Kinderbijslag ten behoeve van ontwikkelingswerkers |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Joël Voordewind (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over kinderbijslag ten behoeve van ontwikkelingswerkers?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze uitspraak tot het expliciet benoemen van personen die werkzaam zijn in het algemeen belang in het Besluit Export Uitkeringen en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen? Welk doel heeft het benoemen van deze categorie personen als werkers in het algemeen belang in de genoemde besluiten?
Deze vragen gaan over de relatie tussen de betreffende uitspraak van de Centrale Raad van beroep en de regels die gaan over de export van uitkeringen, en de uitzondering die daarin is gemaakt voor werkers in het algemeen belang, waaronder ook ontwikkelingswerkers worden verstaan (onder andere geregeld in artikel 7b AKW).
De betreffende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat over personen die als ontwikkelingswerker in het buitenland werkzaam waren. In de uitspraak is vastgesteld dat betrokken personen niet beschouwd kunnen worden als verzekerden. Omdat zij niet verzekerd zijn, hebben zij geen recht op kinderbijslag.
Artikel 7b AKW gaat over de export van de kinderbijslag. Het artikel regelt dat een verzekerde die buiten Nederland woont, alleen recht op kinderbijslag heeft als hij in een land woont waarmee een zogenaamd handhavingsverdrag is gesloten. Het vierde lid van dit artikel biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat een bepaalde groep verzekerden bij uitzondering toch recht op kinderbijslag heeft. Het gaat dan om een groep verzekerden die wonen in een land waarmee geen handhavingsverdrag is gesloten, een zogenaamd niet-verdragsland. Deze algemene maatregel van bestuur heet het Besluit Afwijkende regels beperking export uitkeringen. Op grond van dit Besluit hebben onder andere verzekerden die wonen in een niet-verdragsland en die werkzaamheden verrichten in het algemeen belang, toch recht op kinderbijslag.
Het Besluit regelt wat verstaan moet worden onder personen die werkzaamheden verrichten in het algemeen belang. Hiermee worden bijvoorbeeld bedoeld personen in dienst van de Nederlandse overheid en personen die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Het Besluit ziet niet alleen op de AKW maar ook op andere sociale verzekeringen zoals de AOW en de Anw.
Artikel 7b van de AKW en het Besluit Afwijkende regels beperking export uitkeringen hebben alleen betrekking op verzekerden. Deze regels hebben dus geen betrekking op de personen waarop de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep doelt. Deze personen zijn immers niet verzekerd. Deze personen kunnen zich dus ook niet beroepen op artikel 7b of het Besluit. Voor de groep ontwikkelingswerkers die niet verzekerd zijn, heeft artikel 7b AKW dus geen functie.
Deze leden vragen vervolgens naar het doel van het benoemen van de categorie personen als werkers in het algemeen belang in het Besluit export uitkeringen (bedoeld zal worden de Wet Beu – beperking export uitkeringen) en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen.
Het noemen van deze categorie werknemers heeft tot doel dat verzekerden of uitkeringsgerechtigden in landen waarvoor geen verdrag tussen het betrokken land en de Nederlandse overheid is getroffen, toch aanspraak kunnen maken op de sociale verzekeringen. Wat betreft de AKW betekent dit dat sommige werkers in het algemeen belang wel kinderbijslag krijgen in een niet-verdragsland en andere werkers in het algemeen belang niet. Werkers in het algemeen belang die in dienst van de Nederlandse overheid zijn, zijn verzekerd voor de AKW en kunnen dus op grond van het Besluit wel kinderbijslag krijgen in een niet-verdragsland. Een andere groep werkers in het algemeen belang, zoals de personen die hier aan de orde zijn, personen die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking, zijn niet verzekerd en kunnen dus geen rechten ontlenen aan dit Besluit. Mogelijk wordt die indruk wel gewekt omdat deze categorie expliciet genoemd wordt in artikel 1 van het Besluit. De verklaring dat zij genoemd worden in het Besluit is dat dit relevant is voor andere sociale verzekeringen.
Welke functie heeft artikel 7b, lid 4, sub a, van de Algemene Kinderbijslagwet in relatie tot de positie van de ontwikkelingswerker die werkzaam is bij een door de overheid erkende ontwikkelingsorganisatie, mede in het licht van de eerdergenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de lange procedures van soms een jaar die Nederlandse ontwikkelingswerkers bij definitieve terugkeer moeten doorlopen om aanspraak te kunnen maken op het sociaal stelsel?
Ervan uitgaande dat met de procedure bedoeld wordt de aanvraag voor kinderbijslag bij terugkeer naar Nederland, dan past de SVB de termijnen toe als genoemd in de Algemene Wet Bestuursrecht. Dit betekent dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen, binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Dit sluit niet uit dat een beoordeling in sommige gevallen langer kan duren. Dit speelt met name als onderzocht moet worden of sprake is van verzekering voor de volksverzekeringen op basis van ingezetenschap. Soms is het, als iemand naar Nederland terugkeert, niet duidelijk of deze persoon ook weer in Nederland komt wonen of dat sprake is van een tijdelijk verblijf. In deze gevallen moet aan de hand van de objectieve feiten en omstandigheden in het individuele geval worden onderzocht of en vanaf welk moment er sprake is van ingezetenschap in Nederland. Dit vereist een gedegen onderzoek. Indien het onderzoek langer duurt dan de hierboven genoemde acht weken, brengt de SVB de aanvrager hiervan op de hoogte en meldt ook de termijn waarbinnen hij of zij alsnog een beslissing kan verwachten. Vertragingen kunnen zich voordoen als er bijvoorbeeld buitenlandse documenten moeten worden opgevraagd.
Indien wordt vastgesteld dat er recht op kinderbijslag is, wordt deze alsnog, met terugwerkende kracht toegekend en uitgekeerd tot aan de datum waarop de betrokken persoon weer als woonachtig in Nederland kan worden beschouwd. Een langere termijn is dus niet nadelig.
Deelt u de mening dat deze personen deze omslachtige procedure bespaard moet blijven, omdat zij overduidelijk hun wortels in Nederland hebben, aantoonbaar werkzaam zijn in het algemeen belang en daarom in het buitenland verbleven? Zo ja, bent u bereid de procedure bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor werkers in het algemeen belang te vereenvoudigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is geen sprake van een omslachtige procedure. Wel is het zo dat de persoon bij terugkeer naar Nederland zelf opnieuw kinderbijslag moet aanvragen. Pas vanaf dat moment kan worden onderzocht of er recht bestaat. De procedure kan wel enige tijd vergen en dit kan leiden tot verlenging van de wettelijke termijn. De mogelijke nadelen voor de aanvrager die samenhangen met het verlengen van de termijn worden in de praktijk beperkt door het toekennen van de kinderbijslag met terugwerkende kracht. De procedure is voor personen die werkzaam zijn geweest in het algemeen belang niet anders dan voor personen die om andere redenen in het buitenland waren. Er is geen aanleiding om hier wijziging in aan te brengen.
Strafzaak tegen een journalist |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht «Wilders deed geen aangifte tegen Brussen»?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) niet op basis van de aanklacht van de heer Wilders, maar zelfstandig is overgegaan tot het sommeren van het verwijderen van het gewraakte bericht en het verhoren van de genoemde journalist? Zo ja, deelt u de mening dat de indruk die het OM in haar persbericht wekte namelijk dat zij handelde op basis van een aanklacht van de heer Wilders, ongelukkig en misleidend is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Van der Ham van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 65).
Bent u tevens bekend met het bericht «Maar wie is @ dan?»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de analyse van de geciteerde hoogleraar strafrecht dat het de rechterlijke macht en het OM ontbreekt aan duidelijk inzicht in de normen rondom het gebruik van nieuwe media? Deelt u de mening dat er behoefte is aan specialisatie, met name bij uitingsdelicten en privacy-inbreuken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze nodige kennis bij de rechterlijke macht en het OM te versterken? Zo nee, waarom niet?
Onbekend is welke analyse ten grondslag ligt aan de uitspraak van de in het artikel in de Pers van 3 september 2010 geciteerde hoogleraar. Ik heb kennisgenomen van diens mening dat de normen op internet vrij onbekend zouden zijn bij magistraten. De Nederlandse strafwetgeving is ook van toepassing op het gebruik van internet. Daar komt bij dat de gebruiksregels (inclusief de grenzen van de uitingsvrijheid) en het modereergedrag per weblog, forum of chatroom sterk kunnen verschillen. De vraag of specifieke gedragingen strafbaar zijn, zal steeds moeten worden bezien tegen de achtergrond van het geldend recht, de gebruikersvoorwaarden van het individuele communicatiemedium, de mate waarin uitingen openbaar zijn en hetgeen in de maatschappij als onbetamelijk wordt ervaren.
Het OM werkt aan het verbeteren van het inzicht en de kennis van het gebruik van nieuwe media. Het gebruik van nieuwe media leidt in dat verband voortdurend tot rechtsvragen, die door het OM ter beoordeling aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Het is aan de rechter om waar nodig het normenkader verder in te vullen. De onderhavige materie kwalificeert volgens de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) niet als specialistisch of bijzonder ingewikkeld waardoor naar mening van de RvdR specialisatie, met name bij uitingsdelicten en privacy-inbreuken, niet nodig is.
SNV |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medewerkers van de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie (SNV) in opstand komen tegen de te hoge salarissen van de directie?1
Zoals u bekend is al eerder aangegeven dat topsalarissen niet passen bij een organisatie als SNV, die zich bezighoudt met armoedebestrijding en voor het overgrote deel wordt betaald vanuit publieke middelen.
Deelt u de kritiek van werknemers op het bestuur van SNV dat uw korting weliswaar niet substantieel is, maar de boodschap daarvan wel? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
De aan SNV in het vooruitzicht gestelde korting betreft een relatief klein bedrag, zeker als dit bedrag wordt vergeleken met het jaarlijkse subsidiebedrag dat SNV ontvangt. Het ging en gaat er echter om de SNV leiding te laten inzien dat de opinies en inzichten met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking in het algemeen en de uitbetaling van topsalarissen in het bijzonder in Nederland de laatste jaren drastisch gewijzigd zijn.
Wat vindt u van de stelling van de heer De Waal, voorzitter van de Raad van Toezicht van SNV, dat het salaris van de directie voldoet aan Code Wijffels?
Deze stelling is niet houdbaar. Het maximum salaris bij de code Wijffels is gekoppeld aan het maximale salaris van de hoogste ambtelijke functie bij de rijksoverheid, te weten de secretaris-generaal.
Dit salaris (bruto maandinkomen x 12, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en eventueel een variabel beloningsbestanddeel – een gratificatie van één maandsalaris) was in 2009 lager dan het door SNV opgegeven salaris van zijn directeur.
Deelt u de mening dat zowel bij de Code Wijffels als bij de Directeuren-Generaal norm (DG-norm) het maximumsalaris niet kan worden overschreden door simpelweg het contractueel aantal gewerkte uren te verhogen?
Nee.
Noch in de Code Wijffels noch in het geval van de DG-norm is een absoluut maximum salarisbedrag genoemd. Dit laat de mogelijkheid open dat een uitbreiding van de arbeidsduur boven de voltijdse werkweek (36 uur) invloed heeft op de uiteindelijke hoogte van het salaris.
Daarbij geldt voor de DG-norm een maximale arbeidsduur van 40 uur. Bij de toetsing van de door de organisaties ingediende voorstellen zijn salarissen gebaseerd op 40 uur omgerekend naar 36 uur.
In de concept Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke- en semipublieke sector (WNT) is uitgangspunt dat het aantal uren dat in een sector behoort bij een fulltime dienstverband als «norm» wordt gesteld. De daadwerkelijk overeengekomen bezoldiging is leidend voor de toets aan de norm.
Is de gebruikelijke fulltime arbeidsduur in de OS-sector 36 uur, dan zal in het geval van een arbeidsduur van 40 uur geen omrekening meer plaatsvinden. De daadwerkelijk overeengekomen bezoldiging is in dat geval leidend voor de toets aan de norm.
Indien minder dan 36 uur wordt gewerkt dan zal de bezoldiging naar rato lager dienen te zijn.
Deelt u de mening dat de heer De Waal tekort schiet in zijn rol als voorzitter van de Raad van Toezicht door het bestuur niet te corrigeren?
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de heer De Waal in zijn rol als voorzitter van de Raad van Toezicht.
Vraagt u bij uw onderzoek naar topsalarissen bij hulporganisaties ook naar beloningsvormen als pensioenbijdragen, vaste onkostenvergoedingen, variabel inkomen, in plaats van slechts het brutosalaris?
Nee.
Zoals ik in de Kamerbrief van 30 augustus jl. heb laten weten, is de organisaties verzocht salarisgegevens van de afzonderlijke directieleden aan te leveren, opgebouwd uit de volgende beloningscomponenten: bruto maandsalaris x 12, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Tevens is verzocht aan te geven of salariëring een 36- of 40-urige werkweek betreft.
De beperking tot deze beloningscomponenten vloeit voort uit het feit dat een vergelijking mogelijk moet zijn met de DG-norm, die dezelfde componenten hanteert.
Deelt u de mening dat zowel de DG-norm, VFI-norm, Balkenende-norm als WOPT-norm2 idealiter alle mogelijke belonings- en bezoldigingscomponenten zouden moeten bevatten teneinde uitwijking naar alternatieve bezoldigings- en beloningscomponenten die niet onder een bepaalde norm vallen, zoals pensioenbijdragen, vaste onkostenvergoedingen en variabel inkomen, te voorkomen?
Ja.
Hierin zal in de toekomst worden voorzien door de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke- en semipublieke sector (WNT) die het kabinet in voorbereiding heeft. De norm van het ontwerp voor de WNT is afgeleid van het bruto salaris van een minister, verhoogd met 30%. Daarnaast worden ook de onkostenvergoeding en de werkgeversbijdrage aan het pensioen genormeerd.
Ongeacht de maximum bezoldigingsnorm van de WNT blijft voor de OS-sector als bovengrens het maximum salaris van een DG gelden.
Is het waar dat dit momenteel alleen bij de WOPT-norm het geval is?
Ja.
Kunt u aangeven of vaste onkostenvergoedingen, pensioenbijdragen en variabel inkomen behoren tot de beloning en bezoldiging die valt onder de DG-norm?
Vaste onkostenvergoedingen, pensioenbijdrage werkgever en variabel inkomen vallen niet onder de DG-norm.
Het artikel "HAWK personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt" |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «HAWK Personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt»?1
De staatssecretaris van Defensie heeft in zijn brief van 3 september 1998 (Handelingen 1997–1998, nr. 1731) gemeld dat de veiligheidsafstanden voor de HAWK-installatie van 1985 tot 1998 waren aangepast. Zoals uiteengezet in deze brief bleef ook bij de aangepaste veiligheidsafstanden de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling binnen de Navo-veiligheidsnorm. Deze norm voor de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling heeft tot doel een overmatige opwarming te voorkomen. Een verband tussen het optreden van kanker en blootstelling aan radarstraling is overigens niet aangetoond. Hoewel de onderzoeksrapporten daar geen aanleiding toe gaven, is in 1998 vanwege onrust bij het personeel de veiligheidsafstand aangepast aan de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsafstand.
De staatssecretaris van Defensie heeft op 17 december 2009 in brief over de «Haalbaarheidsstudie HAWK» (Kamerstuk 27 580, nr. 14) melding gemaakt van de onderzoeken in België en Duitsland. Het onderzoek in de Verenigde Staten is mij niet bekend. In de brief van 17 december 2009 en in de antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie (Kamerstuk 27 580, nr. 16, verzonden 18 mei 2010) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een onderzoek naar de gezondheidseffecten van de Hawk-radar. Ik zie in het artikel in De Pers van 1 september jl. geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Kunt u de Instructie 26224 van de directeur Materieel Koninklijke Luchtmacht, uitgevaardigd op 2 december 1985, en de originele fabrieksaanwijzingen voor het HAWK-afweersysteem naar de Kamer sturen?
Het Hawk-afweersysteem is in 2004 buiten gebruik gesteld. De gevraagde documentatie is niet meer in het bezit van Defensie. Intussen is bij het NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) de systeemdocumentatie opgevraagd. Fabrieksaanwijzingen, Technical Manuals en meetrapporten van apparatuur zoals HAWK zijn doorgaans zeer omvangrijk en bovendien gerubriceerd. Ik zal de relevante delen van de documenten naar de Kamer zenden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat Defensie de fabrieksaanwijziging betreffende de minimaal veilige afstand tussen de mens en de Improved Continuous Wave Acquisition Radar (ICWAR) heeft ingekort? Zo ja, op welke momenten sinds de ingebruikneming van de HAWK is dit gebeurd? Op basis van welke gegevens is besloten dat deze inkorting geen schadelijke gevolgen kan hebben voor degenen die met of in de nabijheid van het HAWK-afweersysteem werkten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat onderzoek in Nederland naar de gevolgen van blootstelling aan straling afkomstig van de ICWAR alsnog haalbaar is, wanneer er aansluiting gezocht wordt bij de resultaten van gelijksoortige onderzoeken die plaatsvonden in onder andere de VS, Duitsland en België? Zo ja, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van militairen die hebben gewerkt met HAWK-radarinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bezuinigingen op de belastingsdienst |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de zorg die is geuit door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs over bezuinigingen op de Belastingdienst?1
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de uitspraken van de voorzitter van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Ik onderschrijf zijn stelling dat het bedrijfsleven baat heeft bij een stabiele, efficiënte en snel opererende Belastingdienst. Dit laat onverlet dat ook organisaties als de Belastingdienst in voorkomende gevallen een bijdrage moeten leveren aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. In de situatie van de Belastingdienst waar personeelskosten een groot deel van de kosten uitmaken, zal er in die gevallen niet aan kunnen worden ontkomen het personele budget te verminderen. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd als uitwerking van eerdere taakstellingen waartoe dit kabinet heeft besloten. De zorg van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs ziet overigens ook op mogelijk nieuwe bezuinigingen op de Belastingdienst.
Is er een algemene doelstelling geformuleerd voor bezuiniging op personeel bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is die doelstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Om welke reden hebben 6 000 werknemers bij de Belastingdienst een brief ontvangen waarin zij het advies krijgen op zoek te gaan naar een andere baan? Hoe zit het met het beleid omtrent oudere werknemers die een brief hebben gekregen?
De boventalligheid binnen de Belastingdienst (stand 1 juli 2010: 441 fte) is het gevolg van het invullen van taakstellingen. De boventalligheid doet zich voor bij het primaire proces, staf en management. De 6000 medewerkers van de belastingregio’s die hier werkzaam in zijn hebben in juli 2010 de bewuste brief over mobiliteit ontvangen. Er is geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. De betrokken medewerkers zijn in de brief uitgenodigd om in gesprek te gaan met hun management over vrijwillige mobiliteit binnen of buiten de Belastingdienst. Het doel hiervan is gedwongen mobiliteit te voorkomen.
Hoe komt het dat binnen een groot aantal onderdelen van de Belastingdienst het probleem speelt dat er meer medewerkers zijn dan het budget toelaat, zoals in de bewuste brief staat? Sinds wanneer is dit het geval? Was dit ook het geval als er niet bezuinigd was?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke onderdelen wil de Belastingdienst het aantal werknemers terugbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de huidige personele bezetting van de Belastingdienst? Kan in dit overzicht het antwoord op vraag 5 in een aparte kolom worden gezet?
De formatie is als volgt. De bezetting bij de belastingregio’s was peildatum 1 juli 2010 16 920. De bezetting van de overige bedrijfsonderdelen was op dat moment gelijk of lager dan de toegestane formatie.
Formatie
Bezetting Peildatum 1 juli 2010
Verschil
Belastingregio's
16 479
16 920
441
Douane
4 869
4 854
-15
Overige Bedrijven
4 403
4 038
-365
Facilitaire Bedrijven
4 781
4 556
-225
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers zich bezighouden met toezicht en hoeveel met invordering? Hoe is de capaciteit van het toezicht verdeeld tussen belastingbetaling door particulieren en belastingbetaling door bedrijven?
Binnen de belastingregio’s houden circa 1 000 medewerkers zich bezig met het toezicht op particulieren. Voor het toezicht op bedrijven gaat het om circa 9 500 medewerkers. In de invordering zijn een kleine 2 000 medewerkers werkzaam. De overige medewerkers van de belastingregio’s zijn belast met dienstverlening, administratieve verwerking en staf- en managementtaken.
Heeft het horizontaal toezicht geleid tot een kleinere bezetting op toezicht?
Nee.
Hoe denkt u dat deze brief op de werkvloer is ontvangen? Deelt u de mening dat dit het werkplezier aantast en dientengevolge ook de kwaliteit van het werk? Wat gaat u hieraan doen?
De medewerkers zijn door het management actief geïnformeerd over de brief. Aangezien de aandacht voor mobiliteit binnen de Belastingdienst en de voorgenomen stappen met regelmaat in het eerste halfjaar 2010 aan de orde zijn geweest en ook in interne media een plaats kregen (bijvoorbeeld De Beeldkrant Belastingdienst), waren medewerkers in de meeste gevallen niet verrast. De reacties varieerden van onbegrip omdat er toch werk genoeg is, zorgen over behoud van werk en baan tot interesse om met mobiliteit aan de gang te gaan.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit van het werk door de verzending van de brieven is aangetast. Het management is zich goed bewust van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de medewerkers en heeft de opdracht gesprekken met hen over mobiliteit en toekomstige arbeid permanent te voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 16 september 2010?
De vragen zijn beantwoord voor het algemeen overleg over de Belastingdienst.
Onnodige pijn bij bevalling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat zwangere vrouwen in veel Nederlandse ziekenhuizen geen pijnbestrijding krijgen?1
In alle ziekenhuizen van Nederland kan men enigerlei vorm van pijnbestrijding gedurende de partus krijgen, volgens de Richtlijn medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de bevalling2, echter in een gering aantal ziekenhuizen is de 24-uurs beschikbaarheid van één soort pijnbestrijding, de epidurale analgesie, nog niet gewaarborgd, met name in de nachtelijke uren.
Maar ook in die klinieken beschikt men dan op die momenten over andere opties voor pijnbestrijding.
Is het waar dat er sinds twee jaar een richtlijn bestaat waarin pijnbestrijding bij bevalling 24 uur per dag wordt gegarandeerd?
Nee, deze hierboven reeds genoemde Richtlijn doet aanbevelingen voor het verlenen van medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de baring, maar garandeert deze niet.
Is het waar dat 15 ziekenhuizen zich niet aan de richtlijn houden en vrouwen in deze ziekenhuizen alleen tussen 9.00 en 17.00 uur pijnbestrijding kunnen krijgen? Welke ziekenhuizen houden zich niet aan deze richtlijn en waarom doen zij dat niet?
Nee, dit is niet waar: alle ziekenhuizen bieden te allen tijde enige vorm van pijnbestrijding zoals genoemd in de richtlijn aan.
Waar U echter op doelt is dat niet alle ziekenhuizen 24 uur per etmaal genoemde epidurale analgesie kunnen bieden.
De laatste jaren is er een toename in het gebruik van pijnbestrijding gedurende de partus, zowel medicamenteus als epiduraal, in steeds meer ziekenhuizen.
In 2010 is er nog maar één kliniek waar helemaal geen epidurale analgesie (EA) tijdens de partus geboden wordt. In 7 klinieken is er alleen beschikbaarheid van EA overdag en/of tot 23 uur. In 49 perifere ziekenhuizen en de 8 academische is EA 7x24 uur beschikbaar. In een aantal andere klinieken, 29, zijn nachtelijke epiduralen met enige beperking mogelijk.3
Deels komt dit doordat men kiest voor alternatieve vormen van pijnbestrijding maar vaak liggen er logistieke verschillen tussen de ziekenhuizen onderling aan ten grondslag.
Met name in de kleinere ziekenhuizen is het aantal anesthesiologen niet groot genoeg om nachtelijke inzet te institutionaliseren; zij hebben een oproepdienst voor spoedgevallen, naast hun reguliere werk overdag.
Daarnaast kan men al bezig zijn met een spoedoperatie.
Deelt u de mening dat de richtlijn niet voor niets voorziet in pijnbestrijding bij bevalling en dat de ziekenhuizen zich hieraan moeten houden?
Ik ben van mening dat vrouwen op basis van goede informatie moeten kunnen kiezen of zij thuis of in het ziekenhuis bevallen en indien zij kiezen voor een ziekenhuis, ook in welk ziekenhuis zij zich dan laten begeleiden. Informatie over de pijnstilling die een ziekenhuis conform de richtlijn kan bieden, is daarvoor nodig. Op dit moment kunt u deze informatie vinden op de website van Kind en Ziekenhuis.4
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat vrouwen in alle ziekenhuizen conform de richtlijn worden behandeld en dientengevolge 24 uur per dag de mogelijkheid van pijnbestrijding bij de bevalling kunnen krijgen?
Het is aan de ziekenhuizen om transparant te zijn over de zorg die zij kunnen bieden en het is eveneens aan de ziekenhuizen om die zorg zo veel mogelijk overeenkomstig de richtlijnen te doen plaatsvinden. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
In de uitvraag van de ZiZO indicatorenset ziekenhuizen5 is het hebben van een transmuraal schriftelijk multidisciplinair protocol «medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de baring» een prestatie-indicator die in 2010 is uitgevraagd over 2009. Het grootste deel van de 86 ziekenhuislocaties die gegevens hebben aangeleverd (72%) maakt gebruik van een transmuraal multidisciplinair protocol Medicamenteuze pijnbehandeling tijdens de bevalling. Betreft de indicator epidurale pijnstilling is in het overgrote deel van deze 84 ziekenhuislocaties (98%) de mogelijkheid geboden wordt om zonder beperkingen 24 uur per etmaal, 7 dagen in de week epidurale of CSE pijnstilling te krijgen.
Problemen met huurtoeslag bij straatnaamwijzigingen |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het u bekend dat ongeveer twintig huishoudens uit Vlaardingen in problemen zijn gekomen vanwege een straatnaamwijziging nu de adressen die eerder bekend stonden als «Afrol» gelegen zijn aan de «Gedempte Biersloot»?1
Ja.
Hoe kan het dat als gevolg van een straatnaamwijziging bewoners geen huurtoeslag meer krijgen en zelfs de toeslag over 2009 terug moeten betalen?
Voor het recht op de huurtoeslag is de inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administraties (GBA) van het huishouden op het woonadres bepalend. Het GBA-adres moet overeenkomen met de gegevens in de aanvraag. Wanneer in dit adres wijzigingen optreden moet een toeslagaanvrager dit aan de Belastingdienst/Toeslagen melden. Op basis van deze gegevens wordt immers de huurtoeslag toegekend.
De Belastingdienst/Toeslagen voert periodiek administratieve controles uit op de juiste inschrijving. Bij deze controle is een straatnaamwijziging niet te onderscheiden van een verhuizing. In dit geval betreft het zowel een wijziging van de straatnaam, het huisnummer, alsmede de postcode. Omdat het adres in de GBA-registratie als gevolg van een naamswijziging niet meer overeenkomt met de gegevens in de aanvraag, is de toeslag beëindigd en is er een terugvordering ontstaan vanaf het moment (in 2009) dat de gegevens niet meer overeenkomen. Deze controle is juist uitgevoerd.
Hoe snel gaat u dit probleem oplossen?
De Belastingdienst/Toeslagen heeft direct acties ingezet om de invorderingen stop te zetten. Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen contact opgenomen met de betreffende woningcorporatie en de gegevens van de belanghebbenden ontvangen. Deze gegevens zijn zo snel mogelijk verwerkt in een aangepast voorschot 2010 en, indien van toepassing, in een aangepaste definitieve toekenning 2009. De betrokken aanvragers ontvangen een nieuwe beschikking met een toekenning op het juiste adres. De betaling van de voorschotten is hervat.
Overigens is door de betrokken woningbouwcorporatie een overbruggingsregeling met de betrokken huurders overeengekomen om eventuele acute financiële problemen van huurders te voorkomen. De woningbouwcorporatie verlaagt de huurprijs voor de maand september (en indien van toepassing ook voor oktober) met de huurtoeslag.
Hoe gaat u dit soort problemen in de toekomst voorkomen?
Het is niet mogelijk om tijdens de administratieve controles een straatnaamwijziging te onderscheiden van een daadwerkelijke verhuizing. Wanneer de betrokken huurders dan wel de woningcorporatie een bericht van de straatnaamwijziging hadden gestuurd, hadden de problemen voorkomen kunnen worden. De Belastingdienst/Toeslagen zal gemeenten en verhuurders hierop attenderen.
Aanpassing van de casinoregels op St. Maarten |
|
Eric Lucassen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Government amends casino policy, licence for Caravanserai possible»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de integriteit van de nieuwe regering van Sint Maarten, ernstig is aangetast, door de plotselinge wijziging van de casinoregels, waardoor dit casino wel open kan gaan en waardoor personen, waarvan hardnekkige informatie zegt dat zij banden hebben met de georganiseerde misdaad, veel financieel voordeel hebben? Zo nee, waarom niet?
Het Bestuurscollege en de eilandsraad van Sint Maarten zijn op grond van de Eilandsregeling Nederlandse Antillen op veel terreinen autonoom in het nemen van besluiten binnen de grenzen van de wet. Wijziging van regelgeving en beleid valt onder de autonome bevoegdheid van het eilandgebied. Wijziging van het beleid op het gebied van casino vergunningenbeleid dus ook.
Ik constateer dat de eilandsraad van Sint Maarten heeft ingestemd met een aanpassing van casinoregels.
In het verleden heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen het besluit waarbij een vergunning is afgegeven vernietigd omdat de bewuste vergunning toen in strijd met vigerende regelgeving is afgegeven. In dit geval is er geen sprake van vergunningverlening, maar van het aanpassen van de regels c.q. het beleid.
Dit neemt niet weg dat het moment waarop dit besluit is genomen ook bij mij de nodige vragen heeft opgeroepen. Ik kan u dan ook toezeggen dat ik de heer Marlin zal vragen een toelichting te geven op de achterliggende motieven om de casinoregels op Sint Maarten te wijzigen.
Het strekt niet tot mijn bevoegdheid het Nederlands Antilliaanse openbaar ministerie opdracht te geven tot het instellen van onderzoeken. Indien mij informatie bereikt die aanleiding geeft tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, zal ik dat melden bij de procureur-generaal van het Nederlands Antilliaanse OM, zoals ik dat in het verleden ook heb gedaan. Vooralsnog heb ik die informatie niet.
Bent u bereid alles in het werk te stellen, het OM een onderzoek te laten verrichten naar mogelijke corruptie van bestuurders, in het bijzonder naar commissioner Marlin, die dit mogelijk hebben gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit initiëren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze zaak toont dat Sint Maarten absoluut niet het integriteitsniveau heeft, om een aparte status te kunnen verwerven? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de ijskappen minder hard smelten |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «IJskappen op Groenland en West-Antartica smelten lang niet zo hard als gedacht.»?1
Ja.
Hoe staat u tegenover het feit dat de TU Delft de aardkorstmetingen wel heeft meegenomen in haar berekeningen, terwijl onderzoekers uit het klimaatalarmistenkamp dat niet gedaan hebben en wel belastinggeld hebben ontvangen voor hun onvolledige wetenschap?
Het is eigen aan de wetenschap dat deze steeds nieuwe methodes ontwikkelt om de wereld om ons heen beter te begrijpen. Er zijn vele studies waarin aardkostmetingen afkomstig van dezelfde satellieten worden meegenomen. Het nieuwe aan deze studie van de TU Delft is dat de satellietmetingen gecombineerd zijn met GPS metingen om de twee signalen (bodemopheffing en ijsverlies) van elkaar te scheiden. Deze nieuwe methode staat nog in de kinderschoenen en is nog niet heel nauwkeurig. De auteurs pleiten daarom zelf voor nader onderzoek naar hun methode.
Hoe kan het dat aardkorstmetingen in eerdere onderzoeken niet werden meegenomen?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Wilt u bewerkstelligen dat de uitslag van het onderzoek wordt overgenomen en dat voortaan aardkorstmetingen in nieuw onderzoek wordt meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording van vraag 2.
Het rapport van de AFM met bevindingen kwaliteit accountantscontrole en kwaliteitsbewaking |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de AFM1, waarin gewezen wordt op de noodzaak tot fundamentele verbeteringen bij accountantscontroles?
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de AFM dat er sinds het onderzoek van vorig jaar weliswaar sprake is van verbetering, maar dat die nog onvoldoende is? Wat zijn daarvan de achterliggende oorzaken? Vindt u de snelheid van verbetering hoog genoeg, mede gezien het grote belang van kwaliteit van controle?
Na een reeks boekhoudschandalen aan het eind van de vorige eeuw is in 2006, mede gelet op het grote belang van het objectieve oordeel van de accountant en de waarde die in het maatschappelijk verkeer daaraan wordt toegekend, de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) in werking getreden. Accountantsorganisaties die wettelijk controles verrichten dienen op grond van de Wta te beschikken over een door de AFM verleende vergunning en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen.
In het eerste toezichtjaar gaf de AFM prioriteit aan het behandelen van vergunningaanvragen van accountantsorganisaties voor het verrichten van wettelijke controles bij beursgenoteerde ondernemingen, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, de zogenaamde OOB’s (Organisaties van Openbaar Belang). Het daaropvolgende jaar heeft de AFM zich toegelegd op het verlenen van vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij middelgrote en grote ondernemingen (niet-OOB vergunningen). Na het afronden van het vergunningverleningsproces eind september 2008 heeft de AFM zich voortvarend toegelegd op het uitvoeren van het doorlopend toezicht.
De onderzochte Big 4- kantoren beschikken sinds eind september 2007 over een vergunning. Bij het verlenen hiervan heeft de AFM geconstateerd dat deze kantoren in opzet voldeden aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen. Hierbij heeft zij de werking van het noodzakelijke systeem van kwaliteitsbeheersing op hoofdlijnen getoetst aan de hand van een beperkt aantal accountantscontroles. De nadruk tijdens het daaropvolgende doorlopende toezicht ligt op de werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing in de praktijk.
De door de AFM gesignaleerde problemen hebben vooral te maken met het door externe accountants onvoldoende verkrijgen van controle-informatie en het onvoldoende waarborgen van de interne kwaliteitscontrole. De AFM stelt in onderhavig rapport vast dat betrokken kantoren in vergelijking met de onderzoeken die in 2008 zijn uitgevoerd vorderingen hebben gemaakt en stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat kantoren de nodige maatregelen nemen tot het wegnemen van de geconstateerde tekortkomingen. De AFM zal hiertoe waar nodig tot haar beschikking staande formele handhavingsmaatregelen inzetten jegens betrokken kantoren.
Met de door de AFM uitgevoerde onderzoeken wordt invulling gegeven aan wat met de Wta werd beoogd, namelijk onafhankelijk publiek toezicht op de naleving van aan accountantsorganisaties en accountants voor het verrichten van wettelijke contoles gestelde regels. Ik heb er vertrouwen in dat de AFM deze onafhankelijke toezichtsfunctie op een goede manier vervult.
Is het waar dat een deel van de geconstateerde problemen voortkomt uit verschil in interpretatie van (vaak recente) regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de genomen steekproef van de AFM groot genoeg is voor algemene uitspraken, aangezien er slechts een beperkt aantal dossiers onderzocht is? Zo nee, deelt u de mening dat een groot en representatief onderzoek nodig is om wel algemene uitspraken te kunnen doen?
De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties. De AFM ziet het als goed gebruik om publiekelijk te rapporteren over door haar uitgevoerd onderzoek. Het is aan het oordeel van de AFM om, rekening houdend met de voor haar als toezichthouder geldende geheimhoudingsplicht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te bepalen op welke wijze zij invulling geeft aan deze rapportages.
Is het beperkte menskracht die ertoe geleid heeft dat de AFM zich heeft geconcentreerd op de «big four»?
De AFM houdt toezicht op alle accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten. Hierbij richt de AFM zich vooral op OOB’s. Bij het toezicht op accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij andere ondernemingen dan OOB’s steunt de AFM op basis van een samenwerkingsconvenant voor een deel op de werkzaamheden van de SRA (Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten).
De Big-4 kantoren hebben een aandeel van circa 80 procent van de totale omzet wettelijke controles in Nederland. Zij verrichten circa 60 procent van het aantal wettelijke controles in Nederland en ruim 90 procent van het aantal wettelijke controles bij OOB’s. De reikwijdte van onderhavig onderzoek moet in dit licht worden bezien.
Wat zeggen de resultaten van dit onderzoek over de geleverde kwaliteit van kleine kantoren? Vindt u het wenselijk dat ook de kwaliteit van kleine kantoren steekproefsgewijs onderzocht wordt?
In het kader van onderhavig onderzoek is de kwaliteit van accountantscontroles bij de Big 4-kantoren onder de loep genomen. De resultaten van onderhavig onderzoek zeggen niets over de kwaliteit van kleine kantoren.
De AFM houdt toezicht op alle accountantsorganisaties (groot en klein) die wettelijke controles verrichten. Bij accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij OOB’s, onderzoekt de AFM minimaal één keer in de drie jaar of een organisatie voldoet aan de normen van de Wta. Bij accountantsorganisaties die uitsluitend wettelijke controles verrichten bij niet-OOB’s onderzoekt de AFM minimaal één keer in de zes jaar of nog aan de normen van de Wta wordt voldaan. Naast deze reguliere controles voert de AFM incidenten- en themaonderzoeken uit. Zo heeft de AFM in de periode waarin onderhavig onderzoek plaatsvond bij meerdere Big-4 kantoren een zevental incidentenonderzoeken uitgevoerd.
Zijn er gevallen bekend waarin een accountantsverklaring onterecht is afgegeven? Welke structurele maatregelen worden genomen om de onzekerheid over onterecht afgegeven accountantsverklaringen weg te nemen, zodat de Nederlandse kapitaalmarkt weer op de accountantsverklaringen kan vertrouwen?
Effectenuitgevende instellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een goede financiële verslaggeving. Een goede accountantscontrole is de verantwoordelijkheid van de accountant en de accountantsorganisatie. De AFM heeft in het kader van onderhavig Wta-onderzoek bij een aantal controles vastgesteld dat accountants onvoldoende zekerheid hebben verkregen om de afgegeven accountantsverklaring te kunnen onderbouwen. Hiermee is niet gezegd dat de jaarrekeningen geen getrouw beeld geven van het vermogen en resultaat van betreffende ondernemingen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Daarom is het van groot belang dat die gebruikers erop kunnen vertrouwen dat de financiële verslaggeving een getrouw beeld geeft van de financiële situatie en prestaties van een onderneming. Naast de Wta is op 1 januari 2007 de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) in werking getreden.
De AFM oefent op grond van de Wtfv actief toezicht uit op de juiste toepassing van de financiële verslaggevingsvoorschriften door effectenuitgevende instellingen. De AFM kan in actie komen zodra zij op grond van openbare feiten of omstandigheden redenen heeft voor twijfel of de financiële verslaggeving, of een onderdeel daarvan, van een effectenuitgevende voldoet aan de hiervoor gestelde wettelijke voorschriften. Gegevens die door de inzet van toezichtbevoegdheden uit hoofde van andere wettelijke taken zijn verkregen kunnen niet worden gebruikt, tenzij deze op enigerlei wijze in de openbaarheid zijn gekomen. Hieruit volgt dat de AFM niet automatisch onderzoek doet naar jaarrekeningen waarbij tekortkomingen in de accountantscontrole zijn vastgesteld.
De werking van de Wtfv wordt thans geëvalueerd. Bij de uitvoering van de evaluatie zal moeten worden vastgesteld of en in hoeverre het functioneren van de AFM bij de uitvoering van de Wtfv op een doeltreffende en doelmatige wijze heeft plaatsgevonden. Naar verwachting zal ik uw kamer eind dit jaar kunnen berichten over de uitkomsten van dit onderzoek en mogelijke aanbevelingen doen tot aanpassing van deze wet.
Wat is de materiële impact van deze onderzoeksresultaten? Betreft het met name de controleprocessen of is er ook serieuze twijfel over de vastgestelde waarde van bedrijven? Met andere woorden: zou de inhoud van het jaarverslag wijzigen als de controles wel voldoen aan de kwaliteitseisen die daaraan gesteld worden? Zo ja, wat is uw beleidsmatige reactie daarop? Zo nee, wegen de kosten van processen dan wel op tegen de meerwaarde? Is er risico dat dit soort processen leidt tot juridisering van controle, momenteel groeien de juridische afdelingen immers het hardst bij de kantoren? Moet het niet primair om de materiële impact gaan in plaats van om de processen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het maatschappelijke belang van het vroegtijdig naar buiten brengen van dit rapport met de daarbij gebruikte toon? Was het niet beter geweest eerst de interne discussies met de «big four» af te ronden en conclusies – gezien de beperkte steekproef – voorzichtiger te formuleren in combinatie met een aankondiging van nader onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Is de huidige anonimiteit redelijk, gezien het feit dat de conclusies nogal verschillen tussen de verschillende kantoren? Kan niet beter het Engelse systeem gehanteerd worden, waarbij de AFM de bevoegdheid krijgt de namen van de betreffende organisaties bekend te maken, zodat meer recht gedaan wordt aan verschillende posities?
De AFM is bij het uitoefenen van haar toezicht gehouden aan de op haar als toezichthouder rustende geheimhoudingsplicht. De AFM kan in afwijking hiervan, teneinde de naleving van de Wta te bevorderen, feiten ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of bestuurlijke boete is opgelegd ter openbare kennis brengen. Het publiceren van namen van organisaties gebeurt enkel in het kader van individuele handhavingsprocedures, en niet in het kader van rapporten met algemene bevindingen als het onderhavige.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusies van de AFM dat er een fundamentele gedragsverandering nodig is om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren? Zijn de maatregelen die de AFM neemt afdoende om de geconstateerde problematiek weg te nemen?
Het onafhankelijk toezicht van de AFM op het werk van accountants is in 2006 met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) geïntroduceerd. Ik heb er vertrouwen in dat de AFM deze onafhankelijke toezichtsfunctie op een goede manier vervult. Ik heb begrepen dat bij accountantskantoren waar in het kader van onderhavig onderzoek tekortkomingen zijn geconstateerd de nodige maatregelen tot verbetering zijn genomen. De AFM zal nauwlettend blijven volgen of dit inderdaad tot voldoende verbetering leidt en maakt waar nodig gebruik van de tot haar ter beschikking staande formele handhavingsmiddelen.
Ik zal het verdere onderzoek dat de AFM heeft aangekondigd met belangstelling volgen. Het belang van een breed gedragen maatschappelijk vertrouwen in het werk van accountants staat buiten kijf. Dit is uiteindelijk ook in het belang van de beroepsgroep zelf.
Het waterkrachtproject Borgharen |
|
Paulus Jansen , Diederik Samsom (PvdA), Helma Neppérus (VVD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de minister van Verkeer en Waterstaat deze maand te kennen heeft gegeven voornemens te zijn om een vergunning in het kader van de Waterwet te verlenen voor de bouw en het behoud van een waterkrachtcentrale in de Maas bij de stuw van Borgharen (in de gemeente Maastricht) en dat daarvoor inmiddels de ontwerp waterwetvergunning op 7 augustus jl. ter inzage is gelegd?
Ja.
Hoe beoordeelt u het waterkrachtproject Borgharen binnen de criteria van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) (o.a. kosteneffectiviteit)?
De criteria die ik hanteer in de SDE zijn kosteneffectiviteit, potentie en mogelijke kostendaling. Waterkracht, zoals dat is opgenomen in de SDE, is een kosteneffectieve optie van duurzame energie. De potentie in Nederland is echter beperkt vanwege het geringe aantal rivieren met voldoende verval. Daardoor is er weinig ruimte voor mogelijke kostendaling. Omdat de categorie waterkracht echter al redelijk goedkoop is, is mogelijke kostendaling van minder belang. Het waterkrachtproject Borgharen voldoet aan de criteria van de waterkrachtcategorie in de SDE. Bovendien is de potentie van dit specifieke project aanzienlijk met een geplande grootte van 11 MW. Ik verwelkom een eventuele aanvraag voor SDE-subsidie voor het project, ter invulling van de Europees verplichte doelstelling voor duurzame energie.
Wat is de stand van zaken omtrent het waterkrachtproject Borgharen? Ligt het project op schema, met name met betrekking tot de benodigde vergunningen om voor de sluitingstermijn van de huidige SDE-regeling, een SDE-aanvraag voor dit project te kunnen indienen? Zo niet, wat is daarvan de oorzaak?
Het project in Borgharen is al geruime tijd bezig met de voorbereidingen voor het aanvragen van SDE-subsidie. Inmiddels ligt de ontwerp-watervergunning ter inzage. Om SDE te kunnen aanvragen, zijn echter ook de milieuvergunning en de bouwvergunning nodig. Voordat de bouwvergunning kan worden afgegeven, is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Hieraan wordt door de bevoegde instanties hard gewerkt. De wettelijk termijnen dienen echter in acht genomen te worden. Ik krijg signalen dat de waterkrachtcentrale Borgharen pas in de loop van november klaar is om een SDE-aanvraag in te dienen. De sluitingsdatum van de SDE is op 1 november. De kans is daarom aanwezig dat het project niet in staat is om in de ronde van 2010 een SDE-aanvraag in te dienen.
Verwacht u van de initiatiefnemers van het waterkrachtproject Borgharen nog een SDE-aanvraag voor de waterkrachtcentrale Borgharen in 2010? Kunt u op enige wijze een dergelijke aanvraag bevorderen dan wel faciliteren? Zou u bijvoorbeeld bereid zijn om de sluitingstermijn van de indiening van aanvragen voor de SDE-regeling Waterkracht tot eind van dit jaar te verlengen, om zo het project nog voor de huidige regeling in aanmerking te laten komen en daarmee de realisatie van het project zeker te stellen?
Indien de waterkrachtcentrale pas na de sluitingsdatum van de SDE op 1 november over de benodigde vergunningen kan beschikken, dan is verlenging van de aanvraagperiode voor de categorie waterkracht tot het eind van dit jaar een optie. Ik interpreteer deze vragen van een meerderheid van uw Kamer als een verzoek daartoe, in lijn met hetgeen wij hebben gewisseld over de categorie waterkracht tijdens het AO diverse energieonderwerpen d.d. 11 mei 2010. Daarom ben ik bereid om de sluitingsdatum voor de categorie waterkracht te verschuiven van 1 november 2010 naar 31 december 2010, indien vast komt te staan dat meer tijd nodig is om de vergunningen rond te krijgen.
De eenhoksraces met duiven |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dierenbescherming tegen eenhoksrace Uden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van de Dierenbescherming dat 275 van de 425 duiven zijn omgekomen of verdwaald tijdens een recentelijk gehouden eenhoksrace die plaatsvond onder auspiciën van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (NPO)?
Ik kan niet beoordelen of de berekening over uitval bij deze kleinere eenhoksrace juist is.
Welke afspraken hebt u, gelet op uw eerdere toezegging2, tot nu toe met de NPO gemaakt om de sterfte onder duiven tijdens deze races te beperken? Hoe verklaart u de enorme verliezen in het licht van de gemaakte afspraken?
In het overleg met de NPO over de hoge uitval tijdens de grote eenhoksraces, gaf de NPO aan dat ook zij zich zorgen maakt. De NPO zou de informatie over grote eenhoksraces van hun website verwijderen en dat is inmiddels gebeurd.
Tevens heeft de NPO toegezegd op hun website actief afstand te nemen van de grote eenhoksraces. Dat is nog niet gebeurd. Ik vind het te vroeg om hieraan conclusies te verbinden. Over kleine eenhoksraces zijn geen afspraken gemaakt.
Hoe beoordeelt u de handelswijze van de NPO, die in juli van dit jaar nog heeft verklaard afstand te nemen van de eenhoksraces?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te aanvaarden dat afspraken over het beperken van de dood van duiven bij eenhoksraces niet werken en dat een verbod op meerdaagse wedstrijdvluchten nodig is om het welzijn van duiven te beschermen?
Nee. Ik streef ernaar om met de NPO afspraken te maken die de uitval van duiven verminderen en ik zal de NPO wijzen op de gemaakte afspraak inzake de grote eenhoksrace.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat de postzegel duurder wordt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen die een gewone brief willen versturen vanaf 1 januari a.s. 5% meer voor hun postzegel moeten gaan betalen?1 Hoe kan het dat de prijs van postzegels nu alweer omhoog gaat, terwijl juist per 1 april 2009 de postmarkt volledig is vrijgegeven?
Voor consumentenpost geldt dat de huidige prijsstijging overeenkomt met de gemiddelde prijsstijging van alle consumentenprijzen, waardoor deze ook als redelijk te kenmerken is. De prijs van de postzegel voor een brief is van 2007 tot en met 2010 ongewijzigd gebleven. De verhoging van 4,5% die zal plaatsvinden, past binnen het tariefbeheersingssysteem dat als onderdeel van de Postwet 2009 is vastgesteld en waarbij de tarieven gemiddeld genomen niet meer mogen stijgen dan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex toestaat. OPTA ziet hierop toe en heeft geconstateerd dat de voorgenomen tariefswijziging voldoet aan de wettelijke eisen. Genoemd systeem is in het leven geroepen om er voor te zorgen dat de tarieven betaalbaar blijven.
De door u gesignaleerde problemen verschillen sterk van aard en oorsprong en zijn zeker niet (enkel) op te hangen aan de openstelling van de postmarkt. Verantwoordelijke partijen, waaronder TNT en dit kabinet, werken aan oplossingen. De openstelling van de postmarkt heeft, zoals aangegeven bij de totstandkoming van de Postwet 2009, vooral effect op de tarieven voor de zakelijke markt, omdat de concurrentie zich op deze markt concentreert.
De openstelling van de postmarkt heeft in de praktijk voor 92% betrekking op zakelijke post. Hier is de laatste tijd duidelijk sprake van een neerwaarts effect op de prijsstelling.
Zoals ik ook in het AO van 29 juni jl. heb aangegeven sta ik nog steeds achter de openstelling van de postmarkt.
Deelt u de mening dat deze prijsverhoging het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de post is mislukt, na de eerdere berichten over werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Een nieuwe reeks misstanden in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ouderen in zorgcentrum Loevestein te Den Haag zeker een jaar lang onder erbarmelijke omstandigheden hebben geleefd?1
Ik vind dit erg triest. Juist deze groep kwetsbare ouderen moet erop kunnen vertrouwen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Wat is de oorzaak hiervan?
Ik heb van de IGZ begrepen dat hieraan ten grondslag lag dat de instelling te kampen heeft gehad met een probleem in de dagelijkse aansturing op de werkvloer waardoor er geen goede voorbeeldfunctie aanwezig is, evenals het ontbreken van de continue aanwezigheid van een multi-disciplinair team. Inmiddels heeft de zorginstelling een nieuwe teamleider aangesteld.
Hoeveel meldingen over deze zorginstelling heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg de afgelopen 5 jaar ontvangen? Welke actie is vervolgens op deze meldingen ondernomen?
Er zijn tussen november 2006 en heden 4 meldingen ontvangen over Loevestein.
Waarom heeft u op eerdere vragen van de SP-fractie geantwoord dat u overweegt om slechts de mogelijkheid tot bewindvoering te scheppen indien de instelling failliet dreigt te gaan en niet wanneer de kwaliteit ernstig onder de maat is? Hoe zijn kwetsbare ouderen bij instellingen als Loevestein hierbij gebaat? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Primair is de Raad van Bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor het leveren van zorg, voor de continuïteit en de kwaliteit daarvan. De IGZ heeft de taak om toezicht te houden op de kwaliteit van zorg die in instellingen geleverd wordt. Naar mijn mening is de IGZ voldoende toegerust. De IGZ heeft voldoende instrumenten om bestuurders aan te spreken en te bewerkstelligen dat zij maatregelen nemen als de kwaliteit onvoldoende is. Bewindvoerderschap vind ik niet nodig, omdat de IGZ bij voortdurende slechte kwaliteit verscherpt toezicht kan instellen.
Omdat ik het belangrijk vind dat cliënten niet verstoken blijven van zorg bij ernstige financiële problemen van een instelling en een (dreigend) faillissement, heb ik u – in eerdere antwoorden op kamervragen (vergaderjaar 2009–2010, nr. 3051) – toegezegd dat ik wil uitzoeken welke mogelijkheden er zijn om in ieder geval de continuïteit van die zorg te garanderen. Het aanstellen van een bewindvoerder is een van de mogelijkheden die ik, alhoewel het een zwaar middel is en er nogal wat haken en ogen aan kleven, serieus zal onderzoeken. Daarbij moeten er antwoorden komen op vragen als: waar vinden we bewindvoerders, wie stelt een bewindvoerder aan, hoe wordt dit gefinancierd, hoe moet het juridisch geregeld worden, hoe weten we of de aan te stellen bewindvoerder in staat is om de instelling weer op poten te krijgen. En mocht dat op financieel gebied nog te realiseren zijn, hoe weten we dat hij/zij dat ook kan op het gebied van kwalitatief goede zorg. Kortom, allerlei vragen die beantwoord moeten worden voordat er daadwerkelijk kan worden overgegaan tot het invoeren van bewindvoerderschap in de zorg.
Bent u van mening dat de recente reeks misstanden in de ouderenzorg niet berust op incidenten, maar een structureel beeld van de situatie in Nederland geven? Zo nee, hoe verklaart u de grote stroom reacties zoals die zijn binnengekomen bij Een Vandaag en Nu91?3
Het baart mij zorgen dat instellingen regelmatig te kampen hebben met een personeelstekort waardoor de werkdruk voor de medewerkers toeneemt, de kans op fouten toeneemt en de kwaliteit van zorg afneemt, zoals de incidenten waar u naar verwijst laten zien. Dit wordt nog versterkt in vakantieperiodes -zoals ook blijkt uit de uitzending van Een Vandaag- wanneer de bezetting minimaal is. Ik betreur het dat de meest basale onderdelen van de zorg hierdoor in het gedrang komen. Tegelijkertijd is dit gelukkig geen beeld dat de inspanningen van de hele sector dekt. De kwaliteitsmeting van de zorginhoudelijke indicatoren verantwoorde zorg geven een goed beeld van de stand van de kwaliteit in de sector verpleging en verzorging en laat zien dat de uitkomsten van de zorg licht verbeteren.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de stelling dat naar de wc geholpen worden, even naar buiten gaan en een praatje maken voor de meeste ouderen in Nederland een onbereikbare luxe is geworden?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw antwoord op de vraag «Hoe erg moet het worden, voordat er iets verbetert?»3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de recente korting van 91 miljoen euro op de verpleeg- en verzorgingshuizen bevorderlijk is voor de kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De door u aangehaalde 91 miljoen euro is een korting op de contracteerruimte 2010 waarmee een overschrijding van de geraamde groei van de intramurale capaciteit in 2008 gecompenseerd wordt. Echter voor 2010 is er voor de totale AWBZ-uitgaven een groeiruimte van 620 miljoen euro beschikbaar; hiervan is 385 miljoen euro gereserveerd ter dekking van verschillende uitgaven (zoals geraamde groei pgb, extra zorgkosten zwaardere zorg en extramurale zorg in nieuwe Fokuswoningen). Er resteert een bedrag van 235 miljoen euro om extra productieafspraken te maken. Per saldo is er dus geen sprake van minder AWBZ-middelen maar van meer.
Deelt u de mening dat verdere bezuinigingen op de zorg voor kwetsbare mensen uitgesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat u dit gaat meemaken als bewindspersoon; nu en in de nabije toekomst?
Kortheidshalve verwijs ik u voor toekomstplannen voor de gezondheidszorg naar de begroting van VWS die met Prinsjesdag beschikbaar is gekomen.
Welk advies heeft u voor bewoners en andere betrokkenen die te maken krijgen met misstanden in de zorg? Waar kunnen zij terecht?
Ik raad bewoners aan om in geval van mogelijke misstanden, maar ook met vragen over de zorg, altijd in gesprek te gaan met het zorgpersoneel, de eigen verzorgende (EVV’er) en/of de locatiemanager of bestuurder. Mocht dit niet leiden tot verbeteringen of oplossingen, dan is er altijd een cliëntenraad die benaderd kan worden of kunnen klachten worden ingediend bij de klachtencommissie van de zorginstelling. Ingeval van misstanden of van structurele tekortkomingen in de zorg, kunnen betrokkenen deze melden bij de IGZ.
Bent u bereid, naast het meldpunt gehandicaptenzorg, ook een speciaal meldpunt voor ouderenzorg te openen bij de Inspectie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat het meldpunt ouderenzorg van start?5
De IGZ is geen klachtenbehandelinginstantie of landelijke beroepsorganisatie voor klachten. De IGZ heeft als opdracht om meldingen over calamiteiten of structurele tekorten in de zorg te onderzoeken. Met ingang van 1 september 2010 is bij de IGZ een tijdelijk meldpunt gehandicaptenzorg ingesteld. De ervaringen met dit meldpunt wil ik eerst bezien alvorens al dan niette besluiten om een meldpunt voor klachten over de ouderenzorg in te stellen.
Wet openbaarheid van bestuur en de Vereniging Nederlandse Gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Arnhem met betrekking tot de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat uit deze uitspraak blijkt dat de VNG niet een belangenbehartiger is zoals elke andere? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de rechtbank Arnhem richt zich op de vraag of de VNG aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan. De conclusie van de rechtbank is dat de VNG niet aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan. Daarmee is de Wet openbaarheid van bestuur niet van toepassing op de VNG. Ik deel de conclusie van de rechtbank dat de VNG niet voldoet aan de definitie van bestuursorgaan in artikel 1:1, eerste lid, onderdelen a of b, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verwijst in haar overwegingen onder meer naar de statuten van de VNG waarin staat dat de VNG een vereniging is die onder andere tot doel heeft het behartigen van de belangen van haar leden. In die zin verschilt de VNG niet van andere verenigingen die optreden als belangenbehartiger voor hun leden. Een verschil met andere belangenbehartigers is dat de leden van de VNG overheidsorganen zijn. In gesprekken met het Rijk fungeert de VNG als vertegenwoordiger van de gemeenten.
Is het waar dat de VNG actief deelneemt aan diverse ambtelijke overleggen, die niet open staan voor andere belangenorganisaties? Kunt u een overzicht geven van alle ambtelijke overleggen bij de rijksoverheid waar de VNG aan deelneemt?
Conform afspraken met de decentrale overheden zoals onder meer vast gelegd in de Code Interbestuurlijke verhoudingen, voert het Rijk geregeld ambtelijk en bestuurlijk overleg met de VNG en neemt de VNG met regelmaat deel aan samenwerkingsprojecten tussen de verschillende ministeries waar sprake is van de vorming van beleid. In een aantal gevallen wordt er ook met andere belangenorganisaties overleg gevoerd, zij het niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig of gezamenlijk. Er zijn ook projecten waarbij het Rijk alleen met de VNG samenwerkt. Het Rijk houdt geen register bij van alle ambtelijke en bestuurlijke contacten met de VNG, maar daarbij kunt u denken aan het samenwerkingsprogramma «In Actie met Burgers» ter bevordering van burgerparticipatie op lokaal niveau of de samenwerking om de lokale regeldruk met 25% te verminderen, de 10 belangrijkste knelpunten in dienstverlening weg te nemen en de invoering van e-overheidsbouwstenen te bevorderen.
Kunt u een overzicht geven van samenwerkingsprojecten tussen de verschillende ministeries en de VNG waar sprake is van het vormen of uitvoeren van beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) bestemd is voor de reconstructie van beleid, het volgen daarvan of het toetsen daarvan? Deelt u de opvatting dat na bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem een onwenselijke lacune in de wetgeving ontstaat, omdat de WOB niet langer lijkt toe te zien op alle documenten die beleid aangaan?
Met het oog op een goede en democratische bestuursvoering biedt de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een ieder de toegang tot in documenten neergelegde informatie over een bestuurlijke aangelegenheid, voor zover deze bij een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf berust (artikel 3 Wob). Een en ander onder de beperkingen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn aangegeven. Of op basis van die documenten een reconstructie van (de totstandkoming van) beleid mogelijk is, betwijfel ik. Het is geen expliciete doelstelling van de wet, hetgeen reeds volgt uit artikel 11 van de Wob, waarin persoonlijke beleidsopvattingen van de openbaarheid zijn uitgezonderd. Het volgen van beleid, het toetsen van beleid en het gebruiken van overheidsinformatie bij inspraak en andere vormen van beleidsbeïnvloeding is begrepen in «een goede en democratische bestuursvoering». In dat licht speelt bij de beoordeling van een verzoek het motief of het belang van een verzoeker geen rol.
Van een lacune zou sprake zijn, indien bij de VNG documenten zouden berusten, die niet berusten bij bestuursorganen, maar die voor de burger onmisbaar zijn bij het effectief uitoefenen van zijn rechten. Hiervan is mij niet gebleken.
Kunt u de Kamer informeren wat de status is van de inventarisatie voor wetgeving voor het ondertekenen van het Verdrag van Tromsø? Zo nee, waarom niet?
Eerder heb ik aan de Kamer gemeld dat een overzicht van de consequenties van implementatie van het Verdrag voor de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in voorbereiding is. U ontvangt het overzicht van de verschillen tussen het Verdrag en de Wob-wetgeving en -praktijk wanneer de regering een standpunt over de ondertekening heeft ingenomen (zie antwoorden op vragen 2010Z03246 d.d. 17 februari 2010).
Is het waar dat de VNG betrokken is bij een ambtelijke werkgroep die zich bezighoudt met aanpassingen van de Wet openbaarheid van bestuur, terwijl de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) het deelnemen aan die werkgroep is geweigerd? Kunt u dat toelichten?
Eerder heb ik aan de Kamer gemeld dat ik in gesprek ben met de VNG over eventuele wijziging van de Wob om misbruik van de Wob te voorkomen en de mogelijke ondertekening van het Verdrag van Tromsø (zie antwoorden op vragen 2010Z08361 d.d. 18 mei 2010). U refereert naar een werkgroep waaraan verschillende (vertegenwoordigers van) bestuursorganen deelnemen om te spreken over hun ervaringen met de afhandeling van Wob-verzoeken. Uiteraard ben ik ook geïnteresseerd in de ervaringen van de gebruikers van de Wob. Daarom is er apart overleg tussen mijn ambtenaren en de NVJ om te horen wat de ervaringen zijn van journalisten die regelmatig Wob-verzoeken indienen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VNG geen rechtspersoon krachtens publiek recht is gezien de activiteiten die zij ontplooit, en de rol die zij speelt in de beleidsontwikkeling op diverse terreinen?
De VNG neemt geen besluiten die de burgers binden of die anderszins rechten op verplichtingen jegens burgers met zich brengen. Anders gezegd, nu de VNG niet met openbaar gezag is bekleed, geen overheidstaak heeft, vergt de aard van de activiteiten van de VNG mijns inziens niet dat de VNG publiekrechtelijk zou moeten worden vormgegeven.
Is het waar dat uw ministerie regelmatig geld verstrekt voor het organiseren cursussen, bijeenkomsten, conferenties, etc. door de VNG? Zo ja, hoeveel geld is daarmee voor 2009 en 2010 gemoeid?
Het Ministerie van BZK verstrekt regelmatig geld aan de VNG, deels in het kader van aanbestedingen en deels in het kader van subsidies en/ of gezamenlijke activiteiten en programma's. Het organiseren van cursussen, bijeenkomsten en conferenties kan hier onderdeel van zijn. Regelmatig worden in programma’s concrete afspraken gemaakt over bijeenkomsten en conferenties en in sommige gevallen wordt daarvoor expliciet een gedeelte van de subsidie geoormerkt. In andere gevallen is er sprake van programma-afspraken op hoofdlijnen. Een compleet overzicht van vergoedingen voor cursussen, bijeenkomsten etc. is zodoende niet te geven. Als voorbeeld bied ik u inzicht in een tweetal substantiële programma's, waarvoor de VNG ten behoeve van de uitvoering een vergoeding heeft ontvangen (zie het antwoord op vraag 4):
Mede dankzij een initiatief vanuit de Tweede Kamer is in 2009 veel energie gestopt in de bevordering van burgerparticipatie op lokaal niveau (motie-Schinkelshoek en het amendement-Anker bij de BZK-begroting 2008). Dit had de vorm van een samenwerking tussen BZK en VNG in het programma «In actie met burgers!» waarin meer dan 100 gemeenten deelnamen in 17 proeftuinen en 12 experimenten. In de periode mei 2008-december 2009 is heeft BZK een bijdrage geleverd van € 1 345 360,–. Onderdeel van het programma waren twee landelijke leerconferenties die gezamenlijk € 112 421,– hebben gekost. De evaluatie van het programma is niet met de Tweede Kamer besproken omdat de brief over het actieprogramma burgerparticipatie (2009–2010, 30 184, nr. 29) controversieel is verklaard.
BZK heeft met de VNG in het kader van de bestuursakkoorden en uitvoeringsagenda een samenwerkingsverband met de departementen van Financiën, Economische Zaken om de lokale regeldruk met 25% te verminderen, de 10 belangrijkste knelpunten in dienstverlening weg te nemen en de invoering van e-overheidsbouwstenen te bevorderen. Wij informeerden u in de Brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23-04-2010 Eindrapportage Dienstverlening, regeldruk en informatiebeleid (29 362-166) over de voortgang van deze doelstellingen.
In het kader van deze samenwerking is voor 2009 een bijdrage van € 235 000 beschikbaar gesteld en in 2010 € 423 500 voor de uitvoering van het programma Minder regels Meer service en de aansluiting van 100 gemeenten op de nieuwe Algemene subsidieverordening. Voor het aansluiten van nog eens 25 gemeenten en de aansluiting op de Lokale Effecten Toets wordt een extra bijdrage van € 59 500,– gedaan in 2010 om de reikwijdte van deze instrumenten verder te vergroten.
Voor de periode 2009–2010 is aan de VNG de opdracht verstrekt voor een reeks e-awareness diners voor lokale bestuurders te organiseren. Deze reeks bijeenkomsten was erop gericht lokale bestuurders te informeren over landelijke ICT-ontwikkelingen en mogelijkheden van ICT/internet/mobiele systemen voor de eigen organisaties. De kosten voor deze bijeenkomsten bedroegen € 65 000 aan logistieke kosten en € 22 000 voor de organisatie daarvan.
Krijgt de VNG geld voor haar bijdrage aan het Nationaal Uitvoeringsprogramma (NUP)? Zo ja, hoeveel geld is dat?
Nee.
Is naar uw mening de Stichting ICTU ook een orgaan naar publiek recht en geen bestuursorgaan? Kunt u deze mening toelichten?
Nee. De stichting ICTU is geen (orgaan van) een krachtens publiek recht ingestelde rechtspersoon en is ook geen bestuursorgaan. De Stichting ICTU is een privaatrechtelijke stichting. De rechtspersoon «stichting» is per definitie een privaatrechtelijke rechtspersoon (zie Burgerlijk Wetboek Boek 2 titel 6). De Stichting ICTU kan daarom niet naar publiek recht zijn ingesteld. De Stichting ICTU is geen bestuursorgaan, omdat het geen onderdeel is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (zoals bijv. provincies en gemeenten) of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (zie artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a en b, Awb). De Stichting ICTU voert voorts geen wettelijke taken uit en is daarmee ook geen rechtspersoon met een Wettelijke taak (RWT) in de zin van de Comptabiliteitswet 2001.
Is het waar dat de gemeenten, en dus de belastingbetaler, opdraaien voor verliezen van de VNG?
De VNG is een vereniging. De leden (gemeenten) betalen contributie aan de vereniging. De financiële aansprakelijkheid is verder niet anders geregeld dan voor andere verenigingen.
De nulmeting Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Kent u het bericht dat de toezichthouder Agentschap Telecom constateert dat de technische implementatie van de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens rommelig verloopt?1
Ja.
Is het waar dat internetbedrijven, die wettelijk verplicht zijn om telecommunicatiegegevens te bewaren, niet aan de wettelijke bepalingen voldoen over vernietiging en beveiliging van de opgeslagen persoonlijke informatie? Zo ja, kan dit tot gevolg hebben dat persoonsgevoelige gegevens in verkeerde handen hunnen vallen en dat de wettelijke uiterste bewaartermijn van dergelijke gegevens overschreden wordt?
Over het algemeen voldoen internetbedrijven aan de wettelijke bepalingen voor beveiliging van de opgeslagen telecommunicatiegegevens. Blijkens de nulmeting voldeed op het moment van de nulmeting 88% van de onderzochte bedrijven ten minste aan de standaardbeveiliginsgeisen, zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet. Die bieden voldoende garanties dat persoonsgevoelige gegevens niet in verkeerde handen vallen. Daar waar bedrijven niet aan de eisen voldoen, ziet het Agentschap Telecom erop toe dat de betrokken Internet Service Providers (ISP’s) op het vereiste niveau komen.
Wat vindt u van de stelling dat deze problemen veroorzaakt zijn door de overheid, die pas bij de inwerkingtreding van de Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens technische specificaties formuleerde, waardoor internetbedrijven die uitvoering moeten geven aan de bewaarplicht te laat hun systemen op orde kunnen krijgen?
Mede gelet op het antwoord op de vorige vraag, onderschrijf ik deze stelling niet. De Wet bescherming persoonsgegevens geldt al sinds 2001. Sinds 2003 was eveneens het, inmiddels oude, Besluit Beveiliging Gegevens Aftappen Telecommunicatie al van kracht. Het beveiligen en beschermen van privacygevoelige gegevens is daarmee, samen met de door het bedrijfsleven zelf toegepaste geldende ISO-normen, al bestaande praktijk voor internetbedrijven.
Verder is van belang dat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de zorg bestond dat sommige internetbedrijven mogelijk voor onredelijke investeringen werden gesteld met de invoering van de wet en dat daarom aan de Eerste Kamer was toegezegd om de eerste periode enige coulance te betrachten. Deze coulanceperiode is inmiddels voorbij. Zo was de nulmeting onderdeel van deze coulanceperiode en hadden de internetbedrijven hiermee extra ruimte gekregen om aan de verplichtingen te voldoen.
Is het waar dat van de betrokken internetbedrijven een hoog beveiligingsniveau wordt vereist, terwijl sommige vertegenwoordigers van opsporingsdiensten dat niveau niet halen door privacyregels te negeren? Kunt u een precies overzicht geven van de incidenten waarbij overheidsdiensten de geldende privacyregels hebben geschonden?
Er zijn duidelijke procedures om te borgen dat overheidsfunctionarissen de juiste beveiligingsmaatregelen nemen in hun werkzaamheden. Tijdens het onderzoek hebben enkele aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten aangeven dat opsporingsdiensten de geldende regels incidenteel niet naleven bij het vragen van informatie. Ik heb echter geen aanwijzingen dat overheidsfunctionarissen structureel niet voldoen aan privacyregels. Ik beschik niet over het gevraagde overzicht.
Zie verder naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat uitvoering van de Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens moet worden opgeschort indien de privacy van onverdachte burgers niet volledig gegarandeerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De standaardbeveiliging is voldoende om te waarborgen dat persoonsgegevens niet in verkeerde handen vallen. De Wet Bewaarplicht heeft voorts juist gezorgd voor extra aandacht voor het beveiligen van gegevens. Daarbij is nu helder hoe lang bepaalde gegevens bewaard moeten worden en dat deze na ommekomst van de bewaartermijn binnen acht dagen moeten worden vernietigd. De in acht te nemen beveiligingsmaatregelen zijn ondermeer neergelegd in het Besluit Beveiliging Gegevens Telecommunicatie. In die zin is de regelgeving rond de bescherming van de persoonlijke levenssfeer derhalve aangescherpt, teneinde de privacy van de burger beter te beschermen.
Welke maatregelen treft u om de geconstateerde tekortkomingen zo snel mogelijk te verhelpen?
Het Agentschap Telecom continueert zijn sinds de inwerkingtreding van de Wet Bewaarplicht ingezette toezichthoudende werkzaamheden en zal daarbij onder meer gericht aandacht geven aan die bedrijven die in het geheel niet voldoen aan de eisen.
Verder is in de reguliere overlegvormen met de aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten is bij het OM aandacht gevraagd voor de wijze waarop politie en justitie thans uitvoering geven aan het interceptieproces. Daarbij is onder andere aandacht gevraagd voor de zorgvuldigheid van lastgevingen en de opslag van en toegang tot privacygevoelige gegevens aan de zijde van de opsporing.
Samen met de politie is het OM een eigen onderzoek gestart, waarin wordt geïnventariseerd op welke punten binnen het interceptieproces structurele problemen en/of verbeterpunten aanwezig zijn. De zorgvuldigheid van lastgevingen en de opslag van en toegang tot privacygevoelige gegevens die van aanbieders werden verkregen, hebben binnen het onderzoek de hoogste prioriteit.
Een uitspraak over de PVV door een politiechef |
|
Geert Wilders (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Twitterende politiechef op vingers getikt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een politiechef, die twittert dat de PVV fascistisch is, op staande voet ontslagen had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In een door mij opgevraagd ambtsbericht heeft de korpsbeheerder, als werkgever van betrokkene, mij terecht kenbaar gemaakt dat hij de uitlating onhandig en ongelukkig vindt en dat betrokkene, door hem op haar gedrag aangesproken, die conclusie heeft onderschreven. Een rechtspositionele maatregel als ontslag acht de korpsbeheerder echter in deze zaak disproportioneel. Hoewel ik in deze kwestie niet de werkgeversrol vervul, begrijp ik de overwegingen van de korpsbeheerder.
Waarom heeft de betreffende korpschef slechts een reprimande gekregen en is zij niet ontslagen?
De korpsbeheerder heeft de betreffende districtschef onmiddellijk aangesproken op haar gedrag waarbij direct en adequaat handelen voorop stond. Zie verder antwoord 2.
Bent u bereid alsnog te bevorderen dat betrokkene ontslagen wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding. Zie verder antwoord 2.
Snelheidsverhoging op het spoor |
|
Arie Slob (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Spoorbouwer weer beboet»?1
Ja.
Is het waar dat ERTMS2 op de spoorlijn Amsterdam-Utrecht nog steeds niet is opgeleverd zodat de proef met ERTMS en een hogere maximum snelheid van 160 km/uur hier nog steeds niet kan starten? Wat zijn de consequenties hiervan in relatie tot de reeds door de Europese Unie verstrekte subsidies?
Op de spoorlijn Amsterdam–Utrecht is ERTMS inderdaad nog niet opgeleverd. Dit heeft echter geen consequenties voor de proef met ERTMS en een hogere maximum snelheid van 160 km/uur op dit traject. De start van deze proef zal plaatsvinden zo gauw geschikt materieel hiervoor beschikbaar is. In mijn brief aan uw Kamer van 9 september 20093 heb ik u geïnformeerd dat NS verwacht dat treinen die op dit traject onder ERTMS 160 km/uur kunnen rijden op zijn vroegst in 2012 gereed zullen zijn en dat hier dan ook niet eerder 160 km/uur gereden kan worden. ProRail heeft mij inmiddels geïnformeerd dat de ingebruikname van ERTMS in de infrastructuur van dit traject zal plaatsvinden in december 2010, dus ruim voor de beschikbaarheid van de voor de proef benodigde treinen met ERTMS die 160 km/uur kunnen rijden.
Het feit dat ERTMS op dit traject nog niet is opgeleverd heeft geen consequenties voor de reeds door de Europese Unie verstrekte subsidies.
Herinnert u zich dat er, na herhaaldelijk eerder uitstel, met de leverancier de uiterste deadline van 1 juli 2010 voor het in bedrijf stellen van ERTMS was afgesproken? Is ook deze opleverdatum niet gehaald? Is het boetebeding in relatie tot deze afspraak inmiddels geëffectueerd? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen zijn denkbaar als deze leverancier ook eind dit jaar weer in gebreke blijft? Is reclamatie en inzet van een andere ERTMS-leverancier ook een optie?
In mijn brief van 9 september 2009 heb ik uw Kamer inderdaad geïnformeerd dat de aanleg van ERTMS op dit traject in de eerste helft van 2010 zal zijn afgerond. Zoals hierboven aangegeven heeft ProRail mij inmiddels geïnformeerd dat deze oplevering op basis van de huidige planning verschuift naar december 2010.
Over het boetebeding met de leverancier van het ERTMS-beveiligingssysteem heb ik u ook in mijn brief van 9 september 2009 geïnformeerd. Het boetebedrag bedroeg € 2,8 miljoen. Hiervan is € 1,9 miljoen omgezet in noodzakelijk extra werk en € 0,4 miljoen ontvangen. Nu de leverancier de deadline van 1 juli 2010 ook niet heeft gerealiseerd is deze door ProRail aangesproken voor de resterende € 0,5 miljoen. In aanvulling daarop heeft ProRail de leverancier bovendien aangesproken voor € 0,2 miljoen op basis van een door deze vertraging in werking getreden boeteclausule in een gerelateerd contract.
ProRail heeft inmiddels alle maatregelen getroffen die mogelijk zijn om de indienststelling eind 2010 te halen. Op dit moment zijn er geen nieuwe tegenvallers bij de leverancier bekend en gaat ProRail ervan uit dat oplevering eind 2010 wordt gerealiseerd.
Aansluiting van een installatie door een andere leverancier zou, afgezien van contractuele, onderhoudstechnische en financiële complicaties, pas na een nieuw op te starten ontwikkel-, test- en vrijgave-traject mogelijk zijn. Dit zou tot aanmerkelijke extra risico’s en verdere vertragingen leiden.
Is het waar dat de ICE-treinen op het traject Amsterdam-Utrecht-Arnhem-Duitsland reeds voorzien zijn van de ATBNG3-functie «ATBM+»?4 Zou het vanwege de directe beschikbaarheid en de lage infrastructuurkosten van deze oplossing alsnog overweging verdienen om de Intercity (IC)-sporen Bijlmer-Utrecht hiervan te voorzien, zodat – in plaats van op zijn vroegst medio 2012 – nog vóór het einde van dit jaar de ICE hier 160 km/u kan rijden? Bent u bereid ProRail te verzoeken om dit mogelijk te maken?
Ja, de ICE-treinen op het traject Amsterdam–Utrecht–Arnhem–Duitsland zijn uitgerust met de functie «ATBM+».
Inderdaad kan hiermee, na plaatsing van aan de beveiligingsinstallatie gekoppelde bakens in de infrastructuur, de maximum treinsnelheid verhoogd worden van 140 km/uur naar 160 km/uur. Ik heb uw Kamer over deze optie, ook wel «EURO ATBM+» genoemd, onder andere geïnformeerd in mijn brief van 9 september 2009. Ik heb daarin ook aangegeven dat ik aan NS een subsidie-aanbod heb gedaan om al haar InterCity-treinen met dit systeem uit te rusten, zodat zij niet alleen op het traject Amsterdam–Utrecht, maar ook op de trajecten Den Haag–Schiphol, Weesp–Lelystad en Boxtel–Eindhoven de maximum treinsnelheid kan verhogen naar 160 km/uur. Zoals destijds aangegeven heeft NS dit subsidie-aanbod echter afgewezen. NS, ProRail en KNV hebben mij laten weten de voorkeur te geven aan het systeem «ATB code 147» boven het systeem «EURO ATBM+». Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 februari 2010 vindt u hier bijgevoegd in bijlage 1 het plan van aanpak hiervoor dat de spoorsector in mijn opdracht heeft opgesteld6. Ik ben op dit moment in gesprek met de spoorsector over de wijze waarop de hieraan gekoppelde risico’s gemitigeerd kunnen worden en wie deze risico’s het beste kan dragen.7
In het Algemeen Overleg op 24 september 20098 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik zelf geen voorkeur heb voor een systeemkeuze en dat ik NS op basis van de huidige vervoerconcessie niet kan dwingen tot een snelheidsverhoging naar 160 km/uur. Bovendien vallen de ICE-treinen op het traject Amsterdam–Utrecht–Arnhem–Duitsland niet onder de vervoerconcessie.
Omdat de optie «ATB code 147» de voorkeur van de spoorsector heeft en NS niet gedwongen kan worden tot snelheidsverhoging naar 160 km/uur zal ik aan ProRail geen opdracht verlenen voor de aanleg van «EURO ATBM+» in de infrastructuur van het traject Bijlmer–Utrecht. Deze investering zou dan immers ongebruikt blijven.
Is het waar dat oorspronkelijk op dit traject de ERTMS-beveiliging van de IC-sporen voor 200 km/uur geschikt gemaakt zou worden?
Neen. Op 11 juli 20089, 9 september 200910 en 4 december 200911 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de historie, planning en het Tracébesluit van het project «Integrale spooruitbreiding Amsterdam–Utrecht». Ik heb daarbij aangegeven dat de infrastructuur van de twee buitenste sporen wel voorbereid is voor snelheden tot 200 km/uur, maar dat alle vier sporen vooralsnog zijn aangelegd voor snelheden tot 160 km/uur. De twee binnenste sporen liggen langs de perrons van alle stations tussen Amsterdam en Utrecht en zijn bestemd voor de stoptreinen. De twee buitenste sporen zijn bestemd voor de InterCity-treinen die met hogere snelheden kunnen rijden en niet stoppen op alle tussengelegen stations.
Kunt u aangeven op welk moment is besloten de snelheid onder ERTMS te verlagen naar 160 km/uur en waarom dit is gebeurd? Hoe verhoudt zich dit tot het eerdere besluit om het traject voor te bereiden op 200 km/u?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een snelheidsverlaging naar 160 km/uur. De twee buitenste sporen zijn voorbereid voor snelheden tot 200 km/uur.
Deelt u de conclusie van uw ambtsvoorganger dat 25 KV niet noodzakelijk is voor het rijden met 200 km/uur?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u het belang van een snellere ICE-dienst naar Arnhem en Duitsland? Zo ja, bent u bereid ProRail opdracht te geven 200 km/uur voor de ICE tussen Amsterdam en Utrecht voor de dienstregeling van 2013 mogelijk te maken?
Ja, ik deel die conclusie. Strikt genomen is 25 kV niet noodzakelijk voor het rijden met snelheden van 200 km/uur. Zoals aangegeven in de brieven aan uw Kamer van 11 juli 2008, 18 oktober 200513 en 15 juni 200114 kan dat echter wel gewenst zijn, bijvoorbeeld als een dergelijke snelheidsverhoging op grotere schaal en voor een substantieel aantal treinen per baanvak of emplacement aan de orde is.
Het belang van een snellere ICE-dienst naar Arnhem en Duitsland onderschrijf ik. In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) zijn dan ook maatregelen voorzien om de betrouwbaarheid van de ICE-treinen naar Arnhem en Duitsland te verbeteren. Dat is haalbaar zonder snelheidsverhoging naar 200 km/uur. Ik vind het dan ook niet nodig om hiervoor aan ProRail opdracht te geven.
Herinnert u zich uw toezegging dat u uw besluit en de achterliggende onderzoeken over 160 km/uur op andere spoortrajecten in Nederland, na eerder herhaaldelijk uitstel, in juni aan de Kamer zou doen toekomen?6 Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over nieuw uitstel? Kunt u op zo kort mogelijke termijn aangeven wat de problemen zijn en wat de nieuwe datum zal worden?
Ja, ik herinner mij deze toezegging. Hieronder informeer ik u daarover.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven ontvangt u hier bijgevoegd in bijlage 1 conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 9 februari 201016 het plan van aanpak van de spoorsector voor snelheidsverhoging naar 160 km/uur met «ATB code 147».
In bijlage 2 ontvangt u de door mij toegezegde onafhankelijke onderzoeksrapportage van de TU Delft naar de verschillende opties die snelheidsverhoging naar 160 km/uur mogelijk maken17.
Nadat ik het plan van aanpak van de spoorsector en de onderzoeksrapportage van de TU Delft heb ontvangen ben ik met de spoorsector in gesprek gegaan over de wijze waarop de hieraan gekoppelde risico’s gemitigeerd kunnen worden en wie deze risico’s het beste kan dragen. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is dit nog niet afgerond.
In het Algemeen Overleg van 9 februari 2010 heb ik ook toegezegd u nader te informeren over een toezegging van staatssecretaris Schultz uit 2006 over de toename van slijtage en energieverbruik als gevolg van snelheidsverhoging naar 160 km/uur. In het in bijlage 1 opgenomen plan van aanpak van de spoorsector is expliciet aangegeven welke extra investeringen voor deze snelheidsverhoging nodig zijn18. De kosten voor de verzwaring van het energievoorzieningssysteem in de infrastructuur bedragen € 4 mln. De jaarlijkse onderhoudskosten van de infrastructuur stijgen met ca. € 500 000. De kosten van het extra energieverbruik en slijtage van de treinen worden gedragen door de vervoerder.
Welke treinen van de Nederlandse Spoorwegen (NS) zullen bij de start van de Hanzelijn beschikken over ERTMS? Betreft dit alleen het HSL-Zuid-materieel, de ICE en enkele treinen voor de inmiddels vijf jaar vertraagde ERTMS-proef van NS, of betreft dit ook alle treinen voor de IC-dienst over de Hanzelijn?
Het is aan NS om te bepalen welke treinen bij de start van de Hanzelijn daarvoor beschikbaar zijn en welk deel daarvan voorzien is van ERTMS.
Wat is het gevolg voor de reistijden naar het Landsdeel Noord als er bij de opening van de Hanzelijn geen 160 km/uur gereden kan worden? Wat is het gevolg voor de dienstregeling als daarnaast op Almere-Lelystad ook geen 160 km/uur gereden kan worden? Zijn er ook nog rijtijdverslechteringen te verwachten vanwege capaciteitstekorten in het OV-SAAL-gebied?7
De exacte reistijden naar het Landsdeel Noord over de Hanzelijn zullen pas bekend worden in het kader van de dienstregeling 2013. Voor de vaststelling van de dienstregeling gelden de reguliere afspraken, onder andere over consultaties van stakeholders. Deze kunnen invloed hebben op de uiteindelijke daadwerkelijk gerealiseerde reistijd. Vanzelfsprekend zijn, naast de maximum treinsnelheid van 140 dan wel 160 km/uur, de stations waar gestopt wordt, de bijbehorende haltetijden en de aansluiting van de dienstregeling op de verschillende stations, in het bijzonder Zwolle, Lelystad Centrum en Almere Centrum, factoren die substantiële invloed kunnen hebben op de reistijd. Als voorlopige referentie hanteer ik daarvoor de in de Vervoerwaardestudie Hanzelijn20 gehanteerde reistijd van 57–58 minuten tussen Amsterdam Centraal/Amsterdam Zuid en Zwolle voor InterCity-treinen met maximum treinsnelheden van 160 km/uur. In het in bijlage 1 bijgevoegde plan van aanpak van de spoorsector voor snelheidsverhoging naar 160 km/uur staat dat NS vooralsnog uitgaat van een reistijdwinst van 3 minuten als zowel over de Flevolijn als over de Hanzelijn met snelheden van 160 km/uur in plaats van 140 km/uur gereden wordt.
In 2006 heeft NS mij geïnformeerd dat snelheidsverhoging van 140 km/uur naar 160 km/uur op de Flevolijn een reistijdwinst van 1,5 minuut oplevert. Mij is geen actuelere of gedetailleerdere informatie bekend over de reistijdwinst over uitsluitend het deel Almere–Lelystad van de Flevolijn. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat de exacte reistijden pas bekend worden in het kader van de dienstregeling waarin deze snelheidsverhoging aan de orde zou zijn.
Op de corridor Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad zullen na de ingebruikname van de Hanzelijn verschillende maatregelen genomen worden om de reistijd stapsgewijs te verbeteren. Er is dan ook geen sprake van rijtijdverslechteringen als gevolg van capaciteitstekorten.
Herinnert u zich uw toezegging8 dat op de 8 minuten reistijdverlies rond Zwolle teruggekomen zal worden bij de besluitvorming over de motie-Koopmans c.s. over het reserveren van 160 miljoen euro voor de spoordriehoek in Noord-Nederland?9
Ja. Om aan deze toezegging tegemoet te komen heb ik uw Kamer op 13 juli 2009 geïnformeerd over deze situatie en over de verbetermaatregelen die hiervoor genomen zullen worden in het kader van de motie Koopmans23.
Waarom is de invulling van de gelden uit de motie-Koopmans c.s. niet opgenomen in de voorkeursbeslissing over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer?10 Kunt u aangeven hoe deze gelden worden ingezet? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de gekozen versnellingsmaatregelen? Verwacht u dat het huidige resultaat voldoende bijdrage zal leveren aan de gewenste verbetering van de bereikbaarheid van het Landsdeel Noord en de groeidoelstelling voor het personenvervoer per spoor?
Op verzoek van uw Kamer heb ik, conform de motie Koopmans, binnen het gehele budget van € 4,5 miljard voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) € 160 miljoen specifiek voor maatregelen in de spoordriehoek in Noord-Nederland gereserveerd. Een indicatie voor de inzet van deze middelen is opgenomen in het «Convenant RegioSpecifiek Pakket Zuiderzeelijn» van 23 juni 2008: capaciteitsverbetering op het traject Zwolle-Herfte, boogverruiming bij Hoogeveen, overwegveiligheidsmaatregelen op de trajecten Zwolle-Groningen en Zwolle-Leeuwarden en capaciteitsverbetering bij Groningen Europapark.
Over de inzet van deze middelen vindt apart bestuurlijk overleg plaats met de betrokken stakeholders in het Landsdeel Noord. De genomen besluiten worden vastgelegd in de «Afsprakenlijst Bestuurlijke Overleggen MIRT», zoals deze in het voorjaar en najaar aan uw Kamer worden gestuurd. Ik zet daarbij inderdaad in op een pakket maatregelen binnen het beschikbare budget waarvoor een breed draagvlak bestaat, waarmee de bereikbaarheid van het Landsdeel Noord wordt verbeterd en de groeidoelstelling voor het personenvervoer per spoor wordt gerealiseerd. Inmiddels is in lijn met het besluit uit het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2009 een eerste beschikking aan ProRail verleend ten behoeve van het verhogen van de in- en uitrijdsnelheden op het emplacement Zwolle.
Ziet u mogelijkheden om in de nieuwe vervoerconcessie ook verbeteringen aan de treinzijde te bereiken, bijvoorbeeld door de inzet van significant sneller materieel te verlangen, waarbij op de Hanzelijn de mogelijkheid van het rijden met 200 km/u benut gaat worden?
In de antwoorden op de vragen 5 en 7 heb ik u geïnformeerd dat het traject Amsterdam–Utrecht weliswaar voorbereid is voor snelheden tot 200 km/uur, maar dat nog niet alle onderdelen van de infrastructuur op dit traject voor dergelijke snelheden geschikt zijn.
Deze zelfde situatie en argumentatie geldt ook voor de Hanzelijn. In het kader van PHS is vooralsnog geen snelheidsverhoging op de Hanzelijn van 160 km/uur naar 200 km/uur voorzien. Vooralsnog is er dan ook geen reden om in het kader van de nieuwe vervoerconcessie afspraken te maken over materieel voor snelheden van 200 km/uur. Overigens liggen de afwegingen over de inhoud van de nieuwe vervoerconcessie bij mijn ambtsopvolger, gegeven het feit dat deze vervoerconcessie door uw Kamer controversieel is verklaard.
De problemen tussen de belastingdienst en ZZP-ers |
|
Ed Groot (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichtgeving over zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die regelmatig in conflict zijn met de Belastingdienst?1
Ja.
Herkent u zich in de kwalificaties «heksenjacht van de fiscus» en «disputen met de fiscus in sommige sectoren schering en inslag» ?
Nee, van een heksenjacht van de fiscus is zeker geen sprake. Vanzelfsprekend kunnen er wel verschillen van inzicht bestaan tussen de Belastingdienst en zzp`ers omdat er arbeidsrelaties zijn waarbij het onderscheid tussen het werken in en buiten dienstbetrekking moeilijk te maken is. Met als mogelijk gevolg, verschil van inzicht over de aard van de arbeidsrelatie. In deze gevallen kan een controle achteraf op de feiten en omstandigheden van het geval er mogelijk toe leiden dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie en de afgegeven VAR ter discussie komen te staan2. Dit kan vervelend zijn voor de betrokken zzp`ers, maar is een gevolg van de toetsing door de Belastingdienst aan vigerende wet- en regelgeving.
Is het waar dat de fiscus in Nederland veel meer eisen stelt aan zzp’ers dan in omringende landen?
Nee, naar ons bekend zijn er internationaal bezien geen grote verschillen ter zake van de feiten en de omstandigheden die gebruikt worden bij de kwalificatie van een belastingplichtige als ondernemer of als werknemer3.
In andere landen is soms wel voor een andere systematiek gekozen om duidelijkheid te verschaffen. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld kan de opdrachtgever bij onzekerheid over de arbeidsrelatie gebruik maken van een interactieve webmodule. De Belastingdienst onderzoekt thans de mogelijkheden van een dergelijke systematiek.
Is het waar dat, zoals ZZP Nederland stelt, 10 000 tot 20 000 van de 700 000 zzp’ers een probleem met de fiscus heeft?
Er bestaat geen inzicht in het aantal zzp`ers dat een probleem heeft met de Belastingdienst, omdat zij geen zzp`ers registreert. Wel worden de afgegeven VAR-verklaringen geregistreerd, in 2009 werden 350 000 VAR-verklaringen aan belastingplichtigen afgegeven. Van die belastingplichtigen heeft 1% bezwaar aangetekend tegen de afgegeven VAR-verklaringen. Behoudens deze bezwaren zijn er over het jaar 2009 1 921 VAR-verklaringen herzien.
Hoe vaak wordt de aanvraag van een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geweigerd? In welke verhouding staat dit tot het aantal toegekende VAR’s?
Aanvragen voor VAR-verklaringen worden enkel geweigerd als die niet volledig zijn ingevuld. Afhankelijk van de antwoorden op het vragenformulier kwalificeert het VAR-systeem, middels de beslisbomen, de aanvraag. Deze kwalificatie leidt tot één van de vier soorten VAR-verklaringen (loon, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en de VAR directeur groot aandeelhouder).
Hoe vaak worden belastingvoordelen achteraf alsnog weer ingetrokken?
De belastingvoordelen waarop in dit verband kennelijk wordt gedoeld, zijn de ondernemersfaciliteiten die in de inkomstenbelasting kunnen worden geclaimd. Alle ondernemers (daar onder kunnen dus ook zzp‘ers zitten) kunnen deze claimen. Wanneer bij controle blijkt dat er geen recht bestaat op deze faciliteiten, dan worden de ten onrechte geclaimde faciliteiten gecorrigeerd.
Hoe vaak dat bij zzp‘ers gebeurt, is niet bekend, omdat deze niet fiscaal gedefinieerd zijn en veel al zullen zijn opgenomen in het ondernemerschap.
Kunt u een overzicht geven van VAR-weigeringen en intrekkingen per sector?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 5 en 6.
Beschikken de postbezorgers van de nieuwe postbedrijven ook over een VAR? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de VAR-aanvragen wordt alleen gevraagd naar het aantal opdrachtgevers en niet naar de identiteit van de opdrachtgevers. De gevraagde informatie kan derhalve niet worden verstrekt.
Onderzoek baar het privéleven van politici, het optreden van particuliere onderzoeksbureaus hierin en hun opdrachtgevers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Privéleven van Bos en Linschoten werd onderzocht»?1 en «Rechtbank eist onderzoek naspeuringen naar De Roy van Zuydewijn»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onderzoek door derden naar het privéleven van politici ongewenst en onrechtmatig is?
Onderzoek door derden naar het privéleven van politici is niet per definitie onrechtmatig. Dergelijk onderzoek kan in voorkomende gevallen binnen de beperkingen van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad), art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM (recht op bescherming van persoonsgegevens en meer algemeen het recht op privé-leven) plaatsvinden.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen te beoordelen of deze grenzen zijn gerespecteerd. Of hiervan sprake is zal samenhangen met de mate waarin het onderzoek ingrijpt in het privéleven van betrokkene en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn begaan. Indien de normen van betamelijkheid zijn overschreden, omdat is gezocht op een wijze die bijvoorbeeld schadelijk is voor het privéleven van betrokkene, kan de rechter grensoverschrijdend gedrag als onrechtmatig aanmerken.
Indien het vermoeden van strafbare feiten rijst en er daartoe voldoende aanknopingspunten zijn, kan het Openbaar Ministerie strafvervolging instellen.
Was u op de hoogte van deze onderzoeken? Weet u wie opdrachtgever is geweest voor deze onderzoeken? Kunt u garanderen dat de overheid of een overheidsfunctionaris op geen enkele wijze betrokken is geweest of opdracht heeft gegeven tot deze privéonderzoeken?
Mijn ambtsvoorganger was er niet van op de hoogte dat deze onderzoeken door de particuliere recherchebureaus werden verricht.
Het is juist dat het Openbaar Ministerie in 2003 naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan naar het onderzoeksbureau Mariëndijk en, onder andere, de heer M.K. In het kader van dat onderzoek hebben doorzoekingen plaatsgevonden bij zowel de heer M.K. als het onderzoeksbureau Mariëndijk. Hierbij zijn slechts zeer summiere aantekeningen gevonden die erop zouden kunnen wijzen dat de heer M.K. mogelijk betrokken was bij onderzoek naar de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten. Bij de doorzoekingen is gezocht naar onderzoeksdossiers van het recherchebureau die betrekking zouden kunnen hebben op genoemde summiere aantekeningen. Hieruit had eventueel kunnen blijken wie de opdrachtgevers waren. Dergelijke dossiers zijn echter niet aangetroffen.
In 2007 heeft naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van onderzoeksbureau Goderie van Groen. Dit onderzoek had betrekking op de periode 2006–2007. In dit strafrechtelijk onderzoek kwamen geen gegevens met betrekking tot de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten voor. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat afgehandelde onderzoeksdossiers van het recherchebureau steeds door het recherchebureau werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Het Openbaar Ministerie beschikt derhalve niet over informatie die kan leiden tot identificatie van de opdrachtgever(s) van het onderzoek naar het privéleven van politici. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de overheid of een overheidsfunctionaris betrokken is geweest bij deze onderzoeken.
Klopt het dat er in 2003 strafrechtelijke onderzoek is geweest naar de werkwijze van de heer M.K. en zijn opdrachtgevers, de onderzoeksbureaus Goderie van Groen en Mariëndijk, waarbij de dossiers van deze bureaus in beslag zijn genomen? Zijn in dit strafrechtelijk onderzoek ook de «dossiers» naar heer Roy van Zuydewijn, Bos en Lindschoten naar voren gekomen? Zo ja, bevatten deze dossiers ook informatie over de opdrachtgevers voor deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Is duidelijk met welk doel deze onderzoeken zijn verricht?
Nee. Noch uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 naar aanleiding van de aangifte van het CBP is gedaan, noch anderszins is dit duidelijk geworden.
Is er bij deze onderzoeken ook gebruik gemaakt van illegale gegevensverzameling? Zo ja, wat voor illegale methoden zijn er gebruikt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 is gedaan, is gebleken dat in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat bij onderzoeken die door of in opdracht van bureau Mariëndijk en bureau Goderie van Groen zijn verricht, gebruik is gemaakt van illegale gegevensverzameling. De werkwijze die de heer M.K. hanteerde bestond immers voornamelijk uit het bellen van de Belastingdienst, banken en andere instanties, waarbij hij zich voordeed als een collega van de gebelde persoon die bepaalde vertrouwelijke informatie nodig had.
Waarom zijn de genoemde politici niet geïnformeerd over de onderzoeken naar hun privéleven?
De informatie die werd aangetroffen tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar Mariëndijk was dermate summier, dat er destijds geen aanleiding was betrokkenen hierover te informeren.
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de handelswijze van deze bureaus in deze genoemde privéonderzoeken?
Er heeft reeds strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van de genoemde recherchebureaus. Daarbij is geen informatie naar voren gekomen die kon leiden tot de opdrachtgevers van de genoemde privéonderzoeken. Daarbij speelt een rol dat de onderzoeksdossiers van recherchebureaus, ter afscherming van de opdrachtgever, veelal werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Op welke wijze vult u uw rol in als toezichthouder op particuliere recherche/onderzoeksbureaus?
Op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) worden in het kader van de vergunningverlening eisen gesteld aan de betrouwbaarheid en bekwaamheid van leiding en medewerkers van particuliere onderzoeksbureaus. Het toezicht op de naleving wordt op grond van de Wpbr uitgevoerd door de politie.
Het College bescherming persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de privacyregelgeving, zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en voor de onderhavige sector uitgewerkt in de privacygedragscode particuliere recherchebureaus.
Voor de wijze waarop het toezicht op particuliere onderzoeksbureau wordt uitgeoefend, alsmede de versterking daarvan, verwijs ik naar mijn brief van 16 juni 2009, TK 2008–2009, nr. 93 en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009.
Welke stappen worden er genomen om opdrachtgevers en andere betrokkenen bij illegale gegevensverzameling te vervolgen?
Het is niet zo dat het strafrechtelijk onderzoek naar onderzoeksbureau Mariëndijk alleen heeft geleid tot de veroordeling van de heer M.K. Zo heeft een aantal medewerkers van onderzoeksbureau Mariëndijk in het kader van een transactie een taakstraf verricht. De vervolging van de feitelijk leidinggevenden van Mariëndijk is in hoger beroep geëindigd in een vrijspraak.
Het onderzoek naar bureau Goderie van Groen in 2007 heeft geleid tot veroordelingin eerste aanleg van bureau Goderie van Groen en de feitelijk leidinggevende van dat bureau.
In zijn algemeenheid geldt dat, indien het Openbaar Ministerie aanwijzing heeft dat een informatie- of recherchebureau strafbaar heeft gehandeld bij het verkrijgen van privé-gegevens en het vermoeden rijst dat een opdrachtgever of een andere betrokkene daaraan strafbaar heeft deelgenomen, het Openbaar Ministerie kan beslissen de opdrachtgevers en/of andere betrokkenen in een concreet geval strafrechtelijk te vervolgen. Daarbij is echter vereist dat het strafrechtelijke bewijs hiervoor geleverd kan worden. Zo heeft het Openbaar Ministerie als uitvloeisel van de zaak tegen bureau Mariëndijk tegen vijf verdachten, ten aanzien van wie uit strafrechtelijk onderzoek een vermoeden ontstond dat zij opdrachtgevers waren, strafrechtelijk onderzoek verricht. Deze verdachten hebben zich echter, tot in cassatie bij de Hoge Raad, succesvol kunnen beroepen op hun status als geheimhouder. Mede in verband met het feit dat de onder hen in beslag genomen stukken niet konden worden gebruikt voor het bewijs, is het niet gelukt om voldoende strafrechtelijk bewijs te vergaren. Deze zaken zijn daarom geseponeerd.
Vindt u het ook onbevredigend dat het in het genoemde onderzoek alleen geleid heeft tot veroordeling van de heer M.K., slechts één van de betrokkenen? Waarom worden dergelijke onderzoeksbureaus niet harder aangepakt?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom zijn opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek verrichten niet mede strafbaar?
Opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek doen kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel degelijk strafbaar zijn. Ik verwijs naar de toelichting in mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2009, Tweede Kamer 2008–2009, nr. 93, inzake het toezicht op particuliere onderzoeksbureaus en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009. Zie ook het antwoord op vraag 11.