Over de bestrijding van cybercrime |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur over cybercrime?1
Ja.
Bent u het met een aantal geïnterviewden, waar onder de officier van justitie gespecialiseerd in cybercrime, eens dat de bevoegdheden van politie en justitie moeten worden uitgebreid ten aanzien van cybercrime, meer in het bijzonder de mogelijkheid om «terug te hacken», ongeacht de plaats waar de computer zich bevindt?
Is het waar dat in de uitzending de optredende officier van justitie om een dergelijke wetswijziging heeft verzocht?
Bent u bereid aan dit verzoek te voldoen?
Kunt u een dergelijke bevoegdheidsuitbreiding realiseren binnen de nationale wetgeving? Zo ja, hoe? Zo nee, op welke wijze kunt u op korte en lange termijn deze vorm van grensoverschrijdende criminaliteit effectief aanpakken?
De bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangehaalde bevoegdheden zijn in beginsel binnen de nationale wetgeving te realiseren. En daartoe zal ik voorstellen doen. Voor de internationale dimensie merk ik op dat veel bevoegdheden nationaal vast te leggen zijn, maar het grensoverschrijdende gebruik ervan mede afhangt van de rechtsmacht die op de opsporing en vervolging van grensoverschrijdende of buiten Nederland plaatsvindende misdrijven gelegd wordt en in hoeverre die door de betreffende staat gelegde rechtsmacht internationaal geaccepteerd wordt. Zoals bekend hanteert Nederland een terughoudend beleid op dit punt.
Bent u bereid extra opsporings- en vervolgingscapaciteit in te zetten voor dit soort misdaad?
In het kader van het programma versterking aanpak cybercrime zijn reeds extra gelden beschikbaar gesteld, waarmee opsporing en vervolging een nieuwe impuls hebben gekregen. Ook binnen de bestaande middelen van het OM en de politie zijn aanpassingen gedaan om te voldoen aan de eisen die voortkomen uit de ontwikkelingen in de cybercrime.
Is er voldoende kennis en kunde aanwezig op dit terrein bij justitie en politie?
Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team Hightech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van hightech crime. Dat neemt niet weg dat het kennisniveau bij de politie en het Openbaar Ministerie nog in ontwikkeling is. In Nederland is in 2006 een Nationale Infrastructuur Bestrijding Cybercrime opgezet en in 2007 een intensiveringsprogramma ontwikkeld. Het doel van deze maatregelen is, onder andere, het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht.
Het bericht dat MillEnergy extra ambtenaren in Delfzijl wil betalen om zo snel mogelijk de aanleg van een windmolenpark te kunnen realiseren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTV Noord dat energiebedrijf MillEnergy de gemeente Delfzijl € 45 000 geeft voor extra ambtenaren teneinde de vergunningsprocedure te versnellen?
Ja. Volgens de gemeente Delfzijl is dit geld echter niet bestemd voor de aanstelling of betaling van extra ambtenaren doch voor onderzoek ten behoeve van de aanpassing van een herziening van het bestemmingsplan dat ruimte biedt aan een windmolenpark aan de havenzijde van de stad. Op basis van dit herziene bestemmingsplan kunnen vergunningen zoals de bouwvergunning/omgevingsvergunning worden verleend.
Deelt u de mening dat op deze manier de onafhankelijkheid van de overheid in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Neen. De Gemeenteraad heeft aangegeven alleen een op een bepaald punt gewijzigd ontwerp-plan te willen goedkeuren. Een belangrijk deel van de hiervoor benodigde informatie moet door de initiatiefnemer worden geleverd. Teneinde de bruikbaarheid voor de planaanpassing te borgen, hebben het College van B&W en de initiatiefnemer afgesproken samen het voorbereidende onderzoek te doen uitvoeren, waarbij de initiatiefnemer € 45 000 in de kosten bijdraagt. Mede door de dualistische opzet van het gemeentebestuur zal de Raad een voorstel van B&W kritisch en onafhankelijk kunnen beoordelen.
Deelt u de mening dat bedrijven nooit en te nimmer ambtenaren mogen inhuren om zo de procedures te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd, is dit hier niet aan de orde. Het zou bovendien in strijd zijn met de Gemeentewet.
Deelt u de mening dat de gemeente Delfzijl te allen tijde de € 45 000 dient te weigeren omdat daarmee een schijn van belangenverstrengeling kan worden gewekt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat de aanleg van windmolenparken door de impact op het landschap een gedegen afweging noodzakelijk maakt en er dus geen sprake mag zijn van overhaaste beslissingen? Zo nee, waarom niet.
De aanleg van een windmolenpark kan veel omgevingseffecten hebben, zowel wat betreft mensen, hun woonmilieu maar ook op het landschap en de natuur. Uiteraard is een zorgvuldige en niet overhaaste afweging daarbij noodzakelijk. Ik heb geen aanwijzing dat er in Delfzijl sprake is van een overhaaste werkwijze. Over het vast te stellen bestemmingsplan wordt al geruime tijd gesproken met de Gemeenteraad. Mede in verband met een hieruit voortgekomen verzoek om planaanpassing zal verder onderzoek plaatsvinden.
Het geweld tegen homoseksuele asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht »Homoseksuele asielzoekers mishandeld in opvangcentra»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanvraag van asielzoekers die zich schuldig maken aan bedreigingen en/of fysiek geweld per direct moet worden afgewezen en dat deze asielzoekers uitzetting dienen af te wachten in vreemdelingendetentie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Niet iedere asielzoeker kan in geval van bedreigingen en/of fysiek geweld per direct worden afgewezen en in vreemdelingendetentie worden geplaatst. Dat neemt echter niet weg dat bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen kan hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Voorzover de vreemdeling niet reeds in strafrechtelijke detentie is geplaatst, bestaat in voorkomend geval de mogelijkheid om vreemdelingenbewaring toe te passen. Met name indien sprake is van een (bijna) uitgeprocedeerde asielzoeker zal het COA de vreemdelingenpolitie verzoeken om te beoordelen of vreemdelingenbewaring kan worden opgelegd. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld. Daarbij wordt opgemerkt dat vreemdelingenbewaring niet kan dienen als «straf» voor het uiten van bedreigingen of plegen van fysiek geweld, maar als doel heeft de vreemdeling uit te zetten.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) blijkbaar totaal niet weet wat er speelt in de betreffende opvangcentra?
De suggestie, als zou het COA totaal niet op de hoogte zijn van wat er speelt in de desbetreffende opvangcentra, herken ik niet. In het opvangen en begeleiden hanteert het COA als uitgangspunt van zijn werk: «ken uw bewoner». Hier wordt veel tijd, energie en aandacht ingestoken. Het kan natuurlijk voorkomen dat er zich zaken afspelen buiten het gezichtsveld van de medewerkers van het COA en dat die zaken niet worden gemeld. Om te kunnen optreden en passende maatregelen te kunnen nemen zijn medewerkers echter voor een groot gedeelte afhankelijk van wat bewoners melden op het gebied van bedreigingen en geweld. Zodra een incident wordt gemeld, wordt dit geregistreerd en volgt actie. Het COA heeft een laagdrempelige voorziening voor het melden van incidenten, waarbij ook anonieme meldingen mogelijk zijn. Overigens blijkt uit de registratie van het COA niet dat het aantal bedreigingen en/of geweld tegen homoseksuelen toeneemt. Wanneer zich een incident voordoet in het bijzijn van COA-personeel, danwel een COA-medewerker op een andere manier signalen krijgt dat er problemen zijn, spreekt het voor zich dat er maatregelen worden getroffen.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Ik zal u van de uitkomsten van dit overleg op de hoogte brengen.
Deelt u de visie dat er een verband bestaat tussen de toenemende bedreigingen tegen homo’s, – nu zelfs in asielzoekercentra – en één van de conclusies uit het rapport «Gewoon Anders» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit 2010, dat veel niet-westerse allochtonen homoseksualiteit afwijzen op grond van hun religie en deze geaardheid bestempelen als iets van westerlingen en ongelovigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, blijkt uit de registratie niet dat er een toename is van het aantal bedreigingen en/of geweld tegen homoseksuelen in azc’s. Ten aanzien van genoemde visie kan ik derhalve niet bevestigend antwoorden.
Financiering lobby door Aegon |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aegon financiert anti-Obama campagne»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Aegon meer dan 5 miljoen in een campagne van de US Chamber of Commerce steekt, gericht tegen de regulering van de financiële sector in de Verenigde Staten?
In algemene zin geldt dat ik zelfs in mijn hoedanigheid van aandeelhouder van de staatsdeelnemingen niet treedt in de dagelijkse operationele activiteiten van de betreffende deelnemingen; die verantwoordelijkheid is belegd bij de raden van bestuur en directies van de ondernemingen. Dit geldt zeker voor ondernemingen waarin de staat geen aandelen houdt, zoals AEGON. Het feit dat de staat eind 2008 het kapitaal van AEGON heeft versterkt doet hieraan niet veel af.
Wel heb ik mij wel laten informeren over deze kwestie en dat heeft mij het volgende geleerd.
Navraag leert dat AEGON in de Verenigde Staten de stichting «AEGON Transamerica Foundation» onder beheer heeft. Deze stichting is een non-profitorganisatie die jaarlijks geld doneert aan verschillende instellingen. Gedurende de periode 2004–2006 heeft deze stichting een bedrag van $ 3 miljoen gedoneerd aan een verzelfstandigd onderdeel van de Amerikaanse Chamber of Commerce dat «National Foundation» heet. De National Foundation heeft een algemeen karakter en behartigt de belangen van het Amerikaanse bedrijfsleven waartoe dochterondernemingen van AEGON behoren.
Voor wat betreft enig standpunt tegen regulering van de financiële sector begrijp ik dat de Amerikaanse Chamber of Commerce heeft gezegd niet tegen regulering in algemene zin te zijn, maar tegen bepaalde onderdelen van de wetgeving. In de uiteindelijke afweging heeft de Amerikaanse Chamber of Commerce gemeend dat die laatste onderdelen zo zwaar wegen dat een negatief stemadvies is uitgebracht op deze wetgeving.
Vindt u het wenselijk dat een Nederlandse verzekeraar miljoenen steekt in een politieke lobby in het buitenland? Maakt het daarbij uit of de organisatie met overheidssteun overeind is gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het van belang om te weten of en in welke mate Nederlandse financiële instellingen geld doneren aan een politieke lobby in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse Kamer van Koophandel niet te vergelijken is met de Nederlandse Kamer van Koophandel en veel meer functioneert als een lobby-organisatie?
De organisaties delen dat zij belangen behartigen van het bedrijfsleven. In de invulling hiervan door beide organisaties zijn wel verschillen, in het bijzonder de politiek-maatschappelijke context waarbinnen beide organisaties opereren. Ik kan me goed vinden in de stelling dat de Amerikaanse Chamber of Commerce meer als lobby-organisatie functioneert dan de Nederlandse Kamer van Koophandel.
Staat de US Chamber of Commerce geregistreerd als lobby-organisatie in de Verenigde Staten?
De registratie van lobby-activiteiten op federaal niveau – en in het bijzonder het Congres – is in beginsel persoonsgebonden. Navraag leert dat meerdere stafleden van de Amerikaanse Chamber of Commerce zijn geregistreerd als lobbyist.
Ontevredenheid van bedrijfsartsen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek naar arbeidstevredenheid en loopbaanwensen van bedrijfsartsen? 1
Ik heb kennisgenomen van deze uitkomsten.
Deelt u de veronderstelling van de onderzoeker dat het werkklimaat binnen arbodiensten er beroerd voor staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de verklaring daarvoor?
Er zijn vanuit verschillende invalshoeken signalen gekomen over de positie van de bedrijfsarts. In gezamenlijke opdracht van mijn ministerie en het ministerie van VWS loopt thans een nader onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten in de positie van de bedrijfsarts binnen de huidige kaders van het arbozorg systeem en in de interactie met de curatieve zorg, in beeld te brengen en te objectiveren. Het door u genoemd onderzoek onder bedrijfsartsen wordt, naast diverse andere bronnen, in het lopende onderzoek betrokken. Het onderzoek wordt voor de zomer van 2011 afgerond.
Deelt u de conclusie dat er problemen zijn met het waarborgen van professionele integriteit van bedrijfsartsen in een commerciële omgeving? Zo nee, waarom niet, en zo ja, hoe is dat te verhelpen?
Ik wacht de uitkomsten van het lopende onderzoek af. In algemene zin kan gesteld worden dat het waarborgen van professionele integriteit altijd inzet en aandacht vereist. In de eerste plaats van de beroepsbeoefenaar zelf. Maar ook van zijn werkgever en van zijn beroepsvereniging. Betrokkenen dienen samen zorg te dragen voor een goede naleving van bestaande regels en professioneel statuut. Dit laat onverlet of er al dan niet in een commerciële omgeving wordt gewerkt.
Hulpverlening in Afghanistan |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontvoerde Nederlander in Afghanistan leeft nog» van de Volkskrant1 en het bericht «Afghanistan nu gevaarlijker dan ooit» van RTLNieuws?2
Ja.
Is al meer bekend over de conditie van de Nederlandse hulpverlener die in Afghanistan is ontvoerd, en de reddingsmaatregelen die worden genomen?
Zoals u weet is tot ieders vreugde en opluchting de ontvoering van de Nederlandse hulpverlener en zijn Afghaanse chauffeur inmiddels geweldloos geëindigd. De hulpverlener is veilig en zo snel mogelijk naar Nederland teruggekeerd. In het belang van de veiligheid van alle betrokkenen kan ik verder geen mededelingen doen over het proces dat heeft bijgedragen aan zijn vrijlating.
Wie heeft de leiding over de reddingsmaatregelen?
De werkgever van de ontvoerde hulpverlener had de leiding in het proces dat heeft geleid tot de vrijlating en werd daarbij ondersteund door de Afghaanse autoriteiten. Door hun doortastende optreden kon deze zaak tot een goed einde worden gebracht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Kabul hebben ondersteuning gegeven aan de inspanningen.
In hoeverre nemen ontvoeringen van hulpverleners de laatste tijd toe in Afghanistan? Kunt u dit weergeven voor de periode van de afgelopen vier jaar?
Ontvoeringen vormen een van de veiligheidsrisico’s in Afghanistan. Dit risico treft zowel Afghanen als buitenlanders, inclusief hulpverleners. Ik kan op basis van de beschikbare informatie niet de conclusie trekken dat er een trend is die wijst op een toename van ontvoering van hulpverleners.
Welk effect verwacht u van het recente verbod van president Karzai op private buitenlandse beveiligers voor de activiteiten van internationale hulporganisaties in Afghanistan?
Veel hulporganisaties kiezen er zelf voor geen gebruik te maken van private beveiligingsbedrijven, omdat zij liever met een meer lokaal en minder zichtbaar profiel willen opereren. Sommige organisaties zien ook een meer principieel bezwaar in (gewapende) beveiliging van ontwikkelingsprojecten. In die zin is het niet zo dat een eventueel verbod op private beveiligingsbedrijven een probleem zou zijn voor alle hulpinspanningen, maar voor sommige projecten en organisaties zou een verbod zeker problemen kunnen opleveren.
Sinds de uitvaardiging van het presidentiële decreet met betrekking tot private beveiligingsbedrijven wordt er daarom op hoog niveau overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap en de Afghaanse regering, onder andere over de gevolgen voor de activiteiten van die internationale hulporganisaties die gebruik maken van private beveiliging.
Inmiddels is er al meer duidelijkheid over de wijze waarop het decreet geïmplementeerd zal worden. Voor de beveiliging van bestaande ontwikkelingsprojecten kan gebruik blijven worden gemaakt van legale private beveiligingsbedrijven voor de duur van het project. Voor nieuwe projecten zal op termijn gekeken worden naar beveiling door de APPF, de Afghan Public Protection Force. Over de precieze uitwerking hiervan bestaan nog vragen aan de kant van de internationale gemeenschap, waar de komende tijd verder over gesproken zal worden met de Afghaanse autoriteiten.
Over de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de dissertatie «Language problems in young children. General assumptions investigated» van Keegstra?1
Ja.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar vanwege de neurofysiologische ontwikkeling sterk varieert, zonder dat dit problematisch is? Wat betekent de conclusie dat kinderen een redelijk autonome ontwikkeling doormaken – waardoor het aanbieden van een rijke leeromgeving geen significante effecten heeft – voor het beleid ten aanzien van vroegschoolse educatie (VVE)?
Het klopt inderdaad dat de taalverwerving van kinderen tot ongeveer zes jaar sterk varieert.
Bij een taalontwikkelingsstoornis kan, afhankelijk van de oorzaak, bijvoorbeeld medische behandeling of logopedie nodig zijn. Een vergroting van het taalaanbod door voor- en vroegschoolse educatie heeft dan geen zin. Bij een taalachterstand die wordt veroorzaakt door onvoldoende Nederlands taalaanbod vanuit de omgeving van het kind (blootstellingsachterstand) is het wel belangrijk het taalaanbod in het Nederlands te vergroten, bijvoorbeeld door middel van voor- en vroegschoolse educatie.
In 2009 is door het RIVM aan de professionals in de jeugdgezondheidszorg (jgz) een omgevingsanalyse beschikbaar gesteld om een risico op een achterstand in de Nederlandse taal door een gebrek aan taalaanbod in het Nederlands te kunnen signaleren bij kinderen van circa 2,5 jaar. In deze omgevingsanalyse is ook aangegeven dat er een onderscheid is tussen een taalontwikkelingsstoornis en een gebrek aan een Nederlands taalaanbod.
Gemeenten kunnen onder andere met schoolbesturen en jgz-professionals afstemmen binnen de Lokaal Educatieve Agenda (artikel 167, eerste lid, Wet op het primair onderwijs) over welke kinderen tot de doelgroep van voor- en vroegschoolse educatie behoren.
Deelt u de analyse dat momenteel onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen een taalontwikkelingsstoornis en een blootstellingachterstand? Klopt het dat in groep 1 en 2 van het basisonderwijs bij het vermoeden van problemen in de taalontwikkeling van kinderen geen multidisciplinaire diagnose wordt verricht? Welke verbetering wilt u op dit gebied bewerkstelligen?
Nee, ik deel deze analyse niet. De jgz-professionals volgen vanuit het uniform deel van het basistakenpakket JGZ de taalspraakontwikkeling van alle kinderen en signaleren of er sprake is van mogelijke taalspraakstoornissen.
Juist omdat het in de praktijk niet altijd duidelijk was voor welke kinderen deelname aan voor- en vroegschoolse educatie zinvol is, is daarnaast de omgevingsanalyse ontwikkeld als hulpmiddel voor jgz-professionals om kinderen met een blootstellingsachterstand te signaleren.
Bij twijfels over de taalspraakontwikkeling kan de leerkracht een kind verwijzen naar de jgz. De jgz-professional kan indien nodig een kind doorverwijzen naar een audiologisch centrum waar nadere diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat voor kleuters met een D-score en E-score voor de Citotoets een traject voor extra taalstimulering wordt ingezet, en dat dit traject voor kinderen met een C-score wordt overwogen? Deelt u het inzicht dat de variatie van de normale taalverwerving tussen 10% en 90% ligt en dat dus alleen een E-score reden voor verder onderzoek moet zijn? Bent u bereid deze richtlijn in het onderwijs indringend onder de aandacht te brengen?
Het is op scholen geen automatisme om bij een bepaalde score al dan niet een traject van taalstimulering in te zetten. Het is aan de professionaliteit van de leerkracht, de school en het schoolbestuur om dergelijke onderwijskundige richtlijnen al dan niet vast te stellen. Als scholen opbrengstgericht werken vragen ze zich dan ook voortdurend en systematisch af of het onderwijsaanbod past bij wat alle leerlingen nodig hebben. Er wordt dus geen standaard traject uitgezet.
Welke conclusies trekt u uit de constatering dat extra blootstelling aan de Nederlandse taal met name voor allochtone kinderen van belang kan zijn? Hoe oordeelt u over de suggestie dat een taalstimuleringsprogramma daarvoor wellicht niet het noodzakelijke middel is en dat bijvoorbeeld verblijf in peuterspeelzaal of kinderopvang kunnen volstaan?
Extra blootstelling aan de Nederlandse taal kan zowel voor allochtone als voor autochtone kinderen van belang zijn. Dit is met name het geval als de ouders een laag opleidingsniveau hebben dan wel als er andere elementen binnen het gezin zijn die ertoe kunnen leiden dat de kinderen thuis en in de directe omgeving te weinig Nederlands taalaanbod krijgen.
De constatering uit het onderzoek is gebaseerd op een onderzoek bij 136 kleuters.
Het onderzoek «VVE onder de loep» (IVA, 2008) komt tot de conclusie dat zowel allochtone als autochtone kinderen baat kunnen hebben bij vve-programma’s. Dat onderzoek heeft gebruik gemaakt van de gegevens uit het uitgebreide PRIMA-cohortonderzoek. Uit die analyses blijkt dat deelname aan vroegschoolse educatie een positief modererend effect heeft op de schoolresultaten van bepaalde doelgroepen. Het gaat dan om leerlingen met een lage SES-achtergrond. De autochtone kinderen boeken daarbij ook vooruitgang, hoewel de allochtone kinderen meer vooruitgang boeken.
Het enkele verblijf in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf is nog geen garantie dat er voldoende blootstelling is aan de Nederlandse taal. De medewerkers dienen het spel van de kinderen actief te verrijken. De vve-programma’s bieden hiervoor thema’s en adviezen aan de medewerkers.
Hoe krijgt de afbakening van doelgroepkinderen voor VVE gestalte? In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met het gegeven dat taalproblemen bij autochtone kinderen in alle lagen van de bevolking voorkomen?
Het college van burgemeester en wethouders stelt in samenspraak met betrokkenen de doelgroep vast voor voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente. Betrokken actoren zijn dikwijls de peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, schoolbesturen en de jeugdgezondheidszorg. Bij het beoordelen of er sprake is van onvoldoende Nederlands taalaanbod in de omgeving van het kind, kan worden gekeken naar het opleidingsniveau van ouders, de thuistaal van het kind, het inkomen, of er boeken in huis zijn, etc. Er wordt dus terdege rekening gehouden met het feit dat taalproblemen zowel bij autochtone als allochtone kinderen kunnen voorkomen. De jgz-professional kijkt daarnaast bij alle kinderen – dus in alle lagen van de bevolking – of er sprake is van een mogelijke taalontwikkelingsstoornis.
Bent u ook van mening dat vanwege het fundamentele onderscheid tussen moedertaalverwerving en schooltaalbeheersing bij de overgang naar groep 3 meer nadruk moet liggen op de toetsing van leerlingen op schoolrijpheid? Wat is uw reactie op de conclusie van prof. dr. S. Goorhuis-Brouwer dat een dyslexieprotocol pas vanaf groep 3 functie kan hebben, omdat kinderen dan pas in de concreet-operationele denkfase zijn beland?2
De schoolbesturen stellen hun eigen criteria vast voor de bepaling of kinderen overgaan naar groep 3. Dat hoort ook bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Daarbij is de vraag niet zozeer of kinderen «over mogen gaan» naar groep 3, maar of in groep 3 rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de kinderen.
Voor de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs is een protocol leesproblemen en dyslexie ontwikkeld dat als doel heeft om de beginnende ontwikkeling van geletterdheid van een kind te volgen en te signaleren wanneer de ontwikkeling stagneert. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet goed herkennen van letters en woordklanken. Het protocol is er op gericht om de voorbereiding op het lees- en schrijfonderwijs dat vanaf groep 3 start, te verbeteren.
Wat is uw reactie op de constatering dat verkeerd vroegtijdig gebruik van stimuleringsprogramma’s leidt tot problemen in de ontwikkeling, zoals faalangst en auditieve verwerkingsproblematiek?1 Welke inzet pleegt u om deze negatieve gevolgen te voorkomen?
De afgelopen tijd is veel informatie aan kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, schoolbesturen en jgz-professionals verstrekt over wat voor- en vroegschoolse educatie inhoudt en welke kinderen hier baat bij kunnen hebben. Over verdere inzet, zie het antwoord op vraag 9.
Op welke wijze worden bovenstaande punten meegenomen in de ontwikkeling van de specialisatie in de Pabo voor het jonge kind? Wordt in deze specialisatie voldoende aandacht besteed aan ontwikkelingspsychologie?
De wens om te komen tot een specialisatie voor het jonge kind is geboren uit de noodzaak dat er meer kennis nodig is over de wijze waarop jonge kinderen zich ontwikkelen. Het veld heeft er grote invloed op welke onderwerpen wel of niet in het curriculum terechtkomen. De problemen die op dit moment worden ervaren, zullen zeker geagendeerd worden.
Tekortschietende fiscale stimulering leerwerkbedrijven bij kleine ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het advies «Uitsluiting fiscale stimuleringsregeling beroepsonderwijs in de ambachtseconomie» van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 28 september jl.?
Ja.
Deelt u de analyse dat de Wet Afdrachtvermindering Onderwijs onbedoeld kleinschalige ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel uitsluit? Zo nee, waarom niet?
De afdrachtvermindering onderwijs is een fiscale tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Daarbij is onderkend dat conform het principe «no taxes no gains» als gevolg van deze keuze nooit een grotere compensatie wordt geboden dan het bedrag aan – vóór toepassing van de afdrachtvermindering – verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Inherent aan de keuze voor een dergelijk fiscaal instrument is dat inhoudingsplichtigen die relatief weinig loonheffingen afdragen minder snel de volledige afdrachtvermindering kunnen verzilveren. Voornoemde uitwerking is dan ook niet onbedoeld, maar expliciet voorzien1 bij de invoering van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Zolang er sprake is van een fiscaal instrument is er geen aanleiding om thans op de gemaakte keuze en de daaraan verbonden consequenties terug te komen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer voor 1 december 2010 een brief te sturen waarin de verschillende oplossingsrichtingen uit het advies worden onderzocht en een keuze wordt gemaakt voor één van hen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is er momenteel geen reden om op de gemaakte keuzes terug te komen. Wel geef ik hierna in het kort een reactie op het advies van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Dit voorstel betreft verrekening van het niet-verzilverbare deel van de afdrachtvermindering met de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de vorm van een heffingskorting. Dit lijkt ons geen adequate oplossing voor het verzilveringsprobleem, aangezien zeker bij ondernemers de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting niet altijd toereikend zal zijn om de heffingskorting te verzilveren.
Dit voorstel betreft invoering van een niet-fiscale compensatieregeling voor een fiscaal verzilveringsprobleem. Een dergelijke combinatie leidt tot complexe regelgeving en uitvoering. Bovendien maakt dit een inbreuk op de eerder genoemde systematiek die inherent is aan een fiscaal instrument. Deze variant is slechts bij hoge uitzondering toegepast bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten (voorheen: buitengewone uitgaven).
Een dergelijke regeling biedt inderdaad een oplossing voor het verzilveringsprobleem. Echter dit zal leiden tot een toename van de administratieve lasten voor ondernemers en vergt een afzonderlijke uitvoeringspraktijk.
Een sectorbreed stagefonds is feitelijk een variant op een subsidieregeling. In tegenstelling tot het genoemde stagefonds in de zorg dat is bedoeld voor wettelijk geregeld zorgaanbod, is de door het Hoofdbedrijfschap Ambachten bedoelde groep ondernemers niet op eenzelfde eenduidige wijze af te bakenen. Bovendien zou het beperken van een tegemoetkoming tot een specifieke sector leiden tot rechtsongelijkheid. Immers, ook binnen andere sectoren kan het verzilveringsprobleem zich op eenzelfde wijze voordoen.
Met betrekking tot bovengenoemde voorstellen wil ik in zijn algemeenheid nog het volgende opmerken. Alle varianten brengen met zich mee dat het bereik wordt vergroot (ook voor ondernemers die in het geheel niet of beperkt gebruik maken van de afdrachtvermindering), waardoor het budgettaire beslag in alle varianten hoger zal uitvallen dan dat geldt voor de huidige regeling. Hiervoor bestaat thans geen dekking. Ook zullen de administratieve lasten toenemen en zullen de kosten voor de uitvoeringspraktijk aanzienlijk oplopen. Tenslotte zal een compensatie voor het verzilveringsprobleem binnen de afdrachtvermindering onderwijs uitstralingseffecten hebben richting de overige afdrachtverminderingen (zeevaart en speur- en ontwikkelingswerk), met alle gevolgen van dien.
De financiële steun van het dictatoriale islamitische regime van Iran aan de Afgaanse president Hamid Karzai |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Kent u de mediaberichten «Afghan Leader Admits His Office Gets Cash From Iran»1 en «Karzai erkent geld van Iran te krijgen»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de (recente ontwikkeling van de) relaties tussen het Iraanse regime en dat van Afghanistan?
De regering ziet Iran niet als een stabiele factor in de regio. Berichten over geldstromen vanuit Iran richting het kantoor van Karzai, roepen onmiddellijk vragen op over de motivatie achter deze financiële steun. Nederland vindt dat welk land dan ook zich in moet zetten voor stabiliteit in de regio en voor een vrij, veilig en welvarend Afghanistan. De regering ziet niet in hoe deze contante betalingen van de kant van Iran aan Karzai's kantoor hieraan bijdragen.
Deelt u de mening dat het door Iran financieren van het cliëntelisme van het regime Karzai de regio (verder) kan destabiliseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort Nederland tot de «bevriende naties» die het regime van president Karzai met rechtstreekse financiële bijdragen ondersteunen? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Nee. Het grootste deel van het Nederlandse geld loopt via fondsen die beheerd worden door internationale instellingen als de Wereldbank. Daarnaast werkt Nederland met partnerorganisaties als Nederlandse NGO’s, VN-organisaties en Afghaanse ontwikkelingsorganisaties. Het geld gaat dus niet rechtstreeks naar de Afghaanse overheid.
Is Nederland direct of indirect betrokken bij het eerder dit jaar aangekondigde trustfund voor Afghanistan?3 Zo ja, op welke manier?
Nederland is niet betrokken bij het trustfund voor het re-integratieprogramma APRP. In de brief van mijn voorganger aan de Kamer van 16 juli jl. over de Nederlandse inzet voor de Kabulconferentieis aangegeven dat de Nederlandse regering de plannen van de Afghaanse regering voor re-integratie verwelkomt, maar dat zij de precieze uitwerking van het re-integratieprogramma en het fonds af wilwachten, alvorens een besluit te nemen over eventuele financiering. Dit is nog altijd de Nederlandse positie.
Nederland zal hierbij onder meer letten op het leren van fouten uit eerdere programma’s, maatregelen tegen corruptie, de veiligheid van re-integranten en gemeenschappen, het voorkomen van een «draaideur-effect» en de inbedding in een breder (lokaal) vredesproces. Nederland blijft er daarnaast voor pleiten dat processen van verzoening en re-integratie niet leiden tot straffeloosheid en dat recht kan worden gedaan aan het lijden van slachtoffers van oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen.
Welke concrete rol ziet u voor Nederland weggelegd met betrekking tot de in bovengenoemde brief aan de Kamer beschreven verzoening met de Taliban en de re-integratie van (Taliban)strijders?
Nederland hecht aan een duurzame oplossing van de conflicten in Afghanistan. Verzoening, re-integratie van strijders en politieke dialoog moeten daarvan deel uit kunnen maken. Verzoening is in de eerste plaats een zaak van en tussen Afghanen. Andere landen hebben daarbij slechts een ondersteunende rol. Nederland stelt in elk geval vast dat verzoening niet mag betekenen dat zware mensenrechtenschenders vrijuit gaan. Verzoening mag nooit synoniem zijn met straffeloosheid. Dit punt blijft Nederland benadrukken in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten.
Over ex-landsambtenaren BES (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) die een deel van hun salaris later krijgen |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ex-landsambtenaren BES krijgen deel salaris later»?1
Ja.
Is het waar dat ongeveer 300 ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) op Bonaire, Saba en Sint Eustatius deze maand maar tweederde deel van hun salaris uitbetaald krijgen? Indien dit klopt, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Welke voorzorgsmaatregelen heeft u getroffen om ervoor te zorgen dat de eerste salarisbetaling soepel zou verlopen?
De medewerkers die van de eilandgebieden Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en het land Nederlandse Antillen zijn overgekomen naar de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), hebben allen per 10 oktober 2010 een aanstelling gekregen bij de RCN. De eerste salarisbetaling van de RCN aan deze medewerkers heeft tijdig plaatsgevonden. Deze salarisbetaling heeft alleen betrekking op de periode waarin de RCN de werkgever is en als werkgever verantwoordelijk is voor het salaris, derhalve van 10 tot en met 31 oktober 2010. De oude werkgever is verantwoordelijk voor de salarisbetalingen over de periode daaraan voorafgaand. Daar zijn ook duidelijke afspraken over gemaakt tussen de RCN en de oude werkgevers.
Waarom is de RCN niet direct in actie gekomen toen hij vaststelde niet de beschikking te hebben over geld voor het juiste inkomen per persoon?
De afspraak was dat de oude werkgevers de eindafrekening richting hun werknemers zouden uitvoeren. De Eilandgebieden zijn die afspraak zonder problemen nagekomen. De RCN heeft op 15 oktober twee bedragen ontvangen van de minister van Financiën van het voormalige land de NA zonder omschrijving of onderbouwing. Bij navraag bleek dat de bedragen waren bedoeld voor de salariskosten over de eerste 9 dagen van oktober. Dat was niet conform afspraak. Het was tevens op een tijdstip dat de salarisverwerking bij de RCN niet meer beïnvloedbaar was. Daarbij komt dat het voor de RCN niet mogelijk is per werknemer een juiste afrekening te maken omdat hij gewoonweg niet beschikt over de data uit de salarisadministratie van de oude werkgevers van de werknemers over de periode vóór 10–10. Dat heeft de RCN meegedeeld aan het voormalige Land Nederlandse Antillen.
Toen in week 42 (25 oktober) bleek dat het voormalige Land Nederlandse Antillen de afgesproken afrekening jegens zijn werknemers niet is nagekomen, heeft de RCN direct vanuit het goed werkgeverschap het initiatief genomen om de mensen in kwestie een voorschot uit te betalen, dat gelet op het feit dat de RCN niet over de salarisdata beschikt, die liggen vóór de periode dat de RCN als werkgever verantwoordelijk is voor de salarisbetaling, slechts gebaseerd kan zijn op het salaris vanaf 10-10-10. Met de betaling van het voorschot van 40% van het reeds uitbetaalde netto salaris hebben de betrokken ambtenaren nog in de maand oktober over de maand oktober een netto inkomen ontvangen als waren zij de hele maand in dienst van de RCN.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat deze rijksambtenaren op zijn vroegst in november a.s. het resterende salaris ontvangen en dat hierdoor sprake is van slecht werkgeverschap?
De salarisbetaling over de periode tot 10 oktober 2010 is de verantwoordelijkheid van de oude werkgever(s). Met de oude werkgevers is ook afgesproken dat zij het salaris tot 10-10-10 zouden betalen. Het voormalige Land Nederlandse Antillen blijkt deze afspraak niet te zijn nagekomen. Om de werknemers niet in de kou te laten staan, heeft de RCN besloten de betreffende mensen onverplicht een voorschot te betalen, zodat zij over de maand oktober een volledig maandinkomen hebben ontvangen.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze rijksambtenaren zo snel mogelijk hun volledige salaris ontvangen of dat zij in ieder geval niet in de problemen komen door te weinig salaris?
RCN heeft ervoor gezorgd dat voormalige Landsambtenaren van de Nederlandse Antillen die sinds 10 oktober 2010 zijn aangesteld bij de Rijksdienst Caribisch Nederland deze week bij wijze van voorschot het salaris hebben ontvangen over de periode van 1-10-10 tot 10-10-10. In totaal heeft deze groep ambtenaren over de maand oktober dan een salaris ontvangen dat ongeveer gelijk is aan het salaris dat zij bij een dienstverband bij de RCN gedurende de hele maand oktober zouden hebben gehad.
Binnenkort zal een vereffeningscommissie worden ingesteld die de niet tijdig door het Land Nederlandse Antillen uitbetaalde rekeningen, waaronder ook de salarissen, alsnog zal afwikkelen. Hierbij zullen naast de afrekening van het salaris over de periode 1-10-10 tot 10-10-10 ook de overige door het land niet vóór 10-10-10 afgehandelde salariscomponenten worden betrokken, zoals nog uit te betalen overwerk, niet genoten vakantiedagen, vakantietoeslag tot 10-10-10 en eventuele herberekeningen met terugwerkende kracht in verband met herwaardering van de functie. De RCN zal in overleg treden met de vereffeningscommissie over de wijze en het moment van de uitbetaling.
http://www.rnw.nl/caribiana/article/ex-landsambtenaren-bes-krijgen-deel-salaris-later
Gepubliceerd op : 23 oktober 2010 – 6:31 am | door René Roodheuvel (foto: René Roodheuvel)
Zo'n 300 ambtenaren van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius krijgen deze maand maar tweederde deel van hun salaris uitbetaald. De rest zal op z'n vroegst pas in november volgen omdat de uitbetalingsprocedure voor deze maand al is begonnen, zo heeft een woordvoerder van de Rijksdienst tegen de Wereldomroep gezegd.
Sinds 101 010 werken deze rijksambtenaren (zoals politiemensen, brandweerlieden, leerkrachten, etc.) voor Nederland. Daarvoor waren ze in dienst van het land Nederlandse Antillen. Over de betaling van hun laatste periode als Antilliaans landsambtenaar – van 1 tot en met 9 oktober – is nu onduidelijkheid en vooral ook veel onrust ontstaan. De Rijksdienst wordt naar eigen zeggen «overspoeld» door vragen.
Volgens de RCN lag er een afspraak dat de Nederlandse Antillen het salaris, de toelagen en de opgebouwde vakantietoeslag tot en met 9 oktober rechtstreeks aan zijn mensen zou uitbetalen. Een soort eindafrekening dus. Maar dat is volgens de RCN niet gebeurd.
Aanvankelijk liet de Rijksdienst vrijdag in een persbericht in het midden wat er met het salarisgeld is gebeurd. Wel werd het (niet meer bestaande) land indirect opgeroepen «de gemaakte afspraken te respecteren en werknemers niet in onzekerheid te laten verkeren».
In een reactie stelt de voormalige minister van Financiën, Ersilia de Lannooy, dat er een andere afspraak lag over de betaling en dat er «onrust voor niks» wordt gemaakt. Volgens haar is met de regering op Sint-Maarten en de Rijksdienst voor de BES-eilanden overeengekomen dat het geld via hen zou worden overgemaakt. Voor de Antilliaanse ambtenaren die in dienst van het land Curaçao zijn gekomen, geldt een wat andere regeling.
De Lannooy meldde verder dat haar ex-directeur van de Directie Financiën van het land – verantwoordelijk voor de uitbetaling van salarissen – een bewijs had van storting van de totale loonsom voor de ex-landsambtenaren op de BES-eilanden op een RCN-rekening.
Daarop gaf de RCN in Kralendijk toe het geld inderdaad begin oktober al te hebben ontvangen, maar zonder de informatie over het juiste inkomen per persoon. Volgens woordvoerder Friso Fennema weet men daarom niet wat men precies per ambtenaar moet uitbetalen.
De Lannooy vraagt zich af waarom de RCN nu pas in actie komt en het geld niet veel eerder heeft teruggestort indien de storting niet juist was. En bij de informatie per ambtenaar gaat het volgens haar slechts om een «simpel bestandje».
Om uit de impasse te komen heeft de Rijksdienst Caribisch Nederland bemiddeling gevraagd van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Willemstad. Ex-minister De Lannooy liet van haar kant weten dat er komende maandag overleg plaatsvind. Wie met wie praat en waar wilde ze niet zeggen, maar ze is wel optimistisch over het resultaat: «Ze komen er wel uit.»
Het bericht dat de fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en de zorgverzekeraar DSW toch doorgaat |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden fusie Vlietland Ziekenhuis en verzekeraar DSW gaat door»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat vindt u van de constatering van beide partijen dat ze voor de fusie geen toestemming en geen vergunning van de toezichthouder, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), nodig hebben?
Op 18 februari 2010 heeft de NMa vastgesteld dat voor de voorgestelde fusie tussen verzekeraar DSW en Vlietland ziekenhuis een vergunning vereist is. Zolang de NMa deze vergunning niet heeft verleend, is het verboden een fusie tot stand te brengen. Uit de berichtgeving in de krant maak ik op dat er mogelijk geen sprake meer is van een fusie, omdat er niet langer overdracht van zeggenschap zal plaatsvinden. Indien dat het geval is, hoeft de NMa vooraf geen toestemming te geven. Indien er wel sprake is van een fusie, dan is die fusie alleen toegestaan als de NMa vooraf een vergunning heeft verleend.
Als geen sprake is van een fusie zullen het Vlietland Ziekenhuis en verzekeraar DSW wellicht intensief gaan samenwerken. Op samenwerkingsafspraken is het karteltoezicht van toepassing. In het kader van het karteltoezicht kan de NMa achteraf optreden tegen gedragingen van de betrokken partijen die de keuzevrijheid van patiënten en verzekerden beperken en die de concurrentie op de zorgmarkt belemmeren.
Mocht overigens sprake zijn van aanmerkelijke marktmacht van (één van) de betrokken partijen op de relevante zorgmarkt, dan is het relevant op te merken dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevoegd is om maatregelen te treffen die gericht zijn op het voorkomen van misbruik van die machtspositie. In tegenstelling tot het karteltoezicht gaat het hier dus om interventies die voorafgaand aan eventuele overtredingen van het mededingingsrecht kunnen worden opgelegd.
Deelt u de mening dat fusies de keuzevrijheid van patiënten beperken, en een belemmering zijn voor concurrentie op de lokale zorgmarkt?
In het algemeen kan niet worden gesteld dat fusies de keuzevrijheid van patiënten beperken en dus een belemmering zijn voor concurrentie op de lokale zorgmarkt.
Onder de huidige wetgeving is het aan de NMa om in individuele gevallen te beoordelen of samenwerking tussen zorgaanbieders onderling en tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars de keuzevrijheid van patiënten en verzekerden beperkt en de concurrentie op de zorgmarkt belemmert. Wanneer samenwerking de vorm krijgt van een fusie, dan toetst de NMa deze voorafgaand aan de totstandkoming daarvan. Wanneer de samenwerking zodanig is vormgegeven dat geen sprake is van een fusie, betekent dat echter niet dat de NMa buitenspel staat. Zoals aangegeven bij vraag 2 kan de NMa ook achteraf optreden en is de NZa bevoegd om in geval van marktmacht zonodig vooraf maatregelen te treffen.
Wat is uw mening over het standpunt van de DSW-bestuursvoorzitter, die stelt dat de Tweede Kamer en de minister van VWS «er niet over gaan»?
De tot stand te brengen samenwerkingsrelatie tussen het Vlietland Ziekenhuis en zorgverzekeraar DSW betreft een individuele zaak. Op individuele zaken is uitsluitend onafhankelijk toezicht van toepassing door de NMa, de NZa en (waar het verzekeraars betreft) DNB en AFM. Bij de uitvoering van dit toezicht is geen rol weggelegd voor de minister van VWS of de Tweede Kamer. Vanzelfsprekend is er wel een rol voor het kabinet en de Staten-Generaal weggelegd bij het omzetten van de afspraken in het regeerakkoord (zoals het fusieverbod tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars) in wetgeving.
Kunt u aangeven hoe het met de uitvoering van de aangenomen motie-Schippers c.s. staat, waarin de regering wordt verzocht het fuseren van zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden?2
De motie Schippers c.s. stelt onder meer dat wanneer een zorgverzekeraar geïntegreerd is met een zorgaanbieder, de verzekeraar vrijwel altijd de «eigen» zorgaanbieder zal contracteren. Hierdoor krijgt innovatiever en concurrerender zorgaanbod, dat toch al veel te moeilijk toegang heeft tot de Nederlandse markt, nog minder kans in de regio waar deze zorgverzekeraar dominant is. Dergelijke integratie zou de keuzevrijheid van patiënten drastisch beperken, wat een algemeen wettelijk verbod noodzakelijk zou maken.
De ambtsvoorgangers van de staatssecretaris en mijzelf hebben naar aanleiding van de motie aangegeven dat zij een verbod op dergelijke fusies niet noodzakelijk en niet proportioneel achtten.3 In het regeerakkoord is hier afstand van genomen en is een verbod aangekondigd op fusies tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Deze maatregel heeft als doel een zuivere inkooprol voor zorgverzekeraars te garanderen en toetredingsbelemmeringen voor innovatief zorgaanbod te voorkomen, en ligt daarmee in lijn met het doel van de eerder genoemde motie Schippers c.s. Ik zal zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel naar uw Kamer sturen.
Zolang er geen aanvullend wettelijk instrumentarium is, wijs ik in het verlengde van het antwoord op vraag 2 erop dat de fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en DSW – indien sprake is van het overdragen van zeggenschap – een vergunning van de NMa behoeft. De NMa zal de fusie toetsen op grond van de Mededingingswet en de fusie tegenhouden als deze de belangen van patiënten of verzekerden schaadt. Indien geen sprake is van overdracht van zeggenschap, zal de NMa toezicht houden op de samenwerking tussen de betrokken partijen in het kader van het kartelverbod zoals neergelegd in diezelfde Mededingingswet.
Bent u ervan op de hoogte dat in het regeerakkoord expliciet een fusieverbod is opgenomen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars? Welke maatregelen kunt en gaat u nemen om deze omstreden fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en DSW tegen te houden?
Zie antwoord vraag 5.
De belangen van Iran in het buitenland in verband met zijn nucleaire ambities |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over belangen die Iran heeft in een uraniummijn in Namibië (de open uraniummijn «Rössing») die in het bezit is van de Anglo-Australische onderneming Rio Tinto? Heeft Iran een aandeel van ca. 15 procent in deze mijn?1
Ja. De website van de Rössing uraniummijn in Namibië vermeldt dat de Iranian Foreign Investment Cooperation een aandeel van 15 procent heeft in deze uraniummijn. Iran heeft dat aandeel al sinds begin jaren zeventig. De grootste aandeelhouder van de Rössing uraniummijn is het bedrijf Rio Tinto, dat een belang van 69 procent heeft.
Heeft premier Nahas Angula van Namibië in februari 2009 verklaard dat Namibië Iran behandelt als elk ander land tenzij bijvoorbeeld de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties landen oproept om niet aan Iran te leveren?2
In het artikel in «The Namibian» (www.allafrica.com) van 3 februari 2009 stelt premier Angula dat Namibië zich zal houden aan internationale afspraken, waaronder resoluties van de VN Veiligheidsraad, over de levering van uranium aan Iran.
Heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties afgelopen juni resolutie 1929 aangenomen op grond waarvan alle staten onder meer worden verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen om te voorkomen dat vanaf hun grondgebied materialen, goederen enzovoort aan Iran worden geleverd die kunnen bijdragen aan (onder meer) Iraans verrijkingsactiviteiten?
De VN Veiligheidsraad nam op 9 juni 2010 VNVR-resolutie 1929 aan, ter invoering van aanvullende sancties tegen Iran. Resolutie 1929 bouwt voort op eerdere resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran, te weten resoluties 1696 (2006), 1737 (2006), 1803 (2008) en 1887 (2009).
VN Veiligheidsraad resolutie 1737, aangenomen op 23 september 2006, verbiedt de levering van uranium aan Iran. Hier bestaan slechts enkele uitzonderingen op, zoals de levering door Rusland van splijtstof aan de reactor in Bushehr. Resolutie 1929 verbiedt de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran. Het Iraanse aandeel in de Rössing uraniummijn, dat dateert van begin jaren zeventig van de 20e eeuw, valt niet binnen de reikwijdte van deze resolutie, die niet in terugwerkende kracht voorziet.
Wordt in deze resolutie tevens de verkoop van belangen in uraniummijnen aan Iran verboden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat Iran voor het gebruik van uranium voor haar nucleaire installaties steeds meer is aangewezen op de import van uranium uit andere landen?
Iran heeft voor zijn nucleaire installaties behoefte aan uranium in de vorm van zowel grondstof (erts, yellowcake, UF6) als eindproduct (splijtstof). Iran beschikt over ten minste een operationele uraniummijn. Hieruit wordt op kleine schaal uranium gewonnen, dat op dit moment beperkt in de behoefte aan grondstof voorziet. Maar dat is niet genoeg: Iran zal dus meer uranium willen importeren. Rusland voorziet Iran de komende jaren van de splijtstof die het nodig heeft voor de energieproductie in de reactor in Bushehr. Iran beschikt nog over ruim voldoende grondstoffen om het huidige verrijkingsprogramma de komende jaren voort te zetten. Deze hoeveelheid is echter niet toerijkend om op termijn voldoende splijtstof voor de reactor in Bushehr te maken.
Zult u eraan bijdragen dat het voor Iran zo moeilijk mogelijk wordt gemaakt om uranium uit andere landen te betrekken? Zo ja, hoe?
Nederland zal zich krachtig blijven inzetten voor naleving door de internationale gemeenschap van alle relevante resoluties van de VN Veiligheidsraad gericht op Iran. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 5.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanwezigheid van Iraanse studenten die in Nederland kennis opdoen inzake nucleaire technologie? Is de Nederlandse regering voornemens nadere stappen te nemen in dat opzicht?
Het overdragen van specifieke kennis inzake nucleaire technologie aan Iraanse onderdanen is op grond van artikel 2a van de Sanctieregeling Iran 2007 verboden. De Rechtbank Den Haag heeft de voorschriften die in dit artikel zijn opgenomen op 3 februari 2010 tussen partijen onverbindend verklaard. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is nog niet beslist.
Naar aanleiding van de rechtszaak is de onderwijsregeling op een paar punten aangepast. Zo is het toegangsverbod tot een aantal nucleaire locaties geschrapt, aangezien de algemene veiligheidsregimes die voor deze locaties worden toegepast, voldoende worden geacht. Ook is in de regeling duidelijker weergegeven op welke wijze een ontheffingsverzoek wordt beoordeeld. De gewijzigde regeling voldoet nog steeds in alle opzichten aan de eisen van VNVR resolutie 1737.
De uitlatingen van een hoge ambtenaar over de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Druk maatschappij geen leidraad voor veehouderij»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Chief Veterinary Officer (CVO) Christianne Bruschke? Deelt u de mening dat deze uitspraken niet passend zijn voor een hoge ambtenaar, zeker omdat u als pas aangetreden bewindspersoon nog geen nieuwe beleidslijn hebt gecommuniceerd ten opzichte van de veehouderij?
De uitspraken van de Chief Veterinary Officer zijn gedaan in een open discussie tijdens een bijeenkomst ter ere van het 50-jarig bestaan van de leerstoelgroep bedrijfseconomie van de Wageningen Universiteit (WUR). Het bericht, waar u aan refereert, is geen evenwichtige weergave van deze uitspraken. De uitspraken van de Chief Veterinary Officer waren feitelijke constateringen en dienen in de goede context te worden geplaatst. Er is dan ook geen sprake van communicatie over een nieuwe beleidslijn.
Deelt u de mening van CVO Bruschke dat de Nederlandse veehouderij zich niet moet laten leiden door de maatschappelijke druk om de productie van vlees diervriendelijker en duurzamer plaats te laten vinden? Zo ja, waarom, en op welke wijze wilt u dit in beleid gaan vormgeven? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat uw ambtenaren meer van dit soort uitspraken in de media doen?
In tegenstelling tot het bericht, waar u aan refereert, is de uitspraak in de kop van het artikel niet door de Chief Veterinary Officer gedaan. Een goede maatschappelijke inpassing van de sector geldt in mijn ogen als basisvoorwaarde voor een Nederlandse veehouderij met toekomstperspectief. Deze maatschappelijke wensen passen uitstekend bij de verduurzamingsambitie van de Toekomstvisie Duurzame Veehouderij met opgaven op het terrein van dierenwelzijn, diergezondheid, milieu, etc. Ook het Regeerakkoord stelt dat investeringen in innovatie en verduurzaming nodig zijn om onze koppositie te behouden. Als het gaat over duurzaamheid en economisch perspectief gaat het dus niet over tegengestelde belangen maar elkaar versterkende waarden.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van CVO Bruschke ongelukkig zijn, omdat ze de indruk wekken dat duurzaamheid en diervriendelijkheid in de veehouderij absoluut ondergeschikt zijn aan de economische belangen van de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen in het vertolken van in de maatschappij gevoelde normen en waarden, ook ten opzichte van de productiewijze van de intensieve veehouderij?
Ja.
Deelt u de mening dat de timing van de uitspraken van CVO Bruschke ook opvallend is, zeker gezien de recente coalities tussen boeren en maarschappelijke organisaties?2 Op welke manier waardeert u deze nieuwe samenwerking?
Ik waardeer deze samenwerking. Oplossingen waarin maatschappelijke organisaties en ondernemers elkaar kunnen vinden, zijn per definitie gedragen oplossingen.
Geeft CVO Bruschke uw nieuwe beleidslijn weer? Zo nee, wat is uw beleidslijn ten opzichte de veehouderij, en meer specifieker ten opzichte van het dierenwelzijn in de veehouderij? Zo ja, waarom, en welke status heeft de toekomstvisie Duurzame veehouderij en de overige kabinetsplannen gericht op duurzame en diervriendelijker productie nu nog?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist het verduurzamen van de veehouderij, inclusies dierenwelzijn, de enige route is om veehouders in Nederland nog een toekomstperspectief te bieden, gezien de milieu- en natuurregels die Nederland zal moeten behalen, gezien de noodzaak tot het sluiten van mondiale kringlopen en gezien de vraag van de consument naar diervriendelijker geproduceerd vlees? Zo ja, op welke manier bent u van plan de veehouderij inderdaad te verduurzamen, en bent u bereid uw ambtenaren op te roepen ook op deze wijze over de toekomst van de veehouderij te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het verduurzamen van de veehouderij acht ik noodzakelijk voor nu en in de toekomst. Dat is niet alleen een voorwaarde voor de maatschappelijke inpassing van de sector maar ook nodig om als Nederland een economische koppositie te behouden. De ambtenaren van mijn ministerie hebben onder mijn voorganger reeds gecommuniceerd én gewerkt aan het verduurzamen van de veehouderij. Dat zal onder mijn bewind niet anders zijn.
Het schenden van een wapenembargo door China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China een VN-rapport tegenhoudt waarin staat dat de VN-vredesmilitairen van de VN-missie in Darfur UNAMID beschoten zijn met munitie afkomstig uit China?1
Ja.
Heeft u het rapport inmiddels gelezen? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, wilt u dan aandringen bij de VN op een spoedige vrijgeving van het document?
Het rapport van de VN Panel of Experts is nog niet openbaar. De inhoud van het rapport zal verder worden besproken in de VN Veiligheidsraad. Nederland steunt het werk van het Panel en zal bij de VN het belang van publicatie van het rapport benadrukken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is en in strijd met het VN-wapenembargo wanneer China munitie levert aan het Soedanese leger?
De regering is van mening dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met wapenleveranties aan Soedan. Levering van munitie aan het Soedanese leger is niet per definitie strijdig met het VN-embargo. VN Veiligheidsraad Resoluties 1556 (2004) en 1591 (2005) bepalen wel dat het niet toegestaan is militaire goederen te leveren aan de partijen van het N’Djamena Comprehensive Ceasefire Agreement. Hier valt ook het Soedanese leger onder, voor zover dit opereert in Darfur.
Bent u ervan op de hoogte dat Amnesty International al eerder (2007) melding gemaakt heeft van schending van het wapenembargo door China en Rusland? Zo ja, wat heeft u met deze kennis gedaan?
De regering is op de hoogte van de melding van Amnesty International en roept in VN-kader landen op om zich te houden aan de relevante resoluties.
Het Panel of Experts, dat krachtens VN Veiligheidsraad Resolutie 1 591 (2005) is opgericht, ziet toe op de naleving en implementatie van deze Resolutie, en derhalve van het wapenembargo. Dit Panel of Experts geeft aanbevelingen aan het «Sanctions Committee», die haar zienswijze voorlegt aan de VN Veiligheidsraad. Nederland heeft er vertrouwen in dat het Panel of Experts haar werk zorgvuldig en onafhankelijk uitvoert. Mocht het Panel in het rapport concluderen dat een land het wapenembargo ten aanzien van Darfur schendt, dan steunt Nederland eventuele actie of maatregelen hiertegen.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen nadat er in 2008 schriftelijke vragen waren gesteld over schending van het wapenembargo door China?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om verdere schending van het VN- en het EU-wapenembargo voor Soedan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om uit te sluiten dat in Europa gevestigde wapenhandelaren zich schulding maken aan schending van het wapenembargo?
Binnen de EU is het juridisch bindende EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (GS) van kracht. Dit GS bevat acht criteria waaraan elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt getoetst. Eén van deze criteria verplicht de EU-lidstaten zich te houden aan een wapenembargo dat van toepassing is op het land van eindbestemming. Als de beoogde export onder dit wapenembargo valt, zal de toets aan dit criterium negatief uitvallen en wordt geen exportvergunning afgegeven.
De hoge schooluitval in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bijna één op de vijf startende mbo’ers hun school verlaat zonder diploma?1
Door de inspanningen van de laatste jaren is vooruitgang geboekt in de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en ook in het lopende schooljaar zet deze positieve ontwikkeling door. Maar de uitval vind ik nog steeds té hoog.
Hoe kan het percentage uitvallers zo hoog zijn, terwijl het aanpakken van voortijdig schoolverlaten de afgelopen jaren als belangrijk werd beschouwd door het kabinet?
De voortijdig schoolverlaters-cijfers voor het mbo laten een afname zien. In de afgelopen jaren is, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven – hard gewerkt aan de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en dat heeft resultaat opgeleverd. In het schooljaar 2005/2006 bedroeg het vsv-percentage voor het mbo 9,3, in het schooljaar 2007/2008 was dit percentage gedaald naar 8,5 en in het schooljaar 2008/2009 naar 7,8. Het Centraal Bureau voor de Statistiek berekent de uitval als percentage van de instroom in het schooljaar 2005/2006. Het CBS kan met deze cohort-benadering (nog) geen ontwikkeling in de tijd laten zien.
OCW daarentegen presenteert jaarlijks de uitval als percentage van de gehele deelnemerspopulatie, die vanzelfsprekend groter is dan de instroom van één jaar. Dat verklaart grotendeels het verschil in de gepubliceerde percentages.
Wat is volgens u de reden dat de uitval met name bij mbo niveau 1 erg hoog is? Deelt u de mening dat de enorme Regionale Opleidingscentra (ROC’s) er blijkbaar onvoldoende in slagen om deze groep jongeren onderwijs te bieden dat bij hen past? Zo nee, waarom niet?
Uit de vele onderzoeken naar schooluitval is onder andere gebleken, dat die bij mbo-opleidingen het hoogst is. De belangrijkste reden daarvan blijkt veelal een verkeerde opleidingskeuze, maar binnen de groep waarin hiervan sprake is, gaat het ook vaak om een opeenstapeling van problemen2. De instellingen erkennen het feit dat naast een verkeerde studiekeuze een deel van de uitval met de organisatie van de opleiding zelf te maken heeft. Roc's kunnen vanzelfsprekend de problematiek van individuele leerlingen niet zo maar oplossen, maar met beter en goed georganiseerd onderwijs kan een belangrijk deel van het voortijdig schoolverlaten worden voorkomen. Dat is de taak van de roc’s. Wij leggen de lat ook voor het mbo hoger; punten uit het regeerakkoord als versterking van de professionaliteit van docenten, vergroten van ouderbetrokkenheid, het verhogen van het rendement gelden ook voor het mbo.
Hoe hoog is de uitval onder mbo’ers in een vm2-traject waarbij vmbo en mbo in elkaar zijn geschoven?
Op grond van de huidige data is bekend, dat het voortijdig schoolverlaten onder de VM2 leerlingen uit de eerste tranche (met een uitval van 2,2%) lager ligt dan het landelijke gemiddelde (met een uitval van 2,4%) en ook lager ligt dan het vsv-percentage in het voorgaand cohort op de scholen met een experiment eerste tranche (met een uitval van 3,0%), die toen nog niet gebruik maakten van VM2.
Dit is een aanwijzing, dat de VM2-aanpak bij de experimenten een positief effect heeft.
Over de uitval van mbo-ers in het VM2 experiment is nog niets bekend, aangezien de eerste groep VM2 leerlingen pas dit schooljaar 2010–2011, is gestart met het MBO programma.
Deelt u de mening dat deze uitvallers op latere leeftijd de mogelijkheid moeten krijgen alsnog een mbo-diploma te halen? Zo ja, wanneer gaat de bezuiniging van tafel om het onderwijs voor mbo’ers van 30 jaar en ouder niet langer te bekostigen? Zo nee, hoe zorgt u dan voor de vakmensen waarover u schrijft in uw regeerakkoord?
Werknemers boven de 30 jaar kunnen nog volop scholing volgen. Werkgevers die hun werknemers faciliteren in een scholingstraject kunnen op grond van de Wet Vermindering Afdracht (WVA) in aanmerking komen voor een afdrachtvermindering bij de Belastingdienst; werknemers kunnen hun scholingskosten als aftrekpost bij hun belastingaangifte opvoeren.
Voorts kunnen werkgevers en werknemers de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen inzetten.
Het onderbrengen van kernenergie bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en internationale verdragen die dit niet toelaten |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Betekent de formulering «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van energie», uit het Besluit houdende opheffing van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat en instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu (besluit nr. 10.002841), dat de taken op het gebied van de Kernenergiewet naar het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gaan?1
Ja.
Zo ja, hoe verhoudt die nieuwe indeling zich tot de artikelen 8 lid 2 van het Verdrag nucleaire veiligheid en artikel 5 lid 2 van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid, waarin is vastgelegd dat er een scheiding van taken moet zijn tussen het regulerende lichaam en andere lichamen of organisaties die zich bezighouden met de bevordering of het gebruik van kernenergie?
In de desbetreffende verdragen is bepaald dat er een scheiding dient te zijn tussen de regulerende organisatie(s) en organisaties die zijn betrokken bij de bevordering of het gebruik van kernenergie. De minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie is verantwoordelijk voor het energiebeleid, maar bevordert daarmee geen kernenergie zoals bedoeld in de genoemde verdragen. De minister stelt alleen randvoorwaarden voor een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, en het is aan marktpartijen om binnen deze randvoorwaarden al dan niet te investeren in kernenergie. Ook is de minister niet betrokken bij het gebruik van kernenergie.
Is het waar dat de taken op het gebied van de Kernenergiewet per 1 juli 1999 juist van het toenmalige ministerie van Economische Zaken naar het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer waren overgedragen, vanwege de verplichte scheiding op grond van het Verdrag nucleaire veiligheid? Zo neen, waarom vermeldt het betreffende overdrachtsbesluit (Stb, 1999, 275) het Verdrag dan expliciet als reden? Zo ja, wat is er sinds 1999 veranderd aan de internationale verdragen dat terugdraaien van de scheiding in uw ogen mogelijk maakt?
Zoals blijkt uit de toelichting op het overdrachtsbesluit, was de primaire reden voor de overdracht dat het belang van kernenergie en de aspiraties op het gebied van de bevordering daarvan in 1999 aanzienlijk waren verminderd ten opzichte van de periode waarin de Kernenergiewet van kracht is geworden. Omdat daarmee stralingsbescherming het zwaartepunt van de uitvoering van de Kernenergiewet werd, is in 1999 om praktische redenen de Kernenergiewet overgedragen naar de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De totstandkoming van het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid is blijkens de toelichting op het overdrachtsbesluit genoemd als bijkomend argument waarom overdracht van de primaire verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening wenselijk zou zijn. Tot op heden is de minister van Economische Zaken overigens mede bevoegd gezag bij de vergunningverlening en voor het stellen van algemene regels op grond van de Kernenergiewet. Dit heeft het IAEA nooit beschouwd als zijnde in strijd met het genoemde verdrag.
Bent u bereid om het bovenvermelde besluit (nr. 10.002841) te wijzigen om de verantwoordelijkheden inzake de Kernenergiewet weer in lijn met de in vraag twee genoemde internationale wet- en regelgeving te brengen? Zo nee, bent u dan bereid de Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) te verzoeken hun oordeel te geven over de nieuwe indeling en bijbehorende bevoegdheden inzake de Kernenergiewet en dit oordeel aan de Kamer te doen toekomen?
Zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 en 3 is er geen reden om wijzigingen aan te brengen in de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie voor de Kernenergiewet. Het IAEA toetst eens in de drie jaar of lidstaten voldoen aan de vereisten uit het Verdrag. Bij de eerstvolgende toetsingsconferentie in april 2011 zal ook de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling aan de orde komen. Zoals gebruikelijk zal de Tweede Kamer over de bevindingen van het IAEA worden geïnformeerd.
De anti-PVV cursus aan de Erasmus Universiteit |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wilders benoemt de ellende en de elite ontkent het»?1
Ja.
Waarom organiseert de Erasmus Universiteit alleen een bijeenkomst tegen de PVV en niet tegen andere politieke partijen?
Navraag heeft opgeleverd dat de Erasmus Universiteit geen bijeenkomst tegen de PVV heeft georganiseerd. Het betrof een workshop met als insteek: Is framing een vreemd of geniaal verschijnsel? De bijeenkomst betrof een analyse van een debattechniek aan de hand van een bekend politicus en een debattraining waarin de techniek «framing» voorkwam. De workshop is georganiseerd door Erasmus Universiteit Rotterdam (Studium Generale) in samenwerking met Arminius, Podium voor Kunst, Cultuur en Debat in Rotterdam. Belangstellenden voor de desbetreffende workshop hebben op de website van de organisatoren kunnen kennisnemen van de bijeenkomst onder de titel: «Framing, het geheime wapen van Wilders». Over de techniek van framing heeft Hans de Bruijn, spreker tijdens de workshop, onlangs een boek gepubliceerd, waarin hij deze techniek analyseert aan de hand van de frames van – zoals hij hem benoemt – rasdebater Geert Wilders
Uit de workshopinformatie is mij niets gebleken van een bijeenkomst tegen de PVV. De politieke inkleuring die de opsteller van het bericht in NRC Handelsblad aan de workshop heeft gegeven is naar mijn oordeel een persoonlijke opvatting.
Is bij de universiteit bekend dat PVV-stemmers ook meebetalen aan het hoger onderwijs van Nederland?
Elke belastingbetaler, dus ook de PVV-stemmer, levert een financiële bijdrage aan de bekostiging van het hoger onderwijs in Nederland. Elke instelling voor hoger onderwijs in Nederland, dus ook de Erasmus Universiteit, wordt geacht de wet te kennen en dus hiervan op de hoogte te zijn.
Waarom hebben linkse mensen een cursus nodig op kosten van de belastingbetaler?
De workshop was niet gericht op een specifieke doelgroep en stond open voor iedereen, ongeacht politieke voorkeur.
Universiteiten hebben als wettelijke taak: het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van kennis ten behoeve van de maatschappij veelal aangeduid als maatschappelijke dienstverlening. In dat licht bezien heeft Studium Generale van de Erasmus Universiteit de workshop georganiseerd. Voor de inhoud van de workshop verwijs ik u kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de kosten van deze workshop in mindering te brengen op de subsidie die naar deze universiteit gaat?
De constructies waarbij bedrijven zoals Google via Nederland massaal belasting ontwijken |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u de techniek1 waarbij inkomsten van bedrijven zoals Google naar Ierland en vervolgens via Nederland naar Bermuda gaan? Sinds wanneer bent u van deze constructie op de hoogte?
Allereerst wil ik opmerken dat het vanwege de geheimhoudingsplicht niet mogelijk is om in te gaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In antwoord op de vragen zal ik daarom meer in algemene zin aangeven waarom Nederlandse vennootschappen een rol spelen in de concernstructuur van internationaal opererende ondernemingen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland om verschillende redenen fungeert als knooppunt in het financiële verkeer. Mijn ambtsvoorganger is uitgebreid ingegaan op dit aspect in de brief van 26 oktober 2009 (DB 2009/624M).
Het Nederlandse belastingstelsel loopt internationaal gezien in de pas. De vennootschapsbelasting heeft een tarief van 25,5% voor winst die is behaald in Nederland. Dit ligt rond het Europese gemiddelde. Ook bevat het Nederlandse belastingstelsel, net als dat van andere landen, een aantal elementen waarmee internationale dubbele belastingheffing wordt voorkomen. In ons geval zijn dat de deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide netwerk van belastingverdragen en de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen. Dit zijn belangrijke pijlers van ons vestigingsklimaat.
Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Dit maakt het aantrekkelijk om zaken te doen in en vanuit Nederland. Die zekerheid kan alleen worden verkregen als een onderneming een reële aanwezigheid in Nederland heeft. De Nederlandse belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de vraag of de beloning voor de desbetreffende activiteiten in Nederland zakelijk is. De kaders hiervoor zijn onder andere vastgesteld in de besluiten van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/1338M, 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/124M en 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/126M. Van geval tot geval vindt er een beoordeling plaats. Er is geen beleid met een vast percentage van 0,2%.
Door deze goede fiscale infrastructuur en het hoge niveau van de financiële en juridische dienstverlening is Nederland een knooppunt in het financiële verkeer. Naast belastingopbrengsten zorgt dit voor werkgelegenheid, onder andere in de financiële en juridische dienstverlening. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.3
Het brengt tegelijkertijd risico’s met zich mee. Op bepaalde onderdelen kan deze opstelling ten aanzien van grensoverschrijdende transacties als neveneffect hebben dat Nederland wordt opgenomen in (ontgaans)constructies van buitenlandse bedrijven. Het staat het desbetreffende buitenland uiteraard vrij om – net als Nederland doet – via de uitvoering of via antimisbruikwetgeving op te treden tegen ongewenste ontgaansconstructies. Bovendien loopt Nederland niet weg voor zijn verantwoordelijkheden op dit punt. Zo verlangt Nederland eenzijdig van financiële dienstverleningslichamen dat sprake is van reële aanwezigheid in Nederland en dat reële commerciële risico's worden gelopen met betrekking tot de door het lichaam uitgeoefende functies. Voorts worden in de nieuwe bilateraal te sluiten belastingverdragen in toenemende mate maatregelen opgenomen die misbruik van deze verdragen voorkomen.
Ook doet Nederland volop mee aan internationale informatie-uitwisseling en fraudebestrijding. Bovendien heeft Nederland moderne integriteittoezichtwetgeving, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT) en de Wet Toezicht Trustkantoren (WTT).
Kunt u deze constructie uitgebreid toelichten? Hoe werkt dit? Van welke wetten en internationale verdragen wordt hier gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het effectieve percentage winstbelasting dat bedrijven in het buitenland moeten betalen door de in deze vragen genoemde constructie verlaagd wordt tot 2,4 procent? Vindt u dit percentage belasting een eerlijk aandeel vergeleken met wat bedrijven anders hadden moeten betalen als ze geen gebruik van constructies gemaakt hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Nederlandse Belastingdienst een speciale afspraak gemaakt heeft met een aantal bedrijven waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2% van de geldstroom die via Nederland loopt vennootschapsbelasting int?2 Hoe is deze afspraak wettelijk geregeld? Kunt u deze regeling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levert het via Nederland doorsluizen van royalty's de Belastingdienst in totaal op? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven op grote schaal belastingconstructies opzetten met het doel om miljarden aan belasting te ontwijken terwijl overheden de broekriem moeten aanhalen?
Bedrijven dienen zich natuurlijk te houden aan de wetten en regels in de diverse landen waar zij actief zijn. De landen hebben de mogelijkheid hun belastinggrondslag te beschermen met flankerende antimisbruik maatregelen, zij zullen daarbij waarschijnlijk een afweging maken tussen grondslagbescherming enerzijds en een aantrekkelijk vestigingsklimaat anderzijds. De Verenigde Staten hebben hun eigen afweging gemaakt op dit punt en ze hebben niet aan Nederland gevraagd om zijn regelgeving aan te passen. Om een dergelijke afweging goed te kunnen maken is van belang dat landen transparant zijn over hun regelgeving en dat landen effectief samenwerken bijvoorbeeld op het gebied van informatie uitwisseling. Nederland maakt in de belastingverdragen afspraken over informatie uitwisseling, maar ook over gerechtigdheid tot verdragsvoordelen. Zo is in het belastingverdrag met de Verenigde Staten een zogenaamde «limitation on benefits» bepaling opgenomen om te voorkomen dat fiscale constructies zonder reële activiteiten van de verdragsvoordelen kunnen profiteren. Daarnaast is Nederland de laatste jaren ook actief geweest om, in lijn met internationale initiatieven zoals die van de OESO, afspraken te maken inzake informatie uitwisseling met (voormalige) belastingparadijzen. Nederland heeft ook een afspraak gemaakt (Tax Information Exchange Agreement) om informatie uit te wisselen met bijvoorbeeld Bermuda4. Tenslotte kan worden opgemerkt dat Nederland een actieve rol speelt in diverse internationale fora die een effectieve samenwerking tussen landen op fiscaal terrein moeten bevorderen zoals het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information.
Is het waar dat de Verenigde Staten in het algemeen hebben aangegeven dat zij belastingconstructies ongewenst vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten bij de Nederlandse regering aangegeven dat zij belastingconstructies die via Nederland lopen ongewenst vinden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten Nederland verzocht om wetten of verdragen te wijzigen om belastingconstructies tegen te gaan? Zo ja, wanneer? En welke wetten of verdragen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u stappen ondernemen om in het bijzonder de in deze vragen genoemde constructies tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere stappen gaat u ondernemen om internationale belastingconstructies tegen te gaan nu er steeds wildere feiten bekend worden?
Zie antwoord vraag 6.
De samenwerking met Frankrijk voor internetvrijheid |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Zal Nederland deelnemen aan de internationale conferentie over internetvrijheid van 29 oktober 2010 te Parijs, die voortbouwt op een Nederland-Frans initiatief van ministers Verhagen en Kouchner?1
In verband met mijn verhindering op de datum van de conferentie heeft Frankrijk besloten deze tot nader orde uit te stellen. Nederland zal spoedig in gesprek gaan met Frankrijk over een mogelijke nieuwe datum, locatie en modaliteiten van de beoogde conferentie. De inzet van Nederland blijft daarbij dat de vrijheid van meninguiting op internet het thema van de conferentie moet zijn, waarbij een zo breed mogelijke groep landen en andere belanghebbenden betrokken moet blijven.
Is de vrijheid van meningsuiting en informatievergaring en het recht privacy op internet naar uw mening gediend bij de 3-strikes regeling die de Franse president voorstelt voor die conferentie?
Nederland onderschrijft de Hadopi-wet niet. Zoals opgenomen in het regeerakkoord, is Nederland voor een open en vrij internet. Het beleid van het vorige kabinet dat het beleid «three strikes and you're out» uit de Hadopi-wetgeving voor Nederland niet acceptabel is, blijft onverkort van kracht. Nederland zal dit standpunt in de diverse internationale gremia blijven uitdragen.
Bent u voornemens daar de uitspraken van de vorige regering gestand te doen dat in Nederland geen 3-strikes regeling zal worden ingevoerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Zult u zich verzetten tegen de wens van de Franse regering om maatregelen uit de omstreden Hadopi-wet op te nemen in een internationale gedragscode?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer verslag te doen van de uitkomsten van de conferentie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 29 oktober 2010?
De Dairy Campus |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de fusieplannen met betrekking tot de proefboerderijen van Wageningen University en Researchcentre (WUR)?1
Ja.
Hebben de reorganisatieplannen naar uw mening een effect op het dierenwelzijn van de dieren die gehouden worden in de proefboerderijen? Zo ja, welk effect is dat en hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Wageningen UR dient zich te houden aan de wettelijke voorschriften zoals deze van kracht zijn.
Is het waar dat alle proefboerderij-activiteiten omtrent de melkveehouderij geclusterd gaan worden in Friesland, waar een Dairy Campus wordt opgezet? Zo ja, kunt u meer informatie geven over deze Dairy Campus?
Dairy Campus is een initiatief van de provincie Friesland. Doel van Dairy Campus is om hét nationale centrum te zijn voor innovatie, educatie en training, gericht op Integraal Duurzaam en de internationale markt voor de melkveehouderij.
Wageningen UR voert een zelfstandig beleid in het opzetten en in stand houden van haar onderzoeksfaciliteiten. Het voornemen van de Wageningen UR is om het melkveehouderijonderzoek te concentreren in Goutum (bij Leeuwarden) in het kader van de afspraken met de provincie Friesland, de gemeente Leeuwarden, het bedrijfsleven en Aeres (PTC+, beter bekend als Oenkerk), over samenwerking, bundeling van activiteiten en voorzieningen in Dairy Campus.
Is het waar dat de proefboerderij in Friesland op dit moment 200 koeien huisvest, en dat deze koeien toegang tot de wei hebben? Is de verwachting dat er in de toekomst meer koeien worden gehuisvest in de proefboerderij? Zo ja, hoeveel koeien zullen hier gehuisvest worden, en hebben zij gegarandeerd toegang tot de wei? Zo nee, welke veranderingen worden dan voorzien?
Op de te realiseren locatie Dairy Valley zullen verschillende onderzoekprogramma’s kunnen worden uitgevoerd. De bedrijfsvoering van de locatie en daarmee het aantal te houden dieren is de verantwoordelijkheid van Wageningen UR.
Hoeveel publiek geld wordt er geïnvesteerd in de Dairy Campus, door wie is dit geld beschikbaar gesteld en waar wordt dit geld aan uitgegeven?
Ter versterking van de regionale economie komt in totaal € 20 mln. vanuit publieke middelen beschikbaar waarvan € 2,5 mln. van de provincie Friesland, € 2,5 mln. vanuit de gemeente Leeuwarden en € 15 mln. uit economische programma's zoals Koers Noord, Compensatie Zuiderzee. Als eenmalige impuls heeft mijn departement € 175 000,- bijgedragen als uitvoering van amendement 61 Atsma, Waalkens en Cramer vergaderjaar 2008.
Zie ook bijlage 1: Financiering Dairy Campus; besluit provincie Friesland van 23 juni jl.2
Op welke wijze wordt er in de proefboerderijen van Wageningen UR aandacht besteed aan dierenwelzijn, aan biologische veehouderij en aan (agrarisch) natuurbeheer? Hoeveel geld is hiervoor beschikbaar? Kunt u dat afzetten tegen het budget dat beschikbaar is voor onderzoek ten bate van de intensieve veehouderij?
Zie mijn antwoorden op vragen 269 en 399 bij de behandeling van de begroting 2011 (Lijst van vragen en antwoorden LNV begroting 2011, Kamerstukken 32 500-XIV).
Daarnaast stel ik ruim € 10 mln. beschikbaar voor onderzoeksprogramma’s voor Natuur, Landschap en Platteland. Ik stel geen budget beschikbaar voor onderzoek voor een specifieke sector maar voor maatschappelijke thema’s zoals onderzoek naar emissiebeperkingen, ontwerptrajecten integraal duurzame stallen, strooiselstallen e.d.
Het onderzoek bij het onderdeel DLO van Wageningen UR wordt slechts gedeeltelijk publiek gefinancierd. De faciliteiten worden ook aangewend ten behoeve van onderzoeksvragen vanuit het bedrijfsleven.