Over het vraagstuk dioxinepaling |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Dioxinepaling vraagstuk» in het Visserij Nieuws?1
Ja.
Is het waar dat er op 2 november 2010 een vervolgafspraak is met de sector?
Ja.
Zal tijdens deze afspraak het punt van schadeloosstelling aan de orde komen?
Nee, wel is besproken de voortgang van een privaat keurmerk voor paling en hoe te komen tot een goed werkend en sluitend kwaliteitsborgingssysteem. De inzet van de sectorpartijen is om voor het begin van het palingvisseizoen, april volgend jaar, het keurmerk gereed te hebben.
Volgt u de lijn van uw voorganger zoals uitgesproken tijden het algemeen overleg Visserij op 6 oktober: «Als ondernemers en handelaren hun verantwoordelijkheid niet nemen, kan het niet zo zijn dat de overheid zich in allerlei bochten moet wringen om compensatie, andere activiteiten of wat dan ook op te gaan zoeken.» En «of de vissers recht hebben op nadeelcompensatie. Het antwoord mag helder zijn: wat mij betreft niet.» Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet en op welke punten u van plan bent hiervan af te wijken?
Ja.
In het artikel wordt melding gemaakt van een keurmerk voor duurzame paling, vangst in december a.s. en analyse van de paling met verdachte gebieden. Klopt het dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is en dat de sector verantwoordelijkheid draagt voor de keuring?
Nee, het klopt niet dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is. Het vangstverbod geldt in de maanden september, oktober en november. De introductie van het private keurmerk vraagt echter nog enige tijd. Daarom heeft mijn voorganger de sector opgeroepen ervoor te zorgen dat er in december geen paling gevangen wordt in de grote rivieren. Uit het overleg van 2 november kwam naar voren dat de bereidheid onder de beroepsvissers in de benedenrivieren tot vrijwillig stilliggen in december niet aanwezig is bij uitblijven van een financiële vergoeding. De controle op de Warenwetnorm zal dan ook fors aangescherpt worden vanaf december wanneer het huidige vangstverbod op paling eindigt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voortgang van de voorbereidingen voor de analyse van de paling? Is de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) als controleorgaan toegerust hiervoor of wordt dit onderzoek uitbesteed?
Tot en met 30 november mag er vanwege het aalbeheerplan niet op paling worden gevist. Vanaf 1 december zal de nVWA in de verontreinigde gebieden streng op de dioxinenorm controleren. De nVWA stelt hiervoor een gericht plan van aanpak op. Onderdeel hiervan is een dioxine-analyse van de palingmonsters. De nVWA is zelf niet toegerust analyses uit te voeren naar alle genormeerde dioxines en dioxineachtige PCB’s. De nVWA zal de palingmonsters daarom door het RIKIILT laten analyseren.
Het nalaten van het gelasten van uitvoering van een opgelegde taakstraf |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de strafzaak tegen de heer R. welke in hoger beroep heeft gediend op 30 mei 2007 voor het Hof te Amsterdam?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de dader in kwestie door de rechtbank Haarlem en vervolgens in hoger beroep door het Hof te Amsterdam is veroordeeld tot een taakstraf, maar deze taakstraf noch een andere straf ooit heeft uitgevoerd?
Ja. De veroordeelde heeft de taakstraf waartoe hij was veroordeeld om medische redenen niet uitgevoerd. Wel heeft hij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel voldaan. De voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf waartoe hij eveneens was veroordeeld, heeft hij niet hoeven ondergaan, omdat hij zich in de proeftijd aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden.
Welke mogelijkheden heeft het Openbaar Ministerie (OM) om de aard van de taakstraf te wijzigen zodat die wel kan worden uitgevoerd? Wordt van deze mogelijkheden altijd gebruik gemaakt?
Op grond van artikel 22 f Wetboek van Strafrecht kan het Openbaar Ministerie de opgelegde (taak)straf wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject. Daarbij dient zoveel mogelijk de opgelegde straf te worden benaderd. De aard van de te verrichten werkzaamheden wordt in de rechterlijke uitspraak in de regel niet zodanig specifiek omschreven dat het nodig is daarin later wijziging te brengen. De drie reclasseringsorganisaties, die belast zijn met de feitelijke uitvoering van de taakstraf, hebben een grote variatie in het aanbod van taakstrafprojecten. Derhalve wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een beslissing genomen zoals is gebeurd in de onderhavige strafzaak.
Hoe vaak komt het voor dat door de rechter opgelegde taakstraffen wegens persoonlijke omstandigheden niet worden uitgevoerd of worden omgezet in een andere straf en ook verdere uitvoering dan niet wordt gelast door het OM?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal door de rechter opgelegde taakstraffen dat wegens persoonlijke omstandigheden niet wordt uitgevoerd, dan wel wegens persoonlijke omstandigheden wordt omgezet in een andere straf en waarvan verdere uitvoering niet wordt gelast door het Openbaar Ministerie. De reclassering heeft tot taak de afloop van een taakstraf te melden aan het Openbaar Ministerie. In beginsel wordt door het Openbaar Ministerie de omzetting in vervangende hechtenis bevolen van alle niet of niet goed, dan wel onvolledig, uitgevoerde taakstraffen, ongeacht de oorzaak van het niet uitvoeren. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen -zoals de onderhavige zaak – blijft een bevel tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis achterwege en dat enkel na toetsing door het Openbaar Ministerie van de aangevoerde omstandigheden.
Heeft het inwerkingtreden van de Aanwijzing taakstraffen van het OM op 1 januari 2009 gevolgen voor de praktijk van het uitvoeren van taakstraffen? Zo ja, welke?
De Aanwijzing taakstraffen, in werking getreden op 1 januari 2009 (hierna: de Aanwijzing), betreft een aanscherping van de Aanwijzing taakstraffen die vanaf 1 januari 2001 van kracht was.
De nieuwe Aanwijzing beoogt meer duidelijkheid te brengen in welke gevallen wel en in welke gevallen geen taakstraf aangewezen is. De aanpassing heeft betrekking op (verdachten van) ernstige gewelds- en zedendelicten en geeft richtlijnen voor het requireerbeleid van het Openbaar Ministerie.
Op de praktijk van het – feitelijk – uitvoeren van taakstraffen heeft de Aanwijzing geen betrekking.
Deelt u de opvatting dat het om medische redenen niet uitvoeren van een (taak)straf voor de slachtoffers van de dader op veel onbegrip stuit, zeker als blijkt dat de dader zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan mishandeling? Zo ja, hoe kunt u bewerkstelligen dat veroordeelde veelplegers van huiselijk geweld niet zonder uitvoering van een straf vrijuit kunnen gaan?
Zware delicten als geweldsdelicten zijn niet alleen zeer ingrijpend en traumatisch voor de slachtoffers en hun naaste omgeving, met name als het toegebrachte leed onherstelbaar is, maar zij raken ook het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. De bescherming van de samenleving tegen de daders maakt toereikende straffen en maatregelen daarom noodzakelijk. Wanneer een dader zijn taakstraf niet voltooit, dient zoveel mogelijk te worden verzekerd dat vrijheidsbeneming van de dader volgt. Om dit te verwezenlijken heb ik uw Kamer een nota van wijziging doen toekomen (Kamerstuk 32 169, nr. 9) bij het voorstel voor wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Kamerstukken 32 169).
De gevangenneming van de Rwandese oppositieleidster Victoire Ingabire Umuhoza |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de verklaring van de Europese Raad1 en het rapport van Amnesty International «Safer to stay silent» van augustus 2010, het recht op vrijheid van meningsuiting in Rwanda?2
De Nederlandse regering hecht grote waarde aan de vrijheid van meningsuiting en heeft zorgen over de ontwikkelingen in Rwanda op dit gebied en de beperkte politieke ruimte voor de oppositie. Dat Rwanda na de genocide van 1994 wetgeving heeft opgesteld om te voorkomen dat bevolkingsgroepen tegen elkaar worden opgezet en extremistische ideologieën worden uitgedragen, is begrijpelijk. Dergelijke wetgeving mag echter geen vrijbrief zijn om de oppositie en media monddood te maken. Het besluit van de Rwandese overheid eerder dit jaar om de betreffende wetten en de toepassing ervan aan een onafhankelijk onderzoek te onderwerpen, is dan ook een positieve stap. Als blijkt dat deze wetten inderdaad te ruim worden toegepast zal Nederland aandringen op aanpassing ervan.
Nederland en de EU zullen aandacht blijven vragen bij de Rwandese regering voor het respecteren van de mensenrechten en wijzen op de verantwoordelijkheid voor het creëren van een open en democratische rechtsstaat.
Hoe beoordeelt u de rechtsgang in Rwanda in het algemeen? Opereert de Rwandese rechtsgang onafhankelijk van de regerende partij? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rwandese justitiële sector heeft de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt. Op basis van de uitspraken van het International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) kan worden geconcludeerd dat het Rwandese rechtssysteem inmiddels grotendeels voldoet aan de internationale standaarden. Het ICTR en een aantal nationale rechtbanken in Europa hebben de rechterlijke macht als in beginsel voldoende onafhankelijk bestempeld. Zorgelijk is echter wel dat de Rwandese regering zich regelmatig in de media uitlaat over individuele zaken die onder de rechter liggen.
Hoe beoordeelt u de condities waaronder verdachten worden behandeld in voorarrest en detentie? Is medische zorg voor verdachten en gevangenen gewaarborgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De omstandigheden waaronder verdachten in voorarrest en in detentie verblijven zijn over het algemeen redelijk. De afgelopen maanden is in diverse individuele gevallen gebleken dat medische zorg wordt verleend indien daaraan behoefte was.
Wat heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kigali ondernomen om te zorgen dat de rechtsgang tegen Ingabire eerlijk verloopt? Kunt u concreet aangeven wat Nederland heeft ondernomen?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Kigali volgt het proces tegen mevrouw Umuhoza Ingabire nauwlettend. Zo zijn vertegenwoordigers van de ambassade aanwezig bij het proces, en heeft de ambassade contact gehad met het secretariaat van haar partij, de UDF-Inkingi. Het strafproces tegen mevrouw Umuhoza Ingabire werd daarnaast tijdens de politieke artikel 8 dialoog van de EU op 2 november jl. aan de orde gesteld bij de Rwandese regering. De Minister van Justitie benadrukte dat het proces openbaar is en de internationale partners zich dus zelf kunnen vergewissen van het bewijsmateriaal tegen mevrouw Umuhoza Ingabire en het eerlijke verloop van het proces. Omdat mevrouw Umuhoza Ingabire de Rwandese nationaliteit heeft kan de Nederlandse ambassade te Kigali haar geen consulaire bijstand verlenen.
Is de Nederlandse vertegenwoordiging voornemens fysiek aanwezig te zijn tijdens de rechtszaken opdat er een eerlijk proces plaatsvindt? Zo neen, waarom niet?
Een vertegenwoordiger van de ambassade was inderdaad aanwezig bij haar eerste voorgeleiding bij de rechtbank op maandag 25 oktober jl. De ambassade zal zeker ook bij de toekomstige zittingen aanwezig zijn.
Kunt u gezien de actuele situatie binnen een week antwoorden?
Door omstandigheden is dit niet mogelijk gebleken.
Het bericht dat vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moelijk aan de bak komen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Veel jongeren moeilijk aan de bak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies van het rapport van Manpower dat ondanks dat de vraag naar werknemers stijgt, vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moeilijk aan de bak komt?
De conclusie dat vier op de tien jongeren moeilijk aan de bak komt, wordt niet herkend. Op basis van de mij bekende cijfers en onderzoeken, kom ik tot een genuanceerder beeld. Er zijn in Nederland bepaalde groepen jongeren die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name over jongeren zonder startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters, maar ook over jongeren met beperkingen. Mét startkwalificatie hebben jongeren twee keer meer kans op een baan en minder kans op ontslag.
Er zijn in Nederland iets meer dan 2 miljoen jongeren in de leeftijd 15 tot en met 24 jaar. Slechts een klein deel van die jongeren participeert niet in onderwijs of werk. Uit recente CBS cijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren in het derde kwartaal 2010 opnieuw is afgenomen (12,9% in het tweede kwartaal naar 11,1% in het derde kwartaal). Op basis van de CBS-definitie die ook door het Rijk wordt gehanteerd, is iemand werkloos wanneer hij of zij geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is. Dit betekent dat ook jongeren in de leeftijdscategorie 15–24 jaar die op school zitten meetellen in de cijfers. Wanneer we alleen naar de niet-studenten kijken, ligt de werkloosheid dus lager.
In het tweede kwartaal (= «mei») 2010, waren 110 000 jongeren 15–24 werkloos, maar de meeste van hen volgen onderwijs. Een minderheid van 41 000 jongeren is niet-onderwijs volgend en werkloos. Daarvan bezitten er 19 000 ook geen startkwalificatie. In het eerste kwartaal 2010 ging het nog om 54 000 werkloze jongeren, waarvan 25 000 zonder startkwalificatie. Dit betekent dat ook binnen de kwetsbare groep jongeren zonder startkwalificatie er een duidelijke afname zichtbaar is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het actieplan Jeugdwerkloosheid juist deze kwetsbare groep jongeren niet bereikt?
De opvatting dat kwetsbare jongeren niet worden bereikt door het Actieplan, wordt niet gedeeld. Uit de resultaten van het Actieplan blijkt dat de 30 arbeidsmarktregio’s die de Actieplannen regionaal uitvoeren, erin geslaagd zijn om een groot aantal jongeren, namelijk ruim 68 000, te plaatsen op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van deze jongeren heeft bijna de helft (31 270) geen startkwalificatie.
Naast het reguliere instrumentarium wordt in het Actieplan ook extra ingezet om de toeleiding naar werk van kwetsbare jongeren te verbeteren. Er zijn specifieke pilots ontwikkeld om de samenwerking tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, opdat de toeleiding naar werk van de kwetsbare jongeren wordt versterkt. Ook heeft het Rijk de regio’s ondersteund om hun aanpak voor toeleiding naar de arbeidsmarkt van kwetsbare jongeren te versterken. In de voortgangsrapportage van 1 september (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257) bent u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid.
Wat is uw inhoudelijke reacties op de drie aanbevelingen die Manpower in haar rapport doet namelijk stimuleren meestergezelrelatie, meer werk-leertrajecten en meer geïntegreerde persoonlijke dienstverlening?
Ik juich het toe dat werkgeversorganisaties zich verdiepen in de kenmerken van de jongere generatie zodat zij tijdig en adequaat hun organisatie daarop kunnen inrichten. Werkgevers kunnen de aanbevelingen uit dit onderzoek aangrijpen om initiatieven te ontwikkelen om deze groep binnenboord te krijgen en te houden. Het arbeidsmarktbeleid richt zich op het vinden van passende manieren om duurzame arbeidsparticipatie te waarborgen. De aanbevelingen die Manpower doet, sluiten hier op aan. Werk-leertrajacten vormen bijvoorbeeld al een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de Wet WIJ.
Bent u bereid het actieplan Jeugdwerkloosheid zodanig aan te passen dat het resulteert in een meer sluitende aanpak die (meer) aansluit op de behoeften van jongeren in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 1 september jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over deze resultaten. Het Actieplan loopt tot in 2011. De resultaten van het Actieplan tot nu toe en de relatief nog korte duur van het Actieplan zijn voor mij geen aanleiding om het Actieplan aan te passen.
Over de inzameling en hergebruik van kunststofafval |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de constatering van CEO Sondag van de Van Gansewinkel Groep dat 50% van het in Nederland ingezamelde kunststofafval alsnog in de verbrandingsovens verdwijnt?1 Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 632).
Kunt u op grond van de gegevens van Nedvang uiteenzetten waar het kunststofafval in de keten terecht komt? Kunt u per nuttige toepassing aangegeven hoeveel procent van de ingezamelde kunststof daarvoor gebruikt wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» (2010Z15504, ingezonden 29 oktober 2010).
Onderkent u dat de hoogwaardigheid van het hergebruik en de recycling in belangrijke mate afhangt van de kwaliteit van het gescheiden materiaal?
Ja, daarom hecht ik veel waarde aan de evaluatie van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Zie mijn antwoord op vraag 4 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel».
Heeft u de bevoegdheid om producenten te verplichten tot het aanbrengen van markers op hun producten om scheiding van afvalstromen te verbeteren? Zo nee, wie heeft die wel en bent u bereid aan te dringen op invoering?
Een dergelijke maatregel is, zo zij al wenselijk en haalbaar zou zijn, enkel mogelijk en zinvol, als zij op Europees niveau wordt ingevoerd. Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel». Indien Nederland zelfstandig de verplichting tot het gebruik van markers invoert, is het maar zeer de vraag is of deze in het onderhavige geval naar Europees recht toelaatbaar zijn in verband met mogelijke handelsbelemmeringen. Bovendien zullen dergelijke maatregelen, zo zij zodanig worden opgezet dat er geen sprake is van ongeoorloofde handelsbelemmeringen, waarschijnlijk leiden tot concurrentienadelen voor het Nederlandse bedrijfsleven, hetgeen niet gewenst is.
Bent u bereid in overleg met de afvalverwerkers de belemmeringen in kaart te brengen voor bouw van nascheidingsinstallaties van kunststofafval in Nederland en deze belemmeringen weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afvalverwerking de komende jaren hogerop de ladder van Lansink komt?
Zoals ik antwoord op vraag 4 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» heb aangegeven, vindt een evaluatie plaats van de voor- en nascheiding van kunststofverpakkingsafval. Ik wil eerst kijken hoe deze zich tot elkaar verhouden. Tot dat moment doe ik geen uitspraak over de wenselijkheid van de bouw van meer nascheidingsinstallaties. Het onderzoek is begin 2011 gereed en zal daarna aan de Kamer worden aangeboden. Overigens blijft het een verantwoordelijkheid van producenten van verpakkingen, die de recyclingsdoelstellingen uit het Besluit verpakkingen moeten halen, en de recyclingbedrijven welke specifieke technieken zij willen inzetten of aanbieden. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Het bericht 'Terug naar de tekentafel' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terug naar de tekentafel»?1
Ja.
Is het waar dat 50 procent van het ingezamelde plastic momenteel wordt verbrand? Wat is uw reactie daarop? Zo nee, wat is wel de stand van zaken? Zijn de cijfers over 2009 al beschikbaar?
Het is een mooie, gezamenlijke prestatie van Nedvang en de gemeenten, dat de afgelopen twee jaar de inzameling van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in Nederland tot stand is gekomen.
Momenteel onderzoekt de VROM-Inspectie (VI) de keten van inzameling en verwerking van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens. De bevindingen van de VI zullen een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal. U zult het onderzoeksrapport van de VI eind december ontvangen.
De rapportage van Nedvang over 2009 zal op korte termijn aan u worden aangeboden.
Hoe verhoudt zich het in het artikel genoemde percentage tot de contractueel vastgelegde recyclebare output van 70% die sorteerbedrijven moeten leveren (Kamerstuk 28 694 nr. 85)? Wordt dat percentage niet gehaald en/of wordt een deel van de recyclebare output alsnog verbrand?
In de rapportage over 2009 geeft Nedvang aan dat van de ingezamelde en voor sortering aangeboden hoeveelheid kunststof verpakkingsafval uit huishoudens, 71% is afgezet voor materiaalhergebruik.
Mogelijke reden dat in het genoemde artikel andere cijfers worden genoemd, is dat de uitlatingen zijn gedaan op basis van gemiddelde Europese cijfers, terwijl de wijze van inzameling van kunststof verpakkingsafval per land verschilt. Relevant is bijvoorbeeld of kunststof verpakkingsafval al dan niet in combinatie met ander verpakkingsmateriaal wordt ingezameld.
Daarnaast kunnen verschillende ijkpunten in de verwerkingsketen worden gehanteerd. Zo is meting na de eerste sortering van het kunststof verpakkingsafval mogelijk, maar er kan ook in latere bewerkingsstappen nog sortering plaatsvinden voordat het materiaal geschikt is voor hergebruik.
Vergelijking met cijfers van andere landen is derhalve niet zonder meer mogelijk.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de bevindingen van de VI een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal.
Bestaan er verschillen in recyclingpercentages tussen plastic dat is ingezameld door voor- en nascheiding?
In het addendum bij de Raamovereenkomst (kamerstuknr. 28 694 nr. 72) is afgesproken dat een evaluatie zal plaatsvinden van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Het onderzoek zal ook inzicht geven in eventuele verschillen in de recyclingspercentages bij bron- en nascheiding. Het onderzoek wordt begeleid door Nedvang, VNG en voormalig VROM en is begin 2011 gereed. Daarna zal het onderzoek aan de Kamer worden aangeboden.
Kunnen de in het artikel genoemde «markers» de scheiding en nuttige toepassing van plastic afval vergemakkelijken? Is het mogelijk de toepassing hiervan te stimuleren?
Om dergelijke technieken effectief en grootschalig toe te passen zal dit in de gehele Europese (verpakkingen) markt ingevoerd moeten worden. Bovendien zal er naast een kostenafweging, ook een milieuafweging moeten worden gemaakt. Het toepassen van markers kan er bijvoorbeeld toe leiden dat metaaldeeltjes van de markers in de materiaalstroom terecht komen. Er zijn nog vele andere vragen bijvoorbeeld hoe om te gaan met verpakkingen die door de gebruiker in meerdere delen uiteen wordt gehaald, denk bijvoorbeeld aan de folies om diverse verpakkingen (bijvoorbeeld thee, cd's of sigaretten).
Producenten van verpakkingen en recyclingbedrijven zouden gezamenlijk tot gebruik van dergelijke «markers» moeten besluiten. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Zijn het duurzaam inkoopbeleid en het afvalpreventiebeleid gericht op de stimulering van de biologische afbreekbaarheid van plastic? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten? Zou biologisch afbreekbaar plastic het zwerfvuilprobleem en de groei van «plastic soep» kunnen verminderen?
Om verder onderzoek en innovatie op het brede terrein van biokunststoffen te stimuleren heeft het kabinet geïnvesteerd in het programma «Biobased Performance Materials», dat door Wageningen Universiteit en Research Centre wordt gecoördineerd. Binnen dit programma wordt gewerkt aan het verbeteren van biokunststoffen. Biologisch afbreekbaar plastic is daar onderdeel van.
Biologische afbreekbare plastics voor specifieke productgroepen binnen het duurzaam inkoopbeleid kunnen nu al relevant worden. Als dat het geval is, kan dat worden meegenomen tijdens de lopende actualisatie van de criteria van relevante productgroepen. Er is aan de werkgroepen, die zich bezig houden met de actualisatie gevraagd om te kijken naar mogelijkheden om een Cradle-to-cradle gunningscriterium of een variant daarvan op te nemen voor specifieke producten uit die productgroep. In zo'n criterium of variant kan de toepassing van biologisch afbreekbaar plastic een rol spelen.
Het is denkbaar om uitsluitend biologisch afbreekbare plastics voor verpakkingen toe te passen die worden gebruikt in situaties waarin het ontstaan van zwerfafval zeer waarschijnlijk is, zoals bij recreatie aan zee. In dat geval zou een snellere afbraak een voordeel kunnen opleveren, maar alleen indien het voorwerp geheel bestaat uit afbreekbare plastics. Eveneens moet voorkomen moet worden dat het ontstaan van zwerfafval door «ongewenst afdankgedrag» wordt gestimuleerd.
Het nemen van initiatief tot dergelijke ontwikkelingen is aan producenten. De huidige (Europese) regelgeving legt daarvoor geen belemmeringen op. Anderzijds zou vanwege deze Europese regelgeving eventuele verdere stimulering door de overheid op Europees niveau besproken moeten worden.
Welke andere innovatieve technieken en systemen zijn er denkbaar om de hoeveelheid plastic afval te verminderen en de mogelijkheden van nuttig hergebruik te bevorderen? Bent u bereid om hierover met het bedrijfsleven in gesprek te treden?
In artikel 3 van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton zijn preventieverplichtingen voor het verpakkende bedrijfsleven opgenomen. Zij moeten zo min mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken, de verpakkingen zodanig ontwerpen dat nuttige toepassing wordt vergemakkelijkt en zoveel mogelijk hergebruikt materiaal in nieuwe verpakkingen toepassen. De VI zal in 2011 controles uitvoeren op het naleven van deze verplichting.
Er is nu enkele jaren ervaring opgedaan door het verpakkende bedrijfsleven met het inzamelen en recyclen van kunststof verpakkingsafval. Producenten kunnen nu met deze kennis bekijken hoe zij de keten verder kunnen optimaliseren en met welke innovatie technieken zij verder invulling kunnen geven aan de verplichtingen uit het Besluit.
Om het al behaalde niveau van recycling van kunststof verpakkingsafval te behouden en verder te verbeteren zet Nedvang al in op:
Over de plannen voor een "tijdelijke dierentuin" in Hoogeveen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat een dienstverlenend bedrijf in Hoogeveen een «dierentuin voor één dag» wil organiseren1 waarbij dieren uit heel Europa worden aangevoerd?
Het welzijn van dieren is geregeld in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten hebben een eigen bevoegdheid om evenementen wel of niet toe te staan en passende maatregelen te nemen om het evenement in goede banen te leiden. Het evenement heeft inmiddels plaatsgevonden. Voorzover mij bekend van de gemeente Hoogeveen en de organisator waren de dieren niet afkomstig van circussen, maar afkomstig uit privébezit en gewend aan mensen. Er was één olifant van een Duitse particulier, waarop kinderen niet konden rijden. Voor de opening van de dag heeft wel de directeur van het organiserend bureau op de olifant gezeten. Verder waren er onder meer alpaca’s, een kameel, emoes, een kangoeroe, pony’s, schapen, eenden, cavia’s.
Is het waar dat het bij nader inzien niet om circusdieren zou gaan, maar om dieren die van «particuliere eigenaren worden geleend», zoals een woordvoerder van de organisatie beweert?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de diersoorten die naar Hoogeveen zullen worden vervoerd voor dit evenement? Kunt u bevestigen dat het om wilde dieren gaat zoals olifanten? Welke particulieren in Europa zouden dergelijke dieren in bezit kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Hoogeveen een vergunning heeft verleend voor het aanvoeren van wilde dieren, al dan niet afkomstig uit circussen, voor deze «dierentuin voor een dag»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet op de ernstige aantasting van het welzijn van wilde dieren die in circussen worden gebruikt dan wel door particulieren worden gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke regels van toepassing zijn op het gebruik van wilde dieren uit circussen en het gebruik van wilde dieren die door particulieren worden gehouden? Mogen particulieren die wilde dieren in hun bezit hebben deze dieren zomaar exploiteren of verhuren in Nederland?
Op het houden van dieren, ook van dieren die van nature in het wild voorkomen, is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Daarin is onder meer een verbod op dierenmishandeling en -verwaarlozing opgenomen. Op beschermde diersoorten is ook de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet geeft uitvoering aan de CITES-regelgeving, en implementeert de Habitat- en Vogelrichtlijn. Afhankelijk van de soort, herkomst en doel, is exploitatie of verhuur mogelijk.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de regelgeving verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger over het beleid voor circusdieren (Kamerstukken 2008/09, 28 286, nr. 311).
Welke rol speelt u bij de vergunningverlening voor een dergelijk evenement met wilde dieren? Wordt er onderscheid gemaakt naar het gebruik van wilde dieren uit circussen en wilde dieren die door particulieren zouden worden gehouden of door bedrijven worden verhuurd?
Mijn rol is afhankelijk van de gehouden soort, de herkomst van deze soort en de wijze waarop deze wilde dieren gehouden worden. Deze factoren bepalen of een vergunning of ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Onafhankelijk hiervan geldt voor alle gehouden dieren de Gezonds- en welzijnswet voor dieren.
Acht u het toelaatbaar dat olifanten worden gebruikt, terwijl u de conclusie heeft onderschreven dat de intrinsieke waarde van wilde dieren in circussen, met name die van olifanten, in het geding is?3
In dit geval werd er één olifant getoond die uit een privécollectie afkomstig is. De olifant verblijft niet in een circus en tijdens het evenement was er geen sprake van een circusoptreden.
Acht u het verantwoord om kinderen rondjes te laten rijden op olifanten? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het organiseren van een «dierentuin» voor één dag zich tot de artikelen 4 tot en met 13 van het Dierentuinenbesluit?
Een dierentuin is een permanente inrichting. De «dierentuin voor één dag» valt dan ook niet onder de definitie.
Kunt u uiteenzetten hoe het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning wordt gehandhaafd?
De nVWA controleert dierentuinen, handelaren en houders van dieren. De nVWA treedt op naar aanleiding van meldingen en verzoeken van de Dienst Regelingen. Bij deze controles worden incidenteel vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning opgemerkt.
Is het u bekend dat circussen in Nederland, om reclame te maken, optochten organiseren met wilde dieren4? Vallen deze optochten onder het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning?
Ja, dat is mij bekend. Het Dierentuinenbesluit ziet niet op circussen.
Kunt u aangeven wanneer de toegezegde regelgeving over het welzijn omtrent dieren in circussen naar de Kamer wordt gestuurd?
Ik zal u op korte termijn op de hoogte stellen over mijn besluitvorming ten aanzien van de circusregelgeving.
Bent u bereid gemeenten te wijzen op de welzijnsproblemen met wilde dieren in circussen en hen op te roepen terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen, in elk geval tot de welzijnsregels van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De constatering dat asielzoekers slechter behandeld worden dan criminelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielzoekers slechter af dan criminelen»?1
Ja.
Kent u het rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht»?2
Ja. Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op dit rapport.3
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren? Gaat u concrete stappen ondernemen om deze toezeggingen alsnog waar te maken? Zo ja, welke? Op wat voor termijn kunnen we de toegezegde verbeteringen verwachten?
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw Kamer is per brief d.d. 29 juni 20104 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Voor de goede orde verwijs ik u voor mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) graag naar mijn bij het antwoord op vraag 2 al genoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober jl.
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat de rechten van de ingesloten vreemdelingen, zoals die in (inter)nationale regelgeving is vastgelegd, niet voldoende worden gewaarborgd?2 Welke stappen gaat u ondernemen om deze rechten wel te waarborgen?
De ISt heeft dit niet geconcludeerd. Er is geen strijd is tussen de nationale en internationale regelgeving. Rechten van ingesloten vreemdelingen worden in de Penitentiaire beginselenwet (PBw) gewaarborgd.
De ISt werpt in het voorwoord van het rapport de vraag op hoe omgegaan moet worden met de door de Raad van Europa opgestelde, niet-bindende, European Prison Rules. De Inspectie heeft aangegeven te onderzoeken of met het oog op haar eigen aanbevelingen hierover meer duidelijkheid kan worden geboden, onder andere door hierover een bijeenkomst te organiseren.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de door de Inspectie voor de Sanctietoepassing gesignaleerde zorgpunten aan te pakken, te weten: i) gebrek aan zinvolle dagbesteding; ii) meerpersoonscellen; iii) de te ver doorgeschoten standaardveiligheidsmaatregelen bij het transport; iv) het ontbreken van landelijke regels voor het bij wijze van uitzondering verlenen van incidenteel begeleid en beveiligd humanitair verlof aan vreemdelingen; v) het samen op een afdeling plaatsen van mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen in het uitzetcentrum Oude Meer; vi) en het veelvuldig in afzondering plaatsen van ingesloten vreemdelingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober 20105.
Wat is uw reactie op ieder van de dertien aanbevelingen die in het rapport worden gedaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Over het informeren van de Kamer over de aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagde eerste analyse van het regeerakkoord |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid de eerste analyse van het regeerakkoord die door het kabinet aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is gevraagd1 over de effecten van het akkoord op natuur, milieu en energie, zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft u op 19 november jl. de gevraagde analyse van het PBL toegezonden.
De Gemeente Breda die overstapt op alfhulpen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Breda stapt over op alfahulpen in de Wmo»?1
Ja.
Hoe verhouden zich de plannen van de gemeente Breda om thuiszorgklanten te helpen met zoeken naar alfahulpen en het vervangen van uitgevallen alfahulpen, en het – in de loop der tijd – overgaan op zelf indiceren tot art. 10, lid 1 van de Wmo, waarin staat: «het college van burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden»?
Artikel 10, eerste lid gaat over maatschappelijke ondersteuning in natura. De alfacheque zoals deze door de gemeente zal worden ingevoerd, betreft echter een persoonsgebonden budget (hierna: PGB), waarbij de cliënt de maatschappelijke ondersteuning zelf regelt. De gemeente kan de burger hierbij administratief ondersteunen.
Verder houdt dit artikel voor de gemeente ook de mogelijkheid in om (onderdelen van) maatschappelijke ondersteuning zelf te verrichten, waaronder begrepen het stellen van indicaties. Indien de gemeente Breda, zoals zoveel gemeenten, zelf gaat indiceren, is dit dus niet in strijd met de wet.
Is het voornemen van de gemeente Breda om na verloop van tijd geheel af te gaan van de verplichte aanbesteding voor licht huishoudelijk werk en in zijn geheel over te stappen op alfahulpen in lijn met de Wmo? Zou dat, gezien de keuzevrijheid van burgers, wettelijk mogelijk zijn?
Nee, dat is niet mogelijk. De gemeente is op grond van artikel 6, eerste lid van de Wmo verplicht om de burger een keuze tussen huishoudelijke verzorging in natura en een PGB te bieden (waarmee bijvoorbeeld een alfahulp kan worden ingeschakeld).
Op welke wijze gaat de gemeente Breda cliënten informeren over hun werkgeverschap? Hoe wordt dit administratief geregeld?
Ten aanzien van de keuze voor huishoudelijke verzorging in natura dan wel een PGB, en de verschillende verschijningsvormen daarvan, moet sprake zijn van een «informed consent». De gemeente Breda geeft hierover het navolgende aan. Burgers worden volledig geïnformeerd over de mogelijke keuzen en de tot de voorzieningen behorende consequenties, en zullen ook volledig worden geïnformeerd over de alfacheque en het feit dat zij daarbij werkgever worden met alle verantwoordelijkheden van dien. Deze informatie zal zoveel mogelijk tijdens een huisbezoek worden verstrekt, alsmede door middel van schriftelijke voorlichting.
De administratieve kant van het werkgeverschap wordt ondersteund door een uitvoerende dienst.
Verwacht u dat de overstap van de gemeente Breda op alfahulpen in de Wmo zal betekenen dat thuiszorgmedewerkers zich wederom genoodzaakt zien als alfahulp te werk zullen gaan? Vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Zoals aangegeven schaft de gemeente Breda de huishoudelijke verzorging in natura niet af, maar wordt aan cliënten een extra PGB-mogelijkheid geboden. De gemeente Breda heeft ook aangegeven dat de keuze aan de cliënt is en dat de gemeente niet zal sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen.
Bent u het ermee eens dat de introductie van de Bredase alfacheque rechtstreeks ingaat tegen de ingezette beweging van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen? Zo ja, vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Onderschrijft u het ingezette beleid van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. Daarnaast zorgde de wetswijziging er ook voor dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak, en de gemeente Breda handelt hiermee niet in strijd.
Herinnert u zich dat bij de wetswijziging Wmo (Kamerstuk 31 795) de vraag aan de orde is geweest of deze wetswijziging een perverse prikkel voor gemeenten zou zijn om juist te sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen. Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het er mee eens dat werkers in de huishoudelijke zorg recht hebben op fatsoenlijke werk voor een fatsoenlijk salaris, sociale zekerheid en de zekerheid van een opgebouwd pensioen?
Een thuiszorgmedewerker kan op verschillende manieren werkzaam zijn, bijvoorbeeld in loondienst van een zorginstelling (waarbij de CAO van toepassing is), in loondienst van een cliënt, al dan niet via de «regeling dienstverlening aan huis», of als zelfstandige zonder personeel. Aan iedere relatievorm zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen. Bij elke relatievorm behoren dus verschillende arbeidsvoorwaarden. Bij de huishoudelijke verzorging in loondienst zijn het de werkgevers en de werknemers die samen het arbeidsvoorwaardenpakket bepalen.
Een hulpverlener heeft dus een ruime keuze om die relatievorm te kiezen, die het beste bij zijn voorkeuren past om in de zorg te werken.
Hoe is de verhouding alfahulpen/thuiszorgmedewerkers op dit moment?
Naar aanleiding van de wetswijziging per 1 januari 2010 en mede als gevolg van de door mijn ministerie beschikbaar gestelde gelden op grond van de Subsidieregeling werkgelegenheidsbevordering thuiszorgsector zijn veel alfahulpen weer in loondienst getreden.
Op dit moment wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktgevolgen van de wetswijziging, zoals mede ingegeven door uw motie van 14 april 2010. Zodra de rapportage over dit onderwerp beschikbaar is, zend ik deze naar uw Kamer.
Over het sluiten van kleine biologische proefboerderijen |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar de Wageningen University and Research Centre (WUR) kleinschalige en biologische proefboerderijen gaat sluiten? Welke subsidies zijn hier in het verleden aan verleend en hoe hoog waren deze?
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten waaronder proefboerderijen. EL&I geeft geen subsidies aan Wageningen UR voor het in stand houden van onderzoeksfaciliteiten maar financiert onderzoeksprogramma’s.
Is het waar dat de WUR met subsidie van u een megastal – Dairy Valley – in het Friese Goutum bij Leeuwarden neer gaat zetten? Zo ja, om hoeveel en welke subsidies gaat het?
Nee, zoals ik al heb aangegeven financiert EL&I onderzoeksprogramma’s die door Wageningen UR worden uitgevoerd. Wageningen UR zet in eigen beheer een nieuwe onderzoekslocatie in Goutum op: Nij Waiboerhoeve. Ik maak u er overigens op attent dat het hier niet gaat om het bouwen van een megastal, maar om het bouwen van een proeflocatie.
Vindt u het wenselijk dat duurzame proefboerderijen worden vervangen door megastallen? Zo ja, wat is de duurzaamheidswinst volgens u?
Het gaat hier om onderzoeksfaciliteiten waar meerdere vormen van duurzaamheidsonderzoek kunnen worden uitgevoerd.
Voor hoeveel geld huurt de onderzoeksorganisatie Animal Sciences Group ASG-WUR deze proefboerderijen van Wageningen UR? Is dit volgens u een redelijk bedrag?
Hoe de verrekening van kosten binnen de Wageningen UR plaatsvindt, is een interne zaak van Wageningen UR. In ieder geval dienen kostendekkende tarieven te worden gehanteerd.
Hoeveel koeien komen er in Dairy Valley? Krijgen al deze koeien toegang tot de weide?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoeksprogramma’s worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van de Wageningen UR. Wageningen UR dient zich in dat kader aan alle wettelijke voorschriften te houden.
Is het waar daat het gras en maïs voor deze koeien uit Lelystad moet komen? Zo ja, vindt u dit – gezien de vele vervoersbewegingen – een duurzame oplossing? Is de infrastructuur in Goutem (Boksummerdyk) hierop toegerust?
Ik ga niet over de bedrijfsvoering van de Wageningen UR.
Is het waar dat WUR recent subsidies van provincies en u heeft ontvangen voor het stichten van Het Spelderholt (gangbare en biologische pluimveehouderij), een biologische varkenshouderij (Raalte), een biologische melkveehouderij (AverHeino) en een veehouderij in het Groene Hart (Zegveld)? Zo ja, hoeveel?
Nee.
Is het sluiten van deze bedrijven een kapitaalsvernietiging volgens u en/of een verspilling van subsidiegeld? Zo nee, waarom niet?
Ik verleen DLO jaarlijks subsidie voor het uitvoeren van onderzoeksprogramma’s. Het is de verantwoordelijkheid van DLO om de onderzoeksfaciliteiten efficiënt te organiseren in het licht van de opdrachten van EL&I, overige overheden en de private sector. Het beheer van deze faciliteiten is een zaak van DLO
Wat verwacht u van onze toekomstige boeren wanneer die alleen maar kennis kunnen nemen van veehouderij in megastallen?
Het bedrijf in Goutum is een onderzoekslocatie waarin dieren in koppels van diverse omvang worden gehouden en ingezet in het onderzoek. Ondernemers en toekomstige ondernemers kunnen hier terecht voor kennis over meerdere vormen van houderijsystemen.
Ziet u mogelijkheden om de proefboerderijen onder te brengen in een onafhankelijke stichting of anderszins voortzetting te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, ga ik niet over de bedrijfsvoering van DLO. Het buiten het Wageningen UR verband plaatsen van onderdelen van het praktijkonderzoek lijkt mij beleidsmatig niet gewenst. Immers, de relatie tussen het onderzoek en de praktijk maakt dat innovaties snel hun weg vinden naar de praktijk.
Over de terdoodveroordeling van een Srilankaanse huishoudster in Saoedi-Arabië |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de doodstraf in de zaak van Rizana Nafeek, waar ook op 14 september 2010 schriftelijke vragen over werden gesteld1, is bevestigd?2
Ja.
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen hebben geleid tot deze uitspraak?
In juni 2006 werd Rizana Nafeek door het Dawadami gerechtshof ter dood veroordeeld nadat zij schuldig was bevonden aan de moord op een vier maanden oude baby. Zij ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarna het Hof van Cassatie de zaak heeft terug verwezen naar de oorspronkelijke rechtbank wegens de twijfelachtige rol van de tolk. Daar is het vonnis recentelijk bevestigd.
Wat is uw oordeel over de rechtsgang die in deze zaak heeft plaatsgevonden?
Er bestaat ernstige twijfel over de juistheid van de door een tolk gegeven vertaling bij het ondervragen van de verdachte en de door haar afgelegde verklaringen. Dit is een belangrijk twistpunt en relevant voor de rechtsgang omdat deze vertalingen uiteindelijk tot haar veroordeling hebben geleid. Op meerdere manieren is de afgelopen jaren getracht hierin klaarheid te brengen, ondermeer door de tolk te sommeren weer voor de rechter te verschijnen, maar dit is niet gelukt. Daarmee blijven onduidelijkheden in het proces verbaal onopgehelderd. Op basis hiervan blijven er ernstige twijfels over de rechtsgang in deze zaak.
Is het waar dat Nafeek ten tijde van het incident minderjarig was? Zo ja, bent u bereid de Saoedische autoriteiten er op te wijzen dat uitvoering van dit vonnis in strijd is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarvan Saoedi-Arabië lid is? Bent u bereid een klacht in te dienen bij de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties?
Hoewel het paspoort van Rizana Nafeek aangeeft dat zij op 2 februari 1982 is geboren, geeft haar geboortecertificaat aan dat zij pas op 4 februari 1988 is geboren. Volgens het geboortecertificaat is zij op het moment van de haar ten laste gelegde daad dus minderjarig geweest. Naar verluidt zou het betreffende uitzendbureau in Sri Lanka de eerdere datum in haar paspoort hebben aangebracht om haar aldus gemakkelijker voor een baan in aanmerking te laten komen.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik door naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de zaak tegen Rizana Nafeek symbool staat voor structurele schending van rechten van Sri Lankaanse migranten in Saoedi-Arabië?
De formele rechtspositie van de arbeidsmigranten is nauwelijks geregeld in de Saudische Arbeidswet. Volgens Human Rights Watch, in haar rapport «Slow Reform – Protection of Migrant Domestic Workers in Asia and the Middle East» (april 2010), erkent Saudi-Arabië na jaren interne discussie deze problematiek en heeft het land een begin gemaakt met hervormingen van deze wet, die de positie van de arbeidsmigranten moet verbeteren.
De kwestie van Rizana Nafeek krijgt terecht veel aandacht, mede omdat het opnieuw de noodzaak aantoont van verbetering van de rechten van de arbeidsmigranten in Saudi-Arabië. In het kader van de diverse contacten over mensenrechten met Saudi-Arabië wordt deze zorg ook opgebracht en besproken. Nederland ondersteunt initiatieven van de Saudische partners ter verbetering van de mensenrechten in het land en dus ook van de arbeidsmigranten.
Ziet u nog mogelijkheden om uitvoering van dit vonnis te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om deze, zowel op nationaal als internationaal niveau, ten volle te benutten?
Nederland hecht aan een gezamenlijk optreden van de Europese Unie in deze zaak en heeft dat ook ten zeerste bepleit. Inmiddels is hiertoe besloten en worden op de kortst mogelijke termijn de zorgen van de EU over deze zaak overgebracht aan de Saudische autoriteiten, waarbij zij worden opgeroepen het vonnis niet uit te voeren en de straf om te zetten. Mede gezien de onduidelijkheid over de geboortedatum is er in EU verband voor gekozen geen directe verwijzing te maken naar het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Wel zal er gewezen worden op de humanitaire aspecten van deze kwestie, de jonge leeftijd van betrokkene en EU positie tegen de doodstraf. Saudi-Arabië wordt ook gevraagd de instelling van een moratorium op de uitvoering van de doodstraf te overwegen, als eerste stap naar een afschaffing van de doodstraf. Vanzelfsprekend worden de verdere ontwikkelingen in deze zaak nauwlettend gevolgd en worden indien nodig ook de mogelijkheden voor volgende stappen overwogen. Het indienen van een klacht bij de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties kan in individuele gevallen alleen door betrokkene worden gedaan. De President van Sri Lanka heeft de Saudische koning gevraagd Rizana Nafeek gratie te verlenen.
Het bericht dat de grootschalige stadsvernieuwing in Amsterdam Nieuw West wordt gestaakt |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het samenwerkingsverband Far West wordt opgeheven en dat de sloop 1700 woningen en de nieuwbouw van 3600 woningen niet doorgaat?1
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat vele van deze voorheen voor sloop genomineerde woningen in slechte staat van onderhoud verkeren en dat dit het gevolg is van jarenlange verwaarlozing?
De staat van onderhoud is primair een verantwoordelijkheid van de eigenaar.
Bij uitblijven van grote vernieuwingsvoornemens zullen het beheer en onderhoud, en de leefbaarheid in deze wijken voorrang moeten krijgen bij de corporaties. Beheer en onderhoud mogen als kerntaak van corporaties worden beschouwd. Ook moeten zij waar mogelijk kijken naar oplossingen om de kwaliteit van het wonen te verhogen.
Volgens de corporatie is het merendeel van de woningen, waarvoor Far West sloopvoornemens had, bouwkundig in redelijke staat. Met het reguliere onderhoudsprogramma kunnen deze woningen nog minimaal tien jaar mee, en met een eventueel renovatieprogramma 15 tot 25 jaar.
Een kleine vijfhonderd woningen zijn bouwkundig in slechte staat. Met aanvullend onderhoud en beheer zal de komende vijf jaar de woonkwaliteit hier op peil moeten worden gebracht. Binnen nu en vijf jaar zullen beslissingen moeten worden genomen over grootschalige verbeteringen, hetzij via renovatie, hetzij via (alsnog) sloop-nieuwbouw.
Deelt u de mening dat, indien deze woningen langer – lees meerdere jaren tot zeker tien jaar – verhuurd zullen worden, de kwaliteit van deze woningen verbeterd moet worden en het achterstallig onderhoud moet worden weggewerkt, zodat het woongenot, de eisen met betrekking tot de volksgezondheid en de leefbaarheid van de openbare ruimte gegarandeerd kunnen worden? Zo ja, bent u bereid met de gemeente, stadsdeel en/of betreffende verhuurders hierover in gesprek te gaan, en de Kamer over deze resultaten te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders financieel in staat zullen zijn om het onderhoud en het verbeteren van de betreffende woningvoorraad en openbare ruimte te kunnen financieren? Zo niet, bent u bereid de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders hierin financieel tegemoet te komen?
De lokale partijen moeten in gezamenlijk overleg bepalen welk kwaliteitsniveau van woningen en woonomgeving zij willen nastreven. Ter stimulering van het kwaliteitsniveau is aan de gemeente Amsterdam onlangs nog een bijdrage uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing voor de periode 2010–2015 beschikbaar gesteld. Een additionele financiële tegemoetkoming ligt niet in de rede.
Bent u bereid verscherpt toe te zien op de omstandigheden en kwaliteit van het wonen op basis van de daarvoor geldende wetten en normen, nu er in Amsterdam Nieuw West woningen langer verhuurd gaan worden waaraan jaren lang geen onderhoud is gepleegd onder het motto «ze worden binnenkort toch gesloopt»?
Ik acht de omstandigheden en kwaliteit van het wonen primair een zaak van de lokale partijen met diens verstande, dat te allen tijde aan de bouwregelgeving moet zijn voldaan. Landelijk zijn in de bouwregelgeving ondergrenzen aan kwaliteitniveaus van gebouwen gesteld. Het toezicht op de naleving van de eisen van het Bouwbesluit is in eerste instantie een zaak van de gemeente.
Over de berichten dat kleine bedrijven in de autoherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat kleine bedrijven in de autoruitherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen, waaruit blijkt dat sommige verzekeringsmaatschappijen het herstel van autoruitschade slechts vergoeden als dat herstelwerk is verricht door een door hen uitverkoren bedrijf?1
In de uitzending van 25 oktober 2010 gaat het programma Radar in op het fenomeen schadesturing waarmee de keuze voor een schadehersteller door de verzekerde is beperkt tot een door de verzekeraar geselecteerde (groep) schadehersteller(s). Verzekeraars hebben in beginsel de vrijheid om zelf te beslissen met welke schadeherstellers ze contracten sluiten en naar welke schadeherstelbedrijven zij verzekerden doorverwijzen. Dit kan inhouden dat de verzekeraar ervoor kiest niet het herstelwerk van alle in de markt actieve schadeherstellers te vergoeden. Bij zijn keuze voor een specifieke verzekering kiest de verzekerde autobezitter op deze manier voor de schadeherstellers met wie zijn verzekeraar afspraken heeft gemaakt. De niet aangesloten schadehersteller zal zijn werkzaamheden moeten halen uit de zogenoemde vrije schadestroom.
Onder omstandigheden kan schadesturing een overtreding van de Mededingingswet vormen, bijvoorbeeld in het geval er sprake is van misbruik van economische machtspositie. Ook kunnen samenwerkingsverbanden van verzekeraars de Mededingingswet overtreden indien hiervan een merkbaar beperkend effect op de mededinging uitgaat. Het toezicht hierop berust bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa concludeerde in 2009 in haar marktanalyse over de de auto(ruit)schadeherstelmarkt dat individuele verzekeraars geen economische machtspositie hebben en er geen sprake is van een overtreding van de Mededingingswet. Uit deze marktanalyse is wel naar voren gekomen dat de gestuurde schadestroom (door verzekeraars en leasebedrijven) de laatste jaren toeneemt in verhouding tot de vrije schadestroom. Hierdoor kan het voor schadeherstelbedrijven die niet zijn geselecteerd door verzekeraars moeilijker dan voorheen zijn aan werk te komen. Tegelijkertijd ziet de NMa in deze markt niet alleen uittreding; ook komen er nog steeds nieuwe autoruitherstelbedrijven bij. Volgens de NMa is toetreden als autoruithersteller relatief eenvoudig omdat de benodigde investeringen relatief laag zijn. Ook blijft er volgens de NMa via de vrije schadestroom een aanzienlijk deel van de markt open voor niet-aangesloten bedrijven om hun diensten aan te bieden.
Hoe is de conclusie uit het onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit naar de autoruitschadeherstelbranche2 dat verzekeraars in beginsel gebruik mogen maken van «schadesturing', mede omdat verzekerden daardoor kunnen profiteren van inkoopvoordelen, te rijmen met de uit het Radar-onderzoek gebleken verschillen in kosten voor het herstel van autoruitschade, waarbij de door verzekeraars uitverkoren bedrijven gemiddeld 412 euro in rekening brengen terwijl andere bedrijven gemiddeld 250 euro in rekening brengen voor het herstellen van dezelfde schade tegen dezelfde kwaliteit? Op welke wijze profiteert de consument hiervan?
De NMa heeft in haar onderzoek geconcludeerd dat er geen sprake is van een economische machtspositie op de markt voor autoruitschadehersteldiensten. Verzekeraars hebben in beginsel de vrijheid te beslissen met welke schadeherstellers ze contracten sluiten. De gronden waarop de verzekeraar de keuze voor een schadehersteller baseert, kunnen variëren. De prijs zal hierbij een belangrijk criterium zijn, maar ook andere aspecten kunnen van belang zijn, zoals de kwaliteit van de herstelwerkzaamheden, de service (bijvoorbeeld 24-uurs beschikbaarheid), de mogelijkheid om zowel glas te repareren als te vervangen en de beschikbaarheid over een landelijk dekkend netwerk. Verzekeraars hebben doorgaans een prikkel om hun inkoopvoordelen door te berekenen aan hun klanten. Het staat de consument immers vrij om over te stappen naar een andere verzekeraar met een andere mix van dienstverlening dan wel zich niet voor autoruitschade te verzekeren. Overigens hoeft de goedkoopste kale prijs van een herstelrekening niet per se de goedkoopste uitkomst voor de verzekeraar – en dus de verzekerde consument – te zijn. Het totale kostenplaatje voor de verzekeraar omvat meer dan een enkele herstelrekening en is niet altijd goed zichtbaar voor de consument. Prijzenvergelijking kan dus een vertekend beeld geven.
Deelt u de mening dat door de schadesturing, efficiënt opererende bedrijven die bijna twee maal zo lage tarieven rekenen als de door de verzekeringsmaatschappijen uitverkoren bedrijven, uit de markt worden gedrukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit verder te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat verzekeraars zich aan de mededingingsregels houden, opdat zij een prikkel houden de voordelen die zij behalen bij hun onderhandelingen met schadeherstellers door te berekenen aan de consument. De NMa ziet hierop toe. De marktanalyse van de NMa heeft geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet op de markt van de autoruitschadeherstelbranche. Er is geen sprake van een economische machtspositie, misbruik hiervan is dus niet aan de orde.
Volgens de NMa blijft er een aanzienlijk deel van de markt open voor niet-aangesloten bedrijven om hun diensten aan te bieden. Dit houdt niet in dat elk autoruitschadeherstelbedrijf ook altijd zal blijven bestaan. Ik besef dat dit voor de directe betrokkenen een teleurstelling kan zijn, maar ook uittreding behoort tot de kenmerken van een functionerende markt.
Het artikel 'Bezuinigingen cultuur raken vooral kinderen' |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bezuinigingen cultuur raken vooral kinderen»1 en het artikel «Kosten bezuiniging hoger dan baten»2 en het artikel «Een op de drie bibliotheken weg door bezuinigingen»3 ?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de «draconische bezuinigingen» het voortbestaan van kleine theaters, muziekscholen en bibliotheken bedreigen?
De aangehaalde berichtgeving heeft betrekking op de gemeentebegrotingen 2011, die in deze periode door de Nederlandse gemeenten worden vastgesteld. Over de omvang van de bezuinigingen en de wijze waarop gemeenten deze invullen, valt op dit moment nog geen algemene uitspraak te doen. Voor een goed begrip van de situatie in de bibliotheeksector is het van belang vast te stellen dat de bekostiging van lokale bibliotheekvoorzieningen al enkele decennia tot de gemeentelijke autonomie behoort. De aangekondigde gemeentelijke bezuinigingen op het lokale bibliotheekwerk zijn het resultaat van gemeentelijk beleid.
Wat zijn precies de gevolgen van de bezuinigingen voor kleine theaters in ons land? Wat zijn precies de gevolgen voor muziekscholen in ons land? Is de vrees dat veel muziekscholen en kleine theaters hun deuren moeten sluiten als gevolg van de bezuinigingen gegrond? Kunt u aangeven met welke gevolgen u rekening heeft gehouden bij het uitzetten van uw beleid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben de bezuinigingen op de bibliotheken in ons land? Is het bericht waar dat 93% van de bibliotheken te maken krijgt met bezuinigingen? Hoe beoordeelt u de inschatting dat 1100 vestigingen de komende jaren zullen verdwijnen en dat andere vestigingen op hun openingsuren of de boekencollectie zullen moeten bezuinigen?
De branchevereniging openbare bibliotheken (VOB) en het sectorinstituut openbare bibliotheken (SIOB) hebben onderzoek gedaan onder de openbare bibliotheken naar door gemeenten aangekondigde of vastgestelde bezuinigingen.4 Uit dit onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat vrijwel alle openbare bibliotheken (93%) in meer of mindere mate te maken zullen krijgen met bezuinigingen. Tevens blijkt uit het onderzoek dat bibliotheken met gemeenten in gesprek zijn over de invulling daarvan. Opties die daarbij genoemd worden, zijn: bezuinigingen op de backoffice, de frontoffice, de collectie, de openingsuren, op het aantal vestigingen of een verhoging van de tarieven. Definitieve besluiten daarover zullen zij naar verwachting in de eerste helft van 2011 nemen. De gemeente Den Haag stelt bijvoorbeeld eerst een nieuw spreidingsplan op, voordat besloten wordt over de manier waarop de voorgenomen bezuiniging wordt uitgevoerd.
Op welke wijze doet u recht aan het voornemen uit het regeerakkoord om bibliotheken zoveel mogelijk te ontzien?
Begin december zal ik de Kamer informeren over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid op basis van de voorstellen in het Regeerakkoord. Tevens zal ik de Kamer, zoals aangekondigd door mijn voorganger, eind dit jaar via een voortgangsbrief nader informeren over de stand van zaken bij de bibliotheekinnovatie.
Deelt u de mening, dat het van groot belang is dat kinderen gestimuleerd worden om actief deel nemen aan amateurkunst? Op welke wijze geeft u vorm aan het in het regeerakkoord verwoorde voornemen dat actieve cultuurparticipatie en met name beoefening van de amateurkunst van belang is? Overweegt u om dit beleid te herzien als blijkt dat de bezuinigingen op cultuur kinderen massaal raken?
Hoe beoordeelt u de stelling dat kunst en cultuur juist door deze bezuinigingen elitair dreigen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten met voorbeelden en cijfers uit de praktijk?
De reiskostenvergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de reiskosten tot 15 kilometer, voor mensen zonder medische beperkingen, niet meer worden vergoed per 1 oktober 2010 door het UWV?
Waarom is dit besluit genomen?
Hoeveelheid geld levert dit het UWV op?
Welke andere wijzen van besparingen zijn overwogen?
Bent u bereid het UWV te bewegen om deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekerd? Dat had je gedacht!»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit artikel weergegeven situatie op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers?
Sinds de afschaffing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), bestaat er geen verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen. Zelfstandigen hebben de keuzevrijheid om zich al dan niet te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dat kan op verschillende manieren:
Verzekeren is maatwerk en welk type arbeidsongeschiktheidsverzekering de beste optie is, wat betreft prijs en kwaliteit, is afhankelijk van de wensen, behoeften en omstandigheden van de desbetreffende persoon. Daarbij wil ik opmerken dat de vrijwillige verzekering van het UWV niet op voorhand goedkoper is dan particuliere verzekeringen. Dit hangt mede af van de individuele wensen en omstandigheden van de betrokkene.
Ik heb geen directe bemoeienis met het aanbod van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen. Daarom doet mijn opvatting over de kwaliteit van de diverse (private of publieke) verzekeringen niet ter zake. Het betreft immers privaatrechtelijke overeenkomsten. Wel is de toegankelijkheid tot deze verzekeringen een belangrijk onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Ook de tarieven zijn hierbij betrokken.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat verzekeraars, na de afschaffing van de WAZ, meer variëteit aan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn gaan aanbieden, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen waarbij de looptijd en risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande, meer uitgebreide dekkingen. Ook zijn er zowel (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken, als polissen die alleen de vaste (woon)lasten dekken in plaats van inkomensverlies.
Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat zelfstandigen zich ervan bewust zijn dat zij zelf een voorziening moeten treffen – als zij dat wensen – als zij arbeidsongeschikt raken. Om het bewustzijn onder zelfstandigen te vergroten van de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid, is er in 2008 bovendien een voorlichtingscampagne over arbeidsongeschiktheid en zelfstandigen geweest. In deze campagne zijn bestaande en startende zelfstandigen tevens voorgelicht over de mogelijkheden die er bestaan om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken. Daarbij is in gelijke mate aandacht besteed aan zowel de mogelijkheden op de private markt als aan de voortzetting van de publieke verzekering via het UWV. Momenteel wordt ook aan informatievoorziening en voorlichting gedaan via onder meer antwoord voor bedrijven. Het standpunt dat de verzekering bij het UWV onderbelicht is, deel ik dan ook niet.
Acht u het wenselijk dat ZZP’ers zich voor een acceptabel tarief adequaat kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de voortzetting van de verzekering via het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) voor starters vanuit een baan of uitkering de beste optie is, zeker omdat een particuliere verzekering duurder is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de campagne via Rijksoverheid.nl om je als starter goed te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en ziekte niet effectief is, omdat de verzekeringsmogelijkheid via het UWV onderbelicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u de (potentiële) ZZP’ers beter bekend maken met de mogelijkheid om via het UWV de arbeidsongeschiktheidsverzekering voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de constatering in dit stuk dat in Nederland «stukadoor (...) in feite een onverzekerbaar beroep» is? Zo nee, waarom niet? Zijn er meer beroepsgroepen die in feite onverzekerbaar zijn?
In mijn ogen bestaan er geen onverzekerbare beroepen. De premie die een zelfstandige voor een AOV betaalt, hangt af van de gewenste dekking en individuele persoonskenmerken, zoals beroep, leeftijd en gezondheidssituatie. Een combinatie van factoren kan ervoor zorgen dat een bepaalde persoon afgewezen wordt voor een AOV of dat het verzekeringsvoorstel als onaantrekkelijk wordt beoordeeld. Het risico op arbeidsongeschiktheid in bepaalde beroepen, kan dus weliswaar gevolgen hebben voor de hoogte van de premie, maar dat betekent niet dat bepaalde beroepen, zoals dat van stukadoor, onverzekerbaar zijn. Integendeel, uit informatie van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat vele stukadoors de afgelopen jaren een AOV hebben afgesloten en nieuwe verzekeringen afsluiten.
Daarnaast verdient nog opmerking dat de private vangnetverzekering soelaas kan bieden voor zelfstandigen die, wegens een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico, zijn afgewezen voor een AOV.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving eens te meer aantoont dat een verplichte verzekering voor de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor ZZP’ers een wenselijke verbetering van deze situatie zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Mede op verzoek van mijn ambtsvoorganger, heeft de SER op 15 oktober advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In dit advies is een aantal voorstellen gedaan om alle zzp’ers de mogelijkheid te bieden zich te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt door de SER niet gezien als de beste of enige oplossing voor het probleem dat niet alle zzp’ers zich voldoende beschermen tegen deze risico’s. In de kabinetsreactie op dit advies van de SER zal het kabinet ingaan op de aanbevelingen die de SER heeft gedaan.
Welke voorstellen kan de Kamer op korte termijn van het kabinet verwachten om de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’er aanzienlijk beter en eerlijker te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van de Autoriteit Financiële Markten naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars verwachten?
Uit informatie, die ik heb ontvangen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), blijkt dat de AFM op 1 augustus 2010 een verkenning is gestart. De aanleiding waren diverse signalen uit de markt dat er ongewenste uitvoeringspraktijken zouden kunnen bestaan. Het doel van de verkenning is het uitdiepen van deze signalen. De AFM kijkt hierbij of het klantbelang centraal staat bij de inrichting van polisvoorwaarden en processen van verzekeraars. Voor de verkenning spreekt de AFM met partijen die een rol spelen vanaf het advies tot en met het uitkeringsproces, inclusief klachtenbehandeling. De AFM is ook in gesprek met de verzekeraars en Het Verbond van Verzekeraars. De AFM verwacht eind eerste kwartaal 2011 de eerste uitkomsten van haar verkenning bekend te kunnen maken.
Voorkruipen bij het aanvragen van gemeentelijke vergunningen |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijf betaalt extra ambtenaren gemeente Delfzijl»1 en kloppen de daarin beschreven feiten?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Er is inderdaad een bedrag betaald. Dit geld is, blijkens mededeling van de gemeente, niet bedoeld voor de aanstelling van extra ambtenaren doch voor onderzoek ten behoeve van de aanpassing van een herziening van het bestemmingsplan dat ruimte biedt aan een windmolenpark aan de havenzijde van de stad. Op basis van dit herziene bestemmingsplan kunnen vergunningen zoals de omgevingsvergunning worden verleend.
Is het betalen van extra geld voor de snellere afhandeling van vergunningprocedures toegestaan op grond van de Gemeentewet?2
Het geld wordt blijkens mededeling van de gemeente Delfzijl, zoals aangegeven bij antwoord 1, besteed aan het voorbereidend onderzoek dat ten behoeve van de benodigde aanpassing van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. De initiatiefnemer draagt € 45 000,- bij in de kosten van dit onderzoek, omdat dit op aanvraag van de initiatiefnemer en mede in zijn belang wordt uitgevoerd. Er wordt niet betaald voor een snellere afhandeling van vergunningprocedures, aldus de gemeente. Het betreft hier geen retributie, waarnaar door de vraagsteller wordt verwezen. In mijn ogen is er dan ook geen sprake van «betaalde voorkruipzorg».
Hoe verhoudt betaalde voorkruipzorg bij vergunningverlening zich tot het beginsel van rechtsgelijkheid? Vindt u het acceptabel dat minder draagkrachtige personen en instellingen die een vergunning nodig hebben lang moeten wachten op een vergunning, terwijl rijken voorrang krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het risico dat – indien het voorbeeld van Delfzijl navolging krijgt – gemeenten hun standaard-dienstverlening bij vergunningverlening verder gaan uitkleden, in combinatie met het aanbieden van «goldcard»-voorrangprocedures die extra leges opleveren?
Zoals is gesteld in het antwoord op vraag 2 en 3 is er hier volgens de gemeente geen sprake van betaling voor snellere afhandeling van de vergunningprocedure. Wel delen de gemeente en de initiatiefnemer de kosten van het voorbereidend onderzoek ten behoeve van de benodigde aanpassing van het bestemmingsplan. Er is in mijn ogen dan ook geen sprake van een precedent dat navolging zou kunnen krijgen. Het gaat bij de leges om het verhalen van kosten die gemoeid zijn met de dienstverlening, zoals een vergunningaanvraag. Daarbij geldt dat de geraamde baten de geraamde kosten niet mogen overschrijden op het niveau van de legesverordening.
Gaat u maatregelen nemen om dit soort voorkruipzorg aan banden te leggen? Zo ja, welke?
Er is volgens de informatie van de gemeente Delfzijl geen sprake van een constructie zoals deze door de media is geschetst. In mijn ogen behoeven er dan ook geen maatregelen te worden genomen.
Achterlating in Pakistan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending Nieuwsuur van 21 oktober 2010 over de situatie van het Pakistaanse meisje N. uit Rotterdam?
Ja.
Wat is uw mening over de wijze waarop de school en de hulpverlenende instanties, zoals de leerplichtambtenaar, de jeugdzorg, de Raad voor Kinderbescherming, de politie en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Rotterdam, met de signalen die N. afgaf, zijn omgegaan?
Op basis van het overzicht van de feiten dat de burgemeester van Rotterdam mij heeft verschaft en dat ik separaat en vertrouwelijk aan uw Kamer toestuur, ben ik van mening dat het bij de betrokken autoriteiten niet heeft ontbroken aan actiebereidheid en dat signalen snel zijn opgepakt.1 Dat lijkt in het bijzonder te gelden voor de rol die de school van N. heeft gespeeld. Daarmee wil ik overigens niet zeggen dat alles vlekkeloos is verlopen. Deze casus onderstreept dat het van groot belang is dat instellingen niet volstaan met enkel doorverwijzen naar andere instellingen, maar dat in elk geval een «warme overdracht» tussen instellingen plaatsvindt en dat in een vroeg stadium met alle relevante ketenpartners wordt samengewerkt om de veiligheid van betrokkenen te waarborgen en een oplossing van het conflict te bewerkstelligen. De casus N. maakt verder duidelijk dat de toepassing van de landelijke methode eergerelateerd geweld (met name het gebruik van de checklist eergerelateerd geweld door alle ketenpartners) en van de stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling noodzakelijk zijn om in een vroeg stadium signalen van dreigende huwelijksdwang en achterlating op te vangen en – waar mogelijk via de lokale structuur – adequate interventies te plegen.
Wat vindt u ervan dat alle hulpverlenende autoriteiten, inclusief de school waar N. zat, wisten van het risico dat zij liep om in het land van haar ouders achtergelaten te worden en zelfs te worden uitgehuwelijkt, maar geen actie hebben ondernomen om dit tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de zaak Suat waarbij ook alle hulpverlenende autoriteiten betrokken waren, ervan wisten en nauwelijks iets hebben ondernomen om haar te beschermen met het gevolg dat zij in het land van herkomst is achtergelaten en uitgehuwelijkt? Ziet u parallellen tussen de beide zaken? Zo ja, welke en waarom is niet uit de eerste zaak geleerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Er zijn enkele parallellen maar ook verschillen tussen deze casus en de zaak Suat die vorig jaar speelde. Ook uit de casus Suat werd duidelijk hoe belangrijk vroegtijdige signalering en samenwerking tussen ketenpartners is om (waar mogelijk) te interveniëren. De casus Suat heeft ertoe bijgedragen dat de aanpak van huwelijkdwang verder is aangescherpt, waarbij de focus ligt op bewustwording bij jongeren en deskundigheidsbevordering bij professionals en op een gezamenlijke aanpak door lokale organisaties. Er is dus geleerd uit de zaak Suat, maar dat wil niet zeggen dat de aanpak van huwelijksdwang en achterlating volledig is uitontwikkeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid de casus van N., vanaf het afgeven van de eerste signalen dat er sprake zou kunnen zijn van uithuwelijking tot aan het moment dat de ouders haar naar Pakistan hebben gebracht en daar achter gelaten te onderzoeken en de Kamer desnoods geanonimiseerd vertrouwelijk te informeren? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, wat zijn de redenen om dit niet te doen?
Ja. Het chronologisch overzicht van de feiten in de casus N., zoals mij dat door de burgemeester van Rotterdam is verschaft, stuur ik u separaat en vertrouwelijk toe.
Kan via de Nederlandse ambassade in Pakistan de verblijfplaats van N. worden achterhaald en in contact met haar worden getreden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het chronologisch overzicht van de feiten blijkt, is er in de onderhavige casus regelmatig contact geweest met N. in Pakistan en zijn ook gesprekken met haar gevoerd op de ambassade in Islamabad. Uit die gesprekken is (met name op basis van de verklaringen van N. zelf) niet naar voren gekomen dat sprake is van een gedwongen verblijf in Pakistan of dat zij tot een huwelijk gedwongen wordt. Tevens blijkt uit dit overzicht dat N. voornemens was om in december 2010 terug te komen naar Nederland. Inmiddels is mij vanuit Rotterdam gemeld dat N. inderdaad in Nederland is gearriveerd, en dat lokale instanties met haar gesprekken hebben gepland.
Zijn er mogelijkheden N. naar Nederland terug te laten keren? Welke juridische instrumenten staan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking? Zo ja, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de Kamerbreed aangenomen motie1 waarin de regering wordt verzocht om te voorzien in strafwetgeving waardoor huwelijksdwang strafbaar wordt gesteld? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie?
Ja. Het betreffende wetsvoorstel is thans in consultatie.
Weet u hoeveel meisjes en jongens jaarlijks in landen van herkomst of dat van de ouders worden achtergelaten of uitgehuwelijkt? Zo nee, hoe komt het dat uw ministerie nog steeds niet in staat is inzicht te geven in de omvang van dit maatschappelijk probleem? Bent u bereid een onderzoek te doen naar de omvang en de ernst van achterlating en uithuwelijking van kinderen in het buitenland?
Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt een handmatige registratie bijgehouden van het aantal achtergelaten vreemdelingen dat zich tot een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland wendt en vraagt om facilitering van de terugkeer naar Nederland. De IND is slechts betrokken bij zaken waarin de betrokken persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft. In 2008 zijn er volgens deze registratie 36 meldingen van achterlating gedaan. Onder deze meldingen bevonden zich geen zelfstandige verzoeken van minderjarigen. In 2009 zijn er 45 meldingen van achterlating gedaan. Onder deze meldingen bevonden zich drie zelfstandige verzoeken van een minderjarige. In 2010 zijn er tot en met oktober 10 meldingen van achterlating gedaan. In één geval was er sprake van een zelfstandig verzoek van een minderjarige.
Afgezien van deze getallen beschik ik niet over cijfers over de omvang van deze problematiek. Het verborgen karakter van de problematiek en de schaamte en loyaliteit bij slachtoffers en hun omgeving maken dat weinig aangifte wordt gedaan of hulp wordt gezocht in het geval van achterlating of huwelijksdwang. Een representatief onderzoek naar de omvang en de ernst van de problematiek acht ik om die reden niet goed mogelijk.
Deelt u de mening dat uit voorgaande zaken blijkt dat de aanpak van achterlating en uithuwelijking ondanks de goede intenties niet werkt? Bent u bereid actief achterlating en uithuwelijking te bestrijden? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Ik deel niet de mening dat de huidige aanpak niet werkt, maar meen wel dat er verbetering mogelijk is. Zoals bekend is in het regeerakkoord afgesproken dat het kabinet de aanpak van huwelijksdwang zal verscherpen, de handhaving zal intensiveren, en huwelijksdwang strafbaar zal stellen. Ook zullen maatregelen worden genomen in het kader van het huwelijks- en gezinsmigratiebeleid. In de brief van 30 juni 2010 van de toenmalige Ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en van Justitie is uw Kamer bericht over de voortgang van een aantal van deze maatregelen (Kamerstukken II, 32 175, nr. 10.
Herinnert u zich eerder schriftelijke vragen2 waarin gevraagd werd naar het opzetten van een landelijk team naar het voorbeeld van de Engelse Forced Marriage Unit (FMU), een organisatie die zich bezig houdt met het voorkomen van gedwongen huwelijken? Bent u inmiddels bereid om, gezien de ernstige gevolgen van achterlating en uithuwelijking, een dergelijke unit in Nederland op te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar de beantwoording van deze vragen door de toenmalige Minister van Justitie, mede namens de toenmalige Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de toenmalige staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
De arbeidsomstandigheden van arboartsen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arboarts ziek van werkdruk»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht weergegeven problemen waarmee arboartsen vaak te maken hebben?
Deze tekst is conform het antwoord bij 2010Z15318 vraag 2 van het lid Ulenbelt.
Er zijn vanuit verschillende invalshoeken signalen gekomen over de positie van de bedrijfsarts. In gezamenlijke opdracht van mijn ministerie en het ministerie van VWS loopt thans een nader onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten in de positie van de bedrijfsarts binnen de huidige kaders van het arbozorg systeem en in de interactie met de curatieve zorg, in beeld te brengen en te objectiveren. Het door u genoemd onderzoek onder bedrijfsartsen wordt, naast diverse andere bronnen, in het lopende onderzoek betrokken.
Het onderzoek wordt voor de zomer van 2011 afgerond.
Deelt u de mening dat een goed functionerende arboarts een absoluut recht van iedere werknemer is? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Er is geen absoluut recht van iedere werknemer op toegang tot een bedrijfsarts.
Verwacht mag worden dat een bedrijfsarts of basisarts die werkzaam is in de bedrijfsgezondheidszorg conform de huidige stand van de wetenschap en praktijk handelt.
Primair dient de arbozorg in de onderneming zelf beschikbaar en toegankelijk te zijn voor alle werknemers. De werkgever heeft een zorgplicht voor zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden en in de Risico Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) dient hij aan te geven op welke wijze de toegang van werknemers tot onder meer de bedrijfsarts is geregeld.
Als er sprake is van ziekteverzuim heeft de werknemer in principe toegang tot een bedrijfsarts op basis van een daartoe door de werkgever afgesloten contract met een arbodienst of bedrijfsarts.
Deelt u de mening dat de constatering dat «een meerderheid van de arboartsen vindt dat ze te veel met andere dingen bezig zijn en hun huidige werk onvoldoende onafhankelijk kunnen doen. Hierdoor worstelen zij met hun beroepsethiek» werkelijk zeer ernstig is en noopt tot onmiddellijke actie? Zo nee, waarom niet?
De Arbowet vereist dat de deskundigen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid kunnen verlenen.
Het is aan de verantwoordelijken zelf om over te gaan tot actie. De bestaande wet- en regelgeving en professioneel statuut noopt daar toe en biedt steun om met elkaar waar nodig de werkwijze te actualiseren.
In hoeverre worden de gesignaleerde knelpunten voor arboartsen veroorzaakt door het soort contracten dat bedrijven met hen afsluiten? Heeft dit te maken met een toename van marktwerking in de contractering van arboartsen? Zo ja, acht u deze ontwikkeling ongewenst?
Het is voor het ministerie niet duidelijk of de gesignaleerde knelpunten gerelateerd zijn aan het soort contracten. Bedrijven, arbodiensten of bedrijfsartsen en de ondernemingsraad zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de contracten. Geprobeerd wordt om via genoemd onderzoek ook objectieve gegevens over het soort contracten te krijgen.
Of er sprake is van een toename van marktwerking is ons niet bekend. Wel is er sinds 2005 meer maatwerk mogelijk in de wijze waarop een werkgever zijn deskundige bijstand organiseert.
Wat betekent het voor de inzetbaarheid van onze beroepsbevolking op de langere termijn als bij iedereen met arbo-gerelateerde klachten «niet de gezondheid, maar de kosten» voorop staan?
Het is onverstandig om alleen te kijken naar de kosten. Investeren in gezondheid en inzetbaarheid is een direct bedrijfsbelang en een belangrijke factor voor een gezonde economie. Werkgevers hebben een zorgplicht ten aanzien van gezond en veilig werken en om ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid van werknemers te voorkomen. In geval van onvoldoende investeren in preventie en gezondheid kan een bedrijf te maken krijgen met onnodige kosten van productiviteitsverlies, verzuim en re-integratie.
Is de regering bereid in te grijpen, ook gezien het feit dat de meerderheid van de arboartsen getuige dit bericht uit ontevredenheid overweegt een andere betrekking te zoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kan de Kamer van uw regering verwachten?
Het kabinet wacht de resultaten van het onderzoek naar de positie van de bedrijfsarts, zoals genoemd in antwoord op vraag 2, af. De uitkomsten daarvan worden voor de zomer van 2011 verwacht.
Dit laat onverlet dat ik verwacht dat de betreffende beroepsgroep, via de NVAB, zijn verantwoordelijkheid zal nemen om het gesprek aan te gaan met relevante actoren om te werken aan een gewaardeerde positionering van de bedrijfsarts in de gezondheidszorg.