Het budget voor milieuvriendelijke maatregelen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Milieusubsidie op eerste dag overschreden»?1
Ja.
Hoeveel aanvragen voor de subsidieopenstelling investeringen in milieuvriendelijke maatregelen kunnen ongeveer worden gehonoreerd met 6,4 miljoen euro?
Het aantal aanvragen dat kan worden gehonoreerd is afhankelijk van de rangschikking van de aanvragen en het bedrag dat wordt aangevraagd. Er zit veel verschil tussen de aangevraagde subsidiebedragen. Het hoogst aangevraagde bedrag is € 298 040, – en het laagst aangevraagde bedrag is het minimale subsidiebedrag van € 5 000, -.
Uitgaande van een gemiddeld aangevraagd subsidiebedrag van € 47 000 kunnen er waarschijnlijk tussen de 130 en 140 aanvragen worden gehonoreerd met de 6,4 miljoen euro.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn binnengekomen?
Tot en met 18 oktober zijn er in totaal 3 153 aanvragen binnengekomen.
Om wat voor totaal bedrag zou het gaan als alle aanvragen voor de subsidieopenstelling Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen worden gehonoreerd?
Tot en met 18 oktober is er voor de categorieën 1–4 voor ruim € 151 miljoen aan subsidie aangevraagd.
Bent u bereid de milieuregeling dusdanig aan te passen zodat alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd om zo investeringen in milieumaatregelen niet te frustreren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor stappen worden ondernomen?
Nee. Een eventuele budgetophoging is niet aan de orde, omdat vanuit POP-nieuwe uitdagingen voor 2010 geen extra budget beschikbaar is gesteld. In het licht van het regeerakkoord zal worden bezien of en in hoeverre de regeling volgend jaar voor deze voorziening zal worden opengesteld.
De Koerdische zender Roj TV |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennis genomen van het voornemen van de Deense autoriteiten om de uitzendvergunning in Denemarken van de Koerdische satellietzender Roj TV en productiemaatschappij Mesopotamia Broadcasting in te trekken? Is het tevens waar dat bankrekeningnummers zijn geblokkeerd?1
Ja. Naar ik begrijp werden de bankrekeningen van Roj TV op 31 augustus jl. geblokkeerd. Inmiddels heeft de rechter op 19 oktober jl. de banktegoeden van Roj TV vrijgegeven.
Wat zijn de officiële redenen van de Deense autoriteiten om de vergunning te beëindigen? Is het waar dat van Turkse zijde op enige wijze druk is uitgeoefend op Denemarken om de vergunning voor Roj TV in te trekken? Zo ja, op welke wijze? Is het waar dat de intrekking van de vergunning onder andere wordt gevraagd vanwege eenzijdige berichtgeving? Sinds wanneer is dat het geval, en waarom wordt nu overgegaan tot beëindiging van de uitzendvergunning?
Op 24 september 2010 werden Roj TV en Mesopotamia A/S officieel aangeklaagd, omdat ze, op grond van artikel 114e van het DeenseWetboek van Strafrecht, het terrorisme zouden bevorderen. De aanklager is van mening dat een aantal TV-uitzendingen van Roj-TV, gezien hun vorm en inhoud, moet worden beschouwd als propaganda-activiteiten ter ondersteuning van de verboden PKK en dat deze de activiteiten van de PKK bevorderen. Daarom eiste de aanklager intrekking van de vergunning van Roj TV. Hiertoe zal de rechter eerst een uitspraak moeten doen.
Volgens de Deense autoriteiten is de beslissing Roj TV aan te klagen een zelfstandige beslissing geweest. Zij bevestigen dat er van druk van Turkse zijde geen sprake is geweest. Wel deed de Turkse Ambassade in Kopenhagen in 2005 aangifte tegen Roj TV, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de officiële aanklacht van 24 september jl.
Is het tevens waar dat Denemarken Roj TV beschuldigt van het bevorderen van terrorisme door middel van tv-uitzendingen? Zo ja, wat wordt daarmee bedoeld? Was dat eerder, bijvoorbeeld bij het verlenen van de vergunning in 2004, niet het geval? Zo ja, wat is er veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de aard van de programma’s en de journalistieke kwaliteit van Roj TV? Is het waar dat veel programma’s van sociale en culturele aard zijn?2 Deelt u de mening dat het niet aan de vergunningverstrekkende autoriteiten is om op basis van de inhoud van programma’s de uitzendvergunningen niet te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich die beslissing tot de criteria van Kopenhagen, waarin de vrijheid van meningsuiting als een van kernwaarden van de EU staat beschreven? Kunt u dat toelichten?
Het is niet aan de Nederlandse regering om de inhoud van in Denemarken gevestigde TV-zenders te becommentariëren. De toelaatbaarheid van genoemde TV-programma’s is aan de vergunningverstrekkende autoriteiten en uiteindelijk de rechter in Denemarken. De Deense wetgeving en rechtspraktijk zijn volledig in overeenstemming met het Europese acquis communautaire. De Nederlandse regering ziet geen reden om naar aanleiding van de Deense vergunningverlening te interveniëren.
Bent u bereid er bij de Deense autoriteiten op aan te dringen Roj Tv een uitzendvergunning te blijven verlenen? Indien neen, kunt u toelichten waarom de vrijheid van meningsuiting van Roj Tv mag worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de persvrijheid in Turkije en de naleving van de vrijheid van meningsuiting in dat land onvoldoende is?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen Roj TV uitzendrechten te verlenen en een volledige vrijheid van meningsuiting en persvrijheid te garanderen? Indien neen, waarom niet?
De Turkse regering heeft de afgelopen jaren toenadering gezocht tot de Koerdische minderheid in Turkije. Zo is er sinds de start van de Koerdische zender TRT Seş begin 2009, over het algemeen, meer ruimte voor media-uitingen in de Koerdische taal. De Nederlandse regering blijft desalniettemin, bilateraal én via de EU, voortdurend aandringen op verbetering van de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Mede op aandringen van Nederland werd Turkije door de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009 opgeroepen aan de Kopenhagen-criteria te voldoen. De Raadsconclusies verwijzen expliciet naar het belang van onder meer de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De jaarlijkse voortgangsrapportage van de Europese Commissie zal in november dit jaar de laatste stand van zaken hieromtrent weergeven.
Wat uitzendrechten in Turkije betreft, is het aan de Turkse autoriteiten om te bepalen of Roj TV hiervoor in aanmerking komt.
Het bericht dat doorschenken aan dronken gasten in horecagelegenheden vaak voorkomt en onbestraft blijft |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het recente onderzoek dat door de Universiteit Twente in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) is uitgevoerd in opdracht van de samenwerkende gemeenten in Zuid-Holland Zuid, naar de mate waarin wordt doorgeschonken aan dronken personen in de horeca?1
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Wat vindt u van de uitkomsten van dit onderzoek, met name de conclusie dat het erg gemakkelijk is voor dronken cliënten om horecagelegenheden binnen te komen en eveneens om alsnog alcoholhoudende drank te kunnen bestellen? Bent u bereid te onderzoeken of het hier een algemene trend betreft in Nederland?
Het is mij bekend dat het – helaas – voorkomt dat dronken klanten horecagelegenheden binnen gaan en dan alcoholhoudende drank bestellen.
Uitgebreid landelijk onderzoek hiernaar is mijns inziens niet nodig.
Erkent u dat uit deze cijfers blijkt dat de handhaving van het verbod op doortappen ernstig tekortschiet (wetboek van strafrecht, artikel 252)? Hoeveel capaciteit is bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) beschikbaar om dit wetsartikel te handhaven en hoeveel boeterapporten zijn de afgelopen jaren opgemaakt? Is er naar uw mening voldoende capaciteit bij de nVWA om toezicht en handhaving op de naleving van dit wetsartikel uit te voeren? Zo nee, welke maatregelen stelt u voor om hieraan tegemoet te komen?
De uitkomsten van het onderzoek lijken er inderdaad op te wijzen dat er bij de onderzochte horecagelegenheden in Zuid-Holland Zuid onvoldoende bereidheid was tot naleving van het doortapverbod uit het Wetboek van Strafrecht.
De politie is belast met de handhaving van dit verbod. De controleurs van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit zijn niet bevoegd om toe te zien op de naleving. Er is dan ook geen capaciteit bij dat agentschap beschikbaar om dit wetsartikel te handhaven. Vanzelfsprekend zijn er ook geen boeterapporten hiervoor opgemaakt.
Is er verbetering in de handhaving merkbaar na Kamervragen van december 2008 over dezelfde problematiek?2
Mij is niet bekend of de handhaving van dit verbodsartikel sinds december 2008 verbeterd is. De registratiegegevens van de politie bieden geen duidelijkheid hierover.
Deelt u de mening dat deze cijfers de noodzaak van de invoering van maatregelen uit de bij de Kamer liggende wijzigingen van de Drank- en Horecawet onderstrepen, met name op het punt van decentralisatie van de toezichtfunctie? Ligt er naar uw mening eveneens een taak voor de politie tot opsporing, aangezien het onderzoek wijst op een sterk vermoeden van wetsovertreding in veel horecagelegenheden?
Ik deel uw mening dat de naleving van diverse bepalingen van de Drank- en Horecawet onvoldoende is en dat de handhaving gerichter en efficiënter moet. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet. Op onderdelen zal daar een nota van wijziging op worden gemaakt.
De politie is thans al belast met de opsporing van overtredingen van het verbod op doortappen. Als de politie vermoedt dat een horecagelegenheid dit verbod overtreedt, kan worden opgetreden.
Bent u bereid bij de gemeenten aan te dringen om een beleid te hanteren dat na de derde overtreding van artikel 252 WvSr over wordt gegaan tot (tijdelijke) sluiting van de horecagelegenheid?
Het opstellen en uitvoeren van sanctiebeleid rond het doortappen aan dronken personen is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, aangezien het hier een overtreding van het Wetboek van Strafrecht betreft. Hiervoor kan een geldboete of een gevangenisstraf worden opgelegd. Het vierde lid van artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht biedt zelfs de mogelijkheid om een barman van de uitoefening van zijn beroep te ontzetten. De gemeente kan – op grond van de Drank- en Horecawet – een horecavergunning intrekken als zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Het is aan het College van Burgemeester en Wethouders om te oordelen of daarvan sprake is.
Bent u bereid, uitgaande van het principe dat de eerstverantwoordelijke de horecabezoeker zelf is, de publieksvoorlichting over schadelijke effecten van overmatig drankgebruik aan te scherpen?
Ik ben het met u eens dat de horecabezoeker zelf eerstverantwoordelijke is voor zijn/haar drinkgedrag. Er dienen betrouwbare bronnen te zijn waar hij/zij de nodige informatie over de consequenties van zijn/haar drinkgedrag kan vinden. Naar mijn oordeel biedt het Trimbos-instituut (www.alcoholinfo.nl) die in ruim voldoende mate. Ik overweeg dan ook niet de publieksvoorlichting op dit punt aan te scherpen.
De betrokkenheid van de betrokkenheid van het ministerie bij de benoeming van Professor Vierhout tot directeur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken is geweest bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes?1
Er is geen sprake geweest van betrokkenheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ). Ik heb ook bij de Provincie Zeeland en bij de voormalige minister Klink navraag gedaan. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik concluderen dat er van hun kant geen betrokkenheid is geweest bij de benoeming.
Is het waar dat zowel voormalig minister Klink als een Zeeuws gedeputeerde betrokken waren bij het overleg dat plaats heeft gehad over de benoeming van professor Vierhout? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en kunt u toelichten wat de beweegredenen zijn geweest voor de persoonlijke aanwezigheid van de minister?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is uit navraag gebleken dat er geen sprake is van eventuele betrokkenheid van eerdergenoemde personen bij de benoeming. Ik kan om die reden dan ook niet verder ingaan op de overige vragen die u in dit verband stelt.
Bent u van mening dat het wenselijk is om volledige openheid van zaken te geven inzake uw ministeriële betrokkenheid? Zo ja, kunt u de Kamer een feitenrelaas sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om volledig openheid van zaken te geven over eventuele ministeriële betrokkenheid. In de beantwoording van vraag 1 en 2 heb ik die openheid van zaken gegeven over deze kwestie. Een feitenrelaas is weinig zinvol, omdat het niet meer informatie over de kwestie geeft.
Bent u bekend met de adviezen die professor Vierhout heeft gegeven, voor een som van ongeveer 260 000 euro, over het toekomstperspectief van de curatieve zorg in Zeeland? Zo ja, wat vindt u van de benoeming van de adviseur tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis?2
De adviezen van professor Vierhout zijn mij bekend. Uit navraag is gebleken dat het genoemde bedrag van 260 000 euro betrekking heeft op de vergoeding aan de Commissie Vierhout, bestaande uit zes leden en één secretaris. Dit bedrag betreft overigens activiteiten die door de Commissie Vierhout in een periode van vier jaar, te weten van 2003 tot 2007, zijn uitgevoerd.
De benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur vind ik niet ter beoordeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het gaat hier om bestuurszaken die vallen binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf.
Hoe beoordeelt u het gevoelen bij vele Zeeuwen dat veel belastinggeld is verspild om te komen tot een fusie van de ziekenhuizen en concentratie van de zorg in Goes op basis van adviezen van professor Vierhout terwijl de bevolking een volwaardig ziekenhuis op Walcheren wil behouden?
Ik ben me zeer bewust van de emoties onder de Zeeuwse bevolking als het gaat om de fusie tussen de Zeeuwse ziekenhuizen. In dit licht kan ik me dan ook voorstellen dat handelingen door het ziekenhuis op een bepaalde manier door de Zeeuwse bevolking worden beoordeeld.
Steunt u de bevolking van Walcheren dat een volwaardig ziekenhuis wenst te behouden, tegen het advies van professor Vierhout in? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur de huidige situatie in Noord en Midden Zeeland. Ik heb eerder in antwoord op kamervragen van kamerlid Voortman (Groenlinks) aangegeven dat mijn voorkeur uitgaat naar het behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Hierbij heb ik gesteld dat de kwaliteit op een verantwoord niveau dient te zijn. Ik heb bij het ADRZ dan ook aangedrongen op een business case die ingaat op de kwalitatieve en financiële haalbaarheid van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Als de kwaliteit niet op een verantwoord niveau gehouden kan worden, zijn afzonderlijke maatregelen nodig.
Bent u van mening dat er tot dat er een gedragen visie is op de toekomst op de ziekenhuiszorg in Zeeland, afgestemd met de provincie, gemeenten en ziekenhuizen, er geen verdere stappen mogen worden gezet naar ontmanteling van de zorg op Walcheren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en wilt u de Kamer op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het spoeddebat van 6 oktober 2010 heeft mijn voorganger u een stand van zaken brief toegezegd die onder andere ingaat op de stappen die ik in de komende periode ga nemen ten aanzien van de Zeeuwse situatie. In deze brief zal ik uitgebreid ingaan op de verschillende scenario’s en mogelijkheden die beschikbaar zijn. Ik verwacht u deze brief in de eerste week van december 2010 te sturen. Ik verzoek u deze brief af te wachten.
Het artikel "Snelle opsporing wijkt voor contract" |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Snelle opsporing wijkt voor contract»?1
Ja.
Is het waar dat politie en justitie afspraken hebben gemaakt met media? Zo ja, hoe luiden die afspraken?
Zie het antwoord op de vragen 1 t/m 4 van het lid Van Raak (SP) over opsporingsberichtgeving en contracten tussen het Openbaar Ministerie en de media (ingezonden 22 oktober 2010), met nr. 2010Z15131.
Is het waar dat politie en justitie een selectie toepassen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat beelden voor ieder medium tegelijkertijd moet vrij komen en onder dezelfde voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden gerealiseerd?
Nee. Van geval tot geval moet worden bekeken welke media moeten worden ingezet. Voor de toelichting daarvan verwijs ik naar het in de vorige antwoorden aangehaalde antwoord.
Bent u van mening dat contracten die strijdig (kunnen) zijn met het opsporingsbelang zo spoedig mogelijk moeten worden aangepast? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van afspraken met mediapartners zijn de normen die zijn opgenomen in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving altijd leidend. Er zijn geen standaardafspraken die de opsporing van strafbare feiten belemmeren.
Kunt u aangeven welke criteria politie en justitie momenteel hanteren als het gaat om de keuze van de mediapartner? Zo ja, kan dit inzichtelijk worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opsporingsbelang altijd voorop moet staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat door bedrijfsvoering van Stichting Machinale Landbouw in de regio rond het Surinaamse Wageningen een aanzienlijke verontreiniging van water en bodem met asbest, pesticiden en herbiciden is veroorzaakt?1 Zo nee, op basis van welke gegevens komt u tot dit standpunt?
In hoeverre zijn er contacten geweest tussen de Nederlandse en Surinaamse regering over de vermeende problemen in de regio rond het Surinaamse Wageningen?
Is het waar dat in de omgeving van het Surinaamse Wageningen een gemiddeld hoger sterfte als gevolg van kanker is waar te nemen? Zo ja, welk onderzoek is bekend over de oorzaken hiervan? Zo nee, op welke gegevens baseert u zich?
Is het waar dat Nederland vanaf de oprichting tot aan het onafhankelijkheidsverdrag in 1975 medeverantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering waarbij veel asbest, pesticiden en herbiciden zijn toegepast? Zo nee, wie waren dan verantwoordelijk?
Welke afspraken zijn er in het onafhankelijkheidsverdrag van 1975 en daaropvolgende aanvullingen gemaakt over aansprakelijkheid van Nederlandse Staat als mede-eigenaar van SML voor toekomstige schade voor volksgezondheid, natuur en milieu?
In hoeverre zijn de ontstane problemen rond asbest te wijten aan het verval van het complex van de Stichting Machinale Landbouw na overdracht van het complex aan de Surinaamse staat? Kunt u aangeven hoe de Surinaamse regering na de onafhankelijkheidsverklaring met het complex en de asbestproblematiek is omgegaan?
Bent u van mening dat de inwoners in de regio van het Surinaamse Wageningen voldoende op de hoogte zijn van de risico’s die zij lopen als gevolg van het toepassen van asbest, pesticiden en herbiciden? Zo nee, bent u bereid de actuele kennis over asbest, pesticiden en herbiciden met de Surinaamse overheid en de maatschappelijke organisaties te delen zodat zij de inwoners goed kunnen voorlichten? Zo ja, waarop baseert u deze mening?
Bent u bereid de Surinaamse overheid bij te staan met kennis en advies om te komen tot zorgvuldige sanering van het betreffende gebied ter bescherming van volksgezondheid, natuur en milieu?
De vreemdelingendetentie en het overlijden van een bejaarde vrouw |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na 20 jaar in de stad moest Berta toch weg»?1
Is het waar dat de betreffende 73-jarige vrouw die al 20 jaar illegaal in Amsterdam verbleef, in mei van dit jaar is opgepakt en in vreemdelingendetentie is geplaatst? Is het waar dat zij ongeveer drie maanden lang in een detentiecentrum heeft verbleven?
Kunt u de motieven en achtergronden schetsen van de inbewaringstelling van deze 73-jarige vrouw? Hoe reëel was het dat zij nog naar Colombia zou kunnen worden uitgezet, mede gezien haar medische toestand en haar lange verblijf in Nederland?
Is tijdens haar vreemdelingendetentie bij de behandeling en bejegening van mevrouw rekening gehouden met haar leeftijd en slechte gezondheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat kwetsbare personen, waaronder ook oudere vrouwen vanaf bijvoorbeeld zestig jaar, niet in vreemdelingendetentie thuishoren? Bent u bereid ook voor «ouderen» een lichter alternatief voor vreemdelingenbewaring te ontwikkelen, zoals dat ook voor minderjarigen van toepassing is?
In welke mate is tijdens de vreemdelingendetentie en bij de overplaatsingen vanuit Zeist naar Rotterdam en vanuit Rotterdam naar Ter Apel, rekening gehouden met de zwakke medische gesteldheid van deze 73-jarige mevrouw? Kunt u uiteenzetten wat in het geval van ernstige medische problemen de protocollen in vreemdelingendetentie zijn, en of die in dit geval zijn nageleefd?
Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden deze mevrouw uiteindelijk in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel is overleden? Is, wellicht op grond van onderzoek, uitgesloten dat de vreemdelingendetentie en/of de laatste overplaatsing naar Ter Apel daar een rol in heeft gespeeld?
Welke handelingen en afwikkelingen hebben er vanuit het ministerie van Justitie en de Dienst Terugkeer en Vertrek plaatsgevonden na het overlijden van deze mevrouw, mede in de richting van haar nabestaanden?
De situatie van asielzoekers in Griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de UNHCR van 15 oktober jl. over de ernstige humanitaire situatie in de Evros regio in Griekenland?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht waarin de UNHCR ernstige zorgen uit over de situatie van illegale migranten in de Evros regio. Kort nadien heeft de Griekse regering aangegeven de toevloed van migranten in deze regio niet aan te kunnen en, om de situatie in bedwang te houden, via de Europese Commissie de hulp ingeroepen van Frontex (het Europese Agentschap voor het Beheer van de Operationele Samenwerking aan de Buitengrenzen). Hierop is door Frontex besloten om de zogenoemde snelle-grensinterventieteams in te zetten aan de landgrens tussen Griekenland en Turkije. Het gaat om een inzet van 175 grenswachters afkomstig uit 24 landen, gedurende 8 weken. Nederland levert gedurende deze hele periode een bijdrage door de inzet van 16 grenswachters. Deze grenswachters verrichten taken en oefenen bevoegdheden uit die nodig zijn voor grenscontrole of grensbewaking, conform de Schengen grenscode.1 Ook zijn er 8 tolken, afkomstig uit het tolkenbestand van de IND, actief in de operatie.
Heeft u tevens kennisgenomen van de recente rapporten van het Europees Bureau voor Grondrechten (FRA) over het perspectief van asielzoekers in de Europese Unie?1 Heeft u kennisgenomen van de bijlagen (factsheets) bij die rapporten, en van het gegeven dat in Griekenland slechts 1% van de asielzoekers wordt toegelaten?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze rapporten en het genoemde percentage. Dit percentage ziet op inwilligende beschikkingen in eerste aanleg in het jaar 2009. Het percentage dat in bezwaar en/of beroep werd ingewilligd is blijkens de bijlagen beduidend hoger. Overigens heeft het inwilligingspercentage de aandacht van de Griekse regering. In een brief van 20 november 2009 heeft de Griekse Minister van Burgerbescherming aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europees gemiddelde.
Heeft u kennisgenomen van het, recent gepubliceerde, arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 22 juli 2010 (nr. 12186/08), waarin in een individuele zaak is geoordeeld dat de detentieomstandigheden voor een asielzoeker in Griekenland een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opleveren?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Hoewel het bijzonder betreurenswaardig is dat de desbetreffende vreemdeling in 2007 in het Samos Detention Centre gedetineerd is geweest onder omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 EVRM, toont de uitspraak van het Hof aan dat individuele vreemdelingen, zonodig via een EHRM-procedure tegen Griekenland, de vereiste rechtsbescherming wordt geboden.
Deelt u de mening dat, los gezien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de (toegang tot de) asielprocedure, de opvang en bewaring van asielzoekers en andere vreemdelingen in Griekenland, onder meer in de regio Evros, ver beneden een acceptabel peil is en acuut verbetering behoeft?
Ik deel uw zorgen over de situatie in Griekenland, waaronder de Evros regio. Gezien de zorgelijke situatie in Griekenland vind ik het van groot belang dat Griekenland, daarbij geholpen en daartoe gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie voor asielzoekers te verbeteren. Daartoe heeft Griekenland een eerste aanzet gedaan door afgelopen september een nationaal actieplan met betrekking tot migratiemanagement te presenteren. Dit actieplan voorziet onder andere in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het actieplan vormen ook het opzetten van screeningcentra, het realiseren van nieuwe opvangplaatsen en detentiecentra en het verbeteren van bestaande opvangplaatsen en detentiecentra. Griekenland streeft ernaar om de hiervoor benodigde wetgeving zo snel mogelijk in werking te laten treden, zodat dit in 2011 geïmplementeerd kan worden.
De Europese Commissie heeft het Griekse actieplan aangegrepen om alle Europese lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. In reactie op dit verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten hier graag een bijdrage aan te willen leveren. Daarbij is gerefereerd aan eerdere afspraken tussen Nederland en Griekenland op het gebied van praktische samenwerking. Nederland heeft Griekenland toen het aanbod gedaan om op allerlei gebieden ondersteuning te bieden, variërend van het ondersteunen van de Griekse tolkencapaciteit en het geven van trainingen op het gebied van interviewtechnieken en gebruik van landeninformatie, tot het uitwisselen van expertise op het gebied van opvang en terugkeer en advisering over proces van het opzetten en inrichten van een nieuwe asieldienst en een nieuwe asielprocedure. Deze afspraken heb ik op 8 november jl., en marge van de JBZ-raad in Brussel, nogmaals bevestigd in een gesprek met de verantwoordelijke Griekse Minister Papoutsis.
Ik ben van mening dat een (Europees) gecoördineerde aanpak van de ondersteuning aan Griekenland, onontbeerlijk is voor een snelle en efficiënte implementatie van het Griekse actieplan. Daarom heeft Nederland de Europese Commissie laten weten Griekenland ook graag te willen ondersteunen bij de sturing en coördinatie van het implementatietraject.
Deelt u de mening dat er, om asielzoekers op termijn nog «met goed fatsoen» naar Griekenland te kunnen sturen op grond van een Dublinclaim, een acuut en stevig Europees actieplan moet komen om (mede met hulp van Nederland) het asielsysteem in Griekenland binnen een jaar tijd aanzienlijk te verbeteren? Bent u bereid zich daar in de Europese Raad hard voor te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de kernpunten van zo’n actieplan, praktische steunplannen moeten bevatten voor het zo snel mogelijk realiseren van opvangplaatsen, een verbeterde asielprocedure, het renoveren van detentiecentra, en het opleiden van tolken en asieladvocaten in Griekenland? Zouden onderdelen van zo’n plan vergelijkbaar kunnen zijn met de praktische steun die ook vanuit de Dienst Terugkeer & Vertrek is geboden aan Liberia?
Wat zijn de kosten van de opvang van de 1 900 asielzoekers die op dit moment vanwege de slechte staat van de asielprocedure in Griekenland niet aan dat land kunnen worden overgedragen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 10 november aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
De gemiddelde kosten van opvang per persoon zijn € 20 550 per jaar in de centrale opvang.
Overvallen op taxichauffeurs in Arnhem |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgen in Arnhem over taxi-overvallen»1, Golf van taxi-overvallen in Arnhem»2 en «Taxi's doelwit van overvallen»3?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de branchevereniging KNV Taxi stelt dat zij geluiden hoort dat het geweld tegen taxichauffeurs landelijk toeneemt?
Uit de berichtgeving in de media is mij inderdaad gebleken dat Koninklijk Nederlands Vervoer Taxi de indruk heeft gekregen dat het aantal overvallen op taxichauffeurs landelijk toeneemt. Via de cijfers in het Landelijk Overvallen Registratie Systeem (LORS) van de politie kan deze trend echter niet bevestigd worden. Integendeel, uit het LORS blijkt dat het aantal overvallen op taxi’s in de eerste tien maanden van 2010 met 30% afgenomen is, van 74 in 2009 naar 52 in 2010.
Wat kunt u doen om het toenemende geweld in te dammen?
De aanpak van overvallen heeft onverminderd prioriteit van het kabinet. Om deze ingrijpende vorm van criminaliteit tegen te gaan is de Taskforce Overvallen opgericht, waarin zowel publieke als private partijen vertegenwoordigd zijn. Over de aanpak bent u bij brief van 31 maart 2009 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2008/2009, 28 684, nr. 210). Tevens zal uw Kamer binnenkort geïnformeerd worden over de intensivering van de aanpak op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de hoogleraar Cyrille Fijnaut en het IVA naar de achtergrond van overvallers en de huidige aanpak. Specifiek voor het beteugelen van overvallen op taxi’s wil ik hieraan toevoegen dat er ook diverse maatregelen zijn die de branche zélf kan treffen om overvallen zo veel mogelijk te voorkomen, zoals de betaling laten verlopen via pinautomaten, het fysiek afschermen van de chauffeurs ten opzichte van de passagiers en cameratoezicht in en op de auto.
Is het invoeren van een noodknop, waarmee bij calamiteiten de politie wordt ingeschakeld, in iedere taxi een suggestie? Zo nee, waarom niet?
Een alarmknop is al in veel taxi’s aanwezig. Ze kunnen zowel bijdragen aan het vergroten van het subjectieve veiligheidsgevoel van de taxichauffeurs als aan het vergroten van de heterdaadkracht in het geval van een overval.
Het Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of en zo ja op welke wijze de Provincie Limburg in haar definitieve Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg rekening heeft gehouden met de zienswijze van uw VROM-inspectie, die zij mede namens de (toenmalige) minister van LNV indiende op de ontwerpplannen?
De provincie Limburg heeft de zienswijze deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de onderbouwing in de toelichting op onderdelen aangepast.
Kunt u aangeven of de destijds geuite twijfels rond de bijdrage die de aanleg van deze weg zou leveren aan de herstructureringsambities van de regio met dit definitieve plan zijn weggenomen? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik accepteer de opvatting van de provincie Limburg dat het niet realistisch is alle maatregelen in het kader van de regionale herstructureringsambities mee te nemen in dit inpassingsplan.
Kunt u aangeven of de bezwaren tegen de aantasting van de Ecologische Hoofd Structuur, Natura 2000 gebieden, het Nationale Landschap Heuvelland en Rijksbufferzone Sittard–Geleen zijn weggenomen? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Bij het antwoord op vraag 1 heb ik reeds aangegeven dat de zienswijze op deze aspecten deels gegrond en deels ongegrond zijn verklaard. Er is nu een ruimere onderbouwing gegeven op die onderdelen. Mede in het licht van het kabinetstreven de verantwoordelijkheid voor wat betreft het domein ruimte meer bij de provincies te leggen verbind ik verder geen consequenties aan de weerlegging van de zienswijze.
Handhaving van het casinobeleid op Curaçao |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Coalitie gedoogt casino’s» en «GCB weer onder hoede overheid»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao casino’s wil gedogen die in strijd handelen met de recent gewijzigde Eilandsverordening Casinowezen en wil dat de Gaming Control Board (GCB) hieraan meewerkt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is het toegestaan dat de regering van Curaçao en de Gaming Control Board de Eilandsverordening Casinowezen niet handhaven? Dienen zij zich niet aan de wet te houden zolang deze van kracht is?
De regering van Curaçao dient zich, net als ieder ander, te houden aan vigerende wet- en regelgeving. De wijze waarop wet- en regelgeving gehandhaafd wordt, is de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao.
Is het waar dat de regering van Curaçao voornemens is om de wijziging van de Eilandsverordening Casinowezen terug te draaien?
Zie het antwoord op vraag 8.
In hoeverre deelt de regering van Curaçao de mening dat casino’s gevestigd op het eiland bij dienen te dragen aan de overheidskas en dus belasting dienen te betalen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is het waar dat de nieuwe Eilandsverordening Casinowezen leidt tot 20 miljoen extra inkomsten voor Curaçao en dat de recente wijziging tot stand is gekomen om in het kader van de schuldsanering de begroting sluitend te maken? Is het waar dat hierover afspraken zijn gemaakt met het College financieel toezicht (Cft)?
Voor het eerste gedeelte van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Het College Financieel Toezicht is een onafhankelijke organisatie die een signalerende en adviserende rol heeft. Het College onthoudt zich van het geven van een beleidsmatig oordeel en gaat niet over de wijze waarop Curaçao zijn begroting sluitend maakt.
In hoeverre handelt de regering van Curaçao in strijd met de consensusrijkswet financieel toezicht als zij de Eilandsverordening Casinowezen onvoldoende handhaaft of probeert terug te draaien? Welke mogelijkheden biedt de consensusrijkswet financieel toezicht u om eventueel in te grijpen in deze kwestie?
De Rijkswet Financieel Toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Kamerstuk 32 026) is gericht op de vaststelling en de uitvoering van begrotingen en op de beheersing van het totaal van de geldleningen. De Rijkswet Financieel Toezicht houdt geen toezicht in op beleidsmatige keuzes binnen het financiële beleid van de autonome landen.
Inkomensverhogende maatregelen die het land neemt, bijvoorbeeld het heffen van belasting op casino inkomsten, zijn beleidsmatige keuzes. Deze vallen dan ook niet onder de Rijkswet Financieel Toezicht. Derhalve biedt deze wet geen mogelijkheden om in te grijpen.
Valt, in het geval voornoemde berichtgeving klopt, dit handelen van de regering van Curaçao volledig binnen de autonomie van dit nieuwe land?
Ja, het opstellen van een begroting en de handhaving van de Eilandsverordening Casinowezen zijn autonome aangelegenheden van het land Curaçao. Derhalve beschik ik niet over de door u gevraagde informatie.
Geweld tegen verpleegkundigen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verplegers zijn geweld beu»?1
Ja.
Herkent u het beeld uit het genoemde onderzoek van de Consumentenbond dat meer dan de helft van alle ondervraagde verpleegkundigen het afgelopen halfjaar te maken kreeg met agressie? Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen neemt u om deze agressie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Recent onderzoek2 uitgevoerd vanuit het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat vergelijkbare cijfers zien. Ik vind dit onacceptabel. Werknemers met een publieke taak – waartoe verpleegkundigen, maar ook onder andere brandweermensen, onderwijzers en conducteurs behoren – dienen hun functie ongestoord te kunnen uitoefenen. De primaire verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van agressie en geweld ligt op basis van de Arbo-wet bij werkgevers en werknemers, maar vanwege het grote maatschappelijke belang bestaat daarnaast sinds 2007 een fors en breed pakket van maatregelen vanuit het programma VPT genomen om dit soort geweld aan te pakken. Voor de inhoud van dit pakket maatregelen voor de sector gezondheidszorg verwijs ik naar de antwoorden op de hierna volgende vragen.
Worden verpleegkundigen getraind in het omgaan met agressie of geweld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 is de aanpak van agressie en geweld primair de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers op basis van de Arbo-wet. Het aanbieden van weerbaarheids- en agressietrainingen om agressie en geweld tegen te gaan, behoort hier ook toe. De werkgever bepaalt wat voor soort training op welke plaats in de organisatie nodig is. In de praktijk zijn er tal van voorbeelden van trainingen: training on the job of in het trainingsbureau, met of zonder acteurs, fysieke training, e-learning.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen tegen agressie en geweld en hoe trainen zij hun personeel? Gaan alle ziekenhuizen hierin even voortvarend te werk?
Sinds 2002 is op initiatief van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen het project Veilige Zorg gestart. Bij de invoering van Veilige Zorg werken ziekenhuizen, politie, gemeenten en justitie nauw samen om agressie en geweld terug te dringen. Het project wordt gesubsidieerd door de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen en vanuit het programma VPT van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Arbocatalogus voor de ziekenhuizen is wat betreft de preventie en de aanpak van agressie en geweld de werkmethode volgens deze aanpak opgenomen. Anno 2010 kennen ruim 65 van de 100 ziekenhuizen deze werkmethode. Deze is echter nog niet overal volledig geïmplementeerd.
Op 26 oktober 2006 heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) het actieprogramma «Aanpak Agressie en geweld door werknemers met publieke taken» van het ministerie van Binnenlandse Zaken ondertekend. Hierin verklaarden zij dat zij:
Daarnaast is op 29 mei 2008 door de NVZ de landelijke norm VPT ondertekend.3
Delen ziekenhuizen met veel deskundigheid of ervaring op het gebied van de aanpak van agressie en geweld hun kennis met andere ziekenhuizen? Zo nee, deelt u de mening dat het delen van best practices wenselijk is en hoe gaat u dit bevorderen?
In het project Veilige Zorg van de Stichting Arbeidsmarkt Ziekenhuizen neemt het verspreiden van goede praktijken een prominente plaats is. In nieuwsbrieven, op de website, in handreikingen en tijdens symposia en workshops wordt daar volop aandacht aan geschonken.
Daarnaast zal ik – conform de toezegging van mijn voorganger4 – werkgevers in hun aanpak van agressie en geweld ondersteunen vanuit een Expertisecentrum VPT. Dat geldt ook voor de ziekenhuizen. Doel van dit Expertisecentrum VPT is het bieden van ondersteuning aan werkgevers met een publieke taak bij het ontwikkelen en implementeren van een effectievere aanpak ter vermindering van agressie en geweld.
Sinds januari van dit jaar kunnen zij al terecht bij de helpdesk VPT voor advies en ondersteuning bij het verhalen van schade als gevolg van agressie en geweld. Deze Helpdesk wordt onderdeel van het Expertisecentrum VPT en is ondergebracht bij Slachtofferhulp Nederland.
Deelt u de mening dat het in het artikel gestelde dat een deel van de verpleegkundigen overweegt van baan te wisselen zich niet verhoudt tot het voornemen om meer verpleegkundigen aan te trekken? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de krapte op de arbeidsmarkt en het tekort aan verpleegkundigen is het zeer onwenselijk dat werknemers in de zorg hun baan opzeggen, zeker als dit gebeurt als gevolg van agressie en geweld. De praktijk van de afgelopen jaren laat overigens zien dat de uitstroom van verpleegkundigen uit de ziekenhuissector zeer beperkt is. Jaarlijks verlaat circa 3 procent de zorgsector, inclusief degenen die met pensioen gaan.
Dit neemt niet weg dat dergelijke signalen zeer serieus genomen moeten worden. Verpleegkundigen vervullen immers een uitermate zinvolle taak voor de samenleving en moeten daarvoor behouden blijven. Naast de eerder genoemde initiatieven subsidieert het ministerie van VWS dan ook het project Gezond & Zeker. Dit project – voorheen Project Ergocoaches – ondersteunt ergocoaches, veiligheidscoaches, maar ook arbocoördinatoren of p&o medewerkers bij de preventie van fysieke belasting en agressie.
Waarom doen bedreigde verpleegkundigen vaak geen aangifte? Wat doet u om de aangiftebereidheid onder deze groep te verbeteren?
Uit het in antwoord op vraag 2 aangehaalde onderzoek blijkt dat er drie redenen zijn waarom werknemers geen aangifte doen:
Ik sta een aanpak voor waarin werknemers met een publieke taak melding maken van tegen hen gerichte agressie en geweld en in geval van ernstige vormen van agressie en geweld aangifte doen. Als slachtoffers om wat voor reden dan ook geen aangifte doen, moeten werkgevers de verantwoordelijkheid hiervoor overnemen. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de werknemers en daarmee ook voor de reactie op agressie en geweld. Daders moeten weten en ervaren dat dit ongewenste gedrag niet wordt getolereerd.
Het doen van aangifte is opgenomen in de acht aanbevolen maatregelen van het programma VPT. Om de aangiftebereidheid te verbeteren is vanuit dit programma begin 2010 een informatiebrochure ontwikkeld met de titel «Aangifte? Gewoon doen!» die naar een brede groep van ruim 7 000 werkgevers – waaronder ook ziekenhuizen – is gestuurd. In de Eenduidige Landelijke Afspraken bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is voor politie en Openbaar Ministerie bovendien opgenomen dat meldingen altijd direct opvolging krijgen, en dat aangifte van een strafbaar feit altijd wordt opgenomen. De complete set afspraken heeft mijn voorganger – mede in zijn hoedanigheid als Minister van Justitie – op 3 maart 2010 aan uw Kamer gestuurd5.
Het artikel "Uit naam van Anna" |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stichting No Kidding?
Ja.
Bent u op de hoogte van het artikel «Uit naam van Anna»?1
Ja.
Is het waar dat No Kidding voortkomt uit Paidaeia, een sektarische organisatie die in de jaren ’90 in het nieuws kwam na klachten van «uittreders» over afpersing, psychologische terreur en fysieke intimidatie?
NO KIDDING is een campagneproject op initiatief van stichting Profit for the World’s Children. Twee bestuursleden van deze stichting waren destijds aangesloten bij het genootschap Paideia. In 1996 is in het TV-programma Deadline een verband gelegd tussen een video van Paideia, met daarop beelden van een babymassage, en kindermishandeling.
Er is naar aanleiding van deze uitzending ook aangifte gedaan van kindermishandeling bij de politie. Deze is echter niet verder doorgeleid naar het Openbaar Ministerie.
In een verklaring op de website www.no-kidding.nu geeft het stichtingsbestuur aan dat de twee betrokken bestuursleden inmiddels hun functie hebben neergelegd.
De huidige directeur van NO KIDDING heeft en had geen zitting in het stichtingsbestuur.
Is het waar dat de huidige leiding van No Kidding in 1996 zelf met kindermishandeling in verband is gebracht?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de Raad voor de Kinderbescherming, de Bureaus Jeugdzorg (BJZ) en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) die aangeven sterk te twijfelen aan de methodes en argumentaties van No Kidding? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer verschillen in zienswijze op kindermishandeling en de aanpak ervan. NO KIDDING hanteert hogere omvangcijfers van de problematiek en gebruikt confronterende beelden in campagnes. Door dit laatste lijkt de focus met name te liggen op fysieke mishandeling, en niet op kindermishandeling in den brede.
Is het waar dat de leiding van No Kidding door het voormalige ministerie voor Jeugd en Gezin met «alle egards» is ontvangen, zoals de directeur van No Kidding stelt?
In 2007 en op 4 oktober j.l. is een delegatie van NO KIDDING ontvangen door mijn medewerkers. De ontvangst van de delegatie is niet anders geweest dan de gebruikelijke ontvangst voor externe gesprekspartners van het ministerie van VWS.
Is het waar dat No Kidding van verschillende gemeenten subsidie ontvangt, zoals bijvoorbeeld van de gemeente Drimmelen?3
Ik heb van NO KIDDING vernomen dat zij van geen enkele gemeente subsidie ontvangen.
Ontvangt No Kidding vanuit rijksmiddelen subsidie? Zo ja, hoeveel?
Nee, NO KIDDING ontvangt geen subsidie vanuit rijksmiddelen.
Bent u bereid op basis van deze zorgelijke signalen de Inspectie Jeugdzorg en het openbaar ministerie een onderzoek te laten uitvoeren naar de leiding van No Kidding? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe zie ik geen aanleiding. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 & 4 voor de onderbouwing.
Vermeende corruptie bij de FIFA |
|
James Sharpe (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in nationale en internationale media over het corruptieschandaal dat zich afspeelt binnen de FIFA kiescommissie voor het WK voetbal van 2018 en 2022, waarbij mogelijk meerdere bonden van landen die meedingen naar de toekenning van de organisatie van het WK 2018 en 2022 zijn betrokken?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de ethische commissie van de FIFA heeft besloten om twee van de leden uit de kiescommissie voorlopig op non-actief te stellen en deelt u de mening dat door deze zware sanctie op te leggen de FIFA impliciet de integriteit van haar eigen kiescommissie aan de kaak stelt?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik ga er van uit dat de FIFA deze zaak tot op de bodem uitzoekt en er voor zorgt dat de verkiezingen voor de toewijzing van het WK 2018 en 2022 integer verlopen. Fair play geldt niet alleen voor sporters maar ook voor bestuurders. Ik hanteer tegelijkertijd het uitgangspunt dat iemand onschuldig is tot het tegendeel is bewezen.
Kunt u uitsluiten dat leden van de FIFA kiescommissie tijdens bezoeken aan ons land op geen enkele wijze de schijn hebben gewekt open te staan voor oneerbare voorstellen richting de Nederlands/Belgische organisatie?
Tijdens de ontvangst van de FIFA delegatie afgelopen zomer heeft mijn voorganger geen enkel signaal ontvangen van mogelijke oneerbare voorstellen.
Kan, na deze shockerende berichtgeving ten aanzien van de betrouwbaarheid van het «bidding» process', nog steeds worden gesteld dat u vertrouwen heeft in een goede afloop van het Nederlandse bid?
Ik acht deze berichtgeving niet van invloed op de uitkomst van het «bidding proces». Ik heb er vertrouwen in dat de FIFA orde op zaken stelt als daarvoor aanleiding is. Verder, ben ik ervan overtuigd dat Nederland en België een fantastisch WK kunnen organiseren in 2018 of 2022.
Heeft u al contact opgenomen met de FIFA om opheldering over de positie van de Nederlandse kandidatuur te verkrijgen? Zo ja, wat was het antwoord van de FIFA? Zo nee, wanneer bent u van plan dit alsnog te gaan doen?
Nee, net zoals de andere kandidaten moeten we de verkiezing van 2 december 2010 afwachten.
Welke conclusies zullen door u aan deze affaire worden verbonden?
Geen.
Het rapport 'Development without freedom' |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het Rapport «Development without Freedom» van Human Rights Watch waarin gesteld wordt dat ontwikkelingsgelden gebruikt worden om de oppositie in Ethiopië monddood te maken?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen in het rapport, onder andere ten aanzien van het manipuleren van de verkiezingen door het al dan niet toegang verschaffen tot ontwikkelingsgelden?
Ik neem de in het rapport genoemde berichten over misbruik van donorgelden serieus. Het rapport bevat enkele aanbevelingen aan de Ethiopische regering die Nederland reeds regelmatig ter sprake brengt, zoals de aanpassing van de NGO-wetgeving en de antiterrorismewet. Het geschetste beeld van wijdverspreide en stelselmatige politisering van hulp deel ik echter niet. HRW geeft zelf aan dat in zeer omvangrijke sectoren zoals gezondheidszorg en basisonderwijs geen bewijzen zijn gevonden voor selectieve toegang tot publieke dienstverlening. Bovendien heeft de studie «Aid management and utilisation» van de Development Assistance Group (DAG-groep), waar Nederland deel van uitmaakt, in juli 2010 laten zien dat er over het algemeen goede verantwoordingsmechanismen en waarborgen in de programma’s zijn ingebouwd die politisering tegengaan.
In hoeverre gaan deze beschuldigingen ook op voor de Nederlands ontwikkelingsgelden in Ethiopië?
Het rapport verwijst naar verschillende programma’s waaraan ook Nederland via multidonorprogramma’s een bijdrage levert, zoals het Productive Safety Net Programme en het Protection of Basic Services Programme. Nederland heeft, gezamenlijk met de andere donoren, in het algemeen voldoende waarborgen ingebouwd om een correcte en apolitieke aanwending van ontwikkelingsgelden te bewerkstelligen. Dit gebeurt door middel van financiële audits, onafhankelijke evaluaties, onderzoeken en veldbezoeken. Daarnaast zal de DAG-groep in een vervolgonderzoek nogmaals aandacht besteden aan de monitoringsmechanismen in de verschillende programma’s.
Welke consequenties voor de ontwikkelingsrelatie met Ethiopië verbindt u aan de conclusies van dit rapport?
Ik zie geen aanleiding om op basis van het HRW-rapport de huidige OS-relatie met Ethiopië te wijzigen. Daarbij blijf ik alert op het risico van politisering van hulp. In deze zin is een rapport van HRW nuttig. Nederland zal de implementatie van de programma’s, in samenwerking met andere donoren, kritisch blijven volgen en waar nodig in contacten met de Ethiopische overheid opbrengen.
Bent u bereid de conclusie van het rapport ook met andere donoren, op Europees en internationaal niveau, aan de orde te stellen?
Ja. Nederland neemt deel aan de Multidonor Development Assistance Group, die al sinds januari 2010 onafhankelijk onderzoek doet naar kwetsbaarheid, mogelijke misstanden, en verbetering van de bestaande monitoringsmechanismen in de verschillende donorprogramma’s in Ethiopië. In dit multidonor forum, evenals in EU-verband, is het HRW-rapport uitvoerig besproken.
Opsporingsberichtgeving en contracten tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Snelle opsporing wijkt voor contract»?1 Klopt dit bericht?
Volgens de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal (Stcr. 2009, 51, hierna: de Aanwijzing) kunnen politie en het openbaar ministerie in beginsel met elke mediapartner expliciete afspraken maken over het plaatsen of uitzenden van opsporingberichtgeving, mits duidelijk is vastgelegd dat de regie over het opsporingsbericht volledig bij de politie en het openbaar ministerie ligt. Het kan daarbij gaan om een structurele overeenkomst, dan wel een overeenkomst voor één concreet geval. Andere belangrijke afspraken die gemaakt moeten worden zijn bijvoorbeeld afspraken over het omgaan met vertrouwelijke informatie, de wijze van ontvangst en het doorsturen van binnengekomen tips en het verwijderen van het opsporingsbericht indien dit noodzakelijk is.
Opsporingsberichtgeving moet dan ook niet worden verward met publieksvoorlichting over de opsporing van strafbare feiten en berichtgeving in de media op grond van vrije nieuwsgaring. Zo dient de informatie die vergezeld gaat van in het kader van opsporingberichtgeving vrijgegeven beeldmateriaal (zoals compositietekeningen, beelden van bewakingscamera’s en inbeslaggenomen voorwerpen) zuiver zakelijk te zijn en dient strikt te worden geregisseerd welke informatie wanneer en op welke wijze bij de burger terecht komt. Een van de risico’s van het vrijgeven van beeldmateriaal is dat het beeldmateriaal dan vergezeld zou kunnen gaan van onjuiste informatie hetgeen de opsporing juist kan schaden. Een ander risico is gelegen in het feit dat, indien er sprake is van een schending van de in de Aanwijzing neergelegde beginselen dit een afbreukrisico kan vormen voor de vervolging van de verdachte.
Het maken van exclusieve afspraken met een mediapartner is niet in het belang van de politie en het openbaar ministerie. Ten aanzien van het programma Opsporing Verzocht is een contract afgesloten, gelet op de langdurige structurele samenwerking. Deze afspraak houdt echter niet in dat Opsporing Verzocht exclusieve rechten heeft op het uitzenden van opsporingberichtgeving.
Zo zijn er ten aanzien van het plaatsen of uitzenden van opsporingsberichtgeving ook contracten afgesloten met diverse andere (lokale) media.
De vraag of het middel kan worden ingezet, ten aanzien van welke media (met al dan niet landelijk bereik) vergt derhalve in elke zaak opnieuw een (tactische) afweging.
Op basis van bovengenoemde uitgangpunten zijn bij de inzet van opsporingsberichtgeving in de in het krantenartikel genoemde casus telkens bewuste keuzes gemaakt door de politie en het openbaar ministerie.
De plaatsing van een balk op een compositietekening, waaraan ook in het bericht wordt gerefereerd, berust overigens op een misverstand, omdat het nooit de bedoeling is dat een compositietekening wordt vertoond met een balk. Het opsporingsbelang is immers gediend bij een zo getrouw mogelijk weergave van de verdachte.
Waarom worden compositietekeningen slechts exclusief aan een contractspartner, bijvoorbeeld een specifiek televisieprogramma, beschikbaar gesteld? Indien wordt besloten de beelden van bewakingscamera’s of een compositietekening openbaar te maken, waarom wordt dit dan niet vrijgegeven aan meer media om de kans op opsporing te vergroten? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen uit 2008?2 Bent u nog steeds van mening dat het maatschappelijke belang van het opsporen van de dader voor moet gaan boven de belangen van de media? Geldt nog steeds dat bij contracten tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de media commerciële overwegingen geen rol spelen?
Alle onderdelen van de vraag worden met «ja»» beantwoord.
Welke overwegingen spelen wel een rol? Met welke media worden wel contracten gesloten en met welke media worden geen contracten gesloten? Kunt u voorbeelden geven van risico’s met opsporingsberichtgeving, waarvan u vindt dat die zich niet verhouden met de verantwoordelijkheid van het OM voor een zorgvuldige opsporing?
De Aanwijzing somt de afwegingen op die bij de inzet van dit middel gemaakt moeten worden en bepaalt in welke gevallen het kan worden ingezet. Omdat het bij opsporingsberichtgeving in de regel gaat om het vrijgeven van informatie over een verdachte, alsmede gevoelige informatie uit het opsporingsonderzoek, dienen afwegingen te worden gemaakt met betrekking tot het belang van opsporing en vervolging, het belang van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, de belangen van eventuele getuigen en de belangen van de samenleving. Hierbij gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Voor een snelle en doeltreffende opsporing is het in zijn algemeenheid niet in iedere zaak noodzakelijk dat een opsporingsbericht zo kort mogelijk na het ontdekken van het misdrijf landelijk en zo breed mogelijk wordt uitgedragen, bijvoorbeeld als voor de opsporing alleen lokale berichtgeving noodzakelijk is.
Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
In hoeverre is de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving inmiddels gewijzigd, zoals door u in antwoord op bovenbedoelde Kamervragen is toegezegd,2 waardoor de snelheid van de opsporing gediend is met behoud van een zorgvuldige opsporing?
Met ingang van 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) is de nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving in werking getreden. In de nieuwe Aanwijzing is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) de laatste jaren heeft genomen. Daardoor zijn de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving vergroot. In de gewijzigde Aanwijzing is tevens tot uitdrukking gebracht dat het belangrijk is een mediavorm te kiezen niet alleen met de bedoeling om zoveel mogelijk mensen te bereiken, maar ook gericht op specifieke doelgroepen.
De in Den Haag voorgestelde allochtonenstop voor het amateurvoetbal |
|
Khadija Arib (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PVV: allochtonenstop bij amateurvoetbal»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over dit voorstel?
Het plan voor een tijdelijke allochtonenstop binnen het Haagse amateurvoetbal in verband met ondermeer contributieachterstanden is inmiddels ingetrokken. Van de gemeente Den Haag begrijp ik dat zij signalen krijgen van sportverenigingen over slecht betalende leden maar dit betreft zowel leden van allochtone als van autochtone afkomst.
Is hier wat u betreft sprake van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gesteld in mijn antwoord op vraag twee is het plan inmiddels ingetrokken.
Wat zou deze maatregel betekenen voor de participatie van allochtone jongeren in sportclubs?
Het ten uitvoer brengen van de maatregel zal tot gevolg kunnen hebben dat de participatie van allochtone jongeren verslechtert ten opzichte van autochtone leeftijdsgenoten.
Deelt u de mening dat er, gezien de ernst van de problematiek bij voetbalclubs (met name op het vlak van ruzies en geweld) actie vanuit de overheid noodzakelijk is? Zo ja, deelt u de mening dat het nu in Den Haag voorgestelde plan geen oplossing biedt en er beter gewerkt kan worden aan voorstellen die wel effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind geweld en agressie in de sport absoluut niet acceptabel. Sport kan leiden tot verbroedering en is zeer belangrijk voor de karaktervorming van jongeren. Mijn voorgangers hebben mede daarom het programma «Meedoen Alle Jeugd door Sport» gesubsidieerd waarin zowel de KNVB als de gemeente Den Haag participeren en waarbij ingezet wordt op het verhogen van sportparticipatie van jeugdleden uit achterstandswijken. Daarnaast hebben zij de programma’s «Samen voor Sportiviteit en Respect» en «Masterplan Arbitrage» gesubsidieerd. Met het programma »Samen voor Sportiviteit en Respect» wordt er gestreefd naar het aanpakken van onwenselijk gedrag op en rondom het sportveld en het vergroten van de aandacht voor sportiviteit en respect binnen sportverenigingen zelf. Het programma «Masterplan Arbitrage» heeft als doel scheidrechters te werven én langer te behouden, onder meer door ze goed op te leiden, goed te begeleiden en vooral door ervoor te zorgen dat het er bij de wedstrijden weer sportiever aan toe gaat. Op basis van de resultaten van deze programma’s zal ik besluiten welke inzet ik mogelijk in de nabije toekomst zal plegen.
Dit vraagstuk wordt ook op lokaal niveau aangepakt. Zo bespreekt bijvoorbeeld de gemeente Den Haag elke zes weken de ontwikkelingen bij de Haagse voetbalclubs. Incidenteel komen geweldsincidenten in dit overleg aan de orde. Daarnaast kan de gemeente optreden indien de openbare orde en veiligheid in het geding is.
De KNVB biedt clubs ondersteuning voor het innen van contributie en het stellen van sancties bij wanbetaling. Vanuit de KNVB is er een structuur dat niet betalende spelers niet van de ene club naar de andere club kunnen worden overgeschreven zonder eerst aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.
Kunt u in overleg treden met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over de ontwikkeling van effectieve maatregelen om de situatie in het amateurvoetbal aan te pakken, en daarover de Kamer op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag vijf.
Zou u actie kunnen ondernemen, mocht dit voorstel een meerderheid halen en ingevoerd worden?
Zie mijn antwoord op vraag drie.
Het bedrijf Future Life Insurance Broker SA |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Waarom heeft de Luxemburgse toezichthouder als «home toezichthouder» niet opgetreden tegen het bedrijf Future Life Insurance Broker SA (FLIB) terwijl het zonder Luxemburgse bankvergunning in Nederland opereerde?1
FLIB heeft reeds enige tijd de aandacht van AFM en DNB. DNB en AFM vermoedden dat FLIB de Nederlandse toezichtwetgeving overtrad, doch beschikten over onvoldoende informatie om dit vast te stellen. DNB en AFM hebben dit onder de aandacht van de Luxemburgse Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF) en Commissariat aux Assurances (CA) gebracht en verder zelf onderzoek verricht. De Luxemburgse toezichthouders gaven aan dat FLIB in Luxemburg niet onder toezicht staat. De CSSF heeft verder laten weten dat in Luxemburg het optreden tegen niet onder toezicht staande partijen onder justitie valt.
De (wettelijke) mogelijkheden om ondernemingen gevestigd in het buitenland, die actief zijn op de Nederlandse markt, aan te pakken zijn beperkt. FLIB stond niet onder toezicht van DNB en/of de AFM. De door DNB en AFM opgelegde lasten onder dwangsom hadden uitsluitend tot doel om FLIB te dwingen informatie te overleggen.
DNB heeft aangifte bij justitie gedaan, die het dossier in behandeling heeft genomen.
Vanaf welk moment was de Luxemburgse toezichthouder op de hoogte van het feit dat FLIB zonder vergunning in Nederland opereerde?
De exacte informatiepositie van de Luxemburgse toezichthouders is mij niet bekend.
In december 2007 heeft de AFM de Luxemburgse toezichthouders (CSSF en CA) geïnformeerd over haar vermoeden dat FLIB zich in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft) op de Nederlandse financiële markt begeeft. Mogelijke overtredingen waren: bemiddelen zonder een AFM-vergunning, verlenen van beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verrichten zonder AFM-vergunning, aanbieden van effecten zonder een door de AFM goedgekeurd prospectus en het zonder ontheffing van DNB handelen in strijd met het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken.
In januari 2008 heeft de AFM een reactie van het CA ontvangen waarin het CA aangeeft dat ze gaat onderzoeken of de activiteiten van Future Life vergunningplichtig zijn.
De CSSF liet weten dat zij niet de aangewezen toezichthouder was maar bij voldoende feiten de Luxemburgse politie kon informeren. In april 2008 heeft DNB na eigen onderzoek de Luxemburgse toezichthouder CSSF nader over de mogelijke overtreding van bepalingen in de Wft in Nederland door FLIB geïnformeerd. CSSF berichtte DNB op basis van de informatie die zij had ontvangen, dat zij niet de aangewezen toezichthouder was om de politie te informeren, aangezien het een assurantietussenpersoon zou betreffen en verwees naar de CA. In oktober 2008 heeft het CA aan de AFM bericht dat een klacht over FLIB is ingediend bij het Luxemburgs Openbaar Ministerie.
Hebben de Nederlandse toezichthouders als «host toezichthouders» bij de Luxemburgse toezichthouder erop aangedrongen op te treden tegen FLIB? Zo ja, waarom is niet opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie de antwoorden bij vragen 1 en 2.
Waarom werd door de Nederlandse toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) pas ver in 2008 een last onder dwangsom aan FLIB opgelegd terwijl het bedrijf al eind 2007 bij de AFM in beeld was?
Naar aanleiding van een melding van een oplettende consument die zich afvroeg of FLIB over een vergunning beschikte en het daarop volgende eigen onderzoek van de AFM, heeft de AFM eind september 2007 informatie verstrekt aan DNB met betrekking tot het mogelijk overtreden van artikel 3:5 van de Wft (het handelen in strijd met het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken buiten besloten kring) door FLIB. DNB heeft vanaf dat moment onderzoek (schriftelijke informatieverzoeken en onderzoek ter plaatse) verricht naar FLIB om na te gaan of sprake was van het aantrekken van opvorderbare gelden buiten besloten kring.
Daarnaast heeft de AFM haar eigen onderzoek vervolgd om helderheid te krijgen over de bedrijfsstructuur van FLIB en de door FLIB verrichtte activiteiten. Doel hiervan was te kunnen beoordelen of sprake was van activiteiten die onder het toezicht van de AFM zouden vallen. Vanwege de omstandigheid dat het een in het buitenland gevestigde instelling betrof met een ondoorzichtige structuur, duurde het onderzoek langer. Ook de gebrekkige medewerking van FLIB is de voortvarendheid niet ten goede gekomen. Een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in een last onder dwangsom die is opgelegd op 16 september 2008 waarbij FLIB tien werkdagen werd gegund om de door de AFM verzochte informatie alsnog te verstrekken. Toen FLIB niet binnen 10 dagen aan de last had voldaan, is de last op 2 oktober 2008 gepubliceerd.
De AFM heeft overigens voor het eerst in januari 2010 meldingen ontvangen van gedupeerden die aangaven geld te hebben verloren.
Kunt u uitleggen waarom pas maanden later deze last onder dwangsom openbaar is gemaakt terwijl ondertussen nog meer mensen werden opgelicht door het betreffende bedrijf?
Zoals gezegd beschikten de AFM en DNB niet over voldoende informatie om vast te stellen of FLIB de toezichtwetgeving overtrad. De lasten onder dwangsom van AFM en DNB dienden om FLIB te dwingen informatie te overleggen. In dat kader heeft de AFM op 16 september 2008 een last onder dwangsom opgelegd en DNB op 3 november 2008. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
DNB heeft op 3 november 2008 een last onder dwangsom opgelegd om FLIB te dwingen tot het verstrekken van die informatie. Deed FLIB dat niet binnen de daarvoor gestelde termijn, dan zou zij per week dat zij dat naliet een dwangsom moeten betalen, tot uiterlijk 8 februari 2009. FLIB heeft alle dwangsommen verbeurd. Vanaf het moment dat de last de onder dwangsom onherroepelijk was – dat wil zeggen dat er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer open stonden – en alle dwangsommen verbeurd waren, is DNB overgegaan tot het publiceren van de beschikking last onder dwangsom.
De lasten onder dwangsom betroffen zoals gezegd het overleggen van informatie; uit de openbaarmaking van de last bleek dus ook niet meer dan dat. De Nederlandse toezichthouders streven ernaar partijen die de toezichtwetgeving overtreden, voor zover mogelijk, in beeld te krijgen en waar mogelijk te handhaven. Het is onvermijdelijk dat er dan al consumenten benadeeld (kunnen) zijn. Het is belangrijk dat consumenten zich goed oriënteren voordat zij met een partij in zee gaan. FLIB is niet in Nederland gevestigd en staat niet onder toezicht, niet in Nederland, en niet elders. Dit betekent dat de enige waarborg voor een consument de toezegging van die onderneming is. Consumenten kunnen de openbare registers van de AFM en DNB raadplegen, waarin de onder toezicht staande ondernemingen staan vermeld.
Wanneer raakten de Nederlandse toezichthouders op de hoogte van het feit dat een van de bestuurders vanuit een andere vennootschap polissen bleef aanbieden?
Eind januari 2010. FLIB voldeed niet aan de last onder dwangsom om informatie aan DNB te verstrekken. DNB heeft begin februari 2010 – mede vanwege de beperkte bevoegdheden die zij heeft ten aanzien van niet onder toezichtstaande ondernemingen – de overdracht van de zaak aan justitie in gang gezet.
Waarom is pas begin 2010 opnieuw een last onder dwangsom opgelegd en waarom is deze opnieuw pas ruim een half jaar laten openbaar gemaakt?
FLIB beweerde over een vergunning in België te beschikken. DNB en de AFM hebben deze informatie geverifieerd; die informatie bleek onjuist. Vervolgens is begin 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan de bestuurders van FLIB. Zoals in het antwoord bij vraag 8 wordt aangegeven, is gebruikelijk dat eerst van de onderneming informatie wordt gevorderd alvorens natuurlijke personen worden benaderd.
Met betrekking tot de termijn waarna openbaarmaking van de last onder dwangsom heeft plaatsgevonden kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 5: vanaf het moment dat de last onder dwangsom onherroepelijk was – dat wil zeggen dat er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer open stonden – en alle dwangsommen verbeurd waren, is DNB mede met inachtneming van de regels en termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht overgegaan tot het publiceren van de beschikking last onder dwangsom.
Waarom is niet in 2008 al een last onder dwangsom opgelegd aan de bestuurder als natuurlijke persoon om te voorkomen dat hij vanuit een ander bedrijf kon doorgaan met zijn oplichtingpraktijken?
De Wft richt zich tot de financiële onderneming. Het is dan ook gebruikelijk dat in eerste instantie handhavend wordt opgetreden tegen de financiële onderneming.
Naar het zich toen liet aanzien, hebben consumenten financiële producten afgenomen van FLIB en niet van haar individuele bestuurders. Om die reden hebben DNB en de AFM hun toezicht- en handhavingbevoegdheden in eerste instantie tegen FLIB ingezet. Het was voor de toezichthouders bovendien niet mogelijk om een openbare waarschuwing te geven over mogelijke illegale praktijken omdat er geen overtreding van een verbodsbepaling van de Wft was geconstateerd. Ook was niet bekend/stond niet vast dat er consumenten werden opgelicht. Het lag dan ook niet in de rede om verdergaande maatregelen te treffen jegens de betreffende bestuurders.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking van een last onder dwangsom in een dermate formeel juridisch taalgebruik wordt gedaan dat dit voor leken moeilijk te begrijpen is? Zo ja, bent u bereid AFM en De Nederlandsche Bank (DNB) te verzoeken in het vervolg in meer begrijpelijk Nederlands openbaar te maken dat een bedrijf niet meewerkt aan een informatieverzoek en dat mogelijke klanten zich daarvan goed bewust moeten zijn?
DNB en de AFM lichten de openbaarmaking van een opgelegde last onder dwangsom, en overigens ook een bestuurlijke boete, in een persbericht altijd kort en duidelijk toe, zodat voor een ieder duidelijk is waarom een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd.
Er valt niet aan te ontkomen dat in de last onder dwangsom of in de bestuurlijke boete juridische taal wordt gebruikt. Overigens heeft het de aandacht van DNB om het publiek helder te informeren, zie bijvoorbeeld http://www.dnb.nl/openboek/extern/id/nl/all/40–157630.html. De AFM heeft de laatste twee jaar gewerkt aan duidelijke en begrijpelijke doelgroepgerichte communicatie. Dit project, Duidelijke Taal genaamd, heeft geleid tot een omslag in de schrijfstijl van de AFM.
Daarnaast kan voor nadere vragen altijd telefonisch of per e-mail contact worden opgenomen met de informatiedesk van DNB of de AFM. Dat staat ook altijd in de persberichten.
Bent u bereid de Wet Nationale Ombudsman te wijzigen zodat consumenten met klachten over de toezichthouders zich bij hem kunnen melden?
Op dit moment wordt gekeken naar de mogelijkheden om de Ombudsman klachten van consumenten te laten beoordelen. Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal de TK hierover nader worden geïnformeerd.
Vindt u dat de Luxemburgse toezichthouder haar taken als hoofdtoezichthouder goed heeft uitgeoefend?
Zie het antwoord op vraag 1.
Vindt u dat AFM en DNB inzake Future Life hun taken goed hebben uitgeoefend?
Ja. In deze zaak is voortdurend naar de wettelijke mogelijkheden gezocht om het aanwezige vermoeden van een overtreding te kunnen omzetten in een vaststelling van overtreding. In sommige gevallen is het vergaren van informatie met de bestuursrechtelijke instrumenten van de toezichthouders een probleem, zeker bij buitenlandse ondernemingen.
Bent u bereid in Europees verband te pleiten voor versterking van de bevoegdheden van host toezichthouders?
Ja. Dit geldt zowel voor onder toezicht staande instellingen als voor niet onder toezicht staande instellingen. De Europese samenwerking op het gebied van financieel toezicht is reeds een aandachtspunt op Europees niveau en krijgt verder gestalte met de instelling van Europese toezichthouders.
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma Uitgesproken EO, waarin wordt vermeld dat in 75% van de 28 onderzochte asielzoekerscentra (AZC) christenen of ex-moslims te maken hebben met discriminatie, dat in 67% van de AZC’s (doods)bedreigingen voorkomen en dat in 33% van de AZC’s geweld op grond van hun christelijke overtuiging door veelal islamitische medebewoners?12
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze peiling van Stichting Gave onder deze 28 AZC’s?
Bedoelde peiling van Stichting Gave betreft een korte peiling onder een zeer beperkte groep mensen met contacten in asielzoekerscentra. Desalniettemin neem ik signalen zoals in vermeld televisieprogramma naar voren gebracht serieus. Asielzoekers hebben recht op een veilige opvangsituatie, ongeacht hun nationaliteit, etniciteit, religie, seksuele geaardheid of politieke overtuiging.
Het creëren van een veilige en beheersbare leefomgeving is dan ook een van de belangrijkste taken van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Door het COA geregistreerde incidenten laten overigens cijfermatig een ander beeld zien dan de cijfers van de Stichting Gave doen vermoeden. Het aantal incidenten dat voortvloeit uit conflicten tussen moslims en christenen is gering (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Belangrijker vind ik echter dat de veiligheid van asielzoekers continu centraal staat bij het verzorgen van de opvang door het COA, waarbij ik wil benadrukken dat in de opvanglocaties, evenmin als in de maatschappij, het voorkómen van incidenten niet in alle gevallen zal slagen. Het COA zal in het reguliere overleg met Stichting Gave aandacht besteden aan deze peiling.
Overigens zijn de conclusies die uit de peiling worden getrokken, zoals weergegeven in het televisieprogramma Uitgesproken EO, methodologisch niet correct. De percentages in de uitkomsten van de peiling zien op de 24 ondervraagden, niet op de asielzoekerscentra in Nederland.
Wat wordt er gedaan om de huisregels van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), waarin regels staan om een veilige woon- en leefomgeving te garanderen, bekend te maken onder asielzoekers, inclusief de sancties die kunnen volgen?
Iedere bewoner ontvangt bij binnenkomst in de opvang de huisregels en tekent daar ook voor. Deze huisregels worden in de meest gangbare talen verstrekt en tevens mondeling met behulp van een tolk toegelicht. Daarnaast wordt iedere bewoner in de gesprekken die het COA voert bij binnenkomst en ook in latere fases van het verblijf in de opvang uitgebreid geïnformeerd over de ontoelaatbaarheid van iedere vorm van discriminatie. Tevens krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten.
Kunt u aangeven op welke schaal kwetsbare groepen asielzoekers in AZC's vanwege hun religie, etniciteit, sekse, seksuele gerichtheid of ander kenmerk slachtoffer worden van bedreigingen en geweld? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar in te stellen om de exacte omvang van dit probleem te achterhalen?
Inzicht in de mate waarop kwetsbare groepen in AZC’s slachtoffer van geweld of bedreiging worden, hangt voor een belangrijk deel samen met de bereidheid van (mogelijke) slachtoffers om daarover de medewerkers van het COA of de politie te informeren. Alleen aan de hand van meldingen kan worden aangegeven op welke schaal de vermeende bedreigingen en geweldsplegingen plaatsvinden. Het COA registreert alle bekende incidenten in het bewonersinformatiesysteem dat het COA hanteert.
Een analyse van de gegevens uit dit systeem laat zien dat er in de afgelopen 2 jaar 24 incidenten zijn geregistreerd die betrekking hebben op conflicten tussen bewoners. Hiervan zijn drie incidenten terug te voeren op conflicten tussen moslims en christenen.
Bent u bereid de aangiftes bij de politie van religieus gerelateerde bedreigingen en mishandelingen te registeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure.
Bent u bereid de mogelijkheid om anoniem melding te doen van bedreigingen of mishandeling te bespreken met het CAO en beter onder de aandacht te brengen van de asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hieraan invulling geven?
Het anoniem doen van een melding maakt het lastig, zo niet onmogelijk tegen het gemelde incident op te treden. COA-medewerkers zullen, indien zij het idee hebben dat er sprake is van problemen op grond van religie, in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is. Daarbij zal de bewoner worden uitgelegd dat het COA, als de bewoner dat wenst, geheimhouding in acht zal nemen.
Zoals hiervoor weergegeven krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten. Hierbij wordt er op aangedrongen om bij bedreiging, aangifte en geweld altijd daadwerkelijk aangifte te doen bij de politie. Dit geldt uiteraard eveneens indien sprake is van discriminatie of bedreiging vanwege de levensovertuiging van bewoners.
Aan bewoners die van mening zijn dat zij vanwege hun levensovertuiging worden gediscrimineerd of bedreigd, wordt geadviseerd vanwege dit feit aangifte te doen bij de politie.
Bent u tevens bereid het COA op te dragen een vertrouwenspersoon in te stellen zodat deze problemen laagdrempelig kunnen worden besproken?
Het COA beschikt over een Meldpunt Veiligheid Centraal orgaan opvang asielzoekers. Dit meldpunt is een meldpunt voor diverse vormen van criminaliteit: (vermoedens van) georganiseerde misdaad, vrouwenhandel, extremisme, wapen/drugshandel en discriminatie, ook wanneer deze religieus van aard is. Het richt zich op: criminaliteitspreventie, criminaliteitsbestrijding, signalering van onveiligheid en het opvolging geven daarvan. Bewoners kunnen, ook via COA-medewerkers, eventuele misstanden (laten) melden via intranet en een speciaal telefoonnummer. Dit geldt uiteraard ook voor bedreigingen met religieuze achtergronden.
Daarnaast beschikt het COA over een klachtenregeling voor asielzoekers en is het voeren van een (vertrouwelijk) gesprek op initiatief van bewoner of medewerker altijd mogelijk. Een afzonderlijke COA-vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid het bestaande meldpunt van het COA ook open te stellen voor meldingen van bedreigingen die religieus gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van (doods)bedreigingen en mishandeling, niet het slachtoffer overgeplaatst moet worden naar een andere (veilige) locatie, maar dat de dader moet worden overgeplaatst naar de vreemdelingendetentie?
Welke stappen zijn aangewezen in het geval sprake is van discriminatie, bedreiging of andere misdragingen wordt steeds voor elke individuele situatie zorgvuldig afgewogen.
In voorkomende gevallen, met name indien er sprake is van (bijna) uitgeprocedeerde asielzoekers, kan het COA in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek bezien of ten aanzien van de overlastgevende vreemdelingplaatsing in vreemdelingenbewaring aan de orde is. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld.
Bent u bereid bij herhaling van en/of grove (doods)bedreiging of mishandeling, tot stopzetting van de asielprocedure over te gaan, conform artikel 35 van de Vreemdelingenwet 2000?
Strafrechtelijke antecedenten worden conform staand beleid altijd betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij een afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Met betrekking tot asielverzoeken is het echter wel van belang om te vermelden dat in het geval sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij terugkeer, niet elke strafrechtelijke veroordeling kan leiden tot afwijzing van het asielverzoek. Alleen bij zeer ernstige misdrijven zal in die gevallen de asielaanvraag kunnen worden afgewezen. Overigens is artikel 35 Vreemdelingenwet 2000 hier niet van toepassing omdat dit artikel ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De overlast van bromfietsen |
|
Farshad Bashir , Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het pleidooi van Veilig Verkeer Nederland dat de politie strenger moet optreden tegen bromfietsers en snorscooters die de regels overtreden?1
Ik ben een voorstander van het streng optreden tegen overtredende bestuurders van bromfietsers en bromscooters. De lokale driehoek (met daarin de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de korpschef) beslist echter over de mate waarin er specifiek wordt ingezet op de aanpak van scooteroverlast, omdat de omvang van deze problematiek per gemeente kan verschillen.
Heeft u enig inzicht in de frequentie waarmee de politie controles uitvoert, specifiek gericht op bromfietsers en snorscooters en in de effecten die deze controles hebben?
Hier heb ik geen inzicht in omdat het aantal controles lokaal bepaald wordt.
Kunt u aangeven welke gevolgen u voor de verkeersveiligheid verwacht indien alle bromfietsers verplicht op de rijbaan moeten rijden? Kunt u dit uitsplitsen naar de gevolgen binnen en buiten de bebouwde kom?
Sinds 15 december 1999 moeten bromfietsen in de bebouwde kom gebruik maken van de rijbaan, tenzij er een fiets/bromfietspad is. Uit de evaluatie van DVS van deze maatregel bleek dat op betreffende trajecten een ongevalsdaling van 15% aan deze maatregel kan worden toegeschreven. Buiten de bebouwde kom is er vaak een fiets/bromfietspad omdat de constructiesnelheid van een bromfiets (45 km/h) veel dichter ligt bij de snelheid van fietsers dan bij de rijsnelheid van auto’s (in beginsel 80 km/h). Er zijn geen cijfers beschikbaar voor de gevolgen van de verplaatsing van de bromfietsen naar de rijbaan buiten de bebouwde kom.
Kunt u aangeven welke gevolgen u voor de verkeersveiligheid verwacht indien alle snorfietsers verplicht op de rijbaan moeten rijden? Kunt u dit uitsplitsen naar de gevolgen binnen en buiten de bebouwde kom?
Voorafgaand aan de toegezegde gesprekken met decentrale overheden en betrokken partijen heb ik de Dienst Vervoer en Scheepvaart gevraagd een analyse te maken van de verkeersveiligheidsproblematiek met betrekking tot snorscooters op fietspaden. Dit onderzoek betreft niet, zoals u in vraag 6 stelt, het weren van scooters en bromfietsers op fietspaden maar de veiligheidsproblemen van snorfietsers op het fietspad. De uitkomsten van het onderzoek en de toegezegde gesprekken zullen begin 2011 aan de Tweede Kamer worden gemeld.
Wat is het resultaat van de gesprekken, die u toezegde te zullen voeren met decentrale overheden en andere betrokken partijen over het weren van snorscooters van het fietspad?2
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat u onderzoek laat doen naar het weren van scooters en bromfietsen van fietspaden? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden zijn er voor gemeenten om, zonder aanpassing van het wettelijke kader, scooters van het fietspad te weren?
De wegbeheerder kan door de plaatsing van bepaalde verkeersborden regelen dat fietsers zijn toegestaan op een bepaald weggedeelte, maar snorfietsers niet. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de plaatsing van verkeersbord G11 («verplicht fietspad») met daaronder een onderbord met de tekst: «snorfietsen niet toegestaan» of aan de plaatsing van verkeersbord C12 («gesloten voor alle motorvoertuigen»).3
Kunt u aangeven hoeveel bromfietsen en snorscooters ongeveer opgevoerd zijn? Kunt u aangeven in hoeverre zogenaamde opvoersetjes nog verkrijgbaar zijn? Welke maatregelen kunt u nemen om dit opvoeren (verder) terug te dringen?
Hierover zijn mij geen cijfers bekend. Voor een deel gebeurt dit door middel van opvoersets. Verkoop voor voertuigen voor de openbare weg is niet toegestaan maar voor evenementen buiten de openbare weg mogen ze wel verkocht worden en zijn via internet gewoon verkrijgbaar. Vaak zijn voor het opvoeren opvoersets niet nodig omdat je ook de begrenzende voorzieningen die door de fabrikant of importeur zijn aangebracht kunt verwijderen. Echt optreden tegen opvoeren kan alleen met staandehoudingen. Om opvoeren toch te beteugelen hebben de RAI en BOVAG en VenW op 24 juni 2004 het Convenant Zelfregulering Bromfietsen getekend. Dit houdt in dat de leden van RAI/BOVAG alleen nog maar EU-goedgekeurde bromfietsen mogen verkopen en niet langer opvoersetjes of delen daarvan mogen verhandelen op straffe van royering. Bij het convenant hoort ook een reclamecode, die inhoudt dat er geen stoere advertenties over brommers meer mogen worden gepubliceerd.
Wat is uw reactie op het geen in het bericht wordt gesteld, namelijk dat opgevoerde brommers en scooters nauwelijks aangepakt worden, omdat rollerbanken niet nauwkeurig genoeg zouden zijn?3
Voor de 25 km/u constructiesnelheid geldt een wettelijke marge van 5km/u en voor de rollentestbanken moet volgens de Regeling voertuigen tot en met een constructiesnelheid van 50 km/h een foutmarge van 5 km/u worden aangehouden. Daarnaast houdt het Openbaar Ministerie nog een marge van 4 km/u aan voordat tot vervolging wordt overgegaan. Dit is overigens dezelfde marge die wordt gehanteerd bij de handhaving van snelheidsovertredingen. Opgeteld betekent dit dat de bestuurder van een snorfiets op een rollentestbank pas vervolgd kan worden wanneer een snelheid van meer dan 39 km/u gemeten wordt. Ik zou graag zien dat deze marges verkleind worden maar ik ben daarbij afhankelijk van de nauwkeurigheid van de techniek. Het Nederlands Meetinstituut onderzoek inmiddels op mijn verzoek of die marge omlaag kan. Over de uitkomst zal ik u begin 2011 informeren.
Kunt u inzichtelijk maken welke brommers het meest vervuilend zijn? Bent u bereid deze resultaten per bromfietstype duidelijk te maken zodat een consument ook weet wat deze koopt? Zo nee, waarom niet?
Van alle in Nederland verkochte typen bromfietsen heeft op enig moment een prototype met succes een typekeuringstest doorstaan. De praktijk leert echter dat de bij de typekeuring gemeten uitstoot weinig zegt over de emissies die later tijdens het gebruik optreden. Uit eigen onderzoek van de vereniging van tweewielerproducenten blijkt de serieproductie niet altijd in lijn te zijn met de vastgestelde typekeuringseisen. Bij gebrek aan eisen aan de duurzaamheid van de gebruikte materialen en technieken, en door het eventueel opvoeren door de eigenaar nemen de emissies tijdens de levensduur ook vaak nog toe. Men kan
hooguit stellen dat deze problemen zich bij viertakt motoren waarschijnlijk in mindere mate voordoen dan bij tweetaktmotoren.
Het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe verordening voor de toelating van twee- en driewielige motorvoertuigen, waarin mede een aanscherping in drie stappen van de thans geldende eisen aan de uitstoot wordt voorgesteld, bevat ook bepalingen inzake strengere eisen aan en toezicht op de conformiteit van de serieproductie, alsmede eisen aan de duurzaamheid van de gebruikte materialen en technieken. Nederland vindt dat een uiterst nuttige toevoeging, naast de scherpere grenswaarden.
Ziet u mogelijkheden om, vooruitlopend op scherpere normen van de zijde van de Europese Unie, een convenant te sluiten met branchevereniging BOVAG om de verkoop van 2-takt brommers en scooters te stoppen, zodat 4-takt de facto de norm wordt?
Het is niet zo dat de scheiding tussen lage en hoge uitstoot volledig samenvalt met het onderscheid tussen tweetakt en viertakt. Er zijn tweetaktbromfietsen waarbij aan de huidige eisen wordt voldaan met technieken als directe benzine-inspuiting, waarvan mag worden verwacht dat zij ook in de praktijk en gedurende langere tijd een lage uitstoot garanderen. Voorts zijn er op de tweewielermarkt spelers actief die rechtstreeks uit Azië flinke aantallen relatief goedkope bromfietsen importeren, en die niet via de gebruikelijke kanalen afzetten. Dit kan zowel tweetakt als viertakt betreffen, die relatief matig scoren qua emissies. Omdat deze verkopers veelal geen lid zijn van de Bovag, zullen zij zich niet gehouden voelen aan een convenant tussen het Rijk en de Bovag. De huidige Europese richtlijnen laten weinig ruimte om tegen de import van deze lage kwaliteitbromfietsen op te treden zolang die formeel aan de Europese eisen voldoen. De nieuwe concept-verordening zal daartoe na vaststelling wel aanknopingspunten bieden.
Op welke manier zet u zich in voor een zo spoedig mogelijke aanscherping van de eisen die gelden voor de uitstoot van tweewielige motorvoertuigen?4 Wanneer verwacht u de effecten hiervan te kunnen melden?
Op 4 oktober 2010 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een verordening uitgebracht waaraan in het antwoord op vraag 10 al werd gerefereerd. Dit voorstel bevat zeker voor de langere termijn een zeer ambitieuze aanscherping van de eisen en procedures, die de problemen met de uitstoot in de praktijk naar verwachting sterk zullen verminderen. Nederland zal zich tijdens het onderhandelingstraject dat nu volgt constructief maar kritisch opstellen, met als doel zo snel mogelijk tot een effectieve aanscherping van de eisen te komen.
Een BNC-fiche met een eerste opinie over het voorstel kan de Kamer op korte termijn tegemoet zien. Daarna zal ik de Kamer regelmatig over de voortgang van het dossier informeren.