Het bericht ‘Dieselbendes roven tanks leeg’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dieselbendes roven tanks leeg»?1
Ja.
Welke informatie hebt u over het fenomeen, de ernst van de misdrijven, de aantallen diefstallen en de geleden schade bij ondernemers? Welk systeem wordt door deze bendes gebruikt om de brandstof over te pompen?
Het algemene beeld is dat (de registratie van) diefstal van brandstof toeneemt. Het gaat dan om tanken zonder te betalen en diefstal van brandstof uit tanks van voertuigen of opslagtanks. De onderstaande grafiek geeft een beeld van het aantal aangiftes van diefstal van brandstof in geheel 2013 (eerste kolom) en de eerste vier maanden van 2014 (tweede kolom). Hieruit blijkt dat tot 1 mei 2014 reeds meer diefstallen hebben plaatsgevonden dan in het gehele jaar daaraan voorafgaand.
Verder kan worden gekeken naar incidenten waarbij grotere hoeveelheden brandstof uit tanks zijn weggenomen. Deze cijfers zijn in onderstaande grafiek opgenomen.
Het betreft hier aangiftes van alle brandstof (niet alleen diesel uit tanks van vrachtwagens en opslagtanks) van meer dan 100 liter.
Voor zover bekend worden bij de diefstal van diesel gewone dieselpompen en highspeedpompen gebruikt om diesel over te pompen. In een aantal gevallen was sprake van een in of onder het voertuig verborgen pompinstallatie. De ontvreemde diesel wordt soms in IBC’s (vloeistofcontainers van 1.000 liter) gepompt en soms direct in een standaard tank.
Klopt het dat het gaat om goed georganiseerde bendes uit het voormalige Oostblok? Zo ja, welke afspraken hebt u met collega-bewindspersonen uit deze regio om de strijd tegen deze bendes aan te gaan?
De politie beschikt (nog) over te weinig informatie om gefundeerd aan te kunnen geven of het gaat om goed georganiseerde bendes uit het voormalige Oostblok. Veel daders van diefstal van diesel uit vrachtwagens zijn nog niet in beeld geweest. Diegenen die gepakt zijn voor diefstal van meer dan 100 liter diesel uit tanks, zijn verdeeld over meerdere nationaliteiten. Er zijn tot nu toe 681 aangiftes gedaan. Ik verwijs naar de eerst vermelde grafiek in mijn antwoord op vraag 2.
Klopt de informatie dat deze bendes vooral tijdens de nachtelijke uren toeslaan en daarbij gebruikmaken van bestelbusjes met tanks in de laadruimte? Zo ja, biedt dit aanknopingspunten voor geïntensiveerde verkeerscontroles van buitenlandse busjes in de nachtelijke uren?
De incidenten die bekend zijn bij de politie vonden met name plaats gedurende de nacht. Dit betrof vaak de tweede helft van de nacht.
Deze informatie is gebaseerd op het tijdstip waarop daders zijn aangehouden en het tijdstip waarop chauffeurs hebben aangegeven verdachte personen te hebben gezien. De gebruikte voertuigen zijn, voor zover bekend, zowel busjes als vrachtauto’s. Verder is bekend dat er ook gehuurde busjes worden gebruikt.
Deze informatie biedt aanknopingspunten voor controles gericht op de tijdstippen en het soort voertuigen dat gebruikt wordt voor dieseldiefstal.
Maakt u bij de strijd ook gebruik van kentekengegevens (via Automatic Number Plate Recognition (ANPR) en Amigo Boras) en videobewaking bij parkeer- en rustplaatsen? Zo ja, welke resultaten zijn met behulp van dit middel behaald en welke resultaten verwacht u met de verdere ontwikkeling van dit middel en de samenwerking met buurlanden en voormalige Oostbloklanden te behalen?
Er wordt nog geen gebruik gemaakt van kentekengegevens. Er zijn nog te weinig kentekengegevens bekend om met betrekking tot dit onderwerp ook een ANPR-bestand aan te leggen.
Op de corridor Venlo- Eindhoven- Rotterdam is een cameravolgsysteem op o.a. parkeerplaatsen voor vrachtauto’s en verzorgingsplaatsen langs snelwegen. Dit is gericht op criminaliteit op de verzorgingsplaatsen en niet specifiek ingericht op diefstal van diesel.
Heeft u voldoende (juridische) mogelijkheden en middelen ter beschikking om met succes mobiel banditisme en in het bijzonder het delict van diefstal van diesel uit vrachtwagens te bestrijden?
Tijdens het Algemeen Overleg over politieonderwerpen van 18 juni jl. heb ik het belang benadrukt van een harde aanpak van brandstofdieven. Er zijn voldoende (juridische) mogelijkheden voor de politie om met succes mobiel banditisme te bestrijden.
Het bericht ‘Antifraudecomputer in taxi zo lek als mandje’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Antifraudecomputer in taxi zo lek als mandje» en het in het artikel genoemde onderzoek van Vallenduuk Advocaten?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel, en op de genoemde bezwaren en beweringen dat de Boordcomputer Taxi (BCT) een aantasting van de privacy zou zijn, fraudegevoelig zou zijn en ook niet op tijd geleverd zou kunnen worden? Kunt u aangeven hoe aan deze bewaren tegemoet wordt gekomen? Welke doelstellingen worden beoogd met de BCT?
Fraude met de BCT valt niet geheel uit te sluiten, maar de fraudegevoeligheid is ten opzichte van de huidige handmatige wijze van registratie van ritten en rij- en rusttijden zeer beperkt.
Hiermee kunnen de hoofddoelstellingen van de BCT worden gerealiseerd: een effectievere en efficiëntere controle door handhavende instanties en meer gelijke concurrentievoorwaarden tussen taxibedrijven.
Van aantasting van de privacy is geen sprake. Bij het opstellen van de specificaties voor de BCT (2009/2010) zijn destijds alle afwegingen daarover in overleg met de taxibranche gemaakt. Ook het College Bescherming Persoonsgegevens heeft toen aangegeven dat voldoende rekening is gehouden met de privacybelangen van betrokkenen.
De specificaties voor de BCT zijn in 2010 gepubliceerd. Fabrikanten hebben meer tijd nodig gehad om een werkende en door de RDW typegoedgekeurde BCT op de markt te brengen. Daarom heb ik in mei 2013 besloten de datum van verplichting te verzetten van 1 oktober 2013 naar 1 juli 2014.
Welke acties zijn er gezamenlijk met de taxibranche ondernomen om het BCT-systeem zo goed mogelijk te implementeren? Bent u er van op de hoogte dat de voertuigen van vele taxibedrijven en/of -centrales reeds waren voorzien van goed functionerende computersystemen? Zo ja, waarom is hier dan aan voorbij gegaan?
Met vertegenwoordigers van de taxibranche, KNV Taxi en individuele ondernemers, met de fabrikanten, met de RDW en met de Belastingdienst heeft mijn ministerie regelmatig overleg gevoerd over de specificaties van de BCT, de regelgeving voor de BCT en de invoering van de BCT.
Ik ben ermee bekend dat taxibedrijven dataterminals gebruiken voor overdracht van gegevens. Deze computersystemen hebben evenwel niet de benodigde functionaliteiten van de BCT (digitale handtekening, uniforme registratie, opslag in voertuig) en voldoen daarom niet aan de uitgangspunten en doelstellingen van de BCT.
Kan nogmaals onderbouwd worden wat de meerwaarde is van de zogenoemde digitale handtekening? Deelt u de mening dat zonder deze verplichting het BCT-systeem tegen lagere kosten en al veel eerder geïmplementeerd had kunnen worden?
Voor effectieve handhaving van de taxiregels is essentieel dat de in de BCT geregistreerde gegevens juist, onweerlegbaar en volledig zijn. Voor de borging daarvan is een digitale handtekening vereist. Met de digitale handtekening krijgen de BCT-gegevens rechtskracht. De digitale handtekening vervangt de handgeschreven handtekening op de papieren registratie van gegevens.
Een BCT zonder digitale handtekening is geen reële en werkbare optie.
Klopt de bewering in het bericht dat het BCT-systeem nog niet in de praktijk is getest? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en welke stappen gaat u ondernemen als blijkt dat de BCT niet functioneert? Zo nee, kunt u ingaan op de in het bericht genoemde kritiek en de resultaten uit de test?
Fabrikanten zorgen ervoor dat de door hen ontwikkelde en gefabriceerde BCT’s worden getest. De RDW toetst de BCT’s op basis van de testrapporten aan de opgestelde specificaties. Als alles in orde is, verleent de RDW de typegoedkeuring.
Vervolgens is het aan de fabrikanten om eventuele problemen met het functioneren van hun BCT’s, die intussen zijn ingebouwd in taxi’s, op te lossen.
Klopt het bericht dat u de inbouwperiode voor de BCT gaat verlengen?2 Zo ja, wat is de aanleiding om tot verlenging van de termijn over te gaan en welke garanties kunt u geven dat de deadlines voor het installeren van de BCT en de subsidieaanvragen nu wel haalbaar zijn?
Zoals ik u in mijn brief van 12 mei 2014 heb laten weten handhaaf ik de feitelijke datum van verplichting van een werkende BCT op 1 juli 2014. Maar ik heb besloten dat taxiondernemers, die vóór 1 juni 2014 een BCT hebben besteld, nog tot 1 september 2014 subsidie kunnen aanvragen conform de voorwaarden van de subsidieregeling.
Reden hiervoor is dat ondernemersvereniging KNV Taxi mij dringend had verzocht om de termijn voor de subsidie te verlengen, omdat ondernemers die BCT’s hadden besteld, deze niet altijd voor 1 juli 2014 geleverd konden krijgen, onder meer door de langere leveringstermijnen van de fabrikanten. Die ondernemers zouden dan buiten hun schuld de subsidie van € 600 per BCT mislopen. Alle taxiondernemers zijn over de verruiming per brief geïnformeerd.
Het is verder aan de leveranciers en ondernemers om tijdig te voldoen aan de verplichting van de BCT.
Klopt het dat er op dit moment nog maar twee BCT-leveranciers zijn op de markt? Zo ja, verwacht u dat alle taxibedrijven en/of -centrales dit systeem op tijd kunnen installeren, ook als de inbouwperiode zou worden verlengd zoals aangekondigd in de media?
Ten tijde van de vraagstelling waren er drie leveranciers van BCT’s. Op 4 juni 2014 is over een van de leveranciers faillissement uitgesproken. Met de taxibranche en met de fabrikanten wordt overlegd over de gevolgen en eventueel te nemen maatregelen, zoals ik u in mijn brief van 6 juni 2014 heb gemeld.
Kunt u ook ingaan op de stelling van de woordvoerder van uw ministerie, volgens het krantenbericht in de Telegraaf, dat het bij het ministerie niet bekend is dat de leveranciers niet kunnen leveren?
Fabrikanten hebben desgevraagd in maart 2014 aan mijn ministerie gemeld welke aantallen BCT’s zij verwachten te leveren voor 1 juli 2014. In totaal ging het om circa 30.000 BCT’s. Nadien hebben fabrikanten niet aangegeven dat zij niet meer zouden kunnen leveren. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u ook reageren op de berichtgeving in Taxi Pro op 29 april 2014 over de reacties van de BCT-leveranciers op de mogelijke verlenging van de inbouwperiode?3
De BCT is verplicht per 1 juli 2014. In die datum komt geen verandering. Ik heb, zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, wel alsnog besloten tot verruiming van de subsidietermijn (in het belang van de taxibedrijven) op dringend verzoek van de KNV. De leveranciers gingen er tot dat moment van uit, dat de termijn niet zou worden verlengd, zoals ik eerder had aangekondigd, en waren niet onverdeeld blij met deze verlenging.
Leveranciers nemen, mede op basis van besluiten van de overheid, hun bedrijfsbeslissingen. Ik heb daarover geen oordeel.
Herkent u ook het signaal dat de BCT technische problemen ondervindt en dat met name de pincode voor veel problemen zorgt? Zo ja, heeft u dit met de taxibranche besproken? Welke aanvullende maatregelen zijn er genomen? Bent u bereid om de pincodeverplichting te laten vervallen en te werken met een online registratiesysteem?
Fabrikanten moeten eventuele technische problemen met typegoedgekeurde BCT’s oplossen. De problemen die men ervaart met de pincode zijn met de taxibranche besproken in het periodieke overleg. Naar aanleiding van dit overleg is er opnieuw via verschillende kanalen gecommuniceerd dat men de pin- en pukcode goed moet bewaren en dat deze persoonlijk zijn en dus niet met derden gedeeld mogen worden. Het is niet reëel de pincodeverplichting te laten vallen en te gaan werken met een online registratiesysteem: dit kan fraude in de hand werken.
Hoe komt het dat ondanks diverse inspanningen tot verbetering van dit proces de deadline voor het plaatsen van de BCT vanaf 2007 inmiddels al voor de achtste maal is uitgesteld?
Met potentiële fabrikanten en met de taxibranche is uitvoerig overlegd over de specificaties van de BCT. Op verzoek van de fabrikanten zijn de specificaties in 2010 gepubliceerd, zodat zij voldoende tijd hadden een BCT te ontwikkelen. De BCT-regelgeving is op 1 oktober 2011 in werking getreden, de verplichting van een BCT voor de straattaxi zou op 1 oktober 2013 ingaan. Omdat fabrikanten pas vanaf maart 2013 met BCT’s op de markt kwamen (zie ook antwoord op vraag 2), heb ik besloten de verplichting op te schuiven naar 1 juli 2014.
Zijn er andere alternatieven overwogen? Zo ja, welke, wanneer en om welke reden zijn deze afgevallen? In welke mate wordt met de BCT de fraudegevoeligheid teruggedrongen ten opzichte van bijvoorbeeld een online taxiterminal?
Er is besloten tot invoering van de BCT omdat de tot nu toe toegepaste registratie van rij- en rusttijden uiterst fraudegevoelig is. Voor de uitvoering van het apparaat is in een vroeg stadium uitvoerig overleg geweest met de taxibranche en potentiële fabrikanten. Daarbij zijn verschillende alternatieven besproken en is uiteindelijk in gezamenlijk overleg besloten tot deze variant. De andere alternatieven zijn afgevallen omdat deze onuitvoerbaar bleken of onvoldoende voldeden aan de eisen van fraudebestendigheid. Met de BCT wordt door het gebruik van pin- en pukcode en de digitale handtekening zoveel als mogelijk voorkomen dat chauffeurs met de BCT-kaart van een ander gaan rijden. Met de digitale handtekening stellen we vast dat de data die uit de BCT komen authentiek (en daarmee juist, onweerlegbaar en volledig) zijn. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het signaal dat ondernemers met een offline BCT kunnen werken en dat daarmee de fraudegevoeligheid toeneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen zijn/worden daartegen genomen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is een uitkomst van intensief overleg met de taxibranche. Taxi’s mogen (met inachtneming van fiscale gevolgen) ook voor privéritten worden gebruikt; hiervoor was een oplossing nodig. Wanneer wordt geconstateerd dat een chauffeur de BCT offline heeft staan tijdens het verrichten of aanbieden van taxivervoer, dan ontvangt hij hiervoor een boete.
Kunt u aangeven welke kosten voor het Rijk en de sector gemoeid zijn met de invoering van de BCT? Tot welke meerkosten leidt het voor de branche en welke subsidiegelden dan wel andere gelden zijn er door het Rijk aan de ontwikkeling en implementatie van de BCT besteed?
De kosten voor de rijksoverheid van de ontwikkeling van de BCT bedragen € 14,2 mln. Het gaat hierbij onder meer om kosten van personeel en inhuur van deskundigen, van het opstellen van de specificaties en van de regelgeving, van ICT en van communicatie. De kosten van de subsidieregeling bedragen € 21,9 mln. Samen is dit € 36,1 mln, die ten laste komen van de algemene middelen.
De BCT maakt het toezicht op de rij- en rusttijden en ritregistratie beter mogelijk en de kans op fraude neemt af. Ook voor de Belastingdienst wordt het eenvoudiger en efficiënter om de bedrijfsadministratie te controleren.
De kosten voor de taxibranche en voor individuele taxiondernemingen zijn niet eenduidig vast te stellen. Die kosten hangen onder meer af van het soort taxibedrijf en van de keuze voor en prijs van het type BCT. De taxibranche is in haar kosten tegemoetgekomen door een subsidie per BCT van € 600 en door de gratis omwisseling van de chauffeurspas door de chauffeurskaart. De kosten van de omwisseling, € 2,2 mln, zijn uit de algemene middelen gefinancieerd.
Tegenover deze kosten voor de ondernemer staat wel een vermindering van administratieve lasten. De exacte omvang hiervan is nu nog niet te becijferen, maar de overgang van een papieren naar een digitale registratie levert uiteraard financieel voordeel op.
Kan de BCT-problematiek meegenomen worden in de evaluatie van de taxiwetgeving dit najaar en kan daarin ook de discussie over Uber en over rij- en rusttijden worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de Taxiwet heeft als accenten de verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer en de toepassing van gemeentelijke bevoegdheden voor extra kwaliteitseisen. De invoering van de BCT loopt nog, waardoor ik een koppeling met de evaluatie van de Taxiwet niet zinvol vind. Voor de BCT volgt een aparte evaluatie eind 2015.
Over Uber zijn op 27 mei 2014 door de Minister van Economische Zaken Kamervragen beantwoord. Hierin is opgenomen dat innovatieve ontwikkelingen, zoals de taxidiensten van Uber via een app, worden meegenomen in de evaluatie van de Taxiwet.
Over de rij- en rusttijden in de taxisector heb ik naar aanleiding van de desbetreffende motie De Mos op 2 juni 2014 een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. Hierin geef ik aan dat de regels op een aantal punten worden versoepeld. Dit onderwerp hoeft dus nu nog niet te worden geëvalueerd.
Het bericht ‘Boeren en waterschappen koppelen grondgebruik aan waterbeheer’ |
|
Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Boeren en waterschappen koppelen grondgebruik aan waterbeheer»?1
Ja.
Is het waar dat boeren en waterschappen dit jaar in dertig nieuwe gebieden met projecten starten waarbij het grondgebruik en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd en dat deze projecten voortkomen uit de afspraken die overheden en de agrarische sector vorig jaar hebben gemaakt in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer? Zo ja, kunt u de inhoud van deze projecten nader toelichten?
Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is een initiatief van LTO Nederland. LTO werkt hierin samen met de waterschappen. De Ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu, alsmede het IPO, zijn betrokken vanuit een begeleidende, en waar mogelijk faciliterende rol. LTO zet zich in voor het starten van dertig gebiedsprojecten in gebieden waar een specifiek probleem geïdentificeerd is met waterkwaliteit of waterkwantiteit. De inhoud van de projecten varieert van sanering van erfafspoeling tot waterbesparing. In het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer wordt hier nader over gecommuniceerd. Zo hebben LTO en de Unie van Waterschappen in dit kader op 27 maart 2014 een goed bezochte bijeenkomst voor LTO- en waterschapsbestuurders georganiseerd.
Kunt u de looptijd, doelstellingen en verantwoordelijkheden van de deelnemers binnen dit programma toelichten en aangeven hoe de financiële verdeling tussen de verschillende deelnemers eruit ziet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. De verantwoordelijkheid voor organisatie en financiën ligt bij LTO. Gebiedsprojecten uit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer komen mogelijk in aanmerking voor ondersteuning vanuit het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-3).
Deelt u de opvatting dat er een stapeling aan regelgeving plaatsvindt voor de agrarische sector aangezien zij zowel vanuit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, als het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de tweede nota Duurzame Gewasbescherming allerlei maatregelen moeten nemen om verontreiniging van water tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid om de maatregelen uit deze plannen naast elkaar te leggen en te kijken waar mogelijk (dubbele) regelgeving geschrapt kan worden? Zo nee, kunt u dan aangeven wie monitort dat er niet naast elkaar gewerkt gaat worden?
Ik voorzie niet dat dit leidt tot een stapeling van regelgeving. Uit het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de tweede nota Duurzame Gewasbescherming vloeien verplichte maatregelen voor boeren voort. Deze maatregelen leveren een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de waterkwaliteit, maar voldoen niet in alle locatie- of regiospecifieke omstandigheden voor de realisatie van doelen in grond- en oppervlaktewater. Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer richt zich op maatwerkoplossingen in die situaties en biedt met deze gebiedsspecifieke aanpak van wateropgaven een kans om te komen tot kosteneffectieve maatregelenpakketten. Het bedrijfsleven grijpt hiermee de kans om tot een aanpak te komen die agrarische ondernemers het beste past, zonder dat hier dwingende regelgeving aan te pas komt.
Bent u bereid om, indien blijkt dat de gebiedsprojecten voldoen aan de Nitraatrichtlijn, ondernemers in het gebied ruimte te geven op ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn heb ik de mogelijkheid geopend voor de toepassing van zogenaamde equivalente maatregelen om lokaal en regionaal maatwerk mogelijk te maken. Aan initiatieven waarvan de effecten op basis van wetenschappelijke onderbouwing en (private) borging tenminste aantoonbaar equivalent zijn aan de effecten van de generieke gebruiksnormen, kan vanaf 2015 vrijstelling van die generieke gebruiksnormen worden verleend. Als dergelijke maatregelen ontwikkeld worden in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, kunnen de betrokken ondernemers in aanmerking komen voor een dergelijke vrijstelling. Bij de toetsing van equivalente maatregelen zal ook worden beoordeeld of er bij lokaal of regionaal maatwerk geen onacceptabele afwenteling naar andere milieucompartimenten, andere gebieden of andere (grond- en/of oppervlakte-) wateren plaatsvindt.
Verschillende torenhoge boetes die het afgelopen jaar geïnd zijn |
|
Ard van der Steur (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over het innen van grote bedragen aan openstaande boetes?1 en2
Ja.
Hoe groot is de groep personen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot het betalen van dergelijke bedragen? Is bekend voor welk soort feiten deze personen over het algemeen veroordeeld zijn?
De zaken waarnaar in de berichten wordt verwezen, betreffen allemaal veroordelingen waarbij een ontnemingsmaatregel door de rechter is opgelegd. Op dit moment staan in de CJIB-systemen 178 natuurlijke personen geregistreerd met openstaande zaken van 300.000 euro of meer. Het betreft 136 personen die een ontnemingsmaatregel opgelegd hebben gekregen, 27 personen met een schadevergoedingsmaatregel en 15 personen met een geldboetevonnis. Personen met een ontnemingsmaatregel zijn over het algemeen veroordeeld vanwege economische delicten of drugsgerelateerde delicten. Over het algemeen gaat het bij hoge schadevergoedingsmaatregelen om ernstige vermogensdelicten, zoals oplichting, en bij hoge geldboetevonnissen om ernstige milieudelicten.
Hoe komt het dat deze openstaande bedragen van boetes bij de betrokkenen zo hoog zijn opgelopen? Waarom is niet eerder handhavend opgetreden tegen de betrokken overtreders?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, gaat het in de berichten om zaken waar de rechter een ontnemingsmaatregel heeft opgelegd. Indien een ontnemingsmaatregel niet wordt betaald na de aanschrijving, wordt geen verhoging opgelegd. Er is dus ook geen sprake van opgelopen bedragen.
Het CJIB start na ontvangst van de onherroepelijke ontnemingsmaatregel met de executie. Indien conservatoir beslag is gelegd, zal eerst worden gestart met het te gelde maken van dit beslag. Is er geen beslag, dan wel resteert er na het te gelde maken van dit beslag een restantbedrag, dan wordt de veroordeelde aangeschreven tot betaling. Bij uitblijven van (volledige) betaling wordt een dwangbevel uitgevaardigd en wordt verhaal genomen op het vermogen van de veroordeelde. Als ook dit niet leidt tot (volledige) betaling dan kan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) de rechter vragen een machtiging af te geven voor toepassing van maximaal 1.095 dagen lijfsdwang.
Ontnemingsmaatregelen hoger dan 100.000 euro worden tevens aangeboden bij het team executie strafvonnissen (TES) van het OM om de pakkans te verhogen. In deze specifieke zaken stonden de veroordeelden gesignaleerd in het landelijk opsporingsregister in verband met het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Mede dankzij de inzet van het team executie strafvonnissen (TES) van het OM konden de betreffende personen worden opgespoord en aangehouden.
Klopt het dat alle onherroepelijke boetes in de politiesystemen op naam worden geregistreerd ten behoeve van de executie? Zo ja, wat is dan de reden dat het te betalen bedrag zo hoog is opgelopen en de executie zo lang op zich heeft laten wachten? Wordt de groep veroordeelden ook nog in een ander systeem opgeslagen en gesignaleerd?
Onherroepelijke sancties die zich bevinden in de zogenoemde dwangfase, staan op naam geregistreerd in politiesystemen. Het betreft de fase waarbij gijzeling (bij Wahv-sancties en geldsomstrafbeschikkingen), lijfsdwang (bij ontnemingsmaatregelen) of vervangende hechtenis (bij geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen) wordt toegepast. Zaken in de innings- en incassofase staan niet geregistreerd in de politiesystemen. Alle openstaande zaken staan geregistreerd bij het CJIB.
In de dwangfase wordt door de politie actief naar de veroordeelde gezocht om de boete te innen. Er zijn hierover prestatieafspraken met de politie gemaakt. Als een boete uiteindelijk niet geëxecuteerd kan worden, wordt de gesignaleerde in het landelijke opsporingsregister opgenomen. In een groot aantal gevallen blijkt tijdens de huis-aan-huisbezoeken dat betrokkene niet meer woonachtig is op het bekende BRP-adres. Het opsporingsregister en de inzet van het TES dienen dan juist om de veroordeelden toch te vinden en om betaling af te dwingen. Dat is in de aangehaalde zaken ook gebeurd.
Waarom heeft de werkwijze van de politie waarbij met huis-aan-huisbezoeken tot executie wordt overgegaan, niet tot succes geleid bij deze betrokkenen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat de nationale politie, en in het verleden de 25 regionale politiekorpsen, geen of weinig succesvol gebruik hebben kunnen maken van ANPR-systemen bij het innen van een aantal hoge boetes? Kunt u toezeggen vaker en intensiever gebruik te zullen gaan maken van het middel ANPR ten behoeve van de executie van onherroepelijke vonnissen en inning van boetes?
ANPR wordt in de verschillende politie-eenheden (nog niet alle) en veelal in samenwerking met partners zoals de Rijks- en Gemeentelijke Belastingdienst succesvol ingezet. Uiteraard kunnen hiermee alleen personen gevonden worden die beschikken over een voertuig met kenteken op naam. Het ANPR systeem wordt in 2014 landelijk gefaseerd uitgerold (alle politie-eenheden gaan het systeem dan gebruiken) en loopt door tot medio 2015. Hierdoor zal het vaker en intensiever worden gebruikt ten behoeve van de executie van onherroepelijke vonnissen en inning van boetes.
Kan het zijn dat het draagvlak voor het dwangmiddel gijzeling onder druk staat omdat de politie in een aantal gevallen pas laat heeft kunnen executeren? Deelt u echter de mening dat wanbetalers ruimschoots de tijd en met betalingsregelingen ook de gelegenheid hebben en dat het dwangmiddel gijzeling een gepast en effectief middel is om boetes te innen?
Dwangmiddelen als gijzeling en lijfsdwang worden alleen toegepast indien openstaande boetes niet worden betaald. Hieraan gaat een uitgebreid traject van inning en incasso vooraf. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het dwangmiddel gijzeling (bij boetes), maar ook lijfsdwang (bij ontnemingsmaatregelen) en vervangende hechtenis (bij schadevergoedingsmaatregelen) effectieve middelen zijn om openstaande sancties te innen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik hebben eerder aangegeven dat bekeken wordt op welke wijze de inning van financiële sancties, inclusief de inzet van dwangmiddelen, verbeterd kan worden. Uw Kamer wordt in juni 2014 hierover nader geïnformeerd.
Bent u van oordeel dat u over voldoende effectieve middelen en instrumenten beschikt om het probleem daadwerkelijk aan te pakken? Ziet u reden tot het aanpassen van het beleid en/of tot het treffen van maatregelen?
Zie antwoord vraag 7.
De problemen bij de Coentunnel |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Coentunnel uren dicht door storing» en «Extra bergingsvoertuigen op A10 tegen files?1 Bent u bekend met de kritiek op het proces rond de aanleg van de Tweede Coentunnel van onder andere EVO, TLN en VNO-NCW?
Ja.
Deelt u de mening dat er wel erg veel storingen en andere filevormende incidenten plaatsvinden rondom de Coentunnel?
Voor wat betreft het aantal incidenten is er een toename geweest na openstelling van de Tweede Coentunnel in mei 2013. Het aantal incidenten is – na getroffen maatregelen in de tijdelijke situatie- terug op het niveau voorafgaand aan de openstelling Tweede Coentunnel (drie tot vijf incidenten per week).
De mening dat er erg veel storingen zijn, deel ik niet. Er hebben zich wel storingen voorgedaan, maar deze zijn incidenteel van aard.
Kunt u deze storingen en overige incidenten verklaren?
De toename van het aantal incidenten was grotendeels te wijten aan een minder overzichtelijk wegbeeld in de tijdelijke situatie na openstelling van het nieuwe deel van de Coentunnel en sluiting voor renovatie van het oude deel van de Coentunnel. Via een aantal maatregelen (aangepaste locatie van signaalgevers, aanpassing van wegmarkering, aanpassing van (tunnel)verlichting) is dit verholpen.
Er zijn twee storingen geweest, waardoor de tunnel moest worden afgesloten. Dit kwam de eerste keer door een doorgebrande lamp en de tweede keer door uitval van een bedieningssysteem.
Kunt u een reactie geven op de kritiek op het proces rond de aanleg van de Tweede Coentunnel van onder andere EVO, TLN en VNO-NCW?
De berichtgeving in diverse media dat de Coentunnel voor openstelling van de combinatie van de nieuwe en het nu in renovatie zijnde deel vier dagen helemaal dicht moet om de aansluiting op het wegennet te maken, heeft de koepelorganisaties verrast. Inmiddels is er contact geweest tussen de genoemde organisaties en Rijkswaterstaat.
De voornaamste zorg van de genoemde organisatie heeft betrekking op een voldoende tijdige kennisgeving van een volledige sluiting bij openstelling. Afgesproken is de organisaties voortdurend te informeren/betrekken bij ontwikkelingen.
Welke afspraken zijn er in het DBFM-contract (Design, Build, Finance, Maintain-contract) met de aannemende combinatie gemaakt om storingen en incidenten te minimaliseren? Wordt aan die contractafspraken voldaan?
Contractueel zijn er normtijden afgesproken waarbinnen een storing of disfunctioneren hersteld moet worden. Overschrijding van deze normtijden leidt tot de oplegging van contractuele boetes. Hierdoor is er een financiële prikkel om de effecten van storingen en incidenten te minimaliseren. Deze contractafspraken worden nageleefd.
Vallen de extra kosten die gemaakt worden voor allerlei additionele maatregelen die genomen zijn sinds de openstelling om de veiligheid en doorstroming te verbeteren, zoals extra bergingsvoertuigen, onder het DBFM-contract? Zo nee, voor wie zijn de kosten van deze maatregelen? Wordt het effect van de maatregelen ook gemeten? Zo ja, hoe wordt dit gemeten en kan er iets gezegd worden over de effectiviteit van deze metingen?
De additionele inzet van bergingsvoertuigen op de ring A10 Amsterdam is een maatregel in het kader van het programma Beter Benutten. Deze maatregel wordt bekostigd uit dit programma en zal in dat kader ook worden geëvalueerd.
De kosten van de overige additionele maatregelen in de tijdelijke situatie (aanpassen markering, aanpassen verlichting en aanpassing signaalgevers) komen ten laste van het projectbudget. Naar hun aard vallen extra kosten voor additionele maatregelen in principe buiten de scope van het DBFM contract.
Klopt het dat verkeer dat van noord naar zuid door de tunnel rijdt en aan de zuidkant van de tunnel naar de A5 toe wil, links moet uitvoegen waardoor vrachtverkeer met weinig snelheid door de helling van de tunnel het overige verkeer ophoudt? Is dit een tijdelijke constructie of is dit een permanente uitvoegstrook?
Ja, het klopt dat bij gesloten wisselbaan in de eindsituatie het verkeer uit de richting Zaandam links moet uitvoegen naar de A5. Na openstelling van de wisselbaan in de eindsituatie wordt het verkeer vanaf Zaandam naar de A5 via de wisselbaan geleid en moet het verkeer rechts uitvoegen naar de A5.
Overigens is de hellingshoek in de bestaande Coentunnel na renovatie gelijk aan die in de oude situatie.
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken, verstoringen, files et cetera die zich hebben voorgedaan sinds de openstelling van de nieuwe tunnel?
Het overzicht van het aantal incidenten (ongelukken) is als bijlage toegevoegd.2 De meeste incidenten leiden tot een (korte) afsluiting van de tunnel en daarmee meestal tot (extra) file. Zoals bij vraag 3 aangegeven, zijn er twee storingen geweest.
Files doen zich in de spits daarnaast min of meer dagelijks voor, omdat gedurende de renovatiewerkzaamheden van de bestaande Coentunnel het wegverkeer gebruik maakt van de Tweede Coentunnel. Voor het verkeer vanuit het noorden, richting Amsterdam zijn er twee rijstroken beschikbaar. Deze situatie is gelijk aan de wegcapaciteit van voor de openstelling van de Tweede Coentunnel. Het verkeer richting het noorden, vanuit Amsterdam, heeft er wel één rijstrook bij gekregen wat de doorstroming verbetert. Dat verkeer maakt nu gebruik van drie rijstroken.
Wanneer wordt het DBFM-contract Tweede Coentunnel geëvalueerd? Wanneer wordt de contractvorm DBFM in het algemeen geëvalueerd? Zal deze evaluatie door een extern bureau worden uitgevoerd?
Na openstelling zal er een interne, projectspecifieke evaluatie plaatsvinden. Deze evaluatie is voorzien voor volgend jaar. De DBFM projecten worden gecontracteerd op basis van een Standaard Rijksbrede DBFM modelovereenkomst. Deze modelovereenkomst wordt periodiek geëvalueerd en (indien nodig) herzien. Inmiddels wordt gewerkt met versie 4.0 van de standaard.
Het einde aan de betutteling milieubeleid |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u bericht «Einde betutteling milieubeleid»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er juist geen sprake is van een einde aan de betutteling van het milieubeleid aangezien u een website (www.duurzaamdoen.nl) in het leven hebt geroepen om mensen te motiveren duurzamer te leven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil gebruik maken van de energie en ambities die veel partijen en bewoners in ons land hebben op het gebied van milieu en duurzaamheid. Resultaat bereiken we niet door alleen normen op te stellen vanuit Den Haag of Brussel. Met het programma «Duurzaam Doen» wil het kabinet alle mensen die duurzaamheid voorop stellen concrete handelingsperspectieven bieden en inspireren bij het duurzaam handelen. Op deze wijze geeft het ministerie van IenM inhoud aan de internationale verplichting om burgers en bedrijven actief te informeren over milieuaspecten, inclusief hun eigen handelingsperspectief (Conventie Arhus) c.q. concrete acties die burgers zelf kunnen oppakken Daarbij wordt gebruik gemaakt van inspiratie en informatie uit verschillende maatschappelijke en wetenschappelijke bronnen, zoals Milieu Centraal en RIVM.
Voor degenen die in alles duurzaam acteren is extra ondersteuning via een website overigens niet nodig. Zij vinden hun weg toch wel. Voor diegenen die gewoonweg tegen zijn en niet willen, geldt het tegenovergestelde. Juist de meerderheid van onze inwoners, wil echter wel, maar weet niet goed hoe. Daarop richt ik me. Door dat te doen en «duurzaam doen» met deze handreiking eenvoudiger te maken, worden waarschijnlijk ook mensen in beweging gezet die dat uit zichzelf niet zo makkelijk doen. Daarmee wordt een overgrote meerderheid van Nederland bereikt en ontstaat er – zonder dat vanuit Den Haag op te leggen – in een aantal opzichten mogelijk een nieuwe sociale norm, zoals eerder met roken is gebeurd. Daar geloof ik in.
Kunt u aangeven hoeveel middelen vanuit zowel de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu als de begroting van het ministerie van Economische Zaken beschikbaar zijn gesteld voor de website www.duurzaamdoen.nl?
De kosten voor de ontwikkeling en de uitrol bedroegen 49.909,16 euro. Dit is inclusief het bouwen en testen van de site, het beheer tot en met juni, de hosting tot het eind van het jaar, de online actie met Google adwords en banners om mensen attent te maken op de site en de vraagbeantwoording c.q. de backoffice. Het ministerie van Economische Zaken heeft hier niet aan bijgedragen.
Kunt u aangeven of er meer van dit soort vergelijkbare initiatieven worden gefinancierd door de overheid en zo ja, met welke duur en van welke omvang?
Ja, er zijn meer van dit soort initiatieven. Deze zijn uiteenlopend van karakter en richten zich op andere doelgroepen dan duurzaamdoen.nl. In het algemeen is de Rijksoverheid betrokken in activiteiten vanuit samenwerkingsverbanden, waarvoor websites ontwikkeld zijn of worden, zoals Milieu Centraal of Wageningen Universiteit met KennisOnline.
Ook het Topsectorenbeleid voorziet in digitale informatie. Enkele voorbeelden zijn: topsectorenergie.nl en het Neutraal Logistiek Platform met www.nlip.org/nl . Daarnaast zijn er initiatieven die gekoppeld zijn aan projecten. Als voorbeeld noem ik het programma duurzaamdoor.nl – met uw Kamer besproken op 3 en 4 juli 2013 – dat zich richt op duurzaamheid en «leren», in het onderwijs en daarbuiten. Aan dit programma sluiten overheden (gemeenten, waterschappen, provincies en ministeries), partnerschappen met bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties om kennis en inzichten te delen en te verspreiden. Het programma loopt van 2013 tot en met 2016 en het Ministerie van Economische Zaken draagt er ca. 4 miljoen euro per jaar aan bij.
Deelt u de opvatting dat de website www.duurzaamdoen.nl overbodig is aangezien er al voldoende informatie beschikbaar is over duurzaamheid via de verschillende websites van de overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt u het noodzakelijk om dan toch iets nieuws op te bouwen wat weer ondersneeuwt en extra geld kost?
Duurzaamdoen.nl helpt en wijst burgers de weg naar concrete acties die ze zelf kunnen oppakken. De website duurzaamdoen.nl biedt daarmee iets anders dan de algemene site(s) van de Rijksoverheid. Op die site(s) is met name informatie te vinden over het beleid van het Rijk en de uitvoering daarvan. Burgers worden daarmee op de hoogte gehouden van datgene wat het Rijk doet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de site duurzaamdoen.nl nadrukkelijk anders van karakter. Deze site staat bovendien open voor samenwerking met partners die concrete en duurzame handelingsperspectieven aanbieden aan burgers. Ook daarmee is de site wezenlijk anders dan de centrale rijksoverheidssite. Door verbinding te leggen met de diverse thema’s binnen het duurzaamheidsbeleid geeft de overheid op transparante wijze aan hoe gezamenlijk inhoud wordt gegeven aan dit maatschappelijke thema.
Duurzaamdoen.nl etaleert en biedt een podium aan duurzame initiatieven. Voor meer informatie linkt de website door naar de websites van de getoonde initiatieven. Daarmee fungeert de website ook als wegwijzer en inspiratiebron voor mensen die duurzamer willen leven. Dat de site in een behoefte voorziet, blijkt overigens uit de vele bezoekers. De eerste drie weken dat de site online was, heeft bijna 23.000 unieke bezoekers opgeleverd en 46.580 paginaweergaven.
Bij de ontwikkeling en het beheer van de website werk ik samen met Milieu Centraal. Deze voorlichtingsorganisatie biedt zelf verdiepende informatie, praktische tips en adviezen aan op haar site. De sites van Duurzaam Doen en Milieu Centraal versterken elkaar. Via links op de site van duurzaamdoen.nl komt een bezoeker bij deze adviezen terecht.
Deelt u de opvatting dat er van een einde van de betutteling geen sprake is aangezien uit uw brief blijkt dat u voornemens bent op verschillende onderdelen van het milieubeleid verdergaande maatregelen te nemen op het gebied van lucht, geluid, water, externe veiligheid, gezondheid en milieu? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de gezondheid of veiligheid van burgers in het geding is, moet het Rijk heldere regels stellen en ook zelf actief optreden. Het kabinet neemt die verantwoordelijkheid zonder »koppen op EU-regelgeving» te zetten.
Met de modernisering van het milieubeleid geef ik daarnaast expliciet ruimte aan de vele initiatieven die in de samenleving bestaan. Met geactualiseerde en eenvoudiger regels ondersteunt het kabinet dat. Dat geldt ook voor de verschillende samenwerkingsafspraken en coalities die zijn en worden gesloten. Door daarbij – waar mogelijk – verbinding te leggen tussen milieuopgaven en opgaven op het gebied van onder meer bereikbaarheid, waterhuishouding en ruimtelijke inrichting, versterken we Nederland op een samenhangende, geïntegreerde manier. Dat biedt ook economische kansen.
Kunt u ten aanzien de genoemde onderwerpen toelichten waarom aanscherping van beleid noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Bij het kabinetsbeleid ten aanzien van natuur, milieu en duurzaamheid is het – in lijn met het regeerakkoord – van belang dat er een mix is van diverse instrumenten, waar onder communicatieve, juridische, financiële en sociale. Die instrumenten worden getoetst, gemonitord en geëvalueerd, zodat de beleidscyclus daar waar nodig aangepast dan wel bijgestuurd kan worden op weg naar de gestelde doelen. In de brief «Modernisering Milieubeleid» heeft het kabinet aangegeven dat actualisering qua specifieke inhoudelijke focus en werkwijze nu nodig is om de milieudoelen te kunnen halen in deze eeuw. In het kort zijn het vooral de veranderde samenleving en de nieuwe inhoudelijke opgaven die dat noodzakelijk maken.
Kunt u voorts aangeven waarom niet wordt vastgehouden aan het kabinetsbeleid dat er geen nationale koppen op Europese regelgeving worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een nationale kop. Het gaat er om doelen centraal te stellen, daarnaar te handelen en resultaat te bereiken. Met de aanpak die ik voorsta en die aansluit bij de samenleving van vandaag ben ik ervan overtuigd dat we resultaat gaan bereiken. Ook de inzet van sociale instrumenten (c.q. social media) is geen nationale kop op Europese regelgeving. In het duurzaamheidsbeleid van de EU is de inzet van dat instrumentarium ook opgenomen.
Kunt u toelichten waarom de overheid bepaalt dat het juist duurzaam is om flexitarier te worden door een aantal dagen geen vlees te eten terwijl onderzoeken van de Food and Agriculture Organization (FAO) juist aantonen dat ons landbouwsysteem inclusief de veehouderij het meest duurzame systeem in de wereld is?
De site geeft geen adviezen en de Rijksoverheid «bepaalt» hier niet wat de burger zou moeten doen, maar reikt handvatten aan voor mensen die tips zoeken om duurzamer te leven.
De Nederlandse land- en tuinbouw is wereldwijd leidend, ook op het gebied van duurzame ontwikkeling. Het kabinetsbeleid is gericht op ondersteunen en faciliteren van innovaties. Tegelijkertijd blijft de voetafdruk voor vleesconsumptie wereldwijd bezien hoog. In het PBL-rapport «De macht van het menu» (2013), worden 4 oplossingsrichtingen aangegeven om tot een duurzamer voedselsysteem te komen, namelijk: anders consumeren, efficiënter produceren, zorgvuldiger produceren en anders delen en verbinden. Al deze oplossingsrichtingen dragen bij aan de vermindering van de problematiek. Het rapport van de Gezondheidsraad, «Richtlijnen goede voeding, ecologisch belicht» (2011), geeft aan dat het verminderen van het aandeel vlees in het gemiddelde consumptiepatroon in Nederland zowel winst betekent vanuit gezondheidsperspectief als vanuit duurzaamheidperspectief.
Tot slot verwijs ik u naar de brief die de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens mij, heeft gestuurd aan de Europese Commissie, naar aanleiding van de Europese Consultatie verduurzaming voedselsystemen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 532, nr. 123).
Het bericht tienduizenden huizen nog altijd onverkoopbaar door erfpacht |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Tienduizenden huizen nog altijd onverkoopbaar door erfpacht»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht en dat gedupeerden zich gegijzeld voelen in hun eigen woning omdat er geen financiering voor te krijgen is?
Het feit dat er een bancaire richtlijn op initiatief van de NVB tot stand is gekomen aan de hand waarvan door de notaris kan worden beoordeeld of een erfpachtcontract zonder meer financierbaar is, dan wel welke aspecten aanpassingen behoeven om voor financiering in aanmerking te komen, acht ik een goede zaak. Dit zorgt voor helderheid voor kopers en verkopers en voorkomt mogelijke willekeur. Ik zie dit dan ook als een mooi voorbeeld van zelfregulering door de sector. De Ministeries van BZK en Financiën zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van deze richtlijn en hebben hier ook op aangedrongen. Het is een goede zaak dat de NVB het initiatief heeft genomen om nu de ervaringen in kaart te brengen. Gebleken is dat in de meerderheid van de gevallen tot financiering kan worden overgegaan en dat in ruim een kwart van de gevallen de financieringsaanvraag wordt afgewezen. De NVB geeft aan dat dit bijvoorbeeld komt doordat het contract eenzijdig door de erfverpachter kan worden aangepast. Het is uiteraard onwenselijk als woningen zeer lastig verkoopbaar zijn omdat aspirantkopers als gevolg van het erfpachtcontract geen financiering kunnen krijgen. Ik zal op korte termijn in overleg treden met betrokken partijen over de uitkomsten van deze evaluatie.
Wat vindt u van de afspraken tussen de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hebben gemaakt over de contracten voor erfpacht in relatie tot de kredietverlening? Welke rol hebben uw ministeries dan wel de door de ministeries aangewezen toezichthouders daarbij gespeeld? Hoe werken de afspraken in de praktijk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in overleg met de KNB en/of NVB en/of Vereniging Eigen Huis (VEH) en/of de gedupeerden over de problematiek?
Allereerst wil ik er op wijzen dat het niet uitsluitend de erfpachtcriteria zijn die banken kunnen doen besluiten om in een individueel geval geen financiering te verstrekken. Dit kan ook veroorzaakt zijn doordat niet wordt voldaan aan de reguliere financieringsnormen (de «loan to income» en «loan to value» normen). Indien banken gezien het onderliggende erfpachtcontract geen financiering willen aanbieden, kunnen erfpachter en erfverpachter hun contract aanpassen zodanig dat wel voldaan wordt aan de bancaire richtlijn. In het geval dat een erfverpachter op geen enkele wijze het contract wil aanpassen, bestaat er voor de erfpachter nu al de mogelijkheid om dit aan de rechter voor te leggen. De rechter zal daarbij – aan de hand van de eisen van het contractenrecht, geregeld in het Burgerlijk Wetboek – beoordelen in hoeverre partijen over en weer voldoende met elkaars gerechtvaardigde belangen rekening hebben gehouden. Uit de NVB-evaluatie lijkt naar voren te komen dat er in de praktijk nauwelijks gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid. Het is mij niet duidelijk waar dat aan ligt. Ik wil hierover, en over de uitkomsten van de evaluatie in zijn algemeenheid, op korte termijn in overleg treden met de betrokken partijen. Ik zal uw Kamer daarna op de hoogte stellen van mijn conclusies.
Welke mogelijkheden ziet u op uw terrein (wonen, banken, notariaat/wetgeving) om te regelen dat huizen op erfpacht wel weer een financiering van de bank kunnen krijgen en dus de huizen weer verkoopbaar worden, aangezien banken een woning met «slechte» contracten niet financieren omdat veel onduidelijkheid bestaat over de financiële positie van de klanten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de suggestie van verschillende partijen, zoals de Stichting Erfpachters Belang Amsterdam, om dergelijke erfpachtcontracten voortaan onder de Wet Financieel Toezicht (Wft) te plaatsen? Welke mogelijkheden ziet u daartoe en tot welke consequenties kan dit leiden voor banken, toezichthouders, erfpachters en erfverpachters? In hoeverre zou dit een oplossing voor het probleem zijn?
De AFM kan niet afdwingen dat de voorwaarden in bestaande contracten die tussen erfverpachters en erfpachters zijn gesloten worden aangepast, ook niet als erfverpachters onder toezicht worden geplaatst. Dit betreft privaatrecht en valt onder de werking van het Burgerlijk Wetboek. Derhalve ben ik, nog los van alle andere vraagstukken die dat met zich mee zou brengen, met de Minister van Financiën van oordeel dat aanpassing van de Wet op het financieel toezicht in dezen geen oplossing biedt.
Welke mogelijkheden zijn er voor de wetgever om dit probleem op te lossen, iets waar de NVB al herhaaldelijk om heeft gevraagd? Op welke wijze kunnen daarbij de rechten en plichten van alle betrokken partijen gewaarborgd worden in redelijkheid en billijkheid, onder meer vanuit het oogpunt van consumentenbescherming?
Eerder is de mogelijkheid ter sprake geweest om de bancaire richtlijnen in de wet algemeen verbindend te verklaren. Daarvan is evenwel op goede gronden afgezien, omdat erfpachtcontracten sterk kunnen uiteenlopen. Algemeen verbindendverklaring van bepaalde regels, ontleend aan de bancaire richtlijn, zou een te strak regime opleggen en zo tot gevolgen leiden die zich moeilijk laten overzien. Er dient voldoende ruimte te blijven bestaan voor erfpachtcontracten op maat, toegesneden op de omstandigheden van het bijzondere geval.
Als een erfverpachter moedwillig weigert mee te werken aan een aanpassing van het erfpachtcontract met het oog op de financierbaarheid, zal de erfpachter het moeten zoeken in de mogelijkheid om de erfverpachter te bewegen mee te werken aan een oplossing zonder dat de omstandigheden van het geval en de bijzondere belangen van de erfverpachter uit het oog worden verloren. Juist het feit dat de erfverpachter en erfpachter bij het sluiten van de overeenkomst over een grote mate van contractvrijheid beschikken, brengt mee dat tussen hen ook de normen van redelijkheid en billijkheid gelden, die impliceren dat partijen over en weer met elkaars gerechtvaardigde belangen rekening moeten houden (de artikelen 6:2 en 6:248 Burgerlijk Wetboek). De gerechtvaardigde belangen van de erfpachter kunnen meebrengen dat hij aanspraak kan maken op een aanpassing van de erfpachtvoorwaarden, in het bijzonder wanneer de erfverpachter geen redelijk belang heeft zich daartegen te verzetten. Het gaat hier om een algemene maatstaf die voor het hele contractenrecht geldt (Hoge Raad 19 oktober 2007, NJ 2007, 565, overweging 3.5). Zijn op de erfpacht algemene voorwaarden van toepassing, dan geldt voorts de regeling betreffende de toetsing van algemene voorwaarden, opgenomen in de artikelen 6:231 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Dat brengt mee dat bedingen in de overeenkomst vernietigbaar zijn, indien zij, gelet op onder meer de wederzijds kenbare belangen van partijen, voor de wederpartij van de gebruiker van die voorwaarden onredelijk bezwarend zijn.
Bent u bereid om in overleg met KNB, NVB, VEH, gedupeerden, etc. te komen met oplossing voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals hiervoor aangegeven zal op korte termijn overlegd worden met de betrokken partijen om aan de hand van de opgedane ervaringen met elkaar te bezien welke stappen denkbaar zijn, ter verbetering van de financierbaarheid van huizen op erfpachtgrond.
De organisatie ‘Dutch International Guarantees for Housing’ (DIGH) |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de organisatie «Dutch International Guarantees for Housing» (DIGH)? Klopt het dat DIGH specifiek zorgt voor woningenbouw in ontwikkelingslanden en dat Nederlandse woningcorporaties garant staan voor DIGH-leningen? Wat is de omvang van alle nog lopende leningen, welke looptijd kennen deze leningen en voor hoeveel euro staan woningcorporaties in totaal garant en om welke woningcorporaties gaat het op dit moment?
De eerste twee vragen kunnen bevestigend worden beantwoord. De omvang van alle nog lopende leningen bedraagt eind 2012 € 59 miljoen. De toename van dit volume is inmiddels tot stilstand gekomen. De leningen hebben een variabele looptijd van tussen de 20 en 30 jaar. Op dit moment doen 43 corporaties mee. In bijlage bij deze brief is een overzicht van deze corporaties opgenomen.
Aangezien woningcorporaties weer geborgd worden door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), dat op haar beurt weer geborgd wordt door de Rijksoverheid en gemeenten, deelt u de analyse dat in feite de Nederlandse overheid garant staat voor de DIGH-leningen en dus zorgt voor woningenbouw in ontwikkelingslanden?
De analyse klopt niet helemaal. De werkwijze is, dat het DIGH leningen bij Nederlandse banken afsluit ten behoeve van bepaalde buitenlandse projecten en deze leningen doorspeelt naar de lokale buitenlandse investeerders.
Woningcorporaties staan garant voor betaling van rente en aflossing van de lening van het DIGH aan de bank. Woningcorporaties verstrekken dus niet zelf de lening en voor die garantstelling hoeven woningcorporaties geen leningen met WSW-borging aan te trekken. Het WSW staat overigens ook alleen borg voor leningen ten behoeve van de sociale woningbouw in Nederland. De woningcorporaties staan dus garant met hun eigen vermogen. Daarom is het verstrekken van garanties alleen toegestaan aan woningcorporaties die behoren tot de zogeheten A-categorie. Dit is de door het Centraal Fonds Volkshuisvesting gehanteerde categorie voor financieel sterke woningcorporaties.
Vallen de leningen en garantstellingen onder de formele ODA-criteria voor ontwikkelingssamenwerking, of komen deze nog eens bovenop het huidige budget voor ontwikkelingssamenwerking?
De woningcorporaties zijn private instellingen die garant staan voor de genoemde leningen. Deze vallen niet onder de formele ODA-criteria en maken geen onderdeel uit van het kabinetsbeleid voor ontwikkelingssamenwerking.
Komen de doelstellingen van de leningen en garantstellingen overeen met de doelstellingen van de nota «Wat de wereld verdient» waarin het handels- en ontwikkelingssamenenwerkingsbeleid voor de komende jaren staat beschreven?
Zie antwoord vraag 3.
Worden momenteel nog leningen voor woningbouw in ontwikkelingslanden met impliciete overheidsgaranties verstrekt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot begrotingsregel 25 waarin het «nee, tenzij beleid» ten aanzien van garanties is opgenomen?
Sinds medio 2012 worden er door heroriëntatie op prioriteiten bij corporaties geen garanties afgegeven en worden er door DIGH geen nieuwe leningen aangegaan.
De overheid staat, zoals eerder uiteengezet, niet direct garant voor de lening. Regelgeving inzake directe overheidsgaranties is derhalve niet van toepassing.
Zijn de garanties voor DIGH-leningen onderworpen aan een voor alle garantieregelingen geldende periodieke toetsing op nut en noodzaak?
Er is binnen de regelgeving van het ministerie van BZK geen specifieke toets op nut en noodzaak. Ook hier geldt dat de regelgeving voor directe overheidsgaranties niet van toepassing is.
Is conform het aangescherpte garantiebeleid voor de garantstellingen een (marktconforme) kostendekkende premie betaald door de eindgebruiker? Waaraan is deze premie ten goede gekomen?
De eindgebruiker is de lokale buitenlandse investeerder. Deze is een premie verschuldigd aan het DIGH dat hiermee haar werkapparaat en activiteiten bekostigt. Het DIGH beoordeelt onder meer projectaanvragen op haalbaarheid en financiële risico’s, voert financiële transacties uit, beoordeelt en monitort de projecten gedurende de looptijd van de leningen.
Hoe beoordeelt u de financiering van sociale woningbouwprojecten in ontwikkelingslanden, via DIGH-leningen door woningcorporaties in het licht van de voornemens in het Regeerakkoord over de kerntaken van woningcorporaties en de berichten in de medio over stopzetten van investeringsprojecten in Nederland door woningcorporaties? Bent u van mening dat dergelijke activiteiten niet tot de kerntaken van woningcorporaties dienen te behoren en dat woningcorporaties zich nu en in de toekomst alleen op de sociale woningbouw in Nederland dienen te richten?
Op basis van de huidige regelgeving passen deze activiteiten in het werkdomein van woningcorporaties. Ik constateer dat er sinds medio 2012 vanwege herprioritering door corporaties geen nieuwe garanties zijn afgegeven. Ik zal bij mijn voorstellen in het kader van de novelle bij de Herzieningswet, mede in het licht van de doelstelling van dit kabinet dat corporaties dienstbaar zijn aan het publieke belang in hun werkgebied, nader ingaan op de beperkingen die hieruit voortvloeien voor activiteiten van woningcorporaties ten behoeve van het buitenland.
1.
Ymere
Amsterdam
2.
Woonconcept
Meppel
3.
Woonstad Rotterdam (voorheen Nieuwe Unie)
Rotterdam
4.
Stadgenoot (voorheen AWV en Het Oosten)
Amsterdam
5.
Rochdale
Amsterdam
6.
De Alliantie
Huizen
7.
TBV Tilburg
Tilburg
8.
Woonbedrijf Ieder 1
Deventer
9.
Allee (voorheen Aramis en Singelveste)
Roosendaal
10.
Casade
Waalwijk
11.
Wonen Breburg
Tilburg
12.
Vivare
Arnhem
13.
De Key
Amsterdam
14.
Portaal Utrecht
Utrecht
15.
Bo-Ex
Utrecht
16.
SSH Utrecht
Utrecht
17.
GroenWest (voorheen Westhoek Wonen, Groenrand, SWW)
Woerden
18.
Wooncompagnie
Hoorn
19.
Parteon
Alkmaar
20.
Woonwaard Noord-Kennermerland
Alkmaar
21.
Delta Wonen
Zwolle
22.
WoCom
Someren
23.
De Woonplaats
Enschede
24.
Staedion
Den Haag
25.
Habion
Houten
26.
Woonbron
Rotterdam
27.
Eigen Haard (voorheen Woongroep Holland)
Amstelveen
28.
WEL
Ettenleur
29.
Elan Wonen
Haarlem
30.
Lefier
Hoogezand
31.
Woonpunt
Maastricht
32.
Destion
Gennep
33.
Havensteder
Rotterdam
34.
WBV Amerongen
Amerongen
35.
Omnivera
Hardinxveld-Giessendam
36.
SOR
Rotterdam
37.
De Sleutels
Leiden
38.
Ons Doel
Leiden
39.
SLS Wonen
Leiden
40.
Portaal Leiden
Leiden
41.
Accolade
Heerenveen
42.
Woonservice Drenthe
Westerbork
43.
Mitros
Utrecht
Nieuwe erfpachtvoorwaarden van de gemeente Amsterdam: |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van de gemeente Amsterdam voor nieuwe erfpachtvoorwaarden?
Ja, ik heb kennis genomen van het «Voorstel voor nieuwe Amsterdamse erfpachtvoorwaarden», zoals op 22 mei 2013 vrijgegeven voor consultatie door het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam.
Welke grenzen en kaders gelden er volgens u aan de voorwaarden die gemeenten kunnen stellen omtrent gemeentelijke erfpacht?
Gemeenten zijn te allen tijde gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor zo ver zij privaatrechtelijk handelen gelden in aanvulling hierop ook de hiervoor gebruikelijke vereisten van het Burgerlijk Wetboek (zie de artikelen 6:2 en 6:248). Dit houdt in dat juist vanwege de grote mate van contractvrijheid die partijen genieten, verwacht mag worden dat men op grond van de normen van redelijkheid en billijkheid over en weer rekening houdt met elkaars gerechtvaardigde belangen, zie hiervoor ook mijn eerder beantwoorde vragen over particuliere erfpacht, TK 2012–2013, nr. 2464.1
Deelt u de mening dat het ongewenst is wanneer gemeentelijke erfpacht niet alleen wordt ingezet als sturingsinstrument van het ruimtelijk ordeningsbeleid, maar ook als een financieel product ten behoeve van de inkomsten van gemeenten?
Het inzetten van het instrument van gemeentelijke erfpacht is al heel lang primair een afweging voor de lokale politiek. Zo heeft Amsterdam reeds sinds de invoering van het erfpachtstelsel in 1896 als oogmerk gehad dat «de waardestijging naar de gemeente, als vertegenwoordiger van die bevolking, zou moeten toevloeien (...). Deze erfpachtrechten zouden een looptijd hebben van vijfenzeventig jaar, waarna de gemeente de gestegen grondwaarde kan verzilveren (...)»2. Daarnaast gold dat de gemeente hiermee invloed wilde uitoefenen op het gebruik van de grond. Dit laatste motief speelde vooral in een tijd dat het hele publiekrechtelijk instrumentarium, zoals het door u genoemde ruimtelijke ordeningsbeleid, nog geen vorm had gekregen. Beide elementen worden ook in het huidige voorstel expliciet genoemd als argumenten waarom Amsterdam blijft vasthouden aan erfpacht (zie paragraaf 1 van eerdergenoemd voorstel).
Los hiervan vind ik in algemene zin wel, zoals al eerder aangegeven (zie bijvoorbeeld TK-brief 2012–2013, 27 924, nr. 57), dat waar mogelijk kopers de keuze zouden moeten hebben tussen verwerving van een woning in volle eigendom dan wel in erfpacht. Hetgeen niet weg neemt dat de wijze van gronduitgifte een verantwoordelijkheid is van het lokale bestuur, dat hierover betreffende afweging moet maken.
Welke waarborgen zijn er dat gemeentelijke regels omtrent erfpacht geen oneigenlijke invloed hebben op de mogelijkheden tot hypothecaire financiering dan wel de mogelijkheid tot adequate waardebepaling van een woning? Op welke wijze en door wie worden deze waarborgen nu getoetst?
De «waarborg» voor de mogelijkheden tot hypothecaire financiering bestaat uit de onder antwoord 2 vermelde grenzen en kaders. Voor de waardebepaling geldt in Amsterdam van oudsher een deskundigenprocedure. Mijn ambtsvoorganger is in de antwoorden op Kamervragen in 2012 op de tot nu toe geldende Amsterdamse procedure voor waardebepaling ingegaan (TK 2011–2012, nr. 2521, 15 mei 2012). In het voorstel voor de nieuwe Amsterdamse erfpachtvoorwaarden is opgenomen dat bij woningen de canon voortaan niet meer af te kopen is voor tijdvakken en de canon aangepast wordt op basis van de overeengekomen transactieprijs voor de woning (i.c. «het erfpachtrecht») aan de hand van de (vooraf vastgestelde) residuele waardemethodiek. De deskundigenprocedure is dan, in dit stadium, niet nodig. Het doel van het voorstel is de transparantie en voorspelbaarheid van de canon(herziening) te verbeteren. Tevens verwacht het college dat hierdoor in de praktijk de hypothecaire financiering van woningen met erfpacht wordt vereenvoudigd. De gemeente Amsterdam is hier overigens over in gesprek met de banken. Het is aan de gemeenteraad om deze argumenten van het college mee te wegen in de besluitvorming.
Bestaat er naar uw oordeel een grens waarna erfpachtvoorwaarden niet meer kunnen worden beschouwd als een zuiver privaatrechtelijke aangelegenheid, maar er sprake is van een vorm van lastenverzwaring voor woningbezitters in de vorm van (overdrachts) belasting of andersoortige heffing op eigen woningen?
Het staat elke eigenaar van grond vrij deze grond al dan niet te verkopen, te bezwaren of te (erf)verpachten. En het staat iedere gegadigde vrij om deze grond te kopen of te (erf)pachten. Erfverpachter en erfpachter sluiten een gewone privaatrechtelijke overeenkomst, binnen de kaders van het Burgerlijk Wetboek.
Voor zover u hierbij doelt op de canonaanpassing van bestaande erfpachtcontracten, is van belang dat het collegevoorstel is om in de nieuwe erfpachtvoorwaarden uit te gaan van de transactieprijs en via de residuele grondwaardemethode (waarvan de formule nog wordt uitgewerkt door het college) te komen tot de waarde van de grond van desbetreffende woning. Aannemende dat hierdoor de grondwaarde in principe een reële afspiegeling zal vormen van de marktwaarde, zorgt dit kernonderdeel van de systeemaanpassing niet voor een (impliciete) gemeentelijke lastenverzwaring. Daarnaast wordt in het collegevoorstel uitgegaan van een jaarlijkse indexering met de inflatie van de canon. Dit kan (bij ongeïndexeerde contracten) wel leiden tot een verzwaring van de lasten voor woningbezitters in vergelijking tot de huidige systematiek.
Hoe verhouden zich de voorwaarden van erfpacht die gemeenten kunnen stellen tot artikel 17 van het Handvest Grondrechten (recht op eigendom)? Hoe verhouden zich deze voorwaarden tot het vertrouwensbeginsel in geval van wijziging van de voorwaarden met het oog op de gevolgen voor de koopprijs van een woning bij overgang naar een nieuw stelsel?
Artikel 17 van het Handvest Grondrechten van de Europese Unie heeft, met een gemoderniseerde formulering, dezelfde inhoud en reikwijdte als artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het door laatstgenoemde gewaarborgde recht en de toegestane beperkingen daarop mogen niet worden overschreden. Artikel 1 EP geeft in het bijzonder aan dat de bepalingen op geen enkele wijze het recht aantasten, «dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren». Het is aan het lokaal bestuur zich bij zijn besluitvorming te vergewissen van de verhouding tussen het Handvest, het vertrouwensbeginsel en de toepasselijkheid hiervan bij een wijziging van voorwaarden.
Bent u van mening dat van een gemeentelijke overheid als monopolist van het verpachten van grond voor woningen bijzondere verantwoordelijkheid mag worden verwacht waar het gaat om voorspelbaarheid, zorgvuldigheid, redelijkheid en billijkheid van het erfpachtbeleid? Zo ja, op welke wijze en door wie wordt dit momenteel geborgd?
De bijzondere verantwoordelijkheid van de gemeente is toegelicht in de beantwoording van vraag 2. Het is aan de lokale democratie (in dit specifieke geval het college van B&W van Amsterdam in samenspraak met de Amsterdamse gemeenteraad) om er voor te zorgen en er op toe te zien dat hier goede invulling aan wordt gegeven. Zij zorgt dus voor deze borging. In het kader van de zorgvuldigheid heeft het college van B&W in de voorbereiding voor het nieuwe erfpachtbeleid om die reden allereerst (zoals men zelf aangeeft) uitgebreid overleg gevoerd met stakeholders en het voorstel nu voor consultatie voorgelegd aan belanghebbenden. Vervolgens zullen de nieuwe Algemene Bepalingen onderwerp zijn van een inspraakprocedure. Tenslotte is dit geborgd doordat de rechter bij een conflict over het door de gemeente gevoerde erfpachtbeleid en de daarop gebaseerde erfpachtvoorwaarden, deze aspecten in zijn uitspraak zal meewegen.
Het besluit van gemeente Assen om zelf sociale huurwoningen te bouwen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Assen zelf sociale huurwoningen gaat bouwen, omdat woningcorporaties in Assen weinig tot niets meer doen in de sociale woningbouw?1
Ja.
In hoeverre ziet u het zelf bouwen van sociale huurwoningen als een kerntaak van gemeenten? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat gemeentelijke gelden en reserves worden aangesproken voor de realisatie van sociale woningbouw? Zijn er bij u meer van dergelijke initiatieven vanuit de gemeenten bekend?
Er zijn geen beletsels in de rijksregelgeving die verhinderen dat gemeenten zelf sociale huurwoningen bouwen, mits zij aan alle regels voor aanbesteding en mededinging (staatssteun) voldoen. Naar mijn opvatting is het bouwen van sociale huurwoningen echter geen kerntaak van gemeenten. Ook niet als de gemeente zelf beschikt over bouwgrond. Bij de meeste gemeenten is onvoldoende kennis van de bouw en projectontwikkeling voorhanden. Van belang is ook dat de gemeente beseft dat zij daarmee financieel risico loopt, hetgeen ten koste kan gaan van de gemeentelijke reserves als de risico’s zich daadwerkelijk manifesteren. Het verdient de voorkeur als de gemeente tot overeenstemming komt met één of meerdere woningcorporatie(s) over de bouw van sociale huurwoningen. Als de gemeente toch zelf wil bouwen dan moet zij goed weten waar zij aan begint, want de corporatie kan geen gedwongen afnemer van het project zijn in de toekomst. Als verhuurder worden gemeenten overigens ook zelf geconfronteerd met de verhuurderheffing.
Voor zover mij bekend laten slechts enkele gemeenten, zoals bijvoorbeeld de gemeente Edam-Volendam, zelf woningen bouwen. Daarentegen voert een aanzienlijk aantal gemeenten een actief grondbeleid; die gemeenten zoeken in overleg met andere partijen naar mogelijkheden om woningbouw te stimuleren. Gemeenten zouden in ieder geval een bewuste keuze moeten maken tussen het voeren van een meer actief of een meer faciliterend grondbeleid. Bij een actief grondbeleid zijn de financiële risico’s voor de gemeente relatief groot. Daarnaast worden er hogere eisen gesteld aan de bestuurlijke transparantie als de gemeente naast haar publieke rol ook de private rol van grondeigenaar vervult.
Hoe vindt u dat deze ontwikkeling zich verhoudt tot de prestatieafspraken die gemeenten en woningcorporaties jaarlijks maken over de woningvoorraad en de rol die gemeenten hebben in de garantstelling via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
Het verdient mijns inziens de voorkeur als gemeenten en woningcorporaties prestatieafspraken maken over de bouw van sociale huurwoningen. In mijn brief over het rapport van de Commissie Hoekstra wordt aangegeven dat in de achtervangovereenkomsten tussen WSW en achtervangers (Rijk en gemeenten) nadere bepalingen worden opgenomen over de aan borging te stellen eisen en informatievoorwaarden.
Hoe beoordeelt u de realisatie van sociale woningbouw door gemeenten in relatie tot de kerntaken van woningcorporaties? Deelt u de mening dat het volstrekt ongewenst is dat woningcorporaties hun kerntaken, zoals opgenomen in het Besluit Beheer Sociale Huursector, naast zich neer kunnen leggen? Zo ja, op welke wijze kunnen woningcorporaties aangesproken worden om hun kerntaken uit voeren, zowel op rijks- als op lokaal niveau? Vindt u dat er voldoende instrumenten zijn en zo nee, bent u van plan om aanvullende instrumenten te ontwikkelen?
De kerntaak van woningcorporaties is gelegen in een adequate huisvesting van de doelgroep, door de bouw en verhuur van (voldoende) sociale huurwoningen. Dat neemt echter niet weg dat ook andere partijen woningen met een lage huur kunnen realiseren, maar zoals eerder aangegeven is het de vraag of de bouw door een gemeente nu voor de hand ligt. In het regeerakkoord is opgenomen dat de rol en positie van gemeenten jegens corporaties zal worden versterkt. In het wetsvoorstel voor herziening van de Woningwet is voorzien in een versterking van de positie van de gemeenten richting de corporaties. Corporaties worden geacht straks in elke gemeente waarin zij werkzaam zijn in een «bod» aan te geven welke bijdrage zij beogen te leveren aan de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid in de betreffende gemeente. Bij voorkeur mondt dit uit in prestatieafspraken. Wanneer partijen daar niet uitkomen kan de minister eventueel een bemiddelende rol spelen. De begin dit jaar door de VNG ingestelde Commissie Dekker komt nog met een advies waarin ook deze rol van gemeenten wordt belicht. Ik zal deze adviezen betrekken bij de nadere invulling van deze rol.
Deelt u de mening dat gemeenten door het zelf laten realiseren van sociale woningbouw, wat een kerntaak is van woningcorporaties, de woningmarkt verder zullen verstoren?
Een verstoring van de woningmarkt is alleen aan de orde als de verkeerde producten op de verkeerde plaats en de verkeerde tijd worden neergezet. Indien een gemeente en een woningcorporatie het niet eens worden over nut en noodzaak van sociale woningbouw dan kunnen zij, zoals eerder aangegeven, het geschil voor bemiddeling aan mij voorleggen. Daarnaast zal de gemeente zich rekenschap moeten geven van de regels voor overheden die marktactiviteiten ondernemen.
Het bericht ‘Huiseigenaren richten hun woede op bankdirecteuren’ |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat banken overwinsten maken op hypotheken? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Klopt het dat de winstmarges die banken maken opvallend snel zijn gestegen sinds de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) in mei 2011 een onderzoek afrondde waaruit bleek dat de marges juist na een kortstondige stijging waren gedaald? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706). Zoals bij de beantwoording op deze vragen is vermeld, is de NMa momenteel bezig met een update van de studie naar de margeontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt.
Klopt het dat de hypotheekrentes in omliggende landen zoals België, Frankrijk en Duitsland lager liggen dan in Nederland en dat het verschil oploopt tot een vol procentpunt? Zo ja, kunt u toelichten hoe de tarieven en marges van de hypotheekrente in Nederland de afgelopen jaren zijn opgebouwd in relatie tot andere Europese lidstaten?
Zie ook het antwoord op vraag 1 van de leden van Dijck en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1708).
Voor een toelichting op de opbouw van de hypotheekrente in andere lidstaten is onder meer gedetailleerd inzicht nodig in de financieringskosten van aanbieders van hypothecair krediet, de specifieke landgebonden risico’s op de woningmarkt en de overige mogelijke factoren die de renteopbouw beïnvloeden zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706). Dit inzicht heb ik niet, waardoor ik u deze toelichting niet kan geven.
In zijn algemeenheid geldt wel dat er grote verschillen zijn tussen de Nederlandse hypotheekmarkt en de hypotheekmarkt in de ons omringende landen. Dat maakt het lastig om de tarieven één op één met elkaar te vergelijken. Zo is de hypothecaire schuld in verhouding tot de waarde van het onderpand in Nederland relatief hoog en is een groot deel van de schuld aflossingsvrij gefinancierd. Ook de wijze waarop Nederlandse banken zich financieren wijkt af in vergelijking met banken in de ons omringende landen, onder andere door de sterkere afhankelijkheid van financiering op de kapitaalmarkt. De in vergelijking met het buitenland relatief hoge Nederlandse spaarrentes kunnen tevens de financieringskosten van banken beïnvloeden. Tegelijkertijd zien we dat de betalingsachterstanden in Nederland op een lager niveau liggen dan in de meeste andere Europese Lidstaten.
Deelt u de opvatting dat de hoge hypotheekrente in Nederland leidt tot een verstoring op de woningmarkt en dat de oplossing gevonden moet worden in meer concurrentie, waaronder het terugkeren van buitenlandse banken op de Nederlandse hypotheekmarkt waardoor de hypotheekrente zal dalen? Zo ja, welke middelen en instrumenten heeft u tot uw beschikking om banken meer openheid van zaken te laten geven dan wel meer concurrentie op de hypotheekmarkt te laten ontstaan en bent u voornemens deze in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gesteld in het antwoord op de vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706) wil ik het onderzoek van de NMa afwachten alvorens meer definitieve conclusies te trekken over de margeontwikkeling. De maatregelen uit het Wijzigingbesluit Financiële Markten 2013 dragen bij aan meer transparantie over (de opbouw van) hypotheekrentetarieven van aanbieders en kunnen leiden tot meer concurrentie op de markt. Ook het opheffen van het prijsleiderschapsverbod van ING zoals recentelijk is gebeurd, kan mogelijk bijdragen aan een toename van de concurrentie.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht woningen speciaal voor Moslims in Amsterdam |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waarin wordt gesteld dat woningcorporatie Eigen Haard een wooncomplex met 188 appartementen in het stadsdeel Bos en Lommer geheel aanpast aan de woonwensen van moslims?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de woningen zijn gerenoveerd met een inbouwkast voor de schoenen, extra waterleidingaansluitingen voor het ritueel reinigen voor het bidden, tussen de woonkamer en de keuken schuifdeuren om het traditionele mannen- en vrouwendomein te kunnen scheiden en dat ook satellietschotels voor 8 000 internationale zenders zijn geplaatst?
Nee, deze berichtgeving is niet correct. Ik zal de door u aangegeven vragen achtereenvolgens behandelen:
In hoeverre zijn er extra kosten gemaakt voor deze specifieke renovatiewerkzaamheden die voor een algemene renovatie niet zouden zijn gemaakt? Kunt u deze meerkosten aangeven ten behoeve van aanpassen van de woning aan de woonwensen van moslims? Wat waren de totale renovatiekosten en hoe verhouden deze tot de algemeen gangbare renovatiekosten? Vallen deze kosten onder de Diensten Algemeen Economische Belang? Zo ja, vindt u dit gerechtvaardigd? Zo nee, wat betekent dit voor de woningtoewijzing door Eigen Haard?
Het belangrijkste doel van het project van 188 woningen was om te komen tot energiezuinige woningen en hier zijn ook de meeste kosten in gaan zitten (de totale verbouwkosten betroffen ongeveer 183.000 euro per woning)3. De extra kosten per woning met betrekking tot de woonwensen betreffen alleen de kraantjes van 25 euro per stuk (materiaalkosten). Aangezien het een renovatieproject betreft van sociale huurwoningen zijn deze gerealiseerd als Dienst van Algemeen Economisch Belang en worden de woningen toegewezen overeenkomstig het reguliere toewijzingsbeleid. Dit betekent dat de woning in beginsel wordt toegewezen aan degene die aan de beurt is met een inkomen tot 33.665 euro.
In hoeverre is hierbij volgens u sprake van verspilling van maatschappelijke gelden die anders gebruik zou kunnen worden gemaakt voor extra sociale huurwoningbouw of andere renovatiewerkzaamheden in Amsterdam? Wat is uw opvatting daarover?
Het bedrag waar in dit geval sprake van is, is niet dermate hoog dat hier andere projecten van zouden kunnen worden bekostigd. Met het aanbrengen van het kraantje wordt de indruk gewekt dat hier vanwege de religie van een specifieke groep bewoners een voorziening is aangebracht.
Deelt u de opvatting dat woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op woonwensen van diverse geloofsgroepen in dit land? Is er volgens u sprake van overschrijden van eigenlijke taken die toebehoren aan woningcorporaties? Zo ja, wat zou u daar tegen kunnen doen? Zijn er meer soortgelijke initiatieven van woningcorporaties in Nederland, dan wel bij Eigen Haard? Zo ja, welke?
Op grond van de regelgeving zoals deze in artikel 12 van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) is vastgelegd draagt de corporatie zorg voor het bouwen van zodanige woongelegenheden of het treffen van zodanige voorzieningen daaraan, dat deze, gegeven de omstandigheden ter plaatse, zo goed mogelijk passen bij de te huisvesten personen. In dit kader past het om de wensen van de bewoners mee te nemen in de bepaling van de woonkwaliteit en de leefomgeving.
Specifiek religieuze wensen passen daar niet in. Ten aanzien van woningen die door corporaties zijn gerealiseerd en die inspelen op specifieke woonwensen van diverse groepen zijn vanaf rond 1990 diverse voorbeelden te vinden in Nederland. Zo is woningcorporatie Harmonisch Wonen in Lelystad gericht op bewoners die willen leven in de Vedische traditie. Daarnaast verhuren woningcorporaties bijvoorbeeld complexen aan woongroepen voor Nederlandse, Hindoestaanse, Antilliaanse, Chinese, Turkse en ook vegetarische ouderen. Deze woonvormen bieden ouderen de kans om met gelijkgezinden te wonen. Meestal zijn er bij deze woningen gemeenschappelijke ruimten gerealiseerd. Een deel van deze gemeenschappelijke ruimten zou kunnen worden gebruikt voor religieuze doeleinden. Ik vind het ongewenst dat met maatschappelijk bestemd geld woningen specifiek worden gebouwd voor en/of verhuurd aan religieuze groepen. Ik verwacht van woningcorporaties dat hun woningen toegankelijk zijn voor iedereen die hier op volkshuisvestelijke gronden voor in aanmerking komt. Ik zal hierover met Aedes in contact treden.
Deelt u de opvatting dat deze speciale woningen voor moslims segregatie verder in de hand werken en dat het apart wonen tevens belemmerend kan werken voor de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving? Kunt u tevens voorstellen dat er moslims zijn in dit land die hier helemaal niet op zitten te wachten, die niet anders zouden willen worden behandeld dan alle andere Nederlanders, gelovig of niet gelovig?
Vanuit integratiebeleid staat voorop dat iedereen, ongeacht afkomst, participeert in de Nederlandse samenleving. Concentratie en/of maatschappelijke afzondering op basis van etniciteit is daarom een punt van aandacht. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hier in casu sprake van is.
De 825.000 moslims in Nederland kennen een grote verscheidenheid qua etniciteit, opleidingsniveau, geloofsstroming en algemene opvattingen; ik kan mij dan ook goed indenken dat de meningen over deze kwestie onder de moslims in ons land wijd uiteenlopen.
Deelt u de opvatting dat gemeenschapsgeld in Nederland nooit gebruikt mag worden om voorzieningen te treffen die mannen en vrouwen van elkaar scheiden? Zo ja, welke conclusies kan en wilt u verbinden aan deze handelswijze van Eigen Haard?
Ik vind dat voorzieningen die ongelijkheid tussen mannen en vrouwen vergroten niet gefinancierd moeten worden met gemeenschapsgeld.
Alhoewel ik het in dit geval niet aan de orde acht, zal ik indien sprake is van betekenisvolle investeringen van corporaties gericht op de uitoefening van een bepaalde religie, deze corporaties daar op aanspreken en zo nodig het mij ter beschikking staande wettelijke instrumentarium inzetten.
De uitspraak van de voorzieningenrechter te Groningen inzake de strafrechtelijke ontruiming van krakers op grond van art. 551a Sv. |
|
Ard van der Steur (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter te Groningen van 5 oktober 2012 waarbij ontruiming geweigerd wordt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak in het licht van de doelstelling van de Wet kraken en leegstand en de noodzaak tot adequate handhaving daarvan?
Het vonnis is nog niet onherroepelijk omdat de Staat hoger beroep heeft ingesteld. Zolang de zaak onder de rechter is, onthoud ik me van een oordeel.
Bent u van mening dat door deze uitspraak de handhaving van deze wet onder druk komt te staan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om toch het kraakverbod te kunnen handhaven? Zijn er wijzigingen in de wet nodig om de geconstateerde problemen op te lossen en zo ja, wanneer komt u met voorstellen daartoe naar de Kamer?
Nee. In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. Dat betekent echter niet dat het kraakverbod niet meer zou kunnen worden gehandhaafd. Zo heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2012 in een tweetal zaken een gevorderd verbod op strafrechtelijke ontruiming niet toegewezen.
Kunt u een overzicht geven van de succesvolle ontruimingen op strafrechtelijke grondslag afgezet tegen de ontruimingen op civiele grondslag? Is het mogelijk een overzicht te verstrekken van de stand van de jurisprudentie op dit punt op dit moment?
Van ontruimingen op civiele grondslag worden geen gegevens bijgehouden. Wel zijn gegevens beschikbaar van de afloop van kort gedingprocedures bij rechtbanken tegen voorgenomen strafrechtelijke ontruimingen sinds 1 maart 2011.
Van de 131 aangespannen kort gedingen2 hebben de krakers 66 zaken weer ingetrokken en zijn de krakers vrijwillig vertrokken. 10 zaken zijn nog in behandeling bij de rechter. In de resterende 55 zaken hebben de rechtbanken in 51 gevallen de strafrechtelijke ontruiming toegestaan. Slechts in 4 zaken heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontruiming niet door mocht gaan. Daarvan is de strafrechtelijke ontruiming in twee zaken in de tweede instantie alsnog toegestaan en is in de zaak van 5 oktober 2012 hoger beroep ingesteld. In de vierde zaak zou ontruiming de toegang tot een ander pand belemmeren. Opgemerkt moet worden dat lang niet alle aangekondigde ontruimingen tot een kort gedingprocedure leiden. Ervaring in Amsterdam wijst uit dat het aantal ontruimde kraakpanden een factor 5 à 6 hoger ligt dan het aantal aangespannen kort gedingen.
Het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur»?1
Ja.
Is het waar dat woningbezitters die hun huis tijdelijk willen verhuren door de grote banken, waaronder staatsbank ABN-AMRO, worden verplicht, dan wel zeer streng worden aangeraden om zich te wenden tot slechts drie door hen geselecteerde partijen en hierdoor alle andere partijen op de (tijdelijke) verhuurmarkt worden uitgesloten door de banken? Zo ja, welke partijen? Zo nee, wat klopt er dan wel van deze berichtgeving?
In hypotheekvoorwaarden wordt verhuur van de woning veelal verboden. Banken moeten daarom toestemming geven voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Omdat bij verhuur op grond van de Leegstandwet de huur bij verkoop van de woning eenvoudig kan worden opgezegd staan banken, zoals ook is gemeld in de brief van 17 januari 2012 over ondermeer tijdelijk huren en de Leegstandwet (Kamerstukken II 2011–2012, 27 926 nr. 178) hier in het algemeen positief tegenover. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft dit deze zomer nogmaals bevestigd, naar aanleiding van een rondvraag bij diverse banken.
In bovengenoemd Telegraaf-artikel worden ABN AMRO, ING, SNS Reaal, Van Lanschot en Obvion genoemd als banken die aan het verlenen van toestemming voor tijdelijke verhuur de voorwaarde verbinden dat dit via door hen geselecteerde bemiddelingsbureaus gebeurt.
ABN AMRO geeft aan bij tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet te werken met enkele «preferred suppliers», te weten Overbruggingsverhuur.nl, Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Huisover.nl. De bank geeft klanten een dringend advies om bij tijdelijke verhuur met een van deze partijen in zee te gaan. Het gaat niet om een verplichting.
ING werkt samen met dezelfde drie partijen, en verplicht huiseigenaren met deze partijen te werken wanneer zij toestemming willen krijgen voor tijdelijke verhuur. De ING heeft met enkele andere partijen overleg om dit aantal van drie uit te breiden.
Ook Obvion en SNS geven slechts toestemming voor tijdelijke verhuur als dit via twee door hen geselecteerde partijen gaat. Dit zijn Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Overbruggingsverhuur.nl.
Van Lanschot bank geeft aan in het geheel niet met bemiddelingsbureaus samen te werken.
Wat vindt u van het feit dat commerciële makelaars hierdoor effectief uitgesloten zijn van de tijdelijke verhuurmarkt voor particuliere woningeigenaren? Komt de keuzevrijheid voor consumenten hiermee niet in het geding? Deelt u de opvatting dat hierdoor sprake kan zijn van een prijsopdrijvend effect, omdat banken geen andere toetreders tot de markt van makelaars bij tijdelijke verhuur toelaten? Vindt u deze situatie wenselijk voor de woningbezitters, in het licht van het feit dat huizen langer te koop staan en tijdelijke verhuur een optie is die door steeds meer woningbezitters wordt toegepast? Zo nee, kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat zowel de keuzevrijheid als het risico van prijsopdrijving wordt voorkomen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze situatie te veranderen?
Om woonruimte tijdelijk te kunnen verhuren op grond van de Leegstandwet dient een vergunning aangevraagd te worden bij de gemeente, in de huurovereenkomst te worden verwezen naar die vergunning, toestemming te worden gevraagd aan de bank wanneer de hypotheekvoorwaarden verhuur verbieden en navraag te worden gedaan bij de verzekeraar over de dekking van de opstalverzekering bij verhuur.
Zowel het ministerie voor Wonen en Rijksdienst, Vereniging Eigen Huis als de VNG geven op hun websites uitgebreide informatie over verhuur op grond van de Leegstandwet. Vereniging Eigen Huis heeft op haar website een modelhuurovereenkomst beschikbaar voor verhuur op grond van de Leegstandwet. Deze modelhuurovereenkomst voldoet aan de voor Leegstandwet-verhuur geldende voorwaarden.
Banken geven aan in het verleden geconfronteerd te zijn met ondeugdelijke contracten. Dit is zowel voor de bank als voor de eigenaar een probleem; wanneer in het huurcontract niet aan de voorwaarden van de Leegstandwet wordt voldaan geldt de reguliere huurbescherming en kan de huur bij verkoop niet worden opgezegd. Om die reden hebben bovengenoemde banken er voor gekozen om tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet uitsluitend toe te staan wanneer dit door een bemiddelingsbureau wordt geregeld waarvan zij weten dat dit correcte huurovereenkomsten hanteert.
Onder welke voorwaarden banken hun toestemming voor tijdelijke verhuur geven, kan ik uiteraard niet voorschrijven. Dat valt onder de bevoegdheid van de hypotheekbanken zelf, zo lang zij zich daarbij aan geldende wet- en regelgeving houden. Desalniettemin acht ik een verplichting voor een woningeigenaar om gebruik te maken van bepaalde bemiddelingsbureaus in het algemeen niet wenselijk voor de hypotheekverstrekkers enerzijds en woningeigenaren anderzijds.
Banken zouden erbij gebaat zijn zorg te dragen voor een concurrerend klimaat op de markt voor de bemiddeling bij tijdelijke verhuur in geval van leegstand, waardoor ook op termijn kwalitatief goede bemiddeling is gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door objectieve criteria te stellen waaraan de bemiddeling zou moeten voldoen, in plaats van specifieke bemiddelingsbureaus te verplichten of aan te bevelen.
Woningeigenaren kunnen zelf tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet gemakkelijk regelen, aan de hand van de informatie die ondermeer door Vereniging Eigen Huis en het ministerie voor Wonen en Rijksdienst beschikbaar is gesteld. Wanneer eigenaren behoefte hebben aan hulp van een bemiddelingsbureau, makelaar of andere adviseur, zouden ze dat mijns inziens zelf moeten kunnen kiezen. Ik kan me daarbij wel voorstellen dat banken hen bij de keuze van een adviseur ondersteunen.
Ik zal hierover in overleg treden met de betreffende banken.
Wat vindt u ervan dat banken in het artikel aangeven dat de commerciële makelaars niet in staat zijn geweest om deugdelijke contracten af te sluiten, waardoor er extra werkbelasting wordt veroorzaakt en banken meer risico’s lopen omdat woningen onverzekerd kunnen blijken bij schade door slechte afspraken? Vindt u de door de banken getroffen maatregel proportioneel in relatie tot de risico’s die zij mogelijk lopen en de consequentie dat woningbezitters beperkt worden in hun keuzevrijheid? Bent u bereid om met de banken alternatieve mogelijkheden te bespreken om «slechte afspraken» te voorkomen, zoals modelhuurovereenkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat, gelet op het feit dat in het artikel wordt gesproken over malafide praktijken bij tijdelijke verhuur en wordt gesteld dat er een goede screening van de huurder nodig is om eventuele malafide praktijken te voorkomen, malafide praktijken moeten worden aangepakt en dat dit verankerd moet worden in de herziening van de Leegstandswet?
Een woningeigenaar die zijn woning wil verhuren doet er goed aan om zich te verdiepen in wat er allemaal komt kijken bij verhuur. Vereniging Eigen Huis geeft op haar website tips waar op moet worden gelet. Een goede verhuurmakelaar zal in dezelfde geest te werk gaan.
Een goede screening van huurders is bovenal in het belang van de verhuurder, en hoeft niet wettelijk te worden verplicht. Wanneer een huurder illegale praktijken uitoefent in de gehuurde woning, dan kan de verhuurder het huurcontract opzeggen. Eventuele schade kan middels een civielrechtelijke procedure op de huurder worden verhaald. Dat kan eventueel ook bij de verhuurbemiddelaar, indien kan worden aangetoond dat deze weet en/of profijt heeft gehad van de illegale praktijken van de huurder.
Ik heb eerder aangegeven, naar aanleiding van vragen van het lid De Boer (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel nr. 1442), dat de aanpak van malafide praktijken door makelaars niet gepaard moet gaan met meer regels. Overigens merk ik op dat illegale praktijken door huurders zich bij alle verhuurde woningen kunnen voordoen, niet alleen bij tijdelijk verhuurde woningen. Een aanpassing van de Leegstandwet ligt om deze redenen dan ook niet voor de hand.