ervoor dat er momenteel meer middelen naar de grote gemeenten gaan. Hierdoor ontvangen zij, ook al is de problematiek even groot, meer middelen dan andere gemeenten. Gemeenten financieren via het gemeentelijk onderwijsachterstanden ook zomerscholen en schakelklassen die op school of bovenschools worden aangeboden. Daarmee heeft de huidige verdeling met deelbudgetten voor gemeenten ook invloed voor schoolbesturen.
Deelt u de mening dat deze situatie eenvoudiger en daarmee verantwoorder zou zijn als er meer middelen beschikbaar komen voor onderwijsachterstandenbeleid, waarmee leerlingen en scholen ondersteund kunnen worden en er geen verschillen ontstaan die niet altijd recht doen aan de grote groepen onderwijsachterstandsleerlingen die ook buiten de Randstad aanwezig zijn op scholen? Zo nee, waarom niet?
Er komen meer middelen beschikbaar voor het onderwijsachterstandenbeleid. Het kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee kunnen gemeenten peuters met een risico op een onderwijsachterstand spelenderwijs meer taalvaardigheden aanleren en komen kinderen beter voorbereid op de basisschool. Daarnaast investeert het kabinet structureel € 15 miljoen extra in verdere versterking van het onderwijsachterstandenbeleid op scholen. Deze investeringen komen bovenop het al bestaande budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Dat betekent dat vanaf 2020 voor gemeenten in totaal structureel € 486 miljoen beschikbaar is. Voor basisscholen is structureel € 260 miljoen als onderdeel van de lumpsum beschikbaar. Wanneer de nieuwe CBS indicator wordt gebruikt in combinatie met een nieuwe verdeelsystematiek, zal bovendien beter inzichtelijk worden waar de kinderen op school zitten met de grootste risico’s op een onderwijsachterstand.
Het bericht ‘Luchtmacht baas wil extra aandacht voor veiligheidscultuur na lekken’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Luchtmacht baas wil extra aandacht voor veiligheidscultuur na lekken»?1
Ja.
Bent u vooraf in kennis gesteld van het voornemen van de commandant Luchtstrijdkrachten om per mail zijn militairen te laten weten meer aandacht en bekendheid te willen geven aan de «veiligheidscultuur» bij de Luchtmacht? Zo ja, heeft u hierbij nog specifieke instructies gegeven? Zo nee, is het gebruikelijk dat militairen op deze wijze geïnstrueerd worden?
Nee. Commandanten van Operationele Commando’s, zoals de Commandant Luchtstrijdkrachten (C-LSK), zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie met hun medewerkers. C-LSK publiceert op het intranet van het Commando Luchtstrijdkrachten periodiek berichten (weblogs), waarin hij de aandacht vraagt voor uiteenlopende onderwerpen. De berichten worden naast publicatie op het intranet van tijd tot tijd, zoals in dit geval, ook per e-mail aan CLSK-medewerkers verzonden. In het laatste geval, zoals door C-LSK is gedaan, is de mail verzonden als «dagorder». In een «dagorder» richt de commandant zich tot de medewerkers om persoonlijk een boodschap over te brengen.
Wanneer de veiligheidscultuur is een groot goed is en bovenaan staat, hoe oordeelt u in dat opzicht over de uitspraak «. medewerkers voelden de noodzaak om naar de pers te stappen in plaats van het gesprek aan te gaan met collega's. Zo ontstaat intern en extern het beeld dat wij een onveilige organisatie zijn en niet veilig werken.»?
De Commandant Luchtstrijdkrachten heeft met zijn dagorder actief en persoonlijk medewerkers opgeroepen problemen te melden via daarvoor ingerichte systemen, meldpunt en standaard procedures. In het vervolg van de dagorder benadrukt hij dat onze veiligheidscultuur is gebaat bij een omgeving waarin mensen open en eerlijk hun zorgen kunnen uiten en hun verhaal kunnen doen als iets is misgegaan. In het op 28 maart jongstleden aan uw Kamer verstuurde plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» nemen we als Defensie maatregelen om de meldingsbereidheid bij medewerkers te verhogen en het lerend vermogen te vergroten.
Kunt u begrijpen dat door de wijze waarop de mail is opgesteld juist een onveilig gevoel bij medewerkers ontstaat om hun zorgen te uitten?
In de mail wordt het belang benadrukt van het bespreken van problematiek met elkaar en wordt opgeroepen hiervoor het meldings- en rapportagesysteem te gebruiken. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid om rechtstreeks en anoniem binnen Defensie te melden. Het zou spijtig zijn indien er bij medewerkers een onveilig gevoel is ontstaan. Zoals u weet, hecht ik veel waarde aan het veilig kunnen melden. Defensie moet een organisatie zijn waarin het niet alleen veilig is om vergissingen en veiligheidsincidenten te melden, maar waarin dat wordt gewaardeerd, er geen negatieve gevolgen zijn voor de melder, zodat kan worden onderzocht wat eraan moet worden gedaan. Momenteel wordt juist veel geïnvesteerd in het verhogen van de meldingsbereidheid, onder andere doordat commandanten hiertoe oproepen, er bekendheid wordt gegeven aan de procedures voor het melden en nieuwe klachtregistratieformulieren worden uitgegeven. Dit naast de maatregelen die in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» zijn beschreven waarin de aanbevelingen uit de tussentijdse rapportage van de commissie-Giebels, die onderzoek doet naar de sociale werkomgeving en de meldingsbereidheid, voor zo ver als mogelijk zijn verwerkt.
Zijn er na de recente veiligheidsincidenten – ook buiten de luchtmacht – maatregelen genomen ter verbetering van het oppakken van de interne meldingen?
In de afgelopen maanden hebben alle leidinggevenden binnen de defensieonderdelen het belang van het melden van voorvallen benadrukt. Dit gebeurt op momenten waarbij commandanten met hun personeel spreken, middels nieuwsbrieven en in directe communicatie naar iedere defensiemedewerker. Daarnaast is één van de maatregelen in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat het onderwerp veiligheid besproken wordt tijdens werkoverleggen, commandantenvergaderingen en beraden tot op het hoogste niveau van de defensieorganisatie. De maatregelen zoals geïntroduceerd in het plan van aanpak hebben hun weerslag in de strategie, structuur, systeem en cultuur van de defensieorganisatie.
Het Commando Luchtstrijdkrachten implementeert op dit moment een Safety Management Systeem (SMS). Het doel van het SMS is dat onderdeelsoverstijgende veiligheidsgerelateerde problemen centraal in behandeling worden genomen. Een belangrijk onderdeel van het SMS is een werkende en sluitende planning- en controlcyclus, zodat volledige afhandeling van interne meldingen wordt gewaarborgd.
Is het ook mogelijk om eventuele veiligheidsincidenten wel intern, maar niet bij de direct leidinggevende, te melden in geval deze daar direct of indirect te zeer bij betrokken is?
Ja. Voor het op uniforme wijze melden van voorvallen waaronder veiligheidsincidenten beschikt Defensie over het IT-systeem «Melden van Voorvallen (MVV)». Iedere medewerker van Defensie dient een voorval te melden waarvan hij kennis draagt. De melding gaat via het MVV door naar het zogenoemde bevoegd gezag. Dat bevoegd gezag is een commandant of leidinggevende die binnen Defensie geautoriseerd is een initiële melding van een melder te registreren, waarmee de melding wordt doorgezet in de lijn en/of buiten het eigen defensieonderdeel. Indien een melder een voorval anoniem wil melden, kan het voorval via een derde in MVV worden gezet. Dit kan bijvoorbeeld door de vertrouwenspersoon of veiligheidsfunctionaris van de eenheid geschieden. Daarnaast kan elke defensiemedewerker elke andere leidinggevende ofwel het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) via e-mail of telefonisch benaderen.
Is het mogelijk dat juist medewerkers de noodzaak voelden om naar de pers te stappen in plaats van het gesprek aan te gaan met collega's medewerkers, omdat het gevoel ontbreekt dat ze zich in een omgeving bevinden waarin mensen open en eerlijk hun zorgen kunnen uiten en hun verhaal kunnen doen als er iets is misgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de veiligheidscultuur binnen de defensieorganisatie na de verschillende incidenten waar de commandant Luchtstrijdkrachten naar verwijst?
We zijn de afgelopen periode door verscheidene tragische ongevallen hard met onze neus op de feiten gedrukt. Deze ongevallen kunnen we helaas niet meer ongedaan maken, maar we moeten er wel alles aan doen om herhaling te voorkomen door ervan te leren. Er mag dan ook geen misverstand over bestaan: werken bij Defensie moet en kan veiliger. Het veiliger maken van de werkomgeving is daarom topprioriteit voor de komende jaren.
Het bericht ‘Rol België in geheime operatie tegen IS’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rol België in geheime operatie tegen IS» van 8 maart 2018 van het ANP?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over het dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het bericht?
Er is op basis van dit bericht geen contact geweest met de Belgische Minister van Defensie.
Verricht Nederland inlichtingenwerk voor de operatie «Gallant Phoenix»?
Nederland neemt deel aan de door de VS geleide internationale anti-ISIS coalitie. Binnen deze coalitie delen landen inlichtingen met elkaar. Dit is ook in het belang van de veiligheid in Nederland. In het kader van de operationele veiligheid doet het kabinet geen uitspraken over specifieke werkzaamheden in het inlichtingendomein. Nederlanders die zich bij ISIS hebben aangesloten zijn geen expliciet doelwit van de Nederlandse overheid.
Zijn er Nederlanders betrokken bij het doorzoeken van de database in Jordanië?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat Nederland op een andere manier inlichtingen verstrekt die bijdragen aan de operatie «Gallant Phoenix»? Zo ja, gaat u hiertegen stappen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Onderzoekers OPCW linken Syrië aan grote sarinaanval in 2013’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoekers OPCW linken Syrië aan grote sarinaanval in 2013»?1
Ja, zie ook mijn eerdere brief hierover van 15 februari jl. in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie van Buitenlandse Zaken met kamerstuknummer (Kamerstuk 32 623, nr. 188).
Wat vindt u van het feit dat nu wederom is aangetoond dat president Assad een gifgasaanval heeft gepleegd?
Het gaat hier om berichten die in de media zijn verschenen. Deze berichten kan de OPCW niet bevestigen, hetgeen het prematuur maakt om hier directe consequenties aan te verbinden. Wel bevestigen de berichten de verdenking dat het Syrische regime bij voortduring chemische wapens heeft gebruikt tegen haar bevolking en vormen ze reden te meer voor het kabinet om Syrië in de VN-veiligheidsraad, bij de OPCW en in andere internationale fora krachtig te (blijven) veroordelen voor het gebruik van chemische wapens.
Welke consequenties verbindt u aan dit rapport van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW)?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u deze afschuwelijke oorlogsmisdaad aan de orde stellen in de VN-veiligheidsraad?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er in het Syrië van de toekomst nog plaats is voor Assad en zijn regime?
Het kabinet is van mening dat een duurzame oplossing van het conflict niet kan worden bereikt terwijl Assad aan de macht blijft. Er dient een politieke oplossing voor het conflict te worden gevonden binnen de kaders van VN-veiligheidsresolutie 2254. Naast de inzet om accountability en naleving van internationaal recht te bevorderen, steunt het kabinet daarom het VN-geleide proces in Genève. Nederland financiert informele dialogen tussen verschillende Syrische groepen (zogenoemde track-II-bijeenkomsten), en steunt ook de Syrische Vrouwenadviesraad, die het team van VN-gezant Staffan de Mistura adviseert.
Kunt u aangeven welke consequenties de eerdere rapporten van de OPCW hebben gehad waarin is vast komen te staan dat Assad gifgas heeft gebruikt?
Het gebruik van chemische wapens is onder internationaal recht onder geen beding geoorloofd, de inzet van deze wapens mag dan ook nooit onbestraft blijven. Het kabinet zet zich daarom, zowel binnen als buiten de VN-Veiligheidsraad, samen met gelijkgezinde landen in om het gebruik van chemische wapens in Syrië te stoppen. In de Veiligheidsraad, noch in de Uitvoerende Raad van de OPCW kan tot nu toe een meerderheid worden gevonden die bereid is Syrië te veroordelen voor het – aangetoonde – gebruik van gifgas. Het is derhalve nog niet gelukt om in internationaal verband directe consequenties te verbinden aan het bewezen gebruik van aanvallen met chemische wapens. Het kabinet blijft zich hiervoor echter inspannen.
Om toch zoveel mogelijk druk op Syrië uit te oefenen, steunt het kabinet een aantal initiatieven die het streven naar accountability ondersteunen. Nederland behoort tot de groep landen die het recent gelanceerde Franse initiatief ondersteund heeft voor een internationaal partnerschap tegen de straffeloosheid van het gebruik van chemische wapens.
Ook heeft Nederland in 2016 de oprichting gesteund van het IIIM, het International, Impartial and Independent Mechanism to Assist in the Investigation and Prosecution of Persons Responsible for the Most Serious Crimes under International Law Committed in the Syrian Arab Republic since March 2011. Dit niet alleen met een financiële bijdrage van in totaal 2,5 miljoen euro, maar ook door het faciliteren van een expertmeeting in Nederland. Het IIIM verzamelt, analyseert en bewaart bewijs van schendingen van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten en bereidt dossiers voor ten behoeve van mogelijke strafrechtelijke vervolging.
Voorts steunt Nederland de Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic die door de Mensenrechtenraad is ingesteld.
Nederland blijft daarnaast pleiten voor doorverwijzing door de VN-Veiligheidsraad van de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof, omdat het Syrische regime tot nu toe niet in staat is gebleken of bereid lijkt te zijn geweest zelf strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Echter, ook hiervoor is vooralsnog geen meerderheid te vinden in de Veiligheidsraad.
In EU-verband steunt het kabinet de maatregelen die door de Raad van de EU met betrekking tot Syrië worden genomen zolang de repressie tegen burgers aanhoudt. Het gaat hierbij onder meer om een olie-embargo, beperkingen op bepaalde investeringen, bevriezing van de tegoeden van de Syrische centrale bank binnen de EU en beperkingen op de uitvoer van materiaal en technologie die kunnen worden gebruikt voor binnenlandse repressie of voor toezicht op of interceptie van internetcommunicatie of telefoongesprekken.
Daarnaast onderhoudt de EU een lijst van personen (uit Syrië) voor wie een reisverbod geldt en van wie de tegoeden zijn bevroren wegens de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking, met inmiddels zo’n 240 personen en 67 entiteiten.
Het bericht ‘De onderkoning van Congo’ |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De onderkoning van Congo»?1
Ja. Het kabinet is bezorgd over de activiteiten van Dan Gertler, aangezien hij telkenmale in verband wordt gebracht met corruptie en omkoping, met name in de Democratische Republiek Congo (DRC). Het kabinet is van mening dat zijn praktijken een uiterst negatief effect hebben op de al zeer ernstige politieke en veiligheidscrisis in de DRC. Tijdens haar bezoek aan de DRC op 12 en 13 maart zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking haar zorgen uitspreken over de activiteiten van Gertler in DRC en de autoriteiten in de DRC aansporen om maatregelen te nemen tegen hem.
Is er na plaatsing van de Fleurette Group (die fiscaal in Nederland is gevestigd) op de Amerikaanse sanctielijst – die voortvloeit uit de zogeheten Magnitski-act, gericht tegen personen en bedrijven die betrokken zijn bij corruptie en mensenrechtenschendingen – door Nederland onderzoek gedaan naar dit bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is goed op de hoogte van het Amerikaanse strafrechtelijk onderzoek en de Amerikaanse sancties tegen Dan Gertler en een aantal van zijn bedrijven, waaronder Fleurette Holdings Netherlands en heeft hierover veelvuldig contact met de Amerikaanse overheid. De speciaal gezant voor natuurlijke hulpbronnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in november 2017 contact gezocht met het Nederlandse directielid van Fleurette Holdings om hem te wijzen op de zeer stringente Nederlandse positie inzake corruptie en belastingontwijking in de grondstoffensector. Deze meldde toen dat Fleurette Holdings reeds uit Nederland was vertrokken. Deze kwestie heeft inmiddels de volledige aandacht van de Nederlandse handhavingsinstanties.
Bent u bekend met het strafrechtelijk onderzoek dat loopt tegen het bedrijf? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om u te laten informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u door de Amerikaanse overheid geïnformeerd over de toelichting op de sanctionering van Gertler en een handjevol van zijn bedrijven, waaronder de Nederlandse vennootschap Fleurette Holdings Netherlands in Nieuwkoop? Zo ja, welke acties heeft u daarop ondernomen? Zo nee, bent u bereid zich alsnog te laten informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in navolging van de VS te onderzoeken of er in EU-verband sancties tegen Gertler en een handjevol van zijn bedrijven mogelijk zijn?
De EU kent geen sanctieregime dat zich laat vergelijken met de Amerikaanse Global Magnitsky act, waarop personen en bedrijven geplaatst kunnen worden die waar ook ter wereld verdacht worden van ernstige corruptie of mensenrechtenschendingen. Wel zijn er andere maatregelen die de EU kan nemen, bijvoorbeeld onder Artikel 97 van het Verdrag van Cotonou, dat ziet op het instellen van passende maatregelen in de hulprelatie indien er sprake is van grootschalige corruptie. In geval er sprake is van verdenking van strafbare feiten, zoals buitenlandse corruptie, zijn het Nederlandse Openbaar Ministerie en de FIOD belast met de detectie, opsporing en vervolging.
Welke mogelijkheden zijn er voor het invoeren van sancties tegen Gertler en zijn bedrijven vanuit Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Welke inspanningen verricht Nederland om betrokkenheid bij (internationale) corruptie te vermijden?
Nederland kent een integrale aanpak van corruptie, van preventie tot repressie.
Dit beleid is uiteengezet in de Kamerbrief van 10 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 VII, nr. 40). Het kabinet wil corruptie zoveel mogelijk voorkomen en waar corruptie ondanks preventieve maatregelen toch nog heeft plaatsgevonden, zo effectief mogelijk met alle beschikbare middelen en instrumenten bestrijden. Passieve en actieve omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland zijn strafbaar gesteld voor de Nederlandse wet. Het Nederlandse Openbaar Ministerie, de rijksrecherche en de FIOD zijn belast met de detectie, opsporing en vervolging van omkoping.
In 2016 heeft het kabinet een investering van 20 miljoen euro gedaan
voor de bestrijding van binnenlandse en buitenlandse corruptie en witwassen (Kamerstuk 29 911, nr. 134). Met deze investering is onder meer het Anti Corruptie Centrum bij de FIOD opgericht dat zich bezighoudt met het taakgebied van de FIOD aangaande corruptie.
Naast opsporing en vervolging, is het bevorderen van integriteit en bewustzijn bij het internationaal opererende bedrijfsleven van groot belang als preventieve maatregel om buitenlandse corruptie te bestrijden. In de communicatie tussen de Nederlandse overheid en bedrijven, zoals in de aanloop naar economische missies en rondetafelgesprekken, wordt het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen sterk aangemoedigd.
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader (Kamerstuk 26 485, nr. 164), en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. De bestrijding van corruptie is onderdeel van de OESO- richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om risico’s, zoals op het gebied van corruptie, te identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Deze due diligence (gepaste zorgvuldigheid) is een kernelement van de OESO-richtlijnen.
Het bericht ‘Rechten van meisjes blijven internationaal onderbelicht’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rechten van meisjes blijven internationaal onderbelicht»?1
Ja. Dit bericht betreft het onderzoeksrapport Girls» Rights are Human Rights, dat Plan International onlangs uitbracht. Plan International bekeek dertienhonderd internationale juridische documenten, inclusief verdragen, uit de periode 1930–2017. In bijna geen van die verdragen worden meisjesrechten expliciet genoemd.
Wat vindt u van het feit dat de rechten van meisjes wereldwijd onderbelicht blijven?
De rechten van meisjes vallen onder toonaangevende internationale verdragen zoals het VN-Vrouwenrechtenverdrag (1979) en het VN-Kinderrechtenverdrag (1989). Daarmee zijn zejuridisch gewaarborgd. Belangrijker is evenwel dat de rechten van meisjes in de praktijk vaak onderbelicht zijn. Meisjes hebben veelal een sociaal zwakkere positie dan jongens en hebben daardoor meer te maken met schending van hun rechten. Om deze reden verdienen de rechten van meisjes wereldwijd meer aandacht en ik blijf me hier consequent voor inzetten.
Hoe verklaart u het dat in bijna geen enkel internationaal verdrag meisjesrechten expliciet genoemd worden?
Het VN-Kinderrechtenverdrag geldt voor «ieder mens jonger dan 18 jaar», waardoor het van toepassing is op zowel jongens als meisjes. Daarnaast omvat het VN-Vrouwenrechtenverdrag de rechten van vrouwen van alle leeftijden, inclusief meisjes (meisjes worden ook genoemd in Artikel 10.f). Deze verdragen bevatten ook bepalingen die specifiek betrekking hebben op zaken die meisjes onevenredig treffen als uithuwelijking en alle vormen van geweld. Via deze verdragen worden de rechten van meisjes, ook al worden ze niet overal specifiek genoemd, gewaarborgd. Ook in het Europese regionale verdrag over geweld tegen vrouwen (de Istanbul Conventie) worden meisjes expliciet onder het bereik van het verdrag geschaard.
Op welke wijze gaat u eraan bijdragen dat meisjesrechten in internationale verdragen beter worden verankerd?
Het is niet wenselijk om het principe aan te tasten dat waar in verdragen wordt gesproken van mensenrechten, vrouwenrechten of kinderrechten, deze ook onverkort gelden voor meisjes. Daarom zal het kabinet er niet voor pleiten dat bestaande verdragen als het VN-Vrouwenrechtenverdrag en VN-Kinderrechtenverdrag gewijzigd worden en onderscheid gaan maken tussen vrouwen en meisjes, jongens en meisjes en andere geslachten, genderidentiteiten of leeftijden. Het aanbrengen van zo’n onderscheid in verdragen zou mogelijk de risico’s voor schending van meisjesrechten eerder vergroten dan verkleinen.
Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat het expliciet maken van meisjesrechten in sommige gevallen helpt om deze in de praktijk beter te waarborgen. Daarom zal het kabinet pleiten voor een expliciete vermelding van de rechten van meisjes wanneer onderhandelingen plaatsvinden over nieuwe bindende verdragen en bepalingen die betrekking hebben op schendingen waar juist meisjes mee te maken hebben (bijvoorbeeld genitale verminking).
Zo blijft het kabinet zich ook inzetten voor het expliciet maken van meisjesrechten in verschillende internationale fora en uitkomstdocumenten, zoals bijvoorbeeld in de Commission on the Status of Women, Mensenrechtenraad en Algemene Vereniging van de Verenigde Naties (AVVN). In de aankomende tweejaarlijkse AVVN-resolutie over geweld tegen vrouwen die in 2018 ingediend zal worden, zet het kabinet in op een expliciete vermelding van de rechten van meisjes.
Het is goed dat de rechten van meisjes reeds expliciet vermeld zijn in het 5e Duurzame Ontwikkelingsdoel: het behalen van gendergelijkheid en de empowermentvan alle vrouwen en meisjes.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat landen geen uitzonderingen maken op internationale verdragen, zoals het vrouwenrechtenverdrag van de Verenigde Naties?
Zowel het VN-Vrouwenrechtenverdrag als het Kinderrechtenverdrag sluiten het maken van voorbehouden niet uit. Voorbehouden die niet verenigbaar zijn met doel en strekking van de verdragen zijn echter niet toegestaan. Het kabinet zet bij beide verdragen in op zo min mogelijk voorbehouden, onder andere door gebruik te maken van de mogelijkheden die het verdragenrecht biedt om bezwaar te maken tegen voorbehouden van andere landen die naar het oordeel van de regering niet verenigbaar zijn met voorwerp en doel van het betreffende verdrag.
Het kabinet zal andere landen blijven aansporen om bestaande voorbehouden die indruisen tegen de rechten van meisjes in te trekken (met name met betrekking tot het VN-Vrouwenrechtenverdrag). Bijvoorbeeld via het Universal Periodic Review mechanisme van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, waarin landen elkaar beoordelen op de naleving van mensenrechtenverplichtingen. Een andere manier is via diplomatie op bilateraal niveau, inclusief inzet van de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur.
Bent u bereid meisjesrechten bespreekbaar te maken tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben zeker bereid om tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties meisjesrechten bespreekbaar te maken. Daarbij zal ik benadrukken dat het gaat om het naleven van verdragen en resoluties die de rechten van meisjes waarborgen, ook van belang voor het realiseren van alle Duurzame Ontwikkelingsdoelen.
Kent u het bericht «Journaliste moet Papua verlaten om tweets»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze BBC-journaliste Henschke uit Papoea is weggestuurd, en bent u bekend met vergelijkbare gevallen van uitzetting van buitenlandse journalisten door de Indonesische overheid?
Bij navraag is gebleken dat de BBC-journaliste inderdaad de provincie moest verlaten.
In de periode 2017–2018 werden enkele andere buitenlandse journalisten verzocht Papua te verlaten omdat volgens de Indonesische autoriteiten de vergunningen van journalisten in kwestie niet in orde waren.
Klopt het dat de Indonesische overheid zowel binnenlandse als buitenlandse journalisten actief tegenwerkt als het gaat om verslaggeving van de situatie van Papoea’s in Indonesië?
President Joko Widodo heeft in 2015 aangekondigd dat Papua open is voor buitenlandse journalisten. Zij moeten echter wel een vergunning aanvragen om in Papua te werken. Indonesische journalisten hebben geen vergunning nodig om in Papua te werken.
De Alliance for Independent Journalists,een beroepsorganisatie voor journalisten in Indonesië, spreekt in algemene zin van een verbetering van toegankelijkheid van Papua voor journalisten. Niettemin blijft persvrijheid in Papua een punt van zorg.
Wat doet Nederland in het kader van de beleidsprioriteit «vrijheid van meningsuiting» om ook de vrijheid te bevorderen van journalisten die verslag willen doen van de onderdrukking van de Papoeabevolking in Indonesië?
Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving, en is daarom één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd, zo ook in Indonesië.
Dit was ook de reden dat Nederland via de mensenrechtenambassadeur in 2017 deelnam aan de World Press Freedom Day in Jakarta. In zijn contacten met de Indonesische autoriteiten heeft de mensenrechtenambassadeur het belang van vrije pers en vrijheid van meningsuiting diverse malen benadrukt.
Daarnaast steunt Nederland de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid via het strategisch partnerschap met Free Press Unlimited (FPU). FPU werkt in Indonesië samen met partnerorganisaties die zich onder andere inzetten voor de verbetering van persvrijheid, en capaciteitsopbouw van vrouwelijke journalisten in Papua.
Kunt u aangeven in hoeverre er sprake is van een verdere achteruitgang van de mensenrechtensituatie van Papoea’s in Indonesië?
De situatie in de Indonesische provincies Papua en West-Papua kent diverse zorgpunten, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten.
Onder president Widodo zijn enkele bemoedigende stappen gezet. Zo is de sociaaleconomische ontwikkeling van Papua («bridging the gap») een prioriteit voor de president. Zijn inzet en aandacht toont hij ook door veelvuldige bezoeken aan Papua. Meest recentelijk bracht president Widodo op 20 december 2017 een bezoek aan de regio.
Ook maakt president Widodo werk van een meer structurele dialoog over de situatie in Papua. Zo sprak de president op 15 augustus 2017 in Jakarta met onder meer religieuze leiders en mensenrechtenactivisten uit Papua. Deze bijeenkomst betekende het startpunt van een dialoog tussen betrokkenen in Papua en de centrale overheid in Jakarta. Deze dialoog vormt een belangrijke stap in het bespreekbaar maken van diverse zorgpunten van de bevolking van Papua.
In eerdere antwoorden op schriftelijke vragen is ingegaan op de bijdrage van Nederland aan politietrainingen op Papoea2; wat is de huidige status van de Nederlandse politietraining in Indonesië, en in hoeverre droeg of draagt deze inzet bij aan een verbetering van de mensenrechtensituatie in West-Papoea?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme loopt tot juli 2019. Het programma heeft als doel om de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen te verbeteren door middel van dialoog en mensenrechtentrainingen. Dit is onder meer gebeurd via de training en inzet van Community Policing Officers («wijkagenten»). In de laatste fase van dit programma zijn Community Policing Forums (CPFs) opgericht, waarin de bevolking samen met het lokaal bestuur en de politie de situatie in hun dorpen bespreekt ter bevordering van de lokale veiligheid.
Uit het rapport van de Mid-term evaluation van het Community Policing Programme kwam onder meer naar voren dat lokale gemeenschappen in Papua de politie nu zelf vaker betrekken bij problemen, en dat het programma heeft bijgedragen aan het opbouwen van vertrouwen en de vermindering van spanning tussen de politie en de gemeenschappen. De politie hanteert deze formule nu ook in andere gebieden.
Wat doet Nederland om uit te sluiten dat deze politietraining op enigerlei wijze bijdraagt aan het bevestigen van de onderdrukkende structuren jegens de Papoeaminderheid?
Het Community Policing Programmewerkt met wijkagenten in Papua die zich in de lokale gemeenschap inzetten om diensten te verlenen aan burgers. Deze agenten zijn in de regel niet betrokken bij handhaving en zij dragen ook geen wapens bij zich.
Het gaat om een lange termijn inzet waarbij een cultuuromslag noodzakelijk is. De leiding van de provinciale politie in Papua heeft bij diverse gelegenheden gesteld het belang te erkennen van het winnen van het vertrouwen van de lokale gemeenschappen om incidenten te verminderen en daarmee de veiligheidssituatie te verbeteren.
Is Nederland bereid om, ook in EU- en VN-verband, bij de Indonesische overheid actief te blijven pleiten voor persvrijheid, voor het bevorderen van gelijke rechten voor de Papoeabevolking, en voor het stoppen en bestraffen van geweld tegen Papoea’s door onder meer leger en politie?
Ja. De mensenrechtensituatie in Indonesië, met inbegrip van de situatie in Papua, is onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Indonesië.
Zo heeft Nederland aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Papua tijdens de politieke consultaties met Indonesië eind november 2017. Ook tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog op 1 februari 2018 is de situatie in Papua aan bod gekomen, evenals tijdens de bespreking van de mensenrechtensituatie in Indonesië (Universal Periodic Review) in mei 2017 in de VN-Mensenrechtencommissie.
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië in mei 2017 een bezoek aan Papua gebracht. Naast gesprekken met betrokkenen in Papua, is de situatie in Papua ook in gesprekken in Jakarta, onder meer met de Minister van Justitie en mensenrechten, aan de orde geweest.
Kernwapenbeleid |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de specifieke plannen met de nucleaire vrije val vliegtuigbommen van het type B61 in de Nuclear Posture Review (NPR)?1
Ja.
Heeft de Amerikaanse overheid met u overlegd over het moderniseren van de B61-11 en kunt u aangeven wanneer precies de verouderde B61-11 van de Europese locaties verwijderd zal worden? Kunt u, meer specifiek, aangeven wanneer deze B61-11 bommen van Nederlands grondgebied naar de Verenigde Staten (VS) zullen worden overgebracht voor moderniseringswerkzaamheden?2
Zoals de Kamer bekend kunnen op basis van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De Verenigde Staten hebben een levensduurverlengingsprogramma (zogenaamde «Life Extension Program») met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van kernwapens van onder meer het type B61 blijvend te garanderen.
Is het tevens juist dat dit type kernwapen geschikt is voor de F-35?3 Hebt u tevens in het fact sheet over de modernisering dat bij de NPR was gevoegd, geconstateerd dat de F-35 een nucleaire taak krijgt?4 Op welke wijze heeft de Amerikaanse regering u hierover ingelicht?
De F-35 als systeem zal in opdracht van de Amerikaanse overheid geschikt zijn om kernwapens te dragen. De Amerikaanse overheid heeft het kabinet hierover in een vroeg stadium ingelicht, en de Kamer is hierover reeds in 2002 geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 9).
Hebt u de Amerikaanse regering ingelicht over het feit dat Nederland geen atoomtaak neemt voor de F-35, zoals vastgelegd in de motie-Van Dijk? Indien nee, waarom niet?5
Graag verwijst het kabinet naar de kabinetsreactie op de motie-Van Dijk (Kamerstuk 33 783, nr. 5). Hierin stelt het kabinet dat het de bedoeling is dat de F-35 deze taak van de F-16 zal overnemen.
Kunt u aangeven wat de voortgang in de productie van de B61-12 is? Kunt u aangeven in welke tijdsperiode de B61-12, die op Europese locaties gestationeerd zal worden, geproduceerd zal worden?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bovendien bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop u burgers in de omgeving beschermt tegen eventuele ongevallen, gezien de lange lijst met (bijna) ongelukken die inmiddels in de openbaarheid zijn gekomen?
Het Nationaal Crisisplan Straling (NCS) beschrijft de hoofdstructuur van de organisatie voor de crisisbeheersing bij alle situaties waarin ongewenst straling en/of radioactief materiaal vrijkomt of vrij dreigt te komen met een verhoogd risico voor mens en milieu. Dit plan is een uitwerking van vigerende wet- en regelgeving, zowel nationaal (zoals de Kernenergiewet (in het bijzonder art. 40), de Wet Veiligheidsregio’s en Politiewet 2012) als internationaal (bijvoorbeeld de relevante richtlijnen van de Europese Unie en conventies van het Internationaal Atoomenergieagentschap).
Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, informeren over de wijze waarop deze kernwapens over Nederlands grondgebied/door het Nederlandse luchtruim of door water worden vervoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het vertragingssysteem, waarbij de bom met een parachute vertraagd wordt zodat de piloot de «ground zero» tijdig kan verlaten, in het nieuwe model vervangen is door een tailkit? Kunt u toelichten wat deze nieuwe capaciteiten exact zijn, vooral waar het gaat om de toegevoegde «tailkit»?7
Uw kamer is hierover geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Knops en Omtzigt (beiden CDA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over nucleaire ontwapening en non-proliferatie (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1426).
Is het u bekend dat de toevoeging van de «tailkit» als doel heeft om meer gericht een doelwit te raken met dit kernwapen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat kernwapens die gerichter ingezet kunnen worden de drempel voor gebruik verlagen? Indien neen, waarom niet?
De omstandigheden waarin de NAVO de inzet van kernwapens zou kunnen overwegen zijn extremely remote, zoals de NAVO stelt in de Deterrence and Defence Posture Review. Het doel van kernwapens is immers de afschrikking van agressie, niet militaire inzet. Het effectiever maken van kernwapens vergroot de geloofwaardigheid van deze afschrikking, zodat een inzet ervan blijvend kan worden vermeden.
Deelt u de mening dat het nu een geschikt moment is om van modernisering van de B-61 af te zien?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat Nederland een stap moet doen om kernwapens te weren uit ons land? Zo ja, welke stappen wilt u ondernemen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in het licht van de regeringsverklaring dat een nieuwe veiligheidsstrategie aankondigt, van een Nederlandse kernwapentaak af te zien? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘voorbereiding kernramp kan beter’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Voorbereiding kernramp kan beter»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland, België en Duitsland onvoldoende voorbereid zijn op een kernramp?
Ik onderschrijf de aanbevelingen van de OVV. Binnenkort zal ik uw Kamer in de kabinetsreactie op het rapport aangeven hoe ik invulling zal geven aan de aanbevelingen. De ambtelijke voorbereidingen ter aanvulling van het bestaande pakket aan maatregelen zijn inmiddels gestart.
Welke maatregelen gaat u nemen om beter om te gaan met eventuele grensoverschrijdende incidenten met kerncentrales?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de voorlichting bij incidenten verbeteren?
De informatievoorziening aan de bevolking over incidenten met kerncentrales is in Nederland belegd bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De ongewone gebeurtenissen in Nederland worden gepubliceerd op de website van de ANVS en getwitterd. Over incidenten of ongewone gebeurtenissen in het buitenland worden met buitenlandse toezichthouders afspraken gemaakt om elkaar nog sneller en beter te informeren bij ongewone gebeurtenissen. De ANVS zal deze informatie over incidenten toegankelijker en makkelijker vindbaar maken. De ANVS inventariseert met de veiligheidspartners hoe burgers beter geïnformeerd kunnen worden over het handelen bij een eventueel kernongeval. De ANVS houdt hierbij rekening met de aanbevelingen van de OVV en de resultaten van het publieksonderzoek wat de ANVS in 2017 heeft laten doen naar de beleving van het publiek van nucleaire risico’s.
Ook op dit punt kom ik nader terug in de kabinetsreactie die wordt opgesteld.
Heeft u naar aanleiding van het rapport van de OVV al contact opgenomen met uw Belgische en Duitse collega? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Het rapport is door de OVV ter informatie aan België en Duitsland verstuurd. Het thema «grensoverschrijdende samenwerking bij nucleaire ongevallen» staat op de agenda van bilaterale overleggen met België en Duitsland, zowel op bestuurlijk als ook op ambtelijk niveau. Het OVV-rapport zal in die overleggen aan de orde worden gesteld. Bij het opstellen van de kabinetsreactie zal ik de Belgische en Duitse visie op de aanbevelingen van de OVV meenemen.
Op welke wijze wilt u beter gaan samenwerken met België en Duitsland om beter voorbereid te zijn op grensoverschrijdende incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u het dat het OVV constateert dat Nederlandse autoriteiten zich onvoldoende bewust zijn van onrust over incidenten met kerncentrales? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Het opinie-artikel ‘Wordt het niet tijd om Nederland iets ruimer te zien dan de Randstad? Kabinet, ik bied u Zuid Limburg’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het opinie-artikel «Wordt het niet tijd om Nederland iets ruimer te zien dan de Randstad? Kabinet, ik bied u Zuid Limburg»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het concept TriState en de rol van Zuid-Limburg daarin?
Het Regeerakkoord 2017–2021 zet de regio met haar maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving centraal en benoemt een sterke internationale inbedding van ons land als één van de ambities. Daarbij wil het kabinet breder kijken dan de Randstad, de toekomstige opgaven van Nederland met zijn steden en unieke regio’s waar nodig in samenhang bezien en hun ontwikkelingsmogelijkheden benutten.
Zo zet de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties zich namens het kabinet in voor het benutten van kansen en het wegnemen van belemmeringen die mensen ervaren in de grensregio’s. Samen met Duitse en Belgische overheden, vooral de deelstaten Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Wallonië en Vlaanderen, worden de belangrijkste knelpunten op het terrein van infrastructuur, sociale zaken en werkgelegenheid aangepakt. Zuid-Limburg kan daardoor (ook economisch) meer profiteren van zijn centrale ligging ten opzichte van de grote economische centra in Noordwest Europa zoals beschreven in het TriState concept. Ik waardeer dat de burgemeester van Maastricht zich hiervoor inzet.
De ontwikkeling van Zuid-Limburg dient bij voorkeur in die context bezien te worden, niet als een afgeleide van of alternatief voor de ontwikkeling en behoeften van de Randstad.
Niet alle opgaven en ontwikkelingen zijn immers tussen regio’s onderling uitwisselbaar. Zo betreft de woningbouwopgave de behoefte binnen de eigen regio. Ontwikkelingen elders, bijvoorbeeld in Zuid-Limburg, zullen dan ook niet leiden tot vermindering van de oververhitte woningmarkt in de Randstad.
De samenhang en relaties tussen de Randstad en de andere regio’s in en buiten Nederland kunnen aangegrepen worden om elkaar over en weer te versterken in plaats van te beconcurreren.
Dit betekent dat Rijk en regio’s de cruciale keuzes gezamenlijk moeten maken, zodat de wederzijdse investeringen en ontwikkelingen beter op elkaar worden afgestemd.
Daarom waardeer ik de wijze waarop Maastricht op het gebied van de woningmarkt naar de toekomst van haar stad kijkt. In recente prestatieafspraken is er aandacht voor betaalbaarheid, duurzaamheid en wonen en zorg. Ook zijn er enkele samenwerkingstafels middenhuur georganiseerd, waarin de gemeente samen met de marktpartijen de behoefte aan dit segment heeft onderzocht.
Deelt u de mening van de burgemeester van Maastricht dat in Zuid-Limburg economische kansen liggen die benut kunnen worden zonder dat landschap, natuur en leefbaarheid onder druk komen te staan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze kansen benutten?
De provincies en de gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke ontwikkeling van hun regio en wegen de gevolgen van de economische ontwikkeling en verstedelijking voor onder meer landschap, natuur en leefbaarheid zelf af. Elke regio in Nederland is uniek en kan de eigen specifieke kwaliteiten versterken en de economische structuur verder ontwikkelen. Ook Zuid-Limburg heeft zijn kwaliteiten met een gunstige ligging ten opzichte van de economische kerngebieden in Noord West-Europa.
Waar nodig werken Rijk en regio samen, zoals bij de A2 Maastricht. De realisatie van die tunnel biedt in Limburg een zeer aantrekkelijke, binnenstedelijke locatie voor gebiedsontwikkeling.
Het Rijk kan de versterking van de regionale economische structuur waar mogelijk ondersteunen. Daarvoor hebben we een breed instrumentarium beschikbaar, variërend van de nieuwe regionale enveloppe en het Interbestuurlijk Programma tot bestaande instrumenten zoals het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Ook de Beleidsverkenning Vestigingsklimaat Nederland (BVNL) en het Interbestuurlijk Actieprogramma Bevolkingsdaling zijn relevant. Deze worden verwerkt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Waar bedrijven en burgers zich uiteindelijk vestigen is hun eigen keuze, het kabinet zet niet in op een actief spreidingsbeleid.
Voor het stimuleren van de economie en arbeidsmarkt in grensregio’s heeft het toenmalige kabinet in het najaar van 2015 samen met gemeenten, grensprovincies, euregio ’s en MKB-Nederland het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld. Dit team heeft in januari 2017 het rapport «Grenzen slechten, regio’s verbinden, mensen bewegen» aangeboden.2 Het rapport bevat 15 doelen en 40 concrete actiepunten. Deze zijn inmiddels in gang gezet en alle betrokkenen, dus ook het Rijk, zullen zich ook in 2018 inspannen om de actiepunten uit te voeren en indien nodig nieuwe punten te adresseren. De Staatssecretaris van BZK zal in het voorjaar van 2018 de Tweede Kamer over de voortgang hieromtrent nader informeren.
Eind dit jaar verschijnt het concept van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI): de nationale visie op de fysieke leefomgeving. Daarin zal nader worden ingegaan op de internationale positionering van ons land. Tegen die achtergrond is TriState City een interessante bijdrage aan de gedachtenvorming over de toekomstige ontwikkeling van ons land zoals die in de NOVI gestalte zal krijgen.
Op welke wijze neemt u de uitgestoken hand van de burgemeester van Maastricht aan om de druk op de randstad te verminderen en de economie van Zuid-Limburg te ontwikkelen?
Zie bij vragen 2 en 3
Van welke andere gemeenten heeft u soortgelijke signalen ontvangen en op welke wijze gaat u met deze gemeenten samenwerken?
Ik ontvang signalen van gemeenten en ook vele andere partijen om intensiever samen te werken bij het realiseren van (regionale) gebiedsopgaven. Er is sprake van samenhang, krachtenbundeling en gedeelde belangen.
Ik wil graag benadrukken dat dit kabinet er is voor heel Nederland; voor stedelijke regio’s en landelijk gebied. Het kabinet hecht er waarde aan om in elk gebied de unieke gebiedsspecifieke omstandigheden als vertrekpunt te nemen. De signalen van partijen geven aanleiding voor het aangaan van partnerschappen met gebieden die hun opgaven samen met inzet van het Rijk willen realiseren, zoals in het geval van Zuid-Limburg, de bevolkingsdaling en de kansen van grensoverschrijdende samenwerking. De mogelijkheden voor het sluiten van een deal op de Zuid-Limburgse opgaven worden thans met verschillende partijen in dit gebied verkend.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Moordaanslagen op Turkse burgers in Europa die in voorbereiding zouden zijn |
|
Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Femke Merel Arissen (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «HDP MP says he received intelligence on assassination plans against Turkish citizens in Europe» over plannen voor moordaanslagen op Turkse burgers in Europa die voorbereid zouden worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorgwekkende beweringen in dit bericht?
Er is met aandacht gekeken naar de beweringen die in dit bericht worden gedaan. In diverse landen is dit bericht in de media gepubliceerd. De berichtgevingen kunnen zorgen voor spanningen en gevoelens van onveiligheid binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Zoals eerder gemeld2 is de overheid hierop extra alert. Bedreigingen in welke vorm dan ook zijn ontoelaatbaar op Nederlands grondgebied. Het bestaan van plannen voor moordaanslagen op Turkse burgers kan ik niet bevestigen.
Bent u bereid uit te zoeken in hoeverre de beweringen kloppen en worden, indien nodig, extra veiligheidsmaatregelen genomen?
De overheid monitort de ontwikkelingen rond spanningen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap en de veiligheid van burgers. Indien nodig worden veiligheids- of andere maatregelen getroffen die bijdragen aan de veiligheid en/of vermindering van de eventuele spanningen. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging, intimidatie of geweld roep ik nogmaals nadrukkelijk op om melding en/of aangifte te doen.
Het bericht ‘Wees een voorbeeld, geen bullebak’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wees een voorbeeld, geen bullebak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van Luitenant-kolonel Dalenberg dat de coördinatietijd bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA) door fysieke en mentale uitputting zijn doel voorbij schiet?
De in het promotieonderzoek geschetste praktijken vinden nu niet meer plaats. Op basis van de bevindingen van Dalenberg en de gesprekken daarover binnen de KMA zijn al verschillende veranderingen doorgevoerd in de coördinatietijd (de co-tijd). De focus ligt nu minder op het «schreeuwen» en «fysiek belasten» en meer op het «confronteren met het eigen onvermogen» en het «enthousiasmeren door het goede voorbeeld te geven». Door het onderzoek van Dalenberg en de gesprekken daarover, tussen de cadetten onderling, werden de opdrachten meer gericht op het kunnen presteren onder druk en het snel kunnen verwerken van informatie, competenties die passen bij het werk van een officier.
Neemt u de uitkomsten van het onderzoek dat de inwijdingsrituelen, zoals die nu bij de KMA gangbaar zijn, niet zoveel toevoegen aan de professionele vorming? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek van Dalenberg blijkt dat er in de huidige vorm van de Co-tijd wel degelijk sprake is van positieve effecten: deelnemers zijn enthousiaster voor de organisatie en identificeren zich meer met de waarden van die organisatie. Het in korte tijd bereiken van deze positieve effecten toont aan dat een socialisatieperiode, mits uitgevoerd met de juiste begeleiding, een belangrijk instrument is.
Een van de aanbevelingen die uit het onderzoek van Dalenberg volgt is dat het verder integreren van de militaire opleiding vanuit de KMA met de wetenschappelijke vorming vanuit de Faculteit en met de ontwikkelmogelijkheden (persoonsvorming) die het Cadettencorps biedt, kan bijdragen aan een betere officiersvorming. In die zin is er wel degelijk een belangrijke rol weggelegd voor het Cadettencorps en dus ook de Co-tijd, met betrekking tot de professionele vorming.
Op welke wijze gaat u de kennis die is opgedaan in het promotieonderzoek binnen de krijgsmacht delen om daarvan te kunnen leren?
Het promotieonderzoek van luitenant-kolonel Dalenberg is een goed voorbeeld van het belang van wetenschappelijk onderzoek bij en voor Defensie. Defensie is hem dan ook erkentelijk voor zijn onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de co-tijd een goede potentie heeft om ingezet te worden als opleidingsinstrument voor zowel de nieuwkomers als de derde- en vierdejaars cadetten. Mede door het onderzoek van Dalenberg zijn de opdrachten nu meer gericht op competenties die passen bij het werk van een officier. De voorbeeldfunctie van de ouderejaars is hiermee versterkt en er is geen plaats meer voor de bestraffende bullebak verminderd. De Co-tijd is daardoor niet alleen productiever voor cadetten, die hierdoor mentaal weerbaarder worden, maar ook voor ouderejaars die hierdoor meer aan hun verantwoordelijkheidsgevoel en leiderschapskwaliteiten werken.
Het is belangrijk scherp te blijven op de te bereiken doelen en effecten van de co-tijd. De Co-tijd is door de jaren heen met de tijd mee veranderd en zal dat blijven doen. Alle cadetten en begeleiders hebben er baat bij kritisch te kijken naar hun gedrag en de bestaande procedures en daarover met elkaar in gesprek te blijven.
Deelt u de mening dat het promotieonderzoek aantoont dat de regels over inwijdingsrituelen binnen Defensie duidelijker moeten worden gemaakt, inclusief een expliciet verbod op ontgroeningen, zoals voorgesteld in motie Ploumen/Karabulut (kamerstuk 34 775-X nr. 50)? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder gemeld dat ontgroeningen verboden zijn en dat inwijdingsrituelen wel zijn toegestaan. Inwijdingsrituelen zijn bedoeld om de saamhorigheid te versterken en het naleven van normen en waarden te bevorderen. Voor deze inwijdingsrituelen bestaat een defensie-brede aanwijzing, die in algemene zin de regels beschrijft waaraan de inwijdingsrituelen moeten voldoen. Hiermee worden commandanten gewezen op hun verantwoordelijkheden, zoals het voorkomen van excessen en misstanden. Commandanten houden toezicht en zijn verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van inwijdingsrituelen. Deze aanwijzing uit 2013 wordt momenteel herzien. Gekeken wordt of de oorspronkelijke aanwijzing voldoende «scherp» is om de goede uitvoering van inwijdingsrituelen te waarborgen. Vooral de rol en de verantwoordelijkheid van het (leidinggevend) kader wordt verder verduidelijkt.
Hoe en op welke termijn gaat u het promotieonderzoek onder aandacht brengen van de Commissie sociaal veilige werkomgeving?
Luitenant-kolonel Dalenberg heeft zijn promotieonderzoek intussen al aangeboden aan de commissie sociaal veilige werkomgeving defensie.
Integriteit van het lokaal bestuur in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Benoeming omstreden wethouder zet Limburgse Brunssum op stelten»?1
De situatie in Brunssum is mij bekend. Na de eerste berichten over de bestuurlijke problematiek in Brunssum heb ik vorige week reeds benadrukt dat in een dergelijke situatie alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. En dat het belangrijk is dat we dit stap voor stap bekijken.
Voorts heb ik vorige week de commissaris van de Koning voor de provincie Limburg in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan – op grond van artikel 116 van de Provinciewet – verzocht om ambtsbericht over de situatie in Brunssum.
Mede naar aanleiding van dat ambtsbericht heb ik heden (donderdag 14 december) een constructief gesprek gevoerd met de commissaris van de Koning, burgemeester Winants en aankomend waarnemend burgemeester Leers van de gemeente Brunssum.
Alle betrokkenen zijn het er over eens dat het belang van een goede bestuurlijke situatie van Brunssum voorop staat. Het benoemen van de heer Leers als waarnemend burgemeester, met de heldere opdracht om tot herstel van de bestuurlijke verhoudingen te komen, is een krachtig signaal dat de situatie in Brunssum verbetering behoeft. Ik heb er het volle vertrouwen in dat de heer Leers met zijn ervaring van betekenis kan zijn in de bestuurlijke situatie van Brunssum. Het gesprek van donderdag 14 december is er over gegaan hoe waarnemend burgemeester Leers nu het beste kan worden ondersteund om zijn missie te laten slagen. Afgesproken is dat hij en commissaris van de Koning Bovens mij zullen blijven informeren over de voortgang van de beoogde verbeteringen. Ik zal aan de hand van die informatie met hen eventuele vervolgstappen nader overwegen.
Hoe beoordeelt u het feit dat zowel de burgemeester van Brunssum als de gouverneur Bovens vinden dat de wethouder niet te handhaven is omdat hij een risico vormt voor de bestuurbaarheid van de gemeente?
Zie antwoord vraag 1.
Welke handvatten hebben burgemeesters dan wel CdK's in situaties waarbij integriteit in het geding is en waarbij bestuurders toch op hun post blijven zitten?
In de gemeentelijke autonomie ligt besloten dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het lokale bestuur. Integriteit is een gemeentebrede aangelegenheid; volksvertegenwoordigers en bestuurders dienen in de eerste plaats zelf zorg te dragen voor de integriteit van hun optreden.
Op grond van artikel 170, tweede lid, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de opdracht om de bestuurlijke integriteit van de gemeente te bevorderen. In situaties waarbij de integriteit van een bestuurder in het geding is, kan de burgemeester beslissen om een onafhankelijk integriteitsrapport te laten opstellen. Op basis van de conclusies van een dergelijk rapport bepaalt de burgemeester vervolgens welke eventuele nadere stappen kunnen worden genomen. Eén van die stappen kan zijn dat de burgemeester overleg pleegt met de commissaris van de Koning. Op grond van artikel 182, eerste lid, onder c, van de Provinciewet is de commissaris van de Koning belast met het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in de gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
In de Ambtsinstructie commissaris van de Koning (artikel 7b) is opgenomen dat de Commissaris de Minister informeert bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in de gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit in het geding is, alsmede over de maatregelen die hij ter zake neemt.
Veelal zal in onderling overleg en afstemming met de gemeenteraad worden bepaald of er voor de gemeenteraad redenen zijn om het vertrouwen met betrekking tot een bestuurder op te zeggen. Doorgaans worden op deze manier bestuurlijke problemen bij gemeenten door de gemeenten zelf opgelost.
Indien de gemeenteraad van mening is dat er onvoldoende redenen aanwezig zijn om het vertrouwen in een bestuurder op te zeggen, hebben de burgemeester en de commissaris van de Koning op dit moment geen specifieke bevoegdheden om in te grijpen. Mede op verzoek van de Kring van Commissarissen buig ik mij over de vraag of uitbreiding van de gereedschapskist van het wettelijk instrumentarium in deze opportuun is, alsmede of een effectieve aanpak van gemeenten met aanhoudende bestuurlijke problemen ook via andere wegen kan worden bewerkstelligd. Ik streef ernaar uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2018 nader te informeren.
Het bericht dat België zijn kerncentrales langer zou openhouden |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «België moet kerncentrales Tihange en Doel mogelijk langer openhouden»?1
Ja.
Kunt u bij uw Belgische ambtsgenoot informeren of het waar is dat onder andere de kerncentrales van Tihange en Doel mogelijk ook na 2025 nog open moeten blijven en kunt u de Kamer hierover informeren?
In het Belgische regeerakkoord is opgenomen dat de regering de noodzakelijke maatregelen zal treffen om de kernuitstap in 2025 mogelijk te maken. Momenteel onderhandelen de federale en gewestelijke ministers van Energie van België over een nieuw af te sluiten energiepact. Deze onderhandelingen worden naar verwachting deze maand afgerond. Onderdeel van het energiepact is het vaststellen van een langere termijn visie (2030 en 2050) van de Belgische energiemix.
Het is nog onduidelijk of en zo ja in hoeverre daarin wordt vastgehouden aan het huidige federale regeerakkoord over de geplande kernuitstap tegen 2025. Nederland wacht de resultaten van deze onderhandelingen af en gaat vooralsnog uit van de afspraken in het regeerakkoord.
In hoeverre wijkt het openhouden van deze kerncentrales na 2025 af van eerdere voornemens of beloften van de Belgische regering om de centrales te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze kerncentrales langer open blijven? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de Belgische regering ertoe aan te zetten om deze centrales wel tijdig te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een veilige exploitatie van kerncentrales is voor Nederland leidend. De veiligheid van de Belgische centrales is op de eerste plaats een Belgische verantwoordelijkheid. Nederland volgt de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van de kerncentrale in Tihange op de voet. Ter opvolging van de motie Wassenberg (Kamerstuk 25 422, nr. 189) heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de verantwoordelijke Belgische Minister, Minister Jambon, geïnformeerd over het dringende verzoek van de Tweede Kamer om de kerncentrale in Tihange zo snel mogelijk te sluiten. Daarnaast heeft de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) onlangs zijn samenwerking met de Belgische toezichthouder, het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC),versterkt door het tekenen van een overeenkomst die gericht is op intensivering van samenwerking waar het de grensoverschrijdende veiligheidsgerelateerde aspecten van kerncentrales betreft.
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar Kamerbrief (Kamerstuk 25 422, nr. 206) van 14 september jl. heeft aangegeven is er op dit moment feitelijk geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de reactor in Tihange.
De exacte invulling van de energiemix is op de eerste plaats een nationale bevoegdheid. In België verzorgen de zeven kernreactoren circa 60% van de Belgische elektriciteitsopwekking. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van België met haar buurlanden vergroot de mogelijkheid dat import van elektriciteit de weggevallen productie (deels) kan vervangen. De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn al goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Daarnaast is verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit staand beleid.
Hoe verhoudt het langer openhouden van de kerncentrale van Tihange zich tot de wens van de Kamer dat de Nederlandse regering bij de Belgische regering op sluiting van deze kerncentrale aandringt?2 Deelt u de mening dat het mogelijk langer openhouden van deze kerncentrale nog meer dan voorheen het belang benadrukt dat u bij de Belgische regering aandringt op sluiting? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit opnieuw namens de Nederlandse regering duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze problematiek in Europees verband te bespreken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Conform de EU-verordening inzake de governance van de Energie Unie dienen alle EU-lidstaten een integraal nationale energie en klimaatplan (INEK) op te stellen waarin zij aangeven welke bijdrage zij zullen leveren om de Europese 2030 doelstellingen voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en het verminderen van broeikasgasemissies te behalen. Eén van de verplichtingen die lidstaten bij het opstellen van hun INEK hebben is om buurlanden voorafgaand aan indiening te consulteren over de voorgestelde doelen en maatregelen die zij in hun INEK voorstellen. Lidstaten dienen vervolgens in hun INEK aan te geven wat zijn met de inbreng die uit deze consultatie volgt hebben gedaan. Hiernaast hebben de voorgaande Minister van Economische Zaken en de Belgische Minister van Energie Marghem een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend waarin beide landen onder meer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnetbeheerders (TenneT en Elia) werken intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten, maar ook aan een uitbreiding van de interconnectiecapaciteit. Nederland zal deze mogelijkheden komend jaar benutten om ook op Europees niveau en bilateraal het nationaal beleid en maatregelen van onze buurlanden te bespreken.
Het bericht 'Geweld tegen Rohingya: 'Massaslachtingen met honderden doden'' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geweld tegen Rohingya: «Massaslachtingen met honderden doden»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van zowel de onderzoekers van het United States Holocaust Memorial Museum als de Aziatische tak van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, die op basis van hun onderzoek concluderen dat er sprake was van etnische zuivering van de Rohingya-moslims door het leger van Myanmar?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over berichten over mensenrechtenschendingen door het Myanmarese leger tegen Rohingya in Rakhine State en ziet in dit licht de vele verwijzingen naar etnische zuivering door niet alleen NGOs maar ook de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten. Het feit dat meer dan 622,000 Rohingya Myanmar ontvlucht zijn naar Bangladesh en de getuigenissen van vluchtelingen, die zijn opgetekend door VN vertegenwoordigers, wijzen zonder meer in de richting van disproportioneel en doelgericht gebruik van geweld. Een diepgaand onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek is noodzakelijk om conclusies te kunnen trekken. Het kabinet blijft dan ook samen met andere EU lidstaten de regering van Myanmar oproepen om mee te werken aan de Fact Finding Missie (FFM) die op 24 maart 2017 is ingesteld door de VN Mensenrechtenraad om een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek uit te voeren.
In mensenrechtenfora zet het kabinet zich daarnaast in voor sterke druk op de regering van Myanmar om actie te ondernemen om 1) het geweld te stoppen, waaronder seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes, 2) volledige en ongehinderde humanitaire toegang en toegang voor de FFM te verlenen, 3) veilige, vrijwillige en duurzame terugkeer van Rohingya vluchtelingen te faciliteren naar hun oorspronkelijke dorpen, en 4) de aanbevelingen van de Annan Adviescommissie voor Rakhine State te implementeren. In het kader van het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad zal Nederland zich inzetten voor opvolging van de voorzittersverklaring over Myanmar van 6 november jl.
Welke mogelijkheden ziet u voor extra beschermingsmaatregelen ten behoeve van vrouwen en meisjes die, zoals ook de onderzoekers concluderen, op grote schaal slachtoffer zijn van verkrachting door de Myanmarese militairen?
Het kabinet acht het grote aantal gevallen van seksueel gerelateerd geweld die door onder andere hulpverleners gerapporteerd worden, alarmerend en onacceptabel.
Vrouwen die nieuw aankomen in Bangladesh ontvangen van VN humanitaire organisaties zoals UNHCR, UNFPA en het IOM speciale hulppakketten. Deze pakketten bevatten essentiële middelen om de mobiliteit, veiligheid en waardigheid van vrouwen en meisjes in de vluchtelingenkampen te waarborgen.
Nederland steunt een UNFPA-programma voor seksuele en reproductieve gezondheid in Bangladesh met een bijdrage van EUR 3,6 miljoen waarvoor ongeveer EUR 1,3 miljoen wordt uitgegeven aan opvang van en steun aan slachtoffers van seksueel geweld in het gebied waar de Rohingya zich bevinden. Tot op heden zijn door UNFPA met Nederlandse steun 13 vrouwvriendelijke zones ingericht in de geïmproviseerde kampen waar 31.902 vrouwen en meisjes psychosociale zorg hebben gekregen. Tevens zijn 1.639 slachtoffers van seksueel geweld doorverwezen naar medische noodhulp instellingen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gaat met Nederlandse steun samenwerken met humanitaire partners om te zorgen voor toegang tot goede seksueel en reproductieve diensten waaronder toegang tot anticonceptie en veilige abortus om ongewenste zwangerschappen te voorkomen.
Nederland zal tevens EUR 11 miljoen bijdragen aan het Multi Donor Trust Fund (MDTF) op het gebied van gezondheidszorg van het Bangladesh Ministerie van Gezondheid (waarvan EUR 4 miljoen van She Decides). Momenteel wordt bekeken of uit dit MDTF additioneel fondsen beschikbaar kunnen worden gesteld voor de opvang van Rohingya vluchtelingen in Bangladesh. Dit programma richt zich onder andere op medische zorg aan slachtoffers van verkrachtingen, Family Planning, antenatale zorg en verloskundige zorg.
Welke mogelijkheden ziet u om, naast de humanitaire bijdrage die Nederland al doet, middelen in te zetten voor psychosociale hulp aan vrouwen en meisjes zoals traumaverwerking?
Nederland benadrukt via zijn rol in bestuursorganen van VN-organisaties, Internationale Rode Kruis (ICRC) en in contacten met humanitaire organisaties, het belang van psychosociale hulp als het gaat om slachtoffers van seksueel geweld en de noodzaak hier aandacht aan te besteden in de programma’s.
Van de EUR 3 miljoen noodhulp die het kabinet via de Dutch Relief Alliance (DRA) in Bangladesh verstrekt gaat een deel naar organisaties die actief zijn op het gebied van psychosociale hulpverlening. Nederlandse kennis en expertise wordt bovendien benut binnen (internationale) hulporganisaties zoals de WHO en UNHCR waar het aantal Nederlanders werkzaam op het gebied van psychosociale hulp relatief hoog is. Psychosociale hulp maakt daarnaast onderdeel uit van de hulp die VN (UNICEF en UNFPA) en humanitaire organisaties, deels met Nederlandse financiële steun bieden in de opvangkampen in Bangladesh. Nederland ondersteunt daarnaast de lokale organisatie SANGJOG onder andere voor het bieden van psychosociale hulp aan de Rohingya’s.
Deze organisaties hebben een focus op water, sanitatie en hygiëne, onderdak en bescherming, met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, adolescenten, jonge moeders en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).
Wat vindt u van het voorstel van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN), die de leden van de VN Veiligheidsraad heeft opgeroepen concrete stappen te zetten om vrouwen in conflictgebieden beter te beschermen door een thematisch sanctieregime tegen geweld tegen vrouwen in te stellen, in het licht van het (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes in Myanmar dat nu onbestraft lijkt te blijven?
Het kabinet is het met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties eens dat vrouwen in conflictgebieden extra bescherming verdienen tegen geweld. De Secretaris-Generaal vraagt, in zijn recente rapport over Vrouwen, Vrede en Veiligheid, de leden van de Veiligheidsraad bij het uitwerken van sanctieregimes prioriteit en zichtbaarheid te geven aan rechten van vrouwen. Daarnaast vraagt hij de leden van de Raad te overwegen om thematische sanctieregimes in te stellen op onderwerpen als seksueel en gendergerelateerd geweld in conflictsituaties, mensenhandel, gerichte ontvoeringen en gevallen van het doden van vrouwen en meisjes en grove schendingen van vrouwenrechten. Zoals ook door de Minister van Buitenlandse Zaken werd gesteld in de BZ-begrotingsbehandeling op 15 november, is de ervaring dat in de Veiligheidsraad substantiële weerstand bestaat tegen het instellen van dergelijke wereldwijde thematische sanctieregimes, ook omdat die moeilijk handhaafbaar zijn. Dit laat onverlet dat de inzet van het kabinet erop gericht blijft dat bestraffing van seksueel geweld tegen vrouwen zoveel mogelijk wordt meegenomen in bestaande sanctieregimes; dit is vooral mogelijk als in het regime een mensenrechtencomponent is opgenomen. Een voorbeeld hiervan is het VNVR-sanctieregime voor de Democratische Republiek Congo, waar betrokkenheid bij gender based violence een expliciete reden is voor opname van individuen op de sanctielijst. De Nederlandse inzet is gericht op het beter toepassen van dit criterium, en genderexpertise meer onderdeel uit te laten maken van expertpanels behorend bij sanctieregimes. Ook de Speciale Vertegenwoordiger van de SGVN voor seksueel geweld in conflictsituaties kan bijdragen aan het belichten van de situatie van deze groep vrouwen en meisjes in Myanmar.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het lidmaatschap van Nederland van de VN Veiligheidsraad een voortrekkersrol te spelen bij het instellen van zo een thematisch sanctieregime? Bent u bereid om te inventariseren bij gelijkgestemde landen hoe men aankijkt tegen het instellen van een thematisch sanctieregime om seksueel geweld tegen vrouwen te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Geheime deal: veel meer IS’ers mochten Raqqa ontvluchten’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geheime deal: veel meer IS’ers mochten Raqqa ontvluchten?»1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat honderden ISIS-strijders een veilige aftocht uit Raqqa hebben gekregen?
De Coalitie heeft in een verklaring2 op 14 oktober jl. laten weten op de hoogte te
zijn van de evacuatie van gezinnen en strijders uit Raqqa en de afspraak hierover tussen de lokale raad en tribale leiders. Het voornaamste doel was om de burgers van Raqqa te beschermen, die tot op het laatste moment in de strijd als menselijk schild werden gebruikt door IS. De Coalitie was niet betrokken bij de gesprekken die tot deze afspraak hebben geleid, noch is Nederland hierover vooraf geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat ISIS-strijders nu een vrije aftocht lijken te hebben gekregen?
Nederland heeft tijdens de strijd om Raqqa meerdere malen opgeroepen tot het beschermen van burgers. In dat licht heeft het kabinet er begrip voor dat tribale leiders in Raqqa maatregelen namen om burgerslachtoffers te voorkomen en de strijd om Raqqa te bespoedigen. Dat sommige gewapende strijders meegenomen zijn in die afspraak en van de evacuatie hebben kunnen profiteren is echter zorgwekkend en zeer ongewenst.
Weet u wat er na de aftocht met deze terroristen is gebeurd?
Amerikaanse gesprekspartners stellen dat het leeuwendeel van de vrijgelaten strijders, die hoofdzakelijk afkomstig waren uit lokale stammen, na screening door de Syrian Democratic Forces is overgedragen aan de lokale tribale leiders.
Is er enig zicht op de locatie waar deze ISIS-strijders zich nu bevinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met uw collega’s binnen de anti ISIS-coalitie om te overleggen over de besluitvorming rond deze evacuatie en de Kamer daarover te informeren?
Nederland heeft op 15 november jl. in anti-ISIS coalitieverband op hoogambtelijk niveau de zorgen over de afspraak die heeft geleid tot deze evacuatie van gezinnen en strijders onder de aandacht gebracht bij de Deputy Special Presidential Envoy van de Coalitie, Luitenant-Generaal b.d. Terry Wolff. Hieruit komt naar voren dat deze zorgen binnen de Coalitie breed worden gedeeld en dat deze afspraak ook niet de keuze van de Coalitie zou zijn geweest. De Tweede Kamer is hierover op dezelfde dag geïnformeerd tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, zowel in mondelinge als schriftelijke antwoorden op vragen van de Kamer (BZDOC-1015490419-130).
Het bericht ‘Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Militairen mishandeld bij ontgroeningsritueel» en «Wat gebeurde er in deze kazerne»?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de oproep van de militaire vakbond VBM die wil dat inwijdingsrituelen in de krijgsmacht worden afgeschaft?2
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn er allemaal genomen in reactie op de beschreven ontgroeningsrituelen op de kazerne Schaarsbergen?
Direct na de melding van misstanden aan de compagniescommandant heeft deze contact opgenomen met de Officier van Justitie (OvJ) omdat er een vermoeden van een strafbaar feit was. Hierop heeft het Openbaar Ministerie (OM) toestemming gegeven voor een huishoudelijk onderzoek. Dat in een dergelijk geval toestemming moet worden gevraagd is bepaald in het protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989) en is bedoeld om te voorkomen dat een huishoudelijk onderzoek een eventueel te starten strafrechtelijk onderzoek negatief zou beïnvloeden.
Defensie kent een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989). Dit protocol is ook bij het betreffende onderzoek gevolgd. De commandant is hierbij geadviseerd door de jurist van de Luchtmobiele Brigade en door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID). Beide organisaties waren ook vertegenwoordigd in de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO).
Op 7 juni 2013 is de Commissie van Huishoudelijk Onderzoek (CvHO) ingesteld. Na voltooiing van het onderzoek heeft de compagniescommandant rechtspositionele maatregelen getroffen tegen de betrokken militairen.
De commandant van de eenheid stelt een dergelijk intern onderzoek in om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht of achtergrond van een bepaald voorval of situatie. Interne onderzoeken zijn niet bedoeld voor de opsporing van strafbare feiten. De onderzoeker(s) informeren de commandant onmiddellijk als het vermoeden bestaat van een strafbaar feit. In een dergelijk geval schorst de commandant het onderzoek en doet aangifte bij een opsporingsambtenaar, in het algemeen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Een geschorst onderzoek kan worden hervat als de commandant daarvoor van het OM – al dan niet door tussenkomst van de KMar -toestemming heeft gekregen.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) in de periode van oktober tot en met december 2014 op verzoek van de brigadecommandant een risicoanalyse integriteit uitgevoerd. Deze risicoanalyse heeft geleid tot maatregelen op het gebied van organisatie, toezicht op de legering, ontwikkelen van leiderschap, aanspreken op gedrag, integriteitsbewustzijn en aandacht voor een veilige werkomgeving.
Na ontvangst van de brief van de moeder van een van de slachtoffers is direct door een case coördinator van het CLAS contact opgenomen met zowel de moeder van het slachtoffer als met de twee andere slachtoffers om hun zorgbehoefte te inventariseren.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de militaire leiding is omgegaan met de meldingen van militairen over de misstanden op de kazerne?
Het instellen van een CvHO en de aangifte bij de KMar waren juist. Uit het artikel in de Volkskrant blijkt dat er mogelijk meer speelde dan de CvHO in 2013 heeft kunnen achterhalen. Het is begrijpelijk dat op basis van die nieuwe informatie de genomen rechtspositionele maatregelen van de commissie vragen oproept.
De wijze waarop met meldingen en melders wordt omgegaan maakt deel uit van het onafhankelijk externe onderzoek. Ik verwijs u hiervoor naar de reactie op de brief van de VCD (Kamerstuk 34 775 X, nr. 30) die ook vandaag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Zijn er naast de meldingen over de ontgroeningsrituelen op de kazerne in Schaarsbergen ook andere meldingen, bij deze of andere kazernes, over ontgroeningsrituelen bekend? Zo ja, hoe vaak was er de afgelopen vijf jaar sprake van dergelijke meldingen en wat is daar mee gedaan?
Zie het antwoord op vraag 5 van het lid Bruins Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Bij welke instanties kunnen militairen, die slachtoffer zijn of waren van ontgroeningsrituelen, zich melden?
Militairen die slachtoffer zijn van ongewenst gedrag kunnen zich altijd melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar.
Heeft u contact opgenomen met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met toekomstige onderzoeken?
Iedereen die kennis draagt van strafbare feiten, kan daarvan aangifte doen. Voor sommige feiten, zoals verkrachting, geldt een aangifteplicht overeenkomstig artikel 160 Wetboek van Strafvordering (WvSv). Op grond van artikel 78 Wetboek Militair Tuchtrecht (WMT) is de commandant in beginsel verplicht aangifte te doen van een hem ter kennis gekomen gedraging die naar zijn oordeel een strafbaar feit betreft. Voor beide aangifteplichten geldt dat deze ook van toepassing is op mogelijke strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens een inwijdingsritueel. Indien sprake is van een verdenking van een strafbaar feit kan het OM ambtshalve of op grond van de aangifte besluiten een strafrechtelijk onderzoek te starten. Voor het maken van afspraken over toekomstige onderzoeken bestaat derhalve geen aanleiding. Daarnaast kent Defensie een uitgebreid protocol voor interne onderzoeken (Aanwijzing SG A/989).
Hoe onderhoudt Defensie contact met de betrokken militairen en op welke wijze worden zij ondersteund bij de verwerking van de gebeurtenissen?
Het contact met de betrokken militairen verloopt via de zorgcoördinator van Defensie. Zij kunnen zich voor alle zorgaanspraken wenden tot de zorgcoördinator. Afhankelijk van de specifieke hulpvraag zal deze contact leggen met de militaire (geestelijke) gezondheidszorg, bedrijfsmaatschappelijk werk en/of geestelijke verzorging.
Deelt u de mening van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat ontgroeningsrituelen moeten worden verboden. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bruins Slot Slot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 667).
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk meldpunt moet komen waar defensiepersoneel misstanden kan melden?
Bij Defensie kunnen medewerkers zich te allen tijde melden bij hun commandant, bij het meldpunt integriteit Defensie van de COID en de KMar. De COID heeft een onafhankelijke positie binnen Defensie. Alle meldingen die het meldpunt ontvangt, worden in behandeling genomen. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het functioneren van het meldingssysteem zal deel uitmaken van het onafhankelijke externe onderzoek. Hierbij zal de mogelijkheid van een onafhankelijk meldpunt worden betrokken.
Hoe beoordeelt u de berichten dat door militairen, ook op de kazernes en tijdens oefeningen, veelvuldig drugs wordt gebruikt?
Laat ik voorop stellen dat het drugsbeleid van Defensie duidelijk is: Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. De aanwijzing die voorschrijft hoe Defensie in voorkomend geval handelt, is al even duidelijk.
De berichten over veelvuldig drugsgebruik op kazernes en tijdens oefeningen baren mij grote zorgen. Ik zal met de SG, CDS en de hoofden van de defensieonderdelen spreken over de strikte handhaving van het zero tolerance drugsbeleid en de maatregelen die daarbij passen.
Welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik van militairen op kazernes en tijdens oefeningen tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat in het geval van een sterke groepsdruk of gesloten groepscultuur, zoals bij de politie, defensie of studentenverenigingen, bij melding van seksueel misbruik of andere strafbare feiten er eerder sprake zou moeten zijn van een ambtshalve strafrechtelijk onderzoek dan wel vervolging? Zo ja, waarom en moet het beleid van het Openbaar Ministerie daar op worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het OM is altijd bevoegd om eigener beweging een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren, met uitzondering van de zogenaamde wettelijke klachtdelicten. Dat geldt ook voor feiten die gepleegd worden in een gesloten groepscultuur. De beslissing om in een concrete situatie een onderzoek in te stellen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de vraag of er sprake is van een strafbaar feit. Bij zedenzaken wordt altijd met de aangevers gesproken over de gevolgen van het doen van aangifte en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarbij wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische bijstand.
Op grond van de resultaten van het onderzoek, waaronder de ernst van het feit, kan het OM besluiten een verdachte te vervolgen. De geslotenheid van de groepscultuur speelt in die afweging geen rol. Zo besloot het OM eerder dit jaar tot vervolging van een 24-jarige man die ervan verdacht werd een lid van een studentenvereniging te hebben mishandeld tijdens de ontgroeningsperiode. Ik zie geen aanleiding het beleid van het OM ter discussie te stellen.
Het bericht dat Robert Mugabe benoemd is tot goodwill-ambassadeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering over benoeming van Mugabe als VN ambassadeur»?1
Ja.
Kunt u aangeven op grond van welke competenties en/of kwaliteiten Robert Mugabe deze positie van goodwill-ambassadeur heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De Directeur-Generaal (DG) van de WHO heeft tijdens een conferentie over Noncommunicable Diseases (NCDs) op 18-20 oktober 2017 in Uruguay enkel aangekondigd dat «president Mugabe van Zimbabwe bereid is om te dienen als Goodwill Ambassador voor NCDs voor Afrika, om zijn gelijken in deze regio te beïnvloeden om prioriteit te geven aan NCDs en weidde niet uit.
Vanwege de ophef die volgde, schreef de Directeur-Generaal een kort bericht op de website van de WHO op zondag 22 oktober 2017. Hierin stond dat hij de benoeming heeft ingetrokken. http://www.who.int/mediacentre/news/statements/2017/goodwill-ambassador-rescinded/en/.
De WHO heeft verder niet gecommuniceerd over de benoeming en het mandaat voor deze functie. Er zijn ook geen uitspraken gedaan over de competenties en/of kwaliteiten benodigd voor deze functie of van de kandidaat.
Bent u bekend met de staat van de gezondheidszorg in Zimbabwe en de algeheel deplorabele staat waarin het land zich bevindt, na bijna 40 jaar schrikbewind van Robert Mugabe?
Ja.
Vindt u het terecht dat Mugabe tot goodwill-ambassadeur is benoemd? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat besluit zo snel mogelijk ongedaan te laten maken?
Het zou volstrekt ongeloofwaardig zijn geweest als Mugabe zou optreden als goodwill ambassadeur van de WHO, gezien de slechte staat van mensenrechten in het algemeen en de zorg in het bijzonder in zijn land. Daarnaast heeft de EU sancties ingesteld tegen Mugabe. Deze benoeming zou ook negatief zijn geweest voor de reputatie van de VN als geheel, aangezien de WHO daar onderdeel van uitmaakt. Nederland heeft daarom samen met andere landen meteen actie ondernomen en bij de WHO bepleit de benoeming ongedaan te maken. Dat is ook gebeurd.
Bent u bereid de financiële steun aan de WHO, inclusief partnerprogramma’s, per direct op te schorten totdat de benoeming ongedaan is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat dit besluit is ingetrokken. Daarom is er geen noodzaak om verdere maatregelen te treffen. Nederland zal de ontwikkelingen bij de WHO nauwgezet blijven volgen en nader in gesprek gaan met de WHO om mogelijke herhaling tijdig te voorkomen.
Indien de benoeming van Mugabe tot goodwill-ambassadeur niet voor 1 december 2017 ongedaan gemaakt is, bent u dan bereid om Nederland terug te trekken uit de WHO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De benoeming van de Zimbabwaanse president Robert Mugabe door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tot ‘goodwill ambassador’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Mugabe door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) benoemd is tot «goodwill ambassador»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Mugabe als ambassadeur voor de WHO in Afrika zijn bekendheid zal inzetten om bepaalde onderwerpen, zoals ziektes, onder de aandacht te brengen?
De Directeur-Generaal (DG) van de WHO heeft tijdens een conferentie over Noncommunicable Diseases (NCDs) op 18-20 oktober 2017 in Uruguay enkel aangekondigd dat «president Mugabe van Zimbabwe bereid is om te dienen als Goodwill Ambassador voor NCDs voor Afrika, om zijn gelijken in deze regio te beïnvloeden om prioriteit te geven aan NCDs».
Vanwege de ophef die volgde, schreef de Directeur-Generaal een kort bericht op de website van de WHO op zondag 22 oktober 2017. Hierin stond dat hij de benoeming heeft ingetrokken. http://www.who.int/mediacentre/news/statements/2017/goodwill-ambassador-rescinded/en/.
De WHO heeft verder niet gecommuniceerd over de benoeming en het mandaat voor deze functie.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De benoeming van president Mugabe stuitte meteen op veel kritiek, ook van de Nederlandse regering. Nederland heeft meteen actie ondernomen toen deze aankondiging bekend werd en haar grote ongenoegen hierover geuit bij de WHO. Het is goed dat de DG WHO Tedros dit besluit kort daarna heeft ingetrokken.
Kunt u aangeven welke redenen aan deze keuze ten grondslag liggen?
Nee, de WHO heeft hier geen nadere informatie over verstrekt.
Kunt u aangeven wat deze functie precies inhoudt en wat de formele status ervan is?
De aanstelling en het mandaat voor dit ambassadeurschap zijn nooit formeel bekendgemaakt door de WHO.
Deelt u de mening dat deze benoeming de geloofwaardigheid van de WHO negatief beïnvloedt, gezien de reputatie van Mugabe op het gebied van mensenrechten en de verwaarloosde gezondheidszorg in zijn land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het zou volstrekt ongeloofwaardig zijn geweest om Mugabe te benoemen als goodwill ambassadeur van de WHO, gezien de slechte staat van mensenrechten in het algemeen en de zorg in het bijzonder in zijn land. Daarnaast heeft de EU heeft sancties ingesteld tegen Mugabe. Deze benoeming zou ook negatief zijn geweest voor de reputatie van de VN als geheel, aangezien de WHO daar onderdeel van uitmaakt. Nederland heeft daarom samen met andere landen bij de WHO bepleit de benoeming ongedaan te maken. Dat is ook gebeurd.
Kunt u aangeven of Nederland deze onbegrijpelijke benoeming aan de kaak gaat stellen en bent u voornemens maatregelen te treffen tegen dit besluit? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze benoeming meteen aan de kaak gesteld bij de WHO. Het is goed dat dit besluit is ingetrokken. Op dit moment is er geen noodzaak om verdere maatregelen te treffen. Nederland zal de ontwikkelingen bij de WHO nauwgezet blijven volgen en nader in gesprek gaan met de WHO om mogelijke herhaling tijdig te voorkomen.