Het bericht dat de Portugese overheid de Banco Espírito Santo (BES) redt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Portugal redt bank met miljarden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom Banco Espírito Santo juist nu steun nodig heeft?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
Op welke wijze is er de afgelopen jaren opgetreden door de Portugese toezichthouder?
In het algemeen zijn er, volgens de Centrale Bank van Portugal, gebaseerd op het risicoprofiel van BES, in voorgaande jaren diverse kwetsbaarheden gesignaleerd die geleid hebben tot de implementatie van diverse voorzorgsmaatregelen. Meer specifiek heeft de Portugese Centrale Bank in een audit in 2013 onregelmatigheden in de rekeningen van het moederbedrijf van Espírito Santo International (ESI) geconstateerd. Aanvullend heeft de Portugese Centrale Bank BES verplicht een deel van de taken af te splitsen van de niet-financieel tak van Grupo Espírito Santo. In de loop van 2014, toen er onzekerheid ontstond over de financiële positie van BES op de kapitaalmarkten, heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om de totale blootstelling van BES op alle takken van Grupo Espírito Santo bekend te maken. Vervolgens heeft de Portugese Centrale Bank BES verzocht scenario’s op te stellen om risico’s te beperken die zouden kunnen voortvloeien uit wanbetaling van een van de takken van Grupo Espírito Santo. Ook heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om herkapitalisatieplannen te presenteren in het licht van de ECB stresstesten en het interne governance model te versterken.
Was er bij de bank sprake van fraude, witwassen en andere malversaties?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
In welke mate dragen private partijen, waaronder aandeelhouders en obligatiehouders, bij aan de redding? Worden spaarders ontzien?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de President van de Centrale Bank van Portugal, Carlos da Silva Costa, dat de Portugese overheidsfinanciën en belastingbetalers geen risico’s lopen bij deze transactie? Vindt u die uitspraak evenzeer moeilijk navolgbaar?2
De president van de Portugese Centrale Bank heeft aangegeven dat de operatie geen gevolgen heeft voor de tekort- en schuldpositie van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al eerder zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Portugese Minister van Financiën heeft aangegeven dat de lening van de Portugese staat aan het Portugese resolutiefonds een maximale looptijd heeft van twee jaar. De lening zal dus voor die tijd vervangen worden door leningen van de Portugese bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds om daarmee het aandeelhouderschap van het resolutiefonds in Novo Banco te kunnen financieren totdat Novo Banco verkocht wordt. Op termijn kan de lening terugbetaald worden door de verkoop van Novo Banco en contributies van de bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds gedurende de tijd. Volgens de Portugese Minister van Financiën zal bij een tegenvallende opbrengst van de verkoop van Novo Banco de Portugese bancaire sector en niet de belastingbetaler opdraaien voor de kosten. Hiermee zijn de risico’s voor de Portugese belastingbetalers beperkt.
In welke mate neemt de schuldenpositie van Portugal toe door deze redding? Is de Troika betrokken bij de genomen maatregelen? Zo ja, wat is haar oordeel?
De operatie heeft geen gevolgen voor de overheidsschuld van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Trojka van IMF, ECB en Europese Commissie is in die hoedanigheid niet betrokken geweest bij de resolutie van BES. De Europese Commissie is wel betrokken geweest om te toetsen of de resolutie van BES in lijn was met de Europese staatssteunregels. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum is aangegeven heeft de Commissie op 4 augustus jl. geoordeeld dat de resolutie in lijn is met de staatssteunregels (zie eerdere verwijzing naar de verklaring van de Commissie).
Is er sprake van besmettingsgevaar naar andere Europese banken, aangezien bekend is dat diverse investeerders, waaronder Franse banken, aandelen hebben in Banco Espírito Santo?
Zoals in de antwoorden op vragen 3 en 4 van lid Van Hijum is aangegeven, zullen de verliezen die voortvoeien uit de bad bank voor rekening zijn van de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders van BES. Zo heeft de Franse bank Crédit Agricole bijvoorbeeld reeds bekend gemaakt een verlies te hebben genomen op BES. Er zijn op dit moment echter geen aanwijzingen voor besmettingsgevaar richting andere Europese banken.
Zijn er im- of expliciet risico’s voor de Nederlandste staat verbonden aan deze reddingsoperatie?
De steun uit het leningenprogramma van het EFSF, EFSM en IMF is verstrekt aan de Portugese overheid en de Portugese overheid draagt daarmee de volle verantwoordelijkheid voor de terugbetaling van de leningen. Nederland loopt hierdoor indirect risico via het EFSF, het EFSM en het IMF. De totale blootstelling van Nederland op de noodfondsen is niet veranderd door de reddingsoperatie van Banco Espírito Santo door de Portugese staat.
De Parex-bank |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u schrijft «De put optie is niet opgenomen in de nationale rekeningen van Letland, omdat dit een garantie is en garanties volgens ESA95 niet worden meegeteld in de nationale rekeningen»?1
Ja.
Klopt het dat indien de verkoop van de Parex-bank met een put optie geboekt wordt als garantie, de opbrengst zou leiden tot verlaging van de staatsschuld?
Ja. Ingeval de Letse overheid deze bank zou verkopen kan dit leiden tot een daling van de staatsschuld als de (positieve) verkoopopbrengst aangewend wordt voor aflossing van de schuld. Aangetekend zij dat deze schulddaling los staat van de put optie tussen EBRD en Latvian Privatisation Agency (LPA).
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «ESA95 manual on government deficit and debt Securisation operations undertaken by general government (Part V)» van de Europese Commissie uit 2003, waarin precies uitgelegd wordt hoe omgegaan moet worden met ingewikkelde contracten zoals securitisatie en put opties?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 4.3 van deze publicatie waarin staat: «For instance a put option could give the right to sell back to government assets in some occasions («non-performing» assets, no possibility of resale). Other kinds of financial derivatives would also be covered by this provision, such as «credit default swaps» where government is «seller of protection» for assets previously transferred to a specific entity or, more simply, under the form of a swap contract in which government would pay or receive the difference of the initial price of an asset and the price at which it would be realised by the securitisation unit. In any case, where the government originator (or another government unit) enters into a derivative contract such that it could possibly bear final risks on behalf of the securitization unit, the transaction should be classified as government borrowing»?
Ja, met de kanttekening dat bovenstaande tekst van paragraaf 4.3 integraal onderdeel was van de eerste editie uit 2003 van de Manual on Government Deficit and Debt. Op dit moment is de zesde editie 2013 van de manual van kracht. Hoofdstuk 5 van deze manual over «securitisation operations undertaken by general government» is ten opzichte van de eerste editie behoorlijk aangepast. Bij de beoordeling van securitisatie door de overheid staat in de actuele tekst bij beoordeling het principe van risks and rewards centraal. Ingeval risks and rewards bij securisatie niet worden overgedragen van de overheid naar een partij buiten de overheid, dan kunnen de opbrengsten van securisatie niet ten gunste van het EMU-saldo gebracht worden. Paragraaf 4.3 uit de eerste editie is komen te vervallen, inclusief de passages over put options.
Klopt het dus dat volgens de ESA95 regels, de verkoop met put optie dus geclassificeerd moet worden als een lening en dat Letland de ESA95 niet correct heeft toegepast en op die wijze dus een te lage schuld heeft gepubliceerd waardoor het gemakkelijker de eurozone kon binnenkomen?
Nee. Voor zover mij bekend zijn de ESA95 regels correct toegepast bij de diverse transacties rondom Parex. Bij de beoordeling van de transacties rondom Parex is vooral de ruling van Eurostat over de financiële crisis van belang. Deze ruling dateert uit 2009 en is nog steeds van kracht2. Tussen de Europese Commissie (Eurostat) en de autoriteiten van Letland is veelvuldig contact geweest over de correcte verwerking conform deze ruling van de transacties rondom de Parex in het EMU-saldo en in de EMU-schuld van Letland. Zo hebben de Letse autoriteiten in 2009 op eigen initiatief aan Eurostat advies gevraagd over de statistische verwerking van onder meer de overname van de aandelen Parex. Eurostat heeft in hetzelfde jaar advies afgegeven over de gevolgen voor saldo en schuld van Letland. Zo zijn verwachte verliezen van het herstructureringsplan ten laste van het EMU-saldo gebracht. Voorts is nadien in de diverse dialoogbezoeken van de Europese Commissie aan de Letse autoriteiten – inclusief de EDP Pre-euro Accession visit van april 2013 – uitgebreid ingegaan op de budgettaire consequenties van transacties rondom Parex.
Bent u bereid om bij Eurostat en de Europese Commissie na te vragen of zij de nationale rekeningen van Letland zal herzien of nadere uitleg zal vragen over deze put optie, die niet vermeld werd in de nationale rekeningen van Letland?
Nee. Ik zie daar geen aanleiding toe. Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit soort put opties kan leiden tot verkeerde nationale rekeningen en zelfs tot een verkeerde voorstelling van zaken over begrotingstekorten en staatsschulden en verkeerde besluiten over bijvoorbeeld maatregelen bij excessieve tekorten, en dat dit soort contracten gewoon openbaar dienen te zijn?
Nee. Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid om nogmaals bij de EBRD navraag te doen naar alle transacties die hebben plaatsgevonden in Parex, Citadele en Reverta, inclusief aandelen en opties en de datum van de transacties, en het resultaat van de navraag aan de Kamer te sturen, omdat deze van belang kan zijn voor de juistheid van statistische gegevens op basis waarvan belangrijke besluiten genomen zijn zoals het toelaten van Letland tot de eurozone?
Nee. Deze navraag heb ik reeds gedaan. De EBRD heeft aangegeven geen verdere specifieke informatie openbaar te kunnen maken. Als financiële instelling, met het merendeel van haar activiteiten in de private sector, is het belangrijk de vertrouwensrelatie met klanten en cofinanciers te respecteren.
Indien de put optie transacties via de EBRD niet openbaar zijn en Letland ze niet juist in de boeken zet, op welke wijze kunnen parlementariërs en het publiek zich er dan van vergewissen dat zij de juiste cijfers te zien krijgen op basis waarvan zij besluiten dienen te nemen over zaken als toelating tot de eurozone?
De diverse transacties inzake de Parex zijn conform de ESA95 verwerkt in de berekening van het EMU-saldo en de EMU-schuld van Letland.
Was de Europese Commissie op de hoogte van de put optie toen zij in 2010 toestemming gaf voor de herstructuringsoperatie van Parex?
Ja, de Europese Commissie was op de hoogte van de transactie met de EBRD ten tijde van de herstructureringsoperatie van Parex.
Op welke wijze wordt op dit moment gecontroleerd of landen ingewikkelde financiële transacties op de juiste wijze verantwoorden in hun nationale rekeningen?
Met het oog op betrouwbare en vergelijkbare cijfers over de overheidsfinanciën (EMU-saldo en EMU-schuld) van de lidstaten is de volgende governance van de statistiek in EU-verband afgesproken. Lidstaten dienen de EMU-cijfers in, maar de Europese Commissie (Eurostat) stelt de EMU-cijfers vast. Daarbij beschikt de Europese Commissie over onder meer de navolgende bevoegdheden en instrumenten:
Er is een code of best practice betreffende de statistical governance afgesproken. Deze gaat onder meer over het vergroten van de onafhankelijkheid van de statistiek. Zo wordt de onafhankelijke positie van de DG Statistiek van elk van de lidstaten aangescherpt, inclusief de positie van de DG Eurostat.
Heeft u enige informatie waaruit afgeleid zou kunnen worden dat EU-landen de afgelopen 10 jaar zaken niet volgens ESA95 in hun boeken verantwoord hebben? Zo ja, kunt u daarover dan meer informatie verschaffen?
Voor zover mij bekend gaat het hierbij om een heel beperkt aantal gevallen. Gelet op de omvang, is er sprake van één grote casus: dit is de bekende casus van de fraude van Griekenland met de EMU-cijfers.
Kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Europese Centrale Bank vanaf september 2014 een bedrag van 400 miljard euro beschikbaar stelt ten behoeve van kredietverlening door banken aan bedrijven, en dit bedrag in 2015 en 2016 wellicht verder laat oplopen tot 1000 miljard euro?1
Ja. De ECB heeft in juni jl. aangekondigd tegen gunstige voorwaarden langer lopende financiering te verstrekken aan alle banken in het eurogebied. De hoeveelheid die banken kunnen lenen is afhankelijk van hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en consumenten, uitgezonderd hypotheekleningen. De ECB beoogt hiermee de financieringscondities voor banken te versoepelen en kredietverstrekking aan de reële economie te stimuleren. De omvang van de door de ECB verschafte liquiditeit hangt uiteindelijk af van de vraag ernaar van de bankensector.
Hoe verklaart u dat de kredietverlening van banken aan het bedrijfsleven in de afgelopen jaren afnam, ondanks eerdere steunprogramma's van de Europese Centrale Bank? In hoeverre zullen deze steunmaatregelen naar uw verwachting nu wel doorwerken naar de kredietverlening in Nederland?
Met monetair beleid kan een centrale bank de financieringskosten van banken beïnvloeden. Het monetair beleid van de afgelopen jaren heeft een drukkend effect gehad op de inleenkosten, waarmee beoogd is ook de uitleenkosten van banken te drukken. Dat kan de kredietverlening bevorderen.
Een inschatting van het effect van de nieuwe Targeted Longer-Term Financing Operations (TLTROs) van de ECB is op dit moment moeilijk te geven. Ook dit programma zal naar verwachting een drukkend effect hebben op de financieringskosten van banken. Daarnaast is de hoeveelheid en de looptijd van de financiering die banken via dit nieuwe programma bij de ECB kunnen lenen gekoppeld aan hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en huishoudens (uitgezonderd hypotheken), wat banken een prikkel geeft tot additionele kredietverlening. Deze prikkel wordt sterker wanneer marktrentes stijgen, omdat de ECB-leningen een vast laag tarief hebben. Deze prikkels zijn voor Nederlandse banken mogelijk echter minder sterk dan voor andere Europese banken, omdat ze gemiddeld genomen een goede toegang hebben tot de kapitaalmarkten en in Europees perspectief reeds lage financieringskosten hebben. Toch profiteren ook zij van de grotere hoeveelheid liquiditeit in de markt en het drukkende effect hiervan op hun financieringskosten. Enkele banken hebben aangegeven te overwegen direct van de faciliteiten gebruik te maken.
De ontwikkeling van de kredietverlening in Nederland wordt de afgelopen jaren echter met name door andere factoren gedreven dan de financieringskosten voor banken (zie het antwoord op vraag 3). Het kabinet speelt met het 8 juli jl. aan u toegezonden Aanvullend Actieplan mkb-financiering2 in op deze factoren.
Kunt u aangeven in hoeverre de beperkte kredietverlening door banken aan het MKB wordt veroorzaakt door 1) minder vraag naar krediet, dan wel 2) beperking van het kredietaanbod door banken vanwege balansversterking, scherpere risicotaxaties en de verzwakte vermogenspositie van ondernemingen?
Op de dag dat deze vragen gesteld werden, is uw Kamer middels het hiervoor genoemde Aanvullend Actieplan mkb-financiering geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de beperking van de kredietverlening aan het mkb. Volgens dit Actieplan zijn zes factoren van invloed op de ontwikkeling van mkb-financiering.
De eerste bevinding is dat de krimp in de kredietverlening in belangrijke mate samenhangt met de daling van de vraag naar krediet van het mkb als gevolg van de laagconjunctuur. Ten tweede wordt kredietverlening bemoeilijkt doordat het mkb dat nog wel krediet aanvraagt, vaak een zwakke financiële positie heeft. Ten derde zijn banken strenger geworden bij het toezeggen van kredieten, geconfronteerd met de toegenomen risico’s. Ten vierde zijn er structurele factoren die financiering van het mkb moeilijker maken dan van het grootbedrijf. Voor verschaffers van financiering is het relatief kostbaar om een goede risico-inschatting te maken in het mkb. Ten vijfde is het Nederlandse mkb, net als het mkb in veel andere Europese landen, voor externe financiering sterk afhankelijk van banken en zijn alternatieve financieringsbronnen (nog) te beperkt van omvang om de kredietverlening door banken aan te vullen. Ten zesde zijn de banken in het proces van balansversterking, wat een invloed kan hebben op de kredietverlening. Het drukkende effect hiervan op de kredietverlening is echter beperkt, zo blijkt uit het onderzoek.
Het Aanvullend Actieplan mkb-financiering bevat een uitgebreide toelichting op bovenstaande bevindingen.
Bent u het er mee eens dat de kredietwaardigheid van bedrijven in het MKB verbeterd kan worden door de eigen vermogenspositie te versterken? Bent u bereid te verkennen hoe het verstrekken van risicodragende leningen door familieleden, (oud-)ondernemers en dergelijke aan MKB-bedrijven kan worden gestimuleerd door – eventueel tijdelijk – de (fiscale) Tante Agaathregeling opnieuw te introduceren?
Zoals in de Kamerbrief over het Aanvullend Actieplan mkb-financiering is aangegeven, hecht het kabinet sterk aan een gezonde financieringstoegang van het Nederlandse mkb. Op korte termijn is het van belang dat met name het kleinste mkb de kans krijgt zijn eigen vermogenspositie te verbeteren.
Het kabinet heeft daarom besloten marktpartijen te gaan ondersteunen bij het oprichten van een achtergestelde leningenfonds (AGL)-fonds en een extra impuls van € 100 miljoen te geven aan investeringen via business angels en participatiemaatschappijen. Voor innovatieve starters en mkb in een vroege ontwikkelingsfase wordt de regeling Vroege Fase Financiering permanent gemaakt. Op deze manier wordt het aanbod van risicodragend vermogen voor het mkb vergroot, zodat het mkb meer mogelijkheden krijgt om zijn eigen vermogen te versterken.
Zoals de brief over het Aanvullend Actieplan tevens meldt, zal het kabinet fiscale maatregelen, zoals ook voorgesteld in de Agenda StartUpNL van het lid Lucas, op onder meer effectiviteit beoordelen, maar blijft het terughoudend met het invoeren van (nieuwe) fiscale maatregelen. In de brief over de voortgang van het Bedrijfslevenbeleid, zult u dit najaar nader geïnformeerd worden over dit onderwerp.
De gevolgen van het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en Trade in Services Agreement (TISA) voor financiële regulering |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het gelekte voorstel van de EU dat betrekking heeft op «regulatory coöperation» op het gebied van financiële regulering?1
Ja.
Klopt het dat de EU de VS onder druk zet omdat de VS de regulering van financiële dienstverlening wil uitzonderen van TTIP, aangezien deze in de VS (mede door de invoering van de Dodd-Frank Act) op diverse terreinen strenger is dan in de EU?2
Nee, dat klopt niet. De EU heeft bij de VS aangegeven interesse te hebben om in TTIP bepalingen op te nemen over de regulering van financiële dienstverlening. Tot nu toe is de reactie van de VS terughoudend, omdat de VS van mening is dat afspraken hierover beter in andere bilaterale fora aan bod kunnen komen, zoals het bestaande Financial Markets Regulatory Dialogue (FMRD). De EU vindt dat, gezien de vele veranderingen en nieuwe regelgeving sinds de crisis, er een modern raamwerk moet komen om snel en transparant samen te kunnen werken aan een stabiel financieel systeem.
Deelt u de mening dat uit het voorstel blijkt dat de EU via de «regulatory cooperation»-bepaling in TTIP inzet op het terugdringen van bestaande regulering (bijvoorbeeld met betrekking tot de handel in derivaten in het buitenland) en het voorkomen van toekomstige regulering die de belangen van financiële bedrijven in de EU en VS zou kunnen schaden?3
Nee, ik deel deze mening niet. Het doel van de EU is niet om in TTIP internationale standaarden op het gebied van financiële regulering op te stellen of af te zwakken. Deze standaarden worden in internationale fora als de G20, de Financial Stability Board en het Basel Comité afgesproken. TTIP verandert deze situatie niet.
Het doel van de EU in TTIP is om een institutioneel raamwerk te creëren waarin regelgevende autoriteiten van de EU en de VS kunnen samenwerken en elkaar kunnen consulteren bij de uitwerking van deze internationaal afgesproken standaarden op het gebied van financiële regulering. Door potentiële conflicten eerder op te merken en samen op te pakken, is de inzet juist een versterking van de financiële stabiliteit.
Erkent u dat het risico bestaat dat wanneer het voorstel van de EU wordt overgenomen in TTIP, regelgeving die in de EU juist strenger is dan in de VS (zoals bijvoorbeeld op het terrein van High Frequency Trading (HFT) en hedge fondsen) mogelijk wordt verzwakt?4
Nee.
De inzet van de EU is niet om in TTIP afspraken te maken over de inhoud van financiële regelgeving.
Kunt u aangeven wat uw inzet is wat betreft TISA, het verdrag over Handel in Diensten?
De Nederlandse inzet in TISA (Trade in Services Agreement) is gericht op een verbeterde toegang voor onze dienstverleners tot buitenlandse markten, het recht op gelijke behandeling van buitenlandse en binnenlandse dienstverleners, en het maken van eenduidige afspraken over onderwerpen die de handel in diensten faciliteren en nu nog niet in de GATS (General Agreement on Trade in Services, 1994) geregeld zijn, zoals e-commerce en overheidsaanbestedingen.
Wanneer zich voldoende partijen bij de TISA-onderhandelingen hebben aangesloten, zal ik mij bovendien inzetten om TISA onder het raamwerk van de WTO te brengen om zo de continuïteit van het mondiale handelssysteem te waarborgen. Tenslotte zal ik mij hard maken om de Minst Ontwikkelde Landen zonder tegenprestatie gebruik te laten maken van de voordelen uit dit akkoord wanneer het is afgerond.
Klopt het dat de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening veel ingrijpender zijn dan de huidige General Agreement on Trade in Services (GATS)-regels als het gaat om het in stand houden van de bestaande liberalisatie en regulering («standstil»), waardoor het in de toekomst moeizaam en kostbaar zal worden om liberalisatie terug te draaien?5
Nee, voor Nederland zijn de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening niet ingrijpender dan de huidige GATS-regels.
Nederland en veel andere EU-landen hebben zich sinds 1994 in de GATS verplicht aan de principes van vrije markttoegang voor en gelijke behandeling van buitenlandse financiële dienstverleners. Deze principes zullen door Nederland in TISA worden herbevestigd en niet worden uitgebreid of afgezwakt. Regulering van de financiële sector blijft uiteraard mogelijk, indien dit op non-discriminerende wijze gebeurt.
Daarnaast heeft Nederland zich in 1997, net als de andere landen van de toenmalige Europese Gemeenschap, gebonden aan de Understanding on Commitments in Financial Services, waarin WTO-leden extra verplichtingen op het gebied van financiële diensten aan zijn gegaan. In deze Understandingis al een zogenaamde «standstill»-bepaling opgenomen. Dit wil zeggen dat het in principe niet mogelijk is om bestaande liberalisering in de financiële sector terug te draaien. Dezelfde «standstill»-bepaling is ook onderdeel van het huidige TISA-voorstel over financiële dienstverlening. Niet alle landen die deelnemen aan de TISA-onderhandelingen hebben zich in 1997 namelijk gebonden aan de Understanding.
Een belangrijke uitzondering op deze «standstill»-bepaling is de vrijheid die WTO-leden hebben om prudentiële maatregelen te nemen om de integriteit en stabiliteit van hun financiële systeem te waarborgen. Deze bepaling is terug te vinden in artikel 2 van de Annex on Financial Services van de GATS en is ook onderdeel van de huidige TISA voorstellen over financiële dienstverlening. Alle WTO-leden, en in de toekomst naar verwachting ook de deelnemers aan TISA, behouden het recht om de handel in financiële diensten aan banden te leggen om het eigen financiële systeem stabiel te houden, of consumenten of investeerders te beschermen.
Klopt het dat het resultaat van TISA waarschijnlijk zal worden overgenomen in TTIP?6
Het zal niet zo zijn dat het resultaat van TISA één op één zal worden overgenomen in TTIP, vanwege de grote verschillen tussen deze twee onderhandelingen.
In TISA onderhandelen 23 zeer verschillende landen uitsluitend over handel in diensten. TTIP is een bilaterale onderhandeling tussen alleen de EU en de VS en bestrijkt veel meer handelspolitieke onderwerpen dan alleen handel in diensten. Het is nog niet te voorspellen welk akkoord eerder zal zijn afgerond.
Mijn verwachting is dat de afspraken over diensten in TTIP op het gebied van markttoegang en aanvullende bepalingen verder zullen gaan dan in TISA. De TISA-onderhandelingen worden immers gedaan door een groep van landen die erg van elkaar verschilt qua ontwikkelingsniveau, waardoor het moeilijker is om een ambitieus resultaat te bereiken.
Kunt u aangeven in hoeverre de voorlopige bepalingen aangaande «regulatory coöperation» in TISA en TTIP verschillend dan wel overeenkomstig zijn?
De TISA-voorstellen zijn met name gebaseerd op de bestaande Annex on Financial Services en de Understanding on Commitments in Financial Services. De EU voldoet al aan beide verdragen. Wat betreft regelgevende samenwerking gaat het om voorstellen die een inspanningsverplichting geven ten aanzien van transparantie. Dit betekent dat partijen bijvoorbeeld beloven zich in te spannen om nieuwe financiële regelgeving kenbaar te maken aan het brede publiek en hen de mogelijkheid geven hier commentaar op te geven.
Het voorstel van de EU voor regelgevende samenwerking in TTIP gaat verder. Dit verplicht partijen bijvoorbeeld om elkaar vooraf te consulteren wanneer zij internationaal afgesproken standaarden gaan implementeren. Daarnaast stelt de EU voor onderzoek te doen naar de opties voor wederzijdse erkenning van elkaars regelgevend kader, om zo onder meer onnodige handelsbarrières en inconsistenties voor bedrijven weg te nemen. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een vooraf in TTIP opgelegde wederzijdse erkenning van elkaars financiële regels, maar slechts een eerste verkenning naar de mogelijkheden en uitwerking van dit principe.
Het bericht ‘Eneco laat particulieren beleggen in zijn windpark’ |
|
Teun van Dijck (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eneco laat particulieren beleggen in zijn windpark»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de risico’s voor beleggingen van particulieren in windparken toetst en hen hierover informeert?
Bij beleggingen, ook in windparken, is het primair de aanbieder die beleggers informeert. Als een aanbieder van effecten op grond van deel 5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht is een prospectus algemeen verkrijgbaar te stellen, dan wordt dit prospectus door de AFM getoetst. De AFM controleert of het prospectus volledig, consistent en begrijpelijk is. Dit geldt voor alle typen aanbiedingen van effecten die onder deze prospectusplicht vallen. Dit is niet anders voor beleggingen van particulieren in windparken.
Een prospectus is volledig als het alle informatie bevat die er volgens de Wft in moet staan, zoals de risico’s van het beleggen in de effecten. Een prospectus is consistent als de informatie die er in staat elkaar niet tegenspreekt en niet in strijd is met andere bij de AFM aanwezige informatie over de onderneming of belegging. Verder is een prospectus begrijpelijk als de informatie in het prospectus op een begrijpelijke manier is opgenomen, zodat een belegger tot wie de aanbieding van effecten gericht is de informatie snapt. Met betrekking tot de risico’s die in het prospectus beschreven worden controleert de AFM of deze volledig zijn weergegeven en te begrijpen zijn voor beleggers, zodat zij in staat zijn door middel van die beschrijving een inschatting te maken van de risico’s die zij lopen indien zij de aangeboden effecten zouden verwerven. Ten slotte controleert de AFM ook of de beschrijving van de risico’s in het prospectus consistent is met andere informatie die in het prospectus beschreven wordt of met andere informatie die bij de AFM bekend is.
Het is overigens verboden om beleggers te laten voorinschrijven op effecten waarvan het prospectus nog moet worden goedgekeurd. Het verstrekken van algemene informatie over de op handen zijnde aanbieding is wel toegestaan. Een mededeling en/of verzoek op de website aan beleggers om hun gegevens achter te laten om op de hoogte te worden gehouden over de publicatie van het prospectus is ook toegestaan voordat het prospectus is goedgekeurd.
Kunt u aangeven hoe rendementen van 8 tot 12% mogelijk zijn bij projecten die voor miljoenen euro’s aan belastinggeld worden gesubsidieerd, worden deze rendementen soms mee gesubsidieerd?
Windenergie wordt, net als andere vormen van hernieuwbare energie, via de SDE+ gesubsidieerd. Bij de bepaling van de in de SDE+ gehanteerde subsidiebedragen wordt uitgegaan van een redelijk rendement op het door de initiatiefnemer geïnvesteerde eigen vermogen en het door externe partijen verstrekte vreemd vermogen. Onlangs heeft het conceptadvies van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voor de te hanteren bedragen voor 2015 ter openbare consultatie voorgelegen. In dit conceptadvies wordt uitgegaan van 12% rendement op het eigen vermogen en 5% op het vreemde vermogen. Daarbij wordt een verhouding van 30% eigen vermogen en 70% vreemd vermogen verondersteld. Het is aan de initiatiefnemer hoe het rendement wordt ingezet. Ik teken daarbij aan dat ik het toejuich als daarbij voldoende aandacht komt voor participatie door de lokale gemeenschap, zoals ook in de onlangs gepubliceerde gedragscode van de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) is opgenomen.
Overigens bleek mij bij navraag dat de in het Financieel Dagblad genoemde en in uw vraag aangehaalde rendementen van 8 tot 12% voor omwonenden van het nieuwe windpark in de Noordoostpolder onjuist zijn. Initiatiefnemer Ventolines heeft voor haar aandeel in dit project (onderdeel Westermeerwind) wel het voornemen obligaties en certificaten van aandelen uit te geven, maar dit is nog in ontwikkeling en over rendementen is nog niets besloten. Essent, het energiebedrijf dat in het artikel als bron van de informatie werd opgevoerd, geeft aan dat zij (nog) geen plannen heeft voor het aanbieden van participatiemogelijkheden in haar aandeel in het project (onderdeel Zuidwester).
Kunt u aangeven wat er gebeurt met de belegging van particulieren in een windpark en hun rendement, indien door gewijzigd beleid de subsidies naar beneden worden bijgesteld of mogelijk volledig verdwijnen?
Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 3 is het aan de initiatiefnemer om te bepalen hoe zij de door haar behaalde rendementen inzet. Daarbij teken ik aan dat mogelijke beleidswijzigingen ten aanzien van de subsidiëring van windenergie geen effect zal hebben op windprojecten die reeds een subsidiebeschikking hebben gekregen. Die beschikking blijft van kracht gedurende de looptijd daarvan en dat is voor windenergie 15 jaar. Een wijziging van het beleid zal dus alleen effect hebben op nieuwe windparken en ik ga er vanuit dat initiatiefnemers in dat geval dat gewijzigde beleid in hun participatiemodellen zullen meenemen. Overigens heb ik geen enkel voornemen om de systematiek van de SDE+, waarbij met inachtname van een redelijk rendement op eigen en vreemd vermogen subsidie wordt verstrekt voor hernieuwbare energie, bij te stellen.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met het rendement van deze particuliere beleggers op het moment dat de windturbines stroom opwekken terwijl er sprake is van een dusdanig overschot van elektriciteit op de markt dat de marktprijs daalt naar nul of zelfs negatief, zoals dat in Duitsland op sommige dagen het geval is?
Dat is niet aan mij, maar aan de initiatiefnemers die dergelijke beleggingsproducten willen aanbieden. Daarbij zal die initiatiefnemer ongetwijfeld rekening houden met de SDE+-systematiek. In die systematiek wordt de daadwerkelijk gerealiseerde marktprijs voor de geproduceerde elektriciteit aangevuld tot het voor de betreffende categorie geldende zogenaamde basisbedrag. Voor de marktprijs van elektriciteit wordt daarbij voor de looptijd van de subsidiebeschikking een ondergrens gehanteerd waar beneden geen aanvulling meer plaats vindt. Ingeval van dalende elektriciteitsprijzen is dit laatste een risico voor de initiatiefnemer waar, naar ik aanneem, bij het aanbieden van beleggingsproducten rekening mee zal worden gehouden. Overigens is dit risico beperkt, omdat de marktprijs voor elektriciteit slechts enkele uren per jaar in uitzonderlijke situaties nul of negatief is. Het overgrote deel van de tijd ligt de marktprijs boven de in de SDE+ gehanteerde ondergrens.
Bent u bereid om de Autoriteit Financiële Markten (AFM) particuliere beleggers op voorhand te laten waarschuwen voor deze potentiële risico’s, zodat zij hun geld niet zomaar kunnen verliezen aan deze luchtkastelen? Zo nee, waarom niet?
De consument kan een investeringsbeslissing maken onder andere op basis van verstrekte informatie zoals een prospectus, advertenties en informatie via een website. Het is belangrijk dat in deze informatie voldoende aandacht wordt besteed aan de risico’s die gepaard gaan met de investering, zodat de consument een evenwichtig beeld van de investering krijgt. De AFM houdt toezicht op reclames die betrekking hebben op aanbiedingen aan het publiek. Zo ziet de AFM erop toe dat een reclame-uiting als reclame-uiting herkenbaar is en geen informatie bevat die onjuist of misleidend is. Daarbij moet de informatie in de reclame-uiting in overeenstemming zijn met de informatie die in het prospectus is of wordt opgenomen. Dit geldt dus ook als er nog geen prospectus beschikbaar is. Bij uitstek in die situatie is het natuurlijk ook van belang dat reclame-uitingen juist en niet misleidend zijn. Immers, consumenten kunnen dan nog niet alle informatie lezen in het prospectus. Daarbij waarschuwt de AFM regelmatig in algemene zin voor de risico’s die horen bij beleggen en raadt consumenten aan altijd eerst het prospectus te lezen alvorens een investeringsbeslissing te nemen.
Het bericht dat ING overweegt delen van haar hoofdkantoor te verhuizen naar Londen of Frankfurt |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «ING broedt op verhuizen delen hoofdkantoor naar buitenland; Oorzaken zijn streng Nederlands bankbeleid en komst Europese bankenunie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het bericht klopt dat ING overweegt delen van haar hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Ik heb naar aanleiding van de berichtgeving in het FD contact gehad met ING en de bank heeft mij laten weten geenszins te overwegen het hoofdkantoor of delen daarvan naar het buitenland te verplaatsen.
Zo ja, hoe bent u daarvan op de hoogte gesteld en wat is daarop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat De Nederlandsche Bank (DNB) op de hoogte is van deze plannen?
Zoals hiervoor aangegeven, is een verhuizing van het hoofdkantoor van ING of delen daarvan niet aan de orde.
Behoort DNB er volgens u van op de hoogte te zijn indien een bank draaiboeken maakt om onderdelen van het hoofdkantoor naar het buitenland te verplaatsen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat een bank die staatssteun heeft gekregen, aanstalten maakt om Nederland (deels) te verlaten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Barclays wordt beticht van misleiding van institutionele beleggers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat meerdere banken zich hebben teruggetrokken uit de dark pool van Barclays en dat Barclays er van wordt beticht institutionele beleggers te hebben misleid?1
Ja.
Zijn er signalen dat ook Nederlandse institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, benadeeld zijn door het Britse Barclays? Zo ja, wat bent u dan van plan te ondernemen?
Er hebben mij geen signalen bereikt dat Nederlandse institutionele beleggers zijn benadeeld door de praktijken van Barclays waaraan wordt gerefereerd in het door het lid Nijboer aangehaalde artikel.
Zijn er ook in Nederland dark pools aanwezig? Zo ja, hoe is het toezicht daarop geregeld? Zijn er voldoende waarborgen om misleidende praktijken, oplichting en malversaties te voorkomen?
Dark pools zijn – kort samengevat – handelsplatformen waarop wordt gehandeld in financiële instrumenten, zoals aandelen, waarop geen verplichting tot transparantie voor de handel (pre trade transparency) geldt of waarop een dergelijke verplichting wel geldt, maar in bepaalde situaties kan worden gehandeld onder gebruikmaking van een ontheffing (waiver) van de verplichting tot transparantie voor de handel. De verplichting tot transparantie voor de handel houdt in dat exploitanten van handelsplatformen de via hun systemen meegedeelde actuele bied- en laatprijzen en de omvang («diepte») van de markt tegen die prijzen openbaar maken.
Dark pools komen in Europa in verschillende verschijningsvormen voor. Grofweg kunnen twee categorieën van (multilaterale) handelsplatformen worden onderscheiden waarop in het «donker» in aandelen kan worden gehandeld. In de eerste plaats de zogenoemde multilaterale handelsfaciliteiten (MTFs) waarop een verplichting tot transparantie voor de handel geldt, maar waarop in bepaalde gevallen met toepassing van een ontheffing van die verplichting kan worden gehandeld, en in de tweede plaats de zogenoemde Broker Crossing Systems (BCSs) waarop geen (gestandaardiseerde) pre trade transparency verplichting geldt. Op dit moment worden er geen dark pools in Nederland geëxploiteerd.
Voor de wijze waarop het toezicht op beide categorieën van dark pools is geregeld, verwijs ik naar het antwoord op de laatste vraag.
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen het bestaan van dark pools? Zijn deze de afgelopen jaren in omvang toegenomen? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Hoe verhouden dark pools zich tot transparante, eerlijke en open handel?
Wat betreft de vraag naar het bestaansrecht van dark pools onderschrijf ik het
uitgangspunt van de richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID) en van de (nieuwe) verordening markten in financiële instrumenten (MIFIR) dat er bij de handel in aandelen sprake dient te zijn van transparantie voor de handel.2 Die transparantie is van groot belang met het oog op het bevorderen van een eerlijke markt en een efficiënte prijsvorming op die markt. Handelen in het «donker» kan in bepaalde nauwkeurig omschreven situaties ook een nuttige functie hebben. Ik doel daarbij op enkele situaties waarin volledige transparantie negatieve impact kan hebben op het efficiënt functioneren van de markt. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat een institutionele belegger een hele omvangrijke order, een zogenoemde large-in-scale order, inlegt. Vanwege de omvang van een dergelijke order kan volledige transparantie voor handel het prijsvormingsproces ernstig verstoren. Vandaar dat zowel het huidige als het nieuwe MiFID-regime voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen in het «donker» te handelen.3
Het aantal transacties op Europese dark pools in eigenvermogensinstrumenten (equities), zoals aandelen, is in de periode van januari 2014 tot juli 2014 afgenomen van 6.8% tot 4.7%.4 Om de handel op dark pools verder terug te dringen en daarmee de transparantie voor de handel te vergroten, introduceert het nieuwe MiFID-regime enkele maatregelen.
In de eerste plaats introduceert MiFIR een handelsverplichting voor aandelen die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt («beurs») of die op een handelsplatform worden verhandeld. Die handelsverplichting houdt in dat beleggingsondernemingen in beginsel alle transacties in aandelen – daaronder begrepen transacties voor eigen rekening en transacties ter uitvoering van cliëntorders – moeten uitvoeren op een beurs, een mulilaterale handelsfaciliteit (MTF), een vergelijkbaar handelsplatform in een derde land of door een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.5
In de tweede plaats introduceert MiFIR volumebeperkingen (volume caps) voor enkele van de hiervoor bedoelde pre trade transparency waivers. Deze volume caps beperken niet de omvang van de hiervoor genoemde large-in-scale orders, maar zij beperken het totale volume van de handel die met gebruikmaking van pre trade transparency waivers kan plaatsvinden. De volume caps dienen te voorkomen dat het gebruik van deze waivers toeneemt hetgeen een negatieve impact kan hebben op het prijsvormingsproces. Om te waarborgen dat de pre trade transparency waivers in alle lidstaten op dezelfde (uniforme) wijze worden toegepast, houdt de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) daarop toezicht.
Ten slotte wordt ook de handel op BCSs onder het bereik van de MiFID pre trade transparency verplichting gebracht. Op deze BCSs, die op grond van het huidige MiFID-regime reeds onder toezicht staan als beleggingsonderneming, gelden dergelijke verplichtingen nog niet. Marktpartijen maken om verschillende redenen gebruik van BCSs. Zo bieden zij marktpartijen de mogelijkheid om anoniem te handelen en kunnen zij – anders dan MTFs – de toegang tot het handelsplatform voor bepaalde categorieën marktpartijen, bijvoorbeeld high frequency traders, beperken. Voorts kunnen marktpartijen in bepaalde gevallen goedkoper handelen op een BCSs hetgeen relevant is vanwege de op die marktpartijen rustende plicht jegens hun cliënten tot best execution.
Als gevolg van de hiervoor geschetste maatregelen zullen BCSs hun business model moeten aanpassen en een vergunning moeten aanvragen als een gereguleerd handelsplatform, zoals een MTF, of als een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.
Welke betrokkenheid en rol hebben De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ten aanzien van in Nederland actieve dark pools?
Indien in Nederland MTFs, waarop onder een pre trade transparency waiver wordt gehandeld, dan wel BCSs zouden worden geëxploiteerd dan wordt op die handelsplatformen toezicht gehouden door de AFM. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat het hiervoor aangehaalde artikel over Barclays ziet op de Amerikaanse tak van die Britse Bank. Op een (eventueel) door die bank in het Verenigd Koninkrijk geëxploiteerde dark pool houdt de Britse Financial Conduct Authority (FCA) toezicht.
De fors gestegen lonen van bankiers |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Loon bij banken fors hoger»?1 Deelt u de mening dat deze ontwikkeling volstrekt onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht. Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik naar ik de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de beloningen in de financiële sector al veel te hoog zijn?2 Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens de lonen van bankiers te normaliseren? Hoe verhoudt uw ambitie zich met de door Nederlandse banken wederom aangekondigde verhogingen van het vaste salaris voor hun medewerkers?
Zoals ik in het verleden vaker heb aangegeven ben ik van mening dat de lonen in de financiële sector verlaagd kunnen worden. Dat geldt voor het gehele personeelsbestand, zowel de top van de onderneming als het CAO-personeel. Een verlaging van de lonen heeft onder meer tot gevolg dat de financiële sector meer op hetzelfde loonpeil van vergelijkbare sectoren komt te liggen. Dit komt ook concurrentie op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen deze sectoren ten goede. De loonvorming is echter voorbehouden aan werkgevers en werknemers. De overheid speelt daar in beginsel geen rol bij.
In mijn brief van maart 2014 over de CAO ontwikkelingen bij banken heb ik aangeven dat ingezet is op een versobering van CAO’s.3 Uit de in de berichtgeving beschreven CBS-data komt echter naar voren dat de totale loonkosten van de onderneming, bij een krimpend werknemersbestand, toenemen in plaats van afnemen. Dit komt in de eerste plaats doordat de door het CBS gehanteerde definitie van loonkosten een breder bereik kent dan enkel het vaste loon van medewerkers. De definitie omvat onder meer variabele beloningen, vakantiegeld en sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Verschillende factoren kunnen daarmee de CBS data beïnvloeden. Een van de verklaringen voor de stijging is dat sociale plannen kosten met zich meebrengen voor de onderneming. Daarbij speelt mee dat het personeelsbestand van banken in vergelijking tot 15 jaar geleden bestaat uit oudere werknemers welke veelal hoger opgeleid zijn.4
Hoe oordeelt u over het gegeven dat bankmedewerkers zelfs na de crisis in 2008 hun salaris met 1,3% per jaar sterker zagen stijgen dan andere werknemers? Bent u het er mee eens dat dit na het uitbreken van zo’n crisis eigenlijk niet uit te leggen en maatschappelijk onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de constatering juist dat, mede als gevolg van het aanstaande bonusplafond van 20%, alle Nederlandse banken hun personeel compenseren via een verhoging van het vaste salaris? Zo nee, welke banken hebben hun personeel niet gecompenseerd (en zijn daarnaast niet voornemens dit te doen)? Op welke wijzen worden werknemers gecompenseerd bij de banken die dit wel gaan doen of dit reeds hebben gedaan?
Zoals ik in mijn begeleidende brief uiteen heb gezet is verhoging van de vaste beloning ter compensatie van het verlies aan variabele beloning een verantwoordelijkheid van de onderneming. In mijn begeleidende brief heb ik ten aanzien van de vier grootbanken aangegeven hoe de ontwikkeling van de vaste en variabele beloning van het senior management plaats heeft gevonden en in maart heb bent u geïnformeerd over de wijze waarop CAO’s bij banken zich hebben ontwikkeld. Ik beschik niet over verdere gegevens met betrekking tot de wijze waarop banken medewerkers compenseren voor de versobering van variabele beloningen.
Hoe verschilt het periodiek verhogen van het vaste salaris bij «goed presteren» van een prestatiegebonden bonus in de zin van het wettelijke bonusplafond? Op welke wijze kan worden voorkomen dat bankpersoneel via een omweg alsnog wordt beloond voor risicovol gedrag dat niet direct in dienst staat van het klantbelang?
Het Wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen richt zich op de perverse prikkels die van variabele beloningen uit kunnen gaan. Dit geeft een aanleiding en rechtvaardiging voor overheidsingrijpen, in de eerste plaats met het oog op bescherming van de klant. Hoge vaste beloningen, hoewel maatschappelijk zeer onwenselijk, brengen in beginsel geen perverse prikkel met zich mee. Het wetsvoorstel richt zich dan ook niet op deze vorm van belonen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is, om ontwijkingsgedrag van de beloningsregels te voorkomen, uitgebreid uiteengezet wanneer sprake is van een variabele of vaste beloning. Voor een volledige beschrijving verwijs ik naar de pagina’s 25 t/m 27 van de memorie van toelichting. Kort gezegd kwalificeert een beloning die een voorwaardelijk karakter heeft (bijvoorbeeld door de koppeling aan het behalen van een doel, of het leveren van een bepaalde prestatie) altijd als variabele beloning. Bij het bepalen of sprake is van een variabele beloning is het karakter van de beloning bepalend, en niet de kwalificatie die door de onderneming wordt toegekend aan de beloning. Een onderneming dient dus aannemelijk te kunnen maken dat daadwerkelijk sprake is van een vaste beloning.
Bent u het eens met de veelgehoorde redenering van Nederlandse banken dat een salarisstijging noodzakelijk kan zijn om getalenteerd personeel aan te trekken? Zo ja, hoe verhoudt het aantrekken van deze mensen zich tot de breed gedeelde wens de financiële sector meer dienstbaar te maken? Op welke manier wordt beloond naar prestaties die de dienstbaarheid van de sector dichterbij brengen?
Het is mij bekend dat de financiële sector onder meer wijst op het aantrekken van getalenteerd personeel als bezwaar tegen het recent ingediende wetsvoorstel. Ik vind deze argumentatie te kort door de bocht. Het is algemeen bekend dat voor personen in hogere salarisschalen sfeer, opleiding en doorgroeimogelijkheden prevaleren boven een hoger inkomen bij het kiezen van een nieuwe baan.
Ik kan mij tegelijkertijd voorstellen dat in bijzondere gevallen, voor individuen die excelleren in hun vakgebied binnen een internationaal speelveld, de hoogte van de variabele beloning een doorslaggevende factor kan zijn. Met het oog op die personen heb ik in het wetsvoorstel de mogelijkheid voor ondernemingen opgenomen om een hoger bonusplafond van gemiddeld 20% te hanteren voor de totale groep aan personen die beloningsafspraken hebben gemaakt die niet onder de CAO vallen.
Het artikel ‘Banken vrezen ECB-toezicht’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken vrezen ECB-toezicht»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat banken voor hun Nederlandse hypotheken mogelijk extra miljarden moeten aanhouden wanneer de Europese Centrale Bank (ECB) het toezicht overneemt in november dit jaar door een andere risicoweging van de Nederlandse hypotheken? Om welk bedrag zou het dan kunnen gaan? Was dit (mogelijke) gevolg van te voren voorzien bij het overdragen van het toezicht aan de ECB en vindt u dit wenselijk?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de ECB de risicoweging van Nederlandse hypotheken zou willen aanpassen. Een bedrag kan dus ook niet worden genoemd.
Banken kunnen ervoor kiezen om bij het berekenen van de risicogewichten het standaardmodel of een eigen intern model te hanteren.2 Het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk stelt voorwaarden aan de interne modellen waarmee de risicogewichten worden bepaald, maar laat daarbij ook discretionaire ruimte aan de toezichthouder. Voordat banken de modellen mogen implementeren, hebben ze daartoe bijvoorbeeld goedkeuring nodig van de toezichthouder. De toezichthouder toetst ook regelmatig of de modellen nog aan de regelgeving voldoen. Vanzelfsprekend was van tevoren duidelijk dat beslissingen met betrekking tot de Nederlandse grootbanken vanaf de start van het Europees bankentoezicht door de ECB worden genomen. Dit kan ertoe leiden dat de ECB in de toekomst op onderdelen andere keuzes maakt dan DNB. Van belang daarbij is dat dit altijd gebeurt op basis van objectieve analyses van de daadwerkelijke risico’s binnen een bank. Hierbij dient ook te worden opgemerkt dat DNB binnen het nieuwe Europese toezichtraamwerk een belangrijke rol zal blijven spelen in de uitvoering van het toezicht op de Nederlandse grootbanken. Hoewel de eindverantwoordelijkheid bij de ECB komt te liggen, wordt hierdoor de kennis van specifiek Nederlandse omstandigheden op adequate wijze geborgd.
Welke gevolgen kan een hogere risicoweging volgens u hebben voor de kredietverlening (MKB-leningen, hypotheken) in Nederland?
Indien aanwijzingen van de ECB met betrekking tot bepaalde activaportefeuilles zouden leiden tot hogere risicogewichten, dan zal de impact hiervan op de betreffende banken afhangen van de mate waarin de risicogewichten zouden worden verhoogd en het tempo waarin dit zou moeten worden doorgevoerd. Tot op heden hebben Nederlandse banken kredietverlening en versterking van de kapitaalpositie goed weten te combineren.3
In hoeverre is de risicoweging die de ECB wil aanhouden voor hypotheken, en die (mogelijk) hoger is dan de huidige risicoweging door De Nederlandsche Bank (DNB), realistisch en niet gebaseerd op alleen de papieren (data gedreven) werkelijkheid?
Antwoord op vragen 4 en 5: De ECB heeft zich (nog) niet uitgesproken over de risicogewichten die Nederlandse banken hanteren voor de hypotheekportefeuille, inclusief de manier waarop de NHG wordt meegewogen. Bij het uitoefenen van het toezicht zal de ECB de regelgeving uit het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk moeten handhaven. Voor zover banken gebruik maken van het standaardmodel voor het bepalen van de risicogewichten, wordt het effect van de hypotheekrenteaftrek niet meegenomen. In dat geval gelden standaard risicogewichten, die alleen afhankelijk zijn van de hoogte van de lening ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value ratio).
In de praktijk gebruiken Nederlandse banken voor het berekenen van de risicogewichten voor de hypotheekportefeuille echter interne modellen. Bij deze modellen kunnen ook andere relevante factoren dan de loan-to-value ratiomee worden gewogen. Bij deze modellen maken banken zelf een inschatting van de kans op wanbetaling, gebaseerd op historische datareeksen. Ook maken banken hierbij aannames over toekomstige (economische) ontwikkelingen.
De NHG leidt tot een vermindering van de risicoweging. In de praktijk zullen banken er niettemin veelal voor kiezen om ook risicogewichten toe te passen op NHG-hypotheken, onder meer omdat er op voorhand geen garantie is dat in alle omstandigheden een beroep op de NHG kan worden gedaan. Ook de hypotheekrenteaftrek speelt een rol bij interne modellen, met name omdat de hoogte van de betalingsverplichtingen ten opzichte van het netto-inkomen een relevante factor vormt bij het bepalen van de kans op wanbetaling. In het geval van een stijgende rente absorbeert de hypotheekrenteaftrek daarnaast een deel van stijging van de hypotheeklasten bij hypotheken met een variabele rente.
Welke invloed heeft de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) op de risicoweging van de Nederlandse hypotheken? In hoeverre is/wordt dit voldoende meegewogen door de ECB? In hoeverre is/wordt de hypotheekrenteaftrek voldoende meegewogen door de ECB?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties kunt u (direct of indirect bijvoorbeeld via DNB) nemen om te zorgen voor een reële en realistische risicoweging van de Nederlandse hypotheken door de ECB? Welke acties heeft u (direct of indirect) al ondernomen?
Ik heb op dit punt geen acties ondernomen en zie ook geen reden om dat alsnog te doen. De huidige risicogewichten vloeien voort uit het gebruik van interne modellen die door DNB zijn goedgekeurd, regelmatig door DNB worden getoetst en ook aan stresscenario’s worden onderworpen. Onder het nieuwe Europese toezichtsraamwerk zal de ECB formeel bevoegd zijn om te oordelen over de toepassing van deze modellen en daarmee over de risicogewichten die hieruit voortvloeien. Ik ben er van overtuigd dat de ECB op adequate wijze invulling zal geven aan de nieuwe toezichtstaken. Zoals reeds aangegeven, zal DNB bovendien nauw betrokken blijven bij de uitvoering van het toezicht, waardoor de kennis die DNB heeft opgebouwd over de hypotheekportefeuilles van de Nederlandse grootbanken en de specifieke kenmerken van de Nederlandse woningmarkt, blijvend kan worden aangewend.
De beloningen bij vermogensbeheerders |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «AFM bepleit uurtje-factuurtje»?1
Ja.
Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat vermogensbeheerders zich per uur moeten laten betalen en niet op basis van het vermogen dat zij beheren? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft op haar eigen website een nieuwsbericht geplaatst met haar standpunt over de beloning van vermogensbeheersers.2 In de kern is het standpunt van de AFM dat de beloning die een vermogensbeheerder ontvangt voor zijn dienstverlening in het belang van de klant moet zijn. Een beloning voor de vermogensbeheerder zou, analoog aan de beloning voor adviseurs en bemiddelaars, eerlijk en niet onredelijk moeten zijn. De klant zou alleen moeten betalen voor de dienstverlening die de vermogensbeheerder daadwerkelijk biedt.
De AFM heeft richting mij aangegeven dat zij niet van mening is dat vermogensbeheerders alleen nog maar op basis van uurloon zouden mogen werken. Wel is de AFM van mening dat een vaste procentuele vergoeding van het belegd vermogen, onafhankelijk van de dienstverlening of het beheerde vermogen, onwenselijk zou kunnen zijn. De AFM stelt daarbij de vraag of een klant met een vermogen van € 300.000 daadwerkelijk driemaal zoveel inspanning van de vermogensbeheerder vergt dan een klant met een vermogen van € 100.000.
Sinds de invoering van het provisieverbod voor beleggingsondernemingen per 1 januari 2014 mogen vermogensbeheerders geen provisies meer ontvangen. De klant betaalt nu direct voor zijn dienstverlening. Het is dus belangrijk dat de vermogensbeheerder duidelijk maakt waarvoor de klant betaalt. Dat geldt in gelijke mate voor elke vorm van beloning. In de praktijk zijn er diverse vormen van beloning die in het belang van de klant kunnen zijn. Vaste vergoedingen, zoals een uurloon of een vaste jaarlijkse vergoeding, zijn hier voorbeelden van. Maar ook een procentuele beheervergoeding die degressief verloopt en daarmee beperkt wordt in hoogte, is mogelijk en kan in het belang van de klant zijn.
Het is mijn inziens nog te vroeg om conclusies te trekken ten aanzien van de verschillende vormen van beloning, nu de marktontwikkelingen die in gang zijn gezet met de invoering van het provisieverbod voor beleggingsondernemingen per 1 januari 2014 nog hun beslag moeten krijgen. Het is echter van belang dat de vermogensbeheerder in deze veranderende markt nadenkt over de wijze waarop hij beloond wil worden door zijn klanten en daarover ook met klanten in gesprek gaat.
Bent u het met de AFM eens dat een procentuele vergoeding oneerlijker en minder transparant is dan een vergoeding per gewerkt uur? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met vermogensbeheerder Ezra van Coevorden van «Balans Vermogensbeheer», die ook in het artikel aan het woord komt, eens dat een beloning op basis van een uurtarief vermogensbeheerders dwingt om beter uit te leggen wat zij precies voor hun klanten doen?
Zie antwoord vraag 2.
De verhoging van het vaste salaris van de ABN AMRO top |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ABN AMRO verhoogt vast salaris subtop 20%»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze stap van ABN AMRO? Hoe verhoudt deze stap zich tot uw eerdere oproep aan de Nederlandse banken om de beloningen van hun personeel te matigen?
In de eerste plaats constateer ik dat ABN AMRO, anticiperend op bij de Tweede Kamer aanhangige wetgeving, de variabele belonen van het senior management beperkt. Dit is een positieve ontwikkeling omdat perverse prikkels hiermee worden verminderd. In de tweede plaats geldt dat ABN AMRO bij de omzetting van de variabele beloning niet de maximaal haalbare variabele beloning volledig om zet naar de vaste beloning. Dit resulteert per saldo in een versobering.
Het laten stijgen van de vaste beloning ter compensatie voor het verlies aan variabele beloning is een verantwoordelijkheid van de onderneming en haar medewerkers. Zie voor een nadere toelichting hierop mijn antwoord op de vragen 4, 6 en 7.
Is het besluit tot verhoging van de salarissen met twintig procent aan u als aandeelhouder voorgelegd? Hoe groot is de groep managers wier salaris wordt verhoogd? Hoe verhoudt deze verhoging zich tot de hoogte van de salarissen van de managers van ING, Rabobank en de SNS bank?
Als aandeelhouder ga ik over het beloningsbeleid van de RvB en niet over het beloningsbeleid van het senior management. Conform geldende wet- en regelgeving is het besluit genomen door de Raad van Bestuur (RvB). Zowel ik als NLFI zijn vooraf niet hierover geïnformeerd. De groep senior management van wie de vaste beloning is verhoogd omvat 104 personen. Voor een uitgebreidere toelichting op het voorgaande verwijs ik naar mijn begeleidende brief waarin ik tevens een overzicht heb opgenomen van de ontwikkeling van de variabele en vaste beloning bij het senior management van andere grootbanken.
Bent u het er mee eens dat de salarisverhoging van ABN AMRO een onwenselijk signaal is en dat topbankiers meer dan genoeg verdienen?
Ik ben van mening dat de lonen in de financiële sector verlaagd kunnen worden. Dat geldt voor het gehele personeelsbestand, zowel de top van de onderneming als het CAO-personeel. Een verlaging van de lonen heeft ook onder meer tot gevolg dat de financiële sector meer op hetzelfde loonpijl van vergelijkbare sectoren komt te liggen. Dit wakkert concurrentie op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen deze sectoren aan en kan er aan bijdragen dat zeer getalenteerde studenten na hun afstuderen niet uitsluitend in de financiële sector aan de slag gaan. De loonvorming is echter voorbehouden aan werkgevers en werknemers. De overheid speelt daar in beginsel geen rol bij.
In mijn brief van 17 maart 2014 van dit jaar heb ik de actuele stand van zaken met betrekking tot versobering van CAO’s in de financiële sector geschetst.2 Hieruit komt naar voren dat ten aanzien van de primaire arbeidsvoorwaarden een positieve ontwikkeling zichtbaar is waarbij in het algemeen sprake is van afwezigheid van variabel belonen en de vaste beloning veelal op een nullijn staat of een zeer beperkte stijging kent.
Hoe hoog zijn de salarissen van ABN AMRO in vergelijking tot de verdiensten (cost-to-income)? Hoe heeft deze verhouding zich vanaf 2008 ontwikkeld? Hoe verhoudt dit zich tot de meest efficiënte banken in internationaal opzicht?
Uit het jaarverslag van ABN AMRO over 2013 blijkt dat de cost-to-income ratio van over dat jaar 65% bedroeg. Bij banken vormen personeels- en IT-kosten de twee belangrijkste soorten vaste kosten. Uit data van Roland Berger over 2013 volgt dat de personeelskosten van banken die in Nederland actief zijn gemiddeld 56% van de totale operationele kosten van de bank uitmaken tegen een gemiddelde van 51% over alle EU15-landen. Er zijn binnen de EU15-landen geen landen die een hoger percentage kennen.3 Daarnaast vormen bij grote Nederlandse banken de personeelskosten gemiddeld 53% van de operationele kosten. Het Europees gemiddelde onder grote banken is 51%.
Figuur 1: Aandeel van personeelskosten in totale operationele kosten van banken per EU15-land in 2013.
In onderstaande figuur op basis van data van de ECB is weergegeven hoe de cost- to-income ratio zich heeft ontwikkeld bij banken in landen binnen de Eurozone in de periode van 2008–2012 (exclusief Luxemburg en Letland).4 5 Het gebruik van de mediaan corrigeert voor uitschieters als Ierland en Estland. De mediaan is in 2012 iets gedaald ten opzichte van 2008.
Ik constateer dat het Nederlandse cost-to-income percentage in 2012 rond 62% lag. Banken kunnen zelf bepalen naar welke cost-to-income ratio’s zij willen streven, net zoals investeerders in banken zelf dienen te bepalen welke ratio’s zij acceptabel achten. Niettemin ben ik van mening dat verdere kostenbesparingen, mede gelet op het feit dat het aandeel personeelskosten in de totale operationele kosten van Nederlandse banken procentueel hoger ligt dan het Europees gemiddelde, bij Nederlandse banken een belangrijke rol kunnen spelen bij de verdere versterking van bijvoorbeeld de kapitaalratio’s en bij kunnen dragen aan een beter concurrentiepositie.
Figuur 2: Cost-to-income ratio van banken in de Eurozone
Bent u het er mee eens dat de salarissen aan de top maximaal gelijke tred zouden moeten houden met de loonstijgingen die voor medewerkers bij cao worden afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het er mee eens dat er in de financiële sector een normalisering van salarissen moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Het Parex-schandaal in Letland |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het Parex-schandaal in Letland, zoals genoemd in het boek «het Euro Evangelie»1 en de artikelen «Nomura hielp Letland probleemschulden te verhullen»2 en «Europese Commissie onderzoekt eigen illegale staatssteun aan Russische witwasbank»?3
Ja.
Klopt het dat Parex bijzonder veel Russisch zwart geld had aangetrokken, zoals in de eerder genoemde bronnen is vermeld, en zoals bleek uit de slogan van de bank: «Letland. Net iets dichterbij dan Zwitserland»? Is er een schatting bekend van de hoeveelheid zwart geld en de herkomst daarvan?
Het kabinet heeft geen informatie over dergelijke bedragen.
Wie heeft het besluit genomen om Parex te redden en waarom, terwijl andere banken in Europa, zoals het Nederlandse DSB, maar ook verder alle andere Letse banken, waaronder de grootste, Latvijas Krajbanka, wel failliet mochten gaan?
De Letse autoriteiten hebben dit besluit genomen en de Commissie heeft de verleende staatssteun destijds goedgekeurd. Naar oordeel van de Letse autoriteiten was Parex Bank systeemrelevant. Het was de op één na grootste bank van Letland (met destijds een totaal van 4,9 miljard euro aan activa). Tevens was het de grootste bank in binnenlandse handen (de meeste Letse banken hadden sterke banden met Scandinavische moederbanken). Het omvallen van deze bank zou volgens de Letse autoriteiten grote negatieve spill-overs hebben naar andere Letse banken en banken in de regio. Latvijas Krajbanka was de negende bank in termen van grootte en volgens de Letse autoriteiten niet systeemrelevant.
Als zich in de toekomst een soortgelijk geval als Parex zou voordoen, zou de situatie niet hetzelfde zijn. Ten eerste zal met de inwerkingtreding van de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) sprake zijn van een Europees geharmoniseerd resolutieraamwerk, dat bepaalt onder welke voorwaarden tot resolutie, waaronder bail-in, kan worden overgegaan. Ten tweede geldt dat Letland – als eurolidstaat – deelneemt in de bankenunie, waardoor op grond van de Single Supervisory Mechanism-verordening en de Single Resolution Mechanism-verordening sprake is van besluitvorming en coördinatie over toezicht en resolutie op Europees niveau. Bovendien gelden ook voor Letland de medio 2013 aangepaste staatssteunregels ten aanzien van bankensteun en de daarin aangescherpte eisen voor het dragen van verliezen door de private investeerders van een bank.
Is er enig onderzoek geweest of de directie van Parex haar eigen overheid heeft omgekocht, teneinde een bankenredding te forceren?
In het kader van de verleende staatssteun heeft de Commissie in 2008 een onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn gepubliceerd op de website van DG Mededinging. Hieruit blijkt niet dat dit aan de orde is geweest (http://ec.europa.eu/competition/state_aid/cases/228522/228522_959558_23_2.pdf).
Hoeveel van de € 7,5 miljard die de redding van de bank Parex kostte wordt gedekt door directe en indirecte leningen en garanties van Nederland?
De Letse autoriteiten hebben Parex Bank in november 2008 genationaliseerd. Hier zijn geen indirecte leningen of garanties van Nederland aan te pas gekomen. Daarna heeft Letland financiële steun aangevraagd en is er in december dat jaar door de Commissie en het IMF in totaal een bedrag van 7,5 miljard euro aan betalingsbalanssteun aan Letland toegezegd. Van dit bedrag werd uiteindelijk 4,5 miljard euro uitgekeerd. De verleende steun door het IMF is inmiddels volledig terugbetaald. De Commissie heeft destijds 2,9 miljard euro van de geplande 3,1 miljard euro uitgekeerd, hiervan is dit jaar 1 miljard euro terugbetaald. De verstrekte betalingsbalanssteun van de Commissie loopt via een garantie op de EU-begroting. De Nederlandse afdrachtensleutel hierin is ongeveer 5%.
Klopt het dat een groot deel van Parex verder gaat onder de naam «Citadele Bank» en dat haar Zwitserse dochter Anlage – und Privatbank (AP Bank) op haar website, in de Russische taal, schermt met een constructie waarbij Russen hun contanten in Letland mogen achterlaten waarna Citadele het in spaargeld vervolgens in het buitenland stalt? Klopt het dat AP Bank haar eigen naam gebruikt om de identiteit van de spaarder te verhullen?4
In 2010 werd door de Europese Commissie een herstructureringsplan goedgekeurd waarbij Parex Bank werd gesplitst in een good bank (genaamd Citadele) en een bad bank (Parex, later Reverta). AP Anlage & Privatbank is in 1995 opgericht door Hypo Bank (gevestigd in Duitsland) en werd in 2004 overgenomen door de Parex Groep. AP Anlage & Privatbank heeft altijd haar eigen naam gehouden, ook toen Parex gesplitst werd.
Is het terecht om te stellen dat Citadele, dat is gered met onder andere Nederlands belastinggeld, gewoon doorgaat met het witwassen van dubieus Russisch geld?
Citadele is niet gered met Nederlands belastinggeld. De Letse toezichthouder en de Letse centrale bank hebben in 2012 en 2013 verschillende maatregelen genomen om de risico’s van «non-resident banking» te mitigeren; waaronder hogere liquiditeitseisen, frequente stresstesten en banken met meeste buitenlandse leningen hebben langlopende obligaties uitgegeven om niet te veel afhankelijk te zijn van korte termijn deposito’s. Bovendien heeft Letland zich bij toetreding tot de euro middels een brief gecommitteerd aan verschillende hervormingsmaatregelen, onder andere op het gebied van «non-resident banking» en het tegengaan van witwaspraktijken. Letland geeft bijvoorbeeld aan de aanbevelingen die Moneyval heeft gedaan op het gebied van het tegengaan van witwaspraktijken te zullen implementeren.
Als de passivazijde van de balans van deze bank gedomineerd wordt door Russisch spaargeld, waarom zou Europa dan inspanning moeten verrichten om deze bank te redden, aangezien daarbij spaarders worden ontzien die geen burger van de EU zijn?
Er is op dit moment geen sprake van een Europese inspanning om deze bank te redden.
Waarom heeft de EU in ruil voor de verleende steun geen meerderheidsbelang in deze bank verkregen, waarmee juist voorkomen kon worden dat Citadele op de oude voet doorgaat?
Zoals aangegeven in vraag 5 is er geen directe EU-steun verleend aan het redden van deze bank.
Hoe is het mogelijk dat in 2014, na de toetreding van Letland tot de Eurozone en de vorming van de bankenunie, een met belastinggeld geredde bank openlijk Russisch spaargeld blijft ophalen en niet eens moeite hoeft te doen dat te verhullen aangezien deze informatie op de website van AP Bank staat?
Europese banken kunnen spaargeld aantrekken uit het buitenland (ook buiten de EU), zolang de geldende EU-regels worden gerespecteerd. Die staan in Letland niet ter discussie.
Op 16 april 2014 kondigde de Europese Commissie een onderzoek aan naar de steun aan Parex, bijna zes jaar na dato; waarom heeft dat zo lang geduurd? Heeft het ermee te maken dat de Amerikaanse senaat een onderzoek is gestart wegens het vermoeden van corruptie?
Het onderzoek van de Europese Commissie richt zich vooral op de afspraken die in 2010 met de Letse autoriteiten zijn gemaakt met DG Mededeling om de Commissie te informeren over belangrijke besluiten ten aanzien van Citadele en Reverta. DG Mededeling doet geen uitspraak over lopende zaken. Een besluit hierover wordt spoedig verwacht.
Wat is de reikwijdte van het onderzoek van de Europese Commissie en wat is de planning?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) een belang heeft in Citadele? Kunt u de precieze verhoudingen tussen Citadele en EBRD schetsen en wanneer die ontstaan zijn?
Uit de voor mij beschikbare informatie blijkt dat de EBRD in 2009 een belang van 25% in Parex nam. Op dit moment heeft de EBRD een belang van 25% in Citadele, welke het heeft verworven in augustus 2010 toen Parex werd opgesplitst. Het behield toen een belang van 12,74% in Parex (nu Reverta).
Vanaf 2009 heeft de EBRD op verschillende manieren de bankensector in haar regio ondersteund in het kader van de crisis. Het nemen van een belang zoals bij Parex was hiervoor één manier, een andere was het verschaffen van achtergestelde schuld. Ook verstrekte de EBRD voor MKB geoormerkte leningen aan grote Europese bankengroepen, ter ondersteuning van de reële economie.
Heeft de EBRD op enig moment een put-optie op het aandeel in Citadele verkregen, zoals gemeld in het Nomura rapport?5 Zo ja, wanneer is die put-optie gekocht en hoe is hij in de boeken van de EBRD verantwoord? Is de put-optie ook opgenomen in de nationale rekeningen van Letland?
Uit de voor mij beschikbare informatie blijkt dat de EBRD inderdaad een put overeenkomst heeft met de Latvian Privatisation Agency (LPA) op het gecombineerde belang in Citadele en Reverta, overeengekomen in 2009. LPA werd gegarandeerd door de Letse overheid.
Alle transacties die de EBRD doet, inclusief derivaten, worden volgens de International Financial Reporting Standards (IFRS) geboekt.
De put optie is niet opgenomen in de nationale rekeningen van Letland, omdat dit een garantie is en garanties volgens ESA95 niet worden meegeteld in de nationale rekeningen.
Bent u bereid om bij de EBRD navraag te doen naar alle transacties die hebben plaatsgevonden in Parex, Citadele en Reverta, inclusief aandelen en opties en de datum van de transacties, en het resultaat van de navraag aan Kamer te sturen?
Buiten de informatie bij vraag 13 en14 heeft de EBRD aangegeven dat het verdere specifieke informatie niet openbaar kan maken.
Heeft Nederland ingestemd (via haar lid van de board) met de aankoop van Parex (Reverta) door de EBRD? Zijn de due dilligence rapporten op Parex en haar rechtsopvolgers beschikbaar voor inzage voor het publiek of voor parlementariërs?
De Nederlandse bewindvoerder heeft, evenals alle andere bewindvoerders, in april 2009 ingestemd met het eerste voorstel voor de aankoop van Parex aandelen, en in juli 2010 met de wijziging van het voorstel in het kader van het opsplitsen van Parex. De EBRD heeft aangegeven de due dilligence rapporten nooit openbaar te maken.
Welke lessen trekt het kabinet uit de Parex-affaire voor de mogelijke toetreding van Litouwen tot de eurozone?
Litouwen voldoet aan alle convergentiecriteria voor eurotoetreding, op basis van de convergentierapporten van de ECB en de Europese Commissie. De ECB heeft in haar convergentierapport wel aanbevelingen gedaan ten aanzien van het aanscherpen van het financiële sector toezicht in Litouwen, waartoe Litouwen zich gecommitteerd heeft middels een brief, zie: http://www.finmin.lt/finmin.lt/failai/naujienos/2014/LT_Letter_0618.pdf.
In welke banken uit Litouwen heeft de EBRD de afgelopen tien jaar belangen genomen, belangen afgestoten en put-opties (gehad)?
Uit de voor mij beschikbare informatie over activiteiten van de EBRD in de financiële sector van Litouwen in de afgelopen tien jaar blijkt het volgende:
De EBRD heeft een belang van 20% in Siauliu Bank en heeft daar achtergestelde schuld uitstaan. In 2005 was er de eerste investering in Siauliu waarbij een belang van 16,6% werd verworven. In 2009 werd een lening verschaft met een optie tot omzetting naar aandelen, welke gedeeltelijk werd gebruikt in 2010. In 2011 is het resterende stuk schuld omgezet in achterstelde schuld om voldoende Tier 2-kapitaal te verschaffen zodat Siauliu Bank zekere assets en verzekerde deposito’s kon overnemen van Ukio Bank.
Uitzondering provisieverbod |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Financiële sector verdeeld over hulp aan klant in nood»?1
Ja.
Banken, verzekeraars en intermediairs willen de hypotheekklant in nood helpen, maar wat vindt u van het feit dat zij misbruik vrezen als het gaat om de huidige oplossing? In hoeverre is dit (on)terecht en kunt u dat onderbouwen? Welk risico bestaat dat het provisieverbod wordt omzeild met de nieuwe regels? Welke alternatieve voorstellen hebben de partijen in de consultatieronde gedaan en waarom zijn deze niet overgenomen?
Het doel van de uitzondering op het provisieverbod is het wegnemen van eventuele belemmeringen die voortvloeien uit het provisieverbod voor de aanbieder, bemiddelaar of adviseur om in gesprek te gaan met consumenten met (voorzienbare) betalingsachterstanden. Het gesprek kan gebruikt worden om de financiële situatie in kaart te brengen en de mogelijkheden te onderzoeken om het hypothecair krediet aan te passen. Bij (voorzienbare) betalingsachterstanden is het niet gewenst dat vanwege regelgeving een aanbieder, bemiddelaar of adviseur advieskosten in rekening moet brengen wanneer hij een consument adviseert over een mogelijke oplossing voor zijn betalingsachterstanden dan wel een beperking daarvan. Indien altijd advieskosten in rekening dienen te worden gebracht, kan de consument dit als drempel ervaren en afzien van financieel advies, terwijl hij dit advies juist dringend nodig heeft. Een rekening voor advieskosten zou bovendien de betalingsproblemen voor de consument alleen maar vergroten. Daarom wordt het onder bepaalde voorwaarden toegestaan dat een aanbieder provisie betaalt aan een bemiddelaar of adviseur voor advies- en bemiddelingswerkzaamheden aan een consument en is een aanbieder in bepaalde gevallen niet verplicht de advies- en distributiekosten rechtstreeks in rekening te brengen.
Het provisieverbod is ingevoerd om een beweging te bewerkstelligen van productgedreven verkoop naar klantgerichte advisering. Het creëren van een uitzondering op een verbod, brengt altijd een risico met zich mee dat de uitzondering wordt opgerekt of misbruikt. Dit is niet anders voor de onderhavige uitzondering op het provisieverbod. Daarom wordt met uitzonderingen op het provisieverbod terughoudendheid betracht. Vanwege de aard en ernst van betalingsproblemen in het kader van hypothecair krediet wordt het echter opportuun geacht om voor deze specifieke situatie een uitzondering op te nemen.
Zo geldt de uitzondering enkel voor een beperkte groep gevallen, te weten voor consumenten met (voorzienbare) betalingsproblemen inzake hypothecair krediet. Voor andere financiële producten is geen uitzondering opgenomen. Bovendien wordt de inducementnorm van toepassing verklaard op de door de aanbieder betaalde provisie aan de adviseur of bemiddelaar, waardoor de betaalde provisie geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de dienstverlening en de verplichting van de bemiddelaar of adviseur om zich in te zetten voor de belangen van de consument. Zo mogen bemiddelaars en adviseurs geen beloning ontvangen waarvan een aansporende, motiverende of stimulerende werking uitgaat en daardoor de bemiddeling of het advies kunnen beïnvloeden. De door de aanbieder betaalde provisie aan een bemiddelaar of adviseur moet daarom in redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van zijn advies- en bemiddelingswerkzaamheden. Daarnaast mag de betaalde provisie door de aanbieder geen invloed hebben op de uitkomst van het gegeven advies.
In de consultatieronde zijn enkele alternatieve voorstellen voor vormgeving van de uitzondering ontvangen. Er is een voorstel gedaan om consumenten zelf de advieskosten te laten betalen en de mogelijkheid te bieden deze kosten te lenen bij de aanbieder van het hypothecair krediet. Deze kosten zouden dan wel fiscaal aftrekbaar moeten zijn. Bovendien zou aan de consument de mogelijkheid moeten worden geboden om deze kosten over een langere periode terug te betalen. In dit voorstel uit de consultatiereactie komen de kosten echter nog steeds voor rekening van de consument en vormen daardoor een drempel voor de consument om advies in te winnen. Voorgesteld wordt dat ten aanzien van de extra lening voor het advies dezelfde rente wordt betaald als het hypothecair krediet. Hieruit wordt afgeleid dat het uitgangspunt is dat het bestaande hypothecair krediet wordt verhoogd. Vraag is of dit altijd mogelijk is (mede gelet op het risico van overkreditering). Bovendien kan het verhogen van een hypothecair krediet extra kosten met zich meebrengen (denk aan onder andere notariskosten). Tevens kan de extra lening een drempel opwerpen als het een aparte vorm van gespreide betaling betreft.
Een tweede alternatief dat is voorgesteld is dat de betaling voor het onderhavige advies altijd via de consument zou moeten lopen. In dat geval zou de consument beter betrokken zijn bij het traject. Voorgesteld is dat de aanbieder de advieskosten dient te betalen aan de consument, die deze vervolgens dient te betalen aan de adviseur of bemiddelaar. Een dergelijke vormgeving zou de betaalstroom echter compliceren en het risico met zich brengen dat een in betalingsproblemen verkerende consument het ontvangen bedrag van de aanbieder aanwendt om andere betalingsverplichtingen dan de nog te betalen advieskosten aan zijn financieel adviseur, te voldoen.
Waarom vindt u de omschrijving van begrippen als «betalingsachterstand» en «voorzienbare achterstand» voldoende duidelijk, daar ze voor meerdere en bredere uitleg vatbaar lijken? Welke mogelijkheden zijn er om de begrippen duidelijker te formuleren? Waarom is daar geen gebruik van gemaakt?
In het consultatiedocument is bewust gekozen voor een open norm. In de toelichting bij het desbetreffende artikel waarin de uitzondering is opgenomen, is aangegeven wanneer in ieder geval sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand. Van voorzienbare betalingsachterstanden bij hypothecair krediet is bijvoorbeeld sprake bij een structurele en relatief grote daling van inkomsten, die niet door de consument zelf kan worden opgevangen, waardoor binnen afzienbare termijn betalingsachterstanden zullen ontstaan. Onder andere werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, echtscheiding, relatiebreuk en het overlijden van de partner kunnen leiden tot een grote daling van de inkomsten die niet door consumenten zelf kan worden opgevangen waardoor betalingsachterstanden voorzienbaar zijn.
Het alternatief zou zijn om definities op te nemen voor betalingsachterstand en voorzienbare betalingsachterstand. Echter in een definitie kan geen rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de consument. De vraag wanneer een consument een (voorzienbare) betalingsachterstand heeft, hangt af van een samenhang van factoren, zoals de grootte van de inkomensachteruitgang, de hoogte van de lasten, de vraag hoeveel vermogen aanwezig is om op in te teren, of sprake is van een huishouden met tweeverdieners en of er alternatieve inkomsten zijn. Deze factoren laten zich lastig vatten in een definitie. Wanneer gekozen zou worden voor een gesloten norm, bestaat de kans dat consumenten voor wie de uitzondering wel bedoeld is toch buiten de definitie vallen. Een open norm biedt wat dat betreft meer flexibiliteit. Als marktpartijen de uitzondering misbruiken om het provisieverbod te omzeilen kan de AFM handhavend optreden. Binnenkort zal de AFM bovendien een aantal voorbeelden publiceren van situaties waarin in ieder geval sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand.
Aan welke voorwaarden moet men voldoen bij het gebruik maken van deze uitzondering? In hoeverre wijken deze voorwaarden af van de voorwaarden van de oude regels die golden voor het provisieverbod? In hoeverre moet de hoogte van de provisie in de nieuwe regels expliciet transparant worden gemaakt?
Aanbieders zijn in beginsel vrij om een beloning overeen te komen met de bemiddelaar of adviseur voor het bemiddelen en adviseren gericht op het oplossen en beperken van (voorzienbare) betalingsachterstanden inzake een hypothecair krediet zolang de betaalde provisie past binnen de inducementnorm. Er mag geen sprake zijn van een beloning die afbreuk doet aan de kwaliteit van de dienstverlening en de verplichting van de bemiddelaar of adviseur om zich in te zetten voor de belangen van de consument. Bovendien mogen bemiddelaars en adviseurs geen beloning ontvangen waarvan een aansporende, motiverende of stimulerende werking uitgaat.
De door de aanbieder betaalde provisie aan een bemiddelaar of adviseur moet daarom in redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van zijn advies- en bemiddelingswerkzaamheden. Daarnaast mag de betaalde provisie door de aanbieder geen invloed hebben op de uitkomst van het gegeven advies. Naar aanleiding van de ontvangen consultatiereacties is de vereiste transparantie over de van de aanbieder te ontvangen provisie aangepast. De bemiddelaar of adviseur dient op begrijpelijke wijze mededeling te doen van het feit dat hij van de aanbieder van het hypothecair krediet provisie ontvangt en de hoogte van de provisie van de desbetreffende aanbieder. Het kenbaar maken van de hoogte van het bedrag van de provisie dient te geschieden voordat de desbetreffende financiële dienst wordt verleend, tenzij het bedrag van de provisie op dat moment niet bekend is. Deze voorwaarden komen overeen met de oude regels die golden voor de inwerkingtreding van het provisieverbod.
Welk risico is er dat er sprake kan zijn van dubbel betalen, aangezien een adviseur nog doorlopende provisie ontvangt op producten die voor 1 januari 2013 zijn afgesloten? Waarom is het ondervangen daarvan niet in het voorstel verwerkt?
In het voorstel is rekening gehouden met het risico van dubbel betalen. De provisie-aanspraken voor producten die zijn gesloten voor 1 januari 2013 blijven doorlopen totdat een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. De verplichtingen die tegenover de door de cliënt betaalde provisies staan (zoals nazorg) blijven voor de bemiddelaar of adviseur bestaan. Indien de bemiddelaar of adviseur een consument met betalingsproblemen adviseert kan het echter redelijk zijn dat de aanbieder deze advieskosten van de bemiddelaar of adviseur vergoedt. Daarom is, mede naar aanleiding van de consultatiereacties, artikel 86k van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft aangepast, zodat het vergoeden van de advieskosten door de aanbieder in dergelijke gevallen mogelijk wordt. Ter voorkoming van dubbele betaling, zal de aanbieder dan rekening moeten houden met de reeds betaalde afsluitprovisie en doorlopende provisie. De provisie moet namelijk in een redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van de advies- en bemiddelingswerkzaamheden van de bemiddelaar of adviseur.
Indien de advieswerkzaamheden leiden tot een nieuwe overeenkomst, dan is artikel 86c Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (het provisieverbod) van toepassing en kunnen de advies- en bemiddelingswerkzaamheden op grond van de uitzondering voor (voorzienbare) betalingsachterstanden in dat artikel door de aanbieder worden betaald.
In hoeverre kan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de nieuwe regelgeving goed en effectief controleren?
De uitleg van voorzienbare betalingsachterstanden bij hypothecair krediet en de voorwaarden waaronder een provisie mag worden versterkt geeft de AFM voldoende mogelijkheden om effectief te kunnen controleren. Van de uitzondering mag gebruik worden gemaakt als er:
De uitzondering op het provisieverbod beoogt dat consumenten die (voorzienbare) betalingsproblemen hebben op tijd bij hun bemiddelaar of adviseur langsgaan om de problemen te bespreken zodat mogelijke betalingsproblemen kunnen worden voorkomen of betalingsproblemen kunnen worden opgelost. Er is bewust gekozen voor een meer open norm, omdat de vraag wanneer sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand afhankelijk is van de specifieke omstandigheden waarin een consument zich bevindt. Indien marktpartijen deze uitzondering misbruiken om het provisieverbod te omzeilen doet dit afbreuk aan het doel van de uitzondering en kan de AFM handhavend optreden, omdat het provisieverbod wordt overtreden. Als de provisie die wordt betaald niet in redelijke verhouding staat tot de verrichtte werkzaamheden dan kan de AFM handhaven op grond van de inducementnorm.
Het betreft hier een kleine aanpassing van het provisieverbod; wanneer wordt het provisieverbod in zijn totaliteit geëvalueerd?
De effecten van het provisieverbod en samenhangende regelgeving worden na circa vijf jaar geëvalueerd, dat wil zeggen in de loop van 2017. Uiteraard volgen de AFM en ikzelf ook tussentijds nauwlettend de marktontwikkelingen.
Het bericht dat IJsland Nederlandse spaarders niet wil uitbetalen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «IJsland wil Icesave-spaarders niet betalen»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat alles op alles moet worden gezet om ook deze spaartegoeden uit te laten keren aan de rechtmatige eigenaren, ook als het gaat om zogeheten «100.000+ spaarders»?
Het kabinet vindt het inderdaad van het grootste belang dat de IJslandse autoriteiten zonder vertraging vrijstelling verlenen voor toekomstige boedeluitkeringen zodat het spaargeld terugkeert naar de preferente Nederlandse spaarders. De Winding-up Board en de IJslandse autoriteiten hebben aangegeven dat de boedel voldoende middelen bevat om de ingediende vorderingen van de spaarders uiteindelijk volledig te voldoen. De antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen hier nader op ingaan.
Is het u bekend, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de IJslandse Centrale Bank (spaar-)tegoeden uit de failliete boedel van Landsbanki achter houdt in opdracht van de IJslandse regering, zodat andere doelen dan het terugbetalen van spaartegoeden aan spaarders kunnen worden bediend, zoals het verminderen van de IJslandse hypotheekschuld? Zo nee, wat is er volgens u dan aan de hand? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken en kunt u aangeven of hier sprake is van een rechtmatige actie van de IJslandse Centrale Bank?
Tot op heden zijn vier uitkeringen uit de boedel van Landsbanki gedaan. Alle preferente crediteuren, inclusief de 100.000+ spaarders, hebben eenzelfde percentage ontvangen. Al enige tijd geleden heeft de Winding-up Board van Landsbanki een verzoek ingediend bij de Centrale Bank van IJsland om een vijfde uitkering in vreemde valuta te mogen doen. Een dergelijk ontheffingsverzoek is nodig omdat de crediteuren vanwege de geldende kapitaalrestricties in IJsland alleen geld kunnen ontvangen met toestemming van de Centrale Bank van IJsland en de IJslandse Minister van Financiën. De IJslandse autoriteiten hebben nog geen besluit genomen over dit verzoek.
Hierbij speelt een rol dat de IJslandse autoriteiten zorgen hebben over de schuld van de nieuwe bank die is ontstaan na de ondergang van Landsbanki in 2008. In het kader van de IJslandse crisismaatregelen in 2008 zijn activa verbandhoudende met de binnenlandse activiteiten van Landsbanki overgeheveld naar een nieuwe bank («Nieuw Landsbanki»). De IJslandse staat houdt 98% van de aandelen in Nieuw Landsbanki. Vanwege deze overdracht van activa heeft Nieuw Landsbanki een omvangrijke schuld aan de boedel van Landsbanki die in de komende jaren moet worden afbetaald. De IJslandse autoriteiten zijn echter van mening dat het huidige betaalschema dermate belastend is voor Nieuw Landsbanki en de IJslandse betalingsbalans, dat een looptijdverlenging van de schuld dringend gewenst is. De Winding-up Board en Nieuw Landsbanki zijn recentelijk een dergelijke looptijdverlenging overeengekomen. Mede op aandringen van Nederland is daarbij bepaald dat de looptijdverlenging pas doorgang vindt zodra de ontheffing voor de vijfde boedeluitkering daadwerkelijk is verleend. De inzet in de komende periode is om dit pakket van enerzijds een looptijdverlenging en anderzijds de vijfde boedeluitkering tot stand te brengen zodat er weer een significant bedrag aan spaargeld vrijkomt. Ook de 100.000+ spaarders kunnen in dat geval een volgende boedeluitkering tegemoet zien.
Kunt u aangeven welke inspanningen u nog verricht om zo veel mogelijk van de spaartegoeden van de «100.000+ spaarders» vrij te laten geven?
Evenals de vordering die door De Nederlandsche Bank is ingediend zijn de vorderingen van de 100.000+ spaarders preferent. Op het moment dat de Nederlandse staat (via De Nederlandsche Bank) een boedeluitkering ontvangt, geldt dat evenzeer voor de 100.000+ spaarders. De inspanningen die de staat levert om boedeluitkeringen te ontvangen komen derhalve gelijkelijk ten goede aan alle spaarders. Er wordt dan ook geen gedifferentieerde inspanning geleverd ten aanzien van de specifieke categorie 100.000+ spaarders.
Kunt u aangeven wat er in het gesprek op 25 april 2014 tussen de Minister-President en de IJslandse premier Gunnlaugsson in Rotterdam2 – waarin is gesproken over de situatie met Icesave en Landsbanki – aan de orde is gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt?
Deze ontmoeting vond plaats tijdens het congres van de Liberale Internationale. Icesave is slechts kort en in algemene zin ter sprake gekomen.
Kunt u aangeven welk bedrag de Nederlandse staat nog tegoed heeft uit IJsland?
Van de ruim € 1,4 miljard die De Nederlandsche Bank voor rekening van de Nederlandse staat heeft uitgekeerd bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel inzake Icesave is tot op heden € 811 miljoen gerecupereerd. Aan hoofdsom staat nog € 617 miljoen uit. Bovendien is bij het IJslandse depositogarantiefonds een claim ingediend ter vergoeding van de resterende hoofdsom, gederfde rente en gemaakte kosten. De claim is voorgelegd aan de IJslandse rechter.
Het alarmerende bericht dat de integriteit van trustkantoren in het geding is |
|
Ed Groot (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de conclusies van het onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB), waaruit zou blijken dat trustkantoren onaanvaardbare risico’s nemen met cv-structuren, bestuurders hun uitvoerende en controlerende functies niet scheiden, controle van de herkomst van gestald vermogen ontbreekt en misstanden vaak niet tot verbetering leiden?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de stevige kritiek van DNB, de trustsector risico’s meebrengt voor onze economie en dat er daarom reden is voor waakzaamheid en er snelle actie wordt verlangd van de toezichthouder? Zo ja, welke aanvullende acties zal DNB inzetten en welke verbeteringen zal zij afdwingen? Welke maatregelen neemt het Ministerie van Financiën zelf?
Ja, zoals ik in mijn eerdere reactie op het DNB onderzoek heb aangegeven (brief van 14 mei jl) vind ik resultaten van het onderzoek door DNB verontrustend. De aard van het trustbedrijf brengt meer dan gemiddelde risico’s met zich mee. Van het trustkantoor wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat het trustkantoor hen toegang verleent tot de financiële markten.
Het toezicht op trustkantoren is een van de speerpunten van DNB. In dat verband voert DNB naast het reguliere toezicht op trustkantoren ook regelmatig onderzoeken naar specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering van trustkantoren uit. Als gevolg van het laatste onderzoek naar functiescheiding en CV structuren bij trustkantoren heeft dit geleid tot formele maatregelen. Daarnaast laten de recente vervolg acties van het Openbaar Ministerie bij een aantal trustkantoren zien dat de resultaten van het DNB onderzoek de basis kunnen vormen voor een strafrechtelijke onderzoek.
Binnenkort zal ik de nieuwe Regeling Integere Bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren (RibWtt 2014) publiceren. Met deze regeling worden de regels rond de integere bedrijfsvoering voor trustkantoren aangescherpt. Voorziene inwerkingtreding is 1 januari 2015. In de regeling zullen aanvullende specifieke eisen worden gesteld aan de bedrijfsvoering van trustkantoren. Zo zullen de nieuwe regels trustkantoren verplichten om een derdelijns controlefunctie, een auditfunctie, in te voeren en periodiek een analyse te maken van de risico’s die zijn verbonden aan de bedrijfsvoering én aan de dienstverlening van het trustkantoor.
In hoeverre dragen de vorig jaar door het kabinet genomen maatregelen bij aan het voorkomen van schadelijke belastingontwijking via trustkantoren?2 Ziet u naar aanleiding van het onderzoek van DNB aanleiding voor aanvullende maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die het kabinet vorig jaar heeft genomen waren gericht tegen het gebruik van schakelvennootschappen in Nederland met zo weinig economische betekenis dat de vraag gerechtvaardigd is of deze vennootschappen (meestal BV’s) terecht een beroep doen op een door Nederland gesloten belastingverdrag. Die problematiek staat los van het gebruik van Nederlandse besloten CVs zoals die in het DNB rapport wordt beschreven. De in het rapport beschreven structuren lijken er meer op gericht de balans tussen enerzijds aftrekbare kosten en anderzijds de belasting over diezelfde vergoeding te verbreken.
Een besloten CV is een samenwerkingsverband waarbij naar Nederlands recht de deelnemers belastingplichtig zijn en niet de CV zelf. Indien die deelnemers niet in Nederland wonen, en in Nederland geen vaste inrichting hebben, kan Nederland dus ook bij hen geen belasting heffen over de vergoeding die de CV ontvangt. Indien de deelnemers in hun woonland wel direct belastingplichtig zijn voor die inkomsten hebben zij een eigen verantwoordelijkheid om deze inkomsten in hun woonstaat aan te geven. Uiteraard zal de Nederlandse belastingdienst, binnen de daarvoor geldende regelingen, de autoriteiten van andere landen alle gewenste informatie verstrekken over de behandeling van CV’s in Nederland.
Wat is uw antwoord op de vraag van DNB of een internationale structuur met een Nederlands cv nog wel past binnen het aanbod van trustkantoren?3 Welke rol spelen trustkantoren en cv’s in fiscale constructies als de «Double Irish with a Dutch Sandwich»? Hoe beoordeelt u dergelijke fiscale constructies conform de letter en hoe conform de geest van de Nederlandse wetgeving?
Het aanbieden van diensten door trustkantoren waarbij gebruikt wordt gemaakt van CV’s vind ik risicovol. Op grond van de bepalingen van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) hebben trustkantoren de verplichting zich te vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten alvorens hen toegang te verlenen tot de Nederlandse financiële markten. Dit wordt de poortwachtersfunctie genoemd. Bij het gebruik van complexe CV structuren lijkt het vervullen van de poortwachterfunctie niet goed mogelijk en is er een risico dat het trustkantoor wordt misbruikt voor het witwassen van crimineel geld. Een trustkantoor dat dit risico niet afdoende afdekt bijvoorbeeld door onvoldoende zicht op de uiteindelijk belanghebbende, handelt in strijd met de Wtt.
In structuren die bekend staan onder diverse «sandwich» beschrijvingen gaat het niet om het in aftrek brengen van een vergoeding in het buitenland die in Nederland bij de CV buiten de belasting blijft. Dergelijke «sandwich» structuren spelen een rol bij het beperken van bronheffingen in het land waar een vennootschap actief is en waar die vennootschap ook belastingplichtig is voor de daar behaalde winst.
Voor zover dergelijke structuren in strijd zijn met de letter van de Nederlandse wet worden zij uiteraard door de Nederlandse Belastingdienst bestreden. Datzelfde geldt wanneer bestrijding aan de hand van de Nederlandse leer van fraus legis kansrijk lijkt.
Van structuren waarbij wordt ingespeeld op kwalificatieverschillen tussen nationale rechtssystemen kan moeilijk gezegd worden dat ze in strijd zijn met letter of geest van die nationale systemen. Internationaal wordt tegen dit soort structuren actie ondernomen, met name in het OESO/G20 project tegen Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) waaruit de eerste conclusies en aanbevelingen dit jaar verwacht worden. Nederland speelt daarin een actieve rol.
Is een maatregel als een verplichte certificering voor bestuurders van trustkantoren wenselijk? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u verder om de integriteit en kwaliteit van bestuurders van trustkantoren beter te bewaken?
DNB controleert of de bestuurders en beleidsbepalers van het trustkantoor deskundig en betrouwbaar zijn. Op grond van de RibWtt 2014 is het bestuur van een trustkantoor verantwoordelijk voor de integere bedrijfsvoering en draagt het zorg voor inbedding van deze procedures, regels en normen in het volledige bedrijfsproces en voor controle op de naleving hiervan. Daarnaast heeft de trustsector het initiatief genomen om elkaar te controleren teneinde het aanzien van de sector te verbeteren. Dit zal geschieden door middel van een certificeringsysteem van de brancheorganisatie Holland Questor. Een dergelijk privaat certificeringsysteem kan behulpzaam zijn om het imago van de trustsector te verbeteren.
Het bericht “Grieken belazeren de boel opnieuw….” |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat het primaire overschot van Griekenland «een luchtspiegeling» is en dat het noodfonds (ESM) wordt misbruikt om gaten te dichten?1
Nee, Eurostat heeft bevestigd dat voor 2013 het Griekse overheidstekort uitkomt op 12,7% BBP (incl. bankenherkapitalisatie) en de schuld op 175,1% BBP. Dit wordt, net als voor alle andere EU-landen, gedaan op basis van het Europese Stelsel van Rekeningen (ESR). Op basis van deze gegevens heeft de Trojka het primaire saldo vastgesteld. Het ESA primaire saldo is hierbij als uitgangspunt gebruikt waarbij alle eenmalige kosten of meevallers, waaronder steun aan de bankensector en overdrachten in kader van de ANFA en de SMP portefeuille vanuit de ECB, niet worden meegerekend2. Volgens de programmadefinitie komt het primaire saldo uit op 1,5 miljard euro of 0,8% BBP.
Klopt het, nadat de Grieken eerder met cijfers en statistieken sjoemelden, dat de lidstaten en Eurostat deze keer op de hoogte zijn van deze malversaties met het oog op de EP-verkiezingen?
Nee.
Klopt het dat het staatspensioenfonds geen 4,7 miljard euro in kas kan hebben, zoals econoom Varoufakis beweert? Zo ja, hoeveel heeft dit fonds dan wel in kas?
De heer Varoufakis refereert in het betreffende artikel aan het surplus in 2013 bij sociale zekerheidsfondsen. Dit surplus wordt voornamelijk veroorzaakt door rijksbijdragen van de Griekse staat aan deze fondsen, omdat in het hervormingsprogramma afspraken gemaakt zijn over het terugbrengen van betalingsachterstanden. Rijksbijdragen tussen de staat en sociale fondsen zijn saldo-neutraal: deze transfers hebben een positief effect op het saldo van het sociale fonds en een even grote negatieve invloed op de centrale overheid, en hebben dus netto geen effect op het EMU-saldo van Griekenland.
Bent u bereid om nog deze week naar Griekenland af te reizen om onze geleende miljarden terug te eisen? Zo ja, wanneer vertrekt u?
Nee.
Een leningsverzoek van Curaçao ter grootte van 60 Miljoen Antilliaanse Guldens |
|
André Bosman (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met een leningsverzoek van Curaçao ter grootte van 60 miljoen Antilliaanse Guldens?
Ja, dit verzoek dateert van 18 juli 2013.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het College Financieel Toezicht (CFT) ten aanzien van deze lening?
Ja, dit advies dateert van 30 juli 2013.
Heeft u gecontroleerd of aan alle vereisten van de Rijkswet financieel toezicht is voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst?
In de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten is vastgelegd dat het Cft de taak heeft om te toetsen of wordt voldaan aan de vereisten uit deze wet die gelden voor het toekennen van geldleningen. Het Cft heeft getoetst en geconcludeerd dat hieraan is voldaan bij het desbetreffende leningsverzoek.
Waarom schrijft Nederland, tegen de achtergrond van de halfjaarrapportage «juli 2013-december 2013» van het CFT, in op deze lening?
Op basis van artikel 16 van de Rijkswet financieel toezicht geldt dat Nederland een verplichte lopende inschrijving heeft op geldleningen aan Curaçao en Sint Maarten. Voorwaarde voor daadwerkelijke inschrijving is dat het Cft concludeert dat door Curaçao of Sint Maarten is voldaan aan de vereisten van de Rijkswet financieel toezicht. Het is Curaçao en Sint Maarten op basis van de Rijkswet niet toegestaan zonder positief advies van het Cft een geldlening aan te trekken.
Zowel de (meerjarige) begroting als een specifiek leningsverzoek van de landen wordt door het Cft getoetst aan de normen van artikel 15, lid 1, van de Rijkswet financieel toezicht. Het Cft beoordeelt of de (meerjarige) begrotingen binnen de afgesproken grenzen in evenwicht zijn (geen tekort op de gewone dienst en geen overschrijding van de rentelastnorm). Bij de beoordeling betrekt het Cft op grond van artikel 15, lid 2 onder andere of sprake is van een begroting welke voldoet aan de criteria van ordelijkheid en controleerbaarheid. Tevens beziet het Cft of er een uiteenzetting van de financiële toestand van het land aanwezig is (artikel 15, lid 3).
Het Cft heeft op basis van deze toets positief geadviseerd over het leningverzoek van Curaçao. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al heeft opgemerkt in het Algemeen Overleg van 24 april 2014, heeft Nederland alle vertrouwen in de onafhankelijke en zorgvuldige wijze waarop het Cft deze toets uitvoert.
Bij een positief advies van het Cft is Nederland conform artikel 16 van de Rijkswet financieel toezicht eraan gehouden om in te schrijven op de leningen aan Curaçao of Sint Maarten.
Deelt u de mening dat de risico’s als gevolg van gebrekkig financieel beheer op Curaçao (zie ook CFT jaarrapportage CFT juli 2013–december 2013) dusdanig zijn dat een lening niet gerechtvaardigd is onder artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat onder een uiteenzetting van de financiële toestand van het land ook de goedgekeurde jaaropgaven van de overheid-NV’s horen?
De financiële situatie van overheids-NV’s zal moeten worden meegenomen in de uiteenzetting van de financiële toestand van een land wanneer hieruit naar het oordeel van het land financiële risico’s voor de Landsbegroting voortvloeien.
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken uw Kamer in de brief van 21 november 2012 (Tweede Kamer, 2012–2013, 31 568, nr. 123) heeft gemeld, zal het Cft in zijn oordeel of wordt voldaan aan de normen uit de Rijkswet steeds de relevante risico’s voor de begroting meenemen, dus ook die risico’s die voortvloeien uit de financiële situatie van Overheids-NV’s.
In hoeverre is het niet hebben van goedgekeurde jaarrekeningen een teken van het niet op orde hebben van het financieel beheer?
Het niet hebben van een goedgekeurde jaarrekening kan duiden op het niet op orde hebben van het financieel beheer. Het Cft beoordeelt in het kader van geldleningen alleen afspraken over de verbeteringen van het financieel beheer voor zover deze betrekking hebben op het aantrekken van leningen (Artikel 16 lid 5 Rft).
Hoewel Aruba niet onder de Rijkswet financieel toezicht valt, bent u het ermee eens dat ook Aruba moet voldoen aan transparantie van de inkomsten en uitgaven op de begroting voordat er sprake kan zijn van een lening waarop door Nederland wordt ingeschreven? Zo nee, waarom niet?
In het op 28 maart 2013 overeengekomen uitvoeringsprotocol tussen Nederland en Aruba staat onder meer dat «Nederland de mogelijkheden voor inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het Land Aruba zal beoordelen aan de hand van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingscapaciteit». Tevens is afgesproken dit protocol nader uit te werken.
Inmiddels heeft Aruba aangegeven voorlopig af te zien van een verder beroep op dit akkoord. Van een inschrijving door Nederland op een lening aan Aruba is op dit moment dan ook geen sprake. Bovendien impliceert het protocol dat inschrijving door Nederland op een lening aan Aruba, alleen maar in overweging kan worden genomen nadat Aruba aantoonbaar voldoet aan de criteria voor houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit.
Het bericht “Mogelijk 300 miljoen extra naar Brussel” |
|
Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat het kabinet rekening houdt met nog meer afdrachten aan Brussel bovenop de 8 miljard euro die voor volgend jaar staat begroot?1
Allereerst merk ik op dat de EU-afdrachten voor 2015 in de Miljoenennota 2014 staan geraamd voor 7,2 miljard euro. Naar ik aanneem is in de 8 miljard, zoals vermeld in de vraag, geen rekening gehouden met de perceptiekostenvergoeding voor de douaneheffingen van 0,7 mld euro.
Zoals ik de Kamer eerder heb gemeld, heeft een gewijzigde omvang van het bruto nationaal inkomen (BNI) uit hoofde van de CBS-revisie gevolgen voor een deel van de EU-afdrachten (zie brief d.d. 6 maart 2014 over «Nadere informatie revisie CBS»). Deze gevolgen zijn op dit moment nog niet te kwantificeren aangezien de hoogte van de afdrachten op basis van het BNI samenhangt met de relatieve ontwikkeling ten opzichte van het BNI van andere lidstaten. In het najaar worden de gereviseerde cijfers van alle lidstaten bekend. Bij Voorjaarsnota zal ik de Kamer informeren over alle mee- en tegenvallers die zich bij de EU-afdrachten in het lopende begrotingsjaar voordoen ten opzichte van de Miljoenennota 2014. In de Miljoenennota 2015 zal ik ingaan op de mutaties die zich voordoen in het begrotingsjaar 2015.
Kunt u nog eens uitleggen waarom u 8 miljard euro aan Brussel doneert, in plaats van dat geld in eigen land te besteden aan bijvoorbeeld lastenverlichting voor burgers en bedrijven of het niet afbreken van de ouderenzorg?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de stukken die het kabinet ieder jaar op Prinsjesdag naar de Kamer stuurt. Hierin geeft het kabinet een overzicht van en een toelichting op alle rijksuitgaven, inclusief de afdrachten aan de Europese Unie.
Wilt u ervoor zorgen dat Nederland zo snel mogelijk de Europese Unie verlaat, zodat we weer baas worden over ons eigen land, ons eigen geld en onze eigen grenzen, of blijft u liever slaaf van de ongekozen bureaucraten van Brussel?
Nee, noch het één, noch het ander.
KPMG en de mogelijke fraude bij de nieuwbouw van het hoofdkantoor |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Fraude bij nieuwbouw hoofdkantoor KPMG»?1
Ja.
Klopt het dat een dochtervennootschap van KPMG die het gebouw ontwikkelde in 2010 een onjuiste aangifte van vennootschapsbelasting heeft gedaan en dat KPMG-partner Jaap van Everdingen, die bestuurder bij de vennootschap was, om deze reden terugtreedt als partner bij KPMG?
Zoals het Openbaar Ministerie in zijn persbericht van 17 april 2014 heeft aangegeven, worden de joint venture – KPMG Gebouw Amstelveen II – en de projectontwikkelaar verdacht van het doen van onjuiste belastingaangiften over 2009 en 2010 en valsheid in geschrifte. Naast de genoemde onderneming en de projectontwikkelaar richt het onderzoek zich op een tweetal bestuurders van de onderneming. Gelet op het feit dat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daarover geen nadere mededelingen worden gedaan.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij deze mogelijke fraude?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat fraude in de accountancysector te vaak voorkomt en harder moet worden bestreden?
Onregelmatigheden bij accountantskantoren zijn zeer schadelijk voor het vertrouwen in de accountancysector en de financiële markten. Gezien de belangrijke functie die accountants in het maatschappelijke verkeer vervullen, moet hun integriteit boven alle twijfel verheven zijn. Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven kan ik geen nadere mededelingen doen over het onderzoek dat ten aanzien van KPMG wordt gedaan. Gelet hierop kunnen ook geen mededelingen worden gedaan over een relatie met eventuele andere zaken.
In het kader van haar reguliere toezicht, besteedt de AFM aandacht aan het integriteitbeleid van accountantsorganisaties en de betrouwbaarheid van beleidsbepalers. Uit het toezicht van de AFM zal moeten blijken in hoeverre sprake is van structurele problemen bij bepaalde accountantsorganisaties en of verdere (handhaving)maatregelen nodig zijn.
Naast de vele wettelijke maatregelen die recentelijk zijn genomen c.q. aangekondigd ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle, is het bovenal noodzakelijk dat de sector zelf een cultuur- en gedragsomslag maakt om aan te tonen dat zij onafhankelijkheid, integriteit en kwaliteit van de accountantscontrole hoog in het vaandel heeft staan. Waar accountants en accountantsorganisaties toch in strijd met wet- en regelgeving handelen, zullen passende maatregelen worden getroffen op tuchtrechtelijk, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk terrein.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere fraudezaken van grote accountancy bedrijven en KPMG in het bijzonder (Vestia, Imtech, SNS Reaal en Ballast Nedam)? Bent u het ermee eens dat de hoeveelheid zaken duidelijk maakt dat het hier niet gaat om incidenten, maar om een structureel probleem? Zo ja, welke oplossingsrichtingen ziet u?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze zaak in het licht van uw antwoord op eerdere vragen dat er «binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel» is?2 Bent u het ermee eens dat er hierbij niet alleen op initiatieven vanuit de sector zelf mag worden geleund, maar ook moet worden gekeken naar strakkere wet- en regelgeving? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hierbij?
Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen3 werd verwezen naar rapporten van de AFM waaruit blijkt dat de wettelijke controle door accountants in alle segmenten van de accountantsmarkt van onvoldoende kwaliteit is. In dat opzicht is er binnen de sector nog behoorlijk wat werk aan de winkel. De AFM ziet erop toe dat de betreffende accountantskantoren voldoende maatregelen treffen om de kwaliteit van de wettelijke controles te verbeteren. Recentelijk zijn ook verschillende maatregelen genomen om de onafhankelijkheid van de externe accountant te versterken en de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren, waaronder de scheiding van controle en advies, de verplichte kantoorroulatie en het toekennen van de bevoegdheid aan de AFM om kantoorspecifieke rapportages te publiceren. Daarnaast bevat de nieuwe Europese regelgeving voor de hervorming van de accountantsmarkt verschillende maatregelen ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle.
In de onderhavige casus lijkt het overigens niet zo zeer te gaan om problemen bij het uitvoeren van een wettelijke controle, maar om mogelijke strafbare handelingen van accountants die als zodanig de integriteit van de externe accountant en de accountantsorganisatie ernstig in twijfel kunnen brengen. De bestaande wet- en regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om dergelijke gevallen aan te pakken.
Bent u bekend met het artikel «Forse claims dreigen bij Rabo over renteswaps»?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken MKB-ondernemers afdoende moeten voorlichten over de risico’s die kleven aan het afsluiten van renteswaps zoals het risico op een negatieve marktwaarde van het derivaat bij tussentijdse beëindiging?
Ja, deze mening deel ik. Banken hebben deze verplichting ook op grond van de huidige wet- en regelgeving. Banken moeten zich bij dienstverlening met betrekking tot rentederivaten namelijk houden aan de verplichtingen voor beleggingsondernemingen die voortvloeien uit de richtlijn MiFID en zijn geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en lagere regelgeving.2
Op grond van deze wettelijke verplichtingen moet een bank voorafgaand aan de dienstverlening aan een MKB-onderneming informatie te verstrekken voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de beleggingsdienst. Zo moet de verstrekte informatie onder meer een algemene beschrijving bevatten van de aard en de risico’s van het desbetreffende financieel instrument – in dit geval een rentederivaat – die gedetailleerd genoeg is om de klant in staat te stellen een beleggingsbeslissing te nemen.
Daarnaast gelden voor banken tevens specifieke verplichtingen afhankelijk van het type dienstverlening. Indien sprake is van execution only dienstverlening, moet de bank boordelen of dit type dienstverlening passend is voor de klant. De bank moet vaststellen of de klant over de nodige kennis en ervaring beschikt om te begrijpen welke risico’s aan het rentederivaat en de betrokken dienstverlening verbonden zijn. Wanneer een bank execution only dienstverlening niet passend vindt, moet zij de klant waarschuwen. Verleent de beleggingsonderneming advies met betrekking tot rentederivaten, dan moet de beleggingsonderneming in het belang van de klant informatie inwinnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid – voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies – en moet het advies mede zijn gebaseerd op deze informatie.
Kunt u de uitleg die de rechtbank Den Bosch gaf aan de zorgplicht in de betreffende casus nader toelichten? Wat zijn naar uw mening de implicaties hiervan voor de bescherming van professionele en niet-professionele klanten binnen de MiFID-classificatie?2 Bent u het ermee eens dat kleine MKB-ondernemers en zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) ook beschermd moeten worden tegen agressieve verkoop van banken?
In de uitspraak waar het lid Nijboer aan refereert, oordeelde de rechtbank Oost-Brabant (voorheen Rechtbank Den Bosch) dat de bank in kwestie zijn bijzondere zorgplicht had geschonden richting de ondernemer die een rentederivaat had afgesloten bij deze bank en dit rentederivaat voortijdig wilde beëindigen (en daardoor met een beëindigingspremie werd geconfronteerd). Daarbij overwoog de rechtbank dat op de bijzondere (civielrechtelijke) zorgplicht die op banken rust jegens particuliere klanten met wie zij een overeenkomst willen aangaan en die ertoe strekt deze particulier te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht, ook geldt jegens ondernemers. Wel is de omvang van deze zorgplicht in deze relatie volgens de rechtbank beperkter dan bij particulieren vanwege kennis en ervaring van deze ondernemers met financiële producten. Op de bank rustte volgens de rechtbank de verplichting om de ondernemer in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen te informeren over de aard van de geadviseerde constructie, de daarvan deel uitmakende renteswap en de daaraan verbonden risico’s. De bank moest zich ingevolge de rechtbank er in voldoende mate van vergewissen dat de ondernemer zich daadwerkelijk bewust was van de bijzondere risico’s van de constructie en de mogelijke gevolgen daarvan.
Deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant bevestigd dat dienstverlening van banken bij elke klant – ook zakelijke klanten – op zorgvuldige wijze moet plaatsvinden. Het is van belang dat een MKB-er goed wordt geïnformeerd over de dienstverlening en de risico’s die verbonden zijn aan rentederivaten en dat de bank vaststelt of de MKB-er deze risico’s ook begrijpt. Indien de onderneming een niet-professionele belegger is, dan zal deze zorgplicht voor banken verder reiken omdat deze over het algemeen geen of slechts beperkte kennis en ervaring heeft met rentederivaten. In dit opzicht genieten niet-professionele beleggers meer bescherming dan professionele beleggers; dit is overigens ook zo op grond van de Wft.
Tot slot is niet op voorhand in te schatten of deze uitspraak zal leiden tot een grote hoeveelheid nieuwe rechtszaken door MKB-ers over afgesloten rentederivaten. Tot nu toe is het aantal lopende rechtszaken beperkt.
Verwacht u dat de uitspraak van de rechtbank in Den Bosch aanleiding zal zijn voor een grote hoeveelheid nieuwe zaken over door MKB’ers afgesloten renteswaps?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u, gelet op de conclusie van de rapportage rentederivaten van de AFM3 uit september 2013 dat banken onduidelijk zijn in hun advies en onevenwichtig in hun informatieverstrekking en cliëntclassificatie, het geëigend dat banken nog steeds rentederivaten op «execution only» basis kunnen aanbieden aan MKB-ondernemers waardoor zij de zorgplicht kunnen omzeilen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, is een bank bij execution only dienstverlening verplicht om te beoordelen of dit type dienstverlening passend is voor de klant. Daarbij moet een bank vaststellen of de klant over de nodige kennis en ervaring beschikt om te begrijpen welke risico’s aan het product of de dienst verbonden zijn. De hoeveelheid informatie die de beleggingsonderneming bij de klant moet inwinnen dient evenredig te zijn aan het soort klant, de aard en omvang van de beleggingsdienst, (de complexiteit van) het rentederivaat en de daarmee samenhangende risico’s. Wanneer de bank van mening is dat execution-only dienstverlening niet passend is voor de klant, moet zij de klant hiervoor waarschuwen.
Het is dus belangrijk dat banken zorgvuldig vaststellen of deze wijze van verkoop voor een individuele onderneming wel passend is. De huidige wettelijke normen bieden daar mijn inziens voldoende waarborgen voor. Ik ben dan ook van mening dat rentederivaten niet op voorhand moeten worden uitgesloten van execution only dienstverlening. De bevindingen van de AFM geven aan dat banken hun wettelijke verplichtingen op dit vlak echter niet altijd volledig hebben nageleefd.
Zijn MKB-klanten naar uw oordeel afdoende geïnformeerd over de risico’s die kleven aan derivaten, zoals liquiditeitsrisico’s en torenhoge boetes bij tussentijdse opzeggingen? Zo nee, wat is dan de verantwoordelijkheid van banken om klanten die met deze risico’s geconfronteerd worden te helpen? Doen banken dat in uw ogen voldoende?
Zoals uit het rapport van de AFM van september 2013 blijkt, hebben banken bedrijven en instellingen niet altijd voldoende geïnformeerd over en gewezen op de risico’s van rentederivaten. De AFM heeft in haar onderzoek geconstateerd dat de informatieverstrekking over rentederivaten vaak onevenwichtig was doordat negatieve scenario’s onderbelicht bleven. Klanten kunnen daardoor onverwacht met tegenvallers worden geconfronteerd, met name wanneer een derivaat met negatieve marktwaarde voor het einde van de looptijd wordt beëindigd. Voorts bleek uit onderzoek van de AFM ook dat banken hun MKB-klanten vaak onvoldoende hebben geïnformeerd of zij als professioneel of als niet-professioneel werden geclassificeerd en welke consequenties dit voor hen kon hebben. Banken hebben hier hun wettelijke verplichtingen dus niet altijd volledig nageleefd.
Vervolgonderzoek van de AFM heeft in februari 2014 geleid tot aanbevelingen aan banken om hun dienstverlening met betrekking tot rentederivaten aan het MKB te verbeteren.5 Alle banken die bij het onderzoek van de AFM zijn betrokken hebben aangekondigd de aanbevelingen van de AFM ter harte te nemen en verbeteringen in de dienstverlening te zullen doorvoeren. Verschillende banken hebben inmiddels stappen aangekondigd om de dienstverlening aan deze doelgroep te verbeteren of hebben deze al gezet. De mate waarin verbeteringen worden doorgevoerd en de voortvarendheid waarmee dit wordt gedaan verschillen echter per bank. De AFM blijft deze ontwikkelingen nauwlettend volgen.
In aanvulling op de reeds ingezette koers zullen een aantal vervolgacties worden ingezet. In de eerste plaats moet snel inzicht komen in de mate waarin in individuele gevallen sprake is van niet-passende en/of onzorgvuldige dienstverlening in het verleden, waardoor een probleem met het afgesloten derivaat is of kan ontstaan. De AFM heeft de in het onderzoek betrokken banken opgeroepen op korte termijn hun dienstverlening met betrekking tot in het verleden afgesloten rentederivaten te herbeoordelen aan de hand van de bestaande wettelijke normen. Een aantal banken heeft aangegeven hier al mee bezig te zijn. De AFM zal er op toezien dat de juiste aspecten in deze herbeoordeling worden meegenomen.
In de tweede plaats verwacht de AFM in gevallen dat dienstverlening uit het verleden niet-passend en/of onzorgvuldig blijkt te zijn geweest dat banken met oplossingen komen. Van banken mag immers verwacht worden dat zij het belang van de klant centraal stellen, ook als de klant een MKB-onderneming is. In het verlengde hiervan verwacht de AFM van banken dat zij voorrang geven aan acute probleemgevallen (bijvoorbeeld bij MKB-ondernemingen in bijzonder beheer) bij het vinden van passende oplossingen.
De AFM zal rapporteren over de stappen die banken zetten bij het herbeoordelen van hun dienstverlening en het (waar nodig) bieden van passende oplossingen aan klanten.
Deelt u de inschatting van financieel adviesbureau Cadension dat voor het Nederlandse MKB afgesloten rentederivaten voor € 3.9 miljard onder water staan waarbij ongeveer een op de drie MKB-bedrijven een derivaat heeft afgesloten?4 Kunt u een inschatting geven van de gemiddelde negatieve waarde per derivaat?
Uit cijfers van de AFM blijkt dat de actuele negatieve waarde van rentederivaten die door MKB-ondernemingen zijn afgesloten op dit moment € 2,7 miljard is. Op dit moment staan ongeveer 17.000 derivaten uit bij het MKB dat als niet-professionele belegger kwalificeert; daarmee is gemiddelde negatieve waarde per derivaat ongeveer € 157.000. Deze cijfers wijken dus af van die van Cadension. De cijfers van de AFM zijn gebaseerd op een uitvraag bij de banken die het overgrote deel (meer dan 90%) van deze markt bedienen en geven dus een accurate weergave van de omvang van de markt. Overigens wil ik daarbij benadrukken dat een negatieve waarde op zichzelf geen directe schade oplevert voor de MKB-onderneming.
Zal de AFM in haar vervolgonderzoek, naar aanleiding van de conclusies uit haar rapport uit september 2013, ook een nadere inventarisatie geven van de omvang van het derivatenprobleem voor het Nederlandse MKB? Wanneer wordt dit vervolgonderzoek van de AFM naar verwachting gepubliceerd?
Het verkennende onderzoek van de AFM (rapport september 2013) had betrekking op de dienstverlening op het gebied van rentederivaten aan MKB-ondernemingen die als professionele belegger kwalificeren en aan semipublieke instellingen. Het vervolgonderzoek van de AFM had betrekking op de dienstverlening aan als niet-professioneel gekwalificeerde MKB-ondernemingen. De bevindingen en verbeterpunten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen zijn medio februari 2014 door de AFM gepubliceerd in de «Aanbevelingen Rentederivatendienstverlening».
De AFM gaat verder met dit onderzoek en zal banken vragen de dienstverlening met betrekking tot in het verleden afgesloten rentederivaten bij het MKB te herbeoordelen. De AFM zal rapporteren over de stappen die banken zetten bij het herbeoordelen van hun dienstverlening en het (waar nodig) bieden van passende oplossingen aan klanten.
Bieden Nederlandse banken (of verzekeraars) producten aan waarmee MKB-ondernemers zich kunnen verzekeren tegen de negatieve marktwaarde van een derivaat bij tussentijdse beëindiging gedurende de looptijd van een derivaat? Welke voor- en nadelen ziet u aan een dergelijk product?
Mijzelf noch de AFM is bekend of banken of verzekeraars producten aanbieden die een verzekering bieden tegen de negatieve marktwaarde die een rentederivaat gedurende de looptijd kan ontwikkelen. Om het risico op een negatieve marktwaarde van bijvoorbeeld een renteswap te voorkomen kan de ondernemer er voor kiezen om in plaats van een renteswap een rentecap aan te schaffen. Een rentecap kan, omdat dit een renteoptie is, voor de ondernemer geen negatieve waarde ontwikkelen. Bij renteopties betaalt de koper (in dit geval de ondernemer) een premie voor het recht op vergoeding wanneer de rente voor de koper een ongunstige ontwikkeling laat zien. Met een rentecap spreekt de ondernemer met de bank af boven welke marktrente de ondernemer een vergoeding ontvangt van de bank. Op deze manier maximeert de ondernemer de rente die hij betaalt over zijn lening.
Verder zijn er renteswaps die de ondernemer de mogelijkheid geven om jaarlijks, zonder verrekening van marktwaarde, de renteswap te beëindigen. De prijs van dit voordeel wordt verrekend via de te betalen vaste swaprente. Dit is de rente die de ondernemer betaalt aan de bank en zal in dit geval hoger zijn dan de swaprente van een normale swap. Overigens is het zo dat ondernemers die een lening met vaste rente afsluiten, bij vroegtijdige aflossing een boeterente moeten betalen. De enige leningvorm die deze voorwaarde niet kent, is de lening met variabele rente.