De berichten dat kleine bedrijven in de autoherstelbranche uit de markt worden gedrukt door de grote jongens en de verzekeringsmaatschappijen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, in aanvulling op uw antwoord op eerdere vragen1 waarin u aangeeft dat «Verzekeraars in beginsel de vrijheid hebben om zelf te beslissen met welke schadeherstellers zij contracten sluiten en naar welke schadeherstelbedrijven zij doorverwijzen,» zowel de verzekeraars als de schadeherstellers zich ook in beginsel dienen te houden aan de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uiteraard dienen zowel verzekeraars als schadeherstellers zich te houden aan de Mededingingswet. De Nederlandse Mededingingsautoriteit ziet hierop toe.
Wat is uw reactie op het feit dat door SEO Economisch Onderzoek kritiek is geuit op het NMa-rapport2, zoals dat «de metingen (...) onzorgvuldig en onvolledig zijn, en daardoor onbetrouwbaar. De mededingingsrechtelijke analyse van de ontvangen meldingen is in belangrijke mate gebaseerd op deze metingen. De onbetrouwbaarheid van die metingen roept sterke twijfel op over de juistheid van deze mededingingsrechtelijke analyse.»?3 Op welke wijze zou de kritiek van SEO de uitkomsten van de marktanalyse veranderen? Zou u de NMa willen verzoeken om in te gaan op deze kritiek, of aanvullend onderzoek te doen om de kritiekpunten weg te nemen?
Het onderzoek dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit in 2009 naar de markt voor auto(ruit)schadehersteldiensten heeft uitgevoerd betreft een sectorscan, en geen mededingingsrechtelijk onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Mededingingswet. Hiertoe heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit besloten naar aanleiding van diverse tips en signalen van auto(ruit)schadeherstelbedrijven en verzekerden, die zij de afgelopen jaren had ontvangen. De sectorscan is niet bedoeld als uitputtende analyse van de verenigbaarheid van de gemelde gedragingen met de Mededingingswet, maar is in eerste instantie bedoeld om marktpartijen meer inzicht te geven in de verhoudingen tussen verzekeraars en schadeherstellers op de markt voor schadehersteldiensten. Ook wordt ingegaan op de verhouding tussen diverse gedragingen op de markt voor auto(ruit)schadehersteldiensten en de Mededingingswet. De Nederlandse Mededingingsautoriteit is onafhankelijk in de wijze waarop zij een dergelijke sectorscan uitvoert.
In december 2009 is een kort geding tegen de Nederlandse Mededingingsautoriteit aangespannen over de sectorscan van de auto(ruit)schadeherstelbranche, deels op basis van de kritiekpunten die worden genoemd in de door u aangehaalde rapportage van SEO Economisch Onderzoek. De rechter heeft hierin geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat gezegd kan worden dat het door de Nederlandse Mededingingsautoriteit verrichte marktonderzoek niet representatief dan wel onmiskenbaar ondeugdelijk is uitgevoerd.4
Gelet op het bovenstaande acht ik het dan ook niet zinvol nieuw of aanvullend onderzoek te doen of te bezien of een andere onderzoeksaanpak tot andere uitkomsten zou leiden.
Wat is uw reactie op het feit dat in het offerteverzoek van de NMa4 is aangegeven dat de zogenaamde «verhaalbare schade» per definitie zou behoren tot de zogenaamde vrije schadestroom? Wat is de motivering voor deze aanname? Op welke wijze zouden de uitkomsten van het NMa-onderzoek veranderen als deze aanname wordt losgelaten?
Ik heb van de Nederlandse Mededingingsautoriteit begrepen dat zij in de verschillende trajecten van de sectorscan een ruime definitie van gestuurde schade heeft gehanteerd. Als gevolg hiervan valt onder de «vrije schadestroom» verhaalbare schade die niet gestuurd wordt, verhaalbare schade waarbij schadesturing niet geaccepteerd wordt en niet-verhaalbare schade. In deze situaties wordt de consument niet beperkt in zijn keuze voor een auto(ruit)schadeherstelbedrijf. Voor het antwoord op het overige van uw vraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien er gerede twijfel is over onderzoeksinformatie die een grote invloed heeft op de eindconclusie van het onderzoek dat slechts 16 procent van de autoruitschade wordt gestuurd, terwijl dit volgens de NMa ook 63 procent kan zijn als die onderzoeksinformatie anders is5, het tot de standaard taak van de onderzoekende partij behoort om te testen of de onderzoeksresultaten robuust zijn voor de gevoerde onderzoeksmethode, bijvoorbeeld door middel van een «false respons onderzoek»? Deelt u de mening dat die gerede twijfel er is, blijkens de vele, ook onafhankelijke, kritieken op het onderzoek? Zo ja, zou u de NMa of een andere partij willen verzoeken om dit onderzoek te doen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op uw vorige vragen, is het onderzoek naar de auto(ruit)schadeherstelmarkt geen (concept)besluit, maar een sectorscan, die in sterke mate verschilt van de afhandeling van individuele zaken. Met de sectorscan heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit beoogd marktpartijen in algemene zin meer inzicht te verschaffen in de verhouding tussen diverse gedragingen op de markt en de toepassing van de Mededingingswet. Ik heb van haar begrepen dat inderdaad geen «false-responseonderzoek» en geen formele consultatieronde hebben plaatsgevonden. Wel is zij de robuustheid van haar resultaten nagegaan door een zogeheten «non-responsonderzoek», en heeft zij voorafgaande aan, gedurende en na afloop van de sectorscan partijen in staat gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is veelvuldig gebruik gemaakt.
Kloppen de berichten uit de sector dat hen een geplande reactie op een consultatie- en zienswijzedocument van de NMa is onthouden6? Op welke andere wijze heeft de sector de mogelijkheid gehad om te reageren op een concept-besluit van de NMa alvorens dit tot een definitief besluit van de NMa werd verheven? Bent u met mij van mening dat het voor zowel de kwaliteit van het onderzoek als de acceptatie ervan bij de sector van groot belang is dat de NMa de sector in de gelegenheid stelt om te reageren op een officieel consultatie- en zienswijzedocument?
Zie antwoord vraag 4.
Mogelijke versoepeling van de kwaliteit in het Hoger Onderwijs |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), dat de universiteit overweegt zijn onderwijs te versoepelen om uitval te voorkomen en vertragingen te beperken onder de nieuwe langstudeerregeling?1
Ik ben bekend met de berichtgeving daarover op ScienceGuide. Bij navraag bij de EUR is mij gebleken dat het onderdeel over herkansingen in dit bericht niet gebaseerd is op uitspraken van de voorzitter van het College van Bestuur van de EUR. Het bericht op ScienceGuide is gebaseerd op een artikel op de webpagina van Erasmus Magazine, het onafhankelijk nieuwsmedium van de universiteit. Door een misverstand in de communicatie is daardoor de verkeerde indruk ontstaan dat de EUR zou overwegen meer herkansingen door te voeren. De praktijk is echter het tegenovergestelde; bij opleidingen aan de EUR is en wordt, naast een aantal andere hervormingen, het aantal herkansingen juist teruggebracht met het oog op het verbeteren van het studierendement.
Bent u op de hoogte van wat deze versoepeling concreet inhoudt, behalve het vaker organiseren van tentamenrondes, en kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie het antwoord op vraag 1. Er is geen sprake van een versoepeling van de eisen aan de EUR, maar juist van gericht beleid om het studierendement te verhogen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de voorzitter van het College van Bestuur dat de langstudeerregeling uitval veroorzaakt?
Ik ben van mening dat de langstudeerdermaatregel geen uitval veroorzaakt. De student wordt gestimuleerd sneller zijn studie af te ronden en tijdig een goede keuze te maken voor een opleiding die bij hem of haar past.
Ziet u dezelfde struikelblokken als voornoemde voorzitter, en zo nee, hoe kan dit beeld bij de Erasmus Universiteit worden weggenomen?
Nee, ik start begin februari 2011 met voorlichting richting instellingen en studenten en hoop op deze manier het beeld bij de EUR weg te nemen.
Deelt u de mening dat haar oproep voorbarig lijkt nu het wetsvoorstel bij de Raad van State ligt en nu de investeringsagenda nog niet bekend is?
Het staat de voorzitter van het College van Bestuur van de EUR vrij haar mening te geven.
Deelt u de mening dat de investeringsagenda zo snel mogelijk bekend gemaakt moet worden zodat de universiteiten weten waar zij aan toe zijn?
Ja, in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Veerman, die u binnenkort ontvangt, worden de prioriteiten voor de komende kabinetsperiode benoemd. In juni van dit jaar zal ik u de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek sturen. In die agenda zal het integrale beleid voor hoger onderwijs en onderzoek voor deze kabinetsperiode worden uitgewerkt. Ook zal in de agenda een financieel overzicht worden opgenomen.
Deelt u de mening dat de universiteiten met het «versoepelen» van het onderwijs juist tegen de kabinetsdoelstelling ingaan, voor zover «versoepelen» niet alleen het vaker organiseren van tentamens behelst?
Er is geen sprake van een versoepeling van de eisen aan de EUR. Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 2.
Gaat u in gesprek met de EUR en andere universiteiten om de eventuele verlaging van kwaliteitseisen te voorkomen?
Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een verlaging van de kwaliteitseisen. Voor de kwaliteitsborging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals u reeds eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.
Kunt u de Kamer informeren op basis van dit gesprek, wat de mogelijke versoepelingen precies inhouden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u de Kamer verder informeren over de wijze waarop u in gesprek bent met de universiteiten met betrekking tot de langstudeerregeling en de investeringsagenda?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Deelt u de mening dat het wegnemen van struikelblokken, zoals te weinig hertentamenkansen, niet per se een versoepeling, dan wel verlichting, behelst, maar wel een betere organisatie van het onderwijsprogramma?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Heeft u signalen van meerdere universiteiten ontvangen dat zij dreigen met het verlichten van het studiepakket om zo de mogelijke negatieve effecten van de langstudeerregeling aan te kaarten?
Nee, ik heb geen signalen van meerdere universiteiten ontvangen.
Deelt u de mening dat dergelijke berichten onnodige onrust onder studenten veroorzaakt?
Ik ben van mening dat studenten goed moeten worden voorgelicht en daarom start ik al vroeg met de informatieverstrekking omtrent de maatregel langstudeerders.
Het bericht ‘Sjaak vlucht voor Poolse rechter’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederland eigen onderdanen en onderdanen van andere EU-lidstaten relatief makkelijker overlevert dan veel andere landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland?1
Ja.
Kunt u aangeven om hoeveel zaken het jaarlijks gaat?
Het totaal aantal overleveringen aan andere EU-lidstaten bedroeg in 2009 408 personen. In de eerste helft van 2010 werden 342 personen naar andere EU-lidstaten overgeleverd.
Om wat voor (strafbare) feiten gaat het in deze zaken?
Overlevering wordt voor vele type delicten verzocht. In een groot aantal gevallen gaat het om overtredingen van de wetgeving inzake verdovende middelen.
Deelt u de conclusie van de Utrechtse hoogleraar Langbroek dat het (te) vaak om bagateldelicten gaat (20% van het totaal)? Deelt u voorts de mening dat de Nederlandse rechter meer beslissingsruimte voor zichzelf kan creëren door zich te beroepen op het Europese grondbeginsel van proportionaliteit?
Vooropgesteld dient te worden dat het systematische onderzoek van de heer Langbroek betrekking heeft op de periode 2006–2008 en dat hij zich voor de periode daarna lijkt te baseren op informatie betreffende individuele zaken die hem door advocaten en anderen zijn aangereikt. Dit is relevant, omdat het instrument van het EAB pas vanaf 2005 in de Uniebreed wordt toegepast. Het is een nieuw instrument, waarbij de justitiële autoriteiten voor het eerst geheel zelfstandig optreden. Zij raakten door de jaren heen steeds meer vertrouwd met het EAB en de werkwijze van andere lidstaten en de toepassing ervan heeft dan ook wijzigingen ondergaan.
Het kaderbesluit waarop het EAB berust, kent een limitatief aantal gronden waarop de justitiële autoriteiten de overlevering kunnen weigeren. De conclusie van de heer Langbroek als zou de overleveringsrechter daarnaast ruimte voor zichzelf kunnen creëren om overlevering te weigeren, miskent deze regeling en de kern van het beginsel van wederzijdse erkenning. Ik deel zijn conclusie niet.
Is het naar uw mening de bedoeling dat de Overleveringswet tot gevolg heeft dat Nederlanders en onderdanen van andere EU-lidstaten vanwege een verdenking van «kleine» vergrijpen worden overgeleverd? Zo ja, welk probleem lost dat dan op? Zo nee, wat bent u voornemens daaraan te gaan doen?
Het instrument van het EAB is bedoeld om personen die zich hebben onttrokken van justitie en zich daaraan ook onttrokken houden door verblijf in een andere lidstaat, gedwongen terug te brengen om hetzij terecht te staan, hetzij een vrijheidsstraf uit te zitten. Het is een uitermate nuttig instrument dat in een Europa zonder binnengrenzen niet kan worden gemist.
Over de toepassing van het EAB is in september 2010 in algemene zin tussen Nederland en Polen gesproken, waarna een bilateraal overleg tussen justitiële autoriteiten van beide landen bij Eurojust heeft plaatsgevonden in december 2010. Daarbij zijn de Nederlandse ervaringen met Poolse EABs en de Poolse uitvaardigingspraktijk van EABs systematisch besproken. Het overleg is ook gebruikt om verschillende alternatieven voor een EAB te bespreken, waaronder de toepassing van het kaderbesluit inzake de inning van geldboetes dat sinds de afgelopen zomer tussen Nederland en Polen kan worden toegepast. Er zal dit jaar een vervolgoverleg in Polen volgen tussen Amsterdamse en Poolse justitiële autoriteiten.
Verder zijn in EU-kader de onderhandelingen over de richtlijn inzake het Europees onderzoeksbevel van betekenis, omdat door vereenvoudiging van de strafrechtelijke samenwerking in de onderzoeksfase de behoefte aan het uitvaardigen van een EAB kan afnemen.
Acht u het wenselijk dat er voorwaarden worden gesteld aan de snelheid waarmee na de overlevering tot berechting wordt overgegaan zodat deze termijn bijvoorbeeld niet langer dan een half jaar kan zijn?
Bedacht moet worden dat de snelheid waarmee na de overlevering met de daadwerkelijke berechting kan worden begonnen sterk zal afhangen van de omstandigheden van de zaak. Is bijvoorbeeld meteen na het ontdekken van een strafbaar feit een EAB uitgevaardigd, omdat op basis van verhoren van getuigen of van informatie van het slachtoffer een verdachte kon worden geïdentificeerd, dan zal na diens overlevering verder onderzoek moeten plaatsvinden naar zijn exacte rol. Dat zal meer tijd vergen dan wanneer het gaat om een zaak waarin de verdachte zich tijdens zijn berechting het land heeft verlaten en niet is teruggekeerd en vervolgens wordt overgeleverd. Ik acht het dan ook niet wenselijk dat termijnen worden gesteld.
Acht u het daarnaast wenselijk dat artikel 11 Overleveringswet wordt aangepast zodat overlevering alleen mogelijk is bij zwaardere delicten naar Nederlands recht?
Nee, ik acht de benedengrens dat het moet gaan om strafbare feiten waarop een maximumstraf van tenminste één jaar is gesteld passend. Die geldt ook in de traditionele uitleveringszaken.
Deelt u de mening dat bagatel overleveringsverzoeken het Landelijk Internationaal rechtshulpcentrum Amsterdam nogal overbelasten en kunnen die hun tijd niet beter besteden aan het bestrijden van zware, georganiseerde criminaliteit dan aan bagateldelicten uit Oost-Europa?
Neen, de stelling dat bagateldelicten het IRC Amsterdam overbelasten mist feitelijke grondslag.
Kunt u aangeven hoe een persoon uit het Schengen Informatie Systeem kan worden verwijderd indien een land overlevering heeft geweigerd? Ziet u reden om dit aan te passen?
Neen. Een weigering van de overlevering kan om diverse redenen plaatsvinden. De reden van de weigering zal meestal zijn gelegen in het nationale recht van de lidstaat waar het Europees aanhoudingsbevel is ontvangen. Daarmee is niet gezegd dat overlevering uit alle lidstaten onmogelijk is. Wanneer de overlevering wordt geweigerd kan de lidstaat waar de weigering heeft plaatsgevonden de signalering in het SIS markeren, d.w.z. dat deze in dat land niet meer geldt. Voor het overige lidstaten blijft de signalering gehandhaafd, opdat deze in die landen nog steeds tot aanhouding en overlevering kan leiden. Alleen de signalerende lidstaat kan een signalering verwijderen.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort gevallen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Toetreding Bulgarije en Roemenie tot de Schengen Zone |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitlatingen van de Bulgaarse minister van Binnenlandse Zaken de heer Zvetan Zvetanov met betrekking tot toetreding van Bulgarije tot de Schengen-zone, waarin hij zegt dat de Bulgaarse voorbereidingen voor Schengen afgerond zijn en toetreding geëist wordt?1
Ja.
Bent u eveneens op de hoogte van het Frans-Duitse standpunt dat zowel Bulgarije als Roemenië nog niet klaar zijn voor toetreding tot de Schengen-zone, doordat er te weinig vooruitgang is geboekt in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad?
Ja, het Frans-Duitse standpunt is mij bekend. Tijdens gesprekken van mij en andere leden van het kabinet met collega’s uit Duitsland en Frankrijk is de toetreding door Bulgarije en Roemenië tot de Schengenzone verschillende malen aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat Bulgarije en Roemenië pas toegelaten kunnen worden tot de Schengen-zone als aan alle voorwaarden van het Cooperation and Verification Mechanism (CVM) is voldaan?
Het kabinet zal bij de beoordeling van de gereedheid van Bulgarije en Roemenië voor toetreding tot Schengen de rapportages van de Europese Commissie over de voortgang van beide landen in het kader van het Coöperatie en verificatie mechanisme (CVM) betrekken. Dit is de Tweede Kamer ook op 8 december 2010 in antwoord op Kamervragen (2010Z16738) over de toetreding tot Schengen door Bulgarije en Roemenië medegedeeld.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het meest recente rapport over de voortgang van Bulgarije wat betreft het CVM er wordt gesteld dat er, ondanks het boeken van voortuitgang, op een aantal punten zoals hervorming rechterlijke macht en strijd tegen georganiseerde misdaad nog resultaten moeten worden geboekt?
Ja. In de kabinetsappreciatie van het rapport van de Commissie, die de Tweede Kamer op 1 september 2010 is toegegaan, is gesteld dat Nederland met de Commissie van mening is dat het CVM de Europese Unie en de lidstaten, in het bijzonder Bulgarije en Roemenië, ten dele gebracht heeft waarop werd gehoopt bij de instelling van het mechanisme en dat het kabinet teleurgesteld is over de beperkte resultaten tot nog toe.
In februari zal de Commissie een interim-rapport publiceren in het kader van het CVM over de feitelijke stand van zaken in Bulgarije en Roemenië en in juli 2011 een nieuw rapport, inclusief een appreciatie.
Kunt u verzekeren dat de Nederlandse regering zich aansluit bij Duitsland en Frankrijk wanneer het gaat om toetreding tot de Schengen-zone van en het hierbij in acht nemen van de voorwaarden uit het CVM door Roemenië en Bulgarije?
Duitsland en Frankrijk hebben het juiste signaal afgegeven aan de EU in brede zin en aan Bulgarije en Roemenië in het bijzonder en Nederland sluit zich daar graag bij aan. Het is nog te vroeg voor Bulgarije en Roemenië om toe te treden tot de Schengenzone.
Grote tekorten en ontslagen bij de sociale werkvoorziening |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de grote tekorten die ontstaan bij de SW-voorzieningen (sociale werkvoorzieningen) in het land als gevolg van de rijksbezuinigingen in 2011, zoals bijvoorbeeld in Sittard, Gouda en Amsterdam?12
De door u aangehaalde berichtgeving is mij bekend.
Kunt u een overzicht geven van de SW-bedrijven waarbij eind 2010 een tekort op de begroting is ontstaan? Kunt u een overzicht geven van de SW-bedrijven die naar verwachting in 2011 een niet sluitende begroting kunnen presenteren en naar verwachting tekorten zien ontstaan? Zo ja, kunt u per SW-bedrijf de grootte van het tekort aangeven? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden. Allereerst geldt dat het Rijk stuurt op hoofdlijnen. Het Rijk stelt gelden beschikbaar, zoals voor de Wsw, ten behoeve van uitvoering van een beleidsdoel zoals dit ook wordt opgenomen en toegelicht in de SZW-begroting.
Hoe het beleidsdoel wordt uitgevoerd en met welke keuzen, is expliciet aan de uitvoering gelaten, in casu gemeenten in relatie tot hun Gemeenschappelijke regeling en/of het sw-bedrijf. Daarnaast geldt, zoals voor elk bedrijf, dat de te maken keuzes voor uitvoering van het beleidsdoel, in samenhang met de bedrijfseconomische aspecten, is voorbehouden aan de sw-bedrijven zelf in samenspraak met de gemeente(n). Zeker daar waar het gaat om het eigen personeelsbestand van een bedrijf, is het niet aan het ministerie zich daarin te mengen of daarover uitspraken over te doen. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van SZW ook heb gemotiveerd en uiteengezet, ben ik van mening dat een efficiëncykorting op het Wsw-budget voor 2011 noodzakelijk is en het mogelijk moet zijn voor de uitvoering dit te realiseren. De Wsw is in vergelijking met het buitenland erg ruim en kostbaar. Er moet, gelet op deze cijfers, dus ruimte zijn voor minder subsidie. Bovendien zitten er in de Wsw mensen die veel meer kunnen dan waarvoor ze worden ingezet. Daarnaast vindt uitstroom naar regulier werk nog steeds nauwelijks plaats, landelijk 5%, terwijl uit de Wsw statistiek kan worden afgeleid dat ongeveer de helft zou kunnen werken bij een reguliere werkgever. Tenslotte kan uit de statistiek worden opgemaakt dat het aandeel werknemers van voor 1998, die vaak relatief veel betaald krijgen, jaarlijks afneemt door (pre)pensioen van deze werknemers. Ook dat rechtvaardigt dus gemiddeld lagere kosten. Met de aanpassing van het budget is, na de begrotingsbehandeling, door de Kamer ook ingestemd.
Wat is volgens u de reden dat een groot deel van de SW-bedrijven met tekorten op de begroting te maken heeft? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen van het ondersteunend personeel bij SW-bedrijven zijn vanwege de bezuinigingen ontslagen of kregen geen contractverlenging?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het ontslag van het ondersteunend personeel voor de begeleiding van mensen met een SW-indicatie binnen het SW-bedrijf en daarbuiten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de Abvakabo FNV dat «de beweging van binnen naar buiten on hold wordt gezet»? Kunt u dit toelichten?2
Nee. Zoals bovenstaand verwoord en ook bij de begrotingsbehandeling aangegeven, ondersteunt de prikkel tot meer efficiency juist de beweging «naar buiten».
Uit het SEO rapport 2008 over de sw-sector blijkt dat het aandeel Wsw-werknemers dat gedetacheerd is, dan wel begeleid werkt bij werkgevers, in positieve zin bijdraagt aan het bedrijfsresultaat. Dit komt onder andere doordat de kosten voor Wsw-werknemers die beschut werken hoger zijn dan voor de Wsw-werknemers die gedetacheerd worden dan wel begeleid werken. Inzet op deze vormen van Wsw-arbeid is dus niet alleen goed voor de Wsw-werknemers maar ook voor de sw-sector. De sw-sector is tevens al enige tijd bezig met de omslag van productie- naar arbeidsontwikkelbedrijven, o.a. ondersteund door pilots op dit vlak.
Hoeveel SW-bedrijven hebben een vacaturestop ingevoerd voor SW-geindiceerden, zoals in Den Haag?3 Hoeveel SW-bedrijven hebben een vacaturestop ingevoerd voor ondersteunend personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Het oppakken van een asielzoeker bij de geboorteaangifte |
|
Nine Kooiman |
|
Is het bericht waar dat een asielzoeker in het gemeentehuis is opgepakt toen hij aangifte van de geboorte van zijn kind kwam doen?1 Kunt u de exacte gang van zaken beschrijven?
Op maandag 20 december 2010 bezocht een man het gemeentehuis in Winterswijk om aangifte te doen van de geboorte van een kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk stelt daarbij op grond van artikel 1:19e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek, de identiteit van de aangever vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De betrokken man was niet in het bezit van een zodanig document en toonde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een verlopen W-document uit 2009 (een identiteitsdocument uitgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst). De gemeente heeft hiervan melding gemaakt bij de Vreemdelingenpolitie, omdat de Vreemdelingenpolitie de gemeente Winterswijk eerder had verzocht melding te doen als iemand aangifte zou doen van de geboorte van het kind van de desbetreffende vrouw. Ten aanzien van deze vrouw was namelijk een identiteitsonderzoek gestart. Ten aanzien van haar broer was reeds gebleken dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste persoonsgegevens ex artikel 36 Wet GBA en het vermoeden bestond dat de vrouw eveneens onjuiste persoonsgegevens had verstrekt. Door de melding wilde de Vreemdelingenpolitie de verblijfplaats van de vrouw, die zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken, achterhalen.
Bij controle van de personalia door de Vreemdelingenpolitie bleek dat de betrokken man zich sinds 2009 had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De aan hem opgelegde meldplicht was hij sinds 2009 niet meer nagekomen. De juiste identiteit van deze vreemdeling kon op dat moment niet worden vastgesteld, waarop hij staande is gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreffende wetsartikel stelt dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden indien onder meer sprake is van «feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren». De vreemdeling is vervolgens overgebracht naar het politiebureau en daar na ophouding in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf).
Deelt u de mening dat het doen van aangifte van de geboorte van een kind op deze manier voor asielzoekers ontmoedigd wordt, en dat dit juist voorkomen moet worden omdat anders een kind nergens geregistreerd staat en daarmee volgens de registers niet bestaat? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De vraag hoe het uitoefenen van vreemdelingentoezicht zich verhoudt tot het doen van geboorteaangifte van een kind, zal ik betrekken bij de visie op illegaal verblijf. Deze visie zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u mijn visie op illegaal verblijf, waar de strafbaarstelling van illegaal verblijf onderdeel van uitmaakt, voor de zomer 2011 toe te zenden.
Ik kan u meedelen dat er door de betrokken man wel aangifte van de geboorte is gedaan in de gemeente Winterswijk.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin staat dat ieder kind bij de geboorte recht heeft op een naam en een nationaliteit om geregistreerd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de asielzoeker inmiddels in vreemdelingenbewaring is geplaatst? Zo ja, zijn hiervoor dringende redenen van openbare orde en is er concreet zicht op uitzetting? Waren er in dit geval geen alternatieven voorhanden, zoals bijvoorbeeld een meldplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vreemdeling is op 20 december 2010 door een hulpofficier van justitie, belast met het toezicht op vreemdelingen, met het oog op uitzetting een maatregel van bewaring opgelegd, zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf). Voorafgaand aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij onmiskenbaar te kennen gegeven dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer en dat hij niet bereid was opgave te doen van zijn woon/verblijfadres of dat van zijn vrouw.
Op grond van de omstandigheden in deze zaak, waaronder het pasgeboren kind en het feit dat zijn vrouw ten tijde van de geboorteaangifte nog was opgenomen in het ziekenhuis, heb ik op 23 december 2010 besloten de bewaring van de vreemdeling op te heffen. In plaats daarvan is toen een lichtere maatregel van toezicht opgelegd in de vorm van een dagelijkse meldplicht. Zowel betrokkene als zijn vrouw hebben geen recht op verblijf in Nederland en moeten Nederland verlaten. Op dit moment wordt met hen in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel aan hun vertrektraject gewerkt.
Het bericht dat er in de kinderopvang te weinig kinderleiders op de groep staan |
|
Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim de helft van alle pedagogisch medewerkers in de kinderopvang aangeeft regelmatig alleen op een groep te staan met meer dan het aantal toegestane kinderen?12
Ik vind het bericht verontrustend, omdat de beroepskracht-kind ratio één van de belangrijkste kwaliteitsvoorwaarden is in de kinderopvang.
Wat is volgens u de oorzaak dat, ondanks hetzelfde onderzoek van vorig jaar, nauwelijks iets verbeterd is aan het feit dat kinderleidsters nog steeds te vaak alleen staan op een te grote groep? Hoe gaat u voorkomen dat volgend jaar de Abvakabo FNV weer dezelfde onderzoeksresultaten presenteert?
Het onderzoek van Abvakabo FNV laat zien dat niet alle ondernemers in de kinderopvang zich houden aan de regels van de beroepskracht-kind ratio. Ik vind dat een ernstige zaak, temeer omdat de regels door de branche zelf zijn afgesproken met de belangenvereniging voor ouders.
Naar aanleiding van de constatering dat de beroepskracht-kind ratio niet altijd wordt nageleefd is in 2009 en 2010 een aantal maatregelen genomen. GGD Nederland heeft een landelijk model voor risicogestuurd toezicht ontwikkeld, waarmee GGD’en meer op de kernzaken inspecteren. Onderdeel daarvan is onaangekondigde controle op onder meer de beroepskracht-kind ratio. Het project «Achterblijvende gemeenten» is geïntensiveerd, met als doel de handhaving door gemeenten te verbeteren. In dat kader maakt de Inspectie van het Onderwijs gerichte verbeterafspraken met gemeenten die te weinig handhaven op de kwaliteit van de kinderopvang. Ik heb er vertrouwen in dat deze maatregelen gaan bijdragen aan een betere naleving van de regels.
Daarnaast ben ik in overleg met de drie convenantpartijen in de kinderopvang – MOgroep, BKN en BOinK – om de regels ten aanzien van de beroepskracht-kind ratio duidelijker en transparanter te maken. Aanpassing van deze regels moet ervoor zorgen dat houders deze beter kunnen naleven, er goed op kan worden gecontroleerd en de gemeenten bij overtredingen streng kunnen handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties zich aan de wettelijke normen gaan houden, zodat er genoeg begeleidsters op een groep met kinderen staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties hier voldoende op gecontroleerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de GGD’s meer onaangekondigd en onverwachts kinderopvangorganisaties gaan inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit is een belangrijk aspect in bovengenoemd traject om het toezicht te vereenvoudigen en de handhaving te verbeteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten kinderopvangorganisaties die de wettelijke normen overtreden ook daadwerkelijk aanpakken?
Gemeenten moeten handhaven als kinderopvangorganisaties zich niet aan de regels houden. Daarom vind ik het project «Achterblijvende gemeenten» van groot belang. In dat kader maakt de Inspectie van het Onderwijs gerichte verbeterafspraken met gemeenten waarvan de prestaties, vooral op het gebied van handhaving, achterblijven. In de praktijk blijkt het effectief als gemeentebesturen door de Inspectie van het Onderwijs worden aangesproken op achterblijvende prestaties.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de arbeidsvoorwaarden in kinderopvangorganisaties meer gewaarborgd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De arbeidsvoorwaarden in de kinderopvang worden door werkgevers- en werknemerspartijen afgesproken en in de CAO Kinderopvang vastgelegd. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de CAO afspraken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vakbond meer betrokken wordt bij de verbetering van de positie van pedagogisch medewerkers en de kwaliteit in de kinderopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vakbonden maken samen met de werkgeverspartijen afspraken over de arbeidvoorwaarden en de positie van pedagogisch medewerkers in de CAO Kinderopvang. De afspraken kunnen ook bepalend zijn voor de kwaliteit van de kinderopvang, bijvoorbeeld als het gaat om het opleidingsniveau van pedagogisch medewerkers. De vakbonden en de werkgeverspartijen bepalen zelf wat zij wel en niet in de CAO afspreken.
Kunt u aangeven in hoeverre de kwaliteit van de kinderopvang door de aangekondigde bezuinigingen bedreigd wordt?
In het wetgevingoverleg met uw Kamer op 22 november 2010 heb ik aangegeven dat de verschillende effecten van de bezuinigingsmaatregelen zo goed mogelijk in beeld worden gebracht ten behoeve van de besluitvorming voor 2012. Ik zal uw Kamer daarover later informeren.
In hoeverre bent u bereid de marktwerking in kinderopvang meer aan banden te leggen en als overheid te zorgen dat kinderopvangorganisaties zich houden aan de wettelijke eisen?
Kinderopvangorganisaties moeten zich aan de regels houden. Goede naleving van de regels creëert een gelijk speelveld voor alle ondernemers en is dus ook in het belang van marktwerking. Ik werk samen met de betrokken partijen om te bereiken dat de regels worden nageleefd.
Het pgb |
|
Fleur Agema (PVV), Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel op de website van Per Saldo «Verwarring alom, pgb-maatregelen gaan door»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het waar dat het College voor zorgverzekerinen (CVZ) alle budgethouders een informatiebulletin zal sturen waarin staat dat alleen de mensen, die in de eerste zes maanden van 2011 in een wooninitiatief gaan wonen en daartoe in 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) voor een zorgzwaartepakket (zzp) aanvragen, een budgetgarantie krijgen op het niveau van 2010, en niet te maken krijgen met de korting van 10 000 per pgb-zzp op jaarbasis?
Het CVZ zal zoals gebruikelijk de budgethouders die het betreft informeren over de veranderingen in 2011 en daarbij rekening houden met de aangenomen motie Uitslag c.s., die ik zal uitvoeren. Ik ben daarover met het CVZ in overleg om de betrokkenen zo snel en zo duidelijk mogelijk te informeren. Ook met Per Saldo heb ik hierover contact.
De motie betekent voor bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie dat de nieuwe berekeningswijze van de pgb-tarieven vooralsnog niet op hen van toepassing is. Voor de bestaande budgethouders geldt in 2011 echter o.a. wel de algemene korting van 3% op de pgb-tarieven. De nieuwe berekeningswijze (die vanaf 2012 in zou gaan) van de hoogte van het pgb wordt voor de bestaande budgethouders aangehouden tot de besluitvorming bij de voorjaarsnota 2011 en de aan u aangekondigde visiebrief. Dit betekent voor de bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie eveneens dat het beoogde afbouwpad van de budgetgarantie in de jaren na 2011 is aangehouden en dat daarover op een later moment besluitvorming plaatsvindt.
Voor nieuwe budgethouders geldt de nieuwe berekeningswijze van de hoogte van het pgb per 1 januari 2011. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor nieuwe cliënten die in de eerste helft van 2011 starten in een pgb-gefinancierd wooninitiatief; op hen is de nieuwe berekeningswijze vooralsnog niet van toepassing, zoals ik u in het debat heb toegezegd.
Is het waar dat mensen die thuis blijven wonen en in 2011 kiezen voor een pgb zzp wel te maken krijgen met deze korting?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke wet- of regelgeving denkt u onderscheid te kunnen maken tussen mensen met een zzp die thuis blijven en die in een wooninitiatief gaan wonen?
Ik heb het CVZ gevraagd om het onderscheid helder op te nemen in de pgb-subsidieregeling.
Is het waar dat de budgetgarantie die in 2007 is ingevoerd naar aanleiding van de invoering van de zzp’s aan de persoon is gekoppeld en niet aan de woonsituatie? Zo ja, waarom gaat u dan nu dit onderscheid maken en op basis waarvan?
In 2007 was de budgetgarantie gekoppeld aan de persoon en niet aan de woonsituatie. De motie vraagt om rekening te houden met de wooninitiatieven. Bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb ik aangegeven de motie te willen uitvoeren. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat ik dat wil opnemen in de subsidieregeling.
Deelt u de mening dat, gezien het dictum van de aangenomen motie Uitslag c.s.2, de interpretatie van het CVZ veel te smal is als zij aangeven dat alleen nieuwe instromers met pgb-zzp in de eerste 6 maanden van 2011, die in een wooninitiatief gaan wonen, de budgetgarantie krijgen?
In mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb ik aangegeven wat de betekenis is van de aangenomen motie voor zowel de bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie als voor budgethouders die op 31-12-2010 nog geen pgb hadden op basis van een verblijfsindicatie. Ik zal mij met zowel het CVZ als met Per Saldo verstaan over de juiste voorlichting aan de budgethouders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven geldt de budgetgarantie in ieder geval ook voor alle bestaande budgethouders.
Is het waar dat het CVZ alleen een van de overwegingen als uitgangspunt neemt en niet het dictum3? Zo ja, hoe komt dit en zo nee waarom legt het CVZ de motie dan zo beperkt uit?
Zie mijn antwoord op vraag 6
Bent u van mening dat met het aannemen van de motie, in combinatie met uw toezegging tijdens het debat, de maatregelen met betrekking tot de budgetgarantie voor bestaande situaties en nieuwe situaties in de eerste helft van 2011 zijn aangehouden, en dat hierdoor tijd is gecreëerd tot aan het verschijnen van de voorjaarsnota, waarin gezocht kan worden naar alternatieve maatregelen met een adequate dekking?
Ik ben van mening dat met de aangenomen motie en mijn toezegging tijdens het debat tijd is gecreëerd tot aan het verschijnen van de voorjaarsnota waarin gezocht kan worden naar alternatieve maatregelen met een adequate dekking.
In mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb ik aangegeven dat het aanhouden voor nieuwe pgb-cliënten betrekking heeft op cliënten die gaan wonen in een pgb-gefinancierd wooninitiatief.
Bent u, vanwege de ontstane verwarring bij de doelgroep, bereid breed te communiceren dat de maatregelen met betrekking tot de budgetgarantie – voor zowel bestaande gevallen met budgetgarantie en alle nieuwe instromers in de eerste helft van 2011 met pgb-zzp – zijn aangehouden tot bij de voorjaarsnota bekend is of er alternatieve maatregelen zijn met een adequate dekking?
In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven mij te willen verstaan met zowel het CVZ als met Per Saldo over de juiste communicatie aan de budgethouders. De aangenomen motie houdt zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 niet in dat voor alle nieuwe instromers in de pgb-regeling de maatregelen zijn aangehouden. De motie vraagt mij om voor bestaande budgethouders met een verblijfsindicatie de nieuwe berekeningswijze aan te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de tijdsdruk (het is bijna 1 januari) en het belang van duidelijkheid voor de groep mensen op wie dit betrekking heeft, uiterlijk binnen 1 week beantwoorden?
Daaraan is met deze beantwoording voldaan.
Een reclamecampagne van Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de reclameactie van Holland Casino en Primera onder de naam «Holland Casino try out»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over Holland Casino als staatsdeelneming2?
Ja.
Deelt u de mening dat met deze reclameactie Holland Casino meer als commerciële aanbieder van entertainment optreedt dan als hoeder van publieke belangen waaronder het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Bezien vanuit de kanalisatiegedachte die ten grondslag ligt aan het kansspelbeleid is het goed verdedigbaar dat de Nederlandse kansspelvergunninghouders potentiële deelnemers via reclame-uitingen aandacht vragen voor hun kansspelaanbod, om zo het illegale aanbod de wind uit de zeilen te nemen. Een zekere evenwichtigheid is echter wel geboden. De vergunningsvoorschriften houden dan ook een zorgplicht voor de vergunninghouders in om op zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven aan wervings- en reclameactiviteiten, waarbij in het bijzonder wordt gewaakt voor het aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen.
Blijkens haar mission statement is Holland Casino zich bewust van de bijzondere positie die zij binnen het kansspelbeleid inneemt. Aan de ene kant heeft Holland Casino een maatschappelijke taak om haar gasten gelegenheid te bieden op verantwoorde en gecontroleerde wijze deel te nemen aan casinospelen. Aan de andere kant wordt van haar, binnen de grenzen die het kansspelbeleid stelt, een bedrijfsmatige werkwijze verwacht die een rendabele exploitatie van speelcasino’s mogelijk maakt. Naar mijn mening komen beide aspecten op toelaatbare wijze tot uiting in de reclame-uitingen en blijft Holland Casino met deze reclameactie binnen de grenzen van wat als zorgvuldig en evenwichtig reclameaanbod kan worden beschouwd.
In hoeverre houdt Holland Casino bij reclame-uitingen rekening met de publieke doelen die deze staatsdeelneming geacht wordt te dienen en in hoeverre niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Holland Casino ook in reclame-uitingen zich bewust zou moeten zijn van haar publieke doelen waaronder het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, is daar in genoemde reclame-uiting sprake van en zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Reclamecodecommissie of een andere onafhankelijke instelling een rol bij het beoordelen van reclame-uitingen van Holland Casino daar waar het gaat om een afweging tussen publieke doelen en commerciële doelen van Holland Casino? Zo ja, welke rol? Zo nee, deelt u de mening dat de genoemde afweging nodig is en dat toezicht daarop wenselijk is?
De landelijke kansspelvergunninghouders en de VAN Speelautomaten brancheorganisatie hebben invulling gegeven aan hun – in het antwoord op vraag 2 genoemde – zorgplicht door het opstellen van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. De code maakt het wervings- en reclamebeleid transparant en inzichtelijk, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar het waarborgen van de doelstellingen van het kansspelbeleid en het tegengaan van wervings- en reclame-uitingen gericht op minderjarigen of andere kwetsbare groepen. De code omvat twee delen: een reclamecode voor kansspelen en een gedragscode voor kansspelen. De Reclame Code Commissie ziet toe op de naleving van de reclamecode voor kansspelen. Het College van toezicht op de kansspelen en ondergetekende zien toe op naleving van de gedragscode voor kansspelen. Nadat de kansspelautoriteit tot stand is gekomen zal deze organisatie toezicht houden op de naleving van de gedragscode voor kansspelen. Tot slot deel ik u mee dat de Algemene Rekenkamer in februari a.s. haar rapport zal uitbrengen over het financiële beheer van Holland Casino. In dit rapport wordt onder andere ingegaan op het marketing- en promotiebudget van Holland Casino.
Bent u bereid in de brief die u aan de Kamer gaat sturen over het kansspelbeleid ook uitgebreid in te gaan op de wijze waarop Holland Casino reclame mag maken in relatie tot de publieke taken van Holland Casino en de positie van monopolistische aanbieder? Zo nee, waarom niet?
In de brief die ik de Kamer in maart zal sturen over het kansspelbeleid, zal ik ook ingaan op de beleidsmatige aspecten met betrekking tot werving en reclame door kansspelvergunninghouders (waaronder Holland Casino).
De suggesties dat de jaarcijfers van Schiphol zijn gemanipuleerd om de bonussen van topbestuurders te verhogen |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Lakeman pakt Schiphol aan»?1
Ja.
Kunt u de suggestie uit het artikel, dat jaarcijfers zouden zijn gemanipuleerd met als doel bonussen van topbestuurders kunstmatig te verhogen, bevestigen dan wel ontkrachten?
Nee, zie het antwoord op vraag 4 t/m 6.
Wat is uw opvatting als grootaandeelhouder over het beloningsbeleid van Schiphol NV, specifiek van het feit dat bonussen worden gegeven op basis van winstmaximalisatie? Deelt u de mening dat hiervan een perverse prikkel uit kan gaan waarbij winstmaximalisatie boven het publiek belang gaat? Herinnert u zich in dit verband de motie Tang2 die de regering verzoekt de variabele beloning voor de raad van bestuur van Schiphol NV te richten op het bevorderen van het publieke belang? Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering geeft aan deze motie?
Een variabele beloning, indien aan de orde, moet m.i. worden toegekend op basis van een afgewogen mix van voor de onderneming (en betrokken bestuurder) relevante prestatie-indicatoren. Ook moet sprake zijn van zowel financiële als niet-financiële criteria. Voor staatsdeelnemingen vind ik het daarbij nog eens van belang dat een substantieel deel van de variabele beloning afhankelijk is van (financiële of niet-financiële) doelstellingen die verband houden met het publieke belang dat met de deelneming is gemoeid. In het onlangs aan de Tweede Kamer toegestuurde Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2009 heb ik aangegeven hoe ik daaraan uitvoering geef en dus hoe ik uitvoering heb gegeven aan de motie-Tang.
Naast borging van de betrokken publieke belangen is een gezonde financiële positie van de staatsdeelnemingen, en dus een redelijk jaarlijks rendement, een belangrijke doelstelling van de staat als aandeelhouder. Een gezonde financiële positie en een goed resultaat zijn immers van wezenlijk belang voor de continuïteit van het bedrijf Schiphol, voor de financiering van de in de wereldwijde concurrentie noodzakelijke investeringen en dus voor het publieke belang van de luchthaven. Rendement (of een vergelijkbare financiële maatstaf) is dan ook een belangrijke prestatie-indicator in het beloningsbeleid van Schiphol, maar zeker niet de enige. De prestatie-indicatoren voor de Schiphol-directie reflecteren ook nu al de brede strategische doelstellingen van de onderneming. Doelstellingen die samenhangen met het publieke belang bepalen momenteel al voor een belangrijk deel de variabele beloning van de Schiphol-directie. In het remuneratierapport van Schiphol (raadpleegbaar in het jaarverslag dat wordt gepubliceerd op Schiphols website) is te zien dat de variabele beloning over 2010, naast het algemeen functioneren, nog door vier andere, niet-financiële doelstellingen wordt bepaald. Met het nieuwe beloningsbeleid voor de Schiphol-directie, dat ik binnenkort hoop vast te stellen en waarvan ik het nieuwe maximum reeds aan de Kamer heb gemeld, zal het percentage publieke doelstellingen bovendien aanmerkelijk worden verhoogd.
Hebben u bijvoorbeeld via klokkenluiders geluiden bereikt die duiden op het manipuleren van de boekhouding en/of het vervalsen van rendementscijfers van potentiële vastgoedprojecten? Zo ja, wat is hier mee gebeurd? Zo nee, bent u bereid op basis van de berichtgeving hierover bij Schiphol NV te informeren naar de juistheid van deze berichtgeving en Kamer hiervan op de hoogte te stellen?
Bent u, mede op basis van eerdere berichtgeving rondom vermeend vrij spel van de financieel directeur zoals het artikel «Schiphol als luxe speeltuin»3, van mening dat er voldoende controle is rondom het handelen van de financieel directeur van Schiphol NV?
Kunt u ingaan op de suggestie van corruptie, waar de CFO van Schiphol mee in verband wordt gebracht? Is het geven van een korting, op kosten van Schiphol NV of SRE, van 123 000 euro aan CitizenM, in ruil voor korting op een Frans privé-vakantiehuis, indien waar, op te vatten als corruptie?
Kunt u een omschrijving geven van het mandaat van de CFO van Schiphol? Kunt u uitsluiten dat bij Schiphol NV en/of SRE ooit een situatie ontstaat zoals bij het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam in 2004? Hoe houdt u als aandeelhouder toezicht op dat mandaat? Welke rol speelt daarin de Raad van Commissarissen?
De artikelen 14 en 15 van de statuten van de N.V. Luchthaven Schiphol (raadpleegbaar via www.schiphol.nl) geven een beschrijving van de bestuursbesluiten waarvoor de directie de goedkeuring van de raad van commissarissen nodig heeft en van de besluiten die onderhevig zijn aan de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders, alsmede van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de directie. De (auditcommissie van de) raad van commissarissen en de interne en externe auditfunctionaris van de onderneming houden toezicht op de naleving van die statutaire bepalingen. Tijdens de aandeelhoudersvergadering leggen de raad van commissarissen en de directie, ondersteund door een accountantsverklaring, verantwoording af aan de aandeelhouders. Indien daar aanleiding toe is kan ik als aandeelhouder de commissarissen ter verantwoording roepen over het gehouden toezicht. Desondanks kan een aandeelhouder uiteraard nooit uitsluiten dat zich bij ondernemingen de in uw vraag bedoelde situaties voor doen, hoe degelijk de procedures ook zijn.
Internationale beleidsbeïnvloeding op het gebied van LHBT-emancipatie en LHBT-mensenrechten |
|
Pia Dijkstra (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VN-stemming overwinning voor homo-organisaties»?1
De Nederlandse regering is verheugd over het behaalde resultaat: zonder de inzet van een groep landen die actief in de VN opkomt voor LHBT-rechten, waaronder Nederland en met name ook de VS, zou het niet mogelijk zijn geweest om de verwijzing naar seksuele oriëntatie in de resolutie over buitengerechtelijke executies te handhaven.
Deelt u de mening dat de verwijzing naar «seksuele gerichtheid» in de resolutie mede tot stand is gekomen door werkzaamheden van organisaties die zich specifiek richten op lesbiennes, homo’s, bi’s en transgenders (LHBT)?
De verschillende NGO’s die zich in VN-verband inzetten voor de bevordering van de rechten van LHBT hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan dit succes.
Is het waar dat LHBT-emancipatie en LHBT-mensenrechten momenteel een prioriteit vormen binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid? Zo ja, zal dit zo blijven? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat de ondersteuning die Nederland momenteel biedt aan COC Nederland voor beleidsbeïnvloeding en beleidsinformatie op het gebied van LHBT-emancipatie en LHBT-mensenrechten bij de Verenigde Naties, de OVSE, de Raad van Europa en bij het buitenlands beleid van de Europese Unie op 1 januari 2011 afloopt?
De emancipatie van LHBT is en blijft een prioriteit in zowel het binnenlandse als het buitenlandse beleid van dit kabinet. Op korte termijn ontvangt u een notitie van de minister van OCW, mede namens de minister van BZ, waarin de voornemens van dit kabinet op het gebied van de bevordering van onder andere homo-emancipatie nader uiteen worden gezet.
Bent u voornemens voornoemde ondersteuning voort te zetten of te intensiveren? Wanneer neemt u daarover een definitief besluit?
Het is juist dat de programmasubsidie voor het COC uit het Mensenrechtenfonds afliep op 31 december jongstleden.
Wanneer u voor 1 januari 2011 geen besluit neemt over voornoemde ondersteuning, of besluit de ondersteuning niet voort te zetten, hoe wordt dan voorkomen dat de opgebouwde expertise verloren gaat en/of dat beleidsbeïnvloeding op het gebied van LHBT-emancipatie en LHBT-mensenrechten bij de VN, de OVSE, de Raad van Europa en de Europese Unie – en de informatie uitwisseling daarover met het ministerie van Buitenlandse Zaken – stil komt te liggen?
De minister van OCW en ik zijn positief over het lobbywerk dat het COC in de verschillende internationale fora verricht. De aanvraag van het COC voor vervolgfinanciering van deze activiteiten zal ik op gelijke voet behandelen met subsidie-aanvragen van andere mensenrechtenorganisaties. In het Subsidiebesluit dat op 21 december 2010 in de Staatscourant werd gepubliceerd (nr. 20433) is bepaald dat subsidieverzoeken voor het Mensenrechtenfonds 2011 kunnen worden ingediend tot en met 31 maart 2011. Dat betekent dat in april een afweging wordt gemaakt welke van de binnengekomen projectvoorstellen voor subsidie in aanmerking komen. De keuze zal afhangen van de kwaliteit van de voorstellen en de mate waarin de voorstellen aansluiten bij de beleidsprioriteiten van dit kabinet op het gebied van mensenrechten.
Bent u bereid om een overbruggingsregeling te treffen om dit te voorkomen? Bent u bereid met LHBT-veldorganisaties, waaronder het COC, in gesprek te gaan om te zoeken naar een oplossing voor deze kwestie?
Het is belangrijk dat de verstrekking van subsidies op een eerlijke en transparante manier gebeurt. Daarom wacht ik met een beoordeling van de aanvraag van het COC tot na 31 maart. Daarbij komt dat subsidie vanuit het Mensenrechtenfonds niet het karakter heeft van een instellingssubsidie, maar projectmatig van aard is. Het is de eigen verantwoordelijkheid van het COC om de opgebouwde expertise in stand te houden.
Rest mij nog toe te voegen dat er geregeld overleg met het COC plaatsvindt over buitenlands homobeleid. De samenwerking met het COC op dit vlak is goed en intensief.
Een kerosinestrijd met Iran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «KLM geraakt door kerosinestrijd Iran»?1
Het is mij bekend dat de brandstofleveranciers op Schiphol sinds enige tijd geen kerosine meer verstrekken aan IranAir en dat KLM minder kerosine krijgt in Teheran. De voormalige Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Mottaki zegde zijn bezoek aan Nederland ter gelegenheid van de Conference of the States Parties van de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW) af, nadat de regering had aangegeven geen brandstofgarantie te kunnen afgeven aangezien dat een zaak voor individuele kerosineleveranciers is.
Is het waar dat er op Amerikaans advies geen brandstofgarantie werd geleverd aan (inmiddels voormalig) minister van Buitenlandse Zaken van Iran Manouchehr Mottaki?
Nee. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft enkel contact opgenomen met de VS om de precieze reikwijdte van de Amerikaanse sanctiewetgeving CISADA te vernemen. Hierbij is niet om advies gevraagd, noch is advies verkregen.
Had Nederland louter een rol had als gastheer van de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPWC)-bijeenkomst? Zo nee, kunt u uitleggen welke rol Nederland had?
Nederland is gastland van de OPCW en heeft als lidstaat deelgenomen aan de jaarlijkse Conference of the States Parties. Ik zou van de aanwezigheid van mijn ambtgenoot bij de conferentie gebruik hebben gemaakt om een gesprek te voeren over een aantal zorgpunten, zoals mensenrechten, non-proliferatie en consulaire kwesties.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de minister van Buitenlandse Zaken van Iran niet in de gelegenheid was om deel te nemen aan gesprekken over non-proliferatie van chemische wapens, terwijl de sancties ten aanzien van Iran bedoeld zijn om Iran aan de onderhandelingstafel te krijgen om te spreken over non-proliferatie van chemische en nucleaire wapens?
De Iraanse minister van Buitenlandse Zaken was wel degelijk in de gelegenheid om deel te nemen aan de OPCW-conferentie. Hij heeft zelf besloten zijn bezoek af te zeggen. Een Iraanse vice-minister van Buitenlandse Zaken is vervolgens met een delegatie naar Den Haag afgereisd en heeft deelgenomen aan de conferentie.
Heeft u advies gevraagd aan andere regeringen over het leveren van brandstofgarantie? Vindt u dat de Europese Unie (EU) alleen geloofwaardig en effectief kan opereren als het onafhankelijke afwegingen maakt ten aanzien van Iran? Zo neen, waarom niet?
De regering heeft geen advies bij andere (EU-)regeringen ingewonnen over het al dan niet afgeven van een brandstofgarantie. Binnen de EU-sanctieverordening is het leveren van kerosine aan Iraanse burgerluchtvaartmaatschappijen toegestaan. Het feit dat een groot aantal brandstofleveranciers geen kerosine meer levert is een gevolg van een individuele afweging van deze bedrijven.
Is er sprake van druk van overheden op Europese bedrijven om verder te gaan dan EU sancties behelzen?
De Nederlandse overheid oefent zulke druk volstrekt niet uit. Ik kan niet voor andere overheden spreken.
Deelt u de mening dat een «brandstoffenoorlog» tussen luchtvaartmaatschappijen buiten het EU sanctiepakket valt en onnodig Iraanse burgers isoleert, aangezien zij nu te maken hebben met wachttijden van weken voordat zij naar Europa kunnen vliegen voor studie, vakantie of werk? Zo nee, waarom niet?
Sancties gericht op brandstofleveranties vallen bewust buiten het EU-sanctiepakket. Ze zouden de Iraanse burgerbevolking onnodig hard raken, terwijl de Europese sancties juist gericht zijn op het Iraanse nucleaire programma en het leiderschap zelf.
De aangepaste dienstregeling van de NS in de kerstvakantie |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over het besluit van de NS om deze kerstvakantie niet de gebruikelijke kerstdienstregeling te rijden, maar een aangepaste dienstregeling, waardoor er nog minder treinen rijden?1 Op welke manier bent u betrokken geweest bij dit besluit en wat is uw inbreng hierbij geweest?
Tijdens de zomer- en kerstvakantie rijdt NS al een aantal jaren met minder treinen omdat er dan sprake is van minder forensverkeer. Aanvullend daarop heeft NS op 20 december 2010 bekend gemaakt de kerstdienstregeling verder te beperken vanwege de winterse omstandigheden. Dit om vertraging als gevolg van opstoppingen op het spoor (filevorming) te voorkomen en de onvoorspelbaarheid van de dienstregeling zo veel mogelijk te beperken. Ik zal er bij NS op aandringen om na de kerstvakantie weer de volledige dienstregeling te rijden.
NS is een zelfstandig bedrijf waaraan ik een concessie heb verleend. NS moet aan de afspraken uit die concessie voldoen, maar neemt binnen de kaders van die concessie zelfstandig beslissingen over operationele zaken zoals dienstregelingsaanpassingen.
Deelt u de mening dat deze uitgeklede dienstregeling niet in het belang is van de treinreizigers, omdat er minder treinen zullen rijden? Zo nee, waarom niet?
Het rijden van minder treinen is bedoeld om opstoppingen op het spoor (filevorming) te voorkomen en de onvoorspelbaarheid van de dienstregeling zo veel mogelijk te beperken. Dit is in het belang van de reiziger. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het is daarbij natuurlijk essentieel dat NS zijn reizigers zorgvuldig en frequent informeert over de reisopties zodat hij/zij weet wanneer, waar en hoe er kan worden gereisd.
Deelt u de mening dat deze uitgeklede dienstregeling niet in het algemeen belang is, omdat meer treinen juist auto’s van de gladde en gevaarlijke wegen kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. NS heeft mij verzekerd dat de aangepaste dienstregeling nog voldoende capaciteit biedt voor het aantal reizigers gedurende deze vakantieperiode.
Kunt u uiteenzetten waarvoor de aangepaste dienstregeling bedoeld is? Waarom wordt deze dienstregeling ook gebruikt voor periodes waarover nog geen weersvoorspellingen zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Past deze uitgeklede dienstregeling binnen de voorwaarden van de concessie? Zo nee, waarom mag deze dan toch worden ingezet? Zo ja, waarom zijn de concessievoorwaarden dan zo ruim en wat gaat u doen om de concessie beter aan te laten sluiten bij de wensen van de reizigers?
De concessie kent minimumbedieningseisen van tweemaal per uur per richting voor grote stations en eenmaal per uur per richting voor kleine stations, ongeacht de weersomstandigheden en de periode van het jaar. De sinds 20 december geldende, beperkte kerstdienstregeling voldoet daaraan.
Is het waar dat door de uitgeklede dienstregeling minder treinen rijden en dus ook minder treinen kunnen uitvallen of vertraagd raken, wat een positief effect heeft op de prestatiecijfers van de NS en de bonussen van de directies van NS en ProRail? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit vertekende beeld te corrigeren?
Laat ik voorop stellen dat ik er groot belang aan hecht dat er een minimum aan treindiensten wordt geschrapt, zowel in de reguliere kerstdienstregeling als in de nu geldende beperkte kerstdienstregeling. Het is juist dat er minder treinen rijden sinds 20 december, vergeleken met de reguliere kerstdienstregeling. De NS heeft mij aangegeven dat de aangepaste dienstregeling 90% van de capaciteit biedt van de gebruikelijke kerstvakantiedienstregeling. Gezien het beperkte aantal dagen waarop de aangepaste dienstregeling van kracht zal zijn, zal een eventuele vertekening van de prestaties naar verwachting marginaal zijn.
Overigens is de variabele beloning van het bestuur van NS afhankelijk van meerdere prestaties gedurende het jaar, waarbij de klantgerelateerde prestaties het zwaarst wegen. Naast punctualiteit zijn bijvoorbeeld ook het klantoordeel en het aantal reizigerskilometers daarbij bepalend.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te voorkomen dat NS deze reizigersonvriendelijke uitgeklede dienstregeling de hele kerstperiode gaat rijden, ook indien er geen sneeuwoverlast is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u nemen?
Nee. Zie de antwoorden op vraag 1 en 6. De NS nemen zelfstandig
beslissingen over operationele zaken. Ik toets die aan de eisen uit de vervoerconcessie en het vervoerplan.
Kunt u, gezien het spoedeisende karakter, deze vragen binnen 48 uur beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Een onderzoeksjournalist die medische gegevens van een voetballer van AZ heeft verkregen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een onderzoeksjournalist de medische gegevens van een voetballer van AZ heeft gekregen van een medewerker van het Medisch Centrum Alkmaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van de betrokken voetballer ernstig is geschaad?
Ja.
In welke procedures voorziet de wet- en regelgeving als onverhoopt persoonsgegevens uit het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) uitlekken? Wordt de betrokken patiënt in zo’n geval altijd ingelicht? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Allereerst wil ik benadrukken dat het in dit geval niet het landelijk EPD betreft.
De telefonisch opgevraagde gegevens waren opgeslagen in het lokale ziekenhuis-informatiesysteem van het Medisch Centrum Alkmaar en op cd per post aan de onderzoeksjournalist toegezonden. In het licht van de beveiligingsmaatregelen die zijn genomen met betrekking tot uitwisseling van medische informatie via de landelijke infrastructuur zou een dergelijke opvraging van medische gegevens niet mogelijk zijn geweest. De landelijke infrastructuur is zo ontworpen dat de medische gegevens in de computersystemen van de zorgverleners staan. Medische gegevens kunnen alleen door daartoe geautoriseerde zorgverleners worden geraadpleegd aan de hand van een UZI-pas met daarbij behorende pincode onder de voorwaarde dat er een behandelrelatie is met de zorgconsument en deze toestemming voor de raadpleging heeft gegeven. Raadplegingen kunnen alleen gedaan worden vanuit de locatie (apotheek, huisartsenpost of ziekenhuis) waar de betreffende zorgverlener werkzaam is aangezien de UZI-pas in beginsel alleen in die betreffende instelling gebruikt kan worden.
Misbruik van de landelijke epd-infrastructuur kan op verschillende wijzen worden gesanctioneerd:
Na aanvaarding van het voorstel tot wijziging van de Kaderwet elektronische zorginformatieuitwisseling die naar uw Kamer is gestuurd, komt daar nog bij:
Via de landelijke infrastructuur is altijd inzichtelijk welke zorgverlener, wanneer welke gegevens heeft geraadpleegd en gecontroleerd kan worden of dit recht-matig is geweest. Meerdere aspecten van het opvraaggedrag worden 24 uur per dag bewaakt binnen het LSP.
Afwijkingen en eventueel misbruik worden gedetecteerd, geanalyseerd en opgevolgd. Indien (een poging tot) misbruik wordt geconstateerd wordt dit aan de toezichthouders CBP en IGZ gemeld. Hiertoe zijn afspraken gemaakt tussen Nictiz en de toezichthouders.
Om de positie van de burger verder te versterken en het vertrouwen in de landelijke infrastructuur te vergroten, heb ik (onder meer naar aanleiding van discussies die in de Eerste Kamer hebben plaatsgevonden) Nictiz de opdracht gegeven om een voorziening in te richten waarmee burgers die dat wensen automatisch een notificatie per e-mail of sms kunnen krijgen zodra hun gegevens zijn geraadpleegd. Hiermee kan worden voorzien in nog meer transparantie en controlemogelijkheden op de uitwisseling van medische gegevens.
Hoe denkt u om te gaan met de belangrijkste zwakke plek in de beveiliging van het EPD: de menselijke factor?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 is beschreven, is er binnen de landelijke infrastructuur juist een aantal technische maatregelen getroffen om de informatie-beveiliging minder afhankelijk te laten zijn van de menselijke factor. Zorgverleners kunnen via de landelijke infrastructuur alleen gegevens uitwisselen met daartoe bevoegde collega’s die gebruik maken van daarvoor gekwalificeerde informatiesystemen en beveiligde netwerkverbindingen. De identiteit van de zorgverleners wordt vastgesteld met behulp van UZI-passen. Door dit soort technische maatregelen wordt menselijk falen (in dit geval van het type «te goed van vertrouwen») door middel van de landelijke infrastructuur beperkt. Daarnaast bestaat nog een aantal juridische en procedurele maatregelen ten aanzien van het beveiligingsbewustzijn binnen de zorgsector.
Specifiek voor de landelijke infrastructuur zijn factsheets opgesteld voor zorgverleners over informatiebeveiliging. Zo worden zorgverleners gewezen op de veilige installatie van en de omgang met werkstations en UZI-passen.
Heeft u al hackers betrokken bij de ontwikkeling van het EPD, zoals uw voorganger de Kamer heeft toegezegd? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, wanneer kunnen de resultaten van de hacktest worden verwacht? Gaat u de hacktest regelmatig, bijvoorbeeld jaarlijks, herhalen? Kunt u dat toelichten?
Ja. Bij het ontwerp en beheer van de landelijke infrastructuur vindt nadrukkelijk periodiek afstemming plaats met verschillende experts op het gebied van beveiliging van elektronisch gegevensverkeer waaronder ook «goede hackers» (ethical hackers). Zo worden bepaalde onderdelen van de landelijke infrastructuur jaarlijks door onafhankelijke beveiligingsexperts aan een hackerstest onder-worpen.
De wijze waarop dat gebeurt, is beschreven in bijlage 2 van de voortgangs-rapportage elektronisch patiëntendossier die 20 juli 2009 aan uw Kamer is verstuurd. Voorafgaand aan het verplicht aansluiten op het LSP, worden de verschillende componenten van de landelijke infrastructuur aan een grootschalige ketenbrede indringerstest (GKI) onderworpen. Over de voortgang en de resultaten van de testen die onderdeel uitmaken van de GKI wordt uw Kamer door middel van de voortgangsrapportages per kwartaal geïnformeerd.
Bedreigingen worden continu geïnventariseerd, geanalyseerd en geadresseerd. Indien nodig worden maatregelen aangepast of aanvullende technische, procedurele en organisatorische maatregelen getroffen. Uit de tot op heden uitgevoerde indringerstesten zijn geen kritieke bevindingen gedaan.
Hebben patiënten al toegang tot hun gegevens in het EPD? Hebben zij de mogelijkheid om bepaalde (deels) informatie te vergrendelen? Bent u voornemens de toegang van de patiënt tot het dossier verder te verbeteren? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik hecht er veel waarde aan dat patiënten kunnen beschikken over inzage in hun eigen medische gegevens. Echter, zoals ik u al in de voortgangsrapportages heb bericht, zijn er kwetsbaarheden geconstateerd in het GSM- en SMS-verkeer waar het authenthicatiemiddel EPD-DigiD primair van afhankelijk is. Er is thans dus geen afdoende beveiligd authenticatiemiddel voorhanden om zorgconsumenten online toegang tot hun eigen medische gegevens te verschaffen. Zoals aange-kondigd in de genoemde voortgangsrapportages beraad ik mij op dit moment op alternatieven.
De burger kan (door middel van een papieren formulier of met behulp van zijn DigiD) totaal bezwaar maken bij het Klantenloket waarmee zijn/haar verwijsindex geheel wordt vernietigd en de gegevens in de index worden verwijderd.
Het is voor zorgaanbieders vervolgens niet meer mogelijk om aanmeldingen of opvragingen te doen.
Vanaf het tweede kwartaal 2011 wordt het mogelijk om via het papieren proces en e-formulieren ook beperkt toegang te geven tot een door de patiënt aangegeven selectie van (een categorie van) individuele zorgverleners of zorginstellingen. Op deze wijze kunnen burgers specifiek aangeven dat alleen de eigen huisarts, de eigen specialist en apotheek toegang krijgt tot de gegevens en de rest niet.
Krijgt de patiënt inzage in wie wanneer toegang heeft gehad tot zijn dossier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geïmplementeerd?
Via het Klantenloket kunnen burgers inzage krijgen in wie hun gegevens hebben aangemeld en wie hun gegevens via de landelijke infrastructuur voor gegevens-uitwisseling in de zorg hebben opgevraagd. Dit inzageoverzicht kan via een papieren formulier of met behulp van DigiD worden aangevraagd. Dit inzage-overzicht wordt vervolgens naar het GBA-adres verstuurd.
Op dit moment hebben ruim 2 200 burgers een dergelijk inzageverzoek verstrekt gekregen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal ik als extra controlemaatregel het mogelijk maken dat burgers ervoor kunnen kiezen om automatisch per email of per sms een bericht van het Klantenloket te ontvangen indien hun gegevens zijn geraadpleegd.
Hoeveel mensen hebben op dit moment bezwaar aangetekend tegen opname in het EPD? Welk percentage van artsen en ander medisch personeel heeft bezwaar gemaakt tegen opname in het EPD? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het totaal aantal verwerkte bezwaarverzoeken per 31 december 2010 bedraagt 435 222 (= 2,6% van de gehele Nederlandse bevolking inclusief in reactie op de landelijke campagne van 2008).
Tot en met 31 december 2010 zijn 2161 verzoeken tot intrekking bezwaar verwerkt.
Ik beschik niet over de gegevens waaruit valt op te maken welk percentage van mensen die bezwaar hebben gemaakt daarvan artsen en of ander medisch personeel is. Registratie van bezwaar vindt plaats op basis van het betreffende Burger Service Nummer (BSN). Er worden geen andere persoonsgegevens vast-gelegd in de verwijsindex. Dat is ook nadrukkelijk niet de bedoeling.
De verkiezingen in Wit-Rusland |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van de recente onrust na de verkiezingen in Wit-Rusland, met name de arrestatie van de presidentskandidaten Nikolaj Statkevitsj, Grigori Kostoejev en Andrei Sannikov1 en van talloze journalisten en mensenrechtenactivitsten, die celstraffen tot vijftien jaar riskeren voor hun deelname aan protesten tegen de verkiezingsuitslag?2
Ik ben op de hoogte van het oneerlijke verloop van de presidentsverkiezingen op 19 december jl., zoals door OVSE-waarnemers geconstateerd, en het gewelddadig optreden van de Belarussische autoriteiten. Zoals in mijn verklaring op 20 december jl. gemeld, veroordeel ik dit ten zeerste. Daarnaast keur ik de invallen bij NGO’s en de arrestaties die daar zijn verricht af. Ook de EU heeft bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid, Catherine Ashton, de ontwikkelingen in Belarus veroordeeld.
Bent u tevens op de hoogte van de berichtgeving van de OVSE-verkiezingswaarnemers over het ondemocratische verloop van de verkiezingen in Wit-Rusland en de telling van de stemmen?3 Wat is de positie van de Nederlandse regering met betrekking tot de verkiezingsuitslag in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het lot van de gearresteerde en nog steeds vastzittende politici, journalisten, mensenrechtenactivisten en betogers en het geweld dat tegen demonstranten gebruikt wordt? Bent u eveneens van mening dat dit repressieve gedrag onacceptabel is? Zo ja, zult u bij de ambassadeur van Wit-Rusland deze arrestaties en dit geweldsmisbruik streng veroordelen?
De arrestatie en behandeling van demonstranten baren mij grote zorgen. Ik vind het gebruikte geweld en de detentie onaanvaardbaar. Op 20 december jl. heb ik de Belarussische autoriteiten opgeroepen om arrestanten direct vrij te laten. Dit heb ik ook aan de Belarussische ambassadeur laten overbrengen. Ook de toegang van arrestanten tot medische en juridische voorzieningen en de mogelijkheid voor EU-diplomaten hen te bezoeken, is daarbij nadrukkelijk bepleit.
Welke aanvullende maatregelen zult u nemen om de Nederlandse afkeuring over de arrestaties en de ondemocratische verkiezingen te onderstrepen, al dan niet in EU-verband?
Ik vind dat de EU het opnieuw invoeren van een inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen – dat sinds oktober 2008 was opgeschort – moet overwegen. Dit in aanvulling op de geldende financiële sancties. Op 23 december jl. heb ik de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid van de EU, Catherine Ashton, verzocht nadere stappen van de EU tegen het Belarussische regime te formuleren, vooral als vrijlating van arrestanten uitblijft.
De gevolgen van de wijze van bekostiging van het Voortgezet Algemeen Volwassenonderwijs voor het werkleeraanbod van jongeren |
|
Mirjam Sterk (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 23 lid 1 onderdeel a van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), waarin staat dat een jongere geen recht heeft op een werkleeraanbod, indien hij of zij onderwijs volgt dat uit Rijkskas wordt bekostigd?
Ja.
In hoeverre kan Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (Vavo) volgens u beschouwd worden als een opleiding die wordt bekostigd uit Rijkskas?
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (Vavo) kan worden beschouwd als een opleiding die wordt bekostigd uit ’s Rijks kas, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wet investeren in jongeren.
Wat is volgens u de implicatie van het feit dat Vavo niet expliciet wordt genoemd in artikel 7.3 lid 1 waarin opleidingen genoemd staan die geen recht geven op een werkleeraanbod? Betekent dit dat de Vavo inderdaad een opleiding is die uit Rijkskas wordt bekostigd?
In artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) wordt Vavo onder a expliciet genoemd. Alle in artikel 7.3.1 WEB genoemde opleidingen worden bekostigd uit ’s Rijks kas, dus ook Vavo. In de WIJ is het uitgangspunt dat een werkleeraanbod niet samengaat met een opleiding bekostigd uit ’s Rijks kas. In artikel 23, tweede lid, van de WIJ, wordt hierop een uitzondering gemaakt. Op grond van dat artikel bestaat er wel een recht op een werkleeraanbod bij het volgen van opleidingen zoals Nederlands (als tweede taal) en sociale redzaamheid. De uitzondering die artikel 23 van de WIJ maakt, geldt niet voor Vavo.
Wat is volgens u dan de implicatie van artikel 2.3.1 en 2.3.3 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, alsmede artikel 14 van de Wet op het participatiebudget, waarin juist staat dat Vavo geen opleiding is die uit de Rijkskas bekostigd wordt? Volgt hieruit dan ook dat de Vavo juist een opleiding is die niet uit de Rijkskas bekostigd wordt?
Noch uit de artikelen 2.3.1 en 2.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs noch uit artikel 14 van de Wet participatiebudget kan de conclusie worden getrokken dat Vavo een opleiding is die niet uit ’s Rijks kas wordt bekostigd. Deze artikelen regelen slechts dat «opleidingen educatie» genoemd in artikel 7.3.1 WEB (waaronder Vavo) mede via een uitkering aan gemeenten op grond van Wet participatiebudget worden bekostigd. De Wet participatiebudget bepaalt op welke wijze deze middelen voor «opleidingen educatie» (waaronder Vavo) zijn bestemd en worden verdeeld.
Is het u bekend dat uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er de nodige onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de vraag of Vavo uit ’s Rijkskas mag worden bekostigd? Bent u van plan om deze onduidelijkheid weg te nemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het is mij duidelijk dat er bij de uitvoeringspraktijk vragen leven zoals in deze Kamervragen verwoord. Ik ben voornemens om hier aandacht aan te besteden in de eerstkomende Verzamelbrief aan colleges van burgemeester en wethouders.
Bent u ervan op de hoogte dat het recht op en de aanvaarding van een werkleeraanbod door een jongere conform de Wet WIJ een noodzakelijke voorwaarde vormt om ook inkomensvoorziening op grond van de WIJ te ontvangen? In hoeverre betekent dit volgens u ook dat de jongere die onderwijs volgt dat bekostigt wordt uit Rijkskas geen recht heeft op inkomensondersteuning?
Ja. Het recht op inkomensvoorziening op grond van de WIJ is gekoppeld aan het accepteren en uitvoeren van een werkleeraanbod. Als een jongere uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, bestaat geen recht op een werkleeraanbod. Er bestaat dan ook geen recht op inkomensvoorziening op grond van de WIJ.
De Mediawet in Hongarije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van het aannemen van een omstreden «Mediawet» door het Hongaarse parlement, waardoor onder andere een Media-Autoriteit in het leven wordt geroepen die in staat wordt gesteld boetes op te leggen aan journalisten en media die niet «moreel» of «objectief» berichten1, waardoor volgens de OVSE op ernstige wijze Hongaarse media in hun vrijheid beperkt worden2 en waar leden van de regeringspartij alle zetels van de bestuursraad innemen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u tevens op de hoogte van de drastische hervormingen door de Hongaarse regering in de financiële sector, waaronder belastingen op banken, energie- en telecombedrijven en detailhandel, die met name buitenlandse investeerders en bedrijven, ook afkomstig uit EU-landen, treffen?
Ja, ook hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u van mening dat de nieuwe mediawet in Hongarije strijdig is met Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), erkenning waarvan een voorwaarde is voor toetreding tot de Europese Unie, of dat deze strijdig is met andere aspecten van Europese regelgeving?
Persvrijheid en onafhankelijke media zijn belangrijke verworvenheden en fundamentele mensenrechten in de EU. Ze bevorderen vrijheid van meningsuiting, dragen bij aan het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen en geven mensen een vrije stem in het democratisch proces.
Als de nieuwe Mediawet in Hongarije inderdaad strijdig is met de Europese regelgeving of het EVRM dan zal Hongarije hierop aangesproken worden.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting op deze manier een makkelijke speelbal van politici en opiniemakers kan worden die de nieuwe mediawet vooral aangrijpen om hun eigen mening te promoten en anderen het zwijgen op te leggen?
Zie onder 3.
Bent u bezorgd over dergelijke ontwikkelingen die plaatsvinden in een EU-lidstaat?
Nederland is inderdaad bezorgd over dergelijke ontwikkelingen binnen een EU-lidstaat. De nieuwe Hongaarse media geeft niet de juiste signalen af.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van het aanstaande EU-Voorzitterschap van Hongarije?
Zoals gesteld geven deze ontwikkelen niet de juiste signalen af over de Europese waarden en normen.
De Hongaarse Minister President Orban heeft toegezegd dat als de nieuwe Mediawet strijdig blijkt te zijn met het EU-aquis en/of het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de wet aangepast zal worden. Ik wacht de uitwerking van deze toezegging met belangstelling af.
Of de nieuwe wet inderdaad strijdig is met het EU-acquis, zal worden bezien door de Commissie. Zoals bekend, kan de Commissie wanneer er sprake is van een schending door een lidstaat van het EU-acquis, een inbreukprocedure starten.
Zult u samen met uw EU-collega’s de Hongaarse regering scherp wijzen op de verplichting EU-regelgeving in acht te nemen?
De Commissie en de individuele EU-lidstaten hebben een verantwoordelijkheid Hongarije aan te spreken wanneer aangegane verplichtingen niet worden nagekomen.
De nieuwe Hongaarse mediawet |
|
Nebahat Albayrak (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de mediawet die op 20 december 2010 door het Hongaarse parlement is aangenomen?1
Ja, daar heb ik op hoofdlijnen kennis van kunnen nemen.
Roept deze wet een nieuw mediaorgaan in het leven (NMTA) dat tot doel heeft na te gaan of media wel objectief genoeg zijn? Moeten alle in Hongarije actieve media zich verplicht bij dit orgaan registreren? Deelt u de mening dat dit op zijn minst op gespannen voet staat met de persvrijheid, zeker gelet op het feit dat NMTA gehele gecontroleerd wordt door de politieke meerderheid in het Hongaarse parlement?
De wet roept een nieuw mediaorgaan in het leven dat een toezichthoudende rol heeft. De wet bepaalt onder meer dat uitgevers van gedrukte media, internet providers en alle TV zenders (kanalen) zich officieel dienen te registreren.
De nieuwe Hongaarse Mediawet kan inderdaad strijdig zijn met de persvrijheid.
Het is daarom goed dat de Europese Commissie (EC) deze wet analyseert.
Staan in deze wet bepalingen die journalisten en media verplichten «objectief verslag te doen», waarbij hoge boetes kunnen worden uitgedeeld indien NMTA tot de conclusie komt dat de berichtgeving «niet objectief genoeg» was? Hoe verhoudt deze bepaling zich met de redactionele vrijheid, die als hoeksteen van de persvrijheid kan worden beschouwd?
Het klopt dat de wet journalisten en media verplicht objectief verslag te doen. De nieuwe Hongaarse Mediawet geeft niet het juiste signaal af over het belang van de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid.
Persvrijheid en onafhankelijke media zijn belangrijke verworvenheden en fundamentele mensenrechten in de EU. Ze bevorderen vrijheid van meningsuiting, dragen bij aan het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen en geven mensen een vrije stem in het democratisch proces.
In een eerste officiële reactie op internationale kritiek op de Mediawet heeft de Hongaarse regering gezegd dat deze beperkingen juridisch gezien in lijn zijn met Europese juridische kaders.
Deelt u de kritiek van de Europese en de Wereldassociatie van krantenuitgevers (ENPA en WAN-IFRA) die van oordeel zijn dat de nieuwe wet een ernstige inbreuk vormt op de persvrijheid in Hongarije?2 Zo ja, bent u dan bereid steun uit te spreken voor de positie van ENPA en WAN-IFRA? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe Hongaarse mediawet geeft niet de juiste signalen af. Als blijkt dat de wet inderdaad strijdig is met de Europese regelgeving, normen en waarden (het EU-aquis) en het EVRM, dan hebben naast de Commissie ook de EU-lidstaten een verantwoordelijkheid landen aan te spreken. Nederland zal dat ook doen.
Deelt u de mening dat de nieuwe mediawet een inbreuk is op de persvrijheid en daarmee een inbreuk op Europese verplichtingen die Hongarije bij toetreding tot de Europese Unie (EU) is aangegaan? Zo ja, welke actie gaat u in de EU, Raad van Europa en/of OVSE ondernemen om de kwestie van de persvrijheid in Hongarije aan de orde te stellen? Zo nee, kunt u dan uitleggen in hoeverre de nieuwe mediawet in lijn is met Europese verplichtingen die Hongarije is aangegaan?
Zoals onder 4.
De organisatie sharia4holland |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sharia in Nederland»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een organisatie, die zich tegen de democratie keert en moslims oproept om ten strijde te trekken om van Nederland een islamitische staat te maken en de sharia in te voeren, een gevaar voor de samenleving en democratische rechtsorde vormt?
Ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan dat ik een eventuele invoering van de sharia volstrekt verwerpelijk acht en in strijd met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen. U zult dan ook begrijpen dat de doelstellingen van de in de vragen genoemde organisatie niet de mijne zijn. Desondanks zijn in ons land de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid om de eigen godsdienst of levensovertuiging te belijden fundamentele en grondwettelijke rechten. Het belijden van een godsdienst of levensovertuiging omvat niet alleen het hebben, veranderen en niet-hebben van een overtuiging en het uiten van deze overtuiging, maar ook het zich naar deze opvatting gedragen voor zover dat rechtstreeks uitdrukking geeft aan die overtuiging.
Deze vrijheden zijn uiteraard niet onbegrensd en vinden hun beperking in ieders verantwoordelijkheid voor de wet, temeer omdat van uitingen zoals gedaan door Sharia4Holland op termijn een radicaliserende werking zou kunnen uitgaan. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer er in het kader van de uitoefening van de godsdienst of levensovertuiging, of het uiten van een mening wetten worden geschonden of de openbare orde wordt verstoord, er zal worden opgetreden. Waar het naleven van geloofsregels tot strafbare gedragingen leidt, zal dat in voorkomende gevallen tot vervolging leiden. De regering heeft vooralsnog geen aanwijzingen dat Shariah4Holland bij het uitoefenen van haar grondrechten de wet overtreedt en een gevaar vormt voor de samenleving of de democratische rechtsorde.
Wat is de reden voor de bagatelliserende houding van met name de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb)? Deelt u de mening dat dit een politiek-correcte beoordeling is die door u gecorrigeerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat deze organisatie opgerold en verboden moet worden, dat de organisatie en haar leden ons land dienen te verlaten, en dat in Nederland geen plaats is voor het abjecte barbaarse rechtssysteem genaamd sharia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De Geschillencommissie Luchtvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van ArkeFly aan de Geschillencommissie Luchtvaart (9 december 2010) waarin het meldt niet akkoord te gaan met een uitspraak van deze Geschillencommissie?1
Ja, ik ben bekend met deze brief. ArkeFly geeft in de brief niet aan de uitspraken van de geschillencommissie niet te willen nakomen, maar verzoekt om uitspraak te doen in alle afzonderlijke ArkeFly zaken.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde brief tot het bindende karakter van de uitspraken van de Geschillencommissie Luchtvaart?2
Een uitspraak van de geschillencommissie is bindend. Beide partijen moeten zich eraan houden. Mocht echter een luchtvaartmaatschappij die aangesloten is bij de BARIN, weigeren de uitspraak na te komen zonder de uitspraak ter toetsing aan de rechter te hebben voorgelegd, dan is voor die gevallen een overeenkomst door BARIN gesloten met een gerechtsdeurwaarder die voorziet in een verdere tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis op basis van een exequatur. Dit is gedaan ter meerdere zekerheid voor de passagier dat het betreffende BARIN-lid het arbitrale vonnis zal nakomen.
Welke maatregelen gaat u treffen, nu blijkt dat tenminste één luchtvaartmaatschappij zich niet houdt aan een bindende uitspraak van de Geschillencommissie Luchtvaart?
Voor de arbitrale vonnissen van de Geschillencommissie Luchtvaart is al voorzien in een executieregeling, zoals uiteengezet bij vraag 2. Deze executie en tenuitvoerlegging brengen voor de passagier geen kosten met zich mee.
Bent u bereid om zelf te komen tot een Geschillencommissie voor de Luchtvaart die wettelijk bindende uitspraken kan doen in plaats van de huidige zelfregulering? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartoe treffen? Zo nee, waarom niet en wat voor toekomst heeft de Geschillencommissie dan nog?
De uitspraken van de huidige Geschillencommissie Luchtvaart zijn reeds bindend en worden zo nodig afgedwongen middels het inschakelen van een deurwaarder. Nadere maatregelen hiervoor zijn niet nodig. Verder verwijs ik u naar mijn brief van 23 december 2010.
Uiteraard kan de consument ook terecht bij de civiele rechter voor een bindende uitspraak en bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat voor een bestuursrechtelijk besluit.