Het bericht ‘IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht « IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust» van 27 april jl?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u in tegenstelling tot de Hoge Commissaris voor de Vluchtingen van mening bent dat Noord-Irak veilig is voor de yezidi’s?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
Wat betreft de Koerdische opvangcapaciteit merk ik op dat het ambtsbericht Irak van april 2018 meldt dat de aanwezigheid van grote aantallen ontheemden en vluchtelingen een zwaar beslag op de bestaande voorzieningen legde. Dit wordt bevestigd door het meer recente bericht van UNHCR. Hoewel de situatie in sommige vluchtelingenkampen in de Koerdisch autonome regio niet optimaal is, kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de opvang aldaar niet voldoet.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Bent u bekend met het feit dat de Koerden die al zorg dragen voor bijna 1 miljoen vluchtelingen en hun capaciteit daarmee vrijwel is uitgeput? Zo ja, hoe kunt u dan stellen dat vluchtelingen in de tentenkampen op onderdak en voldoende voedsel kunnen rekenen? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de zorg in de tentenkampen toereikend is, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat Koerden yezidi’s soms tegenhouden en uitzetten naar andere gebieden? Zo ja, wat betekent dat voor het terugsturen van de yezidi’s? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de yezidi’s terug kunnen naar vluchtelingenkampen in Noord-Irak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel yezidi’s op de nominatie staan om terug gestuurd te worden?
De etniciteit en religie van (afgewezen) asielzoekers wordt niet bijgehouden. Ik heb bij uitzondering de Dienst Terugkeer en Vertrek gevraagd om handmatig de dossiers van Irakese staatburgers die in vreemdelingenbewaring zitten door te nemen. In de betreffende dossiers zijn geen indicaties gevonden dat zij tot de jezidi’s behoren.
Geldt het beleid van de overheid nog steeds dat de yezidi’s een kwetsbare groep zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom yezidi’s dan alsnog teruggestuurd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een onderscheid is tussen niet tegen de regels in gaan en het uitzetten van mensen naar een – in de ogen van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen – onveilig gebied?
Uit de beschikbare informatie volgt niet dat de Koerdisch Autonome Regio niet geschikt zou zijn als opvang voor ontheemden. UNHCR noemt de Koerdisch Autonome Regio ook niet onveilig – zie de recente rapporten van UNHCR van mei 2019.
Bij de individuele asielaanvraag wordt uitdrukkelijk gekeken wat het persoonlijk relaas van iemand is. Als een jezidi destijds uit Centraal-Irak naar de Koerdisch Autonome Regio is gevlucht en daar de afgelopen jaren zonder noemenswaardige problemen heeft gewoond en nu pas door is gereisd naar Nederland en hier asiel aanvraagt, dan wordt dit meegenomen bij de beoordeling van het beschermingsverzoek. Als laatste woon/verblijfplaats wordt dan net als bij andere zaken, aangenomen dat dit de Koerdisch Autonome Regio is en wordt individueel bezien of het redelijk is dat iemand daar naartoe terug kan keren.
Zoals ik hiervoor heb aangewezen, zal ik bij de beoordeling van de asielaanvraag van jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar nu verblijven ervan uitgaan dat zij afkomstig zijn uit Centraal-Irak. Voor hen is het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing.
Discriminatie op bestelling door verhuurmakelaars |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Radar waaruit blijkt dat negentig procent van de verhuurmakelaars bereid is om op verzoek te discrimineren?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik ken de uitzending. Ik vind deze cijfers zeer teleurstellend en onacceptabel.
Deelt u de mening dat deze «discriminatie op bestelling» onaanvaardbaar is en dat u alles moet doen om dit aan te pakken?
Uiteraard acht ik het onaanvaardbaar dat makelaars bereid blijken op aanvraag te discrimineren op de herkomst van kandidaat-huurders. Zoals bekend maakt de aanpak van discriminatie op de woningmarkt deel uit van het project Goed Verhuurderschap, waarover ik u heb geïnformeerd bij brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 439). Als gevolg daarvan is het onderwerp een aantal keren besproken met de partijen die deelnemen aan dit project (met name verhuurders en bemiddelaars) en hebben deze partijen zich verplicht hun commitment aan de aanpak zoals neergelegd in deze brief uit te spreken naar de hele sector. Tevens is in dit kader, ter vergroting van het inzicht, afgesproken onderzoek uit te laten voeren door de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Hiermee komen de verschillende vormen van discriminatie op de woningmarkt in beeld en worden mogelijke instrumenten ter bestrijding ervan bezien. Tevens is onderdeel van deze aanpak de steun van het Rijk voor een pilot in Rotterdam om op lokaal niveau een aanpak van discriminatie op de woningmarkt te ontwikkelen en de opgedane kennis hierover te delen met andere gemeenten die hiermee aan de slag willen. Tot slot voer ik de recent in uw Kamer aangenomen moties over dit onderwerp (Kamerstuk 32 847, nr. 508, nr. 510, nr. 513 en nr. 515) met urgentie uit.
Erkent u dat zelfregulering niet werkt, gezien de onthullende resultaten van dit onderzoek van Radar?
Discriminatie is een zeer taai en moeilijk te bestrijden fenomeen, omdat het meestal niet in de openbaarheid plaatsvindt. Het speelt niet alleen op de woningmarkt, maar ook bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt en bij stages in het onderwijs. De enige manier om dit fenomeen effectief aan te pakken is door een cultuurverandering te bewerkstelligen. Dit zal echter niet lukken door als Rijk eenzijdig maatregelen aan te kondigen van bovenaf. Het kan alleen als alle betrokken partijen, waaronder ook de huursector, gezamenlijk een front vormen. Ik blijf daarom de samenwerking met deze sector zoeken. Uit de uitzending van Radar blijkt wel dat er binnen de sector van bemiddelaars op de woningmarkt het afgelopen jaar nog zeer weinig verbeterd is. Het aantal makelaars dat bereid blijkt tot discriminatie ligt nog ongeveer op hetzelfde, zeer hoge percentage. De maatregelen die door de sector genomen zijn, zijn vooralsnog dus onvoldoende. Meer is nodig, en dat zal ik ook zeer helder naar voren brengen bij de brancheorganisaties.
Gaat u in gesprek met Radar met als doel om alle discriminerende verhuurmakelaars, die bij de redactie bekend zijn, aan te pakken?
Na de publicatie over woningmarktdiscriminatie in de Groene Amsterdammer, nu ruim een jaar geleden, heb ik onderzocht of een directe aanpak van de makelaars uit dat onderzoek mogelijk was. Dit bleek op juridische gronden niet het geval. De onderzoeken van de Groene Amsterdam en van Radar tonen aan dat een groot deel van de makelaars bereid is tot discriminatie. Bereidheid tot discriminatie is echter nog geen feitelijke discriminatie, en dus is er hier nog geen sprake van een gepleegd strafbaar feit. Vervolging is hier daarom niet kansrijk.
Om dezelfde reden zal ook door het Rijk uitgevoerd «mystery guest»-onderzoek niet ingezet kunnen worden voor opsporing en vervolging. In de uitvoering van de motie Van Eijs, Gijs van Dijk, Smeulders en Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 32 847, nr. 515) bekijk ik echter wel of de «mystery guest» een geschikt instrument is om in te zetten voor monitoring, afschrikking en het corrigeren van makelaars die de fout ingaan. Het liefst zie ik nog altijd dat de branche dit soort maatregelen zelf neemt. Zij staan dichter bij de praktijk en hebben met het ontnemen van het lidmaatschap een directe corrigerende maatregel in handen. Ik zal hier dan ook bij de brancheorganisaties op aandringen.
Bent u bereid om ook andere discriminerende verhuurmakelaars op te sporen en te vervolgen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke andere manieren gaat u deze verhuurmakelaars aanpakken? Kunt u ervoor zorgen dat discriminerende verhuurmakelaars dit beroep niet langer mogen uitvoeren?
Nederland kent geen vergunningsstelsel voor het beroep van makelaar. Het is daarom niet mogelijk om personen te verbieden dit beroep uit te voeren. Wel vind ik dat een makelaar die aangeeft bereid te zijn tot discriminatie sancties van zijn beroepsorganisatie moet ondervinden, waaronder de mogelijkheid het lidmaatschap van zijn brancheorganisatie te verliezen. Uw kamer heeft hiertoe recent ook een motie van de heer Azarkan aangenomen (Kamerstuk 32 847, nr. 510). Ik ga dit binnenkort met de brancheorganisaties bespreken en ik zal er op aandringen dat zij hier serieus werk van maken.
Daarbovenop zou ik graag zien dat deze organisaties, bijvoorbeeld door middel van «mystery guest»-onderzoek, ook zelf actief gaan controleren of hun leden bereid zijn tot discriminatie, en actie ondernemen waar dit het geval blijkt.
Ik kan mij ook voorstellen dat het effectief kan zijn om makelaars die de fout ingaan met naam en toenaam te benoemen, om zo een afschrikwekkend effect te bewerkstelligen. Het is dan niet aan het Rijk om een dergelijke lijst te publiceren. De sector dient ook hier zelf zijn verantwoordelijkheid te pakken.
Over deze onderwerpen ga ik eveneens in gesprek met de brancheorganisaties.
Bent u bereid over te gaan op naming and shaming door de discriminerende verhuurmakelaars overzichtelijk op een website te publiceren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom komt het nog steeds voor dat verhuurdermakelaars dubbele bemiddelingskosten vragen, hoewel dit niet mag? Is er sprake van een andere werkwijze bij de Autoriteit Consument en Markt, en bent u van mening dat er hardere sancties moeten komen en consequenties uit de resulaten dienen te volgen?2
Zoals ik recent in antwoord op Kamervragen van de heer Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2189) heb toegelicht, ben ik verheugd over de aankondiging van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), waar u aan refereert, dat zij intensiever op gaat treden tegen huurbemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen aan huurders. Het is een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM. Deze contacten hebben ertoe geleid dat ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt zodat ACM haar handhaving scherper kan inzetten.
De wet is duidelijk. Het is verboden om, onder welke benaming dan ook, kosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Met diverse partijen verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen deze malafide praktijk. In mijn brief van 9 november 2018 over Goed verhuurderschap (Kamerstuk 32 847, nr. 439) licht ik dit uitgebreid toe. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer ten onrechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede doordat bemiddelaars nieuwe wegen kunnen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor.
Bij een overtreding kan de ACM een boete opleggen aan de overtreder en eventueel aan degene die opdracht tot deze overtreding heeft gegeven of er een leidinggevende rol in heeft gespeeld. De boete kan oplopen tot € 900.000 per overtreding. In sommige gevallen kan de boete nog hoger zijn en een percentage van de totale jaaromzet bedragen.
Naast handhaving blijft het belangrijk dat huurders zo vaak mogelijk ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen. Niet alleen om de schade die zij zelf hebben geleden terug te draaien, maar ook om verhuurbemiddelaars te ontmoedigen dergelijke kosten in rekening te brengen. De ACM heeft geconstateerd dat malafide bemiddelaars voorheen een maand huur in rekening brachten maar nu een zodanig laag bedrag in rekening brengen dat de huurder minder gauw de stap zet om het geld, desnoods via de rechter, terug te vorderen. Naast de aankondiging hiertegen op te gaan treden verwijst de ACM gedupeerden naar haar consumentenloket ConsuWijzer. Daar kunnen consumenten meer informatie vinden over hun rechten bij huurbemiddeling en een voorbeeldbrief waarmee zij de ten onrechte in rekening gebrachte kosten kunnen terugvorderen. Verder is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden, aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Ten slotte is op de website van de NVM informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld van een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ben u bereid om te onderzoeken in hoeverre bemiddelingskosten worden ingezet om te discrimineren en mensen uit te sluiten?
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is aangegeven (bijvoorbeeld in het Vragenuur van dinsdag 16 april 2019), is als onderdeel van het project Goed Verhuurderschap onderzoek uitgezet naar discriminatie op de woningmarkt bij de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Dit onderzoek loopt nu. De resultaten verwacht ik kort na de zomer met u te kunnen delen.
Wilt u ophouden met halfzachte maatregelen (zelfregulering) en nu echt paal en perk stellen aan discriminatie op bestelling in makelaarsland? Zo nee, hoe voorkomt u dat we volgend jaar exact dezelfde resultaten te zien krijgen bij Radar?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Na twee jaar subsidiebaan weer kwijt: hoe schrijnend is dat?' |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na twee jaar subsidiebaan weer kwijt: hoe schrijnend is dat?»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik heb ten behoeve van de beantwoording van deze vragen navraag gedaan bij het GVB en de gemeente Amsterdam.
Het betreft hier een werkervaringsplaats, door het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) participatiebaan genoemd.
Het GVB helpt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op weg door ze in «een participatiebaan» te laten werken. Dat is een tijdelijke betaalde baan met als doel om mensen werkervaring op te laten doen. Het GVB kijkt daarbij specifiek naar de doelgroep met een arbeidsbeperking, zoals beschreven in de Wet banenafspraak. Het GVB stelt voor deze participatiebanen vacatures open voor sollicitanten uit de doelgroep. Als Wajonger kwam ook Ron dus in aanmerking.
Sinds de invoering van de Participatiewet hebben 48 medewerkers een participatiebaan bij het GVB (gehad): een ervaringsplek waar men onder begeleiding werkervaring opdoet en allerlei opleidingen kan volgen die van belang zijn voor het invullen van een baan.
Het GVB geeft aan dat een werkervaringsbaan per definitie tijdelijk is, in dit geval maximaal 23 maanden. Binnen die periode kan iemand die op een participatiebaan werkt solliciteren op reguliere vacatures. Bij sollicitaties bij het GVB gaan werknemers in een participatiebaan voor op externe kandidaten. Van alle kandidaten heeft volgens het GVB ongeveer de helft buiten de organisatie een arbeidsplek gevonden, een klein deel is doorgestroomd naar een reguliere arbeidsplaats binnen het GVB.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat mensen als Ron na twee jaar noeste arbeid geen vaste baan aangeboden krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die vroeger voor de sociale werkvoorziening of de Wajong in aanmerking kwamen niet na 23 maanden de laan uit gestuurd worden, maar een vaste baan krijgen?
Iedereen is ervan doordrongen dat verbeteringen binnen het huidige systeem mogelijk en nodig zijn. En dat de urgentie hiervan hoog is; ruim de helft van de mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen heeft geen baan. Ook is het van belang dat mensen duurzaam aan het werk komen. Daarom is de vierde pijler van het Breed Offensief gericht op van duurzame banen.
Hoeveel mensen die vroeger voor de sociale werkvoorziening of de Wajong in aanmerking kwamen, hebben nu een vaste baan?
In de Eindevaluatie van de Participatiewet wordt onder andere onderzocht of mensen die na 2014 geen aanspraak meer konden maken op de Wsw en/of Wajong, in de periode 2015–2018 aan het werk zijn en wat de omvang en aard van het arbeidscontract is.
Op basis van tussentijdse rapportages van het SCP kan ik u op dit moment melden dat van de 11.000 mensen die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden, 17% in het daaropvolgende jaar een baan vond. In het tweede navolgende jaar steeg dit verder naar 21%2. Ongeveer de helft van de gevonden banen heeft een duur van tenminste een jaar.
Uit onderzoek van SEO en Panteia blijkt voorts dat van de jonggehandicapten die sinds de invoering van de Participatiewet niet meer in aanmerking komen voor de Wajong, 28% binnen een jaar werkt. In het tweede jaar neemt dit aandeel verder toe naar 35%3.
In het eind 2019 te verschijnen eindrapport van de evaluatie Participatiewet, zullen bovenstaande analyses geactualiseerd zijn en, in samenhang met andere onderzoeken die in de evaluatie verwerkt worden, een completer beeld geven van (de duurzaamheid van) de arbeidsdeelname de verschillende doelgroepen van de wet.
Onder welke regelingen en subsidies valt Ron en hoeveel geld heeft zijn werkgever aan subsidie ontvangen?
Uit navraag bij het GVB blijkt dat mensen die werken op een participatiebaan worden begeleid door een werknemer van het GVB en een jobcoach van de gemeente Amsterdam.
Het GVB stemt een participatiebaan inhoudelijk altijd af op de mogelijkheden van de mensen die werkervaring komen opdoen. Iedere participatiebaan is daardoor volgens het GVB feitelijk een gecreëerde functie voor de kandidaat. Omdat de baan op de persoon is afgestemd is iemand daarin zeer productief.
In Rons geval was de loonwaarde in de participatiebaan volgens het GVB 100 procent. Daarom was voor Ron als Wajonger ook geen beroep op loondispensatie nodig. Het GVB droeg alle loonkosten.
Wilt u contact opnemen met het GVB om te vragen of zij Ron alsnog een vaste aanstelling willen geven?
De Participatiewet wordt decentraal uitgevoerd en het past daarom niet om in individuele gevallen in lokale bevoegdheden te treden. Ik heb begrepen dat vanuit de gemeenteraad schriftelijke vragen zijn gesteld. Ik heb er vertrouwen in dat een goede discussie wordt gevoerd over het gemeentelijk en GVB-beleid om mensen met een beperking in (vaste) dienst te nemen.
Een onvoldoende voor het UWV |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent het artikel «Personeel UWV krijgt onvoldoende»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 16 april die ik op verzoek van uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 26 448, nr. 621)).
Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd?
Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van de taken die zij uitvoert en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft. De bewuste interne onderzoeksrapporten zijn destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie Kamerstuk 26 448, nr. 608).
Wilt u de betreffende documenten naar de Kamer sturen?
Ik zal de documenten die op grond van een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur door dagblad Trouw zijn opgevraagd ter vertrouwelijke inzage leggen bij uw Kamer. Ik kies hiervoor omdat de documenten weliswaar aan de openbaarheid toebehoren nadat zij aan Trouw zijn vrijgegeven, maar openbaarheid op grond van de Wob niet absoluut is. Er zijn immers legitieme redenen om bepaalde informatie niet vrij te geven aan het publiek. In casu gaat het over persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen. Naar aanleiding van de expliciete vraag van het lid Jasper van Dijk in een tweede set schriftelijke vragen over berichtgeving van Trouw om toezending van onderliggende rapportages zonder dat informatie daaruit onleesbaar is gemaakt2, zal ik daarom alle stukken ter vertrouwelijke inzage leggen bij uw Kamer3. Dat laat overigens onverlet dat eenieder die kennis wil nemen van de betreffende informatie deze zonder omhaal kan opvragen bij UWV, zij het uiteraard inclusief gelakte passages.
In dat kader is relevant om te melden dat UWV met ingang van 1 januari 2020 de staande praktijk van het Rijk zal overnemen. Documenten die op grond van een Wob-verzoek openbaar zijn gemaakt, zullen daarmee voor iedereen toegankelijk op een website worden geplaatst. UWV benut de periode tot 1 januari 2020 om de organisatie en de medewerkers voor te bereiden op deze nieuwe werkwijze. De reden dat UWV tijd nodig heeft om zich voor te bereiden op standaard openbaarmaking na WOB-procedures, is dat tot voor kort de kwaliteitsonderzoeken van UWV voor puur interne verbeterdoeleinden werden gebruikt. Het ging daarbij soms om niet-representatieve steekproeven gericht op het leren in de organisatie, dus met focus op bekende problemen en risico’s en zonder nuance voorzien van verbeteropties. Deze informatie wordt nu het publieke debat in getrokken en benut voor uitspraken over de kwaliteit van dienstverlening van UWV in brede zin, terwijl de informatie die eraan ten grondslag ligt zich daar niet voor leent. Dat betekent dat UWV beziet hoe kwaliteitsonderzoek kan worden gedaan waarbij medewerkers zich vrij voelen om zich uit te spreken, zonder dat dat achteraf op een verkeerde manier veralgemeniseerd wordt, en ook wordt bezien hoe kwaliteitsonderzoek juist wel basis kan zijn voor bredere uitspraken over de kwaliteit van (onderdelen) van de dienstverlening. Ik blijf daarbij nadrukkelijk onderscheid maken tussen onderzoeken die bedoeld zijn voor interne kwaliteitsbewaking en kwaliteitsonderzoeken die bedoeld zijn voor publieke verantwoording. Het is van belang het UWV daarin ook professionele ruimte te bieden. De professionals van UWV doen maatschappelijk gezien belangrijk werk en ik hecht eraan dat zij zich daarin ook politiek gesteund weten, waarbij zorgvuldig wordt bezien welke informatie kan leiden tot algemenere conclusies en welke niet.
Erkent u dat de kwaliteit van de arbeidsdeskundige beoordelingen onder de maat is?
Op basis van een doorkijk in de diverse rapportages is vast te stellen dat de kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige bij de divisie Sociaal Medische Zaken van UWV, waaronder het werken conform de professionele standaard en de kwaliteit van de verslaglegging, in de periode van de onderzoeken niet voldeed aan de interne norm die UWV hanteert. Dat is een punt van zorg. Maar uit deze gegevens kunnen we niet concluderen dat de kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige ook 1-op-1 hebben geleid tot onjuiste uitkomsten van de integrale gevalsbehandeling. Het gehele werkproces wordt meegenomen in de kwaliteitstoetsing. Dat maakt dat ook kleine fouten, zoals een registratiefout, meetellen als een afbreuk aan de kwaliteit. Er valt zodoende geen vertaalslag te maken van kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige naar rechtmatigheid, en vervolgens ook niet naar eventuele onterecht uitbetaalde uitkeringen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen hierdoor een verkeerd eindoordeel hebben gekregen en voor hoeveel mensen dit negatieve gevolgen had voor de uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel geld aan uitkeringen er onterecht is uitbetaald door het toekennen van te weinig arbeidsvermogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de fouten te herstellen? Wat gaat u doen om te zorgen dat de mensen die negatieve gevolgen hebben ondervonden van het onterecht toekennen van te veel arbeidsvermogen worden gecompenseerd?
Ten eerste is het uiteraard van groot belang dat UWV snel en adequaat aanpassingen doet om de uitvoering te verbeteren wanneer geconstateerd wordt dat om wat voor reden dan ook een bepaald proces niet goed wordt uitgevoerd. In reactie op de geconstateerde kwaliteit van het handelen van arbeidsdeskundigen zijn meerdere maatregelen getroffen, met aanpassingen en verbetering van de interne opleiding tot arbeidsdeskundige als belangrijkste. Intercollegiaal overleg, dossieranalyse en -besprekingen zijn andere maatregelen die UWV treft. In die gevallen waarvan UWV in het kader van de kwaliteitstoetsing constateert dat de betrokken medewerkers steken hebben laten vallen die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het recht op uitkering, worden deze gevallen opnieuw in behandeling genomen. De initiële beoordeling wordt dan overgedaan en de betrokkenen ontvangen dan een nieuwe beschikking.
Kunt u onderbouwen in hoeverre de kwaliteit van de artsenbeoordelingen onder druk staat, doordat werk van keuringsartsen wordt uitgevoerd door assistenten? Wat staat hier in de betreffende rapporten over?
De beoordeling van de functionele mogelijkheden die iemand heeft, is voorbehouden aan de verzekeringsarts. Dit heb ik onlangs bevestigd, naar aanleiding van de casus in Groningen, waar juist deze eerste en harde voorwaarde voor het werken met taakdelegatie niet was geborgd. In die zin deel ik uw stelling dat het werk van verzekeringsartsen wordt uitgevoerd door assistenten niet. Dat laat onverlet dat ik een groot voorstander ben van het werken met taakdelegatie, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Uit de langlopende en staande praktijk in de curatieve sector zien we dat de kwaliteit van het werk van artsen juist toeneemt door een goede verdeling van taken, meer ondersteuning bij administratieve handelingen en betere voorbereiding.
De kwaliteit van het werk van verzekeringsartsen die met taakdelegatie werken is in juli 2018 onderwerp van onderzoek geweest door UWV. Voor een goede duiding van de uitkomsten en de context verwijs ik u naar UWV. Ik heb in antwoord op eerdere schriftelijke vragen reeds opgemerkt dat de rapportages van kwaliteitsonderzoek van UWV niet het type informatie bevatten waarmee de Staatsecretaris en ik ons naar uw Kamer verantwoorden over het functioneren van de uitvoering4. UWV is altijd bereid een nadere toelichting te geven in de vorm van een technische briefing aan uw Kamer.
Bent u – gezien de hoge foutenpercentages – bereid om te zorgen dat mensen tegen een beslissing van het UWV bij een onafhankelijke commissie in beroep kunnen gaan?
Nee. Iedereen heeft de mogelijkheid om tegen een overheidsbeslissing in bezwaar en beroep te gaan. Bij de behandeling van een bezwaarzaak moet een bestuursorgaan volgens de Algemene wet bestuursrecht bepaalde waarborgen in acht nemen om een zekere mate van onafhankelijkheid te borgen. Zo is een vereiste dat een beslissing op bezwaar wordt genomen op een hiërarchisch hoger niveau dan de primaire beslissing en mag de voorzitter van de hoorzitting niet zijn betrokken bij de primaire beslissing. Bij beroep is de rechter uiteraard geheel onafhankelijk. UWV voldoet daarmee aan de normen voor een deugdelijke rechtsbescherming. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat het foutenpercentage bij arbeidsdeskundigen op een acceptabel niveau komt en de dienstverlening van het UWV weer voldoende scoort?
UWV is, als zelfstandig bestuursorgaan, verantwoordelijk voor de kwalitatief goede uitvoering van aanvaarde opdrachten. Kwaliteitsonderzoek draagt daar aan bij. Het formuleren en opvolgen van aanbevelingen is aan UWV. De maatregelen die UWV hiertoe heeft getroffen heb ik genoemd in het antwoord op vraag 7 en in mijn brief van 16 april.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Arbeidsongeschiktheid?
Dat is niet mogelijk gebleken, nu uw vragen op de dag van het VAO bij mijn ministerie zijn ontvangen.
Problemen met onbegrensde arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Roemenië baalt van uittocht werknemers naar EU-landen»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Het vrij verkeer van werknemers is een van de pijlers onder de Europese samenwerking. Arbeidsmobiliteit kan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie versterken. Daarnaast helpt arbeidsmigratie bij het matchen van vraag en aanbod op de Europese arbeidsmarkt en levert daarmee een substantiële bijdrage aan de Europese economie, zowel in de werklanden als de landen van herkomst.
Tegelijkertijd heeft arbeidsmigratie haar keerzijdes. Een keerzijde die in sommige zendende landen speelt, betreft de «braindrain», omdat met name hoger opgeleide werknemers en vakkrachten met goede baankansen in lidstaten met hogere welvaartsniveaus gaan werken. Andere factoren die een rol spelen bij het vertrek van mensen zijn de hoogwaardigere gezondheidszorg en onderwijs in de ontvangende landen en aspecten als corruptie, hogere belastingen op arbeid, grotere inkomensongelijkheid en het uitblijven van andere structurele hervormingen in de zendende landen.2
Begrijpt u dat het vrij verkeer van werknemers tot een leegloop leidt in lidstaten waar de lonen lager liggen dan in andere lidstaten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het vrij verkeer van werknemers lucratief is voor bedrijven, maar funest is voor de landen met lagere lonen, vanwege de braindrain die eruit voortvloeit?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat inmiddels één miljoen Roemenen elders in Europa werken? Hoeveel mensen uit Midden- en Oost-Europa werken in West-Europa? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
Recente cijfers van Eurostat tonen aan dat ruim 20% van de Roemeense bevolking in de leeftijd van 20 tot 64 jaar in het buitenland werkt. Verder staat in een rapport over intra-EU mobiliteit dat 2.563.000 Roemenen in andere landen gevestigd zijn. Het aandeel dat daarvan werkt is niet bekend. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat arbeidsmobiliteit tussen lidstaten blijft groeien. In 2017 woonden en werkten 17 miljoen Europeanen in een ander land dan het land van herkomst. Dit cijfer was in 2006 nog 9 miljoen. Van die 17 miljoen werken er 12,4 miljoen. Daarnaast zijn er 2,8 miljoen gedetacheerde werknemers.
Kent u de uitzending van Nieuwsuur «Letland loopt leeg: jongeren vertrekken massaal naar West-Europa»?2 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1 tot en met 3.
Begrijpt u de mensen die zeggen: «wij willen geen subsidies uit Brussel, wij willen onze mensen terug»? Hoe komt u tegemoet aan de terechte zorgen van deze mensen?
Het kabinet wil dat de discussie over de vraag hoe we een goede balans kunnen krijgen tussen een diepere en eerlijkere interne markt op de agenda blijft staan, ook na de aanstaande Europese Verkiezingen. Het kabinet heeft de afgelopen periode actief meegepraat over de keerzijdes van het vrij verkeer van werknemers, zoals de «braindrain». Die moet aangepakt worden binnen de EU.
In dat kader is het belangrijk dat de aankomende Europese Commissie opwaartse sociaaleconomische convergentie hoog op de agenda houdt. Een belangrijke manier om onevenwichtige stromen van arbeidsmobiliteit te voorkomen is het versterken van de economie van alle lidstaten en deze dichter tot elkaar te brengen. Structurele hervormingen worden binnen het kader van het Europees Semester besproken, waarin landen aanbevelingen krijgen om nationale stelsels te versterken.
Erkent u dat het vrij verkeer van werknemers – zolang de welvaartsverschillen enorm zijn – grote problemen veroorzaakt? Wat onderneemt u om de maatschappelijke gevolgen te ondervangen (braindrain, leegloop)?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een systeem van tewerkstellingsvergunningen in te voeren, zodat arbeidsmigratie gereguleerd kan worden?
Het invoeren van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit EU-lidstaten is in strijd met het vrij verkeer van werknemers. Ik ben om die reden niet bereid een systeem van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit EU-lidstaten in te voeren.
Uitbuiting van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland doet te weinig voor Poolse werknemers»?1
Ik begrijp de reactie van de Poolse ambassadeur goed en ik denk dat hij een terecht punt maakt. Iedereen in Nederland heeft recht op een eerlijke, gezonde en veilige woon- en werkplek. Situaties van onderbetaling, onveilige arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting moeten worden aangepakt.
Is het waar dat de Poolse ambassadeur drie keer bij u heeft aangeklopt over misstanden? Wat heeft u hiermee gedaan?
Ik heb met de Poolse ambassadeur gesproken over de positie van Poolse werknemers in Nederland. Ik blijf in gesprek met Polen om de situatie van Poolse arbeidsmigranten te verbeteren.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW (ISZW) «niet de mensen heeft» om toe te zien op misstanden? Zo nee, waarom greep de Inspectie dan niet in na een ernstige melding over een chloorlek in een kas?
Nee, die mening deel ik niet. De Inspectie SZW krijgt in deze kabinetsperiode een fikse uitbreiding. Die is gebaseerd op de afwegingen die zijn neergelegd in het Inspectie Control Framework2 en waarover in het regeerakkoord besluiten zijn vastgelegd. De versterking van de Inspectie SZW is bedoeld om de ICF-indicatoren zoals verwoord in de begroting te verbeteren. Op het terrein van de arbeidsomstandigheden houdt dit onder meer in dat er naar wordt gestreefd de balans tussen capaciteitsinzet op actieve inspecties en reactieve onderzoeken, zoals ongevalsonderzoek en meldingen, te herstellen.3
De versterking laat onverlet dat de werkwijze van de Inspectie SZW risicogericht was en is. Dit betekent dat een melding niet automatisch aanleiding geeft tot onderzoek. Dit houdt verband met het feit dat in de wettelijke gekozen systematiek de verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde werkomstandigheden bij de werkgever ligt. De beoordeling van meldingen heeft tot doel de capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten op de meest relevante zaken. Daarbij wordt bezien of een melding een meldingsplichtig ongeval betreft overeenkomstig wet- en regelgeving, bijvoorbeeld omdat een werknemer blijvend letsel ondervindt of er sprake is van ziekenhuisopname.
Deelt u de volgende oproep van de ambassadeur: «ga gewoon die werkplekken bezoeken en leg dan boetes op»? Zo ja, hoeveel bezoeken aan bedrijven met veel arbeidsmigranten gaat de Inspectie SZW komend jaar afleggen?
Het is onjuist dat de Inspectie SZW 800 inspecteurs en maar twee aandachtspunten heeft. Inzicht in de werkwijze van de Inspectie SZW wordt jaarlijks verschaft in de het jaarplan en jaarverslag. Bijgaand treft u een tabel aan die eerder in een technisch overleg met uw Kamer, eind 2017, is gebruikt om inzicht te geven welke sancties gegeven kunnen worden:
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Daarmee wil de Inspectie SZW een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. De Inspectie SZW inspecteert daar waar naar verwachting de risico’s het grootst zijn. Dit doet de Inspectie SZW in 17 programma’s, waaronder het programma Agrarisch en Groene sector en het programma Uitzendbureaus.
Afhankelijk van de motieven van de werkgever om relevante wet- en regelgeving wel of niet na te leven, zet Inspectie SZW op maat gesneden interventies in. Het gaat bijvoorbeeld om communicatie of zelfinspecties, branchebeïnvloeding en druk op de keten van bedrijven (opdrachtgevers, -nemers, onderaannemers etc.). Als verschillende interventies onvoldoende effect hebben en gevallen van notoire overtreders of incidentele zeer ernstige misstanden zich blijven voordoen, wordt zwaardere handhaving ingezet, zoals het opleggen van boetes en het stilleggen van werkzaamheden van een bedrijf met als doel om bij de betrokken bedrijven een gedragsverandering te realiseren. Bestuursrecht en strafrecht worden gericht ingezet om criminele en ondermijnende activiteiten aan te pakken. Opsporing wordt ingezet als een strafrechtelijke aanpak het meeste effect oplevert.
In het regeerakkoord is 50 miljoen euro aan extra middelen vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. De formatie groeit naar circa 1.550 fte in 2022. De versterking zal voor een groot deel ingezet worden op het thema eerlijk werk, waaronder arbeidsuitbuiting en onderbetaling. Op dit moment zijn bij de Inspectie SZW circa. 1.250 fte werkzaam. Zoals in eerdere jaarstukken verwoord, is voor de voortbrenging van het inspectiewerk een aantal disciplines werkzaam binnen de Inspectie SZW. Het betreft met name inspecteurs, rechercheurs, analisten, onderzoekers, handhavingsspecialisten, front office medewerkers, boete opleggers, projectleiders en (personeels)managers.
Mede naar aanleiding van onderzoek van ABD topconsult is in het jaarverslag 2016 een gedetailleerd overzicht van de disciplines binnen de Inspectie SZW gegeven. De meest recente versie van dit overzicht, waarin de functieverdeling in 2022 zichtbaar is, staat in het Meerjarenplan 2019–2022 van de Inspectie SZW en is hieronder afgebeeld.4
In het jaarverslag 2018 is ingegaan op de groei van de Inspectie in 2018. In het jaarplan 2019 is ingegaan op de groei de komende jaren. In de antwoorden op de vragen voor het WGO rond de jaarverantwoording zal op de getalsmatige ontwikkeling nader worden ingegaan.
Binnen het domein eerlijk werk (arbeidsuitbuiting en onderbetaling), zijn 1947 inspecties uitgevoerd zoals gerapporteerd in het jaarverslag 2018.5 De aantallen zijn een uitvloeisel van de programmering en geen doel op zich. De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. De Inspectie SZW stuurt daarom op het behalen van resultaten die bijdragen aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Bij de inzet van mensen en middelen zijn afwegingen rondom maatschappelijk effect ook nu al vaak bepalend. Een bovenmatige focus op kengetallen, zoals aantallen inspecties, biedt daarom onvoldoende inzicht in de bijdrage van de Inspectie SZW aan het gewenste maatschappelijk effect.6
Is het waar dat de Inspectie SZW achthonderd inspecteurs heeft? Klopt het dat zij twee aparte aandachtspunten hebben, te weten malafide uitzendbureaus en de agrarische sector? Kunt u inzicht verschaffen in hun werkwijze? Hoeveel bedrijven bezoeken zij per jaar? Welke sancties kunnen zij opleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de ambassadeur als hij zegt dat «Nederland te maken heeft met een „parallelle samenleving» van buitenlandse werknemers, die onzichtbaar zijn voor de meeste Nederlanders?» Deelt u de mening dat maatregelen nodig zijn om hier een eind aan te maken?
Arbeidsmigranten, die seizoenswerk verrichten, verblijven vaak een korte periode in Nederland om geld te verdienen om vervolgens weer terug naar het land van herkomst te gaan. Door de focus op werk vindt er weinig interactie met Nederlanders buiten de werkomgeving plaats. Wat betreft de specifieke groep waar het in het artikel om gaat, Poolse werknemers, laat het rapport «Bouwend aan een toekomst in Nederland» (2018) zien dat een grote groep Poolse werknemers zich langdurig in Nederland vestigt. Het rapport schetst een betrekkelijk gunstig beeld van de sociaaleconomische positie van deze groep. In de kabinetsreactie van 1 oktober 2018 op dit rapport7 heeft het kabinet onder meer gewezen op inspanningen om de sociaaleconomische positie van Poolse werknemers te versterken, alsmede het belang van taal om in contact te komen met Nederlanders. Het kabinet heeft aandacht voor taalontwikkeling en de aanpak van laaggeletterdheid van zowel burgers voor wie Nederlands de moedertaal is als van burgers voor wie Nederlands een tweede taal is. Via het actieprogramma «Tel mee met taal» – en het aanbod volwasseneneducatie van gemeenten – kunnen ook Poolse arbeidsmigranten werken aan hun Nederlandse taalvaardigheid. Op 18 maart jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin het Kabinet aangeeft dat de aanpak van laaggeletterdheid en taalachterstanden de komende jaren verder wordt versterkt: in de periode 2020–2024 is hier ruim 425 miljoen euro voor beschikbaar. Dat is ruim € 35 miljoen méér dan in de periode 2015–2019.8
Erkent u dat arbeidsmigranten niet zelden door uitzendbureaus worden uitgebuit, mede vanwege hun afhankelijke positie?
Uitzendbureaus bieden vaak een combinatie aan van werk, transport en een woning voor arbeidsmigranten. Hiermee wordt een arbeidsmigrant gefaciliteerd bij komst naar Nederland. Deze faciliterende rol kan zeker in het begin, bij aankomst in Nederland, arbeidsmigranten op weg helpen. Een sterke afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een uitzendbureau wanneer iemand al langere tijd in Nederland is, acht ik echter niet wenselijk.
Wat onderneemt u om een eind te maken aan de slechte behandeling van arbeidsmigranten? Bent u bereid een vergunningsplicht voor uitzendbureaus in te voeren, zodat malafide uitzendbureaus geweerd kunnen worden?
De vergunningplicht voor uitzendbureaus is in 1998 afgeschaft, omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Het huidige private keurmerk (SNA) omvat een publiek-private samenwerking, waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU, die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving.
De Inspectie SZW controleert op de naleving van arbeidswetten en zet o.a. in op de aanpak van arbeidsuitbuiting en malafide uitzendbureaus. Het kabinet heeft 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW.
In de brief met een reactie op het artikel «Hoe Oost-Europese migranten worden uitgebuit in Nederland» zal ik verder ingaan in de maatregelen die we ondernemen om misstanden rondom arbeidsmigranten aan te pakken.
Bent u bereid een «Meldpunt Arbeidsuitbuiting» in te stellen, zodat arbeidsmigranten misstanden eenvoudig kunnen melden?
Arbeidsmigranten kunnen misstanden nu al telefonisch of online melden bij de Inspectie SZW. De meldingsformulieren zijn online beschikbaar in het Pools, Bulgaars, Spaans, Roemeens, Engels en Portugees. Meldingen van arbeidsuitbuiting kunnen eventueel ook bij Meld Misdaad Anoniem worden gedaan. Ik zie geen toegevoegde waarde in een extra meldpunt voor arbeidsuitbuiting.
Wanneer komt uw brief met een reactie op het artikel «Hoe Oost-Europese migranten worden uitgebuit in Nederland»?2
Ik zal voor het zomerreces met een brief komen in reactie op het NRC-artikel.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland bedrijven zijn die willens en wetens profiteren van de diensten van malafide uitzendbureaus?
Ik vind het onacceptabel dat er bedrijven zijn die bewust profiteren van de diensten van malafide uitzenders. De Inspectie SZW controleert daarom niet alleen de malafide uitzendbureaus, maar gaat ook langs bij de inleners waar uitzendkrachten werkzaam zijn.
De Inspectie SZW heeft een intensieve aanpak op malafide uitzendbureaus. Daarnaast kan de Inspectie SZW verzocht worden onderzoek te doen naar de naleving van de Wet allocatie arbeid door intermediairs (Waadi) als het vermoeden bestaat dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht niet de beloning zoals die geldt bij de inlener ontvangt conform artikel 8 Waadi. Met het onderzoeksresultaat kunnen sociale partners vervolgstappen ondernemen om naleving af te dwingen.
Met de invoering van ketenaansprakelijkheid voor loon, per 1 juli 2015, is het voorts mogelijk geworden bij onderbetaling tegelijkertijd de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het achterstallige loon. Wanneer de loonvordering bij genoemde partijen niet kan worden geëffectueerd, kan de werknemer naar alle volgende schakels in een opdrachtketen gaan. Uiteindelijk kan hij de hoofdopdrachtgever aansprakelijk stellen voor de voldoening van het achterstallige loon.
Gaat u maatregelen nemen tegen genoemde bedrijven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat zelfregulering en keurmerken niet functioneren, aangezien malafide uitzendbureaus erin slagen om zichzelf aangesloten te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat malafide bedrijven, door een totaal gebrek aan handhaving, wegkomen met de beschreven wantoestanden?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer gaat u handhaven op het bedrijf Efficient at Work, dat nog steeds werkt met de omstreden sloten op de thermostaat inclusief bijbehorende boetes (zie eerdere Kamervragen van 16 november 2017)3?
Ik kan mij niet uitlaten over de vraag of de Inspectie SZW in specifieke gevallen onderzoek doet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor huisvesting. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de arbeidswetten. Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente.
Zoals ik in mijn eerdere brief11 heb aangegeven kunnen controles van de Inspectie SZW het gevolg hebben dat de gemeente met het uitzendbureau in gesprek gaat zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers, kunnen zij dit melden bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan vervolgens besluiten om in het kader van haar risicogerichte aanpak een nader onderzoek in te stellen.
Wat vindt u van de nogal willekeurige boetes aan arbeidsmigranten, onder andere door uitzendbureaus Voorne Putten en Axidus, bijvoorbeeld voor het niet opruimen van een kamer?
Er van uitgaande dat het uitzendbureau tevens ook de verhuurder is, is het voor verhuurders toegestaan om in hun huurcontracten dan wel in de algemene voorwaarden bij de huurcontracten boetebepalingen op te nemen voor het geval een huurder bepaalde afspraken omtrent «huisregels» niet nakomt. De hoogte van de boete hoeft niet gelijk te zijn aan de gemaakte kosten. De huurder tekent hier bij het aangaan van de huurovereenkomst voor. Uiteraard dienen de regels redelijk te zijn, en is het aan de rechter om dit te beoordelen. Indien er in de huurovereenkomst geen afspraken zijn gemaakt mag de verhuurder geen boete uitdelen.
Wanneer gaat u boetes opleggen aan deze uitzendbureaus in plaats van dat zij ongeoorloofde boetes opleggen aan hun mensen?
Afhankelijk van de motieven van de werkgever om relevante wet- en regelgeving wel of niet na te leven zet Inspectie SZW op maat gesneden interventies in. Een boete opleggen is één van de mogelijkheden van de Inspectie SZW. Indien uit de feiten en omstandigheden van een onderzoek blijkt dat een werkgever boetes inhoudt of verrekent met het Wml, dan treedt de Inspectie SZW op. Over de vraag of er in specifieke gevallen boetes zijn opgelegd kan ik geen uitspraken doen.
Op de website www.inspectieresultatenszw.nl is een overzicht te vinden van bedrijven die sinds 1 januari 2016 zijn geïnspecteerd door de Inspectie SZW op de wetgeving WAV, Wml en WAADI. Per bedrijf wordt onder andere aangegeven op welke wetten gecontroleerd is, op welke locatie de inspectie is uitgevoerd, en of er wel of geen overtredingen zijn geconstateerd.
Wat onderneemt u tegen de enorme huurprijzen, bijvoorbeeld van 3.200 euro per maand voor een vijfkamerwoning?
Het tekort op de woningmarkt leidt tot hogere huurprijzen, specifiek in de vrije sector waar huurprijzen niet zijn gereguleerd. Genoemde prijs lijkt echter niet alleen de schaarste als oorzaak te hebben, maar ook als exces bestempeld te kunnen worden. Dat vind ik onwenselijk.
Op regionaal en lokaal niveau hebben gemeenten en de provincie het voortouw om te zorgen voor voldoende woningaanbod dat aansluit bij de behoefte. Op landelijk niveau werkt de Minister van BZK met betrokken partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat gebeurt onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021. Daarnaast beoogt de Minister van BZK om dit voorjaar woondeals te sluiten met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt en waar de bouwopgave het grootst is. Onderdeel van die woondeals zijn de bouwopgave en de aanpak van de krapte op de woningmarkt.
Daarnaast kunnen huurders hun huur laten toetsen bij de Huurcommissie. In de vrije sector kan dit de eerste zes maanden en wordt vervolgens gecontroleerd of er terecht een geliberaliseerde huur wordt gevraagd. De Huurcommissie doet een uitspraak over de aanvangshuur. Indien zij oordeelt dat de huurprijs in het gereguleerde segment valt, moet de moet de huur naar beneden worden gebracht.
Hoe rijmt u werkdagen van 16 uur per dag, bij drie graden celsius, met fatsoenlijke arbeidsomstandigheden?
De genoemde wantoestanden en erbarmelijke arbeidsomstandigheden baren mij zorgen. Daarom gaat er ook structureel meer geld naar de Inspectie SZW om wantoestanden op te sporen en aan te pakken.
Begrijpt u dat mensen deze wantoestanden als moderne slavernij bestempelen? Hoe kunt u als verantwoordelijk Minister nog rustig slapen?
Zie antwoord vraag 19.
Indien u geen vergunningenstelsel voor uitzendbureaus wilt invoeren, hoe gaat u dan een eind maken aan deze schaamteloze uitbuiting?
Zie antwoord vraag 8.
Wat onderneemt u richting gemeenten om ervoor te zorgen dat er dusdanig wordt gecontroleerd dat aan deze misstanden een eind komt?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om de huisvestingssituatie van arbeidsmigranten te controleren. Bouw- en woningtoezicht kan controleren op de kwaliteit van de woning op basis van het Bouwbesluit. Samen met mijn collega van BZK ondersteun ik lokale partijen door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Tegelijkertijd onderzoekt de Minister van BZK met gemeenten en sectorpartijen van de aanpak Goed Verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving verder wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed Verhuurderschap te stimuleren en huisjesmelkers aan te pakken.
Wat onderneemt u om zicht te krijgen op «spookmigranten» die wel ergens wonen, maar nergens staan ingeschreven?
Over de problematiek van registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen ben ik in overleg met het Ministerie van BZK.
Bent u bereid om de in het artikel genoemde uitzendbureaus te onderzoeken, inclusief onaangekondigde inspectiebezoeken?
Zoals reeds eerder opgemerkt houdt de Inspectie SZW risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving. Dit doet zij op eigen initiatief en naar aanleiding van meldingen. Eventuele inspecties worden in beginsel altijd onaangekondigd verricht.
Bent u bereid om arbeidsmigratie veel beter te reguleren, conform het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie en hebben het recht om in Nederland te wonen en te werken onder fatsoenlijke omstandigheden. In de brief die ik voor het zomerreces naar uw Kamer stuur zal ik ook aandacht besteden aan punten die worden genoemd in het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP.
Het staken van reddingsacties op de Middellandse Zee |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is de inzet van zeeschepen in het kader van operatie Sophia beëindigd?1
Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van vergelijkbare vragen hierover die uw Kamer op 29 maart 2019 is toegestuurd.2
Hoe wordt het redden van drenkelingen en het aanpakken van smokkelaars gewaarborgd, nu operatie Sophia geen zeeschepen meer inzet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de twee overgebleven zeeschepen helikopters aan boord hadden alsmede voorzieningen om medische hulp te kunnen verlenen?2
Zowel het Italiaanse fregat Luigi Rizzo als het Spaanse schip Rayohadden helikopters aan boord met casualty evacuation(CASEVAC)-capaciteit. Daarnaast beschikten beide schepen over Role 1-medische faciliteiten, waarmee eerste hulp en direct levensreddende handelingen verricht konden worden.
Op welke wijze wordt het optreden van de Libische kustwacht gecontroleerd en gemonitord, nu de laatste twee zeeschepen niet meer uitvaren?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben inwoners van Libië recht op asiel in Europa, in het bijzonder nu de situatie in dat land escaleert?3
Iedereen heeft het recht om asiel te vragenin de EU, ongeacht zijn of haar nationaliteit. De vraag of iemand recht heeft op asiel wordt vervolgens in zorgvuldige asielprocedures beoordeeld. Over het algemeen maken Libiërs in veel mindere mate gebruik van de levensgevaarlijke oversteek naar Europa. In de periode augustus 2018 tot en met januari 2019 zijn circa 280 eerste asielaanvragen door Libiërs ingediend in de gehele EU plus Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Liechtenstein. Verhoudingsgewijs wordt het merendeel ingewilligd.6 De verwachting is dat bij een verdere escalatie van het geweld, Libiërs eerder naar de buurlanden zullen uitwijken dan de oversteek zullen wagen, zoals ook in 2014 en 2015 het geval was. Verreweg de grootste groep mensen die vanuit Libië in Italië aankomt, heeft niet de Libische nationaliteit.
Het is duidelijk dat de situatie in Libië zorgwekkend is. De recente ontwikkelingen waarbij gevechten zijn ontstaan en het geweld toeneemt, baren het kabinet grote zorgen. Nederland geeft steun aan de VN, die actief bemiddelt tussen de Libische partijen. Het is van groot belang om zo snel mogelijk te komen tot de-escalatie, een staakt-het-vuren in conflictgebieden en een nieuwe politieke dialoog. Ook dringt Nederland in multilaterale fora voortdurend aan op effectieve samenwerking binnen de internationale gemeenschap en vraagt aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Wat is uw oplossing voor het «ongemakkelijke dilemma» dat Libiërs die recht hebben op asiel geen asiel kunnen aanvragen in Europa? Waar moeten zij volgens u naartoe?4
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat opvarenden met steun van de EU door de Libische kustwacht in mensonwaardige detentiecentra worden vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Libische kustwacht mensen op zee van onzeewaardige bootjes haalt, ligt het voor de hand dat zij naar Libië worden teruggebracht. Ontscheping vindt doorgaans plaats in aanwezigheid van o.a. UNHCR en IOM, waarna betrokkenen meestal naar detentiecentra worden overgebracht. Een groot deel van hen vertrekt vervolgens met steun van IOM vrijwillig naar hun landen van herkomst. Om hier beter zicht op te krijgen, dringt het kabinet samen met internationale partners bij de Libische autoriteiten aan op de invoering van een registratiesysteem.
Bij reddingen door de Libische Kustwacht in de Libische search and rescue (SAR-) zone is er geen sprake van refoulement – of in die zin van terugkeer – omdat de betrokken personen onder de rechtsmacht van de Libische autoriteiten zijn gebleven.
Het is duidelijk dat de situatie in de detentiecentra uiterst zorgwekkend is. Daarom steunt het kabinet alle internationale inspanningen om de situatie in deze centra te verbeteren en alternatieven te organiseren met het uiteindelijk doel om deze centra te sluiten. Hierover wordt met regelmaat met uw Kamer gewisseld.7
Gelet op de huidige ontwikkelingen is het zaak om vluchtelingen en migranten uit de detentiecentra te krijgen die in de gevarenzone in Tripoli liggen. Daar werken IOM en UNHCR hard aan, met steun van de EU.
Deelt u de mening dat het beginsel van non-refoulement wordt geschonden wanneer opvarenden (ook van buiten de Libische territoriale wateren) door de Libische kustwacht worden opgevangen en teruggebracht naar Libië? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat drenkelingen gered moeten worden en dat de EU werk moet maken van een structurele oplossing van onvrijwillige migratie door aanpak van de grondoorzaken? Zo ja, wanneer gaat u hiermee beginnen?
Het kabinet zet zich al langer in voor een structurele oplossing voor de ontscheping van drenkelingen in de EU.8 Daarnaast meent het kabinet dat samenwerking op dit terrein ook moet worden geïntensiveerd met partners in Noord-Afrika.9 Een mechanisme in zowel de EU als in andere landen rond de Middellandse Zee zal echter niet de volledige oplossing zijn.
Zoals uw Kamer bekend voert het kabinet een integrale migratie agenda uit.10 Veel elementen komen overeen met de gezamenlijke Europese aanpak die zich inderdaad eveneens richt op de aanpak van grondoorzaken voor irreguliere migratie en het versterken van bescherming en opvang van vluchtelingen in de regio. Zowel het kabinet als de EU hebben hier veel middelen voor beschikbaar gesteld en investeren hier ook in.11 Daarnaast richten het kabinet en de EU zich op de aanpak van illegale migratie inclusief mensensmokkel en -handel, versterking van grensbeheer, het bevorderen van het gebruik van bestaande legale migratiekanalen en het verbeteren van terugkeersamenwerking. Over de voortgang van de Europese aanpak wordt uw Kamer met enige regelmaat geïnformeerd. 12
Verdwenen Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het programma Argos over verdwenen Vietnamese minderjarigen?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De in de uitzending van Argos besproken signalen waren mij reeds bekend en zijn zorgelijk.
Klopt het dat meer dan 10.000 kinderen na aankomst in Europa zijn verdwenen?
Ik herken het genoemde aantal. Het is een inschatting die door Europol is gemaakt over 2015. Er bestaan echter geen betrouwbare Europese cijfers over het aantal minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Ik kan dit aantal dan ook niet verifiëren.
Klopt het voorts dat volgens de cijfers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de afgelopen vijf jaar in Nederland meer dan duizend kinderen zijn verdwenen? Om hoeveel kinderen gaat het exact?
Dat klopt. Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 1400 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit opvanglocaties.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
100
160
300
360
380
110
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Hoe groot is de groep kinderen die met onbekende bestemming uit de beschermde opvang is verdwenen? Hoeveel van de kinderen zijn van Vietnamese afkomst?
Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 50 amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit de beschermde opvang. Ongeveer 40 hiervan hadden de Vietnamese nationaliteit.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
0
< 10
30
10
10
0
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen als een bijzondere groep gezien worden binnen het COA omdat zij een grote kans hebben slachtoffer te worden van mensenhandel?
Het klopt dat er speciale maatregelen zijn genomen voor Vietnamese amv’s. Bij aankomst in Ter Apel krijgen alle amv’s een voogd van Stichting Nidos toegewezen. De voogd bepaalt in welke vorm van opvang de amv wordt geplaatst. Bij signalen van slachtofferschap mensenhandel wordt de amv in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese amv’s worden op dit moment standaard in de beschermde opvang geplaatst. Daarnaast is voor deze specifieke groep met Nidos de afspraak gemaakt dat Nidos voor jongeren met de Vietnamese nationaliteit een machtiging voor gesloten opvang jeugdzorg kan aanvragen bij de rechter als de verwachting er is dat zij de opvang vroegtijdig gaan verlaten. Een dergelijke machtiging is bij enkele jongeren aangevraagd en voor een beperkte termijn verkregen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen zonder uitzondering in beschermde opvang worden geplaatst omdat zij een zeer grote kans maken slachtoffer te worden van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat alleenstaande minderjarigen voor wie de overheid een zorgplicht heeft, met onbekende bestemming uit een beschermde opvang kunnen verdwijnen, terwijl zij in die opvang werden geplaatst omdat zij bescherming nodig hadden?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 14 december 2018), kan ik verdwijningen uit de opvang nooit helemaal tegengaan. Reguliere opvang van amv’s vindt plaats in een open setting. Hoewel in de beschermde opvang extra beschermingsmaatregelen worden getroffen, zoals extra toezicht, is ook deze vorm van opvang geen gesloten setting. Dat betekent dus ook dat amv’s de opvang kunnen verlaten.
Vermeende signalen van mensenhandel bij Vietnamese amv’s hebben in 2016 geleid tot een onderzoek van de Landelijke Recherche, in gezamenlijkheid met de Koninklijke Marechaussee en het Team Mensenhandel en Mensensmokkel van de politie Noord-Nederland. Dit onderzoek heeft niet geleid tot vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid. Over dit onderzoek, het zogeheten Pasadena-onderzoek, heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief van 5 september 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 27 062, nr. 103) geïnformeerd.
Het bovenstaande neemt niet weg dat ik signalen, zoals in het programma Argos naar voren gebracht, altijd serieus neem. De komende maanden zal het EMM als expertisecentrum een fenomeenonderzoek doen naar enerzijds de verdwijningen van Vietnamese amv’s uit de beschermde opvang en anderzijds de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij mensenhandel en mensensmokkel in Nederland. Daarnaast laat ik een analyse uitvoeren van binnen de migratieketen beschikbare gegevens over de verdwijningen van amv’s (dus niet alleen amv’s met de Vietnamese nationaliteit) uit amv-opvangvoorzieningen. Over dit onderzoek en deze analyse heb ik uw Kamer bij brief van 24 april jl. geïnformeerd.2 De resultaten daarvan zullen dit najaar gereed zijn.
Zoals ik ook nader toelicht in mijn brief van 24 april jl. zet Nederland zich in toenemende mate in om door internationale samenwerking migratiecriminaliteit en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Zo wordt Nederland trekker van het Europol-project EMPACT THB («Trafficking Human Beings»), waarin Europese operationele samenwerking tegen mensenhandel plaatsvindt.
Wat doet u teneinde te achterhalen wie deze kinderen zijn, waar zij exact vandaan komen, waar hun familie is en wat de exacte reden is waarom zij in Nederland zijn en of daarbij sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft u ondernomen teneinde deze afschuwelijke vorm van mensenhandel te bestrijden dan wel bloot te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar deze problematiek? Zo ja, wanneer krijgen wij hiervan de resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid er alles aan moet doen te voorkomen dat in de toekomst nog meer kinderen met onbekende bestemming verdwijnen en dat menskracht en middelen daarbij geen beperking zouden mogen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Realiseert u zich dat als u niet in staat bent om deze Vietnamese kinderen te beschermen, u daarmee onbedoeld een keten van mensenhandel in stand houdt? Zo nee, hoe rijmt u dat met de feiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de opsporing van deze kinderen ook internationaal te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Regeling die moet zorgen voor meer banen, houdt lonen laag’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van EenVandaag: «Regeling die moet zorgen voor meer banen, houdt lonen laag»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Wat vindt u ervan dat mensen niet aan het minimumloon kunnen ontsnappen en geen loonsverhoging krijgen, vanwege de regeling lage-inkomensvoordeel (het LIV), ook bekend als «de Primarkpremie»? Erkent u de perverse prikkel om de lonen laag te houden?
Ik heb geen signalen ontvangen die de stelling onderschrijven dat het LIV een loonsverhoging in de weg zou staan. In het eerste kwartaal van 2019 zijn de cao-lonen (per uur inclusief bijzondere beloningen) met 2,2 procent toegenomen. Dat is gelijk aan de loonontwikkeling over het laatste halfjaar van 2018.2. Bovendien stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus bij een dergelijke loonstijging blijft het recht op LIV bestaan. Aan de andere kant is de regeling pas recent ingevoerd en er zijn daarom nog geen harde cijfers bekend over de effecten op de loonvorming.
Kunt u onderbouwen dat het LIV heeft gezorgd voor meer banen? Om hoeveel extra banen gaat het? Waren deze banen er niet gekomen als het LIV er niet was geweest?
Het CPB verwacht ex ante, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. Er zijn ex post nog geen harde cijfers beschikbaar over het effect van het LIV op de werkgelegenheid. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van econoom Alfred Kleinknecht, dat het vooral om banen gaat die mensen ook zonder subsidie zouden krijgen?
Lagere loonkosten leiden, volgens de economische wetten, tot meer arbeidsvraag. Het LIV leidt daarom tot extra werkgelegenheid. Dit wordt ook bevestigd door het CPB in de publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid3». Harde cijfers over de werkgelegenheidseffecten zijn er echter nog niet, want het betreft een nieuwe regeling. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Onderschrijft u de uitspraak van econoom Kleinknecht dat het LIV – ter waarde van een half miljard euro – een nogal dure vorm van werkverschaffing is? Zo nee, waarom niet?
Het CPB verwacht, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. De daarmee gepaard gaande lastenverlichting voor werkgevers bedraagt € 0,5 miljard. Het LIV past binnen de ambitie die het kabinet heeft om de lasten op arbeid te verlagen en de economische groei te bevorderen, om zo meer mensen aan het werk te helpen. Het doel van het LIV is om over de hele linie de loonkosten van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt te verlagen en hierdoor de werkgelegenheid te stimuleren.
Klopt het dat de Hema 1,6 miljoen euro aan LIV-subsidie heeft gekregen, de Primark 2,5 miljoen euro en de Bijenkorf 800.000 euro? Kunt u een overzicht geven van de twintig grootste ontvangers van het LIV en van het jeugd-LIV?
De beschikkingen op basis van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) zijn niet openbaar. Het gaat bij de beschikkingen om bedrijfsvertrouwelijke informatie. Ik kan u daarom geen informatie geven over individuele bedrijven.
Hoeveel mensen zijn werkzaam in de sociale werkvoorziening dankzij het LIV?
Ook mensen die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening, kunnen profiteren van het LIV, zolang zij tussen 100% en 125% van het minimumloon verdienen en meer dan 1.224 uur per jaar werken. Om hoeveel personen het gaat is niet bekend.
Bent u bereid de LIV-regeling af te schaffen, als deze regeling slechts uitpakt als een «Primarksubsidie», ofwel een prikkel om de lonen laag te houden? Bent u bereid om dit geld in te zetten voor nuttige zaken, zoals een verhoging van het minimumloon?
Er zijn op dit moment geen harde cijfers bekend over de werkgelegenheidseffecten van het LIV.
Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Een visumplicht voor Albanezen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Visumplicht voor Albanees»?1
Ja
Wat is op dit moment de aard en omvang van de in het bericht geschetste probleem van criminele Albanezen in Nederland? Ziet u net als de politie een toename van dit probleem? Welke cijfers liggen hieraan ten grondslag?
Het aantal geregistreerde incidenten met personen met de Albanese nationaliteit is in absolute en relatieve aantallen laag. Het aandeel zware delicten met een georganiseerd karakter is binnen deze groep relatief hoog. Na een stijging naar 710 door de politie geregistreerde Albanese verdachten in 2016 is in 2017 het aantal geregistreerde verdachten gedaald naar 499. Die daling zet zich voort in 2018 naar 476. Hieruit blijkt niet dat er sprake is van een toename van het aantal Albanese verdachten.
Het aantal Albanese criminelen in de georganiseerde drugscriminaliteit is zorgelijk en heeft de volle aandacht van het kabinet zowel in het binnenlands als het buitenlands beleid. Gezien bovenstaande ontwikkelingen deel ik niet de mening dat in algemene zin sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico. Wel is het zaak gezien de ontwikkelingen rondom de Albanese criminelen in de georganiseerde drugscriminaliteit, hier specifiek aandacht voor te hebben en werk te maken van een stevige aanpak. Bij de beantwoording van de vragen negen en tien wordt teruggekomen op de vraag over herinvoering van de visumplicht.
Deelt u de mening dat sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico voor Nederland? Zo ja, ziet u hierin een grond voor herinvoering van de visumplicht voor personen met de Albanese nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit probleem al langer op de agenda staat, maar dat er steeds geen actie wordt ondernomen, zie bijvoorbeeld de brief van 18 december 2017?2
De problematiek rondom criminele Albanezen heeft reeds enkele jaren de aandacht van het kabinet. Hierbij is langs verschillende sporen actie ondernomen. Op 23 mei 2018 is een «Letter of Intent combatting International crime» getekend, als begin van een nauwere samenwerking tussen Nederland en Albanië om de effecten van criminaliteit veroorzaakt door Albanezen in Nederland te verminderen. Bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wordt specifiek ingezet op de georganiseerde drugscriminaliteit, criminele Albanezen die zich bezighouden met drugscriminaliteit maken van deze aanpak onderdeel uit.
Erkent u dat het aantal personen met de Albanese nationaliteit dat zich in Nederland ophoudt en daarbij de verblijfstermijn overschrijdt, substantieel is toegenomen sinds de visumliberalisatie? Kunt u dat met feiten en cijfers onderbouwen? Ziet u hierin een grond voor herinvoering van de visumplicht voor personen met de Albanese nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is het uitvoeringskader rond het registreren van vreemdelingen die hun verblijfstermijn overschrijden, de zogenoemde «overstayers», een aantal keer gewijzigd. Hierdoor zijn er geen vergelijkbare cijfers beschikbaar over de periode 2009–2019. De implementatie van het Europese in- en uitreissysteem (EES) zal bijdragen om beter inzicht te krijgen in het aantal overstayers. In het EES zullen in de toekomst de gegevens inzake in- en uitreis van onderdanen van derde landen, en dus ook Albanezen, die de buitengrenzen van het Schengengebied overschrijden, worden geregistreerd.
Kunt u bevestigen dat sprake is van een lage erkenningsgraad als het gaat om asielaanvragen van personen met de Albanese nationaliteit? Kunt u dat met cijfers onderbouwen?
Onderstaand vindt u een overzicht van het aantal asielaanvragen en inwilligingen van asielaanvragen van Albanezen.
Jaar
Aantal aanvragen in NL
Inwilligingen
2009
15
0
2010
15
0
2011
20
0
2012
15
0
2013
30
0
2014
85
0
2015
1.005
0
2016
1.665
5
2017
365
0
2018
550
0
Bron: Eurostat
Uit de tabel blijkt dat er geen sprake is van een toename van het aantal asielaanvragen rond de tijd van de visumliberalisatie in 2010. Er is wel een flinke toename van het aantal asielverzoeken van Albanezen ten tijde van de hoge asielinstroom waar Nederland in 2015 en 2016 mee te maken had. Mogelijk hebben Albanezen meegelift op de hoge instroom van migranten in de EU in die jaren. Duidelijk is dat door de jaren sprake is van een lage erkenningsgraad. Afgewezen asielzoekers dienen, liefst zelfstandig, anders gedwongen, al dan niet via vreemdelingenbewaring, Nederland te verlaten. Het kabinet zet dan ook in de eerste plaats in op samenwerking tussen Albanië en Nederland op het gebied van terugkeer en ontmoediging van het aanvragen van asiel door Albanezen. Deze samenwerking verloopt goed.
Kunt u bevestigen dat sinds de visumliberalisatie sprake is van een toename van asielaanvragen van personen met de Albanese nationaliteit? Kunt u dat met cijfers onderbouwen? Ziet u hierin – in combinatie met de lage erkenningsgraad – een grond voor herinvoering van de visumplicht? Zo nee, waarom niet? 8. Kunt u bevestigen dat sprake is van een substantiële toename van irreguliere migratie van personen met de Albanese nationaliteit sinds de visumliberalisatie? Kunt u uw antwoord met feiten en cijfers onderbouwen? Ziet u hierin een grond voor herinvoering van de visumplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er genoeg redenen zijn om de visumplicht voor personen met de Albanese nationaliteit zo snel mogelijk weer in te voeren? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand vindt u een overzicht van het aantal grensgeweigerden en in het kader van binnenlandse vreemdelingentoezicht aangetroffen Albanezen in Nederland.
Jaar
Grensweigeringen in NL
Illegaal aangetroffen in NL
2009
15
75
2010
15
75
2011
25
65
2012
50
100
2013
40
100
2014
105
130
2015
185
155
2016
200
370
2017
285
395
Bron: Eurostat
Over 2018 zijn nog geen geaggregeerde cijfers beschikbaar bij Eurostat. In 2018 heeft de KMar 190 grensweigeringen geregistreerd. Het aantal vreemdelingen met Albanese nationaliteit dat illegaal is aangetroffen in het grensgebied bedraagt 100. Uit de tabel blijkt dat er sprake is van een stijging van het aantal grensgeweigerde en illegaal in Nederland aangetroffen Albanezen.
Een andere vorm van irreguliere migratie zijn inklimmers. Het aantal Albanese inklimmers dat de KMar aantrof in 2017 bedroeg circa 640. In 2018 was dit aantal rond 410. Ook de politie treft inklimmers aan. Cijfers hierover zijn vooralsnog alleen beschikbaar voor de Rotterdamse haven. Het gaat om circa 25 Albanese inklimmers per maand. De politie is bezig met het verbeteren van de datakwaliteit zodat cijfers van de politie en de KMar over inklimmers binnenkort gecombineerd kunnen worden tot één landelijk beeld.
Om irreguliere migratie vanuit Albanië aan te pakken, heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen. Zo is Nederland in 2017 samen met België en IOM een ontmoedigingscampagne gestart in Albanië. Begin deze week bracht Staatssecretaris Harbers een bezoek aan Albanië dat in het teken stond van het tegengaan van irreguliere migratie. Ook is het toezicht van de KMar en de politie aan de maritieme grensdoorlaatposten en in en rondom de havengebieden geïntensiveerd en werkt Nederland op operationeel niveau samen met België, het Verenigd Koninkrijk maar ook Albanië om het fenomeen van inklimmers te bestrijden.
Waarom is nog geen beroep gedaan op de noodremprocedure? Bent u van mening dat de problematiek niet ernstig genoeg is? Kunt u dit toelichten?
In 2010 is de visumplicht voor burgers met de Albanese nationaliteit afgeschaft, nadat was vastgesteld dat Albanië voldoet aan de voorwaarden hiervoor. Jaarlijks wordt gemonitord of Albanië nog steeds voldoet aan deze voorwaarden. In december jl. oordeelde de Commissie nog dat Albanië meer werk moet maken van criminaliteitsbestrijding, maar dat aan de voorwaarden die eerder tot afschaffing van de visumplicht hebben geleid nog steeds wordt voldaan.3 Voor de effectieve inzet van de noodremprocedure en herinvoering van de visumplicht voor burgers van Albanië is voldoende draagvlak binnen de EU nodig. Daar is op dit moment geen sprake van.
Dit betekent niet dat het kabinet de ogen sluit voor de zorgelijke gegevens rondom Albanese burgers in Nederland. Het kabinet handelt hier actief naar, zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt. Het kabinet heeft daarbij de afgelopen jaren stevig ingezet op onder andere samenwerking t.a.v. grensoverschrijdende criminaliteit, en versterking van de rechtsstaat in Albanië, zowel binnen het EU-toetredingstraject als bilateraal. De medewerking van de Albanese autoriteiten is goed en de bereidheid tot samenwerking op het gebied van bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer groot. Het kabinet kiest er daarom voor om die samenwerking effectief te gebruiken en verder te versterken.
De inzet van de noodremprocedure blijft als instrument voor het kabinet echter in beeld. Bij het uitblijven van voldoende resultaat zal het kabinet de inzet hiervan opnieuw bezien.
Het bericht ’Sociale dienst Achterhoek checkt zelfs ondergoed' |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de werkwijze van Laborijn, de sociale dienst in de Achterhoek, waarbij sprake is van een angstcultuur onacceptabel is?1
Uitgangspunt is altijd dat respectvol met mensen moet worden omgegaan, zowel bij het stimuleren naar werk als bij handhaving van verplichtingen. Zeker als er sprake is van een afhankelijkheidspositie die kwetsbaar is, zoals bijstandsgerechtigden ten opzichte van gemeenteambtenaren. Medewerkers van gemeenten worden daarop getraind. Dat vind ik belangrijk.
Daarnaast is handhaving een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Ook dit uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep. Deze stap moet echter zoveel mogelijk worden voorkomen.
Vindt u het acceptabel dat bij de aanvraag van een uitkering huizen van mensen doorzocht worden door Laborijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u wettelijk juist dat voedselpakketten en verjaardagscadeaus als inkomsten worden gezien en gekort worden op de uitkering? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen. Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Iemand komt in aanmerking voor (aanvullende) bijstand als men zelf niet in het eigen onderhoud kan voorzien. De gemeente beoordeelt dit via een individuele toets. Regels voor giften, zoals bijvoorbeeld verjaarsdagscadeaus, zijn vastgelegd in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet. Bij de individuele toets kan rekening worden gehouden met de hoogte van de gift (verenigbaarheid met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is) en met de bestemming (of het betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand begrepen zijn).
Vindt u het aanvaardbaar dat uitkeringsgerechtigden moeten opschrijven hoe vaak en hoe lang ze douchen? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u toegestaan dat een cliënt moet doorgeven hoe vaak hij bij de buurvrouw eet en dat dit deel vervolgens van zijn uitkering wordt afgetrokken? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen? Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat fraude altijd bestreden moet worden, maar dat het evenzeer van belang is om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen willekeur en onrechtmatige en onheuse bejegening?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de cliënten van Laborijn: «Ik noem het mensonwaardig. En dan zeg ik het bewust netjes. Laborijn mist de menselijke maat»?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u de privacy van uitkeringsgerechtigden beschermen en op welke wijze is deze reeds wettelijk geborgd?
Het recht op privacy is een grondwettelijk recht (artikel 10 Grondwet) dat geëerbiedigd moet worden tenzij er toegestane (wettelijke) beperkingen gelden. Tevens is het recht op respect voor het privéleven vastgelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In het tweede lid van dit artikel zijn daarnaast de voorwaarden opgenomen waaronder het recht op privacy geschonden mag worden.
Ook gemeenten dienen het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. De rechter zal dit dan toetsen aan artikel 8 EVRM. De inbreuk op de privacy bij wet die artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM toestaan blijkt uit de bepalingen in de Participatiewet over het verstrekken en verkrijgen van gegevens van uitkeringsgerechtigden en in artikel 53a Participatiewet over het verzoeken om informatie en bewijsstukken en daartoe te verzoeken om een huisbezoek af te leggen. Bij de totstandkoming van de relevante wettelijke bepalingen heeft toetsing aan de Grondwet en artikel 8 EVRM plaatsgevonden.
Wat onderneemt u om de angstcultuur bij Laborijn te bestrijden?
Colleges van burgemeester en wethouders hebben de taak om zorg te dragen voor een juiste uitvoering van de Participatiewet en om daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. En het is primair aan de gemeenteraad om de uitvoering door het college te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen. Met de invoering van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) en de daarmee samenhangende Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen (Stb. 2011, 442) heeft het specifieke en structurele rijkstoezicht plaatsgemaakt voor het systeem dat interbestuurlijke interventie alleen aan de orde kan zijn indien zich signalen aandienen dat bij de uitvoering van de Participatiewet door een gemeente mogelijk sprake is van een of meer ernstige tekortkomingen met betrekking tot de rechtmatigheid. Dit is in het onderhavige geval evenwel niet aan de orde.
In aanvulling hierop kan ik melden dat de voorzitter van het dagelijks bestuur van Laborijn mij uit eigen beweging heeft geïnformeerd dat het dagelijks bestuur een onafhankelijk onderzoek door een extern bureau heeft aangekondigd. Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of er structureel sprake is van onjuiste bejegening van klanten, waarin onvoldoende aandacht zou zijn voor de menselijke maat, en waarbij wordt ingegaan op de reeds geuite klachten en onderzocht wordt of Laborijn nog andere signalen mist. Er zal ook een toets plaatsvinden of de klachtenprocedure van Laborijn van voldoende kwaliteit is.
In hoeverre is de externe dienst die door Laborijn wordt ingehuurd om uitkeringsgerechtigden te bespioneren en te controleren daartoe wettelijk bevoegd?
Van Laborijn is begrepen dat deze uitvoeringsorganisatie de handhavingstaken in eigen beheer uitvoert en dat uitbesteding aan een externe dienst niet aan de orde is.
Wat gaat u doen om een menswaardige omgang door sociale diensten met hun cliënten te garanderen en het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom mogen criminelen niet bespioneerd worden zonder toestemming van de officier van justitie, terwijl bijstandsgerechtigden onbeperkt bespioneerd mogen worden?
Bijstandsgerechtigden mogen niet onbeperkt bespioneerd worden. Gemeenten zijn bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van gegevens2. Die controle moet volgens de wet gebeuren. Niet alleen de bijstandsgerechtigde, ook de controleur moet zich aan de wet houden. De inzet van controlemiddelen moet verder proportioneel en subsidiair zijn. De rechter zal hier ook op toetsen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat bijstandsgerechtigden niet minder rechtsbescherming krijgen dan criminelen?
Het strafrecht en het punitieve bestuursrecht kennen verschillende sanctiestelsels, maar zijn qua rechtsbescherming vergelijkbaar en voldoen aan de eisen die daar op grond van artikel 6 EVRM aan zijn gesteld. Dit zorgt ervoor dat rechtsbescherming bij de toepassing van het punitieve bestuursrecht al gelijkwaardig is aan het strafrecht.
Herinnert u zich de Kamervragen die gesteld zijn op 3 juli 2018 over het bespioneren van uitkeringsgerechtigden? Wanneer ontvangt de Kamer de verkenning naar of en zo ja hoe de wettelijke grondslag voor de inzet van technische hulpmiddelen in de handhaving kan worden verstevigd die u heeft toegezegd in antwoord op deze vragen?2
Ja. De Kamer zal deze brief voor de zomer 2019 ontvangen.
Bent u bereid de positie van de cliëntenraden te versterken, nu blijkt dat kritische cliëntenraden zomaar ontbonden kunnen worden door de gemeente?3
Zoals ik onlangs heb geantwoord op Kamervragen van lid Jasper van Dijk5 en de leden Gijs van Dijk en Kerstens6, is voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid de cliëntenparticipatie bij wet geregeld (artikel 47 Participatiewet en artikel 7 Wet SUWI). De uitvoerende instantie (de gemeente, het UWV of de SVB) legt in een verordening of regeling vast hoe de cliëntenparticipatie vormgegeven wordt. Om te garanderen dat cliënten gehoord worden en om de cliëntenraden in staat te stellen hun rol goed uit te oefenen, is bij wet een aantal waarborgen vastgelegd die in ieder geval in verordening/regeling opgenomen dienen te worden. Cliëntenparticipatie is zowel op centraal als decentraal niveau georganiseerd. De positie van de cliëntenraden is hiermee voldoende stevig verankerd. Ik vind dit belangrijk.
Door mijn departement zijn aanvullende middelen verstrekt aan de Landelijke Cliëntenraad, die opdrachtgever is van het project «Versterking en borging cliëntenparticipatie». Dit project wordt uitgevoerd door Movisie. Doel van het project is om zowel gemeenten als cliëntenraden te stimuleren de medezeggenschap te versterken en beter te borgen. In samenwerking met een klein aantal gemeenten is een quickscan ontwikkeld, om gezamenlijk vast te stellen wat er goed gaat en wat verbeterpunten zijn. Vervolgens kunnen de gemeente en de cliëntenraad met elkaar «het goede gesprek» voeren, waarvoor een leidraad is ontwikkeld. Zo’n gesprek kan bijvoorbeeld gaan over het erkennen van elkaars rol, positie en belangen. Ook in het kader van de evaluatie van de Participatiewet is er aandacht voor het thema cliëntenparticipatie. Hiervoor vindt onderzoek plaats onder cliëntenraden. De eindevaluatie van de Participatiewet is voorzien eind 2019.
Wilt u gehoor geven aan de oproep van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) om betere bescherming van cliëntenraden op te nemen in de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke sancties kunt u opleggen wanneer gemeenten de regels rond de bijstand niet goed uitvoeren? Bent u bereid sancties op te leggen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u in overleg met Laborijn over hun omstreden werkwijze?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u deze kwestie onafhankelijk onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Nieuwe onthullingen rond het Haga Lyceum |
|
Jasper van Dijk |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «AIVD: Britse prediker heimelijk op Haga»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Is het waar dat een Britse shariageleerde op het Cornelius Haga lyceum aanwezig was voor heimelijke bijeenkomsten?
Is het waar dat de schoolleiding een Tsjetsjeense terreurbeweging heeft gefinancierd?
Is het waar dat een leraar die homoseksualiteit wilde bespreken, werd weggestuurd?
Is het waar dat jongens en meisjes zoveel mogelijk worden gescheiden op deze school?
Is het waar dat ongestelde meisjes in een aparte ruimte moesten verblijven tijdens het gebed?
Zijn er inderdaad banden met de radicale imam Fawaz Jneid?
Deelt u de mening dat de constateringen in de vragen 2 tot en met 7 onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid – met deze nieuwe onthullingen in de hand – stappen te nemen om de school te sluiten danwel de financiering te beëindigen danwel het bestuur te ontslaan? Zo nee, hoeveel moet er nog gebeuren voordat u wel overgaat tot sluiting?
De inspectie verricht op dit moment verdiepend onderzoek. Om uit te kunnen sluiten dat de onderwijsbekostiging voor deze school wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, pas ik de wet Bibob toe. In het belang van deze lopende onderzoeken kan ik hier verder niet op ingaan.
Kunt u inhoudelijk reageren op de berichtgeving over het ambtsbericht van de AIVD, aangezien het een openbare bron betreft?
Deelt u de mening dat de Inspectie van het Onderwijs nooit bedreigd had mogen worden toen zij een onaangekondigd bezoek aan de school maakten?
Ik vind het ontoelaatbaar dat mensen die werken in de publieke sector worden bedreigd of onder druk worden gezet tijdens het uitoefenen van hun functie. De inspectie moet ongehinderd haar werk kunnen doen.
Hoe verlopen recente inspectiebezoeken aan de school? Is gesproken over de onthullingen in het NRC Handelsblad? Wat was de reactie?
De inspectie verricht verdiepend onderzoek volgens drie lijnen, naar de onderwijskwaliteit, de financiën en het bestuurlijk handelen. In dat kader bezoekt de inspectie de school aangekondigd en onaangekondigd. Over dit lopende onderzoek kan ik verder geen mededelingen doen. Ik zal uw Kamer informeren, zodra de inspectie haar onderzoek heeft afgerond en haar rapport openbaar maakt.
Deelt u de mening dat artikel 23 van de Grondwet daadkrachtig ingrijpen niet in de weg mag staan? Wat onderneemt u hiertoe?
Ja. Artikel 23 van de Grondwet regelt de vrijheid van onderwijs. Dat is een groot goed, maar geen vrijbrief voor misstanden. Als de uitkomsten van het onderzoek van de inspectie aanleiding geeft om in te grijpen, zal ik niet aarzelen om mijn bevoegdheden te gebruiken. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over de extra instrumenten die ik daartoe wil gaan inzetten.
Intimidatie door een incassobureau |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het SBS-programma Foute boel over de intimiderende werkwijze van incassobureau Hendriks Incasso?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Het is niet aan mij als Minister om te oordelen over individuele zaken. In algemene zin kan ik wel zeggen dat als een incassobureau debiteuren intimideert om hen zodoende tot betaling van een vordering te bewegen ik dat uiteraard ontoelaatbaar acht. Misstanden in de incassomarkt – waaronder het kabinet verstaat het confronteren van debiteuren met onterechte of verjaarde vorderingen, onterechte of niet inzichtelijke kosten en dus ook het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van debiteuren om vorderingen te voldoen – worden door dit kabinet aangepakt. In de brief aan uw Kamer van 8 februari jongstleden (hierna: de incassobrief) zijn de maatregelen die daartoe worden ondernomen uiteengezet.2
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau werkgevers en familie benadert in verband met incasso’s? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Incassowerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke kaders, voor zover die van toepassing zijn, zoals de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK), het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (de BIK), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht. Tevens moet een incassobureau de privacywetgeving in acht nemen. Indien incassowerkzaamheden niet overeenkomstig die wetgeving worden uitgevoerd, acht ik dat uiteraard niet acceptabel.
Begeeft het incassobureau zich hiermee volgens u binnen de wet? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Voor zover de vragen gaan over een individuele casus, zoals hier een bij name genoemd incassobureau en specifieke schuldeiser, onthoud ik mij van een oordeel. Vanzelfsprekend dienen incassobureaus zich te houden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals ook uiteen is gezet in de incassobrief. Het kabinet heeft in die brief aangegeven dat er maatregelen worden getroffen om de misstanden in de incassomarkt aan te pakken. Eén van de maatregelen is het opzetten en inrichten van een incassoregister. Inschrijving in een register wordt verplicht gesteld voor incassobureaus en opkopers van vorderingen die incassowerkzaamheden met betrekking tot vorderingen op natuurlijke personen willen uitvoeren. Alleen als aan eisen, die onder meer betrekking hebben op de kwaliteit van het uit te voeren werk en de uitoefening van het bedrijf en de professionele omgang met schuldenaren wordt voldaan, krijgt een partij toestemming om zich op de incassomarkt te begeven. Het moet een sluitend systeem worden waarbij er geen ruimte bestaat voor incassobureaus om zich te onttrekken aan de verplichting om ingeschreven te staan in het register en zich te houden aan de daaraan gestelde eisen. Na inschrijving kunnen bij geconstateerde niet-naleving van de gestelde eisen sancties worden opgelegd.
Er komen, conform het regeerakkoord, verschillende sanctiemogelijkheden, waaronder het kunnen opleggen van een boete en het schrappen van de registratie. Een goede toezichtstructuur is daarbij van belang. Ook wordt onderzocht op welke wijze partijen kunnen worden gesanctioneerd die wel incassowerkzaamheden uitvoeren die onder de werking van het register vallen, maar zich niet hebben ingeschreven. Op deze manier wil het kabinet in de toekomst voorkomen dat incassobureaus die zich niet correct gedragen op de markt actief kunnen zijn. Ik streef er naar om het wetsvoorstel inzake het incassoregistermedio 2021 in werking te kunnen laten treden.
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau dreigt met bevoegdheden die ze niet hebben, zoals het aanvragen van een faillissement of het opnemen in een schuldenregister? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat een incassobureau doorgaat met stalking nadat de rechter aangeeft dat het een onterechte vordering betreft?
Indien een rechter een vordering als onterecht aanmerkt, ontbreekt iedere rechtsgrond om die vordering te incasseren. Nadien stalken is dan ook onrechtmatig.
Wat vindt u van de praktijk van huiseigenaar Van Zutphen om spookfacturen op te stellen indien hijzelf iemand geld verschuldigd is? In hoeverre komen dergelijke praktijken voor en wat gaat u hiertegen ondernemen?
Het sturen van spookfacturen is ontoelaatbaar. Feitelijk gezien is hier geen sprake van een spookfactuur. In het geval van spookfacturen, juridisch te kwalificeren als acquisitiefraude, stuurt een fraudeur ongevraagd en zonder juridische basis facturen aan potentiële slachtoffers. Een spookfactuur is een factuur waar geen of een andere prestatie tegenover staat dan wordt verwacht. De fraudeur hoopt dat de ontvanger door onoplettendheid de factuur voldoet. Vaak bevatten de facturen tekst in kleine lettertjes onder aan de factuur waarin bijvoorbeeld vermeld wordt dat het om een aanbieding gaat. Slachtoffers zien dit over het hoofd en betalen soms klakkeloos.
In de onderhavige casus lijkt overigens iets anders aan de hand te zijn. Er lijkt een onterechte factuur te zijn verstuurd. De huurders menen dat daar sprake van is en gaan niet tot betaling over. Het (willen) incasseren van onterechte vorderingen is één van de misstanden in de incassomarkt die het kabinet wil tegen gaan.
Hoe gaat u het incasseren van spookfacturen tegen?
Vanwege de tekst in de kleine lettertjes is deze vorm van misleiding juridisch moeilijk aan te pakken. De grootste winst bij de bestrijding van deze vorm van fraude is te behalen met preventie. Allereerst moeten mensen zelf voorzichtig zijn en niet ongecheckt facturen betalen. Daarnaast wordt er door diverse organisaties op hun website gewaarschuwd voor dit soort vormen van oplichting, bijvoorbeeld door de politie, de Fraudehelpdesk en een aantal internationale organisaties. Tot slot kunnen zaken die zich hier voor lenen via het strafrecht worden aangepakt.
Vindt u het de taak van een incassobureau om te voorkomen dat ze worden ingeschakeld voor spookfacturen? Zo ja, hoe gaat u regelen dat incassobureaus maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ze geen spookfacturen meer innen?
Ja.
Zoals ik eerder aangaf pakt dit kabinet misstanden in de incassomarkt aan. Hieronder valt ook het innen van onterechte vorderingen door incassobureaus. Eén van de uitgangspunten die ik hanteer bij de aanpak van misstanden in de incassomarkt is dat het incasseren door incassobureaus op een maatschappelijk verantwoorde wijze moet gebeuren. Incassobureaus hebben een rol en verantwoordelijkheid in de brede schuldenaanpak en mogen daar ook op worden aangesproken. Via het in de incassobrief genoemde incassoregister zullen eisen worden gesteld aan incassobureaus waar zij zich vanaf het moment van inschrijving aan hebben te houden; die eisen zullen ook zien op maatschappelijk verantwoord incasseren.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) zich in deze zaak beperkt tot een waarschuwing? Deelt u de mening dat de ACM in dergelijke gevallen veel steviger moet optreden, bijvoorbeeld met een fikse boete?
De ACM houdt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezicht op incassobureaus. Het doel van deze wet is het beschermen van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken. Het betreft dus geen marktspecifiek toezicht. De ACM is een onafhankelijk toezichthouder met een eigen prioriteringsbeleid. Ze maakt op basis van feiten en omstandigheden in iedere casus een eigen afweging met welk instrument, variërend van gesprekken tot een boete, een mogelijke overtreding effectief kan worden aangepakt. De ACM heeft mij laten weten dat ze in voorkomend geval door de keuze voor het aanspreken van een bedrijf het onderliggende probleem zo snel mogelijk op kan lossen. De toezichthouder blijft volgen of het bedrijf de afgesproken aanpassingen ook in praktijk brengt. Zo niet, dan kan alsnog een boete worden opgelegd.
Vindt u dat dit incassobureau op de markt actief kan blijven? Zo ja, hoe rijmt u dat met uw eerdere uitspraken over foute incassobureaus en de afspraken in het regeerakkoord? Zo nee, gaat u dit bureau alsnog van de markt halen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er nog altijd maar één incassobureau door de ACM beboet wegens foute incassopraktijken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat foute incassobureaus er niet langer mee wegkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u garanderen dat het Incassoregister foute incassobureaus gaat weren? Zo nee, hoe voorkomt u dat foute incassobureaus zich schuldig blijven maken aan wanpraktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Arbeidsmigranten in Gelderse schuren en stallen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Gelderland schrikt van arbeidsmigranten in schuren en stallen»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De provincie Gelderland is actief aan de slag met het vraagstuk van huisvesting van arbeidsmigranten.
Wist u dat er in Gelderland veel arbeidsmigranten illegaal onder slechte omstandigheden bivakkeren in schuren en stallen? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Ik vind het onaanvaardbaar dat arbeidsmigranten in schuren en stallen onder slechte omstandigheden worden gehuisvest. Desondanks bereiken mij signalen dat arbeidsmigranten op sommige plekken slecht worden gehuisvest. Arbeidsmigranten vormen een belangrijk onderdeel van onze economie en zij moeten dan ook goed worden
In de bij de Regeling van Werkzaamheden van 2 april jl. gevraagde brief ga ik nader in op huisvesting, lessen uit de Wet aanpak schijnconstructies, de rol van de landbouwsector en de inzet van Inspectie SZW. Deze brief doe ik de TK in ieder geval voor het zomerreces toekomen. In deze brief neem ik ook de toezegging van mijn collega van BZK mee zoals gedaan in het debat over discriminatie op de woningmarkt van 26 maart j.l. om in een brief in te gaan op de afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigrant en de werkgever die tevens huisbaas is.
In hoeverre zijn deze misstanden ook in de rest van het land aan de orde? Wilt u dit onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u medeverantwoordelijk bent voor fatsoenlijke huisvesting van arbeidsmigranten in Nederland? Zo nee, hoe voorkomt u genoemde misstanden?
Samen met mijn collega van BZK ondersteun ik lokale partijen door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Daarnaast kunnen gemeenten bijvoorbeeld gebruik maken van de kennis en expertise van de Inspectie SZW waar het gaat om het tegengaan van ongewenste situaties.
Tegelijkertijd onderzoekt de Minister van BZK met partijen van de aanpak Goed Verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving verder wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed Verhuurderschap te stimuleren. Zo beraad zij zich op de richting van aanvullend wettelijk instrumentarium om huisjesmelkerij in zijn verschillende verschijningsvormen gericht aan te kunnen pakken en te sanctioneren.
Door het kabinet wordt tevens breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen.
De verantwoordelijkheid voor het realiseren van voldoende huisvesting ligt op het lokale niveau. Hoe de huisvesting van werknemers uit het buitenland binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van werknemers uit het buitenland. Door voldoende huisvesting te realiseren wanneer bedrijven zich vestigen in de gemeenten, wordt bovendien voorkomen dat er ongewenste situaties ontstaan door een tekort aan huisvesting.
Bij het maken van die afspraken hoort ook dat gemeenten kijken naar hoe zij de controle en handhaving inrichten. Op die manier worden de partijen die zaken niet netjes geregeld hebben ook gedwongen om zich te verbeteren en kunnen ongewenste situaties worden aangepakt.
Deelt u de mening dat de juridische handreikingen voor gemeentebesturen onvoldoende mogelijkheden bieden om deze misstanden voldoende te bestrijden? Zo ja, bent u bereid om met voorstellen te komen om deze juridische mogelijkheden uit te breiden, bijvoorbeeld door wettelijke eisen te stellen aan flexibele woonruimte in plaats van dit over te laten aan vrijwillige zelfregulering zoals het keurmerk van Stichting Normering Flexwonen?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om op de huisvesting te controleren. Bouw- en woningtoezicht kan controleren op de kwaliteit van de woning op basis van het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt wettelijke minimumeisen die voor alle gebouwen in Nederland gelden, dus ook voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Zelfregulering zoals vanuit de Stichting Normering Flexwonen vormt daar een aanvulling op. Zowel het keurmerk dat door deze stichting wordt afgegeven als de organisaties die de controles doen, zijn onderworpen aan verschillende onafhankelijke keuringen van de Raad van Accreditatie.
Naast het bouw- en woningtoezicht kan de gemeente ook handhaven via het bestemmingsplan of op eventuele vergunningen die zij bijvoorbeeld in het kader van de huisvestingsverordening hebben gesteld. Verder kunnen gemeenten malafide verhuurders ook aanpakken op grond van de Woningwet, de Gemeentewet en de Onteigeningswet.
In het kader van het traject rondom Goed Verhuurderschap wordt in overleg met de VNG en de G40 de handreiking over het handhavingsinstrumentarium geactualiseerd, zodat deze ook past bij de problematiek waar gemeenten tegenaan lopen. Deze handreiking richt zich onder andere op de aanpak van huisjesmelkers, die ook gemeenten met problematiek rondom de huisvesting van arbeidsmigranten kan helpen.
Gemeenten hebben budget voor handhaving op de begroting staan en kunnen dit naar eigen inzicht inzetten op specifieke projecten. Gemeenten kunnen dit dus ook gebruiken om de huisvesting van arbeidsmigranten extra te controleren. Daarnaast zou de gemeente het SNF-keurmerk verplicht kunnen stellen, waardoor ook externe partijen de huisvesting regelmatig inspecteren.
Daarnaast is het mooi om te zien dat gemeenten ook al druk bezig zijn om malafide verhuurders aan te pakken. Zo heeft de gemeente Groningen een vergunningstelsel om malafide (kamer)verhuurders aan te pakken ingevoerd. Begin dit jaar is de Minister van BZK in Groningen geweest voor het sluiten van een woondeal. Met de gemeente heeft zij afspraken gemaakt over de monitoring van invoering en uitvoering van het Groningse vergunningsstelsel. Voor die uitvoering heeft zij bovendien € 500.000 beschikbaar gesteld. De opgedane kennis en ervaringen zal de gemeente Groningen met het Ministerie van BZK en de G40 delen, zodat ook andere gemeenten gebruik kunnen maken van de opgedane kennis. De Minister van BZK zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Deelt u de mening dat gemeentebesturen naast juridische handreikingen ook over voldoende financiële middelen moeten beschikken om tot handhaving en vervolging van uitbuitende huisjesmelkers over te kunnen gaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet het kabinet aanleiding om gemeenten met grote aantallen arbeidsmigranten van extra financiële middelen te voorzien, zodat criminele huisjesmelkers adequater kunnen worden aangepakt? Zo ja, wanneer kan de Kamer hierover een voorstel tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor de Inspectie SZW bij het handhaven op slechte huisvesting van arbeidsmigranten? Is de inspectiecapaciteit voldoende om deze harteloze huisvesters aan te pakken? Zo nee, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om de inspectiecapaciteit voor dit doel uit te breiden?
De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van arbeidswetten, zoals de Wet minimumloon en de Arbeidstijdenwet.
Gemeenten en de Inspectie SZW trekken samen op, onder meer in Interventieteams, waarin door verschillende instanties wordt samengewerkt om specifieke problemen aan te pakken. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan gedwongen of slechte huisvesting tegen hoge kosten hetgeen één van de indicatoren kan zijn van ernstige benadeling of uitbuiting.
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente. Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers kan door gemeenten een melding worden gedaan bij de Inspectie SZW.
Het Regeerakkoord onderkent dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen waarin de Inspectie SZW opereert. Deze middelen stellen de Inspectie SZW in staat beter en intensiever toezicht te houden op de verschillende arbeidswetten en intensiever schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting tegen te gaan.
De oplopende vaste lasten |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) «meer dan helft van budget gaat op aan vaste lasten»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Het aandeel vaste lasten is gestegen doordat zowel de prijzen als de belastingen omhoog zijn gegaan. Zo zijn de lasten op consumptie omhooggegaan om de lasten op arbeid te kunnen verlagen. Ook vertalen de hogere zorguitgaven zich direct door in een hogere premie.
Om juist de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten zijn er toeslagen voor huur en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen mee op het moment dat de prijzen stijgen. Een hogere zorgpremie vertaalt zich dus direct door in een hogere zorgtoeslag. Bovenop deze reguliere indexatie is er de afgelopen jaren ook extra geld gegaan naar de toeslagen.
Toeslagen hebben dus een directe relatie met de uitgaven waarvoor zij ondersteuning bieden. Daarmee is de hoogte van de vaste lasten als aandeel in het inkomen ook afhankelijk van de aanname van waar je de toeslagen toerekent; de uitgaven of de inkomsten.
Het Nibud doet dit verschillend voor de huurtoeslag en de zorgtoeslag. De huurtoeslag wordt in mindering gebracht op de uitgaven aan huur, maar de zorgtoeslag wordt gerekend tot het inkomen en wordt niet in mindering gebracht op de zorgpremie en het eigen risico. De keuze om dit niet te doen heeft echter wel een effect op de hoogte van de vaste lasten als aandeel van het inkomen. Figuur 1 laat zien dat door het verrekenen van de zorgpremie met de zorgtoeslag het aandeel vaste lasten ongeveer 5%-punt lager uitkomt.
Figuur 1: Vaste lasten als % van het netto-inkomen voor een alleenstaande in de bijstand
Op macro-niveau zijn er ook signalen dat er meer wordt uitgegeven aan vaste lasten. ING heeft recent een rapport gepubliceerd2 waarin op basis van macrocijfers uit de nationale rekeningen wordt geconcludeerd dat in 2017 een groter deel van de consumptie wordt besteed aan basisbehoeften (wonen, voeding, zorg en energie) als in 2008. Het CBS heeft recentelijk op basis van recentere cijfers een nieuw bericht gepubliceerd.3 Daarin is te zien dat de relatieve uitgaven aan wonen en voeding zijn gestegen in de periode 2008 tot en met 2018. Het aandeel voeding tot 2013 is voornamelijk gestegen door een relatieve daling van het inkomen door de economische crisis en de gestegen prijzen. Na 2013 wordt de stijging aan voedingsuitgaven ook verklaard door het feit dat mensen meer kopen. Over de langere termijn is echter geen stijging te zien, de relatieve uitgaven aan voeding zijn in 2018 gelijk aan die van het jaar 2000. Het aandeel voor woonlasten betreft zowel de uitgaven van huurders als die van huiseigenaren. De uitgaven aan energie en water zijn in dezelfde periode juist gedaald, onder andere door zuiniger energieverbruik.
Omdat het ING rapport en het CBS bericht zijn gebaseerd op macro-cijfers is het niet duidelijk wat het precies betekent voor individuele consumptie van huishoudens. ING geeft zelf aan dat de veranderingen in de consumptie deels worden verklaard door een veranderende huishoudsamenstelling: huishoudens bestaan tegenwoordig vaker uit 1 persoon. Ook wordt er, via de overheid, meer uitgegeven aan zorg en onderwijs. Ten slotte zijn huishoudens meer gaan sparen. Al die veranderingen samen zorgen voor een ander beeld in het patroon van inkomen en bestedingen. Uiteraard realiseer ik mij dat er gesproken wordt over cijfers die de gehele economie betreffen. Dat neemt niet weg dat er onder individuele huishoudens een andere werkelijkheid kan bestaan.
Het extra geld dat de afgelopen jaren is gestoken in het verhogen van de toeslagen en het verlagen van Belastingen is terug te zien in de begrotingen van het Nibud; de nieuwe begrotingen laten zien dat mensen meer overhouden na de minimaal noodzakelijke uitgaven dan een aantal jaren terug. Enerzijds komt dit door de gestegen inkomens en anderzijds doordat uitgaven aan andere posten dan vaste lasten zijn gedaald.
Ik ben het eens met het Nibud dat voor alle huishoudens geldt dat zij goed moeten letten op de inkomsten en uitgaven. Zeker als een huishouden veel geld kwijt is aan de vaste lasten, is het goed om de uitgaven kritisch te bezien.
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aandeel van het inkomen dat mensen kwijt zijn aan vaste lasten de afgelopen jaren hard is gestegen en zich nu op recordhoogte bevindt? Hoe verklaart u dit? Onderschrijft u dat dit zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het kabinet de afgelopen jaren een rol heeft gespeeld in de stijgende vaste lasten, door bijvoorbeeld de huurverhoging, de verhuurdersheffing, de gestegen energiekosten, de stijgende zorgkosten et cetera?
De verschuiving van de lasten op arbeid naar consumptie heeft een rol gespeeld in de stijging van de vaste lasten, maar ook andere omstandigheden spelen hierin ook een rol. Zoals beschreven in antwoord 1 spelen ook verschuivingen in de samenstelling van huishoudens en het patroon van inkomsten en bestedingen een rol.
Als kabinet houden we de koopkracht van huishoudens scherp in het oog. Daarom gaan de hogere lasten op consumptie ook gepaard met een lagere inkomstenbelasting. De lagere lasten op arbeid laten zich zien in hogere netto inkomens, dat laat het Nibud ook zien.
Deelt u de zorgen van het Nibud over huishoudens die meer dan zestig procent kwijt zijn aan de vaste lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen voor deze mensen?
Ja, en daarom onderschrijf ik ook het advies van het Nibud dat huishoudens met hoge vaste lasten goed moeten letten op hun uitgaven.
Verder vindt het kabinet het van belang dat mensen minder inkomstenbelasting gaan betalen zodat zij netto meer overhouden. Het kabinet verlaagt de inkomstenbelasting door middel van lagere tarieven en hogere heffingskortingen. Verder steekt dit kabinet meer geld in het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Voor lage inkomens verhoogt dit kabinet de zorgtoeslag voor paren. De verhoging van de algemene heffingskorting leidt ook tot een hogere AOW en bijstand.
Deelt u de mening van het Nibud dat het wenselijk is dat mensen niet meer dan de helft van hun inkomen kwijt zijn aan vaste lasten? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van Nibud-directeur Vliegenthart: «Het verklaart voor ons waarom zoveel mensen (bijna 40 procent) moeite hebben met rondkomen en het niet lukt om te sparen. De druk op de portemonnee is ontzettend groot»?
Ik onderschrijf de uitspraak dat de druk van de vasten lasten op de portemonnee groot kan zijn wanneer bijvoorbeeld de woonlasten hoog zijn. Daarom onderschrijf ik ook het advies om goed te letten op de uitgaven.
De conclusie van het Nibud dat dit verklaart waarom mensen niet rond kunnen komen sluit, mijns inziens, niet aan bij het beeld dat huishoudens meer te besteden hebben, wat ook uit de begrotingen van het Nibud naar voren komt.
Wat is uw reactie op het feit dat het aandeel vaste lasten voor huurders veel harder is gestegen dan voor kopers? Vindt u dit een wenselijk effect? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit recht te trekken?
Het Nibud maakt in haar berekeningen gebruik van voorbeeldbegrotingen. Met het Woononderzoek Nederland (WoON) hebben we de beschikking over volledig representatieve cijfers op basis van microdata op huishoudniveau.
Uit dat onderzoek blijkt dat de woonlasten van huurders in de periode 2009 tot 2015 harder stegen zijn dan hun inkomen. In die jaren (grotendeels tijdens de economische crisis) daalde het reële inkomen van huurders. Voor eigenaar-bewoners daalde de woonquote (het percentage van het besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de woonuitgaven) in de periode 2012 tot 2015 daarentegen, door lagere hypotheeklasten.4
Na 2015 nam het aantal huishoudens dat in verhouding tot hun inkomen te duur huurt, met zo’n 56.000 af tot circa 346.000. Invoering van de eis van passend toewijzen5 (in 2016) in de herziene Woningwet, heeft bijgedragen aan deze afname. Ook steeg het netto besteedbaar inkomen van huurders sterker dan de woonlasten. De huurquote en woonquote van huurders bleef daardoor tussen 2015 en 2018 stabiel6.
Het kabinet hecht belang aan de betaalbaarheid van het huren. Voor huurders met een lager inkomen is er huurtoeslag. Het kabinet verruimt de huurtoeslagregeling vanaf 2020 doordat de maximale inkomensgrenzen voor de huurtoeslag komen te vervallen7, waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt. Hiermee wordt armoedeval voorkomen en wordt de marginale druk verlaagd.
Daarnaast zal het kabinet, naar verwachting per 2020, de gemiddelde jaarlijkse huurverhoging per woningcorporatie maximeren op inflatieniveau (nu 1 procentpunt boven inflatie)8. Ook dat komt de betaalbaarheid voor huurders ten goede.
Hoe verklaart u dat iemand met een modaal inkomen een groter deel van zijn inkomen kwijt is aan vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering? Bent u bereid naar de relatief hoge woonlasten van modale inkomens te kijken, zonder daarmee de lage inkomens te benadelen?
Dat iemand met een modaal inkomen meer kwijt is aan de vaste lasten dan iemand met een bijstandsuitkering heeft te maken met de vele minimavoorzieningen en regelingen die wel voor bijstandsgerechtigden gelden, maar niet voor mensen met een modaal inkomen. De marginale druk is hier dus hoog.
Het kabinet neemt maatregelen om modale inkomens te ontlasten. Zo verlaagt het kabinet de inkomstenbelasting door de tarieven te verlagen en de heffingskorting te verhogen. Verder krijgen paren met kinderen meer kindgebonden budget door een verschuiving van de afbouwgrens en verhogen we de kinderbijslag voor alle gezinnen. Hierdoor verhogen we de netto-inkomens zodat middeninkomens meer te besteden hebben. Hiermee verlagen we ook de marginale druk op het stuk tussen minimumloon en modaal. Daardoor wordt meer werken en meer verdienen lonender.
Gezien het feit dat het percentage huishoudens dat de huur of hypotheek niet altijd op tijd kan betalen hard is gestegen van 12 procent in 2012 naar 19 procent in 2018, onderschrijft u dat deze gegevens reden zijn om de vaste lasten te verlagen in plaats van te verhogen?
Ik zie daarin vooral reden om mij aan te sluiten bij de oproep van het Nibud dat mensen goed op hun uitgaven moeten letten. Maatregelen als passen toewijzen in de nieuwe Woningwet en de aangescherpte leennormen voor kopers helpen hierbij. Verder zie ik in de periode van 2012 tot 2018 de inkomens zijn gestegen en dat in de voorbeeldbegrotingen van het Nibud naar voren komt dat mensen meer overhouden na alle uitgaven.
Een rechterlijke uitspraak over onredelijk hoge boetes |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Centrale Raad van Beroep geeft vuistregels voor herziening van evident onredelijk hoge boetes»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel. Ik ben de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2019 aan het bestuderen. Ik stuur uw Kamer voor het zomerreces een reactie op deze uitspraak, waarbij ik u ook informeer over de gevolgen voor de uitvoering.
Wat vindt u ervan dat u tweemaal door de Centrale Raad van Beroep op de vingers bent getikt, de eerste maal in 2014 toen het sterk verhoogde boeteregime in strijd met internationaal recht bevonden werd en de tweede maal in 2019 toen geoordeeld werd dat boetes ten tijde van het verhoogde boeteregime herzien moeten worden omdat ze evident onredelijk zijn en de regelgeving gebrekkig was?
De sociale zekerheid en verantwoorde arbeidsomstandigheden zijn essentiële verworvenheden van de Nederlandse samenleving. Werkende burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat alleen die mensen die er recht op hebben een uitkering ontvangen. Fraude met uitkeringen ondermijnt dat vertrouwen. Een stevig handhavingsbeleid en bijbehorend boetestelsel is dus van groot belang. De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (hierna Fraudewet) is in 2012 in dat licht met een ruime meerderheid door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Dat de Centrale Raad van Beroep zich uitspreekt over aspecten van de wet, doet aan het algemene belang niets af.
Onderschrijft u dat in een boeteregime er rekening mee gehouden moet kunnen worden of de inlichtingenplicht per ongeluk geschonden wordt of expres?
Met de Fraudewet is niet beoogd mensen te straffen die kleine fouten maken of zich vergissen. Het in 2017 aangepaste boeteregime bepaalt dan ook dat in alle gevallen de hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele omstandigheden, waaronder de mate van verwijtbaarheid (artikel 5:46 Algemene wet bestuursrecht). Als alle verwijtbaarheid ontbreekt volgt er geen sanctie (artikel 5:41 Algemene wet bestuursrecht).
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de gemeenten de standaard «100%-boetes» die opgelegd zijn in de periode 2013 tot en met 2016 ambtshalve herzien?
Mijn reactie op de uitspraak en uitleg over de gevolgen voor de uitvoering stuur ik uw Kamer voor het zomerreces.
Wilt u de belanghebbenden actief informeren over de rechterlijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak zijn in de periode 2013 tot en met 2016 «100%-boetes» opgelegd en hoe vaak bij recidive een boete van 150%?
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2019 gaat alleen over de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 oktober 2014. Boetes die oorspronkelijk zijn opgelegd tussen 13 oktober en 24 november 2014 of in die periode in de bezwaar- of beroepsfase zaten, zijn in 2015 al opnieuw beoordeeld waarbij rekening is gehouden met de uitspraak van 24 november 2014. Bij boetes die na 24 november 2014 zijn opgelegd, is rekening gehouden met het aangepaste boeteregime.
Het antwoord op de vraag naar het aantal in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 oktober 2014 opgelegde boetes vergt meer tijd om uit te zoeken. In mijn toegezegde brief zal ik u hier nader over informeren.
Bent u bereid de mensen die de veel te hoge boete reeds betaald hebben, tegemoet te komen? In hoeverre kunnen zij hun recht nog halen? Is er sprake van rechtsongelijkheid tussen de mensen die de te hoge boete al betaald hebben en de mensen die nog niet betaald hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Een app die de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan versnellen |
|
Jasper van Dijk , René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op Stichting Financieel Paspoort, die aangeeft dat met behulp van hun app, de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet versneld kan worden ingevoerd?1
De app van de Stichting Financieel Paspoort is bij mij bekend. Deze app is mede ontwikkeld met behulp van subsidie op grond van de subsidieregeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Het voorstel van de Stichting houdt kort gezegd in dat een schuldenaar zelf, via de app van Stichting Financieel Paspoort, de gegevens opvraagt die benodigd zijn voor de berekening van de beslagvrije voet.
Het voorstel oogt sympathiek. Echter stuit het op een aantal praktische problemen van essentiële aard. Ik heb de Stichting hierover inmiddels ook in kennis gesteld. Zo gaat het voorstel voorbij aan de kern van het door de wet te introduceren systeem, namelijk dat de beslagvrije voet op een juiste wijze moet kunnen worden berekend zonder dat daarbij medewerking of actie van de schuldenaar nodig is. Ook voorzie ik problemen rondom de aanlevering van de beslagvrije voet door de schuldenaar aan de beslaglegger, temeer omdat de schuldenaar in beginsel pas van het beslag kennisneemt nadat dit is gelegd. Beslagleggende partijen berekenen de beslagvrije voet voorafgaand aan de feitelijke beslaglegging. Daarnaast zijn voor een juiste vaststelling van de beslagvrije voet de gegevens van eventuele partners en huisgenoten van belang, zowel uit de polisadministratie van het UWV als uit de Basisregistratie Personen. Deze gegevens zijn voor de schuldenaar niet opvraagbaar op basis van artikel 15 AVG. Het voorstel van de Stichting is dan ook geen volwaardig alternatief voor het – versnellen van – het implementatietraject van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De app kan wel bijdragen als hulpmiddel voor mensen om overzicht over hun financiën te krijgen en te behouden.
Onderschrijft u dat een zo spoedig mogelijke invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zeer wenselijk is en dat uitstel veel mensen met schulden dieper in de problemen brengt?
Ik hecht grote waarde aan een voortvarende maar tegelijkertijd zorgvuldige implementatie van deze wet. Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb aangegeven is de ontstane vertraging onwenselijk en werken alle betrokken partijen hard om een algehele uitvoering van de wet te kunnen realiseren.2 Het is echter ook een ingewikkelde wet waarbij het essentieel is dat de betrokken organisaties op het moment van inwerkingtreding voldoende zijn toegerust voor de geautomatiseerde gegevensverstrekking.
Om op korte termijn stappen te zetten richting het door de wet voorgestane systeem hebben de Staatssecretaris van Financiën en ik in onze brief van 13 februari een pakket aan tussenmaatregelen aangekondigd. Met deze tussenmaatregelen kunnen wij toch effect sorteren bij de schuldenaren die met een voor hen te laag vastgestelde beslagvrije voet worden geconfronteerd.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Financieel Paspoort in gesprek te gaan om de mogelijkheden voor hun oplossing verder uit te werken?
Op dit moment lopen er al contacten tussen het ministerie en de Stichting Financieel Paspoort over de mogelijkheden van de app. In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 1 benadruk ik daarbij dat een onderzoek naar mogelijke alternatieven binnen de huidige sterk gefocuste aanpak het risico op vertraging van de implementatie van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet zal verhogen. Dit acht ik onwenselijk.
Onderschrijft u dat mensen, op basis van het inzagerecht van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), hun eigen persoonlijke gegevens voor het berekenen van de beslagvrije voet bij onder andere de Belastingdienst en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen opvragen?
Artikel 15 van de AVG geeft mensen het recht van inzage in hun persoonsgegevens. In beginsel kan iedereen daarmee een organisatie bevragen of deze persoonsgegevens van hem heeft verwerkt en zo ja, welke. Om een juiste beslagvrije voet te berekenen zijn echter meer gegevens nodig zoals de inkomensgegevens van een partner. De gegevens die op basis van artikel 15 van de AVG worden opgevraagd zijn dus niet voldoende voor het berekenen van de beslagvrije voet. Ik verwijs hiervoor tevens naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid alles op alles te zetten om een zo spoedig mogelijke implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet te realiseren?
Zie antwoord 2.
Het bericht dat marktwerking voor gerechtsdeurwaarders te ver is doorgeslagen |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de voorzitter van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders waarin hij aangeeft dat marktwerking in de wereld van gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen? Bent u het eens met die constatering?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het interview.
De constatering dat de marktwerking in de wereld van de gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen deel ik niet. Het is wel zo dat de gerechtsdeurwaarder functioneert in een zeer competitieve markt. De gerechtsdeurwaarder werkt in opdracht van de opdrachtgever voor een tussen hen overeengekomen tarief. In de verhouding met de debiteur is het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders gaan gelden, terwijl in de verhouding met de opdrachtgever-crediteur de vrije marktwerking bestaat. Het is daarbij niet de bedoeling dat gerechtsdeurwaarders zich bij de uitvoering van hun publieke taak laten leiden door hun eigen verdiensten. Ik realiseer mij goed dat er een spanningsveld ligt en daarom is het tarievenstelsel ook onderwerp van gesprek. De door mijn voorganger ingestelde commissie herijking tarieven ambtshandelingen (commissie-Oskam) is thans bezig met de herijking van het stelsel van financiering van de ambtshandelingen. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af.
Ziet u ook dat in het huidige systeem een perverse prikkel zit die een deurwaarder bijna dwingt om de keuze te maken tussen omdraaien en niets krijgen, of wel wat doen en een beetje krijgen? Bent u het er mee eens dat elke afweging die een deurwaarder moet maken aan de deur waarbij hij aan zijn portemonnee moet denken, de onafhankelijkheid van die deurwaarder schaadt? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een professionele afweging te maken of, en zo ja, hoe hij optreedt. Daarmee rekening houdende met zijn opdracht, de verordeningen van de KBvG en de rechtspositie van de debiteur. De marktwerking vormt daarbij een natuurlijke prikkel om langs de weg van de onderhandeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer scherpe tarieven vast te stellen. Opdrachtgevers zullen niet uitsluitend kiezen voor de laagste prijs, maar voor de laagste prijs waarmee tegelijkertijd hun vordering het beste wordt geïncasseerd. Soms wordt daarbij ook gebruik gemaakt van prestatieafspraken.
Het maken van tariefafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is inherent aan de in 2001 geïntroduceerde marktwerking. Het is niet de bedoeling dat gerechtsdeurwaarders zich hierdoor bij de uitvoering van hun publieke taak laten leiden door hun eigen verdiensten. De commissie- Oskam is zoals aangegeven bezig met de herijking van het stelsel van financiering van de ambtshandelingen. Dat advies wacht ik af.
Stimuleert de overheid, als schuldeiser, gerechtsdeurwaarders om personen naar schuldhulpverlening te begeleiden in plaats van koste wat kost beslagen te leggen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze stimulering alsnog in te voeren?
Het uitgangspunt is dat schulden voldaan moeten worden. Het is niet de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om zijn schuldenaar naar een vorm van schuldhulp te begeleiden. Voor de overheid als bijzondere schuldeiser ligt dat genuanceerder, omdat van de overheid meer verwacht mag worden als het gaat om maatschappelijk verantwoorde incasso. Dit is ook een van de ambities uit de Rijksincassovisie en de Brede Schuldenaanpak.2 In het verlengde hiervan hebben diverse organisaties, zoals woningcorporaties en drinkwaterbedrijven, zich eraan gecommitteerd om bij signalen van problematische schulden door te verwijzen naar schuldhulpverlening. Daarnaast hebben Zorginstituut Nederland, CAK, DUO, CJIB, UWV, SVB en belastingdienst afspraken gemaakt of convenanten gesloten met de Nederlandse Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) voor bijvoorbeeld het meewerken aan minnelijke regelingen. De uitgangpunten van maatschappelijk verantwoorde incasso gelden ook voor de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder behoort als geen ander – met zijn bijzondere ambtelijke taak en bevoegdheid – een spilfunctie te vervullen in de relatie tussen schuldeiser en schuldenaar, en zijn opdrachtgever te adviseren over wat nuttig en haalbaar is. Daar hoort bij om extra kosten en beslagen te vermijden, wanneer op voorhand duidelijk is dat er onvoldoende verhaalsmogelijkheden zijn en de schuldensituatie alleen maar zou worden verergerd. Die functie blijkt bijvoorbeeld uit een in ontwikkeling zijnde KBvG-platform voor informatie over schulden (de schuldenwijzer), en uit een landelijk convenant met de NVVK inzake VISH (de Verwijsindex Schuldhulpverlening), waarbij schuldhulporganisaties en de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders gezamenlijk een signalering toepassen zodra de gerechtsdeurwaarder tot een ambtshandeling wil overgaan.
Klopt het dat het Centraal Justitieel Incassobureau bij de aanbesteding van opdrachten wel vraagt om deurwaarders die zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren, maar dat zij niet controleert hoe de inning bij individuele dossiers verloopt? Zo ja, acht u deze werkwijze wenselijk in het kader van maatschappelijk verantwoord incasseren?
Het CJIB heeft bij de aanbesteding, die in 2017 is afgerond, gerechtsdeurwaarders geselecteerd op hun vermogen om maatschappelijk verantwoord te incasseren. Het CJIB oefent daar vanuit de rol van opdrachtgever toezicht op uit. In voorkomende situaties maakt het beoordelen van individuele dossiers hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om een alternatief systeem te onderzoeken, waarbij marktwerking geen rol speelt? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid met voorstellen te komen waardoor de concurrentie in mindere mate betrekking heeft op de prijs, maar juist bij het gegeven in welke mate een deurwaarder maatschappelijke verantwoord beslagen legt?
In antwoord op de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (Sp) is aangegeven dat de Aanbestedingswet van 2012 het uitgangspunt voor deze aanbesteding is.3 Ik zie geen noodzaak voor een verdere analyse. Daarnaast kan ik u melden dat de prijs geen onderdeel uit gaat maken van de concurrentiestelling die wordt beoogd bij de aanbesteding. Maatschappelijk verantwoord incasseren maakt wel een belangrijk onderdeel uit van de aanbestedingsprocedure.
Het bericht dat de beantwoording van Kamervragen is afgestemd met het BKR |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ministerie van Financiën de beantwoording van Kamervragen afstemt met het Bureau Krediet Registratie (BKR), de organisatie die de fout in ging in verband met de privacywet?1
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. In augustus 2017 heeft uw Kamer vragen gesteld over het artikel «Helaas, geen nieuw huis dankzij BKR». Er is in dat specifieke geval gekozen om de conceptbeantwoording voor te leggen aan het BKR, omdat het een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van die partij, en wijzigingen daarin betrof. Omdat het ministerie geen zeggenschap heeft over het BKR, is hierover destijds het gesprek gevoerd.
Wat is uw reactie op de stelling dat het Ministerie van Financiën het BKR de hand boven het hoofd hield?
Het beeld dat in het bericht wordt geschetst, herken ik niet. Het ministerie heeft de zorgen die in 2017 door de Kamer zijn geuit aan het BKR overgebracht. Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het ministerie het BKR geen maatregelen opleggen. De Minister van Financiën kan het BKR daar wel toe oproepen, zoals in de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is gedaan.2
Met het BKR is contact geweest of de verbeteringen in de bedrijfsvoering, die het ministerie voor ogen had, haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat de werkwijze van uw ministerie bij de beantwoording van onze Kamervragen onaanvaardbaar is, met name vanwege de nauwe afstemming met het BKR (het «toneelstuk»)?
Nee. Het was nodig om de beantwoording van de Kamervragen voor te leggen aan het BKR omdat in de beantwoording een standpunt werd ingenomen over de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin. Ik vind het belangrijk dat het systeem van kredietregistratie goed werkt. Een kredietverstrekker die een kredietaanvraag beoordeelt gebruikt de informatie uit het systeem om een verantwoorde financiële beslissing te nemen. Dit draagt eraan bij om overkreditering van consumenten te voorkomen.
Wat is er bij het BKR verbeterd sinds de oorspronkelijke beantwoording van onze Kamervragen?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Heeft u nu wel bewijs voor de stelling dat registraties van kwetsbare consumenten met een slechte betaalgeschiedenis uit het register zouden worden verwijderd, waardoor het aangaan van nieuwe schulden eenvoudiger wordt?
In de beantwoording van de Kamervragen is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u nu wel garanderen dat mensen niet de dupe worden van incorrecte of achterstallige registratie door het BKR? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat het BKR een Handreiking Belangenafweging heeft opgesteld. Deze handreiking is van januari 2018. In de handreiking is opgenomen dat deze periodiek wordt geëvalueerd. Ik ben van mening dat het belangrijk is dat er door de bij het CKI aangesloten instellingen ervaring kan worden opgedaan met deze nieuwe werkwijze. Ik verwacht dat eventuele geconstateerde tekortkomingen ten aanzien van de bescherming van consumenten tot aanpassing van de handreiking leiden.
Hoe reageert u op de stelling dat het BKR in een niemandsland opereert qua toezicht?
Het BKR is een onafhankelijke stichting zonder winstoogmerk. Omdat het BKR persoonsgegevens verwerkt, staat het onder toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben overleg met het BKR vanwege hun rol bij het voorkomen van overkreditering. Het BKR voert ook overleg met de AFM en DNB.
De kredietverstrekkers die afgesloten kredieten en betalingsachterstanden op kredieten laten registreren bij het BKR, staan onder toezicht van de AFM.
Waarom schreef het Ministerie van Financiën aan het BKR dat het wil voorkomen dat de roep om kredietregistratie in overheidshanden onder te brengen luider wordt en dat het wil voorkomen dat de huidige beantwoording bij partijen verkeerd valt en leidt tot vervolgvragen? Waarom is deze argumentatie niet openlijk gecommuniceerd aan de Kamer? Wilt u nog steeds voorkomen dat de roep om kredietregistratie in overheidshanden te brengen luider wordt?
Voor mij staat voorop dat er een goed werkend en betrouwbaar systeem van kredietregistratie is. Dit systeem wordt thans ingevuld door het BKR. Het BKR is een private organisatie waar het ministerie geen zeggenschap over heeft. Daarom is het BKR, naar aanleiding van de zorgen van uw Kamer, in de beantwoording van de Kamervragen in 2017 opgeroepen om verbeteringen door te voeren in de bedrijfsvoering. De opmerking richting het BKR waar in het bericht aan wordt gerefereerd, moet in die context worden geplaatst en niet als een beleidsopvatting van het ministerie.
Kunt u uitsluiten dat andere Kamervragen op een vergelijkbare manier worden beantwoord zoals in dit artikel onthuld?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen.
Erkent u dat deze werkwijze van uw ministerie slecht is voor het vertrouwen in de politiek?
Zie het antwoord op vraag 9.
Een onderzoek van FNV naar onveiligheid en geweld in asielzoekerscentra |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van FNV over «60 meldingen van vergaande agressie tegen medewerkers van asielzoekerscentra»? 1 Wat is uw oordeel daarover.
Ja. Het staat voorop dat overlastgevend gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, volstrekt onacceptabel is. De overlast zorgt voor een grote belasting van de medewerkers van betrokken uitvoeringsinstanties, die alles op alles zetten om overlastgevers aan te pakken. Het mag niet zo zijn dat medewerkers van COA-locaties zich onveilig voelen.
Deelt u de mening dat geweld en agressie tegen overheidspersoneel onaanvaardbaar zijn en dat u dus alles moet doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de situatie is verslechterd omdat het aantal asielzoekers uit veilige landen is toegenomen? Wanneer gaat u de motie-Jasper van Dijk om harder in te zetten op terugkeer van het aantal veiligelanders uitvoeren?2
Uit gegevens vanuit de migratieketen blijkt dat personen uit de zogenoemde veilige landen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag vertonen. Hierbij is niet aan te tonen dat dit ook geldt voor het aantal incidenten waarbij medewerkers van het COA slachtoffer zijn. De afgelopen periode is de instroom van deze groep wel toegenomen en daarmee het voortduren van deze overlastproblematiek.
Zoals eerder aangegeven in mijn reactie op uw vragen over «problemen met veiligelanders»3, zet Nederland met betrekking tot de door u aangehaalde motie4 in op het maken van effectieve afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven.
Kunt u reageren op de aanbevelingen van de FNV, waaronder meer vast personeel, meer bevoegdheden en het waarborgen van een veilige werkomgeving bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)?
De huidige verhouding tussen vast personeel en flexibel inzetbaar personeel op azc locaties is nodig om goed in te kunnen spelen op fluctuaties in de instroom. Om een veilige werkomgeving te waarborgen zijn extra maatregelen in het leven geroepen en op steeds meer opvanglocaties zijn aanvullende afspraken met gemeenten en politie gemaakt.
Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) is onderdeel van het brede palet aan maatregelen dat beschikbaar is om overlastgevers aan te pakken en medewerkers van reguliere opvanglocaties te ontlasten. Het onderzoek van de Inspectie JenV naar de opvang van overlastgevende asielzoekers5 laat echter zien dat er meer nodig is. Ik ben aan de slag gegaan met de aanbevelingen van de Inspectie en zal uw Kamer binnenkort hierover informeren.
Deelt u de mening dat de veiligheid van het personeel boven alles gaat en dat het personeel daarom altijd zijn mening moet kunnen geven over de omstandigheden op de werkplek? Zo ja, wat onderneemt u tegen de angstcultuur onder het personeel bij het COA?
Ja. Medewerkers hebben de mogelijkheid om op diverse manieren hun mening te geven en worden daartoe ook expliciet uitgenodigd. Dit kan rechtstreeks bij hun leidinggevende, bij de preventiemedewerkers, vertrouwenspersonen, het meldpunt integriteit, de bedrijfsarts of een bedrijfsmaatschappelijk werker. Daarnaast staat het bestuur van het COA altijd open voor een gesprek, zowel met de ondernemingsraad als vertegenwoordiging van medewerkers als met medewerkers zelf. Dit benadrukken de bestuurders ook in hun contacten met medewerkers tijdens wekelijkse werkbezoeken op locaties in het land.
Wat vindt u van de suggestie van de COA-directeur in Nieuwsuur om een nieuw soort asielzoekerscentrum in te richten, waarin overlastgevende asielzoekers kunnen worden geplaatst? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan?3
Sinds 2017 is de ebtl een nieuwe vorm van opvang die specifiek is ingericht voor overlastgevende asielzoekers. Het betreft een pilot voor een periode van twee jaar. Het rapport van de Inspectie JenV over de opvang van overlastgevende asielzoekers heeft aanleiding gegeven om het gesprek met elkaar te voeren over de doorontwikkeling van de ebtl. In dat kader komt ook de suggestie zoals gedaan in Nieuwsuur aan de orde.
Bent u bereid een actieplan te maken met maatregelen die een einde maken aan geweld en agressie, zodat het personeel van COA in veiligheid zijn werk kan doen?
Ik heb uw Kamer in de afgelopen periode meermalen geïnformeerd over de getroffen maatregelen.7 Aangezien deze maatregelen nog onvoldoende hebben geleid tot een merkbare vermindering van het aantal incidenten, zet ik voortdurend in op intensivering en optimalisering van de getroffen maatregelen. Zie mijn antwoord op vraag 6.