Massaontslagen bij universiteiten door bezuinigingen en gevolgen voor de kenniseconomie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over bezuinigingen bij universiteiten die tot massaontslagen zullen leiden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen vanuit de universitaire wereld?
Ik onderken dat de maatregelen inderdaad ingrijpend zijn, maar stel ook vast dat deze nodig zijn. Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn. Tegelijkertijd wil het kabinet een forse impuls geven aan de kwaliteit van het hoger onderwijs. Om de middelen voor de kwaliteitsimpuls vrij te maken, moeten er ook ombuigingen plaatsvinden. Daarnaast wordt ook van de student wordt een hogere bijdrage gevraagd, als investering in zijn eigen toekomst.
Voor de kwaliteitsimpuls is een bedrag beschikbaar van € 50 mln. in 2012, oplopend tot € 230 mln. in 2015 en tot € 300 mln. structureel2. Daarnaast vinden volgens het regeerakkoord in deze jaren bezuinigingen plaats. Tot 2015 is er sprake van een netto terugloop van de rijksmiddelen. Vanaf 2015 voorziet de financiële paragraaf van het Regeerakkoord er structureel in dat bezuinigingen en investeringen in het hoger onderwijs vrijwel met elkaar in evenwicht zijn. In het artikel noemt VSNU wel de bezuinigingen maar lijkt men voorbij te gaan aan de investeringen in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote ontslaggolf desastreuze gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en positionering van het Nederlandse onderzoeksveld en onze kenniseconomie? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog te vroeg om te speculeren over de gevolgen van de kwaliteit en positionering van het onderzoek in relatie tot het verlies aan arbeidsplaatsen. Het hangt ervan af hoe de bezuinigingen zullen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden.
Overigens is het onderzoek bij de organisaties NWO en KNAW bij de bezuinigingen ontzien. Wat betreft het aflopen van de FES middelen: dit zijn tijdelijke stimuleringsimpulsen en verwacht mag worden dat daar geen vast personeel op wordt ingezet. Instellingen kunnen naast de structurele middelen vanuit de overheid, extra inkomsten genereren door intensieve samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven en middelen aan te trekken vanuit de Europese fondsen.
In Nederland wordt de kwaliteit van al het door kennisinstellingen uitgevoerde onderzoek getoetst aan het Strategisch Evaluatie Protocol (SEP). Dit protocol biedt de juiste checks en balances voor het waarborgen van de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Het is dus vooraleerst een kwestie van kwaliteit ipv kwantiteit.
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet zal bevorderen dat onderzoek plaatsvindt in samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. De onderzoeksagenda van OCW die wordt neergelegd in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek (juni 2011) zal, met als vertrekpunt de huidige en opkomende sterktes in het Nederlandse onderzoek, aansluiten bij de Europese onderzoeksspeerpunten en bij de bedrijfslevenbrief van de minister van EL&I (mei 2011). Hierbij geldt dat een betere benutting van onderzoek en een sterke profilering onmisbaar voor de innovatiekracht van Nederland. Beide vereisen het stellen van prioriteiten en het slim inzetten van de beschikbare middelen.
Op welke wijze rijmt de papieren ambitie van dit Kabinet, om de Nederlandse kenniseconomie tot de top van de wereld te laten behoren, met deze bezuinigingen en de grote gevolgen daarvan?
Het kabinet heeft de ambitie in deze periode een belangrijke stap in de richting van de top 5 te zetten. Daarbij hoort hoger onderwijs en onderzoek dat van hoge kwaliteit is en dat past bij de vraag van arbeidsmarkt en samenleving. Het regeerakkoord zet daarom nadrukkelijk in op een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Daartoe presenteert het regeerakkoord een samenhangende agenda voor hoger onderwijs en onderzoek, met maatregelen voor zowel de vormgeving als de financiering van de kwaliteitsverbetering. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veerman. In juni ontvangt u de strategische agenda voor Hoger Onderwijs en Onderzoek.
De kwaliteitsopdracht waar de instellingen voor staan is desalniettemin fors. Tegelijkertijd wordt ook het hoger onderwijs geconfronteerd met de financiële taakstelling van het regeerakkoord en ingrijpende hervormingen. De onderwijsinstellingen staan daarmee voor de grote opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen. Het zal de instellingen de ruimte bieden te komen tot meer maatwerk en differentiatie en daarvoor regelgeving waar nodig aanpassen. In lijn met de motie Van der Ham – Dijkgraaf (TK 31 288, nr. 115) zal bijvoorbeeld worden gekeken naar mogelijkheden voor instellingen het aantal langstudeerders dat geen voortgang meer boekt, te beperken.
Deelt u de mening dat met deze effecten uitvoering van de motie-Hamer2, en de bijbehorende ambitie om qua onderwijs en kennis tot de wereldtop te behoren, onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze denkt u voorts te voorkomen dat de onderwijskwaliteit op universiteiten ernstig onder druk komt te staan als gevolg het dreigende ontslag van veel onderwijzend personeel?
Dit hangt af van hoe de bezuinigingen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden. De instellingen zijn vrij deze zelf in te vullen maar ik veronderstel dat dit vooral zal neerslaan bij de overhead en niet ten laste zal gaan van het primaire onderwijsproces. Voor de kwaliteits-borging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals aan de Tweede Kamer eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.
De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag over de opvang van minderjarige kinderen van vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011 over de opvang van een Angolees gezin met drie minderjarige kinderen?1 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak, en zal hiertegen in cassatie gaan. De uitspraak onderkent naar mijn mening onvoldoende dat terugkeer de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf is, dat ouders primair verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen, en dat het derhalve niet aan de overheid is om zorg te dragen voor gezinnen met minderjarige kinderen op het moment dat de ouders weigeren om invulling te geven aan hun vertrekplicht.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak met ingang van heden geen (gezinnen met) minderjarige kinderen van asielzoekers en andere vreemdelingen vanuit de vrijheidsbeperkende lokatie, een asielzoekerscentrum of vreemdelingenbewaring niet meer op straat te zetten zonder dat onderdak en middelen van bestaan zijn gewaarborgd?
Ik respecteer deze uitspraak, hetgeen betekent dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet vanuit reguliere opvangocaties van het COA of vanuit de VBL in Ter Apel op straat zullen worden gezet. Hieraan wordt overigens reeds vanaf het tussenarrest van het Hof invulling gegeven. Voor deze gezinnen geldt onverkort dat zij onder toezicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) moeten blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Indien vreemdelingenbewaring van een gezin met minderjarige kinderen wordt opgeheven zonder dat vertrek uit Nederland heeft plaatsgevonden, zal het gezin (opnieuw) worden geplaatst in hetzij een opvanglocatie van het COA, hetzij de VBL in Ter Apel.
Ik streef ernaar dat er op termijn een aparte, sobere vrijheidsbeperkende locatie van het COA zal worden opgezet voor deze gezinnen met minderjarige kinderen, waar intensief aan hun vertrek uit Nederland kan worden gewerkt.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat er voor de Nederlandse staat een plicht bestaat om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor minderjarige kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat de door u voorgestelde maatregelen, waarbij uitgeprocedeerde minderjarige kinderen van hun moeder worden gescheiden en in een pleeggezin of residentiële zorginstelling worden ondergebracht, een disproportionele inbreuk op het recht van de kinderen om hun gezinsleven voort te zetten opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak te bezien of er voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen, in de periode dat zij werken aan terugkeer naar het land van herkomst, zo snel mogelijk terugkeerhuizen kunnen worden opgericht, om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor de kinderen, conform het voorstel in de initiatiefnota «Altijd onderdak voor kinderen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Oud-bestuurders van de DSB-bank |
|
Ewout Irrgang |
|
|
|
Wat is de reden dat de toezichthouders de laatste herbeoordeling van de voormalig DSB-bestuurders in mei 2010 nog niet afgerond hadden1, terwijl uw ambtsvoorganger in november 2009 stelde dat de toezichthouders daar eind die maand klaar mee zouden moeten zijn?2
Hebben de toezichthouders inmiddels de laatste herbeoordeling afgerond? Zo nee, waarom hebben de toezichthouders meer dan een jaar nodig gehad om de laatste herbeoordeling uit te voeren? Zo ja, wanneer was deze toets afgerond? Waarom is er nog geen oordeel van de heer Scheltema over die herbeoordeling?
Bent u bereid actie te ondernemen om het proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u precies doen?
De zorgwekkende financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is de huidige financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK (Samen Koersen op Zichtbare Onderwijs Kwaliteit)?1
Mijn beeld van de financiële positie van onderwijsstichting SKOZOK is grotendeels gebaseerd op het meest recente jaarverslag waarover ik beschik; dat van 2009. Het jaarverslag 2009 van onderwijsstichting SKOZOK laat zien dat het positieve resultaat van de jaren daarvoor in 2009 is omgeslagen in een negatief resultaat. Een negatief resultaat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn; dit kan ook het gevolg zijn van investeringen ten laste van het vermogen. Eind 2009 waren de vermogenspositie en de liquiditeit van SKOZOK uitstekend.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen bij onderwijsstichting SKOZOK?
Uit de gegevens waarover ik beschik komt het beeld naar voren dat het dalende aantal leerlingen de afgelopen jaren door het schoolbestuur niet is vertaald in een daling van het aantal leraren. In het jaarverslag 2009 merkt het schoolbestuur zelf op dat het tekort met name wordt veroorzaakt door een te hoge personele inzet. Dit heeft het schoolbestuur mij ook bevestigd. Ook blijkt uit datzelfde jaarverslag dat het bestuur in 2009 nog geen gebruik maakte van een meerjarenbegroting. Dit onderstreept het belang van de acties die ik samen met de PO-raad onderneem om de financiële deskundigheid te bevorderen.
Hoeveel geld kreeg SKOZOK minder vanuit het rijk vanwege de miljoenenbezuiniging op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Hoe heeft SKOZOK deze bezuiniging daadwerkelijk vormgegeven?
Als gevolg van de bezuinigingen heeft het schoolbestuur circa € 360 000 minder ontvangen op een totale lumpsumuitkering van circa € 26,5 miljoen. Het schoolbestuur SKOZOK is vrij in de wijze waarop zij de bezuiniging vormgeeft en legt daar horizontaal verantwoording over af. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat «gezien de omvang van de bezuiniging schoolbesturen in staat moeten zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien?»2 Kunt u uw antwoord toelichten? Geldt dit ook voor onderwijsstichting SKOZOK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de verandering in de lumpsumuitkering waar besturen als gevolg van de bezuinigingen mee geconfronteerd worden, is van dezelfde omvang als de budgetschommelingen die jaarlijks worden veroorzaakt door veranderende leerlingaantallen. In het geval van SKOZOK bedraagt de percentuele verandering van de lumpsumuitkering iets meer dan 1%, terwijl de schommelingen in de lumpsum zonder de bezuiniging zich jaarlijks tussen de 1% à 2% bevinden.
In hoeverre komen deze bezuinigingen op het bordje van personeel en leerlingen terecht?
Het vorige kabinet heeft een duidelijk signaal afgegeven aan de besturen om het primaire proces bij de uitwerking van de bezuinigingen te ontzien. Uiteindelijk zijn het echter de schoolbesturen die in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners de bezuinigingen concreet invulling geven, daarbij rekening houdend met de individuele situatie en behoefte van de school. Dat kan ertoe leiden dat schoolbesturen afwijken van de richting die vanuit het Rijk is meegegeven.
Hoeveel leraren worden er ontslagen bij SKOZOK? Voor hoeveel andere personeelsleden dreigt ontslag? Wat is hun functie? In hoeverre is deze ontslagronde het gevolg van de door vorige kabinet ingezette bezuinigingen op bestuur en management, in hoeverre is ze het gevolg van financieel wanbeheer van het schoolbestuur?
Het bestuur is vrij in de keuzes die het maakt inzake de financiële huishouding. Dit gaat in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners. Het schoolbestuur legt daar vervolgens horizontaal verantwoording over af. Dit geldt ook voor de keuzes die in bovenstaande vragen besloten liggen.
Wat gaat er veranderen qua arbeidsvoorwaarden bij SKOZOK, bijvoorbeeld wat betreft de Bapo-regeling3, vervanging bij zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, compensatieverlof, etc.?
De genoemde secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderdeel van de decentrale CAO; eventuele veranderingen in deze arbeidsvoorwaarden worden overeengekomen tussen de werkgeversorganisatie (PO-Raad) en de vakbonden. De secundaire arbeidsvoorwaarden voor het primair onderwijs zijn per 1 augustus 2006 gedecentraliseerd. Vanaf deze datum maakt de minister van OCW met de vakbonden in de centrale CAO Primair Onderwijs uitsluitend nog afspraken over de zogeheten protocolonderwerpen (algemene salarisontwikkeling, algemene arbeidsduur en bovenwettelijke sociale zekerheid). Over de overige onderwerpen worden afspraken gemaakt in de decentrale CAO PO.
Hoeveel basisscholen geven aan dat zij het primair proces niet kunnen ontzien bij de verwerking van de landelijke bezuinigingen op basisonderwijs?
Van een aantal schoolbesturen heb ik brieven ontvangen waarin zij de zorg uitspreken het primaire proces niet te kunnen ontzien als gevolg van de bezuinigingen. De SP heeft mij tijdens de begrotingsbehandeling het rapport «Minder geld, grotere klassen» aangeboden, waarin op basis van een enquête onder een aantal schoolbesturen wordt ingegaan op het effect van de bezuinigingen op het primaire proces. Ik kom daar binnenkort in een brief aan uw Kamer op terug.
Kunt u garanderen dat dit aantal niet nog verder oploopt door de geplande bezuinigingen op wat u passend onderwijs noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregelen bij passend onderwijs staan niet op zichzelf maar zijn onderdeel van een breder pakket met naast bezuinigingen ook investeringen van vergelijkbare omvang. Binnen de onderwijsbegroting worden de prioriteiten herschikt ten gunste van de kwaliteit van het onderwijs. In het kader van mijn plannen voor passend onderwijs heb ik de Kamer over de financiële gevolgen voor de sector geïnformeerd.
Bent u in algemene zin van mening dat bij financieel wanbeheer door een overkoepelend bestuur, het niet uit te leggen is dat er voor dat falende bestuur geen consequenties aan verbonden zijn?
In het belang van de onderwijskwaliteit en de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen vind ik dat financieel wanbeheer in het algemeen niet zonder consequenties kan blijven. Bestuurders dienen zich intern en extern te verantwoorden. Tot welke consequenties de interne verantwoording kan leiden is afhankelijk van de gekozen rechtspersoonlijkheid en de statutaire bepalingen van de rechtspersoon. Op basis van de externe verantwoording ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de rechtmatige besteding van middelen en spreekt zij besturen aan op de doelmatige inzet van middelen.
Bent u bereid om schoolbesturen die te maken hebben met krimp tegemoet te treden wanneer zij vanwege die krimp in financiële moeilijkheden komen?
Vooraleerst is het onvermijdelijk dat een daling van het aantal leerlingen leidt tot een daling van de bekostiging; van schoolbesturen wordt gevraagd hun formatie hierop aan te passen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel wil ik primair de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod borgen, ook in krimpgebieden. Om adequaat op de gevolgen van krimp in te kunnen spelen is kennis nodig. Daartoe wordt er momenteel een aantal onderzoeken uitgevoerd rond het onderwerp krimp. Een belangrijke vraag in deze onderzoeken is of krimp inderdaad tot financiële moeilijkheden leidt voor schoolbesturen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal ik mij beraden op eventuele vervolgstappen. Daarnaast werk ik aan een experimenteerartikel in de WPO, zodat kan worden geëxperimenteerd met een herschikking van voorzieningen en vergaande sectoroverstijgende samenwerking. Daarmee wordt meer ruimte gecreëerd om tot onconventionele oplossingen te komen om een kwalitatief goed en divers opleidingsaanbod in stand te houden.
De ontvangst van een Wit-Russische minister door de EU Hoge Vertegenwoordiger lady Ashton |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het statement van de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, mw. Clinton, en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands Beleid van de EU Lady Ashton op 23 december over een gezamenlijke aanpak van het regime in Belarus1 en van het statement van minister Clinton dat zij ernaar streeft de visa ban lijst voor Wit-Russen uit te breiden met onder andere de minister van Buitenlandse Zaken van Wit-Rusland, Martinov2?
Ik ben op de hoogte van de gezamenlijke verklaring van de EU en VS en van de voorgenomen ontmoeting later deze week.
Bent u op de hoogte van het bericht op de onafhankelijke Wit-Russische mediasite Charter97.org, dat Lady Ashton op maandag 10 januari 2011 Martinov wil ontvangen3 ?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze ontmoeting onwenselijk is, gezien de wens samen met de Verenigde Staten op te treden, gezien het feit dat het Europees Parlement woensdag 13 januari over Wit-Rusland zal spreken en gezien de Nederlandse wens het regime in Wit-Rusland aan te pakken, onder andere met een inreisverbod van Loekashenko en zijn getrouwen4?
Zoals in mijn verklaringen van 20 en 23 december jl. gesteld, dringt Nederland in de EU aan om het inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen wederom in te stellen. Of minister Martynov, die thans niet op de EU-sanctielijst staat, op deze lijst moet worden gezet, dient in de EU te worden besproken. Op dit moment staat het EU-beleid een ontvangst van minister Martynov echter niet in de weg. Ook in de periode 2004–2008 onderhield de toenmalige Hoge Vertegenwoordiger Solana contact op dit niveau.
Andere EU-lidstaten plaatsen weliswaar net als Nederland vraagtekens bij de opportuniteit en de voorbereiding van de voorziene ontmoeting maar willen deze niet laten afzeggen. In dat licht zullen, mede op Nederlandse instigatie, tijdens het gesprek van Hoge Vertegenwoordiger Ashton met minister Martynov de ontwikkelingen in Belarus sterk worden veroordeeld en wordt opgeroepen arrestanten direct vrij te laten. Het is goed dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton het gesprek, dat nu toch waarschijnlijk plaatsvindt, gebruikt om een krachtige veroordeling uit te spreken en te trachten verbetering in de situatie van de gevangenen te brengen. Nederland zal in de EU voorstellen dat de Hoge Vertegenwoordiger ook de Belarussische oppositie ontvangt.
Bent u bereid er bij Lady Ashton onmiddellijk op aan te dringen de Wit-Russische Minister van Buitenlandse Zaken Martinov niet te ontvangen?5
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat het geplande gesprek tussen Lady Ashton en minister Martinov maandag 10 januari kan plaatsvinden?
Ja. Het geplande gespek zal a.s. woensdag plaatsvinden.
Het Rijksinpassingsbesluit Windmolenpark Noordoostpolder |
|
Arie Slob (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil verder met windpark Urk»?1
Ja.
Bent u bekend met de brief van de wethouders van Dronten, Lelystad en Urk d.d. 6 januari 2011 over het door u vastgestelde Rijksinpassingsplan Windmolenpark Noordoostpolder?2
Ja.
Is het waar dat voor 2 februari 2011 een gesprek is gepland van u met de gemeente Urk over het windmolenpark Noordoostpolder?
Ja. Dit gesprek is gepland op verzoek van de gemeente Urk. Inmiddels heeft dit gesprek op 27 januari 2011 plaatsgevonden.
Waarom heeft u niet tot ná het gesprek op 2 februari 2011 gewacht met vaststelling van het Rijksinpassingsplan zodat er eventueel nog aanpassingen hadden kunnen plaatsvinden om meer recht te doen aan «beschermd dorpsgezicht»?
In het bestuurlijk proces rond het windpark Noordoostpolder zijn diverse momenten geweest waar Urk betrokken is geweest. De provincie Flevoland en de gemeente Noordoostpolder zijn op daarvoor relevante beslismomenten in 2000 en 2006 zorgvuldig met de belangen van de gemeente Urk omgegaan. Deze zijn meegewogen bij onder andere het omgevingsplan. Op 1 maart 2009 is de rijkscoördinatieregeling op dit project van toepassing verklaard. Vrijwel gelijk daarna, op 8 april 2009, bezocht de toenmalige minister van Economische Zaken de regio, waaronder de gemeente Urk. Daarnaast hebben mijn ambtsvoorganger en ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verschillende keren gesproken met de burgemeester en andere vertegenwoordigers van de gemeente Urk. Hierbij gaf Urk steeds aan zich alleen te richten op het tegengaan van het windpark. Het gemeentebestuur van Urk is ook niet ingegaan op de expliciete uitnodiging van de gedeputeerde van de provincie Flevoland, in haar rol als voorzitter van de Stuurgroep Windenergie Noordoostpolder van 3 september 2009, om alsnog met elkaar in gesprek te treden over onder andere de ruimtelijke randvoorwaarden van het windpark. Ook in de formele inspraakrondes rond het milieueffectrapport en de ontwerp-besluiten heeft de gemeente Urk duidelijk kunnen maken hoe zij over het voorgenomen windpark dacht. Om Urk tegemoet te komen, is vorig jaar besloten om aan zeven molens uit het oorspronkelijke plan geen medewerking te verlenen. Op deze manier is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van Urk en de maatschappelijke gevoelens aldaar (conform de motie Zijlstra, kamerstukken 28 982 nr. 75). Vaststelling van de definitieve besluiten was een logisch vervolg op een zeer afgewogen proces. Uit het verwerpen van de motie Dijkgraaf (kamerstukken 32 500 XIII, nr. 153) concludeer ik dat een meerderheid van uw Kamer deze lijn deelt. Desalniettemin hebben, om navraag te doen bij de initiatiefnemers, de provincie en betrokken gemeenten over de door Urk aangedragen varianten, op 10 en 15 februari vervolggesprekken plaatsgevonden. Over de uitkomsten van die gesprekken heb ik uw Kamer separaat geïnformeerd.
Wat heeft een gesprek op Urk op 2 februari 2011 nog voor zin als het Rijksinpassingsplan inmiddels al vastgesteld is?
Gedurende het hele proces is opengestaan voor overleg voor een goede verstandhouding. Ook nu de definitieve besluiten genomen zijn, blijf ik open staan voor dialoog met alle betrokken partijen, zoals hierboven gemeld.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken met NUON over een mogelijk windmolenpark in oostelijk Flevoland bij de IJsselmeerdijk? Waarom worden deze plannen niet integraal bekeken?
Vattenfall/NUON heeft een verzoek bij mij ingediend om de rijkscoördinatieregeling te starten voor de vervanging en opschaling van de windmolens die langs de IJsselmeerdijk staan. Het initiatief van Vattenfall/NUON bevindt zich daarmee in de beginfase. In het kader van de planMER zal dan onder meer gekeken worden naar de relatie met het windpark in de Noordoostpolder. Om de Europese doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 te halen, zijn meerdere windmolenparken in Nederland nodig. Het windpark in de Noordoostpolder is er daar één van.
Waarom hebt u niet nog een regionaal onderzoek laten uitvoeren om te kijken of een deel van de geplande windmolens elders in Flevoland kunnen worden gerealiseerd?
Het onderhavige particuliere initiatief is ontwikkeld binnen door de overheid vastgestelde (ruimtelijke) beleidskaders. In het milieueffectrapport (MER) en in de aanvulling op het MER is een uitgebreide toelichting opgenomen van de wijze waarop de locatieafweging voor dit windpark heeft plaatsgevonden. De gekozen locatie werd overigens reeds als geschikte locatie voor een grootschalig windpark vastgelegd in het beleid van de gemeente Noordoostpolder en de provincie Flevoland. Tevens is deze locatie als zodanig opgenomen in de Nota Ruimte en in het Nationaal Waterplan. In de aanvulling op het MER is niettemin onderzocht in hoeverre alternatieve locaties voor een windpark van deze schaalgrootte beschikbaar zijn. Voor een windpark van deze omvang blijken in de regio geen geschikte alternatieve locaties beschikbaar. Het onderzoek is dus wel degelijk uitgevoerd. Daarbij zijn de in het provinciale ruimtelijke beleid geselecteerde windturbinelocaties alle van zodanig belang, dat zij onderling niet uitwisselbaar zijn zonder dat dit ten koste gaat van het realiseren van de verplichte Europese doelstelling van 14% duurzame energie in 2020.
De brand bij Moerdijk |
|
René Leegte (VVD), Johannes Sibinga Mulder |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Brand Moerdijk: brand meester»?1
Ja, ik ben bekend met het bewuste artikel in het Financieel Dagblad.
Kunt u aangeven wat de stank- en rookontwikkeling in de omgeving is geweest als gevolg van deze brand?
De brand ontwikkelde zich spoedig tot een zeer grote brand. In de directe omgeving benedenwinds, op het bedrijventerrein, was de stank- en rookontwikkeling het hevigst. Vanaf het bedrijventerrein steeg de rook door de grote hitte naar circa 500 m hoogte (inversielaag) en verspreidde zich in noordelijke tot noordoostelijke richting over grote afstand. Bewoners in de benedenwindse zone tot 10 km typeerden de geur als een chemische verflucht (terpentineachtig) die irritatie veroorzaakte aan de luchtwegen. Op grotere afstand dan 10 km waren de stank en de rook ook waarneembaar, echter minder intens. Diverse klachten van blootstelling aan rook zijn gemeld in bijvoorbeeld Rotterdam, Dordrecht en Gouda. Ook op grotere afstand is geuroverlast gemeld, in de provincies Utrecht, Noord-Holland en Overijssel.
Welke onderzoeken worden op dit moment uitgevoerd naar de effecten van de brand op de volksgezondheid? Kunt u aangeven of deze onderzoeken op elkaar zijn afgestemd en wanneer de resultaten van deze onderzoeken verwacht kunnen worden?
Aan mensen die klachten of zorgen hebben in verband met de brand is het advies gegeven om contact op nemen met de huisarts of GGD. Dit advies blijft van kracht. Voorts wordt alle mensen die klachten of hinder hebben ondervonden tijdens of na de brand gevraagd een vragenlijst invullen. Deze vragenlijst werd verstrekt via GGD of behandelend arts en was tot 1 februari ook te downloaden van de website www.crisis.nl2. De vragenlijst is bedoeld voor bewoners, hulpverleners, journalisten en medewerkers van bedrijven op het bedrijventerrein en mensen die tijdens de brand als passant in het gebied aanwezig waren. Werknemers van omliggende bedrijven konden zich tussen 17 januari en 9 februari melden bij het Actiecentrum Bedrijfsgezondheidszorg dat is ingericht op het bedrijventerrein, waar zij de vragenlijst konden invullen. Daarnaast worden hulpverleners die zich hebben gemeld met klachten over enkele weken opnieuw benaderd om na te gaan of er zich mogelijk ook op termijn nog gezondheidsklachten zullen of kunnen voordoen.
Alle vragenlijsten worden door het bureau Gezondheid Milieu en Veiligheid van de GGD in Tilburg verzameld. Op deze wijze worden door de GGD'en in samenwerking met het RIVM de gezondheidseffecten in de gaten gehouden en wordt bekeken of nadere acties nodig zijn. Vragenlijsten konden worden ingeleverd tot en met 2 februari. Na analyse van de antwoorden kan meer worden gezegd over nut en noodzaak van eventuele verdere activiteiten. De veiligheidsregio heeft met het RIVM en de GGD afgesproken dat voor de analyse, inclusief advies over het vervolgtraject, drie weken gereserveerd worden. Die termijn is nodig om een goede analyse te kunnen maken. Dat betekent dat een beslissing over vervolgstappen daarna genomen kan worden. Het eindrapport wordt begin maart verwacht. In het debat op 13 januari heeft de minister van VWS toegezegd na vier weken een beslissing over vervolgstappen te nemen naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek. Omdat in de veiligheidregio andere termijnen zijn afgesproken, wordt die periode bijgesteld naar acht weken.
Welke onderzoeken worden op dit moment uitgevoerd naar de effecten van de brand op het milieu? Kunt u aangeven of deze onderzoeken op elkaar zijn afgestemd en wanneer de resultaten van deze onderzoeken verwacht kunnen worden?
In de brief van 12 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 26 956, nr. 75) informeerden wij uw kamer over de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk. In deze brief zijn onder andere de onderzoeken die over de effecten van de brand op het milieu zijn uitgevoerd, uitvoerig behandeld. Daarbij is ook ingegaan op de onderlinge afstemming van de onderzoeken en de te verwachten tijdstippen van onderzoeksresultaten.
In de brief van 12 januari is onder meer ingegaan op de onderzoeksactiviteiten van het BOT-mi (Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten) en de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM.
Naar aanleiding van de brand in Moerdijk is vanuit de veiligheidsregio’s Midden- en West-Brabant en Zuid-Holland Zuid het BOT-mi verzocht te adviseren op te nemen maatregelen ter beperking van de gevolgen van het incident voor het milieu en de volksgezondheid. Tevens werd door tussenkomst van I&M de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM ingezet ter ondersteuning van de regionale brandweer van Zuid-Holland Zuid en overige betrokken diensten in het incident- en effectgebied.
Bij de brief van 12 januari is een aantal op dat moment actuele rapportages als bijlage aan u aangeboden.
Het BOT-mi is vanaf het begin van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk betrokken bij de advisering van de veiligheidsregio’s. Er zijn meerdere steeds geactualiseerde BOT-mi adviezen afgegeven met betrekking tot gezondheidsaspecten, behandeling van vee en gewassen en meer algemeen, het omgaan met de roetachtige depositie. In opdracht van Crisismanagement I&M is ook de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) ter plaatse gestuurd om, onder aansturing van de brandweer, metingen te verrichten naar onder andere de aard en samenstelling van de omgevingslucht en de depositie (neerslag), op verschillende plaatsen in het zogenoemde effectgebied.
Ook daarna zijn de onderzoeksactiviteiten van BOT-mi, RIVM/MOD en andere onderzoeksdiensten voortgezet. Deze onderzoeken zijn vanuit een verschillende domeinen ingezet (zoals volksgezondheid, arbeidsveiligheid, voedselveiligheid, dierwelzijn, land- en tuinbouwproducten, oppervlaktewater, drinkwater en bodem). Alle onderzoeksresultaten (tussentijdse en geconsolideerde rapportages) zijn door de Veiligheidsregio’s Midden West Brabant en Zuid Holland Zuid gepubliceerd op www.crisis.nl.
De verwachting is dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid eveneens deze aspecten van de hulpverlening bij haar onderzoek zal betrekken.
Misstanden bij huis aan huis verkoop van kaarten voor een goed doel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa waarin de verkooppraktijken van kaarten voor een goed doel met verborgen camera werden gevolgd?1
De uitzending geeft aan dat de burgers alert moeten zijn op verkopers die aan de deur komen met de vraag om voor het goede doel te geven. Het is van belang dat burgers de verkoper altijd vragen naar een identiteitsbewijs en naar de door de gemeente verleende vergunning voor de kaartverkoop. In de vergunningsvoorwaarden is standaard opgenomen dat de verkoper een kopie van de vergunning bij zich moet dragen, die op verzoek moet worden getoond.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan het handelen van bedrijven die voor eigen gewin geld aftroggelen van goedwillende mensen die een goed doel denken te steunen? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Het is niet de bedoeling dat deze bedrijven burgers voorhouden dat de opbrengst vrijwel geheel naar een goed doel gaat terwijl feitelijk slechts een gering deel daarvan bij het goede doel terechtkomt. Burgers moeten eerlijk worden voorgelicht. Op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken is het aanbieders van producten en diensten verboden onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van hun product of dienst, waaronder de prijs. De Consumentenautoriteit kan bij overtreding van deze wet handhavend optreden.
Bent u bereid gemeenten actief voor te lichten over de praktijken van dergelijke organisaties die vaak landelijk werken?
Uit overleg met de VNG blijkt dat gemeenten over het algemeen goed op de hoogte zijn, dat het voorkomt dat er zonder vergunning wordt gecollecteerd. Daar wordt ook tegen opgetreden. Gemeenten kunnen op basis van de (plaatselijke) APV een vergunning verplicht stellen voor iedereen die huis-aan-huis goederen tegen betaling aanbiedt, ook indien een deel van de opbrengst bestemd is voor het goede doel. Het betreft dan collecteren dat valt onder de zogenoemde inzamelingsbepaling. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden. Alvorens de gemeente een vergunning afgeeft wordt meestal eerst advies gevraagd aan het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Het CBF controleert of de goededoelen instelling die geld ontvangt een bonafide instelling is. Tevens wordt nagegaan of over de verkopende organisatie klachten zijn binnengekomen. Bij een negatief advies wordt geen vergunning verleend.
Deelt u de mening dat er een verplichting om te werken met een vergunning dient te komen voor verkopende organisaties die aan goede doelen zeggen af te dragen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om dit samen op korte termijn te bereiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Diepgravend onderzoek naar de toedracht van het overlijden van Michelle Mooij |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onze Michelle is de dood ingejaagd»?1
Ja.
Is het waar dat het onderzoek is ingestoken als «zelfdoding onder verdachte omstandigheden»?
Nee, in het kader van het onderzoek wordt niet alleen rekening gehouden met de mogelijkheid van zelfdoding, maar worden ook andere mogelijke doodsoorzaken onderzocht.
Bent u van mening dat er sprake is geweest van een diepgaand onderzoek door politie en het openbaar ministerie evenals het Nederlands Forensisch Instituut? Zo ja, waar baseert u dit op?
Het College van procureurs-generaal heeft mij op de hoogte gebracht van de stand van zaken van het onderzoek. Verder heeft het College mij laten weten dat politie en Openbaar Ministerie al het nodige doen om te proberen de doodsoorzaak te achterhalen en vast te stellen of er sprake is geweest van een strafbaar feit. Zo heeft de officier van justitie besloten om een contra-expertise te laten uitvoeren ten aanzien van het NFI-onderzoek, nu op basis van het technisch en tactisch onderzoek van de politie en het rapport van het NFI de exacte doodsoorzaak niet kon worden vastgesteld. Deze contra-expertise is nog niet afgerond.
Bent u het eens met hoogleraar Knoops dat Nederland, conform Europese rechtspraak, in ieder geval de verplichting heeft om een meer en zeer diepgaand onderzoek in te stellen naar de precieze toedracht van het overlijden van Michelle? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ook ik van mening dat een diepgaand onderzoek naar het overlijden vereist is. Ik ga ervan uit dat dit ook uitgevoerd wordt.
Deelt u de mening dat (mede met het oog op haar eerdere aangiften tegen I., zijn recidiverend handelen, zijn veroordelingen wegens ernstige delicten en de voortijdige beëindiging van zijn verplichte behandeling) het nog altijd onduidelijk is of Michelle zelfmoord heeft gepleegd dan wel is vermoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens om op korte termijn te nemen?
Inderdaad is vooralsnog niet vastgesteld of er sprake is geweest van moord of van zelfmoord. Het onderzoek hiernaar loopt nog. De uitkomsten moeten we afwachten. Ik zie thans geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Het verbieden van een hoofddoek op school |
|
Joram van Klaveren (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «School kan hoofddoek leerling niet verbieden»?1
Ja.
Deelt u de visie dat een bijzondere school te allen tijde het dragen van een hoofddoek zou moeten kunnen verbieden als zij mening is dat dit in strijd is met de grondslag van de school? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die visie niet. De vrijheid van onderwijs betreft primair het geven van onderwijs. Bijzondere scholen kunnen wel eisen stellen ten aanzien van de deelname aan het onderwijs mits deze nodig zijn voor de verwezenlijking van hun grondslag en ze een consistent beleid voeren ter handhaving van die grondslag.
In hoeverre onderschrijft u de mening dat de hoofddoek een symbool is van de islamitische ongelijkheid tussen man en vrouw en daarom ook vanuit het oogpunt van de emancipatie geen plek hoort te hebben op een instelling die de geesten van jonge mensen vormt?
De stelling dat gelijkheid slechts tot uitdrukking moet komen in de gelijkheid van uiterlijke kenmerken acht ik weinig zinvol. De mode legt op tal van punten in de kleding nadruk op de verschillen tussen geslachten. Wat de motieven zijn om die verschillen in kleding over te nemen zal uitermate verscheiden zijn en individueel.
Bent u van mening dat de Commissie Gelijke Behandeling een totaal overbodige instelling is en zo snel mogelijk opgeheven dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Wie begaan is met het streven naar gelijkheid, zoals blijkens hun vragen ook de stellers van deze vragen, die zal met mij van mening zijn dat de Commissie gelijke behandeling een waardevolle bijdrage kan leveren aan de concretisering van normen en criteria, ook al zal niet ieder het met alle conclusies van de Commissie geheel eens zijn.
Het verband tussen de aanval op Falluja in 2004 en geboorteafwijkingen in die stad |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van een onderzoek waaruit blijkt dat sinds 2003 een toename van 15% ernstige geboorteafwijkingen in de Iraakse stad van Falluja is geconstateerd?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de zorgen van de onderzoekers dat deze ontwikkelingen de volksgezondheid van Falluja bedreigen en het vermogen tot zorg voor de overlevende kinderen? Deelt u de mening dat er bij Iraakse autoriteiten op moet worden aangedrongen gepaste maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers geven geen uitsluitsel over de mogelijke effecten van het gebruik van verarmd uranium in munitie op de volksgezondheid. De regering neemt met belangstelling kennis van dergelijk onderzoek en waardeert de inspanningen die op dit gebied door onderzoeksinstellingen worden verricht. Ik zie op basis van dit onderzoek geen aanleiding de Iraakse autoriteiten hierop aan te spreken.
Deelt u conclusie dat het noodzakelijk is dat de Amerikaanse autoriteiten alle gegevens met betrekking tot het gebruik van wapens en munitie tijdens de oorlog in Irak en met name de slag om Falluja in 2004 aan de autoriteiten in Irak en aan internationale gezondheidsorganisaties over moeten dragen? Zo ja, bent u bereid daartoe aan te dringen bij de Verenigde Staten? Indien nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat dit onderzoek aanleiding geeft tot nader onderzoek door het Nederlandse ministerie van Defensie en TNO Veiligheid en Defensie?2 Zo ja, welke stappen onderneemt u? Indien nee, waarom niet?
Er is binnen de VN veelvuldig gesproken over de effecten van verarmd uranium in munitie. De regering onderkent het belang van dit onderwerp en spant zich in ervoor te zorgen dat de discussie over de gevolgen van verarmd uranium recht doet aan de feiten. De regering is van mening dat op basis van onderzoek dat tot dusver is uitgevoerd door een groot aantal relevante instanties het mogelijke schadelijke effect op de gezondheid van het gebruik van verarmd uranium in munitie en wapensystemen niet kan worden vastgesteld. Het genoemde onderzoek geeft geen aanleiding tot nader onderzoek door het ministerie van Defensie of TNO Veiligheid en Defensie.
Herinnert u zich uw toezegging het onderzoek van de Iraakse mensenrechtencommissie af te wachten en uw bericht een jaar later dat van dat onderzoek nog niets vernomen was? Hebt u inmiddels de resultaten van het aangekondigde onderzoek in Falluja van de mensenrechtencommissie in Irak gekregen? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, deelt u de conclusie dat dit zeer onbevredigend is? Bent u in dat geval bereid alsnog aan te dringen op onderzoek?3
De Nederlandse ambassade in Bagdad heeft herhaaldelijk contact gezocht met het Iraakse Ministerie van Mensenrechten om de resultaten van het aangekondigde onderzoek in Falluja te vernemen. Tot nu toe hebben deze pogingen geen resultaat opgeleverd. Nederland blijft aandringen op het bekendstellen van de resultaten van dit onderzoek door een commissie van het Ministerie van Mensenrechten. Mocht alsnog informatie verkregen worden over dit onderzoek, dan zal de Tweede Kamer uiteraard hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid er bij de Amerikaanse autoriteiten op aan te dringen dat de VS deel moeten nemen aan het Derde Protocol bij de VN Conventie aangaande Conventionele Wapens; het Protocol on Prohibitions or Restrictions on the Use of Incendiary Weapons en het Eerste Protocol uit 1977 bij de Geneefse Verdragen uit 1949?4 Zo ja, wilt u daar op aandringen bij de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland is partij bij zowel het Derde Protocol bij het Conventionele Wapensverdrag (CCW) als bij het Eerste Protocol bij de Geneefse Verdragen en hecht grote waarde aan beide protocollen. Nederland zal zich blijven inzetten om landen die geen partij bij de protocollen zijn te bewegen deze alsnog te ondertekenen.
Onnodige dierproeven voor toxicologisch onderzoek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in proefdieronderzoeken naar de effecten van chemische stoffen op twee generaties nakomelingen, de testresultaten in de tweede generatie eigenlijk nooit afweken van de resultaten in de eerste generatie?1
Ja. Weliswaar was de aard van de effecten die in de eerste generatie gevonden werden en de effecten in de tweede generatie in een aantal gevallen verschillend. Dit leidde echter in geen enkel geval tot een andere risicoschatting in het kader van het vaststellen van mogelijke schadelijke effecten van chemische stoffen op de voortplanting. Het weglaten van de tweede generatie zou geen consequenties hebben gehad.
Onderschrijft u de conclusie van professor dr. Aldert Piersma dat deze studies naar de tweede generatie daarmee kunnen worden afgeschaft, omdat zij wel veel proefdieren het leven kosten maar geen extra kennis opleveren over de effecten van chemische stoffen op vruchtbaarheid en reproductie?
Ja. De analyse is gebaseerd op 500 studies die in een brede internationale samenwerking (o.a. VS, Canada, Duitsland en Nederland) in een databank zijn ondergebracht. De analyse wordt internationaal als toonaangevend beschouwd. Niettemin is er nog geen internationale consensus over vervanging van de meer-generatiestudie door de verlengde één-generatiestudie. Nederland is echter van mening dat deze studies naar de tweede generatie zouden kunnen worden afgeschaft.
Kunt u aangeven hoeveel meer-generatiestudies er jaarlijks in Nederland worden uitgevoerd op proefdieren? Welke soorten stoffen worden er op deze dieren getest en om hoeveel dieren gaat het per generatie? Welk aandeel van deze proeven wordt uitgevoerd in het kader van REACH?
Uit de gegevens van Zo doende 2009 (pag. 45, tabel 6) blijkt dat in Nederland maximaal 9305 ratten geregistreerd zijn in het kader van reproductieonderzoek, waaronder meer-generatiestudies vallen. Uit de daarvoor geldende voorschriften blijkt dat het proefdiergebruik in één meer-generatiestudie circa 2600 ratten betreft. Dit betekent dat er dus maximaal 3,6 (afgerond) meer-generatiestudies zouden kunnen zijn uitgevoerd in Nederland in 2009. De ratten gemoeid met de resterende 0,4 zijn ofwel al in Zo doende 2008 geregistreerd ofwel worden pas in Zo doende 2010 geregistreerd. De registratie vindt plaats op jaarbasis. Het gebruik van de ratten kan jaaroverschrijdend zijn.
Volgens de gegevens uit Zo doende 2009 (pag. 61, tabel 17) ging het hierbij om stoffen voor gebruik in de industrie (5416 dieren) en om stoffen voor gebruik als toevoegingen in voedingsmiddelen voor menselijke consumptie (3135 dieren). Per generatie gaat het om 200 volwassen dieren en 1200 dieren voor elke generatie nakomelingen.
Op grond van bovenstaande zou het aannemelijk kunnen zijn dat in Nederland in 2009 maximaal 5 416 dieren zijn gebruikt voor de vaststelling van de reproductie toxiciteit in het kader van REACH, te weten industriële chemicaliën.
Kunt u bevestigen dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inmiddels aan de Europese Unie (EU) heeft voorgesteld om deze generatietesten te vervangen door een nieuwe methode waarbij geen of veel minder proefdieren worden gebruikt en die bovendien betere kennis oplevert? Wat behelst deze methode precies?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De OESO oefent geen invloed uit op de EU om een bepaalde test te gebruiken.
De OESO stelt in het kader van methodiekontwikkeling testmethoden vast. Op grond van OESO afspraken dienen landen de uitkomsten van dergelijke testen onderling te accepteren (Mutual Acceptance of Data). Die geharmoniseerde en door OESO leden aanvaarde methoden kunnen vervolgens door hen worden gebruikt. De meer-generatiestudie is nu nog de standaardmethode en zal in OESO verband met de verlengde één-generatiestudie als optie worden aangevuld zodat naar believen gekozen kan worden.
Het al dan niet voorschrijven van gebruikmaking van een OESO testmethode ligt geheel bij de EU zelf.
De Europese Commissie heeft de nadere besluitvorming over de vraag óf en zo ja, hoe zij die testmethode zal integreren in EU regelgeving inmiddels op haar beleidsagenda geagendeerd. Nederland is van mening dat een keuze voor de verlengde één-generatiestudie verdedigbaar is en zal zich daarvoor inzetten.
De methode van de verlengde één-generatiestudie stelt – evenals de meer-generatiestudie – vast óf en zo ja, welke effecten zich in de hele reproductiecyclus van de rat voordoen na blootstelling aan bepaalde stoffen. Daar aan deze verlengde één-generatiestudie meer parameters zijn gekoppeld – namelijk ook neurologische en immunologische – levert deze test meer kennis op. Daarnaast zijn er minder proefdieren nodig. De verlengde één-generatiestudie kan tot een reductie van circa 40% per studie leiden.
Kunt u bevestigen dat Nederland samen met Frankrijk voorstander is van de voorgestelde beleidswijziging door de EU? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat uw inzet precies is om de besluitvorming te versnellen? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, Nederland is voorstander van een keuze voor de verlengde één-generatiestudie. Echter formeel is (ook) door Nederland nog geen standpunt ingenomen, omdat de voorstellen van de Europese Commissie nog niet bekend zijn. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het Nederlandse standpunt in OESO verband steeds geweest dat Nederland voorstander is van vervanging van de meer-generatiestudie door de verlengde één-generatiestudie. In de Europese besluitvorming zal Nederland zoveel mogelijk de gebruikmaking van de verlengde één-generatiestudie blijven bepleiten.
Wanneer is de inventarisatie naar knelpunten bij de acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven gereed die uw voorganger in 2009 heeft toegezegd?
Het RIVM heeft aangegeven de studie medio februari 2011 gereed en beschikbaar te hebben.
Het niet goed functioneren van de rampenwebsite en het speciale telefoonnummer tijdens de brand in Moerdijk |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwsberichten en berichten van bezorgde burgers in sociale media dat de communicatie over de brand in Moerdijk chaotisch is verlopen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het heeft kunnen gebeuren dat juist het voor een crisis bedoelde informatienummer 0800-1351 én de website crisis.nl gedurende enige tijd onbereikbaar waren? Hoe lang deze onbereikbaarheid precies heeft geduurd?
Rond 18.30 uur is om onbekende redenen door de media gemeld dat het nummer 0800-1351 geopend was, terwijl dit toen nog niet het geval was. Het nummer is om 19.20 uur opengegaan en dit is gecommuniceerd door de gemeente Moerdijk. Toen was het aanbod zo overweldigend, dat het zeker is dat er enkele telefoontjes zijn gemist. Het is niet bekend hoeveel. Binnen 10 minuten is opgeschaald, waardoor iedere beller gehoor kreeg.
De officiële opdracht (aanvraag aan het NCC) om het nummer in te zetten is om 17.45 uur gegeven door de gemeente Moerdijk. Om 19.10 uur was de benodigde informatie vanuit de gemeente Moerdijk beschikbaar om het nummer open te zetten.
Bij het inzetten van de website moeten door meerdere partijen verschillende technische handelingen worden uitgevoerd. Een menselijke fout bij de technische ondersteuning is de reden van de storing geweest. Door de storing was de site één uur en een kwartier (18.00–19.15 uur) niet bereikbaar.
Welke maatregelen neemt u om de bereikbaarheid van deze officiële informatie-instrumenten, die naar uw zeggen burgers optimaal in staat stellen zichzelf in crisistijd te informeren, tijdens een ramp of crisis te waarborgen?
Het Nationaal CrisisCentrum (NCC) onderzoekt nu met de technische partijen wat de oorzaken zijn en hoe deze in de toekomst zijn te voorkomen. Hier wordt de grootste urgentie aan gegeven. De gesprekken met de technische partijen zijn al gestart en alles wordt op alles gezet om dit binnen een week op te lossen.
Wat is de reden dat tijdens de brand in Moerdijk, naast de officiële informatiekanalen en gezien de onbereikbaarheid gedurende enige tijd, geen gebruik is gemaakt van sociale media zoals Twitter of Hyves om het publiek te informeren en op de hoogte te houden van de ernst van de brand en eventuele voorzorgsmaatregelen?2
Zoals in de Wet Veiligheidsregio is vastgelegd, gaat de burgemeester over de crisiscommunicatie bij een ramp. Bij deze specifieke ramp met regio-overschrijdende effecten hebben beide betrokken veiligheidsregio’s werkzaamheden verricht met betrekking tot de crisiscommunicatie.
Het NCC heeft continue geadviseerd over inhoud en proces van de crisiscommunicatie. In de advisering is ook de rol van sociale media aan bod gekomen. De beide veiligheidsregio’s hebben mij het volgende laten weten:
Binnen de regio Zuid-Holland Zuid is conform het geldende draaiboek crisiscommunicatie ingezet tijdens en na de brand Moerdijk. Daarbij is een breed scala aan instrumenten ingezet. De sociale media zijn gevolgd en, voor zover mogelijk binnen de hectiek van het moment, is er gereageerd op gebruikers van onder andere twitter. Er is op de avond van de brand geen sprake geweest van uitval van hun officiële informatiekanalen.
De primaire focus bij crissicommunicatie ligt in de veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid bij de calamiteitenzender RTV-Rijnmond. Door de veiligheidsregio is kort na de eerste melding en het besluit tot inschakelen van de sirenes al contact gelegd met de calamiteitenzender die snel is gestart met uitzenden. Gedurende de hele nacht is er in bijzonder goed overleg met de calamiteitenzender continue via deze zender de actuele informatie gecommuniceerd naar de inwoners. Ondersteunende communicatie is er ook op gericht geweest mensen naar deze zender te verwijzen.
In Midden-West Brabant is crisiscommunicatie de gehele tijd ingezet vanaf GRIP 2 (Gecoördineerde Regionale IncidentbestrijdingsProcedure). Daarin is sprake van een door de veiligheidsregio opgesteld en door het bestuur vastgesteld draaiboek. Daarin kwam tot op heden geen actiecentrum sociale media voor. Vanaf zaterdag (8 januari), enkele dagen na het incident, is besloten tot het instellen van een dergelijk actiecentrum en is door de twitteraccounts @ghormwb en later door @brandweermoerdijk actief informatie gegeven.
Het bestuur van de veiligheidsregio Midden-West Brabant heeft mij laten weten dat zij een aanbeveling zal volgen om het actiecentrum sociale media structureel op te nemen in het draaiboek communicatie bij rampen. Tijdens de eerste uren van het incident is voorrang gegeven aan de bestrijding van het incident.
Deelt u de mening dat naast de huidige officiële informatiekanalen en het toekomstige NL-Alert, het gebruik van sociale media in het geval van rampen en crises een nuttig aanvullend instrument kan zijn als informatievoorziening richting burgers?
Het NCC is al geruime tijd bezig met sociale media als één van de communicatiemiddelen bij crises. Hier zitten twee kanten aan, namelijk het gebruik van sociale media binnen de media-analyse en het gebruik van sociale media als middel om je boodschap over te brengen.
Bent u voornemens om het instrumentarium van het Nationaal CrisisCentrum en de veiligheidsregio’s uit te breiden met sociale media?
Zie ook het antwoord op vraag 5. In de analysefase wordt al gebruik gemaakt van sociale media. Voor de toepassing door het NCC wordt op dit moment onderzocht hoe dit effectief kan worden gebruikt. Voor wat betreft de veiligheidsregio’s is een dergelijk besluit aan hen. Wij zullen daarbij een adviserende rol hebben en houden.
Welke maatregelen neemt u om het bestaan en de inzet van verschillende informatiekanalen zo helder mogelijk te laten zijn voor het publiek en gedurende een crisis de bereikbaarheid en informatievoorziening overzichtelijk te houden voor burgers?
Via campagnes zoals voorheen de Denk Vooruit-campagne en de huidige campagne Nederland Veilig onder de vlag van «Goed voorbereid zijn, heb je zelf in de hand», wijzen wij mensen op hoe zij zich kunnen voorbereiden op noodsituaties. Daarbij is ook aandacht voor crisiscommunicatie door een verwijzing naar onder andere de calamiteitenzender en www.crisis.nl. Zo is helder welke informatiekanalen er zijn tijdens crisis.
Het artikel 'Nederland betaalt terugkeer Bosniërs' |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat Bosnische individuele vluchtelingen van 45 jaar en ouder, die terugkeren naar Bosnië-Herzegovina, levenslang een toelage van 470 euro per maand kunnen ontvangen en echtparen 670 euro?
Alleen indien Bosnische vluchtelingen voldoen aan de voorwaarden van de Remigratiewet kunnen zij een maandelijkse uitkering aanvragen. Dan moeten zij langdurig werkloos, arbeidsongeschikt of bijstandsgerechtigd zijn, 45 jaar of ouder zijn en afstand doen van het Nederlanderschap. Niet allen kunnen of willen aan de voorwaarden voldoen. De remigratie-uitkeringen zijn afgestemd op de bestaanskosten in de bestemmingslanden.
Voor een alleenstaande wordt in Bosnië per maand maximaal 420,72 euro uitgekeerd (dit is inclusief tegemoetkoming ziektekosten).
Voor echtparen wordt in Bosnie per maand maximaal 607,22 euro uitgekeerd (dit is inclusief tegemoetkoming ziektekosten).
Genoemde bedragen zijn maximaal omdat de remigratie-uitkering wordt verlaagd met het bedrag van een eventuele samenlopende AOW- of WAO-uitkering. In de praktijk kan de remigratie-uitkering dus (veel) lager zijn.
Hoe verhoudt deze maatregel voor Bosniërs zich tot het feit dat er in Nederland enorme bezuinigingen worden doorgevoerd en Nederlanders zelfs gedwongen worden langer door te werken? Deelt u de mening dat dit een absurde maatregel is?
De Remigratiewet levert rijksbreed financieel voordeel voor de Staat op. Dit komt omdat de remigratie-uitkeringen lager zijn dan de uitkeringen van het sociaal zekerheidstelsel hier. Daarom verzocht de PVV in 2008 om uitbreiding van de faciliteiten van de Remigratiewet vanwege het financieel voordeel van de Remigratiewet voor de Staat; zie bijvoorbeeld Tweede Kamer, 2007–2008, Aanhangsel Handelingen, nr. 2325.
Alleen personen van 45 jaar die langdurig werkloos, arbeidsongeschikt of bij-standsgerechtigd zijn en die afstand doen van het Nederlanderschap kunnen in aanmerking komen voor een remigratie-uitkering. Niet alle Bosniërs komen in een dergelijke positie.
In hoeverre hangt de maatregel samen met de in het artikel genoemde constatering dat een deel van de Bosniërs in Nederland niet goed is geïntegreerd? En als hier een samenhang mee bestaat, deelt de minister dan de opvatting dat de mogelijkheid om na één jaar weer naar Nederland terug te keren volslagen onzinnig is?
De geciteerde constatering is geheel voor rekening van de schrijvers van het artikel.
Bent u bereid te bevorderen dat remigranten hun weg naar huis vinden zonder een zak geld van de Nederlandse belastingbetaler?
Op 13 november 2009 is een brief aan de Tweede Kamer voorgelegd met aanpassingsvoorstellen voor de Remigratiewet ter beantwoording van de motie Heroverweging Remigratiewet; TK, 2009–2010, 32 123, XVIII, nr. 29.
Hiermee wordt beoogd een beter evenwicht te brengen in de besteding van overheidsmiddelen.
Het vergroten van de Lotto-inkomsten voor de sport |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de wens van de Lotto dat sportverenigingen actief moeten worden betrokken bij het vergroten van de Lotto-inkomsten?1 Kunt u hierop een toelichting geven?
Op grond van de hun verleende vergunning hebben de Nederlandse kansspel-vergunninghouders een zorgplicht om op evenwichtige wijze vorm te geven aan hun wervings- en reclameactiviteiten, waarbij zij moeten waken voor onmatige deelname. Aan die zorgplicht hebben zij invulling gegeven door middel van de Gedrags- en reclamecode kansspelen (hierna: de gedragscode).
Ik kan mij voorstellen dat De Lotto beter onder de aandacht van het publiek wil brengen dat de afdracht van de door haar georganiseerde kansspelen voor een groot deel ten goede komt aan de sportsector. Op zich acht ik het niet ongewenst dat sportclubs bij deze ontwikkeling een rol spelen. De wet- en regelgeving bevatten geen beletselen daarvoor. Desgewenst kunnen kansspelorganisaties en begunstigden daarover zelf afspraken maken.
Mede vanwege de – steeds scherpere – eisen die het Europese recht aan de samenhang en consistentie van nationaal kansspelbeleid stelt, is het wel van belang dat de kansspelvergunninghouders transparantie en terughoudendheid in acht (blijven) nemen met betrekking tot hun reclameaanbod.
In dat verband heeft de toenmalige minister van Justitie in zijn brief van 27 juli 2009 over de evaluatie van de gedragscode (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 24 557, nr. 99) aangegeven dat de kosten van reclame-uitingen van begunstigden ten behoeve van kansspelvergunninghouders aan deze vergunning-houders moeten worden toegerekend, wanneer deze kosten voortvloeien uit een verplichting die door de vergunninghouders is opgelegd. Op die manier kan meer inzicht worden verkregen in de totale marketinguitgaven van de kansspel-vergunninghouders en kan de ontwikkeling van deze uitgaven beter worden gevolgd. Het Nederlands Kansspel Platform, waarin de kansspelvergunninghouders verenigd zijn, is inmiddels gevraagd de gedragscode op dit punt, evenals enkele andere punten, aan te scherpen.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling als sportclubs actief deelname aan een kansspel gaan promoten? Is dit wettelijk toegestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de afhankelijkheid van sportbonden en sportverenigingen van de Lottogelden mag leiden tot de eis dat de bonden en verenigingen Lotto-leden gaan werven? Kunt u hierop een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is het noodzakelijk voor een goede sportbeoefening in Nederland om het gokken aan te jagen?
Nee.
Levert het aanjagen van gokken het goede Olympische klimaat op, in het licht van een eventueel bid op de Olympische Spelen in 2028?
Voor een goede sportbeoefening – en voor de verwezenlijking van andere maatschappelijke doelen – is financiering vanuit de kansspelopbrengsten van belang. Dat is in veel landen van de EU het geval; het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat opbrengsten van kansspelen mogen worden aangewend voor de financiering van maatschappelijke doelen, waaronder sport. Een intensivering van het sportbeleid, hetgeen tevens kan leiden tot een goed Olympisch klimaat, kan worden gerealiseerd door meer geld vanuit kans-spelen te laten vloeien naar de sport, zoals in het Regeerakkoord is opgenomen. Momenteel worden verschillende mogelijkheden daartoe onderzocht. Daarbij geldt als voorwaarde dat de doelstellingen van het kansspelbeleid niet in gevaar komen.
Om een gezond en veilig kansspelklimaat te creëren acht de overheid het wenselijk de vraag van de consument naar (bepaalde vormen van) kansspelen te leiden naar een gereguleerd aanbod. Tegelijk is het beleid gericht op het bestrijden van excessen, zoals kansspelverslaving, witwassen en andere vormen van criminaliteit. Hierin zit een zekere spanning: enerzijds dient het aanbod voldoende aantrekkelijk te worden gehouden; anderzijds dient de deelname niet nodeloos te worden gestimuleerd. Van het bevorderen of aanjagen van gokken is evenwel geen sprake.
Bent u bereid de basisinfrastructuur van de sport te garanderen in het kader van een eventueel bid op de Olympische Spelen?2 Wilt u de situatie dat deze basisinfrastructuur afhankelijk is van gokgelden in stand houden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid extra te investeren in de basisinfrastructuur van de sport om deze afhankelijkheid te beëindigen?
De basisinfrastructuur van de sport is voldoende gegarandeerd door de huidige financieringsconstructie. Daarbij is de sportsector behalve van de contributies van leden afhankelijk van een aantal financieringsbronnen. Op lokaal niveau leveren gemeenten de grootste bijdrage aan basisvoorzieningen. Op landelijk niveau wordt de basisinfrastructuur voor topsport en breedtesport vooral betaald uit de afdrachten vanuit kansspelopbrengsten. Dat vloeit voort uit de Wet op de kansspelen en de op grond daarvan verleende vergunning(en). Vanuit de rijksbegroting worden aan voorzieningen en urgente thema’s extra impulsen gegeven. Juist de aanwending van verschillende financieringsbronnen maakt de sportsector minder afhankelijk en minder kwetsbaar.
Een bid op de Olympische Spelen is vooralsnog niet aan de orde. Maar de organisatie van dit evenement zal uiteraard niet ten koste gaan van de basisinfrastructuur van de sport.
Bent u van mening dat gokken op sportwedstrijden moet worden bevorderd of juist in de hand moet worden gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan om het illegale gokken op sportwedstrijden op internet aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit is thans in behandeling bij de Tweede Kamer. Na inwerkingtreding zal de kansspelautoriteit over bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten beschikken om het illegale aanbod van kansspelen, ook via internet, beter te bestrijden.
In maart zal de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Kamer zijn nieuwe visie op het kansspelbeleid doen toekomen. Hierin zal hij onder andere ingaan op de regulering van kansspelen via internet en sportprijsvragen.
Bent u van mening dat gokken op randverschijnselen, zoals de eerste ingooi of de eerste gele kaart, omkoping in de hand werkt? Bent u van plan om het verbod hierop te handhaven?
Zie antwoord vraag 8.
Het uitblijven van tegemoetkoming ziektekosten door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het CAK achterloopt met het uitbetalen van tegemoetkomingen aan mensen die recht hebben op een tegemoetkoming op basis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)?1 Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Conform de wet is het CAK in december 2010 gestart met het uitkeren van de algemene tegemoetkoming in het kader van de Wtcg. Het betreft hier de uitbetaling aan de personen die op grond van gegevens over hun zorggebruik en indicaties voor zorg een beschikking van het CAK hebben ontvangen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming. Het CAK heeft iets meer dan 2 miljoen beschikkingen verstuurd.
In de beschikkingen stond aangegeven dat de rechthebbende in december zijn tegemoetkoming zou ontvangen. Het CAK is hiervoor afhankelijk van de aanlevering van gegevens vanuit diverse ketenpartijen. Met name het ontbreken van een aanzienlijk aantal bankrekeningnummers leidde ertoe dat het CAK de tegemoetkomingen niet aan alle rechthebbenden kon overmaken. De ontbrekende rekeningnummers zijn middels antwoordkaarten opgevraagd bij de rechthebbenden zelf. Het verwerken van de stroom van ruim 700 000 antwoordkaarten (400 000 nieuwe rekeningnummers, 300 000 wijzigingen van rekeningnummers op verzoek van de rechthebbenden zelf) heeft de nodige tijd gekost waardoor een relatief klein deel van de betalingen niet in december, maar pas in januari heeft plaatsgevonden. Alle antwoordkaarten zijn inmiddels volledig verwerkt.
Tot en met eind februari zullen er wekelijks nog tegemoetkomingen worden uitgekeerd aan rechthebbenden waarvan de gegevens op dat moment compleet zijn. Dit betreft veelal het verwerken van later ingezonden antwoordkaarten. Op 14 januari gold dat voor ongeveer 130 000 rechthebbenden de tegemoetkoming nog niet was uitgekeerd. Een kleine 30 000 rechthebbenden zal op korte termijn hun tegemoetkoming ontvangen. Van 100 000 rechthebbenden ontbreken nog de bankgegevens. Dit kan diverse redenen hebben:
Alle rechthebbenden waarvan het rekeningnummer ontbreekt of waarvan de bankgegevens onjuist zijn worden uiterlijk eind januari gerappelleerd. Indien mensen alsnog hun antwoordkaart insturen, of hun gegevens via DigiD aanpassen, worden zij op zeer korte termijn daarna uitbetaald.
Naar verwachting zal in totaal zo’n 50 000 tegemoetkomingen niet kunnen worden uitbetaald. Dit komt doordat:
Bent u van mening dat de periode tussen het ontvangen van de brief (oktober) en het daadwerkelijk uitkeren te lang is? Zo ja, wat is een schappelijke periode? Zo nee, waarom niet?
Tussen het verzenden van de beschikkingen in oktober-november en het uitkeren van de tegemoetkomingen zit enkele weken speling. Hier is bewust voor gekozen. Allereerst hebben rechthebbenden de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de beschikking. Conform de Algemene wet bestuursrecht geldt hiervoor een periode van zes weken na dagtekening van de beschikking. In de tweede plaats heeft het CAK tijd nodig om de bankgegevens van de rechthebbenden te verwerken zodat de betalingen kunnen worden gedaan. Ik ben van mening dat de gehanteerde termijn tussen het verzenden van de beschikkingen (oktober-november) en het daadwerkelijk uitkeren van de bedragen (december) in principe redelijk is.
Hoeveel mensen die in het najaar een brief hebben ontvangen van het CAK dat zij eind december de tegemoetkoming op hun rekening zouden hebben staan hebben deze nog niet ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook vertragingen van de compensatie eigen risico? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het?
Nee, het percentage aan uitbetalingen voor de Regeling compensatie eigen risico is gelijk aan dat van 2009. Circa 98% van de rechthebbenden (1,9 miljoen) heeft de compensatie in 2010 ontvangen. Er ontbreken nog 27 000 rekeningnummers.
Wordt bij iedereen de korting eigen bijdrage AWBZ toegepast? Zo nee, bij hoeveel mensen loopt het CAK achter?
Ja, de korting op de eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo wordt voor iedere cliënt toegepast. De korting wordt periodiek op de maandelijkse factuur verrekend.
Welke garantie geeft u deze mensen dat zij zo snel mogelijk de tegemoetkoming en/of de compensatie op hun rekening kunnen ontvangen? Wanneer zal dat uiterlijk zijn?
Zodra het juiste bankrekeningnummer bij het CAK bekend is en aan de eisen voldoet zal de rechthebbende op korte termijn zijn tegemoetkoming ontvangen. Voor de Wtcg vinden momenteel wekelijks betalingen plaats.
Bent u ervan op de hoogte dat het CAK slecht telefonisch bereikbaar is voor mensen die wachten op hun geld? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, wilt u dit antwoord toelichten?
Zoals aangegeven kon een deel van de betalingen vanwege het grotere aantal antwoordkaarten en de vertraging die is ontstaan in de verwerking hiervan pas in januari worden verricht. Dit heeft in de eerste week van januari geleid tot een piek in de belasting van het front-office van het CAK, omdat burgers verwachtten dat zij de tegemoetkoming in december zouden ontvangen. Het aantal telefonische reacties liep op van maximaal 6000 calls in december, naar 30 000 calls per dag in de eerste dagen van januari. Veel mensen namen meerdere malen achter elkaar contact op met het CAK om te vragen naar de datum waarop de uitbetaling zou plaatsvinden. Deze plotselinge stijging van het belvolume leidde er in de eerste week van januari toe dat het CAK enkele dagen helaas minder goed bereikbaar is geweest.
Het CAK heeft verschillende acties ondernomen om de telefonische bereikbaarheid te garanderen. Zo is de capaciteit van het front-office rond de kerstperiode op voorhand vergroot, omdat het CAK extra reacties van klanten verwachtte. Om genoemde redenen heeft het aantal reacties ook de verwachtingen van het CAK overtroffen. Geconstateerd is dat het merendeel van de cliënten belde over een wijziging van het rekeningnummer (waar de antwoordkaarten voor bedoeld waren). Het CAK heeft op dat moment direct maatregelen genomen om de extra stroom telefoontjes te kunnen beantwoorden: zo werden er terugbelafspraken gemaakt met cliënten om hen in de avonduren te woord te staan. Op de website van het CAK is extra informatie opgenomen over de verminderde bereikbaarheid en de situatie omtrent de uitbetaling van de algemene tegemoetkoming (veelgestelde vragen). Na een extra uitbetalingsronde aan het eind van de eerste week van januari is het aantal reacties bij het front-office weer gedaald naar de normale aantallen en is de telefonische bereikbaarheid weer op orde.
Op grond van de recente ervaringen zal het CAK het komende jaar zorgen voor extra mogelijkheden om de bezetting van het front-office op piekmomenten – met name in de laatste week van december en de eerste week van januari – snel op te schalen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de telefonische bereikbaarheid te verbeteren is? Wilt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Een remigratieregeling voor Bosnische vluchtelingen |
|
Hans Spekman (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen? Zo ja, kloppen de bedragen die genoemd worden in dit bericht?
Kunt u bevestigen dat de regeling is gebaseerd op de achterliggende motivatie dat een deel van de Bosnische vluchtelingen van 45 jaar en ouder niet goed geïntegreerd zou zijn?
Heeft u het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen over deze terugkeerregeling een officieel bericht gezonden? Zo ja, wanneer is dat gezonden?
Bestaat er een terugbetalingsregeling voor degene die binnen een jaar spijt krijgt en weer terugwil naar Nederland?
Kunt u toelichten waarom de regering in deze tijd van bezuinigingen prioriteit geeft aan het financieren van de terugkeer van Bosnische vluchtelingen in plaats van aan bijvoorbeeld extra investeringen voor het speciaal onderwijs of armoedebestrijding?
Kunt u toelichten waarom is gekozen voor de hoogte van de toelage van 470 euro voor een alleenstaande en 670 euro voor een echtpaar? Kunt u aangeven op welke wijze die bedragen zijn opgebouwd? Deelt u de mening dat deze bedragen disproportioneel hoog zijn, bijvoorbeeld vergeleken met de hoogte van de bijstand van een alleenstaande in Nederland?
De inzet van alfahulpen in de thuiszorg door gemeenten |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Breda streeft naar het contracteren van zoveel mogelijk alfahulpen en zo min mogelijk reguliere zorginstellingen?1
Wat is uw oordeel over de keuzevrijheid van inwoners van Breda die aangewezen zijn op huishoudelijke verzorging?
Deelt u de observatie dat de gemeente Breda de keuzevrijheid inperkt door een taakstelling van drie miljoen euro te verbinden aan het streven naar een zo groot mogelijk aandeel van alfahulpen in de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van oordeel, conform de «Wet Bussemaker», dat een gemeente haar inwoners die aangewezen zijn op zorg eerlijk moet voorlichten over de mogelijkheden van zorg in natura, via een zorginstelling, en de optie van een alfahulp, waarbij de zorgbehoevende werkgever wordt?2 Zo ja, doet Breda dit op gepaste wijze? Zo nee, waarom niet?
De gemeente dient haar burgers adequaat en zorgvuldig te informeren over de keuzemogelijkheden van de verschillende vormen van huishoudelijke hulp die zij biedt. Met de wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 is onder andere de «informed consent» in de wet opgenomen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten deze «informed consent» zorgvuldig invullen.
De gemeente Breda legt bij alle nieuwe verzoeken tot huishoudelijke hulp, zo geeft men aan, huisbezoek af door klantmanagers op HBO-niveau. Daarbij wordt zowel mondeling als schriftelijk informatie gegeven over de mogelijkheden die er zijn om huishoudelijke hulp te krijgen. Als een burger voor een alfahulp kiest, wordt daarna verwezen naar een speciale website (www.alfachequebreda.nl) met nog meer informatie over deze optie.
Vervolgens is het aan de burger om te bepalen welke vorm van huishoudelijke hulp het best bij hem of haar past: in natura, in de vorm van een pgb via een overeenkomst van opdracht of als volledig werkgever, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming en gebruikmakend van de regeling dienstverlening aan huis.
Bent u van mening dat het gepast en wenselijk is om zorgbehoevende mensen in de rol van werkgever te dwingen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot een taakstellende bezuiniging door uit te gaan van de overstap van vele zorgbehoevenden naar de alfaconstructie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gemeente Breda te wijzen op de plicht dat zij haar inwoners die aangewezen zijn op huishoudelijke zorg een eerlijke keuze moet bieden met eerlijke informatieverstrekking en dat zij hen niet mag dwingen te kiezen voor een alfahulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer een afschrift sturen?
Zoals aangegeven, is de gemeente Breda op geen enkele wijze van plan om sturend te willen optreden in de keuze die de burger uiteindelijk maakt ten aanzien van de vorm waarin deze de huishoudelijk hulp wil ontvangen.
Bent u van mening dat een gemeente altijd dient te zorgen voor gecontracteerde zorginstellingen voor het uitvoeren van de huishoudelijke verzorging, juist in het kader van de keuzevrijheid van de inwoners? Zo ja, hoe beoordeelt u de wens van Breda om op termijn geen zorginstellingen meer te contracteren? Zo nee, kunt u dat toelichten?
In artikel 6 van de Wmo is opgenomen dat een gemeente bij een individuele voorziening de keuze moet bieden tussen een voorziening in natura en een hiermee vergelijkbaar en toereikend pgb. Een gemeente zal een individuele voorziening dus altijd in de vorm van een natura-verstrekking dienen aan te bieden.
De tarieven voor de verschillende vormen van huishoudelijke hulp lopen uiteen. Over het algemeen kent de in natura variant het hoogste tarief. De voorkeuren van de cliënten bepalen in welke verhouding de verschillende vormen van huishoudelijke hulp worden afgenomen.
Uit navraag bij de gemeente Breda blijkt dat zij niet de wens heeft om op termijn geen zorginstellingen meer te contracteren.
Kunt u uiteenzetten of u het realistisch vindt dat de gemeente Breda verwacht dat zorginstellingen in staat zullen zijn om voor minder dan het uurbedrag van alfahulpen verantwoorde zorg te bieden? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 7.
Is uw oordeel dat het beroep van thuishulp een volwaardige baan moet kunnen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Een thuiszorgmedewerker kan op verschillende manieren werkzaam zijn, bijvoorbeeld in loondienst van een zorginstelling (waarbij de CAO van toepassing is), in loondienst van een cliënt, al dan niet via de «regeling dienstverlening aan huis», of als zelfstandige zonder personeel. Aan iedere relatievorm zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid, pensioen en in de vrijheid om de eigen werktijden in te delen. Bij elke relatievorm behoren dus verschillende arbeidsvoorwaarden. Bij de huishoudelijke hulp in loondienst zijn het de werkgevers en de werknemers die samen het arbeidsvoorwaardenpakket bepalen.
Bent u bereid, desnoods via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te onderzoeken welke gemeenten ook taakstellingen hebben op de inzet van alfahulpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomst van dit onderzoek tegemoet zien?
Nee, ik zie onvoldoende aanleiding voor en meerwaarde in een dergelijk onderzoek.
Het opvragen van IP-adressen door politie en justitie |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie bluft om IP-adressen bezoekers te krijgen»?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke procedure(s) gevolgd moet(en) worden als het gaat om het opvragen van IP-adressen door politie en justitie?
De bevoegdheden voor het opvragen door politie en justitie van door nieuws- en krantenwebsites vastgelegde IP-adressen zijn te vinden in de regeling van de artikelen 126nc en 126nd Wetboek van Strafvordering (het vorderen van gegevens). Deze regeling voorziet in nauwkeurig omschreven bevoegdheden voor het vorderen van gegevens uit gegevensbestanden. De verschillende bepalingen binnen de regeling zijn zo opgebouwd dat bij de bevoegdheidstoekenning altijd rekening wordt gehouden met een drietal belangen: het belang van de opsporing, het belang van de derde bij wie de gegevens gevorderd worden en het belang van degene op wie de gegevens betrekking hebben. Hoe zwaarder de belangen zijn van bijvoorbeeld een derde onder wie de gegevens worden gevorderd, hoe meer waarborgen zijn ingebouwd in de regeling.
De verantwoordelijkheid voor het maken van een juiste belangenafweging ligt bij de vorderende instantie en niet bij de derde. Dit houdt tevens in dat het personen of instanties, met uitzondering van verschoningsgerechtigden, niet vrij staat een eigen afweging te maken en te beslissen om de gevorderde gegevens te weigeren aan politie en justitie. Aan journalisten is op grond van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad een bijzondere vorm van verschoningsrecht toegekend, namelijk het recht op bronbescherming in het kader van vrije nieuwsgaring en een open publiek debat. De zware toetsen en belangenafwegingen die in deze jurisprudentie geformuleerd zijn, moeten door politie en justitie worden meegenomen alvorens zij besluiten gebruik te maken van de hun toegekende vorderingsbevoegdheden uit de bovengenoemde regeling. De toets of de opsporingsambtenaren op juiste gronden gebruik hebben gemaakt van de hen toegekende bevoegdheden kan altijd worden voorgelegd aan de rechter via de speciale beklagprocedure van art. 552a van het Wetboek van Strafvordering.
Kunt u ingaan op de reactie van de woordvoerder van het Landelijk Parket, waarin wordt gesteld dat er sprake is van een heroverweging als er na een informatieverzoek wordt afgezien van een vordering tot afgifte van een IP-adres?
Een verzoek tot vrijwillige verstrekking behoort niet tot de mogelijkheden: opsporingsambtenaren moeten van de vorderingsbevoegdheid (ex artikel 126nc en artikel 126nd Sv) gebruik maken. Een vordering mag pas daadwerkelijk worden gedaan als alle belangen tegen elkaar zijn afgewogen en de uitkomst is dat het opsporingsbelang zwaarder dient te wegen.
De uitspraak van de woordvoerder van het Landelijk Parket was algemeen van aard, en zag niet specifiek op de specifieke vordering bij Crimesite. Over deze specifieke casus heeft de voorzitter van het College van procureurs-generaal mij bericht dat ten tijde van de vordering onvoldoende duidelijk was welke (journalistieke) belangen mee dienden te worden gewogen. Vragen als: is sprake van bronbescherming, belemmert het vorderen van deze gegevens het publieke debat of de vrije nieuwsgaring, is sprake van een journalistieke website, waren ten onrechte niet meegenomen in de belangenafweging die aan de vordering vooraf ging. Om deze reden is de vordering ook ingetrokken.
Deelt u de mening dat redacties niet op oneigenlijke wijze onder druk moeten worden gezet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Ik erken de bijzondere rol van journalisten in de maatschappij bij het vergaren en verspreiden van informatie en bij het aanjagen van het publieke debat. De Europese jurisprudentie over het journalistieke privilege in het algemeen en het recht op bronbescherming in het bijzonder vindt zoals gezegd doorwerking binnen het Nederlandse strafprocesrecht. Om meer duidelijkheid te creëren over onder andere de vraag in welke situaties sprake is van bronbescherming en wanneer het inzetten van een dwangmiddel de vrije nieuwsgaring of het publieke debat belemmert, zal het College van procureurs-generaal dit voorjaar met een aangepaste Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten komen.
Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waar blijven de deskundigen?»?1
Ja.
Is het waar dat er nog geen enkele deskundige is geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD)? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, hoeveel deskundigen zijn tot nu toe opgenomen in het register?
Nee. Tot nu toe zijn 36 deskundigen opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD, www.nrgd.nl).
Wat is de rol van het onafhankelijke College gerechtelijk deskundigen, dat moet beslissen of een deskundige ingeschreven kan worden in het register, bij de trage totstandkoming van het register?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683). Het registratieproces duurt vanaf het instellen van een normstellingsadviescommissie tot de uiteindelijke openbaarmaking van geregistreerde deskundigen in het NRGD ongeveer tien maanden. Het College is hierbij afhankelijk van het veld, dat een substantiële bijdrage dient te leveren aan de normstelling en de daarop volgende toetsing van aanvragers. Aangezien aanmelding op vrijwillige basis plaatsvindt, is het College bij het vullen van het register verder afhankelijk van de mate waarin deskundigen zich aanmelden voor registratie.
Welke consequentie heeft het uitblijven van het inschrijven van deskundigen in het register voor de kwaliteit van de deskundigen die worden opgeroepen bij een terechtzitting?
Dit heeft geen consequenties. Deskundigen moeten in alle gevallen aan bepaalde kwaliteitseisen (kennis van een bepaald deskundigheidsgebied en bekwaamheid) voldoen en moeten geschikt zijn om de specifieke opdracht te vervullen. De zittingsrechter zal zich hiervan moet vergewissen. Het register vormt daarbij een hulpmiddel. Als een niet in het NRGD geregistreerde deskundige beoordeeld moet worden, kan de zittingsrechter de criteria hanteren die in het Besluit register in strafzaken zijn vastgelegd voor toetsing door het College gerechtelijk deskundigen.
Betekent het uitblijven van een register een lastenverzwaring voor de rechtspraktijk vanwege de papieren rompslomp en een lastenverzwaring voor de rechterlijk macht omdat een rechter de benoeming van de opgeroepen, niet geregistreerde deskundige moet motiveren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683). De daarin genoemde werkafspraken met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zien ook op de lastenverzwaring die verbonden is aan de gevallen waarin RC’s deskundigen benoemen. Om deze lasten te verminderen kan de RC ten aanzien van bij deze organisaties werkzame deskundigen een standaardformulier en een standaardmotivering gebruiken. De gerechten worden overigens financieel gecompenseerd voor de extra inspanningen die gepleegd moeten worden.
Is het waar dat de rechters de te benoemen deskundige maar zeer licht toetst? Zo ja, wat is de waarde van de betrouwbaarheid en de waardering van de deskundigheid van een opgeroepen deskundige als deze betrouwbaarheid en deskundigheid nagenoeg niet wordt getoetst?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 4 en 5. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij meegedeeld dat in het kader van genoemde werkafspraken de RC de kwaliteit van een bij het NFI of NIFP werkzame deskundige in deze overgangsfase licht toetst en dat het zwaartepunt van de kwaliteitstoets bij het NFI en het NIFP ligt. De waarde van de betrouwbaarheid en de waardering van de deskundigheid van een deskundige is volgens de Raad voor de Rechtspraak gelegen in de mate waarin genoemde organisaties hun kwaliteitsborging realiseren.
Welke acties gaat u ondernemen om te zorgen dat het NRGD met gekwalificeerde deskundigen wordt gevuld? Op welke termijn gaan deze acties hun beslag krijgen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683).