De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Het bericht "Uitkeringsfraude Deventer" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Uitkeringsfraude Deventer» naar aanleiding van een vonnis van de politierechter te Zutphen?1
Ja. Overigens betreft het een vonnis van de politierechter te Zwolle en niet te Zutphen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een echtpaar ten onrechte een bedrag van maar liefst € 99.000 aan bijstandsuitkering heeft kunnen ontvangen, voordat het uiteindelijk door middel van een anonieme tip tegen de lamp is gelopen?
Ik ben van mening dat het verzwijgen van bezit om een uitkering te kunnen ontvangen verwerpelijk is.
Fraude vormt daarnaast een risico voor het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid («goeden lijden onder de kwaden»). Het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen.
Sinds de invoering van de WWB in 2004 ligt de bevoegdheid om invulling te geven aan het gemeentelijke handhavingsbeleid volledig bij de gemeenten. De keuze om in individuele gevallen al dan niet nader onderzoek te doen is dan ook aan de gemeente. Op grond van de WWB mag ik niet in deze besluitvorming treden.
Verder verwijs ik kortheidshalve naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 december 2009, kenmerk 17 050, nr. 394 over de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten.
In dit concrete geval is de zaak onderzocht naar aanleiding van een anonieme tip. Uit het feit dat deze zaak lange tijd buiten beeld heeft kunnen blijven, kan worden afgeleid dat het betrokken echtpaar het bezit van onroerend goed buiten Nederland niet heeft gemeld en dit kennelijk jaren achtereen stil heeft weten te houden.
Verder gaat de gemeente Deventer de ten onterechte verstrekte uitkering, vermeerderd met wettelijke rente over de hoogte van het bedrag van de uitkering, geheel terugvorderen. Om deze reden heeft de gemeente inmiddels beslag laten leggen op bezittingen van het echtpaar.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetalende burger nooit de dupe mag zijn van uitkeringsfraude en dat dus het gehele bedrag ad € 99.000 en de bijkomende kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 99.000 moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aan de frauderende man opgelegde werkstraf ter hoogte van 180 uur volstrekt belachelijk is gezien de aard en de omvang van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat een dergelijke straf, die niet eens als straf beschouwd mag worden, niet meer wordt opgelegd, maar dat de straf in verhouding staat tot het strafbare feit waarvoor men veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het rapport «Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof» van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en TNO?1
Ja. Het Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof (BOP) is in mijn opdracht uitgevoerd.
Welke consequenties voor uw beleid inzake het verbeteren van de luchtkwaliteit zou de conclusie kunnen hebben, dat 70 tot 80 procent van het fijn stof (PM10) afkomstig is uit door menselijk handelen gevormde bestanddelen, 25 procent meer dan tot dusverre werd aangenomen?
De totale concentratie van fijn stof is niet veranderd, maar in de opbouw van deze concentratie is de verhouding gewijzigd tussen het aandeel van antropogene oorsprong en het aandeel dat een natuurlijke of onbekende oorsprong heeft. Met name het antropogene aandeel dat in de lucht ontstaat uit zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak blijkt groter dan eerder verondersteld.
Mogelijk zal daardoor het reeds bestaande beleid gericht op emissiereductie van deze componenten in de komende jaren een grotere daling van de fijn stofconcentraties veroorzaken dan tot nu toe op basis van modelberekeningen wordt aangenomen. Dit zal in dat geval waarschijnlijk een gunstig effect hebben op het tijdig voldoen aan de grenswaarden voor zowel PM10 als PM2,5.
Bent u bereid vervolgonderzoek te laten doen naar het gegeven dat de trends in de concentraties verontreiniging in steden niet zo eenduidig zijn? Zo nee, waarom niet?
In het BOP-rapport wordt geconstateerd dat de zwarte rooktrends in steden niet zo eenduidig zijn. De kennis over de bijdrage van verschillende bronnen aan de zwarte rookconcentratie in de stad is nog erg onzeker. De koolstofhoudende fractie in fijn stof, waar zwarte rook een indicator voor is, wordt beschouwd als een fractie die voor de gezondheid bijzonder relevant is. Goed begrip van de bijdrage van stedelijke bronnen aan fijn stof voor wat betreft deeltjesgrootte en samenstelling krijgt prioriteit in het geplande vervolg op het BOP-onderzoeksprogramma, BOP II. Daarnaast heeft recentelijk een aanpassing in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit plaats gevonden voor wat betreft de locaties in Nederland waar structureel zwarte rook wordt gemeten. Daardoor kan op meer stedelijke locaties dan voorheen de trend in de zwarte rookconcentraties structureel worden gevolgd.
Welke consequenties voor uw beleid rond het verbeteren van de luchtkwaliteit trekt u uit de conclusie dat de Nederlandse bijdrage aan fijn stofconcentraties hoger is dan eerder verondersteld en er dus minder uit het buitenland komt «aanwaaien»?
Uit het BOP-onderzoek is gebleken dat het antropogene aandeel in fijn stof groter is dan eerder verondersteld. Het gaat daarbij niet om een specifieke Nederlandse bijdrage. Het betreft het zogenaamde secundaire aerosol dat gevormd wordt uit de gassen zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak afkomstig uit zowel binnen- als buitenland. Bij de huidige inzichten komt het grootste deel (ongeveer drie kwart) van de jaargemiddelde concentratiebijdrage van dit secundaire aerosol uit bronnen in het buitenland. Daarom is het van belang om voortgaande internationale afspraken te maken over emissieplafonds voor deze luchtverontreinigende stoffen, zoals momenteel ook in voorbereiding is in het kader van het Gotenborg-protocol.Om het effect van deze afspraken op de concentraties in NL beter in beeld te krijgen wordt in het vervolg onderzoek expliciet gekeken naar de herkomst van het fijn stof, vooral op dagen waarop de fijn stofconcentraties hoog zijn.
Wat is uw reactie op de uitgesproken verwachting dat er zowel extra nationaal als Europees beleid nodig is als de Europese doelstelling voor PM2,5 die in 2012 bekend wordt gemaakt op basis van gegevens uit voorgaande jaren aan de hoge kant uitvalt?
Het blijkt uit de analyses dat, mocht de hoge doelstelling voor de nationale streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 aan de orde zijn, ook bij uitvoering van alle in Nederland technisch mogelijke maatregelen deze doelstelling niet haalbaar is. Het bereiken van die doelstelling zal afhankelijk zijn van aanvullend EU-beleid. De onzekerheden in deze analyses zijn echter nog groot. De conclusie in het BOP-rapport dat maatregelen mogelijk meer effect hebben dan tot nu toe verondersteld, kan hierin een gunstige rol spelen. Dit aspect zal in het vervolgonderzoek nader worden onderzocht.
Ziet u in deze waarschuwing aanleiding om de lucht in zeer vervuilde binnensteden schoner te maken door (versnelde) invoering van milieuzones voor bestelwagens, het afschaffen van het belastingvoordeel op rode diesel of het uitbreiden van 80-kilometerzones? Zo nee, waarom niet?
De PM2,5 taakstelling waaraan gerefereerd wordt in vraag 5 is gericht op een algemene verbetering in de gemiddelde Nederlandse blootstelling in stedelijke gebieden en niet zozeer op de oplossing van lokale knelpunten. Toepassing van milieuzones en 80-kilometerzones kunnen met name bij de oplossing van lokale knelpunten een belangrijke rol vervullen.
Verhogen van de belasting op rode diesel zal geen gunstig effect op de lucht-kwaliteit hebben, omdat rode diesel met het huidige hoge zwavelgehalte na 1 januari 2011 niet meer in de handel mag worden gebracht. Ter implementatie van de nieuwe Brandstofkwaliteitrichtlijn zal op die datum het zwavelgehalte van rode diesel worden teruggebracht tot het niveau van in het wegverkeer gebruikte diesel.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de afname van de concentratie fijn stof in de periode tussen 1990 en 2000 sneller ging dan nu, dus dat maatregelen die als «laaghangend fruit» zijn te beoordelen al genomen zijn?
Deze constatering betekent dat in de huidige situatie voor een relatief zeer bescheiden verbetering in de luchtkwaliteit maatregelen moeten worden genomen die in vergelijking met de situatie vóór 2000 maatschappelijk meer ingrijpend zijn en aanzienlijk meer kosten en inspanning met zich mee brengen.
Was u bekend met het feit dat houtkachels en open haarden op winterdagen lokaal verantwoordelijk zijn voor 30 tot 40 procent van de fijn stofconcentraties en ziet u in deze conclusie aanleiding beleid te ontwikkelen om deze piekconcentraties door kachels terug te brengen? Zo ja, ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden voor het stellen van normen aan kachels of haarden via de EU of in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen in het BOP-onderzoek over de concentratiebijdragen van houtstook aan fijn stof zijn voor mij nieuw. Zoals tot nu toe reeds het geval was, blijft het evenwel moeilijk de gezondheidskundige implicaties vast te stellen van de vaak zeer lokale en tijdelijke toename door houtstook in de luchtverontreiniging. Een belangrijk instrument om de uitstoot van houtkachels te beperken is het stellen van typekeuringseisen. De thans geldende Europese normering wordt momenteel geëvalueerd in het kader van de Ecodesign richtlijn in de EU. De ook internationaal levende behoefte (bijvoorbeeld in landen als Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen) om de bestaande eisen aan te scherpen, zal ik graag ondersteunen. Naar verwachting zal in 2011/2012 besluitvorming plaats vinden over nieuwe normering.
Bent u bereid de zeezoutaftrekregeling te herzien, zoals geadviseerd wordt, omdat er naar nu blijkt veel minder zeezout in de lucht zit dan werd verondersteld op het moment van de totstandkoming van die aftrekregeling? Zo nee, waarom niet?
De resultaten uit het onderzoek over de concentratiebijdragen van zeezout aan de fijn stofconcentraties geven aanleiding om de bestaande aftrekregeling te herzien. Ik heb het RIVM gevraagd om na te gaan (a) hoe op basis van de nieuwe inzichten de methodiek om de hoogte van de zeezoutaftrek vast te stellen, zou kunnen worden aangepast, en (b) of de thans beschikbare meetgegevens reeds voldoende zijn om die nieuwe methodiek toe te passen. Zodra gebruik van de nieuwe methodiek op verantwoorde wijze mogelijk is, zal ik de regelgeving op dit punt aanpassen.
Acht u het waarschijnlijk dat de EU de regels voor de zeezoutaftrek gaat herzien, nu blijkt dat de aannames daaromtrent niet correct blijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarop anticiperen?
De EU heeft geen specifieke methoden voorgeschreven hoe bij toetsing van concentraties aan de grenswaarden bepaalde natuurlijke bijdragen zoals zeezout buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Lidstaten mogen zelf bepalen hoe op een voldoende onderbouwde manier invulling wordt gegeven aan aftrek van natuurlijke bronbijdragen. De Europese Commissie heeft de toepassing van de huidige Nederlandse aftrekregeling voor zeezout geaccepteerd. Als voor Nederland op basis van de nieuwe inzichten een nieuwe en verbeterde methodiek gaat worden toegepast, zal dit worden gemeld aan de Europese Commissie.
Delen van de huldiging die exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is het u bekend dat op dinsdag 13 juli tijdens de huldiging van Oranje in Amsterdam delen van de huldiging exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Bent u met ons van mening dat een dergelijke huldiging door een breed publiek gevolgd moet kunnen worden en aan vertegenwoordigers van de media geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd om hier verslag van te kunnen doen?
Het is van belang dat de huldiging door een breed publiek gevolgd kan worden en daarin is door partijen voorzien.
Kunt u ingaan op de details van de afspraken die door de KNVB en haar partners zijn gemaakt?
Zie het bijgaande persbericht van de KNVB, SBS6 en NOS van 9 juli 2010.
In hoeverre zijn overheden betrokken geweest bij deze beslissing?
De uiteindelijke afspraken over de televisie- en radio-uitzendingen zijn gemaakt door de KNVB, SBS6 en NOS. De Rijksoverheid heeft in dergelijke afspraken geen rol en is dan ook niet betrokken geweest. Er vaart een persboot mee en er is een perspodium op het Museumplein. Voor toegang hiertoe konden journalisten bij de gemeente Amsterdam een accreditatie aanvragen.
Kunt u aangeven hoe dit exclusieve recht zich verhoudt tot de mediawet?
De Mediawet gaat hier niet over. De Mediawet kent wel een evenementenlijst. Op deze lijst staan evenementen die – in het geval er sprake is van een uitzending- moeten worden uitgezonden op een open net zodat iedereen het kan zien. Het gaat om sportevenementen en culturele evenementen die van aanzienlijk belang zijn voor de samenleving. De uitzending ervan kan door een publieke en/of commerciële zender gebeuren. De huldiging staat niet op deze evenementenlijst. In dit geval zou dat geen verschil hebben gemaakt omdat de huldiging immers op open netten wordt uitgezonden. Verder is het zo dat de NOS op grond van de Mediawet een specifieke taak heeft om verslag te doen van nationale gebeurtenissen van bijzondere aard. Het kan zijn dat daarvoor uitzendrechten moeten worden verkregen. De taak houdt niet in dat de NOS die uitzendrechten automatisch heeft.
Is bekend of er met de KNVB afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kosten, zoals reiniging, openbaar vervoer, overlast, politie en het afsluiten van wegen?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de KNVB een deel van de kosten draagt van de huldiging op het Museumplein.
De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
Het instellen van een 'Geen gezeur aan mijn deur register' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het door CentERdata uitgebrachte rapport «Monitor Direct Marketing, Consumentenonderzoek naar telemarketing en colportage»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat 62,6 procent van de Nederlanders zich kan vinden in het instellen van een «Bel-niet-aan register»?
Ik kan begrijpen dat er consumenten zijn die het vervelend vinden als er commerciële verkopers of vertegenwoordigers van goede doelen aan de deur hun diensten of producten aanbieden. Colportage is echter een legitieme verkoopmethode en is door wet- en regelgeving met waarborgen omkleed. Het instellen van een Bel-niet-aan-register is naar mijn mening een te ver gaande beperking voor marktpartijen om in contact te komen met consumenten. Vanzelfsprekend moet colportage wel op een zorgvuldige manier plaatsvinden. De Wet oneerlijke handelspraktijken en de Colportagewet stellen daarom eisen aan de verkoop via colportage. Zo heeft de consument onder andere recht op een bedenktermijn van acht dagen, die aanvangt op de dag nadat de consument de door zowel hem als de colporteur ondertekende overeenkomst heeft ontvangen. Uit het in de eerste vraag genoemde onderzoek blijkt dat veel (71,6%) Nederlandse consumenten goed op de hoogte zijn van deze bedenktermijn. Ook is bijna één op de drie Nederlanders, 3 maanden na de start van de voorlichtingscampagne, al bekend met (het bestaan van) de Deurwijzer, die door de Consumentenautoriteit is ontwikkeld en gratis is te downloaden via www.consuwijzer.nl. Met de Deurwijzer kunnen consumenten op een eenvoudige manier kennisnemen van hun rechten bij colportage en zich zo nodig kritisch opstellen tegenover colporteurs.
Deelt u de mening dat deze mensen de keuze zouden moeten hebben om zich in een «Bel-niet-aan register» te laten registreren?
Ik ben geen voorstander van een wettelijk Bel-niet-aan-register. Colportage is een verkoopmethode waartegen consumenten zich zo nodig kunnen weren. Enerzijds door gebruik te maken van de informatie van de Deurwijzer van de Consumentenautoriteit, anderzijds door gebruik te maken van de diverse soorten «ik koop niet aan de deur stickers» die door verschillende organisaties op de markt zijn gebracht en die consumenten op hun voordeur kunnen bevestigen. Ik heb geen aanwijzingen dat dergelijke stickers niet worden nageleefd door colporteurs. Een Bel-niet-aan-register zal bovendien, wellicht onbedoeld, negatieve gevolgen hebben voor de vele honderden regionale en lokale goede doelenorganisaties die, anders dan grote goede doelenorganisaties die gebruik kunnen maken van andere wervingskanalen zoals telemarketing, afhankelijk zijn van contacten aan de voordeur. Het Instituut voor Sponsoring en Fondsenwerving (ISF) wijst daar ook op.
Verder is het de vraag in hoeverre een wettelijk Bel-niet-aan-register niet in strijd zal zijn met de Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG). Het verrichten van colportagewerkzaamheden aan de hand van een Bel-niet-aan-register zal immers betekenen dat er eisen gesteld worden aan buitenlandse dienstverleners die in Nederland hun diensten willen uitoefenen. Dergelijke eisen zijn alleen toegestaan op grond van de bescherming van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of het milieu. Een dergelijke beschermingsgrond kan niet worden aangevoerd ter rechtvaardiging van een Bel-niet-aan-register, waardoor geconcludeerd moet worden dat een dergelijk register gezien zal worden als een ontoelaatbare belemmering van het vrije verkeer van diensten. Het verschil met het Bel-me-niet-register ligt hierin dat het Bel-me-niet-register is toegestaan onder de Europese privacyrichtlijn elektronische communicatiediensten (Richtlijn 2002/58/EG). Wanneer een maatregel door specifieke andere Europese regelgeving is toegestaan, kan er geen sprake zijn van strijdigheid met de Dienstenrichtlijn.
Wat betreft de handhaafbaarheid van een Bel-niet-aan-register merk ik op dat een consument dan wel een klacht kan indienen als er ondanks een registratie bij hem wordt aangebeld, maar dat het lastig is om vervolgens te bewijzen dat er bij die geregistreerde persoon is aangebeld. Dit is anders bij het Bel-me-niet-register. Daar is het eenvoudiger te bewijzen dat er ondanks een registratie toch een poging tot telemarketing is gedaan, doordat door middel van de techniek kan worden vastgelegd wie wanneer naar welk nummer heeft gebeld.
Dit alles laat echter onverlet dat ik iedere vorm van agressieve en/of misleidende verkoop afkeur. Ik kies daarom voor een aanpak van voorlichting via ConsuWijzer. Volgens het genoemde monitorrapport van CentERdata is ruim 32% van de Nederlanders op de hoogte van het bestaan van de Deurwijzer en weet ruim 17% wat deze inhoudt. Dit geeft aan dat voorlichting via ConsuWijzer een doeltreffend middel is om de consument in kennis te stellen van zijn rechten, en weerbaar te maken. Ik vind dit, drie maanden na de start van de campagne, mooie resultaten, maar heb de Consumentenautoriteit gevraagd de Deurwijzer nog sterker onder de aandacht van consumenten te brengen. Zij zal naast de moderne techniek van webmarketing, waardoor op internet informatiezoekende consumenten snel naar de website van ConsuWijzer worden geleid, na de zomer onder meer investeren in een advertentiecampagne.
Daarnaast geldt natuurlijk onverminderd dat colporteurs zich aan de voorschriften van de relevante wetgeving dienen te houden. De Consumentenautoriteit houdt toezicht hierop. Zij houdt daarom de ontwikkelingen scherp in de gaten en neemt de signalen bij ConsuWijzer, en ook uit andere informatiebronnen, over mogelijke overtreding van de van toepassing zijnde wetgeving, zeer serieus. Zowel de Consumentenautoriteit als de NMa hebben misleidende en agressieve verkoop, waaronder het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie, ongeacht of dit telefonisch of aan de deur geschied, tot één van de prioriteiten voor 2010 benoemd en zij zijn extra alert op signalen hierover. Het onderzoek naar de colportagepraktijken van of namens een aantal energieleveranciers is hiervan een voorbeeld. Overigens blijkt zowel uit het in vraag 1 genoemde onderzoek als uit de meldingen bij ConsuWijzer niet dat colportage als verkoopkanaal sterk groeit.
In het Algemeen Overleg over het consumentenbeleid met uw Kamer op 8 april jl. heb ik aangegeven dat ik het instrumentarium van de Consumentenautoriteit verder zal aanscherpen, met name om het mogelijk te maken een inbreuk op het consumentenrecht eerder te kunnen laten stoppen en consumenten te kunnen waarschuwen. De nieuwe bevoegdheid van de Consumentenautoriteit om bij een vermoeden van een overtreding een openbare aanwijzing te kunnen geven, zal ertoe bijdragen dat enerzijds de overtreding eerder zal worden gestaakt en anderzijds de consument eerder op de hoogte is van mogelijke schendingen van de wet- en regelgeving. De internetconsultatie voor de wijziging van de Wet handhaving consumentenbescherming, die deze nieuwe bevoegdheden creëert, ben ik 5 juli jl. gestart. Met deze wetswijziging zullen ook de maximale boetes voor overtredingen van de bestuursrechtelijk door de Consumentenautoriteit te handhaven normen, waaronder de normen uit de Colportagewet, worden verhoogd van € 76 000 naar € 450 000.
Staat u nog steeds negatief tegenover invoering van een dergelijk register2 in verband met de handhaafbaarheid ervan? Zo ja, waarom is een «Bel-niet-aan register» volgens u lastiger te handhaven dan een «Bel-me-niet register»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een «Bel-niet-aan register» op vergelijkbare wijze te handhaven zou zijn als het «Bel-me-niet register», namelijk door consumenten, die zich in het register hebben laten registreren, de mogelijkheid te geven om een klacht in te dienen als ze toch colporteurs aan de deur krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat bij een grootschalige controle in de Utrechtse wijk Ondiep ruim 7 miljoen euro aan fraude aan het licht is gekomen op onder meer uitkeringen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenfraude in Utrechtse wijk»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze massale fraude in de Utrechtse wijk Ondiep al aan de gang is?
De ernst en duur van de geconstateerde fraude wordt per afzonderlijk geval vastgesteld. Het is daarom niet mogelijk om nu al een algemene uitspraak te doen over de duur van de geconstateerde fraudes. Met betrekking tot de door u veronderstelde massaliteit stel ik u op de hoogte van de volgende feiten.
Op een totaal van 2 994 huishoudens zijn op basis van een risicoanalyse 348 adressen geselecteerd voor controle (12%). Adressen waarop a priori een verhoogde kans op onregelmatigheden mocht worden verondersteld. Bij 183 adressen waren er daadwerkelijk zaken niet in orde (53%). Dat tijdens de controles juist op die adressen onregelmatigheden zijn geconstateerd, lag dus in lijn met de verwachtingen.
Op een totaal van 1 114 ondernemingen (ingeschreven bij de Kamer van koophandel) zijn 112 ondernemingen daadwerkelijk bezocht (10%). Bij 62 van de bezochte ondernemingen zijn onregelmatigheden aangetroffen (55%).
De risicoanalyse heeft geholpen om de controlecapaciteit gericht te kunnen inzetten. Maar aan deze cijfers, die betrekking hebben op een niet a-selecte steekproef, kunnen geen conclusies worden verbonden over de totale populatie huishoudens en ondernemers in de desbetreffende wijk.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers en dat derhalve de totale som van 7 miljoen euro en bijkomende kosten in de wijk Ondiep moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid op het terrein van fiscale en sociale wetgeving is gericht op de bevordering van naleving van de wettelijke regels. Misbruik van sociale voorzieningen mag niet lonen. Geconstateerde overtredingen worden bestraft.
Dat is in dit onderzoek niet anders. Elk in dit onderzoek geconstateerd fraudegeval wordt door de daarvoor geëigende instantie nader onderzocht. Met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels worden onterecht toegekende uitkeringen beëindigd en wordt het ten onrechte teveel betaalde teruggevorderd.
Overigens bestaat het bedrag van € 7 miljoen uit opgelegde boeten, fiscale correcties, en uit zowel terugvorderingen als besparingen op niet-toegekende en beëindigde uitkeringen. Het hierin begrepen bedrag aan terug te vorderen uitkeringen WAO, WW en WWB en huur-en zorgtoeslagen is voorlopig gesteld op € 752 826. Zoals uit het persbericht van de gemeente Utrecht blijkt, heeft de gemeente Utrecht nog twintig gevallen van mogelijke fraude met uitkeringen in onderzoek, zodat het resultaat met een op dit moment nog onbekend bedrag kan toenemen.
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde bijstandsgelden het bedrag altijd moet worden teruggevorderd en het recht op een bijstandsuitkering voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het standpunt ten aanzien van de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 4 december 2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 17 050, nr. 394).
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor de verzorgingsstaat en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moet uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Fraude ondergraaft het draagvlak voor de sociale zekerheid, ondermijnt de belasting- en premiemoraal en verstoort het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt. De overheid bestrijdt fraude daarom intensief. Dat gebeurt op programmatische grondslag, opdat de inzet ook op langere termijn effect sorteert.
In het Handhavingsprogramma 2007–2010 (Tweede Kamer 2005–2006, 17 050, nr. 331) zijn de verschillende maatregelen opgenomen waarmee de naleving van de betreffende wetten wordt bevorderd en fraude bestreden. Jaarlijks rapporteer ik over de bereikte resultaten in de Integrale Handhavingsrapportage aan uw Kamer (Tweede Kamer 2008–2009, 17 050, nr. 392). En nog dit jaar bied ik het nieuwe Handhavingsprogramma 2011–2014 aan (Tweede Kamer, 2009–2010, 17 050, nr. 395).
Op landelijk niveau staan de nalevingniveaus van de wetten centraal in het handhavingsbeleid. Op gemeentelijk niveau wordt onder het handhavingprogramma van rijkswege ondersteuning geboden door negen Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF). Ik streef ernaar deze structuur de komende jaren te versterken. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 zal ik deze en verdere maatregelen opnemen, waarbij ik ook inga op de inzet van interventieteams.
Het inzetten van een interventieteam is een van de middelen uit het lopende handhavingsprogramma, waarmee in branches en in wijken intensief en gericht wordt gecontroleerd op onregelmatigheden op fiscaal en sociaal terrein en op het terrein van de arbeidsmarkt. In welke branches en wijken interventieteams worden ingezet, wordt door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams, onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van risicoanalyse bepaald. Hiermee wordt beoogd om de beschikbare capaciteit van de samenwerkende overheden en hun diensten zo effectief mogelijk te benutten. In die stuurgroep participeren de Politie, Openbaar Ministerie, Arbeidsinspectie, Belastingdienst, VNG/gemeenten, UWV, SVB en SIOD. Er lopen op dit moment meerdere interventieteamprojecten in ons land, branche- alsook wijkgericht. De inzet van een interventieteam in de Utrechtse wijk Ondiep blijkt een adequate keuze: vermoedelijke fraude is opgespoord en wordt bestreden.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor goedwillenden, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kosten voor schoolboeken die onterecht aan ouders worden doorberekend |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat leveranciers van schoolboeken ouders verplichten verzend- en administratiekosten te betalen, terwijl ouders hiertoe officieel niet toe verplicht zijn?1
Ik heb kennis genomen van het persbericht van de VOO waaraan u refereert. Mijn standpunt over verzend- en administratiekosten voor de «gratis schoolboeken» mag inmiddels bekend verondersteld worden: de schoolboeken zijn sinds het schooljaar 2009–2010 voor leerlingen/ouders gratis. Het is dus niet toegestaan om hier kosten voor in rekening te brengen, dus ook geen verzend- of administratiekosten. Het komt in de praktijk overigens vaak voor dat een boekleverancier onafhankelijk van de school ook andere diensten aan ouders aanbiedt. Het gaat dan om andere schoolbenodigdheden zoals woordenboeken en rekenmachines, die niet onder de gratis schoolboeken vallen en de ouder zelf dient aan te schaffen. Als een ouder besluit deze producten te bestellen bij een leverancier van schoolboeken, kunnen daarvoor uiteraard wel kosten in rekening gebracht worden. Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148, nr. 3513, en nr. 3760 en vergaderjaar 2009–2010, nr. 910 en 2501).
Als de inspectie in haar onderzoek naar de ouderbijdrage overtredingen tegenkomt, zoals het in rekening brengen van verzend- en administratiekosten voor «gratis schoolboeken», wordt dat niet geaccepteerd. Scholen waar (na hoor en wederhoor) overtredingen geconstateerd zijn, zijn er door de inspectie al op gewezen dat zij in strijd met de wet handelen. Zij krijgen de kans om de overtreding te herstellen. Als blijkt dat dit niet gebeurd is bij de hercontrole aan het begin van schooljaar 2010–2011, dan zal de inspectie handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is dat scholen nog steeds in strijd met de wet handelen, doordat zij toelaten dat boekleveranciers werken met constructies op hun website waardoor ouders de bestelprocedure voor boeken niet kunnen afronden zonder in te moeten stemmen met de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als ouders geen «gratis schoolboeken» kunnen bestellen zonder in te stemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, is dat inderdaad een slechte zaak. Ik heb meermaals duidelijk gemaakt dat verzendkosten voor «gratis schoolboeken» niet zijn toegestaan. Het leveren van «gratis schoolboeken» kan natuurlijk niet afhankelijk gemaakt worden van instemming van ouders met bijdragen voor andere zaken. Zoals ook uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, treedt de inspectie daarom op tegen overtredingen.
Voor de borg ligt dat anders, omdat hier geen sprake is van een overtreding. Het is toegestaan dat een school een borg vraagt om ervoor te zorgen dat leerlingen zorgvuldig met het eigendom van de school omgaan. Dit stond al in het plan van aanpak voor de «gratis schoolboeken» die uw Kamer in 2006 ontving (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78, bijlage). Uw Kamer heeft ook tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer zelf expliciet gevraagd om borg voor «gratis schoolboeken» mogelijk te maken om te zorgen dat kinderen netjes met de schoolboeken om gaan (Handelingen 2007–2008, nr. 59, pag. 4140–4169). Ook heeft OCW in samenwerking met alle ouderverenigingen, inclusief de VOO die u in vorige vraag aanhaalt, een brochure gemaakt waarin duidelijk staat dat een borg toegestaan is (Kamerstuk 2008–2009, 31 325, nr. 31, bijlage). Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met een borgregeling, ga ik er van uit dat deze maatregel voldoende draagvlak heeft onder de ouders van die school. Scholen zijn op grond van de wet verplicht er voor te zorgen dat de leerlingen aan het begin van het schooljaar hun schoolboeken hebben, ook als ouders bij de school kenbaar hebben gemaakt dat zij de borg niet kunnen of willen betalen. Ik verwacht van scholen dat zij een regeling treffen voor ouders die de borg niet kunnen of willen betalen en dat de school helder communiceert naar ouders over deze regeling. Als aan deze voorwaarden voldaan is dan zal ik niet optreden tegen scholen die de borg verwerkt hebben in de bestelprocedures voor «gratis schoolboeken».
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij per direct alle ouders laten weten dat de ouderbijdrage wel vrijwillig is?
Op basis van de resultaten van eerder inspectieonderzoek naar de ouderbijdrage heb ik in de beleidsreactie op het Onderwijsverslag geconcludeerd dat scholen beter informatie moeten verstrekken over de ouderbijdrage. Een deel van de scholen is onvoldoende transparant over de vrijwilligheid van de ouderbijdrage en/of de mogelijkheden voor reductie of kwijtschelding ervan. Ook is niet in alle gevallen de oudergeleding van de medezeggenschapsraad om instemming met de hoogte en bestemming van de ouderbijdrage gevraagd (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32123-VIII, nr. 122). Zoals u weet doet de inspectie onderzoek naar de ouderbijdrage en de gratis schoolboeken en heeft daarbij overtredingen geconstateerd. Als de vrijwilligheid van de ouderbijdrage daadwerkelijk in het geding is of de schoolboeken niet gratis zijn, treedt de inspectie handhavend op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onvrijwillig een juridische relatie ontstaat tussen ouders en boekleverancier wanneer ouders vanwege de opmaak van de website worden gedwongen in te stemmen met het betalen van ouderbijdrage, borg of verzendkosten?
Een soortgelijke Kamervraag heb ik reeds beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148). Door de invoering van de «gratis schoolboeken» is de school nu wettelijk verplicht om het voorgeschreven lesmateriaal gratis aan de leerling ter beschikking te stellen. Deze verplichting brengt met zich mee dat nu de school primair verantwoordelijk is voor heldere afspraken over de bestelprocedure, waarbij aan de ene kant de distributeur en aan de andere kant de leerlingen/ouders betrokken zijn.
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij zorgen dat de boekenleverancier per direct de website aanpast, zodat het ook mogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als de inspectie constateert dat een school de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk gesteld heeft van het instemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, zal zij de school hier op aanspreken. Voor borg ligt dit anders, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de bestelprocedures voor schoolboeken te verbieden waarin het onmogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten? Zo neen, waarom laat u de situatie voortduren, terwijl het probleem u al lange tijd bekend is?2 Zo ja, wanneer kunnen wij uw voorstellen tegemoet zien?
Het is niet nodig om de huidige bestelprocedure voor de schoolboeken te verbieden, tenzij deze de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk maakt van de instemming met een vrijwillige ouderbijdrage of er verzendkosten in rekening gebracht worden. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op de voorgaande vragen.
De wens van landen van de Europese Unie om een einde te maken aan discriminatie van bloeddonoren |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de EU-landen de Europese Commissie hebben gevraagd met voorstellen te komen om discriminatie bij bloeddonatie uit te sluiten?1
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen van het lid Van Gent inzake het dreigende tekort aan bloeddonoren?2
Ja.
Kunt u aangeven welk standpunt bij de informele vergadering namens de Nederlandse regering is ingenomen?
De discriminatie van bloeddonoren is ter sprake gekomen tijdens de lunchpauze van de eerste dag van de Informele Raad Volksgezondheid op 5 juli 2010 te Brussel. Aangezien dit onderwerp niet was geagendeerd, heeft de Nederlandse regering geen officieel standpunt kunnen innemen.
Het Belgische Voorzitterschap heeft tijdens de genoemde lunchpauze aan de Europese Commissie verzocht een voorstel te doen voor mogelijke bespreking van discriminatie van bloeddonoren.
Nederland heeft het verzoek van het Voorzitterschap aangehoord.
Verwacht u dat de Europese Commissie met wettelijk bindende voorstellen (een richtlijn of verordening) komt? Zo ja, welke gevolgen zou dat hebben ten aanzien van het beleid bij bloeddonatie in Nederland?
Het Verdrag betreffende de Europese Unie geeft de Europese Commissie het recht om voorstellen voor communautaire regelingen aan de Raad voor te leggen. Het is nog niet bekend op welke wijze de Europese Commissie zal reageren op het hier beschreven verzoek van het Voorzitterschap.
Als er een voorstel van de Commissie verschijnt zal de Tweede Kamer via de gebruikelijke wijze (BNC fiches) geïnformeerd worden.
Bent u bereid het Nederlandse beleid ten aanzien van bloeddonatie en discriminerend beleid te herzien, bijvoorbeeld ten aanzien van bloeddonatie door homoseksuele mannen?
Mijn antwoorden op de vragen van kamerlid Van Gent2 zijn nog onverminderd van kracht. Ik zie thans geen aanleiding om het Nederlandse beleid ten aanzien van bloeddonatie en discriminerend beleid te herzien.
Is bij u bekend in hoeverre er op dit moment een tekort aan donorbloed bestaat?
Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan donorbloed in Nederland.
Overlast van arbeidsmigranten op bungalowpark Patersven te Zundert |
|
Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de al jaren durende ernstige overlast, verloedering, geluidsoverlast, alcoholmisbruik en parkeeroverlast op bungalowpark Patersven te Zundert, veroorzaakt door het in grote getale huisvesten van arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije, met als gevolg dat veel woningen al jaren te koop staan en de zittende bewoners gebukt gaan onder de overlast en verloedering? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met gemeenten, werkgevers, arbeidsmigranten en bewoners van het bungalowpark om een einde te maken aan de verloedering en overlast zoals u heeft aangekondigd in uw brief?1 Zo nee, hoe vaak is bungalowpark Patersven door de Arbeidsinspectie, gemeente en andere handhavinginstanties al dan niet gezamenlijk gecontroleerd? Wat zijn de uitkomsten van deze controles?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De woningen op het bungalowpark Patersven in Zundert zijn in bezit van individuele woningeigenaren die verenigd zijn in een Vereniging van Eigenaren (VVE). De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Daarnaast is het primair de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering handhavend op te treden. De Arbeidsinspectie heeft geen toezichthoudende taken als het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten.
Voldoet de huisvesting van arbeidsmigranten op Patersven aan de normen die u recent bent overeengekomen met uitzendbureaus en werkgevers over huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met deze partijen opdat heel snel wordt voldaan aan deze normen?1
Een aantal woningeigenaren op Patersven kiest ervoor om hun woning te verhuren aan derden ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Daarmee handelen zij in strijd met de statuten van de Vereniging van Eigenaren (VVE), waarvan alle woningeigenaren lid zijn. Van de woningen die aan derden worden verhuurd wordt geen registratie bijgehouden. Uit de gemeentelijke controleactie blijkt dat tot de huurders ook uitzendbureaus voor buitenlandse arbeidsmigranten behoren. Tenminste enkele van deze bureaus zijn bij één van de landelijke branchekoepels aangesloten. Het is aan de uitzendbranche zelf om zorg te dragen dat de individuele leden uitvoering geven aan de recent overeengekomen afspraken over de kwaliteit van de huisvesting.
Deelt u de mening dat overlast van arbeidsmigranten ook op vakantie- en bungalowparken niet kan worden getolereerd en net zoals in woonwijken streng moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dat op bungalowpark Patersven bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Overlast in zowel woonwijken als op bungalowparken dient niet getolereerd te worden. Conform de statuten van de VVE op Patersven is het voortbrengen van onredelijke hinderveroorzakende muziek en geluiden niet toegestaan. De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Verder is het, zoals ook aangegeven bij vraag 1, een taak van de gemeente om bij overlast handhavend op te treden.
Bent u bereid een onderzoek op dit park uit te laten voeren door de VROM-inspectie en de Kamer te informeren over de resultaten van dit onderzoek? Zo ja, wanneer kunnen wij de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u dan ondernemen om de gemeente, provincie, werkgevers en arbeidsmigranten ertoe te bewegen een einde te maken aan de ernstige overlast, verloedering en huisvestingsproblemen op bungalowpark Patersven te Zundert?
Een onderzoek door de VROM-Inspectie acht ik niet opportuun. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor een dergelijk onderzoek. Ik ben zeker bereid om in gezamenlijkheid met betrokken partijen te bekijken of het door mij aangekondigde praktijkteam MOE-landers een rol kan spelen bij de problemen op Patersven. Daarbij zal ook bekeken moeten worden welke acties nodig zijn.
Bent u bereid het Praktijkteam overlast MOE-landen beschikbaar te stellen aan de gemeente Zundert om de problematiek op het bungalowpark Patersven op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het zijn van een privéterrein geen reden mag en kan zijn om bewoners aan hun lot over te laten?2 Welke belemmeringen zijn er omdat het hier een privéterrein betreft en welke instrumenten, zoals onder andere verwoord in de «Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering» kan de gemeente Zundert wel inzetten om de overlast als gevolg van arbeidsmigratie uit MOE-landen aan te pakken?
Ja, die mening deel ik. De VVE is middels de beheerder verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht op het park. Daarnaast is het de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering op te treden, ook in het geval van een privéterrein. De handreiking «Aanpak woonoverlast en verloedering» dient als ondersteuning bij die taak en geeft gemeenten inzicht in de middelen die ter beschikking staan. Zo kan de gemeente op basis van onder andere het bestemmingsplan en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) handhavend optreden. Verder kan het bestuur van de VVE de leden, die in strijd met de statuten van de VVE hun woning aan derden verhuren daarop aanspreken, eventueel via de burgerlijke rechter.
In hoeverre kan de beheerder van het vakantiepark verantwoordelijk worden gesteld voor de overlast op het vakantiepark? Welke bestuurlijke- en strafrechtelijke maatregelen zijn hiervoor beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt het experiment ter legalisatie van Parc Patersven te Zundert, waarin rijk, provincie en gemeente samenwerken om het vakantiepark om te vormen tot een gewone woonwijk, afgerond? Kunt u dit tevens toelichten?
Op het park rust op dit moment een recreatieve bestemming. Sinds 2006 zijn er plannen tot legalisatie van het park, waardoor Patersven een gewone woonwijk wordt. Daartoe zijn (haalbaarheids)onderzoeken uitgevoerd. Volgens de statuten moet de VVE zorgen voor een goed beheer op het park. Eind 2009 heeft de Gemeenteraad ingestemd met een Plan van Aanpak Herstructurering Parc Patersven. Daarbij is overwogen dat, voordat eventuele legalisatie kan plaatsvinden, het beheer op het park in orde moet zijn. In alle contacten tussen gemeente (ambtelijk en bestuurlijk) en de VVE is volgens de gemeente aangegeven dat het beheer in orde moet zijn. In het voorjaar van 2010 is gebleken dat dit niet gebeurd is. De verantwoordelijk wethouder heeft recent aangegeven dat hij dit najaar duidelijkheid wil hebben over het beheer en dat hij nog dit jaar een besluit wil voorbereiden met betrekking tot handhaving of legalisatie van het park.
Zal het nieuwe Bouwwerkenbesluit als het gaat om gebouwen met logiesfuncties ook van toepassing worden op vakantie- en bungalowparken? Wanneer treedt dit besluit in werking?
Evenals het huidige Bouwbesluit 2003 heeft het nieuwe Bouwbesluit betrekking op alle gebouwen, waaronder dus ook gebouwen met een logiesfunctie. Of de voorschriften voor gebouwen met een logiesfunctie in een concreet geval van toepassing zijn, hangt af van de vraag of de gebruiksfunctie van het betreffende gebouw voldoet aan de omschrijving van het begrip «logiesfunctie» in het Bouwbesluit. Die omschrijving luidt: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Daartoe behoren bijvoorbeeld hotels, motels, pensions en vakantiehuisjes. Afhankelijk van hun gebruik kunnen daartoe dus ook gebouwen op vakantie- en bungalowparken behoren. Het streven is om het nieuwe Bouwbesluit op 1 juli 2011 in werking te laten treden. Gelet op de nog te volgen procedurestappen met het ontwerpbesluit zal evenwel eerst eind dit jaar duidelijk zijn of die datum haalbaar is.
Hoeveel (arbeids)migranten uit welke landen staan ingeschreven bij de GBA te Zundert en hoeveel (arbeids)migranten verblijven in totaal in Zundert? Hoeveel mensen volgen een taal- en inburgeringscursus? Wat is het beleid van de gemeente Zundert en werkgevers inzake de integratie van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa? Hoeveel werkvergunningen voor Roemenen en Bulgaren zijn door het UWV afgegeven in Zundert e.o.?
Volgens opgave van de gemeente hebben zich 1 128 migranten van diverse nationaliteiten ingeschreven in de GBA van de gemeente. Daarvan zijn 625 arbeidsmigrant, afkomstig uit Polen, Hongarije, Slovenië, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenie en Bulgarije. De gemeente Zundert heeft geen zicht op het werkelijke aantal arbeidsmigranten in Zundert. Verder zijn in Zundert 80 personen bezig met een taal- en inburgeringscursus. De gemeente voert op dit moment alle wettelijke taken uit waartoe zij op grond van de Wet inburgering verplicht is. UWV WERKbedrijf heeft in 2010 in de gemeente Zundert in totaal 715 tewerkstellingsvergunningen verleend, waarvan 704 voor werknemers met de Roemeense nationaliteit en 11 voor werknemers met de Bulgaarse nationaliteit.
Zijn er andere gemeenten die wel succesvol beleid voeren met betrekking tot de huisvesting van MOE-landers op een vakantie- of bungalowpark? Zo ja, welke en waaruit bestond dat beleid?
In het kader van de totstandkoming van het Plan van Aanpak Huisvesting en integratie van MOE-landers is met diverse gemeenten gesproken. Uit die gesprekken is tot nu toe niet gebleken dat er zich grote (of structurele) problemen voordoen met betrekking tot huisvesting op recreatieparken daar waar dit aan de orde is.
Mogelijk wanpraktijken en of fraude bij CDM-projecten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar mogelijke wanpraktijken en of fraude bij Clean Development Mechanism (CDM)-projecten die betrekking hebben op HCFC-22?12
Ja.
Bent u bereid te zijner tijd de resultaten van het onderzoek vergezeld van een kabinetsreactie aan de Kamer te doen toekomen? Wanneer mag de Kamer dit verwachten?
Ja.
De CDM Executive Board moet nog besluiten over een aanvullend onderzoek. Het is nog onduidelijk hoelang een mogelijk aanvullend onderzoek zal duren alsmede wanneer daarna de positiebepaling van de CDM Executive Board zal zijn afgerond, doch met enkele maanden moet worden gerekend.
Kunt u uiteenzetten wat de verdenking inhoudt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Welke projecten in welke landen zijn verdacht?
Hoewel de NGO die deze zaak aanhangig heeft gemaakt zich daarover niet expliciet heeft uitgesproken ga ik ervan uit dat alle 22 HFC projecten die onder het CDM zijn goedgekeurd zullen worden onderzocht. Deze projecten zijn gelegen in China, India, Zuid-Korea, Mexico en Argentinië
Hoeveel Nederlandse emissierechten worden betrokken uit projecten die verdacht zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Hoeveel geld heeft het kabinet (bij benadering) aan die projecten besteed en hoeveel is er nog gereserveerd?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46), waarin is aangegeven om welke volumes het gaat en welk deel al is geleverd en betaald. De namens VROM overeengekomen prijs is vertrouwelijke informatie die op grond van contractvoorwaarden niet openbaar mag worden gemaakt. De huidige marktprijs voor CDM projecten ligt tussen € 10 en € 12 per ton CO2-eq reductie, doch VROM heeft minder betaald.
Wilt u uiteenzetten op welke momenten mogelijk misbruik van deze CDM-projecten is gesignaleerd (door bijvoorbeeld het kunstmatig verhogen van de uitstoot om die later tegen geringe kosten maar voor veel geld te verlagen), mede gezien het feit dat al in 2005 de CDM-regels dienaangaande zijn aangepast om kennelijk opgetreden of dreigend misbruik te bemoeilijken? Welke inspanningen heeft u sinds de eerste melding van mogelijk misbruik geleverd om misbruik tegen te gaan en de eigen emissie-rechten te schonen?
Deze zaak is pas zeer recent aanhangig gemaakt via een verzoek van de NGO aan de CDM Executive Board, ingediend eind juni 2010. Tot dan toe is er vanuit gegaan dat de aanscherpingen uit 2005 afdoende zijn; het voorgestelde nadere onderzoek zal moeten uitwijzen of dat inderdaad het geval is.
Zijn er nog meer types CDM-projecten waarbij misbruik vermoed en/of onderzocht wordt? Zo ja, welke?
Nee.
Wat is het Nederlandse standpunt over de toekomst van CDM als onderdeel van internationaal klimaatbeleid en welke posities nemen andere actoren in deze discussie in?
Nederland is van oordeel dat CDM in een toekomstig klimaatregime beschikbaar moet blijven, maar voornamelijk gericht op de LDCs (Least Developed Countries) en andere niet snel-groeiende economieën, Snel-groeiende economieën zoals China en India zouden grotendeels van CDM moeten worden uitgesloten en uitgenodigd over te gaan naar een meer sectorale benadering. Dit standpunt vindt brede steun binnen de EU en ook wel daarbuiten, maar wordt vooralsnog niet gedeeld door de betrokken snel-groeiende economieën.
Was of bent u op de hoogte van fraude bij de CDM-projecten? En welke maatregelen zijn hierbij genomen of overwogen?
Het is te vroeg om te constateren of er daadwerkelijk sprake is van fraude. Eerst moet het nader onderzoek worden afgewacht.
De voortdurende bezuinigingen op de gevangenissen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nova1 waarin het gevangenispersoneel de noodklok luidt?1 Herinnert u zich de enquête van de SP onder het gevangenispersoneel, waaruit min of meer dezelfde ernstige klachten van het gevangenispersoneel naar voren kwamen?2
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de uitzending van Nova. Uiteraard herinner ik mij de enquête van de SP onder gevangenispersoneel. Zoals is aangegeven in de brief d.d. 3 november 2009, worden signalen van het personeel over (te hoge) werkdruk en gevoelens van onveiligheid in het gevangeniswezen (GW) altijd zeer serieus genomen. Naar aanleiding van een rapport van de Arbeidsinspectie is door de Dienst Justitiële Inrichtingen een plan van aanpak opgesteld. Doelstelling is om de stress onder medewerkers als gevolg van werkdruk te verlagen. Eind 2010 wordt bezien, op basis van de dan bereikte resultaten, wat de verder liggende doelstellingen zijn3.
De directie van het gevangeniswezen heeft daags na de uitzending van Nova een extra overleg met de medezeggenschap (GOR-GW) ingelast om te spreken over de brief van de medezeggenschap en een passend vervolg te formuleren ten aanzien van de punten die in de brief naar voren zijn gebracht. De komende tijd blijven bestuurder en medezeggenschap in nauw overleg met elkaar om gezamenlijk te bezien welke activiteiten ontplooid moeten worden.
Kent u de brandbrief van de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen van 6 juli 2010, waarin staat dat de situatie in de gevangenissen momenteel verergert en dat dit bij ongewijzigd beleid zal uitmonden in chaos? Bent u bereid de reactie op deze brief openbaar te maken en zo spoedig mogelijk een afschrift daarvan naar de Kamer te sturen?
Ja. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, is de directie van het gevangeniswezen in overleg getreden met de medezeggenschap. Tevens is ook schriftelijk op de brief van de medezeggenschap gereageerd.
In de derde voortgangsrapportage Modernisering Gevangeniswezen zal ik uitvoering ingaan op de inhoudelijke punten uit de brief van de medezeggenschap en de voortgang van het nadere overleg daarover.
Vindt u de klacht van het gevangenispersoneel, dat de werkdruk toeneemt vanwege het programma Optimalisering Personeelsinzet, herkenbaar? Zo nee, bent u bereid al het personeel hierover expliciet om hun mening te vragen? Welke maatregelen gaat u nemen om de werkdruk te verlichten?
Het programma Optimalisering Personele Inzet (OPI) is gericht op een kwaliteitsverbetering van het roosterproces. Het verbetert het instrumentarium voor penitentiaire inrichtingen om het gevangenispersoneel effectiever in te zetten. Het contrast tussen pieken en dalen in het werk wordt hiermee verkleind. Alle penitentiaire inrichtingen gaan op dezelfde wijze werken en ongerechtvaardigde onderlinge verschillen worden weggenomen. Het gevolg van de invoering van OPI kan zijn dat (tijdelijk) op onderdelen een grotere werkdruk is ontstaan, op andere onderdelen kan echter een verlichting tot stand zijn gebracht. Dit verschilt per penitentiaire inrichting.
Daarom is afgesproken dat per penitentiaire inrichting een logboek wordt bijgehouden waarin problemen worden aangegeven. Indien nodig kunnen aparte afspraken worden gemaakt om deze op te lossen. Na drie maanden wordt de invoering van OPI geheel geëvalueerd. Dan kan worden vastgesteld of er al dan niet sprake is van structurele problemen. Door deze aanpak wordt een efficiënte uitvoering van de detentie gerealiseerd, waarbij per penitentiaire inrichting maatwerk kan worden geleverd, als wordt vastgesteld dat op onderdelen zich (personele) problemen voordoen.
Periodiek wordt onder het gevangenispersoneel een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. Werkdrukbeleving maakt daar onderdeel van uit. De resultaten daarvan zijn onderwerp van gesprek tussen de bestuurder en de medezeggenschap.
Is het waar dat op een aantal locaties het ziekteverzuim oploopt tot wel 20 procent? Wordt dit voor alle locaties geregistreerd en in de gaten gehouden? Welke maatregelen worden specifiek genomen om het ziekteverzuim binnen de perken te houden en de oorzaken hiervan te analyseren?
Het ziekteverzuim in het gevangeniswezen lag de eerste vier maanden van 2010 gemiddeld op 7,5%. De invoering van OPI heeft binnen een aantal vestigingen tijdelijk tot een stijging van het verzuimcijfer geleid. Een ziekteverzuimcijfer van 20% herken ik echter niet.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft het voorkomen van verzuim als één van zijn speerpunten van het beleid. De regie op verzuim van een medewerker ligt bij de leidinggevende. Onlangs hebben alle leidinggevenden een training gehad op gebied van verzuim. P&O adviseurs kunnen de leidinggevenden als verzuimcoach ondersteunen bij het managen van verzuim binnen hun team of afdeling.
Is het waar dat er zelfs personeel onder druk wordt gezet om geen vakantie op te nemen dit jaar vanwege de problemen in de zomermaanden en om structureel over te werken om gaten in de bezetting op te vullen?
Het programma Optimalisering Personele Inzet heeft dit jaar een instrument voor personele jaarplanning geïntroduceerd. Hiermee zijn de effecten van alle invloeden op het rooster zichtbaar, zoals: vakantie, verzuimpatroon, opleidingen en andere vormen van afwezigheid. Met dit instrument kan beter dan voorheen een zichtbare balans gevonden worden tussen gegarandeerde continuïteit van het werk en het inroosteren van het zomerverlof. Overwerk kan op deze manier beter dan voorheen worden vermeden.
De directie en de ondernemingsraad van een penitentiaire inrichting krijgen door dit instrument meer inzicht in de effecten van voorgenomen keuzes in het rooster tijdens de zomermaanden. Het kan zijn dat dit in sommige inrichtingen tot andere keuzes voor het zomerverlof heeft geleid dan in voorgaande jaren. Na afloop van de vakantieperiode vindt zonodig een goede evaluatie van het verloop van de zomermaanden met de lokale ondernemingsraad plaats.
In welke penitentiaire inrichtingen is momenteel sprake van onderbezetting? Hoe is dat mogelijk in tijden waarin inrichtingen gesloten worden en personeel moet vertrekken?
Volgens de formele formatie en de bezettingsgegevens (peildatum juni 2010) is er geen sprake van onderbezetting in de penitentiaire inrichtingen. Indien er sprake is van (veel) langdurig verzuim kan een penitentiaire inrichting te maken krijgen met een tijdelijke geringe onderbezetting. Dit wordt dan door de directeur van de penitentiaire inrichting besproken met de sectordirectie van het gevangeniswezen.
Op welke schaal is er sprake van vervanging van goed opgeleid gevangenispersoneel door goedkopere particuliere beveiligers? Hoeveel gevangenispersoneel is er de laatste jaren uitgestroomd en hoeveel beveiligers zijn extern aangetrokken de laatste jaren? Met welke redenen gebeurt dit?
In 2009 zijn er 295 personeelsleden (executieve medewerkers) uit het gevangeniswezen uitgestroomd, in de periode januari tot en met juni 2010 waren dat er 94. Er is slechts op geringe schaal sprake van het inhuren van extern personeel. Ongeveer 1,5% van het totale personeelsbestand (10 797 medewerkers) binnen de sector gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen is ten behoeve van de tijdelijke flexibele inzet van personeel extern ingehuurd (peildatum 1 juni 2010).
Is het waar dat ook een aantal Interne Bijstand Teams onderbezet zijn? Zo ja, bent u bereid hier zo spoedig mogelijk wat aan te doen vanwege de veiligheidsrisico’s die dit met zich meebrengt?
De vestigingen zijn in staat om alle IBT’s te laten functioneren. De veiligheid is dus niet in het geding. Wel was medio juni 2010 in een aantal vestigingen een gering aantal Interne Bijstand Teams (IBT’s) niet geheel ingevuld omdat het wervingsproces voor executieve medewerkers nog niet was afgerond. Door het bijzondere karakter van het werk van het IBT, worden executieve medewerkers hiervoor speciaal geselecteerd en opgeleid.
Vindt u het ernstig dat het gevoel van onveiligheid onder het gevangenispersoneel toeneemt? Is de toename van agressie van gedetineerden naar het personeel meetbaar? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de veiligheidssituatie voor het personeel te verbeteren?
Ik vind het van groot belang dat medewerkers van DJI hun werk op een veilige manier kunnen uitvoeren. Om de veiligheidssituatie onder het personeel te verbeteren, wordt geïnvesteerd in trainingen en opleidingen voor medewerkers en leidinggevenden. Daarbij ligt het accent op het stimuleren van positief gedrag en het ontmoedigen van negatief gedrag van de gedetineerde. Deze trainingen dragen bij aan een veilige werkomgeving van het personeel.
In het kader van het programma Veilige Publieke Taak van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn de afgelopen jaren metingen verricht naar het aantal voorvallen van agressie en geweld (verbaal geweld/fysiek geweld, discriminatie, seksuele intimidatie en overige intimidatie) tegen werknemers met een publieke taak. De metingen zijn ook verricht onder penitentiaire inrichtingswerkers (PIW) van het gevangeniswezen. In 2011 vindt er weer een meting plaats. Uw Kamer zal te zijner tijd hierover op de hoogte worden gesteld.
Is er een toename van suïcides onder gedetineerden waarneembaar? Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de suïcides in penitentiaire inrichtingen in de laatste jaren en voor het jaar 2010, voor zover beschikbaar?
Het aantal suïcides schommelt jaarlijks. Door de kleine aantallen is er al snel sprake van een relatief grote toe- of afname. In de periode 2005 tot en met 2009 is het aantal suïcides elk jaar afgenomen.
Aantal suïcides in de afgelopen jaren:
2005
20
2006
16
2007
15
2008
12
2009
10
In 2010 is er een toename te zien. In 2010 zijn op peildatum 10 augustus 2010 12 suïcides geweest.
Het toepassen van vervangende hechtenis door het CJIB |
|
Sadet Karabulut |
|
Kent u de casus van mevrouw L.?1 Hoe beoordeelt u het feit dat mevrouw L. niet door de strafrechter in detentie is gezet, vanwege de zorg voor haar 5-jarige zoontje onder de voorwaarden dat de schade aan de slachtoffers zou worden vergoed, maar dat nu toch detentie dreigt omdat de schadevergoeding niet binnen de termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald?
De vervangende hechtenis die dreigt voor betrokkene is geen besluit van het CJIB maar vloeit rechtstreeks voor uit het arrest dat het Hof te Den Haag op 19 november 2009 heeft gewezen. Daarin is bepaald dat mevrouw geen detentie behoefde te ondergaan als zij haar schuld aan degenen die zij heeft gedupeerd (ongeveer 80 duizend euro) zou voldoen. Het Hof heeft, alle in deze zaak spelende belangen afwegende, bepaald dat indien zij deze schuld niet voldoet, zij gedurende 365 dagen in vervangende hechtenis zal worden genomen.
Deelt u de mening dat het in het belang van de slachtoffers is dat mevrouw L. zo spoedig mogelijk de gehele schadevergoeding betaalt die haar als maatregel is opgelegd door de strafrechter? Op welke wijze draagt vervangende hechtenis hier aan bij, nu met deze vervangende hechtenis slechts de executie van de schadevergoedingsmaatregel wordt gestaakt?
Ik deel vanzelfsprekend de mening dat de door de strafrechter opgelegde schadevergoeding moet worden voldaan. De dreiging van een voorlopige hechtenis is een uiterste middel om de veroordeelde tot betaling aan te zetten, en heeft daarnaast tot doel om door zijn afschrikwekkende werking betrokkene (en anderen) ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven. Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om deze reden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
In wiens belang is de vervangende hechtenis uiteindelijk? Wanneer iemand niet beschikt over vermogen, zal vervangende hechtenis dan leiden tot betaling van de schadevergoeding? Met andere woorden, wordt er eigenlijk wel gekeken of er sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CJIB geen andere betalingsregeling aanbiedt dan een waarbij maandelijks bijna € 3000 moet worden betaald, terwijl de maandelijkse inkomsten van mevrouw L. een kwart hiervan bedragen? Waarom is een soepelere betalingsregeling met het CJIB in een dergelijk geval, waarbij overduidelijk sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil, niet mogelijk?
De taak van het CJIB is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter. Daarbij kan het CJIB een betalingstermijn van 36 maanden voorstellen, en in schrijnende gevallen kan deze nog verder worden verlengd. Uitgangspunt hierbij is wel dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan.
Als het CJIB zou instemmen met dermate lange betalingstermijnen dat betaling van de schuld onmogelijk of zeer onzeker wordt dan komt dit er in feite op neer dat het CJIB een deel van de schuld kwijtscheldt. Een dergelijke beslissing is niet aan het CJIB, maar aan de rechter.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2 Bent u nog steeds van mening dat er maatwerk moet worden geleverd door het CJIB bij de beoordeling van de vraag of iemand in aanmerking komt voor een betalingsregeling, vooral wanneer sprake is van betalingsonmacht?
Waar nodig moet er maatwerk worden geboden, maar een betalingsregeling moet wel passen binnen de uitspraak van de rechter en kan daarom niet zodanig soepel zijn dat er de facto van een gedeeltelijke kwijtschelding sprake is. Blijkens een arrest van het Hof Den Haag van 21 augustus 20094 kan in bepaalde gevallen het onvermogen van de veroordeelde om een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te betalen, leiden tot een matiging van deze maatregel. Het CJIB kan het bedrag van de schadevergoeding niet matigen. Het nieuwe betalingsregelingenbeleid dat is opgenomen bij de Aanwijzing executie verruimt de mogelijkheden voor het CJIB om een passende betalingstermijn af te spreken. Afhankelijk van de draagkracht kan deze termijn tot 36 maanden worden verlengd, maar ook langer als dat in een schrijnend geval nodig is. In het geval van betrokkene bleek echter dat zelfs wanneer de volledige periode binnen de executieverjaringstermijn (die eindigt op 4 december 2025) zou worden benut, dit alsnog in een voor haar niet op te brengen maandbedrag zou resulteren. In dit geval zal daarom de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis dienen te worden geëxecuteerd. Het CJIB is bereid om met betrokkene (en/of haar raadsman) in overleg te treden teneinde de uitvoering toe te lichten.
Hoe wordt invulling gegeven aan het voorschrift dat maatwerk wordt toegepast in het individuele geval als er sprake is van schrijnende situatie en dat bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde?3 Welke omstandigheden leiden ondermeer tot een «schrijnende situatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Is de beoordelingsruimte die het CJIB heeft te beperkt of maakt het CJIB onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die zij heeft? Zo nee, hoe kan het dan dat in dit geval een voorstel aan mevrouw L. wordt gedaan waarvan op voorhand duidelijk is dat dit niet leidt tot volledige betaling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer de beoordelingsruimte van het CJIB te beperkt is, zou u het CJIB meer ruimte kunnen geven om af te wegen wat in individuele gevallen een redelijke betalingsregeling zou zijn die wel ten goede komt aan gedupeerden?
Ik ben niet van mening dat de beoordelingsruimte voor het CJIB te beperkt is. De rechter heeft, zoals blijkt uit het in mijn antwoord op vraag 5–7 aangehaalde arrest van het Hof Den Haag, ruimte om de opgelegde maatregel te matigen als deze onbetaalbaar is voor de veroordeelde.
Het is niet aan het CJIB om aan het oordeel van de rechter te tornen. De beoordelingsruimte van het CJIB ziet op de effectieve en niet onnodig ontwrichtende wijze van toepassing van dit instrumentarium. Ik zie in de casus van mevrouw geen reden om de beoordelingsruimte voor het CJIB aan te passen of om beleidsregels en wetgeving aan te passen.
Bent u bereid de wet en eventuele beleidsregels te wijzigen, zodat vervangende hechtenis niet langer als onontkoombaar wordt gezien, maar maatwerk beter mogelijk wordt en de veroordeelde uiteindelijk het gehele bedrag dat moet worden terugbetaald kan voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dreigende hechtenis voor mevrouw L. de samenleving bijna 75.000 euro kost, terwijl het slachtoffer hier geen cent mee opschiet?
Het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich mee brengt, kan geen doorslaggevende rol spelen in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Bent u bereid deze vragen binnen één week beantwoorden, in verband met de dreigende hechtenis?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 5–7 is het CJIB bereid om met betrokkenen te overleggen over de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Bestrijding van natuurbranden |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van het tv-programma EenVandaag over de bestrijding van natuurbranden?1 Herinnert u zich de vragen van de leden Boelhouwer en Heijnen aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het advies «Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening»?2
Ja.
De bestaande berekeningsmethode is specifiek gericht op het bepalen van risico’s met gevaarlijke stoffen en is daarom niet geschikt voor berekening van risico’s van natuurbranden.
Het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) is met subsidie van BZK een onderzoek gestart naar een geschikt model voor natuurbrandverspreiding. Dat model moet van toepassing zijn in zowel de preventieve als de repressieve fase en moet een bijdrage leveren aan een gefundeerde risico-inschatting. Naar verwachting zullen de voorlopige resultaten van een eerste test van een model in oktober van dit jaar worden opgeleverd.
Deelt u de mening van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) dat de Nederlandse brandweer onvoldoende is uitgerust om natuurbranden te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze situatie wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Met de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing ben ik het eens als hij bedoelt dat de uitrusting van de brandweer om natuurbranden te bestrijden kan worden verbeterd. De reden hiervoor is dat te verwachten valt dat het aantal incidenten met natuurbranden, mede als gevolg van klimatologische veranderingen, zal toenemen. In de aan uw Kamer toegezonden Voortgangsbrief Nationale Veiligheid 20093 is daarom ook aangegeven dat het kabinet verder zal investeren in het verkleinen van risico’s van natuurbranden. Bij het verbeteren van deze situatie gaat het onder meer om het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief «Versterken zelfredzaamheid bij rampen en crises»4, waarin een aantal ontruimingsoefeningen op de Veluwe is aangekondigd. Deze oefeningen zijn inmiddels gehouden en worden momenteel geëvalueerd.
Een ander spoor om de risico’s van natuurbranden te verkleinen is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Met subsidie van BZK voert de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland een project uit dat moet leiden tot een beter inzicht in de verantwoordelijkheden van betrokken partijen en tot kennisvermeerdering over de aanpak van het natuurbrandrisico, zowel preventief als repressief. De opgedane en gebundelde kennis zal aan andere veiligheidsregio’s beschikbaar worden gesteld. Op rijksniveau vindt hierover afstemming plaats tussen de ministeries van LNV en van BZK.
Het specialiseren van veiligheidsregio’s ten aanzien van bepaalde risico’s maakt onderdeel uit van het huidige crisisbeheersingsbeleid en past ook in de recent door de brandweer ontwikkelde toekomstvisie, de zgn. «Strategische Reis».
In aanvulling op de lopende initiatieven heb ik de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) verzocht onderzoek te doen naar de rol van de brandweer in de operationele voorbereiding op en bestrijding van natuurbranden. De Inspectie OOV zal daarbij aandacht besteden aan de aard en omvang van de problematiek, de relevante maatschappelijke ontwikkelingen en de wijze waarop brandweerkorpsen de preventie, preparatie en repressie ten aanzien van natuurbranden hebben georganiseerd. Ook de rol van andere betrokken partijen (waaronder vrijwilligers en Defensie) bij natuurbranden zal nader worden bekeken. Het onderzoek zal zich ook richten op de vraag of er een landelijk tekort aan materieel is. De Inspectie OOV betrekt hierbij de door het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) verrichte inventarisatie naar het in de regio’s aanwezige materieel voor natuurbrandbestrijding en de betreffende onderzoeken die door de NVBR worden gedaan. De Inspectie OOV verwacht in het najaar van 2010 het rapport op te leveren. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
De Inspectie OOV zal tevens een separaat onderzoek doen naar de recente brand op de Strabrechtse Heide. De resultaten van dit onderzoek zullen, net als de resultaten van een eerder onderzoek naar de duin- en bosbrand in Schoorl van augustus 2009, worden meegenomen in bovengenoemd onderzoek.
Bestaat er landelijk een tekort aan speciale wagens of ander materieel ter bestrijding van natuurbranden? Zo ja, hoe groot is dat tekort en wat zijn de gevolgen daarvan voor de veiligheid in natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u voor de bestrijding van natuurbranden de inzet van vrijwilligers, zoals boeren, een adequaat alternatief voor professionele brandweerzorg? Zo ja, hoe is dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Inzet van vrijwilligers is een goede aanvulling bij de bestrijding van natuurbranden door de brandweer. Deze inzet geschiedt onder verantwoordelijkheid van de brandweer.
Risico’s verbonden aan de inzet van brandweerlieden en vrijwilligers zijn afgestemd op het daarvoor beschikbare materieel. Uiteraard kan een (tijdelijk) tekort aan materieel tot vertraging van de bestrijding leiden met gevolgen voor de veiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de rampenbestrijding daarin besluiten te nemen.
Acht u de inzet van materieel en personeel van Defensie bij de bestrijding van natuurbranden gewenst? Zo ja, hoe wordt dit georganiseerd en wordt personeel hiervoor opgeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op grond van de wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) (vanaf 1 oktober 2010 de wet Veiligheidsregio’s) kan het bevoegd gezag, indien de aard en omvang van natuurbranden dat vereisen, Defensie om militaire bijstand verzoeken. Inzet van personeel en materieel van Defensie is verder uitgewekt in de afspraken die ik heb gemaakt met de ministers van Defensie en van Justitie in het kader van ICMS (Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking) Uw Kamer is hier op 24 mei 2006 door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie en van Defensie per brief over geïnformeerd5. In dat kader is Defensie ook als partner in de rampenbestrijding vertegenwoordigd in de veiligheidsregio’s. Op deze wijze sluit militaire inzet aan bij het operationele optreden van de veiligheidsregio’s.
Defensie en de veiligheidsregio’s hebben afspraken gemaakt om de oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en van Defensie nog beter op elkaar af te stemmen. Elk jaar worden rampen- en crisisoefeningen gehouden, zowel landelijk als regionaal. Ook wordt Defensie structureel betrokken bij de planvorming en het opstellen van draaiboeken.
Lopen burgers, vrijwilligers of brandweerlieden vanwege een tekort aan gespecialiseerd materieel grotere risico’s bij het uitbreken van een natuurbrand dan wanneer er wel voldoende materieel beschikbaar zou zijn? Zo ja, acht u dit een aanvaardbaar risico?
Zie antwoord vraag 4.
Als de bestaande methode van berekening van risico’s niet geschikt is om de risico’s bij natuurbranden te berekenen, hoe worden die risico’s dan wel ingeschat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de oproep van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de NVBR om binnen de brandweerkorpsen te specialiseren in het bestrijden van natuurbranden?
Zie antwoord vraag 2.
De voortgang van de toewijzing van de 26e Nederlandse zetel in het Europees Parlement |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Kunt u aangeven wanneer Nederland de uitnodiging voor de afvaardiging van een Nederlandse EP-waarnemer vanuit Brussel zal krijgen?
Het is nog niet bekend op welke termijn de uitnodiging voor de aanwijzing van de waarnemer tegemoet kan worden gezien. Uit het Reglement van het Europees Parlement volgt dat die uitnodiging kan worden gedaan na de ondertekening van de verdragswijziging die ertoe strekt het aantal parlementsleden van enkele lidstaten tot het einde van de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement te verhogen. Aan deze voorwaarde is inmiddels voldaan; het Protocol tot wijziging van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen, is op 23 juni 2010 ondertekend.
In hoeverre hangt deze procedure samen met de wettelijke regelgeving omtrent de toewijzing van de extra EP-zetels in andere landen? Zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat Nederland nog enkele jaren moet wachten op de 26ste zetel als andere lidstaten hun procedures hiervoor nog niet adequaat geregeld hebben?
Het is op dit moment niet duidelijk of de uitnodiging voor de afvaardiging van de waarnemers pas wordt gedaan als in alle lidstaten die het aangaat, bekend is welke personen als lid van het Europees Parlement zullen worden afgevaardigd en de daarvoor eventueel benodigde wetgeving tot stand is gebracht.
De extra leden van het Europees Parlement kunnen pas na de inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Protocol tot het Europees Parlement toetreden. De datum van inwerkingtreding van het Protocol hangt af van de snelheid waarmee het Protocol door de lidstaten van de Europese Unie wordt geratificeerd. Het Protocol treedt in werking op 1 december 2010 als alle lidstaten van de Europese Unie het Protocol voor die datum hebben geratificeerd. Als dit niet het geval is, treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het moment waarop de laatste lidstaat tot ratificatie overgaat.
Welke maatregelen overweegt u bij het uitblijven van de uitnodiging? Bent u bereid zich in Brussel (nogmaals) sterk te maken voor een snelle afhandeling van de toewijzing van de extra zetels in het Europees Parlement, zodat de waarnemers geen jaren hoeven te wachten op hun benoeming?
De mogelijkheid om de extra leden van het Europees Parlement vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Protocol een waarnemersstatus te verlenen is door het Europees Parlement zelf gecreëerd. Ik ga er dan ook van uit dat de uitnodiging door het Europees Parlement zal worden gedaan.
Deelt u de mening dat het waarnemerschap zo snel mogelijk moet worden vervangen door een volledig lidmaatschap van het Europees Parlement met alle bijkomende rechten, zoals stemrecht en het verkiesbaar stellen voor functies in het Parlement? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet streeft naar een zo spoedig mogelijke ratificatie van het hiervoor genoemde Protocol.
Het bericht dat een Zuid-Afrikaanse hulporganisatie mogelijk enkele tonnen Nederlands belastinggeld heeft verduisterd |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tonnen Nederlands hulpgeld zoek in Zuid-Afrika»?1
Ja.
Is het waar dat een Zuid-Afrikaanse hulporganisatie tonnen aan Nederlands belastinggeld heeft verduisterd?
Uit een door de ambassade ingesteld onderzoek naar de financiële besteding van de middelen door The Open Learning Systems Education Trust(OLSET) is inderdaad gebleken dat er sprake is geweest van onrechtmatigheden. Het maximale bedrag dat niet kan worden verantwoord is ongeveer 7 miljoen rand (ca. 700.000 euro). Mogelijk is er sprake van fraude.
Is het waar dat u dat geld terugvordert? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de onrechtmatig uitgegeven fondsen terug te kunnen vorderen is besloten deze zaak onder de rechter in Zuid-Afrika te brengen.
Hoe is het mogelijk dat een hulporganisatie tonnen aan Nederlands belastinggeld kan verduisteren? Waarom is er niet in een veel eerder stadium ingegrepen?
Bij de eerste vermoedens van onrechtmatigheden heeft de post ogenblikkelijk de betalingen aan de organisatie opgeschort en een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft de vermoedens bevestigd. Vervolgens is de procedure van terugvordering van onverantwoorde voorschotten via de rechter in gang gezet.
Bent u bereid, zolang er nog Nederlands belastinggeld aan ontwikkelingshulp gespendeerd wordt, de controles op de besteding van ons geld fors aan te scherpen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zie ik geen aanleiding de controles op de besteding van OS-geld aan te scherpen. Er bestaat reeds een uitgebreid en stringent controlemechanisme ten aanzien van de besteding van ontwikkelingsgelden. Voordat financiële middelen aan een organisatie ter beschikking worden gesteld, wordt een risicoanalyse van de betreffende organisatie gemaakt. Deze risicoanalyse betreft de capaciteit van de organisatie, de meetbaarheid van de prestaties en het ermee gemoeide financiële belang. Op basis van deze risicoanalyse worden, indien nodig, mitigerende maatregelen genomen. Daarna vindt strikte monitoring plaats. Bij vermoedens van fraude worden betalingen direct stopgezet en wordt nader onderzoek uitgevoerd. Bij bewezen fraude zullen de fondsen worden teruggevorderd.
Deelt u de mening dat dit zoveelste geval van fraude met hulpgeld het morele failliet van de ontwikkelingshulpindustrie opnieuw bevestigt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Er zal ook bij ontwikkelingssamenwerking altijd het risico van fraude bestaan. Het gaat erom dat dit risico zoveel mogelijk wordt beperkt en dat adequaat wordt gereageerd indien zich toch een vermoeden van fraude voordoet.
De berichtgeving dat de Rabobank weigert een rekening te openen voor Vakwerk, de vakbond voor prostituees |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Geen Raborekening voor hoerenvakbond»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Rabobank de vakbond Vakwerk een bankrekening heeft geweigerd?
De regering is van mening dat het zonder een pakket primaire betaaldiensten onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Ik verwijs naar de brief over het betalingsverkeer die op 18 januari 2010 door de minister van Financiën aan uw Kamer gezonden is.2 In die brief wordt verder gesteld dat het categoraal uitsluiten van bepaalde groepen zonder individuele toetsing ongewenst is. In de brief is er ook op gewezen dat banken na een individuele beoordeling van een aanvraag nog steeds tot de conclusie kunnen komen dat het accepteren van een cliënt een onacceptabel risico meebrengt in het kader van de integriteit.
Deelt u de mening dat iedere legaal opererende onderneming bij iedere reguliere bank een bankrekening zou moeten kunnen openen, omdat deze essentieel is voor de bedrijfsvoering ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ook legaal opererende prostituees belemmering ondervinden bij het openen van een zakelijke bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er, naast de Rabobank, meer banken legaal opererende organisaties als Vakwerk of de legaal werkende prostituee een (zakelijke) bankrekening weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Financiën, dat het dossier van de zogeheten «unbankables» beheert, ontvangt incidenteel signalen dat een legaal opererende organisatie of onderneming belemmeringen ondervindt bij het openen van een bankrekening.
Kunt u aangeven of er, naast Vakwerk, meer legaal opererende ondernemingen zijn, zoals bijvoorbeeld coffeeshops, die belemmeringen ondervinden bij het openen van een bankrekening?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de ontstane rechtsongelijkheid binnen de bankensector aan de kaak te stellen?
Een oplossing waarbij banken cliënten vrijwillig accepteren – met inachtneming van de regelgeving op het gebied van customer due diligence – heeft de voorkeur. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft met voormalig minister van Financiën Bos afgesproken dat banken bepaalde groepen niet categoraal zullen uitsluiten, maar aanvragen individueel zullen beoordelen. Ik vertrouw erop dat de NVB haar leden conform deze beleidswijziging aanstuurt. Het kan echter enige tijd duren voordat alle kantoren en medewerkers van de banken op de hoogte zijn van de beleidswijziging, waardoor incidenten niet volledig uit te sluiten zijn.
Voorts wijs ik er op dat in het geval van een conflict over bancaire dienstverlening, net als bij ieder ander civiel conflict, het de betrokken partijen vrij staat om de gang naar de rechter te maken.
Het eindverslag van de externe toezichthouder bij woningcorporatie Servatius |
|
Sadet Karabulut |
|
Is het waar dat de externe toezichthouder van woningcorporatie Servatius zijn eindverslag bij u heeft ingediend? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit verslag te ontvangen? Zo ja, kan de Kamer een afschrift van dit verslag ontvangen?
Op 1 april 2010 is het extern toezicht bij Servatius beëindigd. De door mijn ambtsvoorganger aangestelde externe toezichthouder bij Servatius (dhr. D.B. Stadig) heeft op 11 april 2010 zijn eindverslag bij mijn ambtsvoorganger ingediend. Bij deze doe ik u betreffend eindverslag toekomen.1
Wat is de standaardprocedure met betrekking tot de openbaarheid van verslagen van toezichthouders?
De verslagen van externe toezichthouders worden niet standaard openbaar gemaakt. Verzoeken om openbaarmaking worden getoetst aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Openbaarmaking van de gevraagde informatie blijft achterwege wanneer zich één of meer van de in artikel 10 en 11 van de Wob genoemde uitzonderingsgronden of beperkingen voordoen. Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze op openbaarmaking te geven.
Ook bij een eventuele verstrekking aan uw Kamer van een verslag van een toezichthouder dient een dergelijke afweging plaats te vinden in verband met het belang van de overheid in het kader van de uitoefening van het toezicht, alsmede het feit dat openbaarmaking onevenredige schade zou kunnen toebrengen aan een belanghebbende en/of de overheid.
Indien deze verslagen standaard niet openbaar zijn, kunt u motiveren waarom? Als uw motivatie is dat er deels vertrouwelijke informatie in het verslag staat, waarom wordt deze niet ondergebracht in een vertrouwelijke bijlage, waardoor de essentie van het verslag wel openbaar is? Hoe kunnen de huurdersorganisatie, de ondernemingsraad en de volksvertegenwoordigers in de gemeenten waarin een woningcorporatie actief is hun controlerende taak waarmaken als ze niet beschikken over cruciale informatie?
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn de verslagen van toezichthouders niet standaard openbaar, omdat de aard van de informatie zich daar niet standaard voor leent. In feite dient per rapportage te worden afgewogen of (gedeeltelijke) openbaarmaking aan de orde is. Het heeft mijn voorkeur externe toezichthouders in alle vrijheid aan mij te laten rapporteren en vervolgens aan de hand van de uitzonderingsgronden in de Wob, in overleg met belanghebbenden, te bepalen of (delen van) de rapportage vertrouwelijk moet blijven. In het geval van de rapportage van de heer Stadig heeft deze afweging ertoe geleid dat u hierbij de integrale rapportage aantreft.
Overigens wordt een externe toezichthouder aangesteld door de minister, waaraan hij ook rapporteert. De minister legt verantwoording af aan de Tweede Kamer. Op dat niveau is derhalve de controlerende taak belegd als het gaat om de invulling van de rol van extern toezichthouder bij een woningcorporatie. De aanwezigheid van een extern toezichthouder bij een woningcorporatie heeft geen beperkende invloed op de reguliere verantwoordingsplicht voor corporaties richting lokale belanghebbenden.
Het meetellen van biokerosine voor de bijmengverplichting van biobrandstoffen binnen de EU |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Is het waar dat de EG-Richtlijn Energie uit hernieuwbare Bronnen (2009/28/EG) geen principiële bezwaren opwerpt om ook biokerosine mee te laten tellen voor de bijmengverplichting van biobrandstoffen binnen de EU?
Ja. Echter de genoemde richtlijn is niet duidelijk over de spelregels waaronder een internationaal georiënteerde sector als de luchtvaart zou kunnen meedoen.
Is er bij (het opstellen van) de Nederlandse implementatiewetgeving (Kamerstukken 32 357) rekening gehouden met de mogelijkheden om biokerosine mee te laten tellen? Zo nee, waarom niet?
De keuze om biokerosine al dan niet mee te tellen voor de bedoelde bijmengverplichting is niet expliciet opgenomen in de aangehaalde Kamerstukken,omdat dit niet een zaak is om op wetniveau te regelen. De brandstoffen waar het om gaat, de groepen brandstofleveranciers met verplichtingen en degenen die kunnen bijdragen aan het halen van de verplichtingen worden per Algemene maatregel van bestuur (Amvb) aangewezen.
De uitgangspunten die daarbij zijn gehanteerd komen overeen met de inhoud van mijn brief aan uw Kamer van 26 mei jl. (Kamerstukken II, 2009/10, 30 196, nr. 104). Uit die brief en mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstukken II, 2009/10, 31 209, nr. 120) kunt u opmaken dat biokerosine niet is opgenomen in de voorgenomen regelgeving vanwege de samenhang tussen de Richtlijn hernieuwbare energie en de Richtlijn brandstofkwaliteit.
De motivatie hiervoor is als volgt: door de mogelijkheden om bij te dragen aan het nakomen van die verplichtingen te koppelen aan de levering van met name benzine en diesel, worden zowel de doelen van de Richtlijn hernieuwbare energie als de Richtlijn brandstofkwaliteit gediend. Daarmee wordt de extra inspanning beperkt die van de betrokken sectoren nodig is om de doelstelling van de Richtlijn brandstofkwaliteit te halen. Weliswaar kan biokerosine wel bijdragen aan het halen van de doelstelling van de Richtlijn hernieuwbare energie, maar (bio)kerosine valt expliciet buiten de werkingssfeer van de Richtlijn brandstofkwaliteit. Daarbij komt dat reductie van broeikasgasemissies in de internationale luchtvaart niet meetelt in het nakomen van de internationale verplichtingen voor Nederland inzake de reductie van broeikasgassenemissies. Biokerosine is dan ook, in lijn met de genoemde Kamerbrief van 26 mei jl, niet opgenomen in de ontwerp Amvb, mede gelet op het stringente tijdpad met betrekking tot de implementatie van de Europese regelgeving in Nederlandse regelgeving. Ik ben echter wel bereid in de loop van volgend jaar de Amvb aan te passen als nog enkele onzekerheden weggenomen zijn. In het antwoord op vraag 5 zal ik hier nader op ingaan.
Kent u de initiatieven op het gebied van biobrandstof die momenteel in Nederland worden ontplooid, waardoor Schiphol zou kunnen uitgroeien tot een bio-hub? Erkent u dat het meetellen van biokerosine in de bijmengverplichting een waardevolle bijdrage zou kunnen leveren aan een schonere luchtvaart?
Ja, ik ken de initiatieven met betrekking tot biokerosine. Ook erken ik dat het meetellen van duurzame biokerosine een waardevolle bijdrage zou kunnen leveren aan een schonere luchtvaart. Hierbij speelt een rol dat de veiligheidseisen in de luchtvaart voorlopig geen ander type aandrijving dan de kerosinemotor toelaten, waardoor de betekenis van alternatieven voor (bio)kerosine voorlopig ook gering is.
Kunt u uiteenzetten wat nodig is om ook voor de luchtvaart biokerosine mee te nemen in de Nederlandse vertaling van de Europese verplichtingen, zoals dat ook voor de binnenvaart is gedaan (zie Kamerstuk 30 196, nr. 104)?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat om biokerosine mee te nemen in de implementatiewetgeving van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie de in ontwikkeling zijnde uitvoeringsregelgeving dienovereenkomstig aangepast zou moeten worden. Daarbij zou de wijze van uitvoering nader bepaald moeten worden. Gelet op de verschillen tussen de binnenvaart en de luchtvaart lijkt mij een verplichting voor de levering van brandstof aan de luchtvaart, analoog aan de verplichting die gekoppeld is aan de levering van brandstof aan de binnenvaart, onhaalbaar. Een dergelijke verplichting zou minimaal op Europees niveau geregeld moeten worden. Een opt-in mogelijkheid, zoals in mijn brief van 26 mei jl. verwoord is, ligt meer voor de hand.
Bent u bereid u hiervoor in te spannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten en wanneer zou dit tot resultaat kunnen leiden?
Mij is gebleken dat het bij de inzet van biokerosine vooralsnog gaat om een beperkte hoeveelheid, waardoor het buiten de Brandstofkwaliteitrichtlijn vallen van deze brandstof geen heel grote betekenis heeft. Wel zijn er nog enkele onzekerheden die ik graag wil oplossen alvorens definitief een voorziening in de regelgeving te treffen. In dat verband wil ik eerst zowel bij de Europese Commissie als bij enkele andere lidstaten nagaan hoe men aankijkt tegen de spelregels voor de toewijzing van prestaties aan afzonderlijke lidstaten met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energie bij internationale vluchten. Ook de aanpak voor vluchten naar bestemmingen buiten Europa zou ik aan bod willen laten komen. Ook zijn er nog enkele praktische belemmeringen om regulier biobrandstoffen in kerosine bij te mogen mengen, zoals de certificering van de betreffende brandstoffen om de technische geschiktheid van die brandstoffen voor de inzet in de luchtvaart te borgen. In de loop van 2011 zouden deze belemmeringen evenwel weggenomen kunnen zijn.
Ik zal mij de komende maanden inspannen om de onzekerheden weg te nemen, zodat de regelgeving in de tweede helft van 2011 aangepast kan worden en biokerosine meegenomen kan worden bij het behalen van de doelstellingen hernieuwbare energie in het vervoer.
Subsidieverstrekking aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie |
|
Geert Wilders (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef over subsidie aan Ar Rayaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een islamitische organisatie, die claimt dat polygamie ook in het Westen een goed idee is omdat er door het grote aantal homo's een vrouwenoverschot is, niets begrepen heeft van twee van onze belangrijkste Westerse kernbeginselen, te weten de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en de gelijkwaardigheid van homo's en hetero's? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het van de gekke is dat kinderen op school lastig worden gevallen met lessen over de islamitische ideologie, georganiseerd door deze anti-Westerse club?
In Nederland mogen mensen afwijkende opvattingen hebben en uitdragen, maar de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Dat geldt ook voor het onderwijs. Het is op zich een goede zaak als scholen kinderen laten kennismaken met verschillende levensbeschouwingen. Er zijn echter grenzen aan wat op een school mag worden uitgedragen. De wettelijke grenzen zoals die bijvoorbeeld in het strafrecht zijn gegeven ter zake van discriminatie en belediging, moeten in acht worden genomen. Een andere grens ligt in de onderwijswetten.
Scholen voor basis- en voortgezet onderwijs hebben de wettelijke opdracht burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Deze opdracht betekent onder meer dat het onderwijs er mede op gericht is dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten, zoals ook neergelegd in de kerndoelen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie maken deel uit van het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de gemeente Nijmegen subsidie verstrekt aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie? Zo nee, waarom niet?
Decentrale overheden zijn vrij om – binnen de grenzen van de wet – zelf hun subsidiebeleid te bepalen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft op 5 juli 2010 vragen gesteld over de subsidie aan het college. Het college heeft vervolgens een gesprek gevoerd met de Stichting Ar Rayaan. Conform de procedure is dit in de gemeenteraad besproken en is daar verantwoording afgelegd. De gemeente Nijmegen heeft de subsidie inmiddels stopgezet.
Bent u bereid er bij de gemeente Nijmegen op aan te dringen de verleende subsidie onmiddellijk terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat nu de linkse gemeente Nijmegen subsidie verstrekt aan een ultra-islamitische en anti-Westerse organisatie, het stadsbestuur van Nijmegen beschouwd kan worden als een sharia-socialistisch bolwerk? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor de in deze kwalificatie geïmpliceerde beschuldiging bestaat geen grond.