De uitzending van de Ombudsman waaruit is gebleken dat passagiers vervoer geweigerd wordt, vanwege hun handicap of hulpmiddel |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitzending «De Ombudsman» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een aantal passagiers geweigerd wordt om te worden vervoerd vanwege hun handicap of hulpmiddel? Deelt u de mening dat het absurd is om mensen met een handicap nog een keer te beperken door hen te weigeren in een rolstoelbus? Zo nee, waarom niet?
Ik maak onderscheid tussen een handicap en een hulpmiddel. Passagiers worden nooit geweigerd vanwege hun handicap. Ten aanzien van hulpmiddelen streef ik er naar om iedereen die aan de toelatingscriteria voldoet een goede vervoersvoorziening te bieden. Valys is bedoeld voor sociaal-recreatieve uitstapjes op bovenregionale afstanden voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Bij het streven om iedere pashouder een goede vervoersvoorziening te bieden geldt wel een aantal beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen. Dat zou ten koste gaan van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken.
Ondanks de mogelijkheden die de voorziening biedt om hulpmiddelen mee te nemen, kan het een enkele keer voorkomen dat iemand niet kan worden vervoerd. Ik streef er samen met Connexxion naar om dit zoveel mogelijk te voorkomen door waar mogelijk maatwerk te bieden.
Deelt u de mening dat het probleem vooral ligt aan de tijd die het kost om iemand met een handicap veilig vast te zetten, en dat dit Connexxion teveel tijd en geld kost? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ik vind het juist belangrijk dat voldoende tijd genomen wordt om mensen met een handicap veilig vast te zetten. Connexxion vindt dat ook. Daarom is het in- en uitrijden van een rolstoel, inclusief inzittende of het vastzetten van scootmobiel of rollator een verplicht onderdeel van de dienstverlening van de chauffeur en is dit ook vastgelegd in de overeenkomst die ik met Connexxion heb afgesloten. Gelet op de aandacht voor dit onderwerp zal ik met Connexxion in ons periodieke overleg met elkaar en met de gebruikersorganisatiesover de uitvoering van het vervoer extra stilstaan bij het veilig vastzetten van hulpmiddelen. Daarbij betrek ik de brief die de Vereniging Spierziekten Nederland en de Stichting Ombudsman naar mij hebben verzonden en waarvan de Kamer een afschrift heeft ontvangen. In deze brief komt het onderwerp van het vastzetten en meenemen van hulpmiddelen ook aan de orde.
Als momenteel regels of, wetgeving in weg staan voor optimaal vervoer van mensen met een handicap, bent u dan bereid deze regels c.q. wetgeving subiet aan te passen, zodat mensen met een handicap te allen tijde vervoerd kunnen worden met hun hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De wet- en regelgeving vormen, samen met de financiële middelen die ik voor deze voorziening beschikbaar heb, de voorwaarden waarbinnen ik een zo goed mogelijke (veilige) vervoersvoorziening mogelijk maak. Deze voorwaarden bieden daar ook voldoende ruimte voor.
Het bericht "Iedereen kan OV-chipkaart kraken" |
|
James Sharpe (PVV) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de mogelijkheid om de OV-chipkaart te kraken?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slechts een kwestie van tijd is voordat er een eenvoudige «Windows hackmethode» op de markt verschijnt waardoor straks iedereen de mogelijkheid heeft om gratis met het openbaar vervoer te reizen en dat het dus, in tegenstelling tot de bewering van Trans Link Systems (TLS), wel de hoogste tijd is om de beveiliging van de OV-chipkaart aan te pakken?
TLS heeft mij aangegeven dat al vanaf eind 2008 / begin 2009 op internet software en aanwijzingen beschikbaar waren om de OV-chipkaart te kunnen manipuleren. Ook handleidingen op internet hoe een kaart is te manipuleren, zijn niet nieuw. Deze kunnen in de toekomst mogelijk toegankelijker worden. Desondanks komt fraude op dit moment vrijwel niet voor. Naar aanleiding van het kraken van de OV-chipkaart in 2008 zijn door TLS verscherpte maatregelen genomen om fraude te voorkomen en te detecteren. Zo worden alle transacties met de OV-chipkaarten in de backoffice van TLS gevalideerd, waarbij kaarten indien nodig geblokkeerd worden. Het manipuleren van OV-chipkaarten is strafbaar en kan leiden tot aangifte en vervolging. Daarnaast heeft het Ministerie u bij brief van 10 februari 2010 laten weten dat de sector de migratie naar een volgende generatie OV-chipkaart is gestart (Kamerstukken II, 23 645, nr. 347). Hiervoor ontvangt de sector een financiële bijdrage van mijn departement.
Wat kan en gaat u eraan doen om de verspreiding van kennis over het kraken van de OV-chipkaart via websites als http://www.ov-chipkaart.org/?page_id=24 tegen te gaan?
TLS heeft mij laten weten dat zij het internet en andere media voortdurend in de gaten houdt op informatie over het manipuleren van de chip die wordt gebruikt in de OV-chipkaart. TLS toetst deze informatie op wat wel en niet wettelijk toelaatbaar is. Zo is aanzetten tot fraude bijvoorbeeld ook strafbaar. Indien TLS constateert dat informatie niet toelaatbaar is, wordt gerichte (juridische) actie ondernomen. Aan www.ov-chipkaart.org is om deze reden een waarschuwingsbrief gestuurd.
Deelt u de mening dat, nu blijkt dat de OV-chipkaart, waarvan TLS destijds heeft gesteld dat de kaart alleen in een laboratorium te kraken zou zijn, nog steeds op zo’n eenvoudige manier te kraken blijkt dat binnenkort iedereen dit toe kan passen, er vraagtekens kunnen worden gesteld ten aanzien van het niveau van de productkwaliteitsbewaking bij TLS?
Deze mening deel ik niet. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. TLS en de vervoerbedrijven hebben mij aangegeven beveiligingsmaatregelen te hebben genomen in meerdere lagen van het OV-chipkaartsysteem. Daarbij is er veel aandacht voor maatregelen in de backoffice-systemen en het voordurend op niveau houden van de beveiliging. Beveiliging en het voorblijven van «hackers» is een continu proces. 100% beveiliging is daarbij niet te garanderen. In de backoffice-systemen zijn diverse fraudedetectie-mechanismen geïmplementeerd, waardoor manipulatie van een OV-chipkaart kan worden opgespoord en een kaart kan worden geblokkeerd. Fraude is strafbaar en wordt vervolgd. De kans op fraude is daarmee al met al gering. TLS heeft mij bovendien verzekerd dat mocht een reiziger desondanks gedupeerd raken door fraude, deze reiziger schadeloos wordt gesteld. Daarnaast is begin 2010 het migratieproces gestart naar een volgende generatie OV-chipkaart, die een hoger beveiligingsniveau heeft.
Vindt u ook niet dat de geloofwaardigheid van TLS, waarvan de drie topbestuurders gezamenlijk bijna € 650 000,– aan salaris ontvangen, nu echt ter discussie staat, helemaal na de laconieke reactie van een woordvoerder van TLS op Radio 1, die aan gaf dat «dit geen nieuws is» en dat er «tot nu toe nauwelijks fraude is gepleegd» en dat het bedrijf daarom dan ook geen reden ziet om actie te ondernemen?
Zoals ook in het antwoord op de vragen 2 en 4 is aangegeven was de informatie uit het bericht van RTL niet nieuw. Daarnaast is er voortdurende aandacht voor de beveiliging en het op niveau houden daarvan. Ook is de migratie naar een nieuwe kaarttechnologie begin 2010 van start gegaan.
Deelt u de mening dat het tijd wordt – ondanks het feit dat u geen directe zeggenschap heeft over TLS – en dat er genoeg redenen zijn (zowel financieel als maatschappelijk) om dit bedrijf op een zo kort mogelijke termijn aan een grondige onafhankelijke performance-evaluatie te onderwerpen? Deelt u bovendien de mening dat TLS hierin het voortouw dient te nemen? Zo ja, bent u bereid op basis van de uitkomsten van deze evaluatie harde conclusies te trekken? Deelt u de mening dat het korten op de irrealistisch hoge salarissen van dit verliesgevende bedrijf, indirect gefinancierd met belastinggeld, een gelegitimeerde eerste logische stap is en daarom ook zo snel mogelijk moet worden gerealiseerd?
Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven is beveiliging en het nemen van maatregelen om fraude te voorkomen en beheersen een continu proces. Ook is migratie naar een nieuwe generatie OV-chipkaart gestart. Ten aanzien van TLS: u bent bij brief van 23 november jl. geïnformeerd over de opdracht aan de Commissie-Meijdam (kenmerk VENW/BSK-2010/191795). In het kader van de inrichting van permanente structuur wordt onder meer gekeken naar de rol en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen, waaronder TLS.
Overigens heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geen mogelijkheden om rechtstreeks bij TLS in te grijpen omdat TLS een private onderneming is.
Het sluiten van kleine biologische proefboerderijen |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat de proefboerderij van Wageningen Universiteit «Het Spelderholt» mede is gefinancierd met subsidie van de Europese Unie (EU)?
Ja, in 2003 heeft Wageningen UR een bijdrage ontvangen van de EU van € 907 800,– bestaande uit € 302 600,– uit middelen van het EFRO bestemd voor de gemeente Lelystad en € 605 200,– uit de Rijkscofinanciering van het toenmalige ministerie van Economische Zaken.
Is het waar dat er besloten is geen nieuw onderzoek te laten plaatsvinden op proefboerderij Het Spelderholt en dat er plannen zijn het bedrijf enige tijd te laten bestaan zonder dat er onderzoek gedaan wordt? Kunt u dit nader toelichten?
Is het waar dat proefboerderij «Het Spelderholt» op basis van de EU-regels voor de vergeven subsidie pas in 2013 zal mogen worden afgestoten en dat bij afstoten op een eerdere datum de subsidies zouden moeten worden terug betaald? Kunt u dit nader toelichten?
Nee, de EPD-overeenkomst nr. EPT303029 geeft in artikel 2.6 aan dat de projectuitvoerder (i.c. Wageningen UR) het project minimaal tot 1 juli 2009 in stand dient te houden, waarbij het de projectuitvoerder niet is toegestaan tot genoemde datum het project of onderdelen van het project zonder toestemming van de provincie te vervreemden.
Daarnaast geeft artikel 2.9 aan dat de projectuitvoerder minimaal tot 1 januari 2010 medewerking dient te verlenen aan de door de provincie Flevoland georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten. Aan beide voorwaarden heeft Wageningen UR voldaan.
Worden de regels omzeild door het bedrijf op papier te laten bestaan? Vindt u dat hier gehandeld wordt naar de geest van de regels en vindt u dat acceptabel? Zo nee, bent u bereid het gesprek hierover aan te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Meer kids in alcoholcoma' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer kids in alcoholcoma»?1
Ja.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusie van het in het artikel genoemde onderzoek dat het aantal kinderen onder de zestien jaar dat met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis terecht komt, blijft toenemen (2007: 297, 2009: 500, eerste helft 2010: nog verdere toename)? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten om deze zorgwekkende trend te breken?
Ik vind het zorgwekkend dat in de eerste helft van dit jaar 172 jongeren onder de 16 jaar en 184 jongeren tussen de 16 en 18 jaar met een alcoholintoxicatie in een algemeen ziekenhuis zijn opgenomen.
Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang van het wetsvoorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, waarin diverse maatregelen staan om het alcoholmisbruik door kinderen en jongeren aan te pakken. De aanpak van deze problematiek zal ook aan de orde komen in de Landelijke nota gezondheidsbeleid, waarin ik mijn preventiebeleid uiteen zal zetten. Deze zal begin 2011 aan uw Kamer worden gestuurd.
Hoe reageert u op de constatering dat ongeveer een derde van die jongeren met een alcoholcoma de alcohol zelf kocht in de supermarkt of een horecagelegenheid, terwijl de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar wettelijk verboden is?
Het is helaas een bekend feit dat de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet voor verbetering vatbaar is. Hierin moet absoluut een slag gemaakt worden. Ik verwacht dit te bereiken met de overdracht van het toezicht naar gemeenten. Zie ook antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoeker dat het met het verbod op de alcoholverkoop aan jongeren tot 16 jaar – ondanks alle campagnes – heel «beroerd gesteld» is? Wat is bekend over de effectiviteit van de gevoerde campagnes? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol daar beter gehandhaafd worden, zodat het niet meer mogelijk is dat vier op de vijf vijftienjarigen probleemloos drank meekrijgt?
Wat betreft het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De enige Postbus 51 campagne over alcohol die de afgelopen jaren is uitgezonden is de campagne «Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind». Het doel van deze campagne was om het alcoholgebruik onder jongeren in ieder geval tot hun 16de jaar uit te stellen en om ouders hierover afspraken te laten maken met hun kinderen. Uit onderzoek van de Rijksvoorlichtingsdienst weten we dat de campagne effect heeft gehad op kennis en houding van de ouders. Sinds 2008 is een stijgende trend zichtbaar in het aantal ouders dat het (absoluut) niet goed vindt dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe alcohol proeft (van 58% naar 71%). Ook de gevolgen van alcoholgebruik door jonge kinderen zijn steeds vaker bekend bij de ouders. Het percentage ouders dat met hun kind een afspraak heeft gemaakt om tot een bepaalde leeftijd geen alcohol te drinken is sinds 2008 toegenomen (van 32% naar 51%). Er is dus nog een lange weg te gaan.
Om de naleving van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcohol te verbeteren is in het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet (dat u op 18 juli 2009 is aangeboden) de overdracht van het toezicht naar de gemeenten voorzien. Het uitgangspunt hierachter is dat gemeenten het toezicht efficiënter in kunnen zetten en beter zicht hebben op de lokale problematiek. Zo weten zij beter dan een landelijke handhavingsdienst of de plaatselijke alcoholverstrekkers wel of niet de regels naleven.
Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op 1 juli 2010 controversieel verklaard.
Zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik u binnenkort over de voortgang van dit wetsvoorstel informeren.
De opstartproblemen van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de kritiek van deskundigen op het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen?1
De in de uitzending van Nieuwsuur (9 november 2010) geuite kritiek dat de toelatingseisen voor gerechtelijke deskundigen tot het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) te laag zijn en daardoor het kaf niet van het koren wordt gescheiden, herken ik niet en acht ik prematuur.
Het College gerechtelijk deskundigen (het College) toetst deskundigen die zich willen laten registreren in het NRGD aan vastgestelde kwaliteitsnormen en herhaalt deze toetsing elke vier jaren aan de hand van de dan geldende normen. Het College beslist over toelating tot het register en heeft ook de bevoegdheid een registratie te schrappen als een deskundige niet meer voldoet aan de normen.
Het College maakt gebruik van onafhankelijke normstellingadviescommissies die adviseren over de normenkaders en toetsingwijzen. Uitgangspunt is dat deskundigen op forensisch vakinhoudelijk gebied dienen te voldoen aan kwaliteitseisen die in lijn zijn met de in het veld heersende normen. Bij het opstellen van normen is actieve participatie van en acceptatie door het veld dan ook van groot belang. De normstellingadviescommissies zijn om die reden breed samengesteld met onder meer ervaren, representatieve (binnen -en soms ook buitenlandse) vakdeskundigen en een jurist. Préadviezen worden ter openbare consultatie gepubliceerd op de website van het NRGD. De consultatiefase van bijvoorbeeld het préadvies voor Forensische Psychologie, Psychiatrie en Orthopedagogiek (FPPO) heeft ertoe geleid dat de toetsingswijze voor FPPO is uitgebreid met een mondelinge toets als na de schriftelijke beoordeling onduidelijkheid bestaat over de deskundigheid van de aanvrager.
Ik ben van mening dat de toelatingseisen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat, nu het toetsen in volle gang is, nog niet gesteld kan worden dat het kaf niet van het koren wordt gescheiden. De normen op de gebieden waarvoor registratie heeft plaatsgevonden worden bovendien doorontwikkeld om stapsgewijs de kwaliteit van de deskundigeninbreng in de rechtspleging op een hoger peil te brengen.
Hoeveel deskundigen zijn sinds de start van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen in het register opgenomen en in welke disciplines?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vraag nummer 98 die de Vaste Commissie voor Justitie stelde ten aanzien van de Justitiebegroting voor het jaar 2011 (TK, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 11). Per 12 november 2010 hebben zich 4 handschriftdeskundigen aangemeld. Voor DNA-analyse en -interpretatie zijn 16 aanvragen ontvangen en voor FPPO 151 aanvragen. Het aantal deskundigen op het gebied van FPPO bedraagt ongeveer 650. Vanwege dit grote aantal is het land verdeeld in vier cohorten en is gestart met openstelling van het register voor het cohort Den Haag. In december 2010 worden de door het College toegelaten deskundigen gelijktijdig gepubliceerd.
Wat zijn de ervaringen met de aanstelling die nog steeds moet plaatsvinden via de rechter-commissaris en om hoeveel gevallen gaat het in 2010?
Gezien het antwoord op vraag 2 is de wijze van benoemen van deskundigen in de praktijk nog niet veranderd. De meeste benoemingen in 2010 hebben plaatsgevonden door tussenkomst van de rechter-commissaris. Dit is alleen niet vereist voor de gevallen waarin specifieke op de wet gebaseerde uitvoeringsregelingen (zoals DNA-onderzoek en alcoholonderzoek) moeten worden toegepast.
Het aantal deskundigenbenoemingen wordt niet centraal geregistreerd. Op basis van een grove inventarisatie bij de gerechten verwacht de Raad voor de Rechtspraak een aantal van 15 000 tot 20 000 benoemingen in 2010. Het aandeel DNA en FPPO-deskundigen is het grootst. Op het moment dat gerechtelijk deskundigen voor deze gebieden zijn geregistreerd, kan de officier van justitie benoemen. Tot die tijd zijn er werkafspraken gemaakt met het Nederlands Forensisch Instituut en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, waardoor de voortgang zo min mogelijk belemmerd wordt. Verder zijn er aparte werkafspraken gemaakt voor spoedonderzoeken zoals gerechtelijke secties.
Bent u bereid op korte termijn de voortgang bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen te beoordelen en waar noodzakelijk met aanvullende maatregelen te komen? Zo nee, waarom? Zo ja, op welke termijn?
Aan het hoofd van het NRGD staat het College. De eigen verantwoordelijkheid van het College, dat onafhankelijk als zelfstandig bestuursorgaan functioneert, staat voorop. Het beheersen van het risico van een te beperkt aantal deskundigen en/of een te beperkte variëteit aan deskundigen is in beginsel een vast agendapunt voor het College. Het College monitort de voortgang in het registratieproces dan ook voortdurend.
Dit neemt niet weg dat ook ik eraan hecht dat het NRGD nu snel gevuld wordt. Ook vanuit mijn Ministerie wordt het registratieproces daarom al nauwlettend gevolgd en worden waar nodig impulsen gegeven om het verloop van dit proces te bevorderen.
Het afschotbeleid van wilde zwijnen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «PVV en ministerie steggelen over wilde zwijnenbeleid»?1
Ja.
Is het waar dat het Productschap Vee en Vlees (PVV) minder wil afdragen aan het Diergezondheidsfonds? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Bent u van mening dat het productschap de vrijheid heeft zelf de hoogte van de afdracht te bepalen in casu?
In het convenant Diergezondheidsfonds (DGF) 2010–2014 is opgenomen dat de (toenmalige) minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zich maximaal zal inspannen om, voor zover dit binnen de invloedsfeer van het Rijk ligt, de bestaande belemmeringen met betrekking tot de handhaving van het nulstandbeleid voor wilde zwijnen weg te nemen.
Met het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) is overeengekomen dat de maximale bijdrage van de sector aan crisisbestrijdingskosten voor de categorie varkens, met 7 miljoen euro zal worden verlaagd (in geval van een uitbraak) zolang de minister deze toezegging nog niet heeft waargemaakt.
Hebt u al een besluit genomen op het verzoek van het productschap? Zo ja, hoe luidt dit besluit? Zo nee, wanneer denkt u dit besluit te nemen en op welke gronden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het productschap erop te wijzen, aangezien het productschap besmettingsgevaar van dierziekten tussen wilde zwijnen en varkens in de veehouderij vreest, dat in de «ex ante evaluatie maatwerk beheer van wilde zwijnen»2 staat dat:
Het Productschap is op de hoogte van de inhoud van het voornoemde rapport.
Ziet u een relatie tussen de intensieve jacht op de Veluwe, het bijkomende vluchtgedrag3 en de aanwezigheid van de zwijnen in de nul optiegebieden? Zo ja, bent u bereid de jacht op zwijnen te verbieden ten einde ook een einde te maken aan het vluchtgedrag?
Voor inzicht in de gangbare opvattingen verwijs ik naar het Alterra-rapport «Factoren bij aanrijdingen met wilde hoefdieren op de Veluwe», die de Kamer op 4 juni 2010 heeft ontvangen (Kamerstuk 31 581, nr.14). Hieruit blijkt geen relatie tussen bewegingen van wilde zwijnen ten gevolge van het afschot en het aantal aanrijdingen in het gebied.
Hoe verklaart u de toegenomen4 meldingen van «overlast» terwijl het overgrote deel van de wilde zwijnenpopulatie afgeschoten is? Deelt u de mening dat het gegeven dat na jaarlijks afschot van de zwijnenpopulatie de gemelde overlast niet kleiner maar groter lijkt te worden, aangeeft dat een dergelijk rigoureus afschot kennelijk niet werkt? Zo nee, waarop baseert u uw conclusie? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan ten aanzien van het jaarlijkse afschot van grote hoefdieren?
Het is aan het bevoegde gezag (in casu de provincie) om hier al dan niet conclusies aan te verbinden.
Deelt u de mening dat het jaarlijks afschieten van het overgrote deel van een populatie wettelijk beschermde hoefdieren, geen duurzame oplossing kan vormen voor gesignaleerde problemen met die dieren? Zo ja, bent u bereid een politieke en maatschappelijke discussie te entameren over dit thema? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben van mening dat afschot van wilde zwijnen een duurzaam instrument is om schade en overlast beheersbaar houden. Ik zie geen reden om hier een maatschappelijke dialoog over te beginnen, temeer omdat het een verantwoordelijkheid betreft van de provincie.
Geheim overleg met Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Kent u het artikel «Commission «discrete» on secret negotiations with Turkey» 1 over mogelijke geheime onderhandelingen van eurocommissaris Stefan Füle met Turkije, aangaande het openstellen van geblokkeerde hoofdstukken in de onderhandelingen over Turkse toetreding tot de Europese Unie (EU)?
Ja.
Bent u op de hoogte van het «geheime» overleg tussen de eurocommissaris en Turkije? Zo ja, waarom hebben deze onderhandelingen een geheim karakter gekregen? Zo nee, vindt u het wenselijk dat er op een dergelijk hoog niveau met Turkije wordt onderhandeld over het openstellen van onderhandelingshoofdstukken zonder lidstaten hierover in te lichten?
Turkije dient te voldoen aan zijn verplichting om het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst («Ankara-protocol») volledig en op niet-discriminerende wijze toe te passen. In december 2006 heeft de Raad de Commissie verzocht om nauwlettend op dit vraagstuk toe te zien en de Raad daarover te informeren. Dit verzoek heeft de Raad herhaald in zijn conclusies van 7 december 2009 (zie ook verslag van de Raad van 7 december 2009, uw kamerstuk 21 501-02, nr. 939).
De Raad heeft in 2006 acht belangrijke onderhandelingshoofdstukken2 bevroren omdat Turkije het Ankara-protocol niet implementeert. In de voortgangsrapportage EU-uitbreiding die de Commissie op 9 november 2010 heeft gepubliceerd (en waarover uw kamer op 26 november een kabinetsappreciatie zal toegaan) schrijft de Commissie dat het «urgent» is dat Turkije het Ankara-protocol implementeert. De Commissie beveelt aan dat de maatregelen die in 2006 zijn genomen gehandhaafd blijven zolang Turkije het Ankara-protocol niet implementeert. Nederland deelt deze aanbeveling.
Het ligt overigens volledig in de rede dat de Commissie, als hoedster van de verdragen (inclusief de associatieovereenkomst EU-Turkije) en handelend in de letter en de geest van de politieke opdracht van de Raad, ondersteunend is bij de VN-pogingen die worden ondernomen om een oplossing te vinden voor de kwestie Cyprus. Dat heeft Commissaris Füle op 9 november 2010 ook in het Europese Parlement verklaard. Hierbij horen gesprekken met alle betrokken partijen, waaronder Turkije.
Het kabinet heeft begrip voor het soms vertrouwelijke karakter waarbinnen de Europese Commissie in dit opzicht opereert.
Mocht de Commissie, op basis van positieve stappen van Turkse zijde, alsnog aanbevelen om een of meer van de bevroren onderhandelingshoofdstukken te deblokkeren, dan zal de Raad daarover hoe dan ook met unanimiteit moeten beslissen.
Weet u wat bedoeld wordt met «mutual concessions»? Zo nee, kunt u hierover uitleg vragen aan eurocommissaris Füle en hierover verslag uitbrengen aan de kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de acht geblokkeerde onderhandelingshoofdstukken slechts kunnen worden opengesteld wanneer Turkije voldoet aan alle voorwaarden uit het Ankara-protocol, voor het verstrijken van de deadline en dat hierop geen enkele concessie mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Misstanden op de paardenmarkt in Hedel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de ernstige overtredingen die door de organisatie Eyes on Animals zijn geconstateerd op de paardenmarkt in Hedel, die plaatsvond op 8 november 2010?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat paarden geschopt en geslagen werden, mini-pony’s aan de staart werden voortgesleept en enkele dieren in slechte gezondheid verkeerden? Deelt u de mening dat dit vaker gebeurt op paardenmarkten? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe u daar zeker van kunt zijn?
Er geldt te allen tijde dat voldaan moet worden aan de Gezondheids – en welzijnswet voor dieren. Indien blijkt dat hier niet aan voldaan wordt, zal opgetreden worden.
De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) gaat met de gemeente en de organisator bespreken op welke wijze de omstandigheden voor de dieren moeten worden verbeterd.
Een verbod op paardenmarkten ligt niet in de rede. Echter, de geconstateerde overtredingen nopen wel tot blijvende alertheid van de inspectiediensten. Er ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de dierenhouders, transporteurs en organisatoren om op paardenmarkten met de dieren fatsoenlijk om te gaan. Voor het maatschappelijk draagvlak voor paardenmarkten is dat essentieel.
Wat is uw algemene indruk van de welzijnsomstandigheden op paardenmarkten, waar de dieren niet zelden langdurig kort staan aangebonden, op gladde ondergronden staan en, zoals in Hedel, voortdurend harde muziek wordt gedraaid? Deelt u de mening dat op dergelijke markten gemakkelijk stress en onrust ontstaat voor de dieren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om paarden en pony’s tegen deze onnodige welzijnsaantasting te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Algemene Inspectiedienst (AID) aanvankelijk en in elk geval van zondagnacht tot maandagochtend, niet op de paardenmarkt aanwezig was om te controleren op het dierenwelzijn? Zo ja, waarom was de AID niet aanwezig? Kunt u toelichten in hoeverre capaciteit, dan wel risico-inschattingen, leidend waren bij de beslissing om niet te controleren bij de aanvoer van de dieren?
Het controleren van verzamelplaatsen in het algemeen, en van markten in het bijzonder vormen een onderdeel van het reguliere toezicht op de naleving van de transportverordening. In 2009 zijn controles uitgevoerd op de paardenmarkten in Lingen, Elst, Zuid-Laren en Hedel. De nVWA registreert echter niet per locatie de geconstateerde overtredingen en de hierop gebaseerde maatregelen. De nVWA heeft op maandagochtend op de Hedelse paardenmarkt gecontroleerd. Daarnaast is op de markt ook controle uitgevoerd door de Landelijke Inspectiedienst (LID). Er is een aantal overtredingen vastgesteld, zoals het niet inschakelen van een dierenarts bij koliek, geen of onvoldoende mogelijkheid voor de dieren om te kunnen drinken, het niet correct omgaan met de dieren en onvoldoende aanbindcapaciteit. Er is een aantal waarschuwingen gegeven en één proces-verbaal opgemaakt. Twee paarden zijn door een dierenarts geëuthanaseerd. Een aantal zaken is nog in onderzoek. Daarnaast zal de nVWA actie ondernemen richting de organisator en gemeente.
Het toezicht op de naleving van dierenwelzijnsregelgeving, waar de transportverordening onderdeel van uitmaakt, zal niet worden verminderd, maar juist geïntensiveerd. De afbakening met de dierenpolitie zal in nauw overleg met het ministerie van Veiligheid en Justitie worden vastgesteld
Kunt u toelichten wanneer de AID weleen controle heeft uitgevoerd op deze paardenmarkt? Welke overtredingen zijn door de AID geconstateerd en welke acties zijn vervolgens ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel controles op paardenmarkten hebben er in 2009 plaatsgevonden en hoeveel van die controles waren aangekondigd? Hoeveel boetes zijn er op basis van die controles uitgeschreven? Hoeveel paarden zijn er in beslag genomen? Welke andere straffen zijn er opgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke weerslag heeft de aangekondigde inkrimping van de AID op het controleren van dierenwelzijn ten aanzien van paarden? Zal bijvoorbeeld het aantal controles op paardenmarkten afnemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met het voornemen van het instellen van een dierenpolitie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het aan- en afvoeren van verzwakte paarden en pony’s op een paardenmarkt zich tot het verbod op het vervoeren van wrak vee?
Het aan – en afvoeren van paarden op een markt moet voldoen aan alle voorwaarden uit de transportverordening. Op grond van bijlage I, hoofdstuk I, artikel 1 van de transportverordening zijn zwakke dieren niet transportwaardig en mogen dan ook niet vervoerd worden. Het aan- en afvoeren van deze dieren is dan ook verboden.
Deelt u de mening dat dorpsfeesten niet zouden moeten leiden tot de aantasting van het welzijn van dieren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich in uw ogen tot de uitgangspunten van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren? Zo ja, bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een verbod op paardenmarkten?
Zie antwoord vraag 2.
Het onrechtmatig verklaren van de publicatie van de subsidiegegevens van de Europese boeren |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Volker Schecke: ik vertel ieder hoeveel steun ik krijg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat de publicatie van de subsidiegegevens van de Europese boeren onrechtmatig is?
De uitspraak heeft gevolgen voor EU-regelgeving ten aanzien van de openbaarmaking van subsidiegegevens in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De Europese Commissie zal moeten beoordelen hoe uitwerking te geven aan dit arrest.
De uitspraak brengt een knip aan tussen de openbaring van GLB-subsidiegegevens van natuurlijke personen en die gegevens voor rechtspersonen; ten aanzien van de publicatie van subsidiegegevens in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) heeft het arrest geen directe gevolgen.
De Europese Commissie heeft duidelijk gemaakt dat de GLB-subsidiegegevens voor rechtspersonen online moeten blijven, evenals de GVB-subsidiegegevens. Dat is conform de uitspraak over het Europeesrechtelijk kader.
De praktische uitvoering van de uitspraak van het Hof vraagt om nader onderzoek. In afwachting van dat onderzoek en nadere ontwikkelingen op EU-niveau schors ik voorlopig de internetpublicatie van de GLB en GVB-subsidiegegevens.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de uitspraak van het Hof van Justitie voor de Nederlandse openbaarmaking van de gegevens? Wat voor stappen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) |
|
|
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onrust over uitkering Wtcg geld» op de website van de CG-Raad?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe de afbakening van de doelgroep heeft plaatsgevonden? Op basis van welke beleidsuitgangspunten is dit gedaan?
Tijdens de totstandkoming van de wet eind 2008 is de afbakening voor de tegemoetkoming in overleg met de Kamer besproken. Om te bepalen wie voor een tegemoetkoming over 2009 in aanmerking komt is gekeken naar bepaalde vormen van zorggebruik en zorgindicaties vanuit de landelijke registraties van de Zvw, de AWBZ en de Wmo. Het uitgangspunt daarbij was dat de intensiteit van het zorggebruik iets zegt over de mate waarin mensen belemmeringen ondervinden en dat de mate van de belemmeringen een indicatie is voor de hoogte van de meerkosten die mensen hebben als gevolg van hun aandoening2.
Destijds was al duidelijk dat de afbakening voor de tegemoetkoming 2009 die eind dit jaar wordt uitgekeerd nog niet optimaal was. Om de afbakening te verbeteren, heeft het kabinet in 2009 de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg ingesteld. Deze Taskforce, die onder leiding stond van de heer Linschoten, heeft zich samen met medisch experts en andere betrokkenen gebogen over de mogelijke verbeteringen in de afbakeningscriteria van de Wtcg. In december 2009 heeft de Taskforce advies uitgebracht en dit advies is in december 2009 nagenoeg integraal overgenomen door het kabinet3. De regeling is door deze wijzigingen beter toegesneden op de doelgroep waarvoor deze is bedoeld. Dit zal bij de uitkering van de tegemoetkoming over 2010 – in het najaar van 2011 – merkbaar zijn.
Vindt u het een aanvaardbare situatie dat er geld terecht komt bij mensen die het niet nodig hebben, en dat er tegelijkertijd mensen zijn die het wel nodig hebben, terwijl zij geen tegemoetkoming ontvingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven was bij de behandeling van de Wtcg bekend dat de afbakeningscriteria nog niet optimaal waren. Dit werd door een meerderheid van het toenmalige parlement aanvaardbaar geacht. Voor de uitkering over 2010 (aan het einde van 2011) zijn de criteria aangepast. Uiteraard is alles erop gericht om het geld daar terecht te laten komen waarvoor deze regeling is ingesteld.
Is de uitvoering in 2010 aanleiding om de afbakening te evalueren en eventueel te wijzigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De komende tijd zal ik alle opties inventariseren. In februari 2011 zal ik – in de vierde Wtcg-voortgangsrapportage – de Kamer informeren over het verloop van de huidige uitkeringsronde en Wtcg-relevante beleidsontwikkelingen.
Het bericht dat Nederlandse militairen op Curaçao - volgens een hoge militair van Defensie - een inburgeringcursus moeten volgen in verband met de omgang met de lokale bevolking |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Is het waar dat een luitenant-kolonel der mariniers, wetenschappelijk medewerker van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), heeft gepleit voor een inburgeringcursus voor alle Nederlandse militairen op Curaçao, waarbij zij kennis moeten vergaren over de lokale cultuur, gewoonten en geschiedenis en zij de lokale voertaal Papiamento moeten leren?1
Het bericht in de Telegraaf berust op een artikel in het Marineblad van oktober jongstleden. Het Marineblad is een uitgave van de Koninklijke Vereniging van Marineofficieren (KVMO). Het artikel is geschreven door een Nederlandse antropologe en gaat over de verschillende beelden die de inwoners in de West en de aldaar geplaatste Nederlandse militairen van elkaar hebben. Zij concludeert onder andere dat een betere kennis van de lokale cultuur, gebruiken en taal bijdraagt aan een vergroting van het draagvlak bij de lokale bevolking voor de Nederlandse militairen. Zij pleit daarbij voor een verplichte integratiecursus voor Europese Nederlanders die langere tijd aldaar verblijven.
Ik vind het wenselijk dat militairen deel uitmaken van de lokale samenleving. Goede verhoudingen met de plaatselijke bevolking zorgen voor een draagvlak voor de aanwezigheid van de Nederlandse militairen en dragen daarmee bij aan een goede taakuitoefening. Aan de Nederlandse militairen die voor langere tijd geplaatst worden op Curaçao biedt Defensie daarom lessen in taal, cultuur en gebruiken aan. Tevens hebben deze defensiemedewerkers de mogelijkheid buiten de kazerne, tussen de lokale bevolking te gaan wonen.
De in de vragen bedoelde luitenant-kolonel der mariniers, vice-voorzitter van de KVMO, is reeds met functioneel leeftijdsontslag. In het marineblad zijn bij het artikel van de antropologe twee kaders van zijn hand opgenomen met persoonlijke ervaringen met cultuurverschillen tussen Europese Nederlanders en de lokale bevolking op Curaçao. Ik zie geen enkele aanleiding, en ook geen mogelijkheden voor maatregelen zoals bedoeld in vraag 7. Het artikel zie ik overigens als ondersteuning van de gedachte achter de motie van de leden Ortega-Martijn en Slob van 17 november jl. (Kamerstuk 32 428, nr. 15).
Zo ja, wat was de aanleiding voor deze militair om zijn politieke uitspraken te doen en hoe beoordeelt u deze uitspraken van een van uw medewerkers?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat deze luitenant-kolonel al eerder politieke uitspraken heeft gedaan toen hij zich kritisch uitliet over de missie in Afghanistan en zelfs betwijfelde dat Nederlandse gesneuvelden in Uruzgan stierven voor de goede zaak?2
Het is mij bekend dat deze luitenant-kolonel b.d. in 2009 een opiniestuk heeft geschreven over de missie in Afghanistan.
Kunt u aangeven in hoeverre militairen en ambtenaren bij Defensie de ruimte hebben om politieke uitspraken te doen? Zo nee, waarom niet?
Militairen en ambtenaren van Defensie zijn net als andere rijksambtenaren gehouden aan de bepalingen in de Aanwijzing inzake externe contacten van rijksambtenaren zoals vastgelegd bij besluit van de Minister-President van 19 mei 1998/Nr. 98M004214 (Stcrt. 1998, nr 104).
Deelt u de mening dat deze luitenant-kolonel der mariniers gewoon zijn taak moet uitvoeren en zich dient te onthouden van dergelijke politieke uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onze overzeese Nederlandse mariniers die de taak hebben om de integriteit van de eilanden te beschermen, woelingen moeten beteugelen en hulpverlening moeten bieden bij calamiteiten en rampen niet moeten worden gehinderd in hun werkzaamheden door bovenstaande onzinnige redeneringen van een van uw medewerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in het kader van het bovenstaande bereid deze betreffende medewerker in zijn uitspraken te corrigeren en ervoor te zorgen dat deze luitenant-kolonel der mariniers zich in de toekomst niet op deze wijze uitlaat? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen ? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het blenden van stookolie |
|
Paulus Jansen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending1 over het vermengen van stookolie met gevaarlijke stoffen en zijn de beschreven feiten juist? Worden nog steeds door schepen, die Nederlandse havens hebben aangedaan, schadelijke chemische reststoffen gemend met stookolie en op die manier in het milieu gebracht? Op welke schaal?
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending van KRO Reporter van 6 november 2010 over het mogelijk vermengen van stookolie met gevaarlijke afvalstoffen.
Vermoed wordt dat er vermenging van stookolie met gevaarlijke afvalstoffen plaatsvindt. Op welke schaal vermenging plaatsvindt is op dit moment onbekend. Hiernaar zal in 2011 onderzoek worden gedaan.
Graag wil ik hier opmerken dat het incident met het schip «ADAFERA», die olie voor blenden naar Nederland vervoerde door de VROM- Inspectie intensief is opgepakt. De betrokken bedrijven hebben beroep ingesteld bij de Raad van State over de status van het afval. De Voorzitter van de Raad van State heeft op 3 november 2010 de uitspraak gedaan dat deze olie terecht is aangemerkt als afvalstof.
Wat is de relevante wetgeving met betrekking tot deze problematiek, zowel voor de ontdoeners van chemische reststoffen met verbrandingswaarde, verwerkers, tussenhandel/blenders als afnemers (rederijen)?
Ontdoeners van (gevaarlijke) afvalstoffen moeten zich houden aan de bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels. Zij dienen de afvalstoffen af te geven aan een bedrijf dat het vergund is deze afvalstoffen te mogen ontvangen.
Het ontvangende bedrijf moet hiervan een ontvangstmelding doen aan het Landelijke Meldpunt Afvalstoffen (verder te noemen: het LMA). Afvalstoffen moeten gerecycled worden, dan wel een andere nuttige toepassing krijgen, zoals verbranden met energieterugwinning. Als dit niet mogelijk is dan moet het afval definitief verwijderd worden, zoals verbranden zonder energieterugwinning of storten.
Het mengen van (gevaarlijke) afvalstoffen met stookolie ten behoeve van de (zee)scheepvaart is geen toegestane handeling.
Bedrijven die «slechte» oliesoorten blenden (opwerken) tot stookolie voor de scheepvaart hebben over het algemeen geen vergunning om afvalstoffen te mogen accepteren. Voor het overige verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Als het blendingsproces leidt tot een product dat wordt gebruikt als scheepsbrandstof, dan gelden hiervoor de brandstofkwaliteitseisen conform MARPOL Annex VI.
De internationale regelgeving Marpol Annex VI stelt dat brandstofolie voor zeeschepen geen toegevoegde stof of chemisch afval mag bevatten die de veiligheid van schepen in gevaar brengt, of nadelige gevolgen heeft voor de prestatie van de machines, of die schadelijk is voor het personeel, of in het algemeen bijdraagt aan extra luchtverontreiniging. Ook dient brandstofolie voor zeeschepen geen anorganische zuren te bevatten.
Hoe hoog is de maximale straf voor de relevante strafbare feiten? Zijn er in de huidige wetgeving voldoende aanknopingspunten om effectief te kunnen optreden tegen deze praktijken en is de strafmaat adequaat?
Overtredingen van de milieuwetgeving zijn economische delicten. Deze economische delicten zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan en voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.
De maximale straf voor deze economische delicten is een gevangenisstraf van zes jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. De maximale geldboete kan worden verhoogd naar de zesde en hoogste categorie wanneer het feit door een rechtspersoon wordt begaan. Voor de vraag of er in de huidige wetgeving voldoende aanknopingspunten zijn om effectief te kunnen optreden tegen deze praktijken verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 26 november 2009, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Hoe is de informatie-/registratieplicht bij ontdoeners, verwerkers, tussenhandel/blenders en afnemers op dit moment geregeld?
Ontdoeners van (gevaarlijke) afvalstoffen moeten een registratie bijhouden van de afvalstoffen die worden afgegeven aan een bedrijf die bevoegd is afvalstoffen te mogen accepteren. Het accepterende bedrijf moet op grond van het Besluit melden van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen van die ontvangst een melding doen bij het LMA. Bij het transport moet een begeleidingsbrief aanwezig zijn, waaruit blijkt waar het afval vandaan komt en waar het naar toe wordt vervoerd. Wanneer een bedrijf van een afvalstof een product maakt, moet het bedrijf daarvan een afgiftemelding doen bij het LMA. Overigens dienen voor afvalstoffen de vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars geregistreerd zijn.
Hoe is het toezicht op het illegale gebruik van schadelijke chemische reststoffen in zware stookolie voor de zeescheepvaart op dit moment geregeld?
Op grond van ondermeer de Kaderrichtlijn Afval, de EVOA en nationale regelgeving zoals de regeling Scheiden en Gescheiden Houden van Gevaarlijk afval is het verboden om gevaarlijke afvalstoffen te mengen met andere (gevaarlijk) afvalstoffen, noch met andere stoffen en materialen. Op de naleving van dit verbod bij bedrijven ziet het bevoegd gezag Wet milieubeheer (meestal de provincie) toe en de VROM-Inspectie voor zover het een EVOA-transport betreft.
De VROM-Inspectie voert controles uit in het kader van het Besluit Zwavelgehalte brandstoffen en de EG Verordening Overbrenging van Afvalstoffen (EVOA). EVOA-controles op olieachtige afvalstoffen vinden plaats, als de VROM-Inspectie signalen heeft dat een specifiek product een afvalstof zou bevatten of onder de afvalstoffenregelgeving zou vallen. Voor uitgebreidere informatie verwijs ik u naar eerdere brieven van 14 augustus 2009 (Kamerstuk 30 175, nr. 86 en van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784)
Voor de acties van de VROM-Inspectie in 2011 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Welke prioriteit heeft de controle en handhaving vanuit de Rijksoverheid op het inzamelen en verwerken van de restproducten van de petrochemische industrie, sinds het voorval in 2008 bij Norht Refinery? Hoeveel FTE waren er in 2009 mee gemoeid? Hoeveel controles vonden er in dat jaar plaats? Hoeveel sancties werden opgelegd?
De VROM-Inspectie bereidt momenteel met prioriteit een studie naar de product- en afvalketen van bunkerolie voor, die als basis moet gaan dienen voor gericht toezicht op de risicopunten in de keten van bunkerolie. Intussen zet de VROM-Inspectie circa 1 fte in voor toezicht op in- en uitvoer van oliestromen (EVOA) en circa 0,75 fte voor toezicht op scheepsafvalstoffen. Ook de KLPD, de Inspectie Verkeer en Waterstaat en Douane voeren controles (samen met de VROM-Inspectie) uit naar scheepsbrandstoffen.
De vergunning in het kader van de Wet milieubeheer bevat regels voor het accepteren en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen bij afvalverwerkende inrichtingen zoals North Refinery. De Provincie is de bevoegde instantie voor het verlenen en handhaven van deze vergunning.
De provincie Groningen heeft naar aanleiding van het onderstaande justitieel onderzoek een projectgroep geformeerd, waaraan alle betrokken handhavingspartners deelnemen. In de projectgroep worden diverse toezichtacties gecombineerd en aan elkaar gekoppeld. De toezichtacties zijn verdeeld in een ingangscontrole, een verwerkingscontrole en een uitvoercontrole. Bekeken wordt of het bedrijf normen en regels overtreedt. Het project is nog niet afgerond. De provincie is verantwoordelijk voor de eindrapportage.
Naar hetgeen in de uitzending over North Refinery wordt gesteld, vindt een justitieel onderzoek plaats. De politie en de Inlichtingen- en opsporingsdienst van mijn Ministerie voeren samen een strafrechtelijk onderzoek uit. Tot het moment dat het openbaar ministerie feiten in de openbaarheid brengt, kan ik u hierover niet berichten.
De rechtspositie van eigenaren van vakantiehuisjes |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vakantiehuis slecht beschermd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat eigenaren die al tientallen jaren een vakantiehuisje bezitten op een camping beter beschermd moeten worden tegen het «ordinair uitponden» door de grondeigenaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Welke extra compensatie in welke vorm dan ook kunnen deze eigenaren tegemoet zien in voorkomende gevallen?
Welke maatregelen zijn mogelijk om de rechtspositie van deze eigenaren, die gedwongen worden hun plekje op te geven en tegen hoge kosten hun eigendom moeten weghalen, te verbeteren?
Leerlingen die worden gedwongen te stoppen met hun opleiding vanwege een tekort aan leer-werkplekken |
|
Metin Çelik (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opleiding honderden scholieren in gevaar in het Noorden»?1
Ja.
Is het waar dat in het Noorden van het land en in Overijssel ruim 350 mbo-scholieren mogelijk gedwongen met hun opleiding moeten stoppen, omdat zij grote moeite hebben met het vinden van een werk-leerplek bij een bedrijf?
Nee.
Op 5 november jl. bleken in totaal ca. 350 mbo-studenten in het noorden van het land (ca. 100 in Groningen, ca. 100 in Friesland en ca. 50 in Drenthe) en Overijssel (ca. 100) in oktober 2010 nog zoekende te zijn naar een bpv-plaats.
Vervolgens zijn de regionale partijen (kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, mbo-instellingen en gemeenten) samen aan de slag gegaan om voor elk van deze jongeren alsnog een passende bpv-plaats te vinden.
Al snel bleken deze activiteiten positieve resultaten op te leveren.
Zo bleken in de regio Groningen medio november jl. nog maar vijftig van voornoemde mbo-studenten niet te beschikken over een bpv-plaats2. Op 30 november jl. berichtte de regionale projectleider mijn ministerie dat voor nagenoeg alle 100 mbo-studenten een oplossing naar tevredenheid is gevonden, veelal in de vorm van een passende bpv-plaats en in een enkel geval is er gekozen voor een andere opleiding.
Uit de informatie van Colo volgt dat de inzet die de andere betrokken arbeidsmarktregio’s hebben geleverd ter bestrijding van de problematiek, een vergelijkbaar resultaat heeft opgeleverd.
Door de sterk verbeterde regionale samenwerking en een intensievere inzet van voornoemde partijen zijn knelpunten rondom het aanbod aan bpv-plaatsen sneller dan voorheen in beeld en worden deze knelpunten vervolgens sneller opgelost.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze leerlingen overstappen naar een werk-leertraject waarbij ze vier dagen in de week naar school gaan en één dag in de week werken, omdat veel van deze leerlingen daarbij helemaal niet gebaat zijn ?
Indien het niet mogelijk blijkt een toereikend aanbod aan bpv-plaatsen voor een bepaalde opleiding te realiseren, zal voor sommige studenten de overstap naar de bol-opleiding als enige mogelijkheid resteren om toch de opleiding af te ronden. De desbetreffende student kiest er dan bewust voor om de opleiding van voorkeur te vervolgen in de bol-variant, om zo in de toekomst toch het beroep van voorkeur te kunnen gaan uitoefenen.
Dat laat onverlet dat er alles aan moet worden gedaan om te voorkomen dat jongeren die beter gedijen in een bbl-opleiding, noodgedwongen kiezen voor deze overstap. Uit de berichten die mij bereiken vanuit Colo, de MBO Raad en de regionale projectleiders jeugdwerkloosheid heb ik er alle vertrouwen in dat alle betrokken sectorale, regionale partijen zich daartoe maximaal inspannen.
Is het waar dat deze groep leerlingen bij gebrek aan een leerbaan nu hooguit twee dagen in de week naar school gaan en de rest van de week thuis zitten?
Voor bbl-studenten die langere tijd niet beschikken over een bpv-plaats spannen de desbetreffende mbo-instellingen zich in om doordeweeks toch voldoende structuur te bieden aan deze jongeren. Zo spreiden mbo-instellingen de onderwijsuren voor deze opleidingen over meerdere ochtenden in de week, opdat jongeren niet dagenlang achter elkaar doelloos thuiszitten. Ingeval het leerplichtige bbl-studenten betreft, zetten mbo-instellingen extra in op een verhoging van het aantal onderwijsuren op de instelling zelf.
Kunt u aangeven in welke sectoren in het noorden van het land de problemen om een leerbaan te vinden het grootst zijn?
Volgens de kenniscentra is het wat betreft de noordelijke provincies vooral in de sectoren bouw, techniek en transport & logistiek lastiger voor mbo-studenten om in crisistijd aan een leerbaan te komen.
Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen, zodat deze mbo-scholieren verder kunnen met hun opleiding en kunnen gaan werken aan hun toekomst?
Ingeval voor een bepaalde opleiding niet voldoende bpv-plaatsen beschikbaar zijn, spannen mbo-instellingen zich samen met kenniscentra en gemeenten intensief in om alsnog alle studenten aan een bpv-plaats te helpen.
In eerste instantie wordt samen met de student gezocht naar een op de huidige opleiding toegesneden bpv-plaats, onder andere door de werving van extra bpv-plaatsen. Voor die studenten voor wie dat geen soelaas biedt, wordt een bpv-plaats van een aanverwante opleiding aangeboden waarmee de huidige opleiding kan worden afgerond. In zich daarvoor lenende gevallen wordt een bpv-plaats formatief opgevuld door twee studenten in plaats van één.
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt mijns inziens dat de huidige aanpak van tekorten aan bpv-plaatsen – het Stage- en Leerbanenoffensief van de kenniscentra en de regionale aanpak – effectief is. Dit komt mede doordat de branches crisismaatregelen hebben genomen, met inzet van middelen uit de O&O-fondsen, waarmee veel stageplaatsen en leerbanen voor mbo-studenten in crisistijd zijn behouden.
Zijn er in andere delen van het land soortgelijke problemen en kunt u aangeven in welke gebieden en in welke sectoren?
Uit de Colo Barometer volgt juist dat het aanbod en de vraag naar bpv-plaatsen steeds beter in verhouding tot elkaar komen te staan. Naar verwachting van de kenniscentra is juist het zwaartepunt van de crisis voor de bpv-markt voorbij.
Volgens de Colo Barometer van oktober jl. bezetten mbo-studenten op dit moment 343 983 bpv-plaatsen, tegenover slechts 309 225 bpv-plaatsen vorig jaar. Het aantal erkende leerbedrijven is op dit moment gestegen naar 214 300 leerbedrijven (een stijging van ca. 10% sinds aanvang van de economische crisis). Tevens laat voornoemde Colo Barometer zien dat het aantal opleidingen waarin zich knelpunten m.b.t. het aanbod aan bpv-plaatsen voordoen, wederom is gedaald ten opzichte van de voorgaande Colo Barometer.
Ingeval er desondanks nog substantiële knelpunten optreden rondom het aanbod aan bpv-plaatsen, worden deze effectief bestreden.
Het in rekening brengen van kosten door zorginstellingen voor diensten die onder de Algemene Wet Boijzondere Ziektekosten (AWBZ) vallen |
|
Sabine Uitslag (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg brengt gratis dienst in rekening»1 waarin de resultaten worden vermeld van een onderzoek van patiëntenvereniging Klaverblad onder eenentwintig Zeeuwse zorginstellingen?
Ik heb kennisgenomen van dit artikel. Een van mijn medewerkers was aanwezig bij de bijeenkomst waar het onderzoek van Klaverblad Zeeland «Van recht tot betalen» is gepresenteerd.
Wat vindt u van het feit dat een zorginstelling 39 euro in rekening brengt voor een extra douchebeurt?
Het rapport van Klaverblad gaat in op aanvullende eigen betalingen in Zeeuwse intramurale instellingen. De uitkomst volgens Klaverblad is dat er geen sprake is van forse of grootschalige onrechtmatigheden onder de Zeeuwse instellingen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Over verzorging constateert Klaverblad dat er één instelling is die laat bijbetalen voor een extra zorgbeurt die niet binnen het ZZP te plannen is. Voor een extra zorgbeurt wordt € 39,- per uur gerekend. Klaverblad constateert nadrukkelijk dat dit een uiterste is en dat onduidelijk is hoe de betreffende instelling helder maakt dat een extra douchebeurt niet binnen het ZZP te plannen is.
Aan het aanbieden van aanvullende pakketten zijn voorwaarden verbonden, die mijn voorganger met cliëntenorganisaties, branches en zbo’s heeft besproken. Deze voorwaarden zijn uiteengezet in een brief aan uw kamer van 5 juli 2010 (kamerstuk 30 597, nr. 149).
Bent u ervan op de hoogte dat in het onderzoek melding wordt gemaakt dat voor sommige diensten en hulpmiddelen, bijvoorbeeld een hoog-laagbed, door de zorginstelling kosten in rekening worden gebracht bij de cliënt die onder de AWBZ vallen en derhalve gratis aangeboden dienen te worden? Deelt u de mening dat dit niet mag voorkomen en hoe denkt u deze misstanden aan te pakken?
Ik ben hiervan op de hoogte. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor zaken die onder het verzekerd pakket vallen. Het vragen van bijbetalingen voor diensten die tot de verzekerde zorg behoren is niet geoorloofd. Ik wil waken voor het beeld dat alle instellingen in Zeeland ongeoorloofde bijbetalingen vragen voor zorg die onder het verzekerde pakket valt.
Het onderzoek laat zien dat er in Zeeland geen sprake is van forse of grootschalige onrechtmatigheden. In een brief aan uw Kamer van 26 augustus 2010 (30597, nr 156), is ingegaan op de wijze waarop verschillende partijen optreden tegen onterechte betalingen. Ik zal u begin volgend jaar informeren over de stand van zaken.
Is het voldoende duidelijk welke zorg precies tot de reguliere zorg behoort en wat de extra's zijn? Zo ja, deelt u de mening dat de zorginstelling helder moet aangeven dat zij alleen kosten in rekening brengen voor extra zorg en ook welke vormen van extra zorg zij levert? Worden de cliëntenraden wel altijd voldoende in staat gesteld om een goede beoordeling te geven van de extra kosten die bij de cliënten in rekening worden gebracht voor extra diensten?
In het Besluit zorgaanspraken zijn de aanspraken van een cliënt geregeld en in de Kwaliteitswet staat dat zorgaanbieders «verantwoorde zorg» moeten bieden. Verantwoorde zorg is volgens artikel 2 van de Kwaliteitswet «zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt.» Met cliënten worden zorgafspraken gemaakt, afgestemd op de daadwerkelijke zorgbehoefte van de cliënt en vastgelegd in het zorgplan. Ik vind het van belang dat aanbieders transparant zijn in hun aanbod van aanvullende diensten. De cliënt moet weten waar hij voor betaalt. Het LOC heeft in het najaar aan alle cliëntenraden in Nederland een handreiking verstrekt hoe zij het gesprek kunnen voeren met aanbieders. Het is essentieel dat er een gesprek tussen aanbieder en cliëntenraad plaatsvindt over aanvullende diensten. Ik verneem dat dit gesprek steeds meer op gang komt, een goed voorbeeld hiervan is de provincie Zeeland.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf 1 januari 2011 alle zorginstellingen op hun website dienen te vermelden welke bedragen zij voor diensten in rekening brengen? In hoeverre is bij de presentatie van diensten en prijzen voldoende transparantie en eenduidigheid gegarandeerd, zodat deze voor de cliënt goed met elkaar vergelijkbaar zijn?
Ik ben ervan op de hoogte dat met ingang van 1 januari 2010 de algemene leveringsvoorwaarden van de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VV&T)
inwerking treden. In de algemene leveringsvoorwaarden is opgenomen dat cliënten bij de intake schriftelijke informatie ontvangen van de aanbieder over de zorg en/of diensten die de cliënt al dan niet zelf moet betalen.
De zorgovereenkomst moet een beschrijving bevatten van de overeengekomen aanvullende zorg die voor rekening van de cliënt komt en een specificatie van de kosten.
Daarnaast is in de algemene leveringsvoorwaarden opgenomen dat de zorgaanbieder ervoor zorgt dat hij die informatie beschikbaar heeft die het voor de cliënt mogelijk maakt een goede vergelijking te maken met andere zorg-aanbieders, teneinde een weloverwogen keuze te kunnen maken. In de toelichting bij de voorwaarden staat vermeld dat de zorgaanbieder hieraan voldoet als hij op kiesbeter.nl zijn gegevens heeft vermeld. Er is geen verplichting voor aanbieders om op kiesbeter de tarieven van aanvullende diensten en producten te plaatsen.
Berichten dat de zorg voor autisten ver onder de maat is |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten?1
Ja, ik ben op de hoogte van de zorgen die de Nederlandse Vereniging voor Autisme heeft over de slechte zorg voor autisten.
Is het waar dat de problemen van autistische patiënten verergeren door gebrekkige kennis van hulpverleners?
Hoe kan het zijn dat, ondanks alle aandacht voor isoleren- en separeren, het nog steeds gangbaar blijkt te zijn dat cliënten te vaak en onnodig in een isoleercel worden opgesloten?
In het artikel staat dat in de afgelopen vijf jaar ruim 150 autisten langer dan een jaar in separatie zijn gezet. Dit aantal is onjuist.
In april 2009 kwam een getal van 150 zeer langdurige separaties in een TV uitzending van NOVA. Het ging toen om het aantal afzonderingen en separaties in de jaren 2004 t/m 2008 in de gehele GGZ. Mijn voorganger heeft hierover een brief gestuurd aan de Tweede Kamer (25 424, nr. 78).
Waar het gaat om het terugdringen van dwangtoepassingen is in het veld de afgelopen jaren duidelijk een cultuurverandering ingezet. Het toepassen van dwangmaatregelen en met name separaties is geen toepassing (meer) die standaard in het arsenaal van de GGZ thuis hoort. De aandacht om dwangmaatregelen en met name separaties te voorkomen, is toegenomen. Het aantal separaties laat, mede als gevolg van het dwang- en drangproject van GGZ Nederland, een daling zien. Dit blijkt ook uit het Rapport «Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht» van de Stichting IVA beleidsonderzoek en Advies, van juli 2010. VWS zal in samenwerking met veldpartijen verder inzetten op het toewerken naar een kwalitatief verantwoorde dwang en drang in de GGZ.
Is het waar dat autisten veelal belanden op afdelingen voor chronisch zieken, terwijl dat niet nodig is?
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schrijnende situatie voor autisten?
Ik heb het Leo Kannerhuis bereid gevonden om in samenwerking met meerdere instellingen in Nederland meer voorzieningen op te zetten voor kinderen met autisme waardoor kennis over aanpak en behandeling en zorg en of behandeling regionaal beschikbaar komt. Er treedt hierdoor verbreding van kennis op bij de deelnemende instellingen die zich bewust zijn van het feit dat middels een dergelijke samenwerking de cliënt een bij autisme passend antwoord kan krijgen op de zorgvraag.
Kunt u garanderen dat de kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is? Zo nee, waarom niet?
Nee ik kan niet garanderen dat kennis over autisme bij hulpverleners binnen zes maanden op het gewenste niveau is omdat de inhoud van zorgverlening aan het veld is en omdat het om specialistische zorg gaat. Het gaat hierbij over feitelijke kennis over autisme en behandelmethodieken. Naast leren is vooral de praktijkervaring essentieel. Dit vraagt tijd.
Bij de beantwoording van vraag 5 heb ik al aangegeven hoe kennisontwikkeling wordt aangepakt. Het Leo Kannerhuis zal over een langere periode de ontwikkeling van kennis op dit terrein blijven volgen.
Toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op reclame uitingen |
|
Farshad Bashir , Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de advertenties van De Gouden Eeuw1 en Vlootmanschap Flinter Atlantis2, waarin zij hun beleggingsproducten aan de man brengen? Zijn deze ook bij de AFM (Autoriteit Financiële Markten) bekend?3
Ja.
Wat doet de AFM wanneer zij een advertentie tegenkomt waarin een minimaal vast rendement van 10,5% wordt beloofd? Doet de AFM niets met zo’n advertentie wanneer er bij staat dat deelname alleen mogelijk is vanaf € 50 000,–?
De AFM houdt toezicht op informatieverstrekking over financiële producten. Zij doet dat onder andere door continu reclame-uitingen te monitoren. Daarbij komen signalen over mogelijke onjuistheden naar voren. De AFM stelt vervolgens vast welke signalen prioriteit hebben en nader onderzoek verdienen. Wanneer daaruit blijkt dat de betreffende uiting aangepast moet worden gaat de AFM over tot handhavende maatregelen. Dit kan zijn een informele maatregel in de vorm van een normoverdragend gesprek of brief, dan wel een formele maatregel zoals een aanwijzing of een last onder dwangsom. Wanneer de AFM signalen heeft van advertenties met hoge, niet marktconforme, rendementen wordt onderzocht of hier sprake is van een realistisch rendement en op welke wijze dit rendement onderbouwd wordt. Het blijkt vaak te gaan om aanbiedingen die niet onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) vallen, omdat de minimale inleg boven de 50 000 euro is.
De AFM kan bij reclame-uitingen voor beleggingen met participaties boven de 50 000 euro tot op heden alleen optreden met behulp van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De AFM is voor de Whc toezichthouder met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken voor zover het de financiële sector betreft. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er essentiële informatie wordt weggelaten. Indien er sprake blijkt te zijn van een overtreding van de Whc, biedt dit de AFM mogelijkheden om nadere eisen te stellen aan informatie die gegeven moet worden over bijvoorbeeld welke activiteiten het bedrijf waarin belegd wordt gaat ontplooien, en op welke wijze het rendement tot stand komt. Uiteraard kan hier niet ingegaan worden op individuele toezichtcasussen.
Bij beleggingen die wel onder het Wft-toezicht vallen kan bijvoorbeeld een risico-indicator verplicht zijn. Ook kunnen er nadere eisen gesteld worden aan advertenties met betrekking tot de informatie over de opbouw van het rendement. Een voorbeeld hiervan is dat een aanbieder van beleggingen spreekt over een vast rendement terwijl dit rendement afhankelijk is van de toekomstige bedrijfsresultaten. De Wft bevat o.a. de eis dat alle relevante kenmerken van een product worden vermeld. Deze kenmerken dienen correct, duidelijk en niet misleidend te worden weergegeven. Dit is niet opgenomen in de Whc.
Bent u bereid om de vrijstelling voor de vergunning voor het aanbieden van beleggingsobjecten, te schrappen dan wel het drempelbedrag van deze vrijstelling fors te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Het drempelbedrag voor het vergunningsvrij aanbieden van beleggingsobjecten is 50 000 euro. Deze grens vindt zijn oorsprong in de Prospectusrichtlijn, boven deze grens is het aanbieden van effecten niet onderworpen aan de prospectusplicht. Nationaal is, ten behoeve van een gelijk speelveld, er voor gekozen om deze grens door te trekken naar deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten. In het verleden werd verondersteld dat een belegger boven deze grens kon worden geacht professioneel te zijn. In de praktijk is bij verschillende malafide beleggingsproducten gebleken dat ook consumenten actief zijn in dit vrijgestelde gebied, en dat de grens dus te kort schoot.
Om deze reden heb ik in Brussel tijdens de herziening van de Prospectusrichtlijn gepleit voor een minimale verdubbeling van de 50 000 euro grens. Deze verdubbeling heeft Nederland weten te realiseren. Mijn verwachting is dat de gewijzigde Prospectusrichtlijn, met de nieuwe 100 000 euro grens, nog voor het einde van dit jaar zal worden gepubliceerd. Anticiperend op deze verhoging is er bij achtste Nota van Wijziging bij de Wijzigingswet Financiële Markten 2010 voor gekozen om deze verdubbeling nu al op te nemen, tevens voor beleggingsobjecten en beleggingsinstellingen. Mijn uitgangspunt hierbij is dat de verdubbeling voor 1 januari 2012 in werking kan zijn getreden.
Hiernaast is onlangs de vrijstellingsvermelding (ook wel bekend als het wildwestbordje) behandeld door uw Kamer, als onderdeel van de Wijzigingswet Financiële Markten 2010. Dit voorstel regelt twee zaken. Ten eerste is het een uitbreiding van de al bestaande vermelding naar alle van de prospectusplicht vrijgestelde aanbiedingen van effecten. Ten tweede geeft het wetsvoorstel de mogelijkheid aan de AFM om regels op te stellen over de exacte vorm en inhoud van de vermelding. De vrijstellingsvermelding zal bestaan uit een geschreven tekst en een visueel element. In de geschreven tekst staat een algemeen waarschuwend element en een weergave van de elementen waaruit de vrijstelling bestaat. Het achterliggende doel van de vrijstellingsvermelding is consumentenbescherming.
Wat vindt de AFM van de volgende uitspraken in een advertentie voor een beleggingsproduct: «Deze regeling zorgt ervoor dat u bij een inleg van € 15 000 binnen twee jaar € 18 267 gegarandeerd terug ontvangt van de Nederlandse fiscus» en «fiscale teruggave bedraagt met 121,8 procent aanmerkelijk meer dan uw investering.»? Vindt zij dergelijke uitspraken gepast?
Allereerst is het belangrijk vast te stellen dat er sprake is van een grote verscheidenheid aan reclame-uitingen. De AFM heeft mij aangegeven dat in zijn algemeenheid dergelijke mededelingen ook de overige essentiële kenmerken dienen te bevatten, zoals de risico’s en de bedragen die op een later tijdstip door de belegger met de belastingdienst moeten worden afgerekend.
De uitspraak die in de vraag wordt genoemd verwijst naar de fiscale behandeling van een investering in de bouw van een schip waarop de regeling tijdelijke willekeurige afschrijving (TWA) van toepassing is. Voor de volledigheid verwijs ik voor de inhoud van de TWA naar de beantwoording van de Kamervragen van Kamerlid Bashir (SP) van 4 december 2009.4 Zie ook meer recent de brief van de staatsecretaris van Financiën van 12 november jl. over dit onderwerp.5
Deelt u de mening dat de in deze advertentie genoemde constructie veel risico met zich meebrengt vanwege het gebruik van een hefboom, die in combinatie met de willekeurige afschrijving ervoor zorgt dat er in de eerste jaren een grote fiscale aftrekpost ontstaat? Moet dit risico niet expliciet worden benoemd in de advertentie?
Een belegging in schepen brengt specifieke risico’s met zich mee. Naast de gebruikelijke risico’s van beleggen dienen beleggers zich ook goed te laten informeren over risico’s die zij bijvoorbeeld lopen tijdens de bouw van het schip maar ook over de fiscale gevolgen van een investering in een scheepvaart C.V. De hefboom ontstaat doordat de belegger ook belastingaftrek geniet over het gedeelte van de het schip dat niet met zijn eigen inleg is gefinancierd. In het prospectus van een dergelijk product wordt de werking van de TWA beschreven en hieruit is af te leiden dat er sprake is van financiering van de bouw van het schip door middel van een banklening in combinatie met inleg door beleggers. De belegger geniet belastingaftrek over beide delen. De risico’s die hier aan verbonden zijn, zoals het feit dat de ingebouwde hefboom kan leiden tot een verhoogd risico op het niet terugontvangen van de ingelegde gelden, dienen opgenomen te worden in de informatieverstrekking over dit product, waaronder advertenties.
Vormen reclame-uitingen als deze voor u een aanleiding om de reclameregels aan te scherpen, dan wel het toezicht daarop te intensiveren?
Zoals aangegeven is het monitoren van reclame-uitingen een belangrijk onderdeel van het toezicht door de AFM. Tegen reclame-uitingen wordt door de AFM ook opgetreden wanneer daar aanleiding voor is. Gezien de geheimhoudingsplicht van de toezichthouder beschik ik niet over informatie in deze specifieke casus om hier een uitspraak over te doen. In het jaarverslag van de AFM wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de AFM het reclametoezicht invult.
Een subsidieaanvraag van ABN Amro bij het Europees Globaliseringsfonds (EGF) |
|
Harry van Bommel |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met een subsidieaanvraag van ABN Amro bij het Europees Globaliseringsfonds (EGF) om de gevolgen van de financiële- en economische crisis op te vangen?1
Ja.
Is het waar dat Nederland, indien het verzoek wordt gehonoreerd, € 2,8 miljoen als co-financierder dient bij te dragen?
Nee, dat is niet juist.
ABN AMRO heeft via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid EGF subsidie aangevraagd voor het van werk naar werk begeleiden van 1 350 werknemers. Het EGF subsidieert 65% van de gemaakte kosten. De overige kosten moeten door de lidstaat zelf worden betaald (cofinanciering). In Nederland hebben we in een regeling en bijbehorend convenant vastgelegd dat het bedrijf (of de bedrijfstak) dat een aanvraag wenst in te dienen zelf voor deze zogeheten cofinanciering dient zorg te dragen. De EGF aanvraag heeft betrekking op een project met een omvang van 7 953 000 euro aan kosten. De Europese Commissie draagt met de EGF subsidie 5 169 450 euro bij aan deze kosten. De overige 2 783 550 euro aan kosten worden betaald door ABN AMRO, en kan niet worden gezien als kapitaalsteun van de Nederlandse Staat aan ABN AMRO.
Deelt u de mening dat ABN Amro als bedrijf met de Rijksoverheid als enige aandeelhouder een voorbeeldfunctie dient te hebben en daarom zeer terughoudend dient te zijn bij het aanvragen van subsidies? Zo nee, waarom niet?
Er zijn Europese subsidiemiddelen vanuit het EGF beschikbaar. Hiertoe heeft mijn voorganger op 15 juli 2009 een regeling gepubliceerd tot openstelling van de mogelijkheid projectvoorstellen in te dienen in het kader van het EGF. Elk bedrijf (of elke bedrijfstak) dat een EGF subsidieverzoek tot ondersteuning bij het van werk naar werk begeleiden van ontslagen werknemers wil indienen en voldoet aan de EGF voorwaarden wordt serieus in behandeling genomen. ABN AMRO voldoet aan de strenge voorwaarden voor toekenning van EGF subsidie. ABN AMRO is een zelfstandig en commercieel bedrijf. Het feit dat de aandelen worden gehouden door de Staat doet daar niets aan af, en het staat ABN AMRO vrij om subsidie aan te vragen. De Staat is zakelijk aandeelhouder, en bemoeit zich niet met de operationele kant van de bank. Daarom is besloten de EGF aanvraag van ABN AMRO in te dienen bij de Europese Commissie.
Is het waar dat ABN AMRO de subsidie heeft aangevraagd voor werknemers die overbodig zijn geworden als gevolg van de integratie van de Nederlandse activiteiten van het voormalige Fortis in het bedrijf? Zo ja, deelt u de mening dat deze integratie vooral is terug te leiden tot de overname van ABN AMRO door onder andere Fortis in 2007 en niet tot de financiële- en economische crisis? Zo nee, waarom niet? Als dat zo is, deelt u de mening dat daarom het verzoek dient te worden afgewezen?
Het EGF is bedoeld voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte veranderingen in de wereldhandelspatronen of van de wereldwijde financiële en economische crisis. Als gevolg van de financiële en economische crisis werd ABN AMRO enerzijds geconfronteerd met een enorme daling in de verkoop van hypotheken en de handel in aandelen en anderzijds met een toename in kredietrisico (cliënten die niet in staat waren om hun leningen terug te betalen). Toen bleek dat deze financieel-economische situatie niet binnen afzienbare termijn zou verbeteren, werd duidelijk dat ABN AMRO dit niet meer alleen kon opvangen met maatregelen zoals bezuinigingen op extern ingehuurd personeel, het niet verlengen van tijdelijke contracten, bezuinigen op huisvestingskosten en scherpe heronderhandelingen met toeleveranciers. De aanvraag voor financiële ondersteuning van het van werk naar werk begeleiden van 1 350 ontslagen werknemers past in de doelstelling van het EGF. Daarom heb ik besloten de EGF aanvraag van ABN AMRO in te dienen bij de Europese Commissie.
In verschillende brieven aan uw Kamer onder dossier nummer 31 371 is de reden voor ingrijpen door de Nederlandse Staat in het Fortis concern toegelicht. De reden voor ingrijpen was onverkort de kredietcrisis. De kredietcrisis had – door een toenemende onrust en onvoorspelbare liquiditeitsbewegingen – een stadium bereikt waarin zelfs sterke solvabele financiële instellingen in een kwetsbare positie dreigden te komen. Ingrijpen van de Staat had tot doel stabiliteit te waarborgen bij onder andere ABN AMRO, waar Fortis, door middel van haar 34% middellijke deelneming in het consortiumvehikel RFS Holdings, aandeelhouder in was. Op 21 november 2008 heeft het kabinet de strategische richting geformuleerd voor de delen van het Fortis-concern die de Staat eerder had verworven, de strategische richting hield een integratie van Fortis Bank Nederland en de verworven ABN AMRO delen in.
Was u als aandeelhouder van het bedrijf op de hoogte dat deze aanvraag zou worden ingediend? Zo ja, wat zijn voor u de afwegingen geweest bij het besluit om de Kamer hierover niet in te lichten? Heeft u op enig moment geprobeerd om het bedrijf af te laten zien van deze aanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u enige reden waarom ABN Amro, dat operationeel winst maakt, niet in staat is om zelf de kosten van de reorganisatie op te brengen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid om binnen de Europese Unie te pleiten voor aanpassing van de subsidievoorwaarden zodat winstgevende bedrijven worden uitgesloten van deze subsidies?
Bedrijven of sectoren kunnen in Nederland alleen een aanvraag indienen via de Minister van SZW. Die is dan ook automatisch op de hoogte, omdat hij de aanvraag zelf indient bij Brussel. We zijn niet specifiek in de rol van aandeelhouder op de hoogte gesteld, maar in de rol van subsidieaanvrager.
Op 5 oktober 2010 heeft Nederland een EGF aanvraag voor ABN AMRO ingediend. Ieder bedrijf of bedrijfstak dat voldoet aan de voorwaarden heeft de mogelijkheid via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een EGF aanvraag bij de Europese Commissie in te dienen. In de monitor arbeidsmarkt rapporteer ik u over de door Nederland bij de Europese Commissie ingediende EGF aanvragen. De eerstvolgende monitor arbeidsmarkt staat gepland voor december 2010. Zoals in vraag 3 aangegeven voldoet ABN AMRO aan de strenge voorwaarden voor toekenning van EGF subsidie. Er is dan ook geen reden geweest om de aanvraag niet in te dienen.
Het gebruik van civiele dienstauto's bij Defensie |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
Bent u bekend met het antwoord op de feitelijke vraag van het lid Hernandez (PVV) over de verstrekking van een actueel overzicht van het aantal en de verschillende typen dienstauto’s bij Defensie1 en het bericht «Defensie kort niet op luxe?»2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Defensie in deze zware tijden van bezuinigingen in totaal 5 924 civiele dienstauto’s ter beschikking heeft, waaronder 37 auto’s met chauffeur om generaals en directeuren rond te rijden, en 18 hoge militairen en topambtenaren structureel een eigen auto met chauffeur hebben?
Zoals ik tijdens het Wetgevingsoverleg Personeel op 22 november jl. heb uiteengezet, is het aantal dienstauto’s en de toewijzing daarvan onderwerp van studie tijdens de ombuigingsoperatie die ik heb aangekondigd in mijn brief van 18 november 2010 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 16).
Kunt u uitgebreid beargumenteren waarom hoge militairen recht hebben op deze luxe voorzieningen, terwijl er bij alle operationele eenheden een gebrek is aan munitie en reserveonderdelen, en aan nieuwe soldaten van bijvoorbeeld de Landmacht in bepaalde gevallen niet eens schoenen kunnen worden geleverd bij opkomst?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht sturen waarbij uiteen wordt gezet hoeveel van het totale wagenpark van bijna 6 000 civiele dienstauto’s in eigendom is van het ministerie en hoeveel er worden geleaset? Kunt u daarbij in een specificatie alle bijbehorende kosten van de koop en de lease vermelden? Zo nee, waarom niet?
Het gehele bestand van 5 924 civiele dienstauto’s is eigendom van Defensie. Het beheer van de auto’s is in handen van een leasemaatschappij. Dit zogenoemde externe wagenparkbeheer is bij de rijksoverheid gebruikelijk. De contracten met de leasemaatschappij zijn commercieel vertrouwelijk en daarom zal ik op korte termijn een kostenoverzicht aanbieden in een aparte commercieel vertrouwelijke brief. In dit overzicht zijn ook de kosten van onderhoud, beheer en brandstof opgenomen. De parkeerkosten worden verwerkt in de dienstreisdeclaratie en zijn niet afzonderlijk te specificeren.
De tabel bevat een overzicht van de personeelskosten, de bekeuringen en de schade in 2009. In beginsel worden schade en bekeuringen verhaald op de veroorzakers. De Staat is op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen niet verplicht zijn voertuigen te verzekeren.
€ 3 590 000
€ 516 711
€ 1 715 903
Kunt u aangeven hoeveel kosten er zijn gemoeid met de volgende aspecten van de civiele dienstauto’s: onderhoud, beheer, personele kosten, bekeuringen, schade, brandstof, parkeren, vervangend vervoer en verzekeringen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er verder nog kosten met betrekking tot de civiele dienstauto’s bij Defensie? Zo ja, welke?
Neen, er zijn geen verdere kosten.
Deelt u de mening dat de Regeling toewijzing en gebruik civiele dienstauto's binnen defensie zeker in tijden van economische crisis en bezuinigingen op de Rijksoverheid drastisch op de schop moet en het gebruik van dienstauto’s tot het minimum dient te worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De notitie van Amnesty International over vreemdelingenbewaring |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International «Vreemdelingendetentie: in strijd met mensenrechten» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die Amnesty International doet in het rapport?
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd.
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring1.
Een uitgebreidere reactie op het rapport van Amnesty International wordt nog aan uw Kamer toegezonden.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het huidige beleid omtrent vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt «vreemdelingenbewaring als ultimum remedium»? Kunt u uiteenzetten hoe zich dat standpunt verhoudt tot het in de praktijk ontbreken van voldoende, door Amnesty International in het rapport ook genoemde, alternatieven voor vreemdelingenbewaring, zoals bijvoorbeeld een meldplicht, onderbrenging op een betrouwbaar adres of elektronisch toezicht? Kunt u toelichten waarom met minder zware alternatieven niet hetzelfde effect zou kunnen worden bereikt?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt en een lichter middel niet (langer) aan de orde is. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Voor wat alternatieven voor vreemdelingenbewaring betreft geldt dat deze wel degelijk bestaan en in voorkomende gevallen ook worden toegepast. Onder het vorige kabinet is een belangrijk alternatief voor bewaring in gebruik genomen, namelijk de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ik pas de maatregel tot vrijheidsbeperking toe in situaties waarin toezicht gewenst is, maar vreemdelingenbewaring naar mijn mening onwenselijk is. Van de VBL wordt op grond van het huidige beleid vooral gebruikgemaakt voor gezinnen met minderjarige kinderen (zowel ex-asiel als uit de illegaliteit) en bij ex-asielzoekers die een vertrekplicht hebben en die direct vanuit de opvang komen. De locatie waar de maatregel wordt opgelegd is niet beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, en heeft dan ook niet het karakter van bewaring.
Gronden om de vreemdelingenbewaring niet of niet langer toe te passen zijn aanwezig indien betrouwbaar te achten particulieren of instanties zich schriftelijk garant stellen voor de onderbrenging van de vreemdeling gedurende de tijd dat nog over diens uitzetting moet worden beslist of vertrek nog niet kan worden geëffectueerd. Een andere grond voor het niet of niet langer toepassen van vreemdelingenbewaring is aanwezig indien de vreemdeling aantoonbaar een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland heeft. Onder omstandigheden kan worden volstaan met een meldplicht op basis van artikel 54 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vreemdeling wordt dan geacht zich te melden met een op de omstandigheden afgestemde frequentie. Dit kan bijvoorbeeld indien de identiteit van de vreemdeling vaststaat en voldoende zekerheid bestaat over de bereidheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten. In dat geval wordt op de verblijfplaats van de vreemdeling geen toezicht uitgeoefend, maar wordt de vreemdeling geacht zich regelmatig te melden.
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, zal worden ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring1.
Onderschrijft u de stelling van Amnesty International in het rapport dat vreemdelingen in Nederland vrijwel standaard in vreemdelingendetentie worden genomen als aan de criteria uit artikel 6 of artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 is voldaan, en dat mogelijke lichtere alternatieven nauwelijks worden toegepast? Kunt u dit toelichten?
Nee, die stelling onderschrijf ik niet.
Lichtere alternatieven, zoals het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een VBL, worden wel degelijk toegepast.
Ik wil ook nadrukkelijk wijzen op de wettelijke regeling van het derde lid van artikel 59 Vw, waarbij afgezien moet worden van bewaring indien de vreemdeling te kennen geeft te willen terugkeren, en hij hiertoe in de gelegenheid is. Deze bepaling wordt vol door de rechter getoetst2. Ik verwijs hierbij naar de vorengenoemde alternatieven voor bewaring. In sommige gevallen, zoals bijvoorbeeld voor uitgeprocedeerde gezinnen, is de mogelijkheid ingericht van het onderbrengen in de vrijheidsbeperkende locatie. Onderkend moet echter worden dat in de regel plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie geen geschikt instrument is voor personen die in de illegaliteit verblijven, en zich dus al aan het toezicht hebben onttrokken. Het in een vrijheidsbeperkende locatie plaatsen van dergelijke vreemdelingen zal naar verwachting in te veel gevallen leiden tot onttrekking aan het toezicht, om nog te kunnen spreken van een reëel, effectief alternatief voor de maatregel van vreemdelingenbewaring. Dat laat onverlet dat het onderzoeken van alternatieven voor de maatregel van vreemdelingenbewaring een voortdurend punt van aandacht is. Het is overigens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de afweging om geen lichter middel toe te passen, terughoudend door de rechter moet worden getoetst. Volledigheidshalve vermeld ik dat ik in afwachting ben van een uitspraak van de Afdeling over de vraag hoe die toetsing na inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn dient plaats te vinden.
Deelt u de mening van Amnesty International dat op grond van mogelijkheden die moeten voortvloeien uit de Vreemdelingenwet 2000 de rechter standaard bij de beoordeling of vreemdelingenbewaring in een individueel geval (nog) aangewezen is, moet beoordelen of lichtere alternatieven voor de vreemdelingenbewaring aanwezig zijn? Zo niet, kunt u uiteenzetten waarom niet? Bent u van oordeel dat dit in de huidige praktijk voldoende gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel vreemdelingen zijn de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk teruggekeerd vanuit vreemdelingenbewaring, nadat die bewaring op dat moment korter dan zes maanden, langer dan zes maanden, langer dan twaalf maanden of langer dan 18 maanden had geduurd?
Over de jaren 2005 en 2006 is de desbetreffende informatie niet beschikbaar. De registratie van deze vertrekcijfers is in het jaar 2007, waarin de Dienst Terugkeer en Vertrek werd opgestart, niet representatief te achten.
Hieronder zijn de gevraagde cijfers weergegeven voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Zij betreffen het aantal vreemdelingen dat vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland is vertrokken.
Bewaringsduur
2008
2009
2010
< 6 mnd
3 800
3 800
4 300
6 mnd –1 jaar
170
180
140
1 jaar –1,5 jaar
10
15
10
> 1,5 jaar
20
5
5