De situatie van Assyrische christenen in het Noorden van Irak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van diverse rapporten waarin wordt gesproken van oneerlijke rechtsgang en geweld door Koerdische autoriteiten tegen Assyrische christenen en andere minderheden in Noord-Irak?1
Ja.
Wat is de inzet van de Nederlandse regering en de Europese Unie om het recht op een eerlijke rechtsgang in de Koerdische regio te bevorderen en marteling tegen te gaan?
Nederland spant zich, zowel bilateraal als multilateraal, in om de Irakese rechtsstaat te versterken. In contacten met Irakese autoriteiten en ook met autoriteiten in de Koerdische regio wordt het onderwerp mensenrechten regelmatig besproken en daarbij komen ook de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en het tegengaan van marteling aan de orde. Tevens wordt expliciet aandacht gevraagd voor de situatie van etnische en religieuze minderheden en andere kwetsbare groepen.
Mensenrechten maken daarnaast integraal deel uit van de activiteiten van EUJUST LEX, de EU-missie die tot doel heeft de Irakese veiligheidssector te versterken. In de trainingen besteedt de missie aandacht aan het respecteren van mensenrechten in het dagelijkse werk van de Irakese deelnemers. Zo wordt er bijvoorbeeld stilgestaan bij gebruikte verhoortechnieken, veiligheidshandhaving en behandeling van gevangenen.
Bent u bekend met de zaak van Robert Aowyamlik, die is gemarteld en gedwongen documenten te tekenen waarin hij bevestigt dat hij zijn zus heeft vermoord?2
Ja.
Bent u bereid om bij de Koerdische autoriteiten aan te dringen op een eerlijk proces voor Robert Aowyamlik, en zo ja, op welke wijze wilt u zich hiervoor inspannen?
Nederland en de EU volgen voor zover mogelijk de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en dus ook op het gebied van religieuze minderheden in Irak op de voet. Het recht dat alle gevangenen hebben op een eerlijk proces wordt steeds benadrukt in gesprekken met de Irakese autoriteiten, zowel in Bagdad als in de Koerdische regio. Indien de gelegenheid zich voordoet zal de zaak van dhr. Aowyamlik worden opgebracht.
Welke mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse ambassade of het consultaat in de Koerdische regio toe te zien op een eerlijke rechtsgang?
Zie antwoord vraag 4.
Uitstel van het te houden referendum in Zuid-Soedan |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote zorgen om vertraging referendum Zuid-Soedan»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat het referendum op de geplande datum plaatsvindt, waartoe ook president Obama heeft opgeroepen?
Ja, ik heb daar zelf ook toe opgeroepen.
Wat is er tijdens het spoedberaad in New York gewisseld? Wat is er ingebracht door Nederland en wat is er afgesproken? Op welke wijze kan de internationale gemeenschap, de EU en Nederland in het bijzonder, nader hulp geven bij de voorbereidingen?
Bijna alle sprekers tijdens het spoedberaad benadrukten het belang van het referendum. Nederland heeft ingebracht dat de referenda voor Zuid-Soedan en Abyei gehouden dienen te worden zoals gepland. In het communiqué dat uitgebracht is, is dit opgenomen. De vicepresident van Noord-Soedan, Taha, en de president van Zuid-Soedan, Salva Kiir, zeiden gecommitteerd te zijn aan het referendum. De EU en NL kunnen hieraan bijdragen door via diplomatieke kanalen te blijven aandringen op tijdige voorbereidingen en daar waar noodzakelijk te bemiddelen tussen de partijen. Ook ondersteunt Nederland financieel de voorbereiding van de referenda via de VN.
Wat is de stand van zaken van de plannen in EU-verband voor de verschillende scenario’s voor de periode na 2011, als het Comprehensive Peace Agreement (CPA) afloopt, zoals ook door u is verwoord in uw brief van 25 mei jongstleden?2
Op 17 september organiseerde de EU een high level bijeenkomst in Brussel waarin EU-landen samen met Wereldbank en de VN spraken over de wijze waarop capaciteitsopbouw in Zuid-Soedan versterkt zou kunnen worden na 2011. De EU heeft benadrukt na 2011 bij Zuid-Soedan betrokken te zullen blijven. De nieuwe EU Speciale Vertegenwoordiger Rosalind Marsden heeft met de belangrijkste actoren in Soedan gesprekken gevoerd en benadrukt dat er snel een oplossing dient te komen voor de problemen in Darfur. Daarnaast heeft de EU gepleit voor verlenging van het mandaat van de onafhankelijke rapporteur voor de mensenrechten.
Op welke wijze wordt er druk uitgeoefend op de Soedanese autoriteiten om marteling en het oppakken van journalisten en mensenrechtenverdedigers in de aanloop naar het referendum tegen te gaan? Welke (aanvullende) activiteiten ondernemen de EU-ambassades ter plaatse ter uitvoering van de EU-richtlijnen inzake mensenrechtenverdedigers?3
Zowel in bilateraal als multilateraal verband oefent Nederland samen met EU-partners druk uit op de Soedanese autoriteiten en de Zuid-Soedan Referendum Commissie om repressie tegen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld als journalisten en mensenrechtenverdedigers tegen te gaan. In dat verband wordt ook gewezen op het belang van een geloofwaardig referendumproces waarin zowel voor- als tegenstanders van afscheiding van Zuid-Soedan zich openlijk moeten kunnen uitspreken. De Nederlandse ambassade heeft regelmatig contact met individuele mensenrechtenverdedigers. Ter uitvoering van de EU-richtlijnen inzake mensenrechtenverdedigers stelt de EU schendingen en beperkingen aan de orde tijdens de reguliere mensenrechtendialoog met de Soedanese autoriteiten. In de aanloop naar het referendum hebben de EU-lidstaten afgesproken de frequentie van contacten met mensenrechtenverdedigers te verhogen.
Is de geplande EU-waarnemingsmissie ten behoeve van het referendum al in Soedan aanwezig om de voorbereiding te observeren? Zo nee, vanaf wanneer zal deze missie haar taak oppakken? Welke afspraken zijn er gemaakt voor de uitvoering van de taken van deze missie? Hoe staat het met de veiligheid van deze waarnemers?
De EU-waarnemingsmissie zal zo spoedig mogelijk na het sluiten van een Memorandum of Understanding (MoU) met de Soedanese autoriteiten haar werkzaamheden in Soedan oppakken. De missie zal zowel de registratiefase als het referendum zelf waarnemen. In het MoU worden praktische afspraken opgenomen over de uitvoering van de missie. De veiligheid van de waarnemers is een hoge prioriteit voor de EU en zal prominent in het MoU worden opgenomen.
De totstandkoming van één centrum voor kinderoncologische zorg |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van de onrust en vertraging omtrent de totstandkoming van één centrum voor kinderoncologische zorg?1
VWS is ben door zowel het NKOC als door de NFU op de hoogte gesteld van het initiatief van het NKOC om kinderoncologische zorg aan te gaan bieden en van de verschillen van inzicht die daaromtrent bestaan.
Op voorhand wil ik opmerken dat de formele verantwoordelijkheid van het departement ten aanzien van dit initiatief pas in beeld komt als dit initiatief tot nieuwe vergunningaanvragen en/of nieuwe financieringsarrangementen zou leiden. Dat is nu nog niet aan de orde. Ik merk op dat ik dit initiatief van kinderoncologen nu werkzaam in academische centra en van de vereniging van ouders van kinderen met kanker zie als een vorm van nieuwe toetreding, hetgeen niet automatisch inhoudt dat daarmee sprake is van één kinderoncologisch centrum in Nederland.
Kunt aangeven op welke wijze is gekozen voor het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam als het nieuwe kinderoncologisch centrum? Welke procedure is gevolgd?
Voor alle duidelijkheid merk ik op dat het om een procedure gaat die geheel onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van de coöperatie Nationaal Kinderoncologisch Centrum (NKOC) valt. Uit navraag is mij gebleken dat het bestuur voor de locatie van het NKOC een aantal criteria heeft geformuleerd. Deze locatiecriteria hebben betrekking op:
Het verzoek om een bieding te doen is 18 maart 2010 verstuurd naar de universitaire medische centra (UMC’s) en enkele topziekenhuizen in Nederland. De uiterste reactiedatum was 1 juni 2010. Ook is dit voornemen in de pers gecommuniceerd. Er zijn door het NKOC diverse voorstellen voor vestiging van het NKOC ontvangen. Geen van de UMC’s heeft op dit verzoek gereageerd.
De ontvangen voorstellen voor een locatie zijn beoordeeld op basis van genoemde criteria door een onafhankelijke commissie bestaande uit (inter)nationale hoogleraren met deskundigheid op het gebied van de kinderoncologie, oncologie en research onder voorzitterschap van dr. E. Borst. De biedingen zijn door de commissie bestudeerd en de biedende partijen zijn gehoord. De commissie heeft vervolgens unaniem aan het bestuur van de coöperatie geadviseerd te kiezen voor het voorstel van het NKI-AVL, dat zij als «een zeer kansrijk initiatief van hoge kwaliteit» beoordeelde. Dit advies is door het bestuur van de coöperatie overgenomen en sindsdien zijn onderhandelingen met het NKI-AVL te Amsterdam gaande. De inhoud van de biedingen is door de commissie vertrouwelijk behandeld en de andere bieders zijn om dezelfde reden niet bekend gemaakt.
Was deze procedure voldoende transparant en hadden alle bieders gelijke kansen?
Aan mij is meegedeeld dat de criteria, voorzien van uitgebreide toelichting, door het NKOC aan de aangeschreven partijen en andere geïnteresseerden zijn toegezonden. Geen enkel bod is uitgesloten en de onafhankelijke locatiekeuzecommissie heeft de biedingen volgens de gestelde criteria beoordeeld en de bieders gehoord, om vervolgens tot een unaniem advies te komen.
Zo ja, kunt u aangeven waarom de Universitaire Medische Centra (UMC’s) niet akkoord gaan met de keuze van één kinderoncologisch centrum bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis?
Ik merk op dat de locatiekeuze van een nieuwe toetreder voor kinderoncologische zorg niet het akkoord behoeft van de UMC’s. Het initiatief interfereert echter met de plannen die de UMC’s verenigd in de NFU zelf ontwikkelen met betrekking tot concentratie van kindergeneeskundige zorg in den breedte. De UMC’s hebben mij laten weten dat de concentratie van de kinderoncologie een hoge prioriteit heeft, maar desalniettemin in samenhang gezien moet worden met de concentratie van andere topreferente gebieden binnen de kindergeneeskunde. De UMC’s menen voorts dat het noodzakelijk is om kinderoncologie daar te laten plaatsvinden waar ook andere kindergeneeskundige disciplines voorhanden zijn. Dat vind ik geen onredelijk standpunt. Ik vind dat ook een betere basis voor kennisverbreding en kennisdeling. Ik heb inmiddels begrepen dat de initiatiefnemers van het NKOC en de NFU intensief met elkaar in gesprek zijn en elkaar in een oplossing lijken te gaan vinden. Het zou mij zeer verheugen als zij daarin slagen.
In hoeverre acht u de opstelling van de UMC’s in overeenkomst met de aanbevelingen van de commissie-Borst?
Nu partijen elkaar lijken te vinden zie ik geen discrepantie met de aanbevelingen van de commissie Borst.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de opstelling van de UMC’s voor de kwaliteit en de kosten van de kinderoncologische zorg?
Er bestaat vrij brede consensus dat concentratie van hoogcomplexe zorg de kwaliteit en in dit geval de overlevingskansen van kinderen ten goede kan komen. De NFU geeft aan dat zij haar verantwoordelijkheid zal nemen om met professionals de topreferente zorg verder te optimaliseren door beargumenteerd te concentreren. Dat hoeft overigens geen volledige concentratie te betekenen. Overigens gaan zowel het initiatief van het NKOC als voorstellen van de UMC’s uit van bundeling van expertise, maar tevens van zogenaamde «shared care centers», waarmee niet alle behandelingen noodzakelijkerwijs in één gebouw op één locatie plaats vinden. Ik zou volledige concentratie in één gebouw ook kwetsbaar vinden. Omdat de partijen elkaar nu lijken te vinden in één gemeenschappelijk voorstel, ziet het er dus naar uit dat er geen verschillen meer bestaan voor wat betreft de organisatie van de kinderoncologische zorg, en dus ook voor de uitkomsten daarvan.
Kunt u tevens aangeven wat de opstelling van de UMC’s betekent voor toekomstige concentraties van zorg die uit het oogpunt van kwaliteit van de zorg noodzakelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid actie te ondernemen zodat één centrum voor kinderoncologische zorg zo snel mogelijk in Nederland kan worden gerealiseerd?
Kinderoncologie is hoogcomplexe zorg en concentratie van hoogcomplexe zorg kan de kwaliteit van zorg verbeteren. Ik ben daarom van mening dat concentratie van kinderoncologie kwaliteitsverbetering tot gevolg kan hebben. Daarbij gaat het wat mij betreft vooral om bundeling van expertise. Behandeling of delen daarvan kunnen heel goed in de eerder genoemde «shared care centers» verspreid over het land plaatsvinden. Ik wil verder in het midden laten hoe de institutionele inkadering zou moeten plaatsvinden. De gezamenlijke initiatiefnemers van een nieuw kinderoncologisch centrum zullen dat op eigen kracht moeten realiseren. Ik realiseer mij daarbij goed dat het vraagstuk om op een robuuste wijze organisatorisch vorm te geven aan toekomstbestendige kwalitatief goede zorg voor partijen een complexe aangelegenheid is.
Het heffen van hondenbelasting voor de financiering van de gemeentelijke opvangplicht van loslopende dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het college van Burgermeester en Wethouders van Veere (Zeeland) om de hondenbelasting in haar gemeente met vijf procent te verhogen om daarmee de opvang van loslopende dieren te bekostigen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de keuze een bepaalde categorie burgers te belasten voor de financiering van een algemene overheidstaak, in dit geval hondenbezitters die moeten opdraaien voor de kosten van de gemeentelijke plicht tot het opvangen van loslopende dieren?2
De hondenbelasting is – net zoals de onroerendezaakbelasting – een algemene belasting die gemeenten op grond van de gemeentewet mogen heffen. Omdat het een algemene belasting betreft staat het gemeenten vrij om te bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed, dus ook om (een deel van) de opbrengst aan te wenden voor de opvang van loslopende dieren in een gemeente.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid een willekeurige hondenbezitter in uw ogen heeft voor de opvang van loslopende dieren in de gemeente waar hij woont?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de hondenbelasting een algemene belasting. Dit betekent dat de wijze waarop de gemeente Veere de middelen, verkregen van «een willekeurige hondenbezitter», besteed een lokale afweging is. Het kabinet kan en wil niet in deze bevoegdheid treden.
Primair verantwoordelijk dat een hond geen zwerfdier wordt is uiteraard de eigenaar van de hond. Daarnaast kunnen echter ook handelaren en fokkers een rol spelen bij het voorkomen dat honden uiteindelijk eindigen als zwerfdieren. Het goed informeren van potentiële kopers van honden is daarbij van groot belang. Aan die informatievoorziening draagt ook de overheid bij via een bijdrage aan het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren. Op de website van dit informatiecentrum kunnen potentiële kopers informatie verkrijgen alvorens over te gaan tot het aanschaffen van een hond.
Welke invloed schrijft u aan een willekeurige hondenbezitter toe als het gaat om impulsaankopen en het dumpen van dieren door derden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bovengenoemde factoren van grote invloed zijn op het aantal loslopende dieren dat jaarlijks wordt aangetroffen? Welke invloed schrijft u in dit verband toe aan fokkers, handelaren en detaillisten die financieel belang hebben bij de verkoop van zoveel mogelijk dieren?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het rechtvaardig dat een willekeurige hondenbezitter, die zijn hond misschien wel uit het asiel heeft gehaald en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het oplossen van het opvangprobleem, moet betalen voor de financiering van de opvang van gedumpte dieren, terwijl de gezelschapsdierensector helemaal niets hoeft bij te dragen aan de opvang van dieren waar zij nota bene – via fok, handel en verkoop – geld aan heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat de gezelschapsdierensector jaarlijks een omzet draait van 2,1 miljard euro en dat dit bedrag ieder jaar stijgt?
Het cijfer 2,1 miljard is mij bekend uit het rapport «Gedeelde Zorg, Feiten en Cijfers» van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA). Wij beschikken niet over harde cijfers over de toename van de jaarlijkse omzet.
Deelt u de mening dat het invoeren van een heffing op de verkoop van dieren – te betalen door fokkers, handelaren en verkopers – zowel het aantal impulsaankopen kan remmen als een financiële basis kan vormen voor de opvang van gedumpte dieren? Zo neen, kunt u toelichten waarom u denkt van niet? Zo ja, bent u bereid voorbereidingen te treffen om een dergelijke heffing in te voeren?
In het idee om een (extra) heffing op de verkoop van dieren te introduceren zien wij niets. De gezelschapsdierensector wordt op normale wijze in de belastingheffing betrokken (BTW, winstbelasting etc.) en wij zien geen aanleiding om aan deze sector een extra heffing op te leggen voor de specifieke doeleinden die worden genoemd. Het heffen van (extra) belasting is niet het aangewezen instrument om inhumaan en onverantwoord omgaan met gezelschapsdieren tegen te gaan.
Kunt u inzicht geven in de manier waarop gemeenten hun wettelijke plicht tot het opvangen van loslopende dieren invullen, en welke middelen daarmee gemoeid zijn? Heeft u de indruk dat gemeenten over voldoende middelen beschikken om hun taken op dit gebied te vervullen en dat gemeenten hun verplichtingen in deze daadwerkelijk nakomen? Zo ja, kunt u dit toelichten en hoe verklaart u in dit verband het besluit van de gemeente Veere om zich tot hondenbezitters te wenden om haar opvangtaken te kunnen financieren? Hoe verklaart u voorts het grote aantal noodlijdende (particuliere) opvangcentra dat zich over loslopende dieren zoals katten, konijnen en knaagdieren ontfermt?
Het Rijk heeft geen gedetailleerd inzicht in de uitgaven die gemeenten maken voor de verschillende gemeentelijke taken en dus ook niet voor het opvangen van loslopende dieren. Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven, is de hondenbelasting een algemene belasting waarvan de opbrengst ten gunste komt van de algemene middelen van de gemeente, net zoals bijvoorbeeld de onroerende-zaakbelasting of de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het is een intern democratisch afwegingsproces binnen de gemeente waaraan deze vrij besteedbare middelen worden uitgegeven. Uiteraard dient de gemeente wel te voldoen aan de haar in de wet opgedragen taken, zoals de plicht om dieren gedurende 2 weken op te vangen.
Teneinde gemeenten met elkaar in contact te brengen en te informeren over diverse aspecten van het dierenwelzijnsbeleid dat zij kunnen, dan wel wettelijk verplicht zijn te voeren heeft de minister van voormalig LNV dit jaar met de Dierenbescherming en Van Hall Larenstein voor de derde keer de gemeentelijke conferentie dierenwelzijnsbeleid georganiseerd op 14 oktober.
Bent u bereid de gemeente Veere aan te spreken op de invoering van een oneerlijke belasting(verhoging) voor hondenbezitters? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, wij zien geen aanleiding de gemeente Veere aan te spreken (zie antwoord bij vraag 2). De gemeente heeft de autonome bevoegdheid om te bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed. Ook de tariefstelling is aan de gemeente, tenzij er sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Daarvan is bij een verhoging van 5% geen sprake.
Onderschrijft u de constatering dat er in het gemeentelijk beleid rond de opvang van loslopende dieren sprake is van grote verschillen tussen gemeenten onderling? Zo neen, waar baseert u dat op? Zo ja, deelt u de mening dat het tijd is te werken aan een uniforme financieringssystematiek, waarbij te denken valt aan een vast bedrag per inwoner dat een gemeente moet reserveren voor de financiering van dierennoodhulp en/of aan het oormerken van middelen uit het Gemeentefonds voor de wettelijk verplichte opvang van loslopende dieren?
Gemeenten zijn vrij om op eigen wijze te voldoen aan de wettelijke plicht van het bewaren van dieren gedurende twee weken. De gemeente kan invulling geven aan deze verplichting toegesneden op de situatie in de eigen gemeente. Omdat de situatie per gemeente kan verschillen kan ook het beleid en de afspraken met asielen per gemeente verschillen. Het staat de gemeente vrij om bij de VNG aan te dringen op een model beleid ten aanzien van de financiering van de opvang van dieren waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Indien de gemeente onvoldoende invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid is het aan de gemeenteraad de gemeentebestuurders hier op aan te spreken.
Het oormerken of reserveren voor middelen ten behoeve van de opvang van lopende dieren past niet in de systematiek van het gemeentefonds dat zich kenmerkt door kostenoriëntatie en globaliteit. Het aantasten van de vrije besteedbaarheid van het gemeentefonds is verder ook ongewenst. Gemeenten zijn heel wel in staat om zelf te bepalen waaraan zij de middelen voor de aan hen toebedeelde taken op de meeste efficiënte wijze kunnen besteden.
Acht u het rechtvaardig dat gemeenten de door hen geïnde hondenbelasting geheel of gedeeltelijk mogen besteden aan andere zaken dan voorzieningen voor honden? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, bent u bereid een koppeling in te stellen tussen hondenbelasting en de inzet van middelen ten behoeve van gemeentelijk hondenbeleid?
Zie de antwoorden bij 2 en 10. Gemeenten mogen zelf bepalen waaraan de opbrengst van de hondenbelasting wordt besteed.
De gevolgen van de uitvoering van de Wet kraken en leegstand |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit het Parool «Amsterdam gaat 200 panden ontruimen»1 en de uitzending van Uitgesproken?2
Ja.
Deelt u de analyse dat met de nieuwe Wet kraken en leegstand de ontruiming van kraakpanden door de politie vele malen laagdrempeliger en sneller zal laten verlopen dan het beëindigen van leegstand en invullen van panden door de gemeenten?
Ik merk op dat het lastig te vergelijken zaken betreft. Het aantal gekraakte panden in Nederland is naar schatting tussen de 500 en 1000 (2008)3. Bij leegstand gaat het echter om een geheel andere orde van getallen4.
De leegstand van kantoren is sinds 2008 bovendien nog flink toegenomen.
Gezien de getalsmatige verschillen ligt het daarom voor de hand dat de gekraakte panden sneller kunnen worden ontruimd dan leegstaande panden gevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat als gevolg van relatief gemakkelijke ontruiming en de juist zo complex georganiseerde invulling van panden, de totale leegstand van panden in Nederland niet enorm toeneemt?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is er op dit moment reeds sprake van een omvangrijk leegstandprobleem. Het al dan niet ontruimen van gekraakte panden zal daar nauwelijks invloed op hebben. De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat de VNG voor de gemeenten een handreiking leegstandbeleid maakt, met onder meer een modelverordening, zodat gemeenten op dit punt worden geholpen beleid te maken. Vanuit VROM/WWI wordt op dit moment hard gewerkt aan een actieprogramma leegstand kantoren.
Hierin zullen de betrokken partijen – markt en overheid – hun acties formuleren om structurele leegstand tegen te gaan en nieuwe leegstand te voorkomen.
Verder wordt in het Besluit Ruimtelijke Ordening tijdelijke herbestemming vergemakkelijkt en wordt de SER-ladder, een denkmodel bij de afweging van gemeenten bij een nieuwe ruimtevraag voor kantoren, voorgeschreven. Tot slot merk ik op dat de Wet kraken en leegstand zelf ook instrumenten bevat, waarmee gemeenten leegstand kunnen aanpakken, zoals een leegstandsregistratie en een verplichtende voordracht van een huurder door de gemeenten.
Welke negatieve gevolgen verwacht u verder, nu er de komende maand honderden panden ontruimd gaan worden?
Het kabinet verwacht daarvan geen negatieve gevolgen.
Welke opvangmaatregelen neemt u voor alle mensen die als gevolg van de ontruimingen ineens op straat komen te staan?
Het kabinet ziet geen aanleiding om maatregelen te treffen. Ik merk op dat de Wet kraken en leegstand begin juni 2010 door het parlement is aanvaard. Om die reden hadden alle partijen, waaronder de krakers, naar mijn mening redelijkerwijze ruim de tijd zich afdoende op de inwerkingtreding van deze wet op 1 oktober jl. voor te bereiden.
Wat gaat u doen om positieve gevolgen van het kraken, zoals weggeefwinkels, kunst- en culturele activiteiten (broedplaatsen) en opvangfuncties in kraakpanden, in steden en wijken te continueren?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde is geweest, hebben gemeenten voldoende mogelijkheden dergelijke activiteiten te faciliteren. Op dit moment bestaan er immers ook weggeefwinkels, kringloop- winkels en startmogelijkheden voor kunstenaars en bedrijfjes binnen de grenzen van de wet, bijvoorbeeld in voormalige kantoren. Het voormalige CBS-kantoor in Voorburg, waar nu een groot aantal startende bedrijven is gevestigd, is van dit laatste een voorbeeld.
Welke juridische en praktische gevolgen heeft de Wet kraken en leegstand voor het fenomeen antikraak wonen en voor alle mensen, waaronder duizenden studenten, die nu noodgedwongen op deze manier wonen?
De positie van de antikrakers verandert na inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand niet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement hebben de initiatiefnemers aangegeven na inwerkintreding van het wetsvoorstel nog wel degelijk een functie te zien voor vastgoedbeheerders die onder andere kantoren beheren door er antikrakers in te plaatsen. Ik heb geen reden hier aan te twijfelen.
Wanneer en hoe gaat u de Wet kraken en leegstand op onder meer bovenstaande aspecten evalueren en toetsen op effectiviteit?
In de wet Kraken en leegstand is opgenomen dat de wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd dient te worden. Hierbij zullen alle aspecten die in de voorgaande vragen zijn genoemd worden betrokken. Over de wijze waarop de evaluatie zal plaatsvinden, vindt nog besluitvorming plaats.
Malafide doorstarters in de transportsector |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten over fraude en andere misstanden in de transportbranche?1
Wij beschikken niet over actuele cijfers over fraude en misbruik bij faillissementen in de transportsector. Volgens de stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) waren er in 2009 ongeveer 155 faillissementen op een totaal van circa 12 000 vergunninghouders in de transportsector. Het aandeel faillissementen daarbinnen waarin eventueel sprake was van wederrechtelijk handelen zal dus, afgezet tegen het totaal aantal vergunninghouders, relatief gezien beperkt zijn. Wij zijn van mening dat wel aandacht voor de problematiek dient te blijven bestaan, gelet op de schade voor betrokkenen en de imagoschade voor de gehele sector. Voor de al genomen en onderhanden zijnde maatregelen verwijzen wij naar het antwoord op de vragen 2 en 5.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van 27 maart 1996 over nagenoeg dezelfde problematiek?2 Wat is er in de tussenliggende veertien jaar gebeurd? Wat is er bijvoorbeeld gedaan met de toezegging dat met name de doorstartersproblematiek aandacht verdient, waarmee ondernemers bedoeld werden die na een faillissement, met achterlating van schulden, de bedrijfsactiviteiten onder een andere naam voortzetten?
Ja. Destijds is ervoor gekozen de doorstartersproblematiek aan te pakken via de regelgeving op het terrein van (fraude bij) faillissementen en sociale premies en belastingen. Dat betekent dat vooral curatoren een belangrijke rol vervullen.
Daarnaast maakt de NIWO sinds 2003 zoveel mogelijk gebruik van het Bibob-instrumentarium bij het beoordelen van aanvragen voor (verlengingen van) vervoersvergunningen.
Op 13 september 2004 heeft de toenmalige Minister van Justitie het Actieplan bestrijding faillissementsfraude toegezonden aan uw Kamer (TK, 2003–2004, 27 244, nr. 22). Verder heeft het Wetenschappelijk onderzoek en documentatiecentrum (WODC) van het toenmalige Ministerie van Justitie onderzoek gedaan naar de aard en omvang en mogelijkheden van bestrijding van fraude en misbruik bij faillissementen (TK, 2005–2006, 27 244, nr. 25). Beide vormen mede het uitgangspunt voor de Aanwijzing opsporing en vervolging faillissementsfraude (2009A001) van het Openbaar Ministerie (OM), die op 1 maart 2009 in werking is getreden.
Thans willen sociale partners gezamenlijk nog een stap verder zetten in het bestrijden van malafide doorstarters in de transportsector. Zij zijn bezig een stichting op te richten die faillissementen in de transportsector nauwgezet gaat volgen en in geval van vermoedens van malafide praktijken de curator en/of rechter-commissaris zal verzoeken geen doorstart te laten plaatsvinden.
Is het waar dat het in de transportwereld vaak dezelfde ondernemers zijn die in opspraak komen door allerlei verplichtingen te negeren die een bedrijf heeft, zoals pensioenafdrachten doen en salaris betalen, en na een faillissement zomaar nieuwe vennootschapen kunnen starten? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat malafide ondernemers met een «kerstboom van besloten vennootschappen» hun bedrijfsvoering verbergen? Welke mogelijkheden zijn er dergelijke malafide doorstarters aan te pakken?
Ja. Op basis van de informatie van de NIWO kan worden geconstateerd dat het vaak gaat om dezelfde ondernemers. Vanzelfsprekend delen wij de mening dat het zeer onwenselijk is dat malafide ondernemers via niet transparante constructies hun bedrijfsvoering moeilijk inzichtelijk en controleerbaar maken. De politie, de FIOD-ECD en het OM kunnen de bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering inzetten om te proberen constructies met rechtspersonen te ontrafelen. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 5 en 6.
Hoe ernstig zijn naar uw mening de genoemde wantoestanden in het vrachtvervoer? Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan deze wantoestanden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naar uw mening voldoende mogelijkheden om de vervoersvergunning van een vervoerder in te trekken? Maakt de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) voldoende gebruik van deze mogelijkheden? Heeft de NIWO ook de mogelijkheid door vennootschappen heen te kijken en te beoordelen of er sprake is van een stroman om een malafide ondernemer af te dekken? Zo nee, zou dat niet mogelijk gemaakt moeten worden?
Ja. De Wet Wegvervoer goederen en de Wet Bibob bieden voldoende juridische mogelijkheden om de vervoersvergunning in te trekken. Bovendien worden de mogelijkheden voor het toetsen van de betrouwbaarheid van een vervoersonderneming met EU-Verordening 1071/2009 uitgebreid.
Als de NIWO twijfelt aan de betrouwbaarheid van een vervoersonderneming, eist zij een nieuwe integriteitsverklaring beroepsvervoer. Als de integriteitsverklaring niet wordt overgelegd, leidt dit tot intrekking van de vergunning.
In geval de NIWO twijfelt aan de vakbekwaamheid en/of de reële vestiging van de onderneming, wordt een nader onderzoek – al dan niet ter plaatse – ingesteld. Hierbij kan worden gekeken naar de vraag of sprake is van een stromanconstructie.
Wat is uw reactie op de constatering dat het onderzoek naar faillissementsfraudes onder druk staat, waardoor veel malversaties bij faillissementen onbestraft blijven?3
Het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake faillissementsfraude is opgenomen in de in antwoord 2 genoemde Aanwijzing en in de afspraken die het OM (periodiek) maakt met de politiekorpsen en de FIOD-ECD. Strafvorderlijk optreden is in beginsel complementair aan maatregelen die de curator kan nemen om de boedel te herstellen.
In heb geen zicht op het aantal malversaties bij faillissementen waartegen niet langs deze sporen wordt opgetreden.
Waarom is er nog steeds geen oplossing voor het feit dat de faillissementsboedel vaak ontoereikend is om de curator uit te betalen, waardoor de curator vermoedens van onregelmatigheden niet nader uitzoekt of aangifte doet bij het OM? Wordt ook actief onderzoek verricht naar ondernemers die een faillissement zien naderen en bewust zorgen voor een kleine boedel zodat nader onderzocht achterwege blijft? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al vele jaren de mogelijkheid voor curatoren om een beroep te doen op de garantstellingsregeling die wordt uitgevoerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Deze regeling geeft curatoren onder voorwaarden de zekerheid dat zij betaald worden voor het verrichten van bepaalde handelingen als zij een lege boedel aantreffen. Het is niet aan de overheid om in alle gevallen garant te staan als de boedel leeg is.
Noch curatoren, noch het OM hebben zicht op ondernemers die een faillissement zien naderen. Het is dan ook niet mogelijk preventief onderzoek te doen naar mogelijk nog te plegen faillissementsfraude.
Heeft de aanpak van faillissementsfraude prioriteit? Is het waar dat er een lijst bestaat met een rangorde in regio’s waarin faillissementsfraude aandacht krijgt, waarop bijvoorbeeld Drenthe onderaan staat?3 Welke maatregelen gaat u nemen de aanpak van faillissementsfraude te verbeteren?
De bestrijding van faillissementsfraude heeft geen afzonderlijke prioriteit. In het kader van het Intensiveringsprogramma Finec worden kennis, aandacht en alertheid voor het bestrijden van financieel-economische criminaliteit versterkt. Dat komt ook ten goede aan het bestrijden van faillissementsfraude. Ik ben niet bekend met het bestaan van een lijst met een rangorde van regio’s. De in antwoord 2 genoemde Aanwijzing is leidend en geeft richting aan de opsporing en vervolging van faillissementsfraude. Daarbij bepaalt de aard van de zaak of en zo ja, op welk moment, opsporing aangewezen is en welke opsporingsinstantie daarmee moet worden belast.
De situatie waarin een terminale patiënt geen zorg kreeg |
|
Renske Leijten |
|
Bent u van mening dat iemand met een urgente vraag goed te woord gestaan moet worden door een zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid na te gaan of dit is gebeurd? Zo nee, waarom niet?1
Ja, iemand moet altijd goed te woord worden gestaan.
Ik ben dit nagegaan bij het zorgkantoor in kwestie.
Is u bekend dat de familie van de terminale patiënt meerdere malen contact heeft gezocht met het zorgkantoor, maar daar geen gehoor kreeg? Hoe luidt uw reactie hierop?
Uit navraag bij het betreffende zorgkantoor blijkt dat er op een dag tweemaal contact is geweest. Het zorgkantoor heeft in deze gesprekken de klant uitleg gegeven over de PGB-stop en het advies afgegeven om contact op te nemen met de afdeling Zorgtoewijzing van het Zorgkantoor.
Deelt u de mening dat het voor een individu ingewikkeld is wie verantwoordelijk is voor het verkrijgen van zorg en dat een zorgkantoor immer zorgvuldig dient om te gaan met signalen van patiënten? Zo ja, bent u bereid de zorgkantoren hierop te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het proces is ingewikkeld en met de signalen van de patiënt moet altijd zorgvuldig worden omgegaan. Ik zal dit agenderen in het periodieke overleg dat mijn medewerkers met de zorgkantoren hebben.
Verwijzend naar uw antwoord op vraag 3, dat het voor het zorgkantoor onvoldoende duidelijk was dat er urgentie was bij de aanvraag voor overbruggende zorg in natura1, waar wijdt u dit aan?
Het zorgkantoor geeft aan dat de urgentie mogelijk is gebleken uit het klantcontact waarin de cliënt is verwezen naar de afdeling Zorgtoewijzing. De urgentie is niet gebleken uit het later door de cliënt ingestuurde reactieformulier. Dit betreft een formulier dat aan de cliënten wordt opgestuurd als gevolg van de PGB-stop en waarin de cliënt kan aangeven van welke van de mogelijkheden hij gebruik zou willen maken. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke klasses waren vermeld op de indicatie en zijn die klasses geen signaal voor het zorgkantoor om te weten dat het om een terminale patiënt gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De klasses op de indicatie kan ik uit oogpunt van privacy niet vermelden. Wel was op basis hiervan voor het zorgkantoor niet vast te stellen dat er sprake was van palliatieve terminale zorg. Voor een toelichting verwijs ik naar vraag
Is het mogelijk dat op de indicatie geen melding is gemaakt van palliatief terminale zorg? Zo ja, waardoor komt dit?
Palliatieve terminale zorg is geen apart in het Besluit zorgaanspraken (Bza) opgenomen aanspraak. Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg zijn als zodanig echter wel herkenbaar. Ik kan dit als volgt toelichten.
Palliatieve terminale zorg thuis bestaat uit een combinatie van persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Er zijn zes functiecombinaties mogelijk, afhankelijk van de behoefte aan toezicht (gedurende de nacht, overdag of beide) dan wel of het zwaartepunt van de zorgbehoefte verpleging is of persoonlijke verzorging. Indicatiebesluiten met deze functiecombinatie zijn herkenbaar als palliatieve terminale zorg indicatie omdat alleen in geval van palliatieve terminale zorg het besluit geldig blijft tot de verzekerde is overleden. In de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) zijn dergelijke besluiten herkenbaar omdat zij als enige een geldigheidsduur van 100 jaar mee krijgen.
Indicatiebesluiten voor palliatieve terminale zorg met verblijf zijn herkenbaar omdat vermeld staat dat het ZZP VV10 betreft, het zorgzwaartepakket dat specifiek bedoeld is voor mensen die aangewezen zijn op intensieve palliatieve-terminale zorg met verblijf.
Bent u van mening dat het essentieel is dat een vermelding voor palliatief terminale zorg op een indicatie van het uiterste belang is, mede omdat u een uitzondering heeft gemaakt voor deze patiënten in verband met de Persoonsgebonden Budgetstop? Zo ja, bent u bereid het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) te verzoeken hier uiterst zorgvuldig mee om te gaan?23 Zo nee, waarom niet?
Bij palliatieve terminale zorg telt elke dag. De meeste indicatieaanvragen voor palliatieve terminale zorg komen niet via het reguliere aanvraagproces binnen bij het CIZ maar worden als palliatieve terminale zorg aangevraagd door een zorgaanbieder, via een standaardindicatieprotocol. Vaak is dan ook de inzet van palliatieve terminale zorg al gestart op basis van afspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieders. Aanvragen voor palliatieve terminale zorg die wel via het reguliere aanvraagproces bij het CIZ binnen komen en waar de aanvrager duidelijk op het aanvraagformulier aangeeft dat het palliatieve terminale zorg betreft worden door het CIZ eveneens binnen twee dagen afgehandeld.
Ik acht het gezien bovenstaande niet noodzakelijk het CIZ alsnog te verzoeken om uiterst zorgvuldig met de aanvragen voor palliatieve terminale zorg om te gaan.
Dat laat onverlet dat degene die voor palliatieve terminale zorg een PGB aanvraagt de verantwoordelijkheid heeft duidelijk aan te geven dat sprake is van palliatieve terminale zorg, een terminale situatie of een naderend levenseinde. Op dat moment is voor het CIZ herkenbaar dat zij binnen twee dagen een besluit moeten nemen. De aanvrager die een PGB voor deze zorg wenst moet rekening houden dat er beslistermijnen zijn bij het zorgkantoor voor het afgegeven van een PGB-beschikking.
Het opslaan van creditcardgegevens van Europese burgers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht «US travel fee draws new dividing line with EU»?1
Ik ben bekend met het door u genoemde bericht. Personen afkomstig uit landen die onder het Visa Waiver Program vallen en die niet in het bezit zijn van een visum, moeten zich electronisch aanmelden via het Electronic System for Travel Authorization (ESTA). Het betreft een reeds geldende verplichting. Sinds 8 september 2010 moet voor deze aanmelding worden betaald. Voor iedere aanvraag is $4 verschuldigd; in geval toestemming wordt verleend om naar de Verenigde Staten te reizen, wordt een extra $10 in rekening gebracht.
Is het waar dat Europese burgers die willen reizen naar de Verenigde Staten een formulier moeten invullen en daarvoor $14 moeten betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit bedrag alleen online en met een creditcard betaald kan worden?
Ja. De Amerikaanse autoriteiten hebben aangegeven te verwachten dat daar op de middellange termijn nog extra betaalmogelijkheden bijkomen. Het gebruik van de creditcard van anderen, waaronder ook begrepen reisbureaus en tussenpersonen, dan de persoon die reist, is nadrukkelijk toegestaan.
Is het waar dat deze creditcardgegevens van Europese reizigers een jaar lang worden opgeslagen in de Verenigde Staten? Zo ja, deelt u de mening dat een jaar lang het opslaan van creditcardgegevens onnodig is?
Daarvan ben ik op de hoogte. Voor de betreffende betalingen wordt gebruik gemaakt van het betalingssysteem van de Amerikaanse overheid, pay.gov geheten. Dit systeem valt onder de verantwoordelijkheid van de Treausury Department en wordt gebruikt voor veel van het betalingsverkeer tussen burger en federale overheid. De regels die op betalingen via pay.gov van toepassing zijn, zijn generiek. Of, in dat licht, de periode van een jaar te lang is, kan ik niet beoordelen.
Bent u bekend of het bestand met creditcardgegevens wordt verbonden met andere bestanden, met name passagiersgegevens (PNR)?
De Amerikaanse autoriteiten geven aan dat het bestand met creditcardgegevens niet wordt gekoppeld aan andere bestanden en dat hiertoe ook geen plannen bestaan. De creditcardgegevens worden niet aan het verantwoordelijke ministerie (het Department of Homeland Security) verstrekt; enkel de mededeling of het vereiste bedrag al dan niet is voldaan.
Deelt u de mening dat dit belangrijke gevolgen heeft voor de aanstaande onderhandelingen met de Verenigde Staten over een nieuw akkoord betreffende de overdracht van PNR?
Of de EU gevolgen verbindt aan het heffen van leges voor de ESTA-aanmelding ligt ter bespreking voor in de Europese gremia. De Europese Commissie heeft bovendien op 7 oktober jl. gebuik gemaakt van de geboden mogelijkheid om te reageren op de nieuwe regelgeving.
Bent u bereid dit met grote urgentie aan te kaarten bij de regering van de Verenigde Staten?
Op diverse niveaus is hierover met de Amerikaanse regering gesproken. Ik acht het voor het overige gepast eerst de uitkomst van de Europese besluitvorming af te wachten.
Het overslaan van stations |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NS en ProRail pakken problemen proeftraject aan»?1
Ja.
Wat zijn de kosten voor het realiseren van inhaalsporen bij Culemborg?
Volgens de planstudie voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) zijn er geen inhaalsporen bij Culemborg nodig om PHS mogelijk te maken. Er zijn hiervoor dus geen kostenramingen gemaakt.
Is het waar dat de stations Nijmegen Lent, Elst en Arnhem Zuid al ruim anderhalf jaar regelmatig worden overgeslagen door de intercity Zwolle-Roosendaal, terwijl deze trein daar volgens de dienstregeling wel moet stoppen? Is het waar dat reizigers die in Elst willen overstappen op de verbinding naar Tiel in dit geval een uur vertraging oplopen?
NS meldt mij desgevraagd dat het gedurende de huidige dienstregeling tot dusverre in 0,9% van de gevallen (163 maal van de 17 922 maal) is voorgekomen dat genoemde stations zijn voorbijgereden. In alle gevallen hadden de treinen die stations voorbij zijn gereden een flinke vertraging als gevolg van een incident. Om te voorkomen dat deze treinen de vertraging «mee zouden nemen» naar hun respectievelijke eindpunten Zwolle en Roosendaal en daar zouden «doorgeven» aan volgende treindiensten hebben ProRail en NS op basis van een vooraf afgestemd scenario besloten de trein niet te laten stoppen tussen Arnhem en Nijmegen. In alle gevallen was er een redelijk alternatief aanwezig (namelijk de stoptrein Nijmegen-Zutphen).
Deze bijsturingsmaatregel is natuurlijk vervelend voor de getroffen reizigers (betekent een extra overstap) maar is verklaarbaar vanuit het oogpunt van bijsturing. Bovendien zouden de reizigers die in Elst wilden overstappen op de verbinding naar Tiel in alle 163 gevallen ook zonder bijsturingsmaatregel verdere vertraging hebben opgelopen, aangezien de overstapverbinding niet gehaald zou zijn. De bijsturingsmaatregel voegt daar geen verdere vertraging aan toe.
De vertraging van de trein Roosendaal-Zwolle en vv bedroeg in alle 163 gevallen 10 à 15 minuten, waardoor de overstap in Elst zeker zou zijn gemist en de reizigers die wilden overstappen in Elst een vertraging van 30 minuten zouden hebben opgelopen. De overstap op de stoptrein in Nijmegen of Arnhem voegt daar dan geen extra vertraging aan toe.
Is het traject Nijmegen-Arnhem om deze reden inmiddels overbelast verklaard en is er gestart met het maken van een capaciteitsvergrotingsplan? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Het feit dat een vervoerder incidenteel moeite heeft om zijn dienstregeling waar te maken, is geen grond voor een overbelastverklaring.
ProRail moet een baanvak overbelast verklaren als de (toekomstige) capaciteitsaanvragen van alle vervoerders niet op dat baanvak passen. Dat is hier niet aan de orde.
Zijn er nog meer stations die regelmatig worden overgeslagen als gevolg van capaciteitsproblemen? Zo ja, welke stations zijn dit en zijn de betreffende trajecten overbelast verklaard?
Bij NS zijn verder geen gevallen bekend over het regelmatig voorbijrijden van stations, noch uit de eigen operationele afdelingen, noch uit het klachtenbestand.
Deelt u de mening dat het overslaan van stations door treinen, die daar volgens de dienstregeling wel moeten stoppen, onaanvaardbaar is? In hoeverre worden ProRail en NS hierop afgerekend op basis van outputsturing?
In het kader van outputsturing reken ik NS en ProRail niet direct af op het overslaan van stations. Wel schrijft de vervoerconcessie de minimale frequentie voor waarmee NS elk station moet bedienen. Als NS hieraan door het voorbijrijden van stations niet voldoet, kan ik handhavend optreden (en er dus indirect toch op afrekenen).
Deelt u de mening dat het voorbijrijden van stations wordt gestimuleerd vanwege het feit dat er wordt gestuurd op reizigerspunctualiteit terwijl dit niets zegt over de reistijd van de klant in de gehele de keten?
Nee, ik deel deze mening niet.
Ten eerste stuur ik nu nog niet op reizigerspunctualiteit. In het Vervoerplan 2011 wordt de indicator reizigerspunctualiteit voor het eerst opgenomen.
Ten tweede is er mede op verzoek van de consumentenorganisaties en uw Kamer gekozen voor de introductie van de indicator reizigerspunctualiteit omdat deze meer klantgericht is dan de indicator aankomstpunctualiteit trein, die we tot op heden hanteren. De reizigerspunctualiteit zegt meer over de reistijd van de klant in de gehele keten dan de aankomstpunctualiteit trein.
Bent u bereid om de bestaande indicatoren, in lijn met de MotieVan Hijum/Dijksma2, meer klantgericht in plaats van treingericht te maken?
Voor elk zorggebied bevat het vervoerplan zowel één of meer objectieve indicatoren als één of meer subjectieve indicatoren (klantoordelen). Deze laatste zijn per definitie klantgericht.
Op het zorggebied «op tijd rijden» introduceren we in 2011 de indicator reizigerspunctualiteit om ook de objectieve indicatoren meer klantgericht te maken in plaats van treingericht. Ik acht dit in lijn met de motie-Van Hijum/Dijksma.
Het bericht 'Baklava, dranghekken en muziek, iedereen viert suikerfeest' |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Baklava, dranghekken en muziek, iedereen viert suikerfeest»1, alsmede de kijkcijfers van vrijdag 10 september, zoals die zijn terug te vinden op www.kijkonderzoek.nl?
Ja.
Hoeveel kost deze uitzending, inclusief het luxe Arabische diner voor 550 mensen, het afhuren van het Concertgebouw, de vele artiesten inclusief het Metropole-orkest, alsmede het rechtstreeks uitzenden ervan?
Als staatssecretaris van OCW ga ik niet over de inhoud van de programma’s. De omroepen zijn zelf vrij om te beslissen over de invulling van de programmering en de besteding van hun budget. Voor uw informatie: deze uitzending heeft in totaal € 125 000 gekost.
Hoeveel heeft dit per kijker gekost, gelet op het onderzoek van de Stichting Kijk Onderzoek dat toont dat slechts 81 000 mensen hebben gekeken?
De uitzending Het Nationale Suikerfeest had 81 000 kijkers. Dit komt overeen met andere programma’s die op dit late tijdstip op Nederland 2 worden uitgezonden. Hoeveel dit programma per kijker heeft gekost is niet precies aan te geven, omdat het programma ook nog herhaald wordt op het internet en via Uitzending Gemist. Bij de bepaling of een omroep een evenement wil uitzenden speelt behalve het kijkcijfercriterium ook mee of het aanbod van kwalitatief hoog niveau is, of het aansluit bij de belevingswereld van een grote groep mensen en of het van belang is voor de achterban.
Deelt u de mening dat de staatsomroep zich door dit soort peperdure propaganda-excessen steeds verder isoleert van het Nederlandse volk?
De kwalificatie van «staatsomroep» en «propaganda-excessen» laat ik voor uw rekening. In de Mediawet is bepaald dat de publieke omroep een programma-aanbod verzorgt dat de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt. Het programma van de NTR sluit hier bij aan.
Het afmaakbeleid van wilde dieren door circussen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over Tijgertje Sanny, die door circus Belly Wien zou worden afgemaakt omdat hij staar heeft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voornemen van circus Belly Wien om het tijgerwelpje af te maken? Wat vindt u ervan dat er een publieksactie aan te pas moest komen om het laten inslapen van het tijgertje te voorkomen?2 Wat zegt dat naar uw oordeel over de zorgvuldigheid waarmee circus Belly Wien heeft geopereerd?
De betreffende dierenarts heeft gemeld, dat hij met het circus gesproken heeft over diverse opties voor Sanny, waaronder euthanasie en doorverwijzing naar een oogspecialist. Sanny is door een oogspecialist onderzocht. Er waren medische onzekerheden rond de operatie. Het was evenmin zeker of de operatie die 18 oktober 2010 plaatsvond, zou slagen. Het diertje is op 19 oktober 2010 overleden, naar het schijnt aan een epileptische aanval.
Het is vanuit het oogpunt van de dierenwelzijnregelgeving (Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) niet verboden om een ziek dier te laten euthanaseren door een dierenarts. Wanneer een dier geen dierwaardig leven meer kan leiden door ziekte of handicap, is euthanasie een daad van mededogen. Daar verzet het begrip intrinsieke waarde zich niet tegen. De erkenning van de intrinsieke waarde van het dier betekent dat het dier als levend wezen met gevoel dient te worden benaderd en daarom bij gebruik en benutting door de mens, respectvol en zorgvuldig dient te worden behandeld. De intrinsieke waarde van het dier verplicht ons tot een expliciete en bewuste afweging van de belangen van het dier. Om tot de uiteindelijke beslissing te komen, worden ook andere belangen afgewogen. Deze afweging maakt de eigenaar van het dier.
Er zijn geen CITES-bepalingen die het euthanaseren van het tijgertje beletten. Het verdrag is namelijk bedoeld om de handel in met uitsterven bedreigde dieren te reguleren.
Hoe beoordeelt u het handelen van de betreffende dierenarts, die aanvankelijk bereid bleek het tijgerwelpje af te maken, terwijl later bleek dat een operatie toch mogelijk was?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u, gelet op het voorgaande, de toelaatbaarheid van het laten inslapen van het tijgertje? Kunt u uw antwoord toelichten in termen van algemene dierenwelzijnsregelgeving en de (CITES-)bepalingen voor de omgang met beschermde diersoorten en daarbij aangeven hoe de regels in dit geval gehandhaafd hadden moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het toelaatbaar dat het circus op deze manier met zijn wilde dieren omgaat? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot de intrinsieke waarde van het dier dat u belangrijk zegt te vinden? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen tegen circus Belly Wien en welke consequenties verbindt u hieraan voor de afgifte van vergunningen aan dit circus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het naleven van elementaire dierenwelzijnsbepalingen door circussen voorwaarde zou moeten zijn voor het verkrijgen van een vergunning voor optredens in Nederland? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven en afdwingen in beleid? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 27 juli 2009 heeft mijn ambtsvoorganger regelgeving aangekondigd met het doel om gezondheid en welzijn te waarborgen. Ik wil niet vooruitlopen op de in ontwikkeling zijnde regelgeving.
Deelt u de mening dat het fokken met wilde dieren in circussen onwenselijk is? Zo ja, hoe vertaalt u dit door in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht geven in het aantal dieren in circussen dat jaarlijks wordt afgemaakt omdat ze niet door het circus kunnen worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier wordt geen registratie van bijgehouden.
Welke controles voert de Algemene Inspectiedienst (AID) uit naar het welzijn van dieren in circussen, hoe vaak vinden deze controles plaats en wat zijn de bevindingen van de AID?
De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit, waar de AID sinds 19 april 2010 onderdeel van uitmaakt, controleert bij circussen op de algemene welzijnsbepalingen van artikel 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In het jaar 2010 zijn tot nu toe zes controles uitgevoerd naar aanleiding van meldingen. Bij geen van deze controles is een overtreding vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de AID heeft gereageerd op het voornemen van Belly Wien om het tijgerwelpje af te maken? Op welke wijze zou de AID hebben gehandeld indien het circus haar plannen had doorgezet?
De nVWA heeft een melding ontvangen van het voornemen om het welpje te euthanaseren. De nVWA heeft naar aanleiding van deze melding onderzocht of er sprake was van een strafbaar feit. Vrij snel bleek dat het welpje niet geëuthanaseerd zou worden. Verdere actie was niet meer nodig.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de regelgeving die u heeft aangekondigd voor het welzijn van circusdieren?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen betreffende de illegaal gehouden resusapen (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 236).
Het experiment met de SOS-arts dat per 1 januari 2011 van start gaat |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat per 1 januari 2011 de SOS-arts van start gaat met het afleggen van visites tegen betaling van € 30,– bij een dagvisite, en € 25,– bij een visite in de avond, ’s nachts of in het weekend?1
Ik vind het van belang dat er in de eerstelijnszorg voldoende dynamiek bestaat en dat er ruimte is voor nieuwe toetreders. Nieuwe toetreders vergroten de keuzevrijheid van patiënten. Of het nieuwe aanbod een meerwaarde heeft zal vanzelf blijken. Zo niet, dan zal de SOS-arts het niet redden. Zo wel, dan heeft de patiënt er baat bij.
Vindt u dit een geoorloofd experiment? Zo ja, waarom?
De NZa heeft besloten om de SOS-arts per 1 januari 2011 te laten starten als een kortdurend kleinschalig experiment. Op basis van de beleidsregel voor kortdurende kleinschalige experimenten, heeft de NZa de bevoegdheid om hierover zelfstandig te beslissen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in Kamervragen dat bijbetaling voor visites van huisartsenzorg ongewenst is?2 Betreft het hier geen huisartsenzorg waarbij het vragen van een bedrag verboden is?3
Op basis van de geldende beleidsregels heeft de NZa maximumtarieven vastgesteld voor diensten geleverd door de huisarts. Het is verboden een hoger tarief dan die maximumtarieven te declareren, betalen of aan derden te vergoeden. Dit verandert niet door het experiment met SOS-arts.
Het experiment geeft de mogelijkheid aan een aanbieder (en zorgverzekeraar) om met een nieuwe zorgprestatie te experimenteren. In dit geval krijgt SOS-arts de mogelijkheid om een prestatie te declareren, in afwijking van de geldende beleidsregels voor de huisartsenzorg. De SOS-arts biedt ook een extra dienst, namelijk het aan huis komen. Veel mensen die geen vervoer hebben of anderszins immobiel zijn, moeten nu een taxi of iets dergelijks betalen om bij de huisartsenpost te komen. Deze vervoerskosten worden ook niet uit de verzekering gedekt. In de reguliere huisartsenzorg blijft het declareren van een bedrag boven het vastgestelde maximum een economisch delict.
Een belangrijke voorwaarde is dat de SOS-arts duidelijk vooraf richting de patiënt communiceert over de hoogte van de eigen bijdrage.
Zijn artsen die dergelijke visites gaan afleggen gekwalificeerd als huisarts of werken zij onder supervisie van een huisarts? Is de kwaliteit van de SOS-arts geborgd?
De SOS-arts werkt met gekwalificeerde huisartsen en de IGZ zal de kwaliteit van zorg toetsen aan de richtlijnen die gelden voor deze beroepsgroep. Daarnaast heeft de SOS-arts geregeld dat deze huisartsen wettelijk toegang krijgen tot het patiëntendossier.
Wie heeft er toestemming gegeven voor dit experiment? Leiden dergelijke initiatieven niet tot tweedeling in de zorg? Bent u bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft toestemming gegeven voor dit experiment (zie tevens antwoord 2).
Aangezien de beleidsregel innovatie juist bedoeld is om innovaties een kans te bieden en om nieuwe aanbieders te laten aantonen dat zij een betere prijs/kwaliteit verhouding kunnen leveren, zie ik dit als een positief besluit.
Mijn inziens zal het experiment met de SOS-arts niet leiden tot een tweedeling in de maatschappij. De toegang tot de reguliere huisartsenzorg wordt geenszins beperkt. De SOS-arts geeft juist een prikkel aan zittende aanbieders om de service van hun diensten te verbeteren. Ik wil de NZa vragen om ook tijdens het experiment gegevens hierover te verzamelen, zodat wanneer de experimenteerfase is afgelopen er een gedegen uitspraak kan worden gedaan over de prijs/kwaliteit verhouding.
Het gebruik van een politie-escorte om op tijd te zijn voor intern overleg |
|
Jasper van Dijk |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Van Middelkoop raast langs files»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
In 2010 is vijftien keer verkeerstechnische begeleiding aangevraagd. Daarvan zijn er dertien uitgevoerd. In twee gevallen hoefde er geen gebruik te worden gemaakt van de geplande inzet. Deze aanvragen zijn gedaan om de taken als minister van Defensie en als minister voor Wonen, Werken en Integratie naar behoren uit te kunnen voeren.
Is het waar dat u dit jaar al vijftien keer om begeleiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft gevraagd, waarmee files kunnen worden ontlopen? Kunt u per geval toelichten waarom er volgens u sprake was van «zwaarwegende redenen»?
Zie antwoord vraag 1.
Was er maandag 20 september jl. sprake van zwaarwegende redenen voor een escorte omdat u op tijd moest zijn voor «intern overleg» met «veel deelnemers die ook allemaal een drukke agenda hadden»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat «intern overleg» geen zwaarwegende reden is om begeleiding van de KMar te vragen om daarmee files te ontlopen?
Nee. De aard van een overleg zegt niets over de urgentie daarvan.
Wat zijn per uur de (gemiddelde) kosten voor begeleiding van een minister door de Koninklijke Marechausse? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemiddelde kosten voor begeleiding van een minister door de Koninklijke marechaussee bedragen ca. 300 euro per uur.
Deelt u de mening dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de aanvraag van begeleiding door de Koninklijke Marechaussee? Wat onderneemt u indien dit niet het geval was?
Ja. Bewindspersonen dienen terughoudend te zijn bij het aanvragen van begeleiding door de marechaussee of het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).
De warme banden van een Rotterdamse topambtenaar met een jihadistische organisatie |
|
Sietse Fritsma (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat een Rotterdamse topambtenaar bevriend is met mensen van een organisatie die terrorisme steunt, het martelaarschap voor jihadisten verheerlijkt en Israël en de V.S. bedreigt?1
Wij hebben kennis genomen van het bericht in De Telegraaf. De gemeente Rotterdam heeft reeds in antwoorden op vragen uit de gemeenteraad aangegeven geen enkele reden te hebben om te twijfelen aan de integriteit van de betrokken ambtenaar. Wij hebben vertrouwen in het oordeel van de gemeente Rotterdam en sluiten ons daarom aan bij deze conclusie. De antwoorden van de gemeente Rotterdam zijn ter informatie bijgevoegd.
Indien deze informatie klopt, hoe is het mogelijk dat deze man, die door leden van genoemde verschrikkelijke organisatie zelfs «broeder» wordt genoemd, bij de gemeente Rotterdam is aangesteld?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid na te gaan op welke manier de Rotterdamse topambtenaar precies bij de jihadistische organisatie is betrokken en of hij daarvoor vervolgd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat deze man, die door zijn banden met terreurverheerlijkers de Nederlandse en Rotterdamse samenleving beslist geen goed zal doen, zo snel mogelijk wordt ontslagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u garanderen dat geen enkele andere (Rotterdamse) ambtenaar of bestuurder banden heeft met dergelijke organisaties en bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De integriteit van medewerkers van de (Rijks)overheid wordt op verschillende manieren geborgd. Hiervoor heeft een werkgever meerdere middelen beschikbaar, zoals een controle op de echtheid van diploma's, het nagaan van de juistheid van een curriculum vitae bij referenten of vorige werkgevers en de verklaring omtrent het gedrag (VOG). Iedere medewerker van de (rijks-)overheid doorloopt een zorgvuldige sollicitatieprocedure. Indien er aanvullend aanleiding is tot onderzoek naar individuele gevallen of organisaties, kan dit door de daartoe bevoegde instanties worden opgestart.
De Gemeentelijke Basisadministratie voor persoonsgegevens |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre hebben commerciële bedrijven en instellingen (niet zijnde overheids- en semi-overheidsorganisaties), zoals bijvoorbeeld bedrijven die de facturatie verzorgen (na bijvoorbeeld een online bestelling), toegang tot de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) dan wel kunnen aan deze commerciële bedrijven en organisaties gegevens uit de GBA worden verstrekt? Wat is in dezen wettelijk toegestaan? Aan welke voorwaarden moeten zij voldoen?
De GBA is in beginsel bedoeld om overheidsinstanties te voorzien van gegevens die ze nodig hebben voor de uitvoering van hun taak. Daarnaast kunnen instanties die geen overheidsinstantie zijn gegevens uit de GBA ontvangen. Deze instanties kunnen alleen GBA-gegevens verstrekt krijgen voor zover zij werkzaamheden verrichten met een publiek of bijzonder maatschappelijk belang. Hierbij valt te denken aan pensioenfondsen voor zover zij de Pensioenwet uitvoeren en zorgverzekeraars voor zover zij de Zorgverzekeringswet uitvoeren. De verstrekking aan dergelijke instanties is gebaseerd op artikel 99 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA). Hier vallen niet onder bedrijven die de facturatie verzorgen na een online bestelling.
In hoeverre kunnen gemeenten instellingen en bedrijven (publiek en privaat) toegang tot de GBA verschaffen dan wel aan hen bepaalde gegevens uit de GBA verstrekken?
Gemeenten kunnen GBA-gegevens verstrekken aan overheidsinstanties en niet-overheidsinstanties. Overheidsinstanties ontvangen gegevens voor de uitvoering van hun taak. Verstrekking buiten de overheid vindt slechts plaats indien voldaan is aan de voorwaarden die artikel 98 of 100 van de Wet GBA stelt. De voorwaarden van artikel 98 zijn dat de niet-overheidsinstantie beroepsmatig belast is met gerechtelijke werkzaamheden en de verstrekking voorgeschreven is in een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 100 regelt dat verstrekking op grond van gemeentelijke verordening mogelijk is voor zover de niet-overheidsinstantie een rechtspersoon zonder winstoogmerk is en dat de verstrekking noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
Acht u het, gelet op aspecten die te maken hebben met privacy, juist als commerciële bedrijven en instellingen, die geen publiekrechtelijke taken hebben uit te voeren, toegang tot de GBA hebben, dan wel dat aan hen gegevens uit de GBA worden verstrekt? Zo ja, waarom?
Gezien het doel van de GBA acht ik de gegevensverstrekking aan commerciële bedrijven en instellingen zonder een publiek of bijzonder maatschappelijk belang niet aan de orde. De GBA is opgezet om een doelmatige voorziening van persoonsgegevens te creëren die kan worden gebruikt bij de uitoefening van publieke taken en waarbij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in acht moet worden genomen. De verstrekking aan commerciële bedrijven en instellingen zonder een publiek of bijzonder maatschappelijk belang valt hiermee buiten het doel van de GBA.
Wat bent u voornemens te doen om te voorkomen dat commerciële bedrijven en instellingen (niet zijnde overheids- en semioverheidsorganisaties) toegang tot de GBA hebben dan wel dat aan hen gegevens uit de GBA worden verstrekt?
Op dit moment is het wetsvoorstel basisregistratie personen (die de Wet GBA zal gaan vervangen) in voorbereiding. Om te voorkomen dat aan commerciële bedrijven en instellingen zonder publiek of bijzonder maatschappelijk belang gegevens worden verstrekt, maakt het wetsvoorstel de verstrekking aan dergelijke bedrijven en instellingen niet mogelijk. Onder het wetsvoorstel is verstrekking alleen mogelijk aan overheidsinstanties en niet-overheidsinstanties. In het wetsvoorstel is geregeld dat niet-overheidsinstanties voor verstrekking van gegevens in aanmerking komen voor zover zij werkzaamheden met een bijzonder maatschappelijk belang verrichten.
Het onder de pet houden van een rapport dat de financiële wanorde bij de provincies aan de kaak stelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noord-Brabant spekt kas Zuid-Holland»?1
Ja.
Is het waar dat het rapport «Beheerst verdelen» van de commissie-Stuiveling officieel niet is aangeboden aan de fondsbeheerders Binnenlandse Zaken en Financiën? Zo ja, deelt u de mening dat u het rapport onder de pet heeft gehouden?
De kwalificatie dat het rapport «onder de pet is gehouden» door het kabinet, is onjuist. De commissie Stuiveling is een onafhankelijke commissie die is ingesteld door het bestuur van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Het IPO heeft naar aanleiding van het rapport van de commissie onderling gediscussieerd over de verdeling van de verlaging van het provinciefonds over de provincies. De inzet was om te komen tot een voorstel voor een duurzame financiële verhouding dat op draagvlak kon rekenen bij alle 12 provincies. Er is echter geen eensgezindheid bereikt over de noodzaak c.q. wenselijkheid om op basis van de uitkomsten van het rapport tot een herzien verdeelmodel te komen. De provincies hebben in dat licht besloten om geen stappen te nemen in de richting van het distribueren van het rapport van commissie Stuiveling. Het rapport is dan ook niet aangeboden aan de fondsbeheerders.
Het niet aanbieden van dit rapport laat echter onverlet dat de situatie omtrent de provinciale financiën een aandachtspunt is van dit Kabinet. De fondsbeheerders (de Staatssecretaris van BZK en de Minister van Financiën.) hebben, mede op verzoek van het IPO, zelf de verantwoordelijkheid genomen om tot een nieuw verdeelmodel te komen, dat recht doet aan de uitgangspunten van de Financiële verhoudingswet (artikel 7) dat overheden (in dit geval provincies) in gelijke omstandigheden een gelijke financiële uitgangspositie hebben, dat wil zeggen dat in het nieuwe verdeelmodel een maatstaf voor vermogen zal worden opgenomen. Zoals aangegeven in het kabinetstandpunt (TK 2009/2010, 32 123C) dat ik op 22 april jongstleden naar uw Kamer heb gestuurd, vindt er in die hoedanigheid op dit moment onderzoek plaats naar een nieuwe verdeelsystematiek.
Naar aanleiding van het zojuist genoemde kabinetstandpunt, streven de fondsbeheerders ernaar om per 1 januari 2012 het nieuwe verdeelsysteem in te laten gaan. De specifieke invulling hiervan is aan een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat een rapport dat de financiële problemen van provincies beschrijft grote urgentie heeft? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dit rapport zo lang onbesproken blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport? Bent u bereid om een kabinetsreactie op dit rapport te formuleren?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de conclusie van de commissie-Stuiveling is, dat het praktisch onmogelijk is om de provincies op basis van het beschikbare cijfermateriaal over de provinciale financiën onderling te vergelijken?2 Zo ja, gaat u naar aanleiding van de conclusie van de commissie werk maken om binnen vijf jaar een systeem te realiseren dat een permanente vergelijking mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat verschillende geldstromen door elkaar lopen, zelfs met geldstromen van andere overheden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat eenduidigheid, vergelijkbaarheid en transparantie met betrekking tot deze geldstromen gerealiseerd gaan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het hieraan verwante artikel «Onduidelijke Provinciereserves»?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusies van de Randstedelijke rekenkamer dat Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland hun financiële reserves beter moeten verantwoorden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een nieuw verdeelmodel in 2012 te laat komt voor de benodigde herschikking van de provinciefondsen, terwijl verschillende provinciefondsen kampen met een tekort? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de verwachte problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht moeten betalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude |
|
Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) |
|
|
|
![]() |
Kent u de uitzending van Radar d.d. 20 september 2010?1
Wat is uw reactie op het bericht dat ouders de kinderopvangtoeslag in zijn geheel en met terugwerkende kracht moeten terugbetalen nu het gastouderbureau de Appelbloesem wordt verdacht van fraude?
Om hoeveel ouders gaat het?
Waarom hebben de ouders sinds november 2009 nog gastoudertoeslag ontvangen, terwijl de inval van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst-Economische controledienst (FIOD-ECD) toen al aanleiding gaf tot het vermoeden van fraude? Het vermoeden van fraude (en derhalve onjuiste gegevens in de aanvraag toeslag) is nu immers aanleiding tot het terugvorderen van de toeslag.
Waarom krijgen ouders geen antwoord op hun vragen bij de belastingtelefoon over onduidelijkheden in de beschikking?
Wat doet u om de onzekerheid van ouders, als gevolg van de gebrekkige informatie bij de belastingtelefoon, zo snel mogelijk te beëindigen?
Waarom worden ouders gesommeerd de ontvangen toeslag terug te betalen, terwijl deze gebruikt is voor waar zij voor bedoeld is, de gastouderopvang?
Is er in de beschikking rekening mee gehouden dat ouders door het terugvorderen van de toeslag verantwoordelijk worden gehouden voor de mogelijke frauduleuze praktijken van het gastouderbureau de Appelbloesem, terwijl zij te goeder trouw de aanvraag voor de toeslag uit handen hebben gegeven aan het gastouderbureau dat nota bene erkend was door de overheid?
Wat is de status van een erkend gastouderbureau en welk vertrouwen mogen ouders daaraan ontlenen mede in relatie tot de (Gemeentelijke gezondheidsdienst) GGD-inspectie?
Kunt u toezeggen dat ouders de toeslag niet terug hoeven te betalen wanneer blijkt dat zij alle informatie eerlijk hebben opgegeven en de toeslag gebruikt is waar zij voor bedoeld is?
Kan worden voorkomen dat een frauderend/failliet gastouderbureau in de toekomst opnieuw kan beginnen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zijn er naast de Appelbloesem nog meer gastouderbureaus die onder verdenking zijn van fraude dan wel dreigen failliet te gaan? Zo ja, hoeveel? Zijn betrokken ouders bij een dergelijk gastouderbureau ook gesommeerd de toeslag terug te betalen?
Bent u bereid deze vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Het bericht dat ICTRegie mogelijk dreigt te verdwijnen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht dat ICTRegie mogelijk dreigt te verdwijnen waar?1
Het mandaat van ICTRegie zal na 31 december 2010 niet worden verlengd.
Kunt u, in ogenschouw genomen dat er een bezuinigingsbehoefte is, aangeven wat uw overwegingen zijn om de subsidie voor dit innovatieve projectbureau stop te zetten?
Zoals wij in onze brief van 29 juni jl.: Eindevaluatie van het Nationaal Regieorgaan voor ICT-onderzoek en -innovatie (ICTRegie) Kamerstuk 26 643 nr. 162 hebben aangegeven, is het besluit tot niet verlengen van ICTRegie onder andere ingegeven door de resultaten van de eindevaluatie. Daaruit blijkt dat structurele versterking van het ICT-onderzoek, onder meer bij gebrek aan (gerichte) overheidsmiddelen, niet is gerealiseerd; tevens achten wij voor succesvolle regie de omstandigheden niet aanwezig. Enkele waardevolle elementen worden voortgezet.
De procedure op grond van Wet overdracht en tenuitvoerlegging van strafvonnissen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat gedetineerden, nadat zij in het kader van de Wet overdracht en tenuitvoerlegging van strafvonnissen (WOTS) overgebracht zijn naar Nederland, hier soms een langere straf uit moeten zitten dan in het land van herkomst werd opgelegd?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Er worden na overbrenging naar Nederland geen hogere straffen opgelegd dan in het land waar de gedetineerde is veroordeeld. Evenmin komt de veroordeelde na overbrenging naar Nederland in een ongunstiger positie voor wat betreft zijn vervroegde of voorwaardelijke strafrechtelijke invrijheidstelling. Het op 21 maart 1983 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (hierna: VOGP) bepaalt dat de strafrechtelijke positie van de gevonniste persoon door de overbrenging niet verzwaard dient te worden. Dat gebeurt in de praktijk dan ook niet.
Wat vindt u ervan dat een Nederlander die in Noorwegen werd veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf en in dat land naar alle waarschijnlijkheid na 4,5 jaar vervroegd in vrijheid zou worden gesteld, in Nederland na een WOTS-procedure pas na 6 jaar voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld?2 Hoe is dat te rijmen met de bepaling in het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, die een verzwaring van de strafrechtelijke positie bij de strafoplegging in het thuisland uitsluit?
De veroordeelde om wie het gaat heeft de Noorse autoriteiten verzocht om zijn resterende straf in Nederland te mogen ondergaan. De Noorse autoriteiten hebben Nederland in 2008 verzocht om de in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf van negen jaar verder in Nederland ten uitvoer te leggen. In het verzoek deelden de Noorse autoriteiten eenduidig mee dat de veroordeelde in Noorwegen in vrijheid zou worden gesteld nadat hij tweederde van de aan hem opgelegde straf had ondergaan. De door de Noorse autoriteiten meegedeelde datum van vrijlating is leidend bij de verdere behandeling van het verzoek. Er is in deze casus geen sprake van een verzwaring van de strafrechtelijke positie van betrokkene. Hij komt in Nederland op dezelfde datum vrij als het geval zou zijn geweest wanneer hij in Noorwegen was gebleven. Er is derhalve geen aanleiding om maatregelen te treffen.
In meer algemene zin merk ik nog op dat het ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse gedetineerden in het buitenland alsmede hun contactpersonen zowel schriftelijk als mondeling voorziet van informatie, waarbij uiteengezet wordt welke mogelijkheden er in de staat van veroordeling bestaan inzake vervroegde invrijheidsstelling of vreemdelingenrechtelijke uitwijzing. Voorts wordt erop gewezen dat na overname van de tenuitvoerlegging door Nederland, de Nederlandse regeling over voorwaardelijke invrijheidstelling van toepassing zal zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat diezelfde Nederlander niet alleen een langere straf uit moet zitten na de WOTS-procedure, maar ook in een zwaarder regime (huis van bewaring) terecht komt, terwijl hij in Noorwegen al na eenderde van de straf naar een lichter regime werd geplaatst?2 Op basis van welke wet of regel gebeurt dit?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, is de stelling onjuist dat betrokkene een langere straf moet uitzitten. Betrokkene is op dit moment onder een regulier regime geplaatst. Voorzover er sprake is geweest van verblijf in een huis van bewaring, was dit aansluitend aan zijn overbrenging uit Noorwegen.
De overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis op basis van het VOGP ziet op de vrijheidsstaf. Het verdrag schrijft voor dat de tenuitvoerlegging van die straf geschiedt volgens de regels van de tenuitvoerleggende staat. Het is dus niet zo, dat de tenuitvoerlegging op eenzelfde type detentieplaats of onder hetzelfde regime moet plaatsvinden als in de staat van veroordeling.
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechter in Nederland moet onderzoeken of het waarschijnlijk zou zijn dat de veroordeelde in het buitenland vervroegd in vrijheid zou zijn gesteld?3 Gebeurt dat in alle gevallen? Welke gevolgen heeft deze uitspraak, vooral ten aanzien van die veroordelende landen waar het indienen van een verzoek tot vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling doorgaans wordt ingewilligd? Is het waar dat het hier met name gaat om Duitsland en enkele Scandinavische landen?1 Zo nee, om welke landen gaat het?
Ja. Het oordeel van de Hoge Raad wijkt niet af van de lijn die in de jurisprudentie terzake in 1998 is ingezet (27-01-1998, LJN ZD8172). Het is sindsdien praktijk dat het bedoelde onderzoek wordt verricht. Dit geldt voor alle landen.
Is het uitzitten van langere en zwaardere straffen niet in strijd met de WOTS en de internationale verdragen op dit gebied? Zo ja, heeft Nederland de beleidsvrijheid om ervoor te zorgen dat straffen niet langer duren en zwaarder ten uitvoer worden gelegd dan in het veroordelende land? Welke maatregelen gaat u nemen om hier voor te zorgen? Wat betekent dit voor de mensen die op dit moment in Nederland na de WOTS-procedure een langere of zwaardere straf uitzitten dan in het buitenland is opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor een betere voorlichting van gedetineerden in het veroordelende land, alvorens zij definitief kiezen voor de WOTS-procedure, zodat zij tenminste op de hoogte zijn van het feit dat de straf in Nederland langer kan duren en zwaarder kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Verlies van vertrouwelijke stukken door een lid van de Hoge Raad |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tas met dossiers Hoge Raad gestolen»?1
Ja.
Is dit bericht waar? Zo ja, deelt u de mening dat de raadsheer van de Hoge Raad zeer onzorgvuldig heeft gehandeld door de vertrouwelijke stukken in een bagagerek van een trein te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs naar het persbericht van de Hoge Raad der Nederlanden (Hoge Raad) van 23 september 2010 (www.rechtspraak.nl).
Het werk in een rechterlijke organisatie vergt dat soms stukken mee naar huis worden genomen. De Hoge Raad is zich bewust van de zorgvuldigheid die daarbij dient te worden betracht. De inherente risico’s dienen zo veel mogelijk te worden beperkt. Deze risico’s kunnen echter nooit geheel worden uitgesloten.
Wat zijn de gevolgen van het verlies van deze dossiers voor de afhandeling van de zaken waarop die dossiers betrekking hebben?
Sinds 2007 worden in rechtszaken die bij de Hoge Raad dienen alle inkomende stukken gescand en opgeslagen in het elektronische zaakregistratiesysteem van de Hoge Raad. Daardoor kan een dossier altijd gereconstrueerd worden. De diefstal heeft geen gevolg voor de behandeling van de twee zaken.
Is de landelijke richtlijn2, welke per gerecht dient te worden uitgewerkt in een lokaal beveiligingsplan, ook van toepassing voor de Hoge Raad der Nederlanden? Zo ja, bestaat er voor de Hoge Raad zo'n beveiligingsplan en wat wordt daarin bepaald omtrent het meenemen door raadsheren of medewerkers van dossierstukken in het openbaar vervoer of in privévervoer? Zijn die regels naar uw oordeel voldoende? Zo nee, waarom niet en wat kan daaraan worden gedaan?
De betreffende landelijke richtlijn is opgesteld door de Raad voor de rechtspraak. Deze richtlijn is niet van toepassing op de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op het gebied van de vertrouwelijke omgang met stukken een eigen verantwoordelijkheid. De Hoge Raad heeft meegedeeld dat het voorval wel aanleiding geeft om intern nogmaals op de risico’s te wijzen van verlies en diefstal van stukken.
Indien voornoemde richtlijn niet op de Hoge Raad van toepassing is en/of er geen beveiligingsplan voor de Hoge Raad bestaat, op welke wijze gaat u dan bevorderen dat er voor de Hoge Raad deugdelijke voorschriften gaan gelden om risico’s met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke stukken door zijn leden en/of medewerkers zo veel mogelijk terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er regels ten aanzien van het disciplinair straffen van rechters indien zij op onzorgvuldige wijze vertrouwelijke stukken vervoeren? Zo nee, zijn er naar uw oordeel dan redenen om een disciplinaire straf voor rechters die vertrouwelijke stukken onzorgvuldig vervoeren in te voeren?
Het beoordelen van gedragingen van leden van de Hoge Raad is voorbehouden aan de Hoge Raad zelf. Het voorval heeft aanleiding gegeven voor de Hog Raad om intern nog eens te wijzen op de risico’van het verlies van stukken bij reizen.