Een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffende adoptie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met zaaknummer 201005885/1/H3? Kent u de zaak die ten grondslag ligt aan deze uitspraak?
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen deze uitspraak en het aangenomen amendement-Wolfsen c.s., waarin voorwaarden worden geschapen om af te kunnen afwijken van de maximumleeftijd, gesteld voor aspirant-adoptiefouders?1 Zo nee waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat in onderhavige uitspraak de casus gelijk is aan een in de toelichting genoemde voorwaarde, te weten dat «... aspirant-adoptiefouders reeds een kind hebben geadopteerd (bv een special-need-kind of een ouder kind) en na een periode van extra aandacht voor dit kind, besluiten nog een (ouder) kind te adopteren. Een leeftijdsbeperking kan in zo’n geval de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen onnodig beperken»? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u besloten geen beginseltoestemming te verlenen, ondanks het feit dat er sprake is van een vergelijkbare casus als door de indieners van het amendement is beoogd?
Deze vragen betreffen een individuele zaak waarover door de rechter al een uitspraak is gedaan. Op dergelijke individuele zaken kan ik daarom niet nader in gaan. Om die reden zal ik de overige vragen in algemene zin beantwoorden.
Wanneer heeft aspirant-adoptiefouder haar eerste verzoek om een beroep te mogen doen op de bijzondere omstandigheden ingediend?
Zoals bij vraag 4 reeds door mij is aangegeven kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. In alle situaties geldt dat een beslissing tot het verlenen van een beginseltoestemming altijd wordt genomen ná advisering door de Raad voor de Kinderbescherming.
Wat is sindsdien gebeurd met dit verzoek? Is dit vergelijkbaar met het afhandelen van de verzoeken van andere aspirant-adoptiefouders?
Ook dit is een vraag over individuele casuïstiek waarop ik niet nader in kan gaan.
Was bij de behandeling van het (eerste) verzoek met een beroep op de bijzondere omstandigheden van deze aspirant-adoptiefouders al duidelijk dat de leeftijd van de aspirant- adoptiefouders een probleem zou kunnen vormen? Zo ja, waarom zijn zij dan toch in het voortraject van onderzoeken (gezinsonderzoek en dergelijke) dat kan leiden tot een beginsel toestemming toegelaten? Zo nee, wanneer werd de leeftijd wel een probleem gevonden? Waarom was op dat moment de leeftijd wel een probleem?
Alle aanvragen die in de laatste maanden van 2008 waren ingediend en waarbij werd voorzien dat aanvragers van boven de 46 jaar een beroep zouden doen op het amendement Wolfsen c.s., werden per 1 januari 2009 in behandeling genomen. Vanaf dat moment was namelijk het gewijzigde artikel 3 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) van kracht. Daarbij ontstond de mogelijkheid voor de Minister van Justitie om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de tot dan toe harde leeftijdsgrens van 46 jaar voor aspirant-adoptiefouders.
Als de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) adviseert om aanvullend onderzoek te houden, zoals in deze casus het geval was, hoe wordt in de regel met dit advies omgegaan? Waarom is in deze casus het advies van de RSJ niet gevolgd?
In het amendement Wolfsen c.s. wordt geen nadere uitleg gegeven aan de inhoud van het begrip bijzondere omstandigheden. Om die reden wordt, ondanks de leeftijd van verzoekers, op grond van een beroep dat zij doen op bijzondere omstandigheden, een aanvraag in behandeling genomen, tenzij evident is dat er van bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Het gezinsonderzoek, dat tijdens de procedure door de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgevoerd, is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands adoptiekind. In het onderzoek wordt vastgesteld welke beschermende en welke risicofactoren voor een adoptiekind in het gezin aanwezig zijn, op welke wijze deze factoren zich tot elkaar verhouden en welke factoren uiteindelijk de doorslag geven om de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie positief of negatief te adviseren over het verzoek om een beginseltoestemming te verlenen. Daarbij worden door zowel de Raad voor de Kinderbescherming als door de Centrale autoriteit interlandelijke adoptie de aangevoerde bijzondere omstandigheden betrokken.
Wie heeft geconstateerd dat het plaatsen van een tweede kind in dit gezin schadelijk zou kunnen zijn voor het kind dat reeds door adoptie in het gezin geplaatst is? Is dit door een onafhankelijk persoon of instantie gebeurd? Zo ja, door wie? Hoe heeft deze persoon of instantie zonder onderzoek deze conclusie kunnen trekken?
Aan de adviezen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) wordt grote waarde toegekend en bij de besluitvorming wordt met deze adviezen rekening gehouden.
Het is aan de professionaliteit van de Raad voor de Kinderbescherming om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan een advies van de RSJ.
Waarom vindt u het irrelevant of aspirant-adoptiefouders al dan niet een ouder kind of een kind met «special needs» willen adopteren, als dit twee van de in het besluit bij de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) opgenomen voorwaarden zijn waarop een bijzondere omstandigheid gebaseerd kan zijn? Deelt u de mening dat het voldoen aan één van de voorwaarde, zoals omschreven in het besluit, noodzakelijk is om überhaupt in aanmerking te komen voor de bijzondere omstandigheden?
Ook wanneer er sprake is van een voornemen tot opneming van een tweede of volgend adoptiekind wordt door de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gedaan. Op basis van het advies dat de Raad voor de Kinderbescherming uit brengt wordt door mij een besluit genomen over het verzoek tot het verlenen van een beginseltoestemming.
Een onderzoek naar verantwoord ondernemen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het VBDO-rapport «Verantwoord beleggen door Nederlandse verzekeraars 2010»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit dit onderzoek blijkt dat kleinere ondernemers nog steeds geen duurzaam beleggingsbeleid voeren? Wat vindt u van deze conclusies? Op welke wijze kan de overheid bijdragen aan een snelle verbetering van dit ondernemersklimaat?
De benchmark van VBDO onder 29 verzekeraars die actief zijn in Nederland maakt inzichtelijk waar de bedrijven in de sector staan t.a.v. maatschappelijk verantwoord beleggen. De benchmark heeft als doel om verzekeraars te prikkelen om een duidelijk verantwoord beleggingsbeleid te ontwikkelen dat voldoet aan de verwachtingen van de verzekerden en dat invulling geeft aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Het kabinet wil dat alle bedrijven zich bewust worden van de maatschappelijke effecten en verantwoordelijkheden die ondernemen met zich meebrengt en de kansen die MVO biedt én dat bedrijven zich ook daadwerkelijk inzetten om MVO in hun kernactiviteiten te integreren2. Omdat de mogelijkheden om invulling te geven aan MVO verschillen per sector en per bedrijf en ook afhangen van de wisselende omstandigheden waarin een bedrijf in de loop van de tijd verkeert, kan MVO niet als een resultaatsverplichting worden voorgeschreven. Op welke wijze die verantwoordelijkheid wordt ingevuld, is in de eerste plaats aan de betreffende ondernemingen zelf om in dialoog met belanghebbenden te bepalen. Het kabinet stimuleert dit met haar beleid voor MVO. Het bevorderen van transparantie en dialoog over MVO is daar een belangrijk onderdeel van. Zo is de Transparantiebenchmark afgelopen jaar uitgebreid van 180 naar circa 500 bedrijven. De helft van de in het VBDO onderzoek betrokken verzekeraars maakt hier inmiddels onderdeel van uit. De resultaten hiervan zullen begin volgend jaar bekend worden.
Wij constateren dat de verzekeringssector op het vlak van MVO reeds stappen heeft ondernomen door in 2002 de gedragscode te ontwikkelen, waar u in uw vragen ook aan refereert. De VBDO gaat via het onderzoek, namens zijn leden, de dialoog aan met de verzekeraars en demonstreert de gestage vooruitgang die de verzekeringssector als geheel heeft geboekt op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen. Er zijn drie verzekeraars meer dan vorig jaar die MVO-beleid hebben toegepast; bovendien rapporteert VBDO dat daarnaast drie kleinere verzekeraars bezig zijn met het ontwikkelen van MVO-beleid. VBDO toont begrip voor het feit dat de formulering, implementatie en rapportage van MVO beleid een lange-termijn proces is. Het rapport formuleert de nodige aanbevelingen en verbeteringssuggesties aan verzekeraars, zowel aan verzekeraars die al een actief beleid hebben als aan verzekeraars die dat tot op heden nog ontberen. Het genoemde rapport concludeert verder dat kleinere verzekeraars minder goed scoren op de door VBDO opgestelde benchmark voor duurzaam beleggingsbeleid dan grotere verzekeraars. Overigens wijst VBDO hierbij op het feit dat sommige onderzochte kleine verzekeraars geen informatie daarover konden of wilden verstrekken, waardoor ze met een nul-score in het onderzoek werden opgenomen.
De aanbeveling van VBDO voor de kleine verzekeraars om samen te werken om een duurzaam beleggingsbeleid te ontwikkelen, eventueel in samenwerking met Verbond van Verzekeraars, lijkt interessant. De VBDO doet de oproep aan de verzekeringssector om verdere stappen te nemen gericht op verduurzaming van de sector. Wij sluiten ons daar bij aan. Het is evenwel aan de bedrijven om hier al dan niet invulling aan te geven. Wij zijn benieuwd naar de vorderingen die het volgende onderzoek in 2011 zal laten zien.
Herinnert u zich dat in 2002 de sector een gedragscode heeft ondertekend waarin staat dat de Verzekeraars zullen streven naar beleggingscriteria die transparant zijn voor verzekerden, aandeelhouders/leden en publiek? In hoeverre, mede tegen de achtergrond van dit onderzoek, beschouwt u deze gedragscode als een succes? Indien dit niet zo is, bent u van plan hier wat aan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om dit onderwerp ook in Europees verband nader op de agenda te zetten?
Verantwoord beleggen en verantwoording door financiële instellingen3 staat al op de agenda van DG Interne Markt van de Europese Commissie (Single Market Act 2010, Groenboek Financiële Instellingen juni 2010) en van het EU Multistakeholderforum voor MVO4.
Een undercoverrapportage over ouderenzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dagboek van een bejaardenbroeder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen die in het artikel naar voren komen?
In dit artikel wordt, als onderdeel van een tweeluik, in enkele pagina’s een aantal schrijnende situaties op rij gezet. Deze situaties deden zich voor in de twee zomermaanden dat de journalist in de verschillende locaties binnen de organisatie werkzaam was. Bij elkaar roept het een alarmerend beeld op bij de lezer. Ik wil niets afdoen aan de impact die de beschreven situaties op de betrokken cliënten en medewerkers hebben, maar hecht er ook aan het beeld enigszins te nuanceren. De negatieve stemming van de medewerkers zoals uit het artikel wordt opgeroepen is zorgelijk. Ik weet vanuit de praktijk dat onrust, agressie en andere gedragsproblemen voort kunnen komen uit het ziektebeeld van dementie in een vergevorderd stadium. De omgeving kan daar een rol in spelen. Een verband zoeken tussen gedrag van een bewoner en de prikkels van de omgeving is vakwerk en vergt professionele aandacht en toewijding. In het contact met Zorggroep Rijnmond heb ik geconstateerd dat het bestuur dit serieus neemt. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft aangegeven naar aanleiding van het tweeluik verbetermaatregelen te zullen treffen. Dit zal ook de tevredenheid van de medewerkers dienen te verbeteren. Ook is op eigen initiatief de Inspectie voor de Gezondheidszorg geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat de ambitie van het kabinet om 12 000 extra verpleegkundigen en verzorgenden aan het werk te krijgen in de zorg, ook daadwerkelijk gehaald wordt?
Uiteraard deel ik het belang van het realiseren van deze ambitie.
Hoe bent u van plan de voortgang van deze kabinetsdoelstelling bij te houden, dit om er zeker van te zijn dat deze doelstelling ook echt gehaald wordt?
Er zijn verschillende opties om invulling te geven aan de kabinetsdoelstelling. Een mix van maatregelen waarbij wordt geïnvesteerd in extra kwaliteit en extra medewerkers ligt hierbij voor de hand. Momenteel worden deze opties verder uitgewerkt en hierbij wordt ook gekeken naar hoe de voortgang van de realisatie van de doelstelling kan worden gemonitord. Zodra besluitvorming heeft plaatsgevonden over de verschillende maatregelen zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u van mening dat de maatregelen die u de komende jaren wilt nemen, zoals bijvoorbeeld het kostendekkend maken van de zorgzwaartepakketten, voldoende zijn om de problemen die in dit artikel naar voren komen effectief aan te pakken? Zo nee, wanneer bent u bereid tot het nemen van extra maatregelen?
Het is in eerste instantie aan de instelling zelf om maatregelen te nemen die er voor zorgen dat bepaalde situaties, zoals genoemd in het artikel, in de toekomst worden voorkomen. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de betreffende instelling hiertoe ook het initiatief genomen. Aanvullend hierop worden er in de langdurige zorg de komende jaren extra investeringen gedaan. Deze investeringen komen ten goede aan extra personeel en kwaliteit van zorgverlening, wat de zorg voor de meest kwetsbare groepen, zoals dementerende ouderen, ten goede komt.
Het onbevoegd optreden als hulpofficier |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het bericht «Agenten politie Twente in de fout»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek, te weten dat 25 van de 100 agenten die als hulpofficier werkzaam zijn, niet over de juiste papieren beschikken, simpelweg onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onbevoegd optreden als hulpofficier vergaande consequenties kan hebben voor lopende strafzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te voorkomen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 12 tot en met 14 van de leden Marcouch, Recourt en Kuiken van uw Kamer (2010Z17052, ingezonden op 18 november 2010).
Ik zal de politie vragen om op basis van regionale best-practices één landelijk protocol op te stellen om situaties zoals in Twente te voorkomen. Hierin zal ook een procesbeschrijving van de certificering worden opgenomen.
Deelt u de mening dat zij die niet bevoegd zijn per direct moeten stoppen met het verrichten van handelingen als hulpofficier van justitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om alle korpsen zo spoedig mogelijk conform te informeren?
Ik deel deze mening. Het is niet noodzakelijk de korpsen hierover nader te informeren aangezien het al praktijk is dat de politie ervoor zorgt dat na constatering van onbevoegd optreden als hulpofficier direct gestopt wordt met het verrichten van deze handelingen.
Bent u bereid de korpsbeheerders en korpschefs (wederom) te verzoeken om de situatie per korps in kaart te brengen en dus te controleren of alle agenten die als hulpofficier werkzaam zijn (en waren als het gaat om lopende strafzaken) over de juiste papieren beschikken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Op dit moment wordt een inventarisatie naar het aantal onbevoegde hulpofficieren per korps uitgevoerd. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek met uw Kamer delen.
Bent u van mening dat disciplinaire maatregelen hier gepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar antwoord vraag 11 van de antwoorden op de vragen van de leden Marcouch, Recourt en Kuiken (2010Z17052) aan de minister van Veiligheid en Justitie over onbevoegde hulpofficieren bij de politie (ingezonden 18 november 2010).
De schietincidenten en het aanzwellend geweld in Amsterdam Zuidoost |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de schietincidenten en het aanzwellend geweld in Amsterdam Zuidoost?1
Ja.
Wat is de oorzaak van het geweld?
Voor zover er informatie is over de achtergronden van de schietincidenten is dit voornamelijk afkomstig uit strafrechterlijk onderzoek. Daaruit ontstaat het beeld dat de directe aanleidingen sterk verschillen. Belangrijke oorzaak is, naast handel in verdovende middelen, het onvermogen ruzie of conflicten op een andere manier dan middels geweld op te lossen. Het is verder bekend dat dader en slachtoffer elkaar in vele gevallen kennen. De politie heeft zicht op de populatie, maar omdat sprake is van grillige patronen in aanleiding is het feitelijk voorkomen van schietpartijen met preventieve maatregelen slechts beperkt mogelijk.
Herinnert u zich dat in 2009 de politie naar aanleiding van 22 schietincidenten, waarbij drie doden vielen, intensiever is gaan patrouilleren en Holendrecht tot veiligheidsrisicogebied werd uitgeroepen? Is dit verscherpt optreden nog steeds van kracht of is dit in de afgelopen tijd weer opgeheven?
Het veiligheidsrisicogebied is naar aanleiding van de incidenten in Amsterdam Zuidoost uitgebreid. Die uitbreiding is nog steeds van kracht. Daarnaast is het preventief fouilleren geïntensiveerd, wordt er intensiever gehandhaafd op het Holendrechtplein (ondermeer samenscholing) en is er meer toezicht, ook particulier, ingezet.
In antwoord op Kamervragen uit 2009 over de Amsterdamse wijk de Bijlmer2 werd aangekondigd dat er een brede persoonsgerichte aanpak zou worden gestart? Vindt dit plaats en wat heeft die opgeleverd?
Voor de maatregelen die genomen zijn en de – voorlopige resultaten – daarvan verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 9 van de leden Marcouch en Recourt (vraagnummer 2010Z17077, ingezonden 18 november 2010).
Wat wordt gedaan om het vuurwapenbezit terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Maakt de korpsbeheerder gebruikt van zijn bevoegdheid om de noodtoestand uit te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het inroepen van de noodtoestand op basis van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is geen bevoegdheid van de korpsbeheerder van het regionale politiekorps. De bevoegdheden van de burgemeester, zoals omschreven in artikel 172 van de Gemeentewet, zijn primair van toepassing bij een concrete of voorziene verstoring van de openbare orde. Deze bestuursdwang is hier niet noodzakelijk gezien hetgeen al extra wordt ingezet en is ook geen effectief middel bij het bestrijden van gefragmenteerd voorkomende schietincidenten.
Kent u de toezegging dat er in het korps Amsterdam-Amstelland eind 2010 65 wijkagenten bij zouden komen en dat extra politie in stadsdeel Zuidoost zou worden ingezet? Is deze doelstelling bereikt?
De korpsbeheerder van de regio Amsterdam-Amstelland bericht mij dat de wijkgebonden politiezorg reeds krachtig is ontwikkeld. Conform de afspraak dienen de 65 functies met voorrang te worden vervuld in de tien wijkteams die vallen binnen de door het vorige kabinet aangewezen WWI-wijken. Eén van deze tien wijkteams is gelegen in Amsterdam Zuidoost. De realisatie van deze afspraak per eind 2011 ligt op schema.
Klopt het dat het nu niet zou gaan om schietincidenten in het wilde weg, maar om incidenten tussen groepen criminelen die elkaar naar het leven staan? Heeft de politie deze groepen in beeld? Kent zij de deelnemers? Wat valt er over deze groepen te zeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Een Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Herinnert u zich de schriftelijke vragen over de Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd?1
Ja.
Waarom is in deze zaak nog steeds geen beslissing is genomen, ondanks uw toezegging voortvarend te zullen handelen?
Betrokkene heeft begin 2010 een asielaanvraag ingediend, waarna een eerste en een nader gehoor hebben plaatsgevonden. In deze zaak heeft vervolgens op 1 en 6 juli 2010 een aanvullend gehoor plaatsgevonden. Op 18 augustus 2010 heb ik van de gemachtigde correcties en aanvullingen ontvangen op dit aanvullend gehoor. Op 22 september 2010 heb ik de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd onderzoek te verrichten naar het asielrelaas. Door de minister van Buitenlandse Zaken is aangegeven dat dit onderzoek naar verwachting op korte termijn kan worden afgerond. Op dit moment ben ik in afwachting van de onderzoeksresultaten.
Wanneer verwacht u een beslissing in deze zaak te kunnen nemen?
Na ontvangst van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken zal ik beoordelen of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Over de termijn waarbinnen ik deze beslissing kan nemen, kan ik geen verwachting uitspreken omdat dit mede afhankelijk is van de inhoud van het ambtsbericht en mogelijke andere (nieuwe) informatie in het dossier. Uiteraard zal ik wel mij inspannen om zo snel mogelijk tot een beslissing te komen.
Onbevoegde hulpofficieren bij de politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Onbevoegde hulpofficieren in Twente»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze en andere incidenten met onbevoegde hulpofficieren het gezag van de politie aantasten?
Ja.
Hebt u een compleet beeld van het aantal onbevoegde hulpofficieren bij alle politiekorpsen? Zo ja, hoeveel hulpofficieren betreft dit en bij welke korpsen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit op korte termijn wel te krijgen en aan de Kamer te verstrekken?
Ik verwijs naar antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert (2010Z17051) ingezonden op 18 november 2010.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eerdere incidenten met onbevoegde hulpofficieren, u per onmiddellijk maatregelen had moeten (laten) nemen om deze praktijk tegen te gaan? Zo ja, is dat dan wel gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op eerdere incidenten is door de politie adequaat gereageerd. Mij hebben geen signalen bereikt dat er naar aanleiding van het bekend worden van onbevoegde hulpofficieren deze materie niet serieus is aangepakt door politie.
Hoe lang zijn er onbevoegde hulpofficieren actief geweest?
Het is noodzakelijk om eerst de uitkomsten van de landelijke inventarisatie door de politie af te wachten voordat op deze vraag antwoord kan worden gegeven (ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert van uw Kamer ingezonden op 18 november 2010 (2010Z17051)).
Kent u de oorzaken van het feit dat er onbevoegde hulpofficieren zijn? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Uit het nog lopende interne onderzoek van Twente is inmiddels duidelijk geworden dat het in het verleden gebruikelijk was dat door de Dienst Personeelszaken en door de Politieacademie brieven naar hulpofficieren werden gestuurd, waarin zij werden geattendeerd op het aflopen van de geldigheid van de certificering. Daarnaast hadden en hebben natuurlijk de hulpofficieren zelf een eigen verantwoordelijkheid voor het bijhouden van de geldigheid van de desbetreffende certificering. Het lijkt er op dat hulpofficieren in toenemende mate zijn gaan rekenen op signalen van de Dienst Personeelszaken en/of de Politieacademie over die geldigheid.
Ook kan in specifieke gevallen de landelijk gehanteerde systematiek voor het behalen van de certificering een rol hebben gespeeld. Zo moet een examen voor het behalen van de benodigde certificering al vijf maanden van tevoren worden aangevraagd en ingepland, vóór het daadwerkelijk aflopen van de geldigheid van certificering. Het risico is aanwezig dat hulpofficieren veelal hebben gekeken naar de datum van afloop van de certificering en (dus) te laat een examendatum hebben aangevraagd. Met als risico dat individuele hulpofficieren niet in een keerslagen voor hun examen en daardoor tijdelijk een periode niet meer gecertificeerd waren.
Daarnaast is in de systematiek van de certificering niet de datum van het behalen van het benodigde examen bepalend, maar de datum waarop het behaalde certificaat wordt verstuurd aan de desbetreffende hulpofficier en die op het certificaat staat vermeld. Dit levert het risico op dat hulpofficieren gedurende een relatief korte periode van enkele weken weliswaar geslaagd zijn maar formeel niet gecertificeerd en dus onbevoegd ambtshandelingen verrichten.
Tenslotte komt uit het lopende onderzoek naar voren dat er mogelijk sprake is geweest van een onvoldoende gevoelde urgentie op het onderwerp; weinigen hebben zich gerealiseerd dat het onbevoegd verrichten van ambtshandelingen, door het ontbreken van een geldige certificering, consequenties kan hebben voor de betreffende strafzaken en/of een disciplinaire maatregel of strafrechtelijke veroordeling kan opleveren van valsheid in geschrifte, mits aantoonbaar is voldaan aan het vereiste opzet- of voorwaardelijke opzetcriterium.
Zoals al eerder is aangegeven, is het interne onderzoek van de politie Twente nog gaande. Daarin wordt ook gekeken naar de mogelijke oorzaken van de ontstane situatie. Deze oorzaken zullen in de aangekondigde procesbeschrijving certificering hulpofficieren worden verwerkt, opdat maatregelen worden getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Aanvullend kan nog worden vermeld dat wellicht ook bij het management in Twente onvoldoende urgentie werd gevoeld op het onderwerp en mogelijke consequenties onvoldoende bekend waren, met als gevolg dat overzichten over certificering niet in de gebruikelijke control-cyclus werden meegenomen en het overzicht daarom op managementniveau ontbrak.
Dit is aangepast.
Hoeveel hulpofficieren zijn er? Is deze capaciteit voldoende? Zo nee, wat zijn de gevolgen van het gebrek aan capaciteit en hoe gaat u bewerkstelligen dat korpsen wel over voldoende capaciteit aan hulpofficieren gaan beschikken?
Ik zal de aantallen hulpofficieren laten meenemen in de inventarisatie die wordt uitgevoerd naar deze problematiek.
Wat is het gevolg voor het politiewerk als er geen hulpofficier aanwezig is? Zijn er verdachten niet aangehouden of heengezonden vanwege gebrek aan hulpofficieren? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Bij de afwezigheid van een hulpofficier op een specifiek bureau wordt dit opgelost binnen de politie-organisatie bijvoorbeeld door middel van een piketregeling of anderszins inschakelen van een hulpofficier van een ander bureau. Er wordt dan voor gezorgd dat er alsnog een hulpofficier aanwezig is.
Hoe kon het dat er een blijkbaar gebrekkige controle is geweest op de geldigheid van certificaten?
Zie antwoord vraag 6.
Doen alle hulpofficieren daadwerkelijk elke drie jaar opnieuw examen om een certificaat te verkrijgen, zoals is voorgeschreven? Zo ja, wie controleert dit? Zo nee, waarom niet?
De hulpofficier certificering vindt alleen plaats wanneer dit vanuit de taak en functie van de betreffende politieman/vrouw noodzakelijk is. Het is hierbij van belang dat er efficiënt en effectief wordt ingezet op de politiecapaciteit en hierop opleiding/certificering aan te passen. Het aantal hulpofficieren dient voldoende te zijn om aan de vraag naar hulpofficieren te voldoen.
De controle voor de certificering ligt op regionaal niveau.
In hoeveel gevallen hebben onbevoegde hulpofficieren hun functie kunnen vervullen door daarbij valsheid in geschrifte te plegen? Hoeveel strafzaken lopen er tegen deze politiefunctionarissen en hoeveel zaken zijn er al afgedaan?
Het College van procureurs-generaal heeft eind november 2010 meegedeeld bekend te zijn met vijf strafrechtelijke onderzoeken tegen hulpofficieren van justitie wegens valsheid in geschrift. In één van deze zaken is de betrokken politieambtenaar door de rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
Zoals geantwoord op vraag 3 is de inventarisatie van het aantal onbevoegde hulpofficieren binnen de Nederlandse politiekorpsen nog niet afgerond. Aan de hand van het referentiekader zal per geval beoordeeld dienen te worden of disciplinair dan wel strafrechtelijk optreden aangewezen is. Het Openbaar Ministerie verwacht daarom dat het aantal strafzaken kan oplopen.
Wat zijn de gevolgen voor al afgedane en lopende strafzaken waarbij onbevoegde hulpofficieren betrokken waren of zijn?
De consequenties voor lopende strafzaken waarin een politiefunctionaris onbevoegd als hulpofficier van justitie is opgetreden, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn onder andere de aard van de onbevoegd verrichte handeling en het mogelijke nadeel dat de verdachte hierdoor heeft ondervonden van belang.
De meest gebruikte bevoegdheden van hulpofficieren van justitie zijn het afgeven van een machtiging tot binnentreden, het in verzekering stellen van verdachten en het afgeven van een bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte. Bij inverzekeringstelling dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij opeenvolgende fasen van de voorlopige hechtenis steeds zelfstandig te worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor het gelasten van voorlopige hechtenis is voldaan. Gebreken van een inverzekeringstelling kunnen geen zelfstandige grond vormen voor afwijzing van een latere vordering tot inbewaringstelling en ook niet voor afwijzing van een vordering tot gevangenhouding (HR 16 februari 2010, LJN BK 8 537, NJ 2010, 123).
Uit recente jurisprudentie blijkt dat vormverzuimen ten aanzien van bovengenoemde meest gebruikte bevoegdheden door de rechter verschillend worden beoordeeld. In twee gevallen van inverzekeringstelling door een onbevoegde hulpofficier is bijvoorbeeld enkel geconstateerd dat sprake is van een vormverzuim zonder daar consequenties aan te verbinden (Gerechtshof Den Bosch 29 april 2010, LJN BM 2 861 en BM 2783). In een geval van een onbevoegd gegeven bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte is vrijspraak wegens bewijsuitsluiting gevolgd (Rechtbank Maastricht 23 juli 2010; niet gepubliceerd). Deze laatste uitspraak is overigens nog niet onherroepelijk; het Openbaar Ministerie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Opsporingsambtenaren hebben de bevoegdheid om processen-verbaal op te maken. Daarvoor is doorgaans niet tevens de functie van hulpofficier vereist. De onbevoegdheid van een opsporingsambtenaar om als hulpofficier van justitie op te treden tast in die gevallen dus in beginsel niet de bevoegdheid aan om een proces-verbaal op te maken. In die gevallen waarin de wet wel vereist dat een proces-verbaal wordt opgemaakt door een hulpofficier van justitie, is sprake van een vormverzuim als het proces-verbaal wordt opgemaakt door een onbevoegde hulpofficier van justitie. Deze eis wordt bijvoorbeeld gesteld ten aanzien van een proces-verbaal van aangifte bij een klachtdelict (artikel 165 Wetboek van Strafvordering (Sv)). Als een dergelijke aangifte is opgenomen door een onbevoegde hulpofficier, kan het opnieuw opnemen van de aangifte dit vormverzuim eenvoudig herstellen.
Daarnaast is van belang dat artikel 344 Sv verschillende bewijswaardes toekent aan verschillende soorten schriftelijke bescheiden. Processen-verbaal opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, kunnen voor de recht er voldoende zijn om het bewijs aan te nemen dat een verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd (artikel 344, eerste lid onder 2 en tweede lid, Sv). Dat betekent kort gezegd dat in die gevallen steunbewijs niet per definitie nodig hoeft te zijn. Daarnaast kan een proces-verbaal dat niet is opgemaakt door een bevoegde hulpofficier van justitie, terwijl de wet dat wel vereist, nog wel als bewijs dienen mits dit gebeurt in combinatie met de inhoud van een ander bewijsmiddel (artikel 344, eerste lid onder 5, Sv).
Ten aanzien van strafzaken die zijn geëindigd in een onherroepelijk vonnis bestaat de mogelijkheid van herziening als wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 457 Sv.
Kunnen de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten als bewijs dienen indien die door een onbevoegde hulpofficier zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het gevolgen voor de overige beslissingen die deze politiefunctionarissen uit hoofde van hun functie van hulpofficier hebben genomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 12.
De plaatsing van bodyscanfoto's op internet |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht dat in de Verenigde Staten foto’s van bodyscans op het internet geplaatst zijn?1
Ja.
Gebruikt Nederland hetzelfde type bodyscanners als de scanner waarvan de gewraakte foto’s op internet zijn beland?
Nee, op Schiphol wordt het type Provision 100 van fabrikant L-3 Communications gebruikt. In het bericht op de website van Gizmodo.com wordt de Security Scan van het type GEN 2, van fabrikant Brijot Imaging Systems, Inc. genoemd.
Is het uitgesloten dat foto’s van de in Nederland toegepaste bodyscanners op welke wijze dan ook gekopieerd of geopenbaard kunnen worden?
Dit is uitgesloten. Zoals mijn voorganger reeds in antwoord op Kamervragen (TK, 2009–2010, nr. 3218, p. 1 en TK, 2009–2010, nr. 1465, p. 3125) aangegeven heeft, genereert de apparatuur die op Schiphol wordt ingezet geen beelden. De computer analyseert ruwe scangegevens en geeft eventueel op het lichaam aangetroffen voorwerpen grafisch op een schematische weergave van een mens weer. Foto’s, kopieën, en openbaring daarvan zijn derhalve niet aan de orde.
Het opslaan en exporteren van ruwe scangegevens is alleen mogelijk met extra randapparatuur die op de security scanners wordt aangesloten en die specifiek geschikt is voor het opslaan en/of versturen van gegevens. Zoals mijn voorganger in antwoorden op Kamervragen (TK, 2009–2010, nr. 3218 en TK, 2009–2010, nr. 1465) heeft aangegeven wordt deze extra randapparatuur in Nederland niet in de operatie op Schiphol gebruikt en wordt dit ook niet wenselijk geacht.
Gewapend geweld in Amsterdam Zuidoost |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Daders schietpartijen zwaarder straffen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen d.d. 7 oktober 2009 over de Amsterdamse wijk de Bijlmer?2 Heeft u kennisgenomen van het laatste nieuws over een schietpartij met dodelijke afloop in Amsterdam Zuidoost?
Ja.
Deelt u de zorg over het aanhouden van het gewapend geweld in Amsterdam Zuidoost en de slachtoffers die daarbij vallen? Wat zijn de ontwikkelingen in de aanpak ten opzichte van uw eerdere antwoorden?
Ik deel de zorg over incidenten en het (wapen)geweld in Amsterdam Zuidoost. De incidenten zijn onacceptabel. De in 2009 gestarte aanpak – zowel repressief als preventief – wordt onverminderd voortgezet, waarbij het terugdringen van wapenbezit een belangrijk onderdeel is. In de Amsterdamse driehoek is gesproken over mogelijke extra maatregelen, zoals de hieronder geschetste intensieve aanpak. Want alles moet in het werk worden gesteld om het bezit van wapens aan te pakken. Uiteraard worden de voortgang en de resultaten van de maatregelen door de lokale driehoek continu in de gaten gehouden.
Wat de aanpak betreft, waarover ook in eerdere antwoorden is3 gesproken: stadsdeel Zuidoost en de centrale stad zijn samen met de politie en het openbaar ministerie een intensieve aanpak gestart die zich richt op zowel de repressie als op preventie. Een intensieve aanpak van de notoire top 50 maakt hiervan onderdeel uit. Deze is vanuit het veiligheidshuis gestart op een door de politie opgestelde lijst. Dit zijn mensen die bij herhaling voor veel criminaliteit en overlast hebben gezorgd op een aantal hotspots in het stadsdeel Zuidoost waaronder het Holendrechtplein.
De eindevaluatie van deze aanpak is begin 2011 gereed. Daarop vooruitlopend kan ik u het volgende melden:
Herkent u het beeld dat er een dadergroep van geweld is, die op een volstrekt gewetenloze manier te werk gaat? Zo ja, hoe vindt u dat de samenleving zich hier met behulp van het strafrecht tegen teweer moet stellen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Uiteraard baart het mij zorgen dat er onder andere in Amsterdam Zuidoost mensen zijn die geweld als enige mogelijkheid zien, dan wel makkelijk een wapen pakken om ruzies te beslechten. Voor wat betreft de genomen maatregelen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en dat op vraag 8 van het lid Çörüz (vraagnummer 2010Z17078, ingezonden 18 november 2010).
Heeft u, naast de uitspraken van de politiecommissaris in Amsterdam Zuidoost, meer signalen dat de strafmaat tegen daders van ernstig geweld een effectieve aanpak belemmert? Bent u bereid hierover op korte termijn met betrokken partijen het gesprek aan te gaan?
Ik herken deze signalen, zie verder het antwoord op vraag 9. Naast een afschrikkende strafmaat is vooral van groot belang dat er sneller en consequenter wordt gestraft. Hiertoe is recentelijk overlegd tussen de driehoek en de president van de rechtbank en zijn afspraken gemaakt over het versnellen van lik-op-stuk.
Kunt u een overzicht geven van de aanhoudingen van verdachten van gewapend geweld en wapenbezit waar de politiecommissaris op doelt, en de veroordelingen waar dit toe geleid heeft?
Van de vuurwapenincidenten uit 2009 is mede door extra recherche-inzet het merendeel van de incidenten, 17 van de 24, opgelost in die zin dat verdachten zijn aangehouden.
In 2010 zijn er 14 schietincidenten geweest met één dodelijk slachtoffer. In deze zaken zijn 18 verdachten aangehouden en er lopen nog onderzoeken.
Aangezien veroordelingen niet worden geregistreerd per stadsdeel kan hiervan geen overzicht worden verstrekt.
Hoe vordert het gebruik van het Vuurwapen Data Systeem en het opbouwen van vuurwapenkennis bij de politiekorpsen?
In het betreffende politiekorps, Amsterdam-Amstelland, is de lokaal aanwezige vuurwapenkennis voor de behandeling van de onderhavige incidenten toereikend. Landelijk vorderde het opbouwen van vuurwapenkennis bij de politie aanvankelijk traag, maar is op dit moment sprake van een inhaalslag. De inhaalslag bestaat er uit dat vorig jaar is besloten om vuurwapenkennis en -expertise onder te brengen in het nieuw in te richten Forensische Service Centrum van de politie. Dit betekent dat medio 2012 in het gehele land die kennis eenduidig en uniform georganiseerd en beschikbaar zal zijn bij alle politiekorpsen. In de voor dit Forensische Service Centrum benodigde kennis wordt verder voorzien door een nieuwe opleiding binnen de Nederlandse Politieacademie. Deze opleiding wordt thans ontwikkeld. Het gebruik van het Vuurwapen Data Systeem behoeft bij de korpsen nog de nodige aandacht Ik zal mij met het korpsbeheerdersberaad verstaan om te bezien op welke wijze dit verder versneld kan worden. Ik kan u alvast melden dat de KMar eind vorig jaar is begonnen met het vullen en gebruiken van het Vuurwapen Data Systeem.
Hoe beoordeelt u de analyse dat het voor handen hebben van wapens de drempel verlaagt om conflicten door middel van geweld op te lossen? Kent u de verhalen dat de schietpartijen in Zuidoost volgden op een conflict waarna men een wapen ging halen?
Ik deel de verwachting dat het bestrijden van vuurwapenbezit een positief effect op het terugdringen van het aantal vuurwapenincidenten. Daarom is, na de incidenten in 2009, het preventief fouilleren in frequentie opgevoerd en flexibeler uitgevoerd naar tijd en plaats. In 2010 zijn er 56 acties gehouden.
In een enkel geval wordt in het strafrechtelijk onderzoek bevestigd dat een vuurwapen (thuis) is opgehaald en vervolgens is gebruikt naar aanleiding van een eerder conflict. Hieruit kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat het als gewoonte bij zich dragen van een vuurwapen op de openbare weg als te risicovol wordt ervaren. Voor zover dat veronderstelde risico het gevolg is van het geïntensiveerde politietoezicht in het algemeen en het preventief fouilleren in het bijzonder zie ik dat als bemoedigend.
Is het waar dat een huiszoeking moeilijk te realiseren is op basis van enkel een verdenking van verboden wapenbezit, zoals informatie die bekend is bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE)? Vindt u ook dat aan deze informatie onder omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend mag worden? Zo ja, hoe wilt u dat bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming een doorzoeking doen. Deze bepaling biedt een ruim bemeten bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming. De strengere eis van een redelijk vermoeden van het bestaan van een strafbaar feit (art 27 Wetboek van Strafvordering) wordt niet gesteld.
De Hoge Raad heeft nog recentelijk (HR 22 december 2009, LJN: BJ8622) en in lijn met eerdere jurisprudentie (HR 25 september 2001, LJN: ZD1858), uitgemaakt dat CIE-informatie voldoende kan zijn om een doorzoeking op grond van artikel 49 WWM te rechtvaardigen. Wel dient – in geval van toepassing van dwangmiddelen – (anoniem verkregen) informatie te worden getoetst op haar juistheid en gestaafd met nadere onderzoeksgegevens (HR 13 juni 2006, LJN: AV4179).
Of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van het bij artikel 49 WWM voorziene dwangmiddel, is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan een rol spelen of de CIE-informatie als betrouwbaar is aangemerkt en of de CIE-informatie recent is verkregen.
Naar mijn mening biedt artikel 49 WWM voldoende mogelijkheden om verboden wapenbezit aan te kunnen aanpakken.
Deelt u de mening dat er op basis van het cv een bewezen dader gerichter gezocht zou mogen worden naar wapens bij personen waarvan vermoed wordt dat zij wapens bezitten? Wat wilt u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen niet opnieuw wapens kunnen bezitten en weten dat ze hierop in de gaten gehouden worden?
De justitiële documentatie van een persoon, waaruit blijkt dat iemand is veroordeeld voor een wapenincident en/of verboden vuurwapenbezit, in combinatie met een CIE-melding, is voldoende basis om gericht te zoeken. Aangezien het bezit en het gebruik van vuurwapens in Amsterdam Zuidoost streng dient te worden bestraft, formuleren de officieren van justitie ter terechtzitting hoge strafeisen. De rechtbank heeft in een aantal zaken bij de strafmaatoverwegingen de problemen in Zuidoost (strafmaatverhogend) betrokken. Daarnaast is een specifieke beleidslijn opgesteld tussen Team Noord-Oost van het arrondissementsparket Amsterdam en District 3 van de politie Amsterdam-Amstelland. Indien een verdachte wordt aangehouden in Zuidoost voor vuurwapenbezit neemt de politie contact op met de teamleider van team Noord-Oost van het arrondissementsparket Amsterdam en wordt in beginsel een voorgeleiding bij de rechter-commissaris afgesproken.
Bent u van mening dat het voor een goede aanpak van geweld noodzakelijk is om de lokale samenleving goed te kennen en dat in dit geval kennis van de Antilliaanse gemeenschap van groot belang is? Zo ja, hoe waarborgt u financieel en organisatorisch dat die kennis in de toekomst gehandhaafd blijft? Zo nee, waarom vindt u deze kennis niet waardevol?
De kennis van en de binding met de lokale gemeenschap is in het algemeen van groot belang bij het uitoefenen van de politietaak. Amsterdam Zuidoost staat bekend om de rijke schakering van nationaliteiten en culturen. De gebiedsgebonden politiezorg is sterk ontwikkeld; er zijn contacten met de meest belangrijke groeperingen, naast de Antilliaanse ook de West-Afrikaanse en Surinaamse gemeenschap. Dat is ook bij de bestrijding van vuurwapenincidenten aan de orde. Deze invulling van de gebiedsgebonden politiezorg wordt gehandhaafd.
Kolenbroei |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kolenbroei oorzaak stankoverlast»1 en kloppen de beschreven feiten? Is het waar dat in de gemeente Zaanstad met regelmaat overlast ontstaat ten gevolge van kolenbroei?
Ja. Bij de provinciale milieuklachtenlijn zijn op 15 november jl. zo’n 70 klachten over stankoverlast en irritatie in Zaanstad binnengekomen.
Voorzover mij bekend gaat het in dit geval om een incident en komt overlast in de gemeente Zaanstad door kolenbroei in het Amsterdams havengebied niet met regelmaat voor. De huidige problemen spelen echter al wel een aantal weken.
Deze problemen zijn ontstaan eind september 2010 toen een broeiende kolenhoop bij een op- en overslagbedrijf aan het Noordzeekanaal in brand is geraakt. Er ontstond overlast in de omgeving door het ontwijken van vluchtige componenten. De gemeente Amsterdam die sinds 1 oktober 2010 het bevoegd gezag is, heeft het bedrijf gesommeerd deze overlast aan te pakken. Het bedrijf heeft maatregelen genomen door de kolen af te graven, af te dekken en te verwerken. Dit proces zou in 6–8 weken moeten zijn afgerond. In de nacht van 14/15 november is door ongunstige weersomstandigheden (harde wind) en de vorm van de opgeslagen kolenberg echter opnieuw brand ontstaan met een grote rookontwikkeling. Deze brand was snel onder controle, maar heeft veel overlast en klachten veroorzaakt.
Worden er in wet- en regelgeving algemene eisen gesteld ter voorkoming van kolenbroei? Zo ja, welke?
Er zijn geen algemene eisen ter voorkoming van kolenbroei in bestaande wet- en regelgeving opgenomen. Eenieder is overigens verplicht om nadelige gevolgen voor het milieu zoals het optreden van gevaar, schade of hinder te voorkómen en deze gevolgen te beperken of ongedaan te maken (Ingevolge artikel 1.1.a van de Wet milieubeheer, het zorgplichtartikel)
Welke emissies kunnen vrijkomen in het geval van kolenbroei en in welke concentraties?
Bij kolenbroei kunnen stoffen als kooldioxide, koolmonoxide, vluchtige koolwaterstoffen, teer, rook- en roetdeeltjes en zwavelverbindingen vrijkomen. De concentraties hangen af van de ernst van de situatie en van de maatregelen ter plaatse. Metingen van de brandweer en de GGD rond de kolenopslag hebben in dit geval geen hoge waarden van giftige stoffen in de buitenlucht aangetoond.
Worden in vergunningvoorwaarden voor locaties waar (op grote schaal) kolen liggen opgeslagen standaard eisen gesteld ter voorkoming van kolenbroei?
Ja. In de vergunningen voor bedrijven met een bulkopslag van steenkool worden voorschriften opgenomen waarin wordt gesteld dat broei moet worden gecontroleerd door doelmatige temperatuurmetingen of regelmatige monitoring van de temperatuur van de opgeslagen steenkool. Ook maatregelen zoals uitrijden en verdichten van broeiende kolen staan in de voorschriften genoemd. In de vergunning van het Amsterdamse op- en overslagbedrijf zijn voorschriften opgenomen om kolenbroei te voorkomen, te detecteren en te bestrijden.
De DCMR (Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond) eist dat een vergunninghouder een procedure opstelt, waarin informatie staat over de wijze van meten, de gebruikte meetapparatuur, diepte, plaats en frequentie van metingen en hoe te handelen indien broei wordt geconstateerd.
Zijn de wetgeving en/of vergunningverlening naar uw mening voor verbetering vatbaar? Op welke punten?
De vergunningen die in Nederland voor de opslag van kolen in bulk zijn verleend bevatten in principe alle elementen die nodig zijn om kolenbroei te monitoren, te voorkomen, te detecteren en te bestrijden. Een standaard noodprocedure of plan van aanpak als er desondanks toch incidenten optreden zoals in de DCMR voorschriften is vastgelegd, is niet in alle gevallen voorgeschreven hetgeen wel gewenst is. De VROM-Inspectie zal de bevoegde gezagen informeren en hen verzoeken om zonodig voorschriften toe te voegen zoals bij de DCMR gebruikelijk is.
De positie van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang in Nederland en in het Nederlandse asielbeleid |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hel in nieuwe HOMO»?1
Ja.
Wordt in de Nederlandse opvang voor asielzoekers rekening gehouden met de kwetsbare positie van homoseksuelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van de opvang is er speciale aandacht voor de kwetsbare positie van diverse groepen, onder wie homoseksuelen.
Het beleid om de veiligheid en leefbaarheid te borgen is uitgewerkt in onder meer huisregels, bezoekersregels, een Reglement onthouding verstrekkingen, en een gedragscode. Daarnaast zijn diverse processen ingericht om klachten en meldingen adequaat af te handelen. Het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, is niet toelaatbaar. Uitingen van discriminatie, intimidatie en geweld zullen veelal leiden tot een maatregel (sanctie) op basis van het Reglement onthouding verstrekkingen. Het bestaande beleid dat ertoe dient de veiligheid en leefbaarheid van alle asielzoekers te borgen is toereikend om ook groepsspecifieke problematiek aan te pakken.
Is er speciaal beleid ten aanzien van de bescherming van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang, dat betrekking heeft op bijvoorbeeld veiligheid, voorlichting en bestrijding van discriminatie? Zo ja, welk beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, samengevat, het Nederlandse beschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers uit «homo-onvriendelijke»2 landen? Kunt u daarvan per land en/of per categorie landen een overzicht geven?
Allereerst wordt opgemerkt dat homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun geaardheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Verder geldt ten aanzien van homoseksuelen uit een aantal landen specifiek beleid. Homoseksuelen uit Afghanistan en Irak worden aangemerkt als risicogroep als bedoeld in de Vreemdelingencirculaire (Vc C14/4.5). Dit betekent dat zij reeds in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het Vluchtelingenverdrag indien zij met geringe indicaties aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun geaardheid een gegronde vrees voor vervolging hebben. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Ten aanzien van homoseksuelen uit Iran geldt dat zij zijn aangewezen als specifieke groep die behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
In het landgebonden beleid inzake verschillende landen in met name Afrika en Azië wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de positie van homoseksuelen en wordt van hen niet verlangd dat ze zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Wat moeten homoseksuele asielzoekers volgens het huidige beleid precies doen om te bewijzen dat zij homoseksueel zijn? Deelt u de mening dat, wanneer dit in een individuele casus moeilijk te bewijzen valt, zij het voordeel van de twijfel moeten krijgen? In hoeverre gebeurt dit in de huidige praktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ingevolge artikel 31 van de Vw2000 is het in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd kunnen worden bewezen. Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven (zie ook Vreemdelingencirculaire C14/3.3).
Ik hecht veel waarde aan het onderkennen van gendergerelateerde aspecten, waaronder homoseksualiteit in asielzaken. Bij de IND is hier dan ook extra aandacht voor. De IND hoor- en beslismedewerkers worden op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind door interne en externe experts op dit gebied. In standaard opleidingsmodules wordt veel aandacht besteed aan zaken als het interpreteren van informatie en omgaan met emoties, het adequaat benaderen van asielzoekers van verschillende culturele achtergronden en duiding van verbale en non-verbale signalen in relatie tot de eigen dagelijkse werkpraktijk. Gelet op het belang dat ook de IND hecht aan dit onderwerp worden naast de leermodules tevens speciale bijeenkomsten door de IND georganiseerd. Zo staat er voor 2011 een Masterclass Interviewtechnieken betreffende ethische aspecten bij het doorvragen o.a. met betrekking tot homoseksualiteit gepland.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat homoseksuele asielzoekers zoals de betreffende jongen in het artikel in De Telegraaf, na geweld en vervolging in eigen land, in Nederland belanden in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie in bijvoorbeeld asielzoekerscentra? Bent u bereid uw beleid daarop aan te passen en maatregelen te treffen? Zo ja, welke en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle asielzoekers die in de opvang verblijven geldt dat voorkomen moet worden dat zij in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie terechtkomen. Hier is het beleid van het COA dan ook op gericht. Ik verwijs hier terzake agressiviteit en discriminatie in asielzoekerscentra graag naar mijn antwoorden op vragen van het lid Voordewind e.a.3 over bedreigingen van ex-moslims in asielzoekerscentra.
Deelt u de mening dat er op de asielzoekerscentra een vertrouwenspersoon moet komen, wiens rol toegesneden is op de problematiek van homoseksuele asielzoekers? Kunt u dit toelichten?
Op de asielzoekerscentra worden asielzoekers met specifieke ondersteuningsbehoeften doorverwezen en in contact gebracht met specialistische organisaties. Het is derhalve niet nodig om voor elke groep een eigen vertrouwenspersoon aan te stellen.
Binnen het COA is veel aandacht voor het signaleren van sociale misstanden zoals huiselijk geweld en discriminatie en geweld. De medewerkers worden getraind in het signaleren en boven tafel krijgen van deze misstanden. Hierbij is er een nauwe samenwerking met diverse lokale en regionale hulpverleningsinstanties.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij in dit verband suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Dit overleg vond plaats op 31 januari jl. Ik heb afgesproken dat het COA samen met vertegenwoordigers van het COC en Secret Garden evenals met de christelijke Stichting Gave gezamenlijk gaan onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden verhoogd van asielzoekers die wegens hun geaardheid of levensovertuiging in de asielopvang te maken hebben met agressie of discriminatie.
Het pensioenfonds van Smit Internationale |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Smit gaf aandeelhouders voorkeur boven pensioenfonds»1 alsmede van de uitspraken van twee vertegenwoordigers van de deelnemersraad van het pensioenfonds tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer?
Ja.
Hoewel topman Ben Vree van het bedrijf Smit Internationale in het artikel stelt: «... De onderhandelingen over de waardebepaling van het bedrijf en de latente tekorten van het pensioenfonds waren al afgerond. Er was een herstelplan en uit onderzoek bleek dat er geen juridische verplichting was tot bijstorting. Van een korting was nog geen sprake,» klopt het dat het pensioenfonds Smit echter wél een herstelplan had ingediend, waarin een mogelijk forse korting op de pensioenen als maatregel was opgenomen?
Dit is een zaak tussen Boskalis, het bestuur van het pensioenfonds Smit, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad. Er ligt geen rol voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik zie dan ook geen reden om een gesprek aan te gaan met de heer De Vree, lid van de Raad van Bestuur van Boskalis. Bovendien heeft Boskalis op 18 november jl. bekend gemaakt dat zij bereid is tot een éénmalige, vrijwillige storting van € 30 miljoen in het Pensioenfonds Smit om zo een mogelijke korting te voorkomen. Een voorwaarde daarvoor is dat de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan hun aangekondigde rechtszaak tegen het bestuur van het fonds intrekken en het verleden verder laten rusten. Naar ik heb begrepen zijn de deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan, het bestuur van het pensioenfonds en Boskalis met elkaar hierover in gesprek. Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat partijen er niet uitkomen.
Deelt u de mening van de bestuursvoorzitter van Boskalis (het bedrijf dat Smit heeft overgenomen), de heer Berdowski, dat ook wanneer er geen juridische verplichting is tot bijstorten, de werkgever wel degelijk een morele verantwoordelijkheid heeft tegenover het personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om voor het eind van dit jaar een gesprek met de heer De Vree, nu lid van de Raad van Bestuur van Boskalis, aan te gaan en hem te verzoeken aan te geven hoe hij de gang van zaken rond het pensioenfonds apprecieert? Wilt u daarbij aan de orde stellen of hij vindt dat hij de belangen van alle stakeholders evenwichting behandeld heeft tijden het overnameproces, toen hij tot drie keer toe een hoger bod voor de aandeelhouders verkoos boven het gezond maken van het pensioenfonds, wat direct geleid heeft tot een korting op de pensioenen voor de gewezen deelnemers en een korting op de pensioenrechten voor de actieve deelnemers? Wilt u terugrapporteren aan de Kamer over dit gesprek? Wilt u bij de terugrapportage het oordeel van De Nederlandsche Bank over deze zaak voegen?
Zie antwoord vraag 2.
De milieuvergunning aan Thermphos |
|
Ad Koppejan (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de vergunning die de Zeeuwse GroenLinks-gedeputeerde Wiersma voor de uitstoot van onder meer dioxine heeft verleend aan het bedrijf Thermphos, waarover onder de bevolking grote zorgen bestaan?1
Ja.
Wat is tot nu toe uw betrokkenheid en die van de VROM-Inspectie bij de verlening van deze milieuvergunning geweest?
Toen begin 2009 duidelijk werd dat de milieu- en veiligheidssituatie bij Thermphos verslechterde heeft de VROM-Inspectie intensief overleg gevoerd met de provincie Zeeland, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Er is vervolgens door de provincie een aanpak ontwikkeld die gericht is op het actualiseren van de milieuvergunning en het verscherpt toezicht op de naleving van de voorschriften.
De nu in discussie zijnde wijziging van de milieuvergunning is onderdeel van deze aanpak. De wijzigingsvergunning stelt een duidelijke norm voor dioxinen die er eerst niet was. Op basis van die normen kan de provincie ook handhavend optreden.
Voor wat betreft de normstelling voor de dioxinenemissies verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van Tongeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 665)
De provincie heeft verklaard dat ze handhavend zal optreden als afspraken door Thermphos onvoldoende worden nagekomen. De VROM-Inspectie zal de aanpak op de voet volgen en zo nodig ingrijpen als blijkt dat partijen hun verantwoordelijkheid niet nemen.
Wat is uw bevoegdheid bij het toezicht op de vergunningverlening door de provincie inzake milieuvergunningen zoals die voor Thermphos? Is het waar dat het de verantwoordelijkheid is van de regering om toe te zien op de kwaliteit van de vergunningverlening door provincies? Zo ja, welke stappen bent u dan van plan te nemen om de provincie Zeeland aan te spreken op het gedoogbeleid van onder meer te hoge dioxine-emissies?
Het verlenen van milieuvergunningen is gedecentraliseerd en in de situatie van Thermphos is het provinciebestuur primair verantwoordelijk voor de vergunningverlening. De provincie dient zorg te dragen voor een goede horizontale verantwoording en kwaliteitsborging.
Mijn bevoegdheid bij het toezicht op de vergunningverlening is het interbestuurlijk toezicht op de taakuitvoering, vergunningverlening en handhaving, door de provincie. De VROM-Inspectie is door mij aangewezen om interbestuurlijk toezicht te houden op de decentrale uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer door de provincie. Dat wil zeggen dat de VROM-Inspectie nagaat of de provincie taken verwaarloost, dan wel besluiten neemt die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. De interbestuurlijk toezichthouder heeft de bevoegdheid om informatie op te vragen, te beoordelen en in geval van taakverwaarlozing of wanneer besluiten genomen worden in strijd met het recht of algemeen belang, in te grijpen. Ingrijpen gebeurt in de eerste plaats via bestuurlijk overleg. Wanneer dit geen oplossing biedt kunnen de vervolgstappen bestaan uit het geven van aanwijzingen, in de plaatstreding of het voordragen van besluiten aan de Kroon voor schorsing en vernietiging van een besluit.
Naast de rol van (interbestuurlijk) toezichthouder heeft de VROM-Inspectie in het vergunningverlening traject bij bepaalde inrichtingen, waaronder Thermphos een
wettelijke adviesrol. Dat heeft ze ook gedaan bij de nu in discussie zijnde wijziging van de milieuvergunning voor Thermphos.
Vanuit deze verschillende rollen heeft de VROM-Inspectie zich ervan vergewist dat de provincie zich bewust was van haar verantwoordelijkheid. Ik ga er vanuit dat de partijen zich aan de gemaakte afspraken houden en zal dit op de voet volgen.
Bent u bereid erop toe te zien dat er door een onafhankelijk instituut, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), volledig onderzoek wordt gedaan naar de gezondheids- en milieu-effecten van de emissies van Thermphos, zoals de dorpsraad van Nieuwdorp heeft gevraagd, en de Kamer hierover te informeren?
Het RIVM heeft in opdracht van de VROM-Inspectie en de provincie Zeeland diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de emissies van Thermphos op de gezondheid van omwonenden en het milieu. Er zijn onderzoeken geweest naar de emissie van dioxinen en naar de gezondheidseffecten van andere stoffen. (zie mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van Tongeren).
In de komende periode is het bedrijf verplicht om doorlopend metingen te verrichten om aan te tonen dat aan de tussentijdse norm wordt voldaan. Tevens worden onder regie van de provincie Zeeland gerichte aanvullende onderzoeken en metingen uitgevoerd. Op de kwaliteit van de uitvoering van deze onderzoeken zal de VROM-Inspectie toezien.
Er is door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten toegezegd dat een nader te bepalen gezondheidsonderzoek in overleg met betrokken gemeenten, RIVM en GGD zal worden uitgevoerd. Vooralsnog zie ik geen reden om zelf aanvullend onderzoek te (laten) doen.
Bankgegevens |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Justitie wil nog meer weten van burgers»?1
Ja.
Is het waar dat u voornemens bent het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) een database te laten ontwikkelen om bankgegevens op te kunnen slaan? Zo ja, welke gegevens zullen in de database worden verzameld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 van de leden Schouw en Berndsen (vraagnummer 2010Z16726). Overigens was er bij de daarin genoemde ambtelijke verkenning geen sprake van een centrale opslag maar van een centraal raadplegingspunt, waarbij een centrale instantie zou zorgen voor het doorgeleiden van naw-vragen van politiemedewerkers naar de betreffende bank.
In welk stadium van ontwikkeling bevinden zich de plannen voor het opzetten van deze database?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij deze plannen rekening gehouden met de privacy van burgers? Hoe wordt deze database beschermd tegen onbevoegde toegang?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn bij u gevallen bekend waarin onbevoegde opsporingsambtenaren en of derden toegang hebben gehad tot de bestaande CIOT-database voor telecommunicatie gegevens? Zo ja, is hier onderzoek naar gedaan? Is hier aangifte van gedaan?
Zoals door de toenmalige Minister van Justitie is gemeld in antwoord op eerdere vragen van het lid Peters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3260) is tijdens een audit van het CIOT over 2008 door de departementale auditdienst geconstateerd dat één korps zich niet heeft gehouden aan de opgestelde veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de toegang tot de gegevens. Hiervan is geen aangifte gedaan.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de bestaande database?
Voor een opsomming van de door mij getroffen maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de hiervoor genoemde vragen van het lid Peters.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel van de Telegraaf «Ontvoerders zo asielprocedure in»1 waarin staat dat het eenvoudig is om met valse paspoorten misbruik te maken van de Nederlandse asielprocedure?
Ja.
Bent u bereid het onderzoeksrapport, waaruit dit zou blijken toe te zenden aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een onderzoeksrapport. Graag verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de over dit onderwerp op 15 november 2010 door de heer Fritsma gestelde vragen2, met name naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Is het waar dat de valse paspoorten de echtheidscontrole van de Koninklijke Marechaussee (KMar) hebben doorstaan? Zo ja, deelt u de mening dat dit absoluut ontoelaatbaar is en deelt u voorts de mening dat de echtheidscontroles per direct moeten worden verscherpt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De valsheid is direct bij inreis door de Koninklijke Marechaussee onderkend.
Zijn er meer gevallen bekend, waarbij de asielprocedure in ons land is misbruikt? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan en is hier vervolgens actie op ondernomen? Zo nee, waarom niet?
In 2009 is in ruim dertig gevallen een verblijfsvergunning asiel, zowel voor bepaalde als onbepaalde tijd, ingetrokken nadat gebleken was dat de desbetreffende vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. Voor 2010 gaat het tot en met begin december om ruim twintig gevallen. Hierbij merk ik op dat het daarbij ook kan gaan om andere redenen dan het overleggen van een vals paspoort.
Het verstrekken van onjuiste gegevens kan een reden zijn om een asielaanvraag af te wijzen. Binnen het kader van de beoordeling van een asielverzoek is het verstrekken van onjuiste gegevens geen zelfstandige afwijzingsgrond. Wel wordt dit betrokken in de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Indien blijkt dat een asielzoeker al eerder onder een andere naam een asielaanvraag heeft ingediend, zich na binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld, valse of vervalste documenten heeft overlegd, of documenten heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben, zal zijn relaas niet snel geloofwaardig worden bevonden. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
Zijn er ook bij de reguliere procedure gevallen bekend van misbruik van valse paspoorten? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan?
In reguliere procedures wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend bij het IND-loket. Bij de indiening van de aanvraag dient tevens een geldig paspoort te worden overlegd. De IND heeft de expertise en de middelen om valse documenten te herkennen. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van een vals paspoort, wordt hiervan aangifte gedaan bij de politie. De aanvraag wordt afgewezen met als reden dat geen geldig document voor grensoverschrijding is overgelegd waarmee de identiteit en nationaliteit is vast komen te staan.
Cijfers over het aantal afwijzingen wegens het overleggen van een vals paspoort zijn niet voorhanden. Dit geldt eveneens voor het intrekken van de verblijfsvergunning als sprake is van een vals of vervalst paspoort.
Hebt u de zaak van de kidnappers besproken met uw Amerikaanse ambtgenoot, omdat uit het artikel blijkt dat deze zaak in Amerika tot grote beroering heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Nadat de Amerikaanse autoriteiten in oktober 2010 hadden laten weten dat beide verdachten mogelijk in Nederland verbleven, heeft het openbaar ministerie de verdachten laten opsporen en aanhouden. De Amerikaanse autoriteiten hebben laten weten dat zij tevreden zijn met de Nederlandse medewerking en de snelle aanhouding.
Afwijzing van Smit van de bijstorting in het pensioenfonds van Smit door Boskalis |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de directie van Smit tot drie keer toe een aanbod van Boskalis heeft afgewezen om een bijstorting te doen in het Pensioenfonds van Smit?1
Ja
Is het waar dat het geld dat Boskalis voor het pensioenfonds wilde bestemmen is uitgekeerd aan de aandeelhouders?
Dit is een zaak tussen Boskalis, het bestuur van het pensioenfonds Smit, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad. Er ligt geen rol voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.Ik zie dan ook geen reden om DNB en/of AFM een onderzoek te laten doen naar de financiële gang van zaken rond het pensioenfonds tijdens en na de overname van Smit door Boskalis. Bovendien heeft Boskalis op 18 november jl. bekend gemaakt dat zij voornemens is (éénmalig en vrijwillig) om € 30 miljoen te storten in het Pensioenfonds Smit om zo een mogelijke korting te voorkomen. De deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan, het bestuur van het pensioenfonds en Boskalis zijn hierover met elkaar in gesprek. Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat partijen er niet uitkomen.
Wilt u de De Nederlandsche Bank (DNB) en/of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) verzoeken een onderzoek in te stellen naar de financiële gang van zaken rond het pensioenfonds tijdens en na de overname van Smit door Boskalis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u bevorderen dat het geld dat Boskalis wilde bestemmen voor het pensioenfonds van Smit alsnog bij het pensioenfonds terecht komt zodat de korting op de pensioenen van oud-Smit medewerkers ongedaan gemaakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Eergerelateerd geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de documentaire «code rood»1 over slachtoffers van eergerelateerd geweld?
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen u van plan bent te nemen om slachtoffers van eergerelateerd geweld beter te beschermen en de daders die hierbij betrokken zijn op te sporen en te vervolgen?
Voor de oplossing van mogelijke eerconflicten en ter voorkoming van escalatie is het soms aangewezen dat het slachtoffer eerst in een veilige omgeving wordt opgevangen voordat actie kan worden ondernomen richting dader en familie.
De bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld is het primaire doel van de samenwerking tussen alle betrokken ketenpartners. Dit doel komt onder meer tot uitdrukking in de richtlijnen voor de aanpak van eergerelateerd geweld zoals die door de vrouwenopvang en door het Openbaar Ministerie zijn opgesteld.
Met de Aanwijzing huiselijk- en eergerelateerd geweld van het Openbaar Ministerie en de verdere uitrol van de landelijke methode voor de aanpak van eergerelateerd geweld binnen de politiekorpsen zijn maatregelen getroffen om de opsporing en vervolging van daders van eergerelateerd geweld nader vorm te gegeven. Wat betreft de maatregelen voor bescherming en opvang van slachtoffers verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8 hieronder. Op basis van de Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten draagt de hoofdofficier van justitie van de woonplaats van de bedreigde persoon het gezag over bewakings- en beveiligingsmaatregelen.
Wat is uw mening over het feit dat het altijd de slachtoffers zijn die moeten vluchten, en de daders in veel gevallen vrij rondlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat slachtoffers van eergerelateerd geweld nog steeds niet altijd de opvang en de hulp krijgen die zij nodig hebben, en dat instellingen – zoals jeugdzorg, scholen en andere hulpverlenende instanties – nog steeds niet weten hoe zij met signalen van eergeralateerd geweld moeten omgaan? Op welke manier gaat u bewerkstelligen dat deze instanties adequaat handelen bij eergerelateerd geweld? Op welke manier wordt specifieke deskundigheid door deze instanties verworven?
Professionals hebben een belangrijke rol in het vroegtijdig signaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waaronder eergerelateerd geweld. Ik zal daarom krachtig inzetten op het versterken van die rol. U ontvangt begin volgend jaar een brief over de maatregelen die ik daarvoor wil inzetten.
Verder heeft de Federatie Opvang in het kader van de deskundigheidsbevordering van professionals in de opvang en hulpverlening handreikingen opgesteld voor de begeleiding van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Hoewel primair ontwikkeld voor de vrouwenopvang zijn deze handreikingen (beschikbaar via www.eergerelateerdgeweld.info) ook bruikbaar voor aanbieders van jeugdzorg, medewerkers van de Steunpunten Huiselijk Geweld, bureaus jeugdzorg, onderwijsinstellingen, huisartsen, politie etc. De handreikingen zijn afgelopen voorjaar tijdens een door de Federatie Opvang georganiseerde slotconferentie gepresenteerd en breed verspreid onder de ketenpartners. Om ervoor te zorgen dat jongeren snel de juiste hulp krijgen aangeboden, is samenwerking tussen onderwijs, gemeente, zorg- en veiligheidsinstanties noodzakelijk. Deze samenwerking heeft in de afgelopen jaren in de vorm van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) vorm gekregen.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van eergerelateerd geweld jaarlijks bekend zijn? Wordt eergerelateerd geweld door de politie en het steunpunt huiselijk geweld apart geregistreerd?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is valt de omvang van de problematiek niet goed in te schatten. Op dit moment registreren slechts enkele Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) eergerelateerd geweld apart.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Arib over de specifieke opvang Zahir en Eva?2 Wat is er sindsdien gebeurd om de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld uit te breiden?
Ja. Met de twee pilots Zahir en EVA zijn de capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots daarom uitgebreid met elk twee extra plekken (er zijn nu in totaal 20 plaatsen). Mocht er in het geval van een acute situatie niet direct een plek zijn dan worden de meisjes/jonge vrouwen ergens anders ondergebracht. Hierover zijn onder meer afspraken gemaakt tussen het LEC EGG en de vrouwenopvang. Daarnaast kunnen minderjarige slachtoffers door bureau Jeugdzorg worden doorverwezen naar de reguliere (gesloten) jeugdzorginstellingen.
Kent u de toezegging van uw ambtsvoorganger dat in maart 20103 een evaluatie van beide projecten naar de Kamer zou worden toegezonden? Zo ja, waarom is dit nog steeds niet gebeurd? Bent u bereid de evaluatie zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
In de betreffende brief van 28 november 2009 heeft mijn ambtsvoorgangster aangeven dat het onderzoek van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» (commissie De Jong) in maart 2010 wordt verwacht. Bij dit onderzoek worden de huidige pilots meegenomen. De commissie De Jong heeft eind maart 2010 aan voormalig minister van VWS gemeld enige maanden langer nodig te hebben voor het onderzoek. Het onderzoek is inmiddels afgerond. De evaluatie en het kabinetsstandpunt op het rapport van de commissie De Jong worden zo spoedig mogelijk naar de Kamer gezonden.
Bent u bereid de pilots Zahir en Eva die de opvang, hulp en behandeling aan slachtoffers van eergerelateerd geweld bieden structureel te financieren en de opvang uit te breiden?
De pilots zijn tijdelijk opgezet om meer te leren over de aard en omvang van de problematiek rond eergeweld. Het advies van de commissie De Jong biedt het kader voor de structurele oplossing voor de hulp en opvang van specifieke (nieuwe) groepen, waaronder slachtoffers van eergerelateerd geweld.
Grensoverschrijdende samenwerking van de politie ten behoeve van opsporing |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aangifte strandt op politie»?1
Ja.
Is het waar dat in diverse gevallen geen aangifte kan worden gedaan bij de Nederlandse politie? Is het waar dat als er wel bereidheid is om de aangifte op te nemen, er vervolgens geen bereidheid is om het onderzoek op te pakken? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
De politie is op grond van artikel 163 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering verplicht om aangiftes van een strafbaar feit op te nemen. Indien het feit in het buitenland is gepleegd, is de Nederlandse opsporingsambtenaar uitsluitend verplicht een aangifte op te nemen, indien de Nederlandse strafwet van toepassing is.
De beslissing welke aangifte leidt tot het instellen van een opsporingsonderzoek wordt genomen aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Aanwijzing voor de opsporing (Stcrt 2003, nr. 41. Deze betreffen onder meer de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties.
Klopt het dat andere prioriteiten en de capaciteitsproblemen bij de Nederlandse politie de oorzaken zijn? Zo nee, welke oorzaken liggen hier dan aan ten grondslag? En welke maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van een goede registratie van ladingdiefstallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit voor eens en altijd te bewerkstelligen?
Het belang van een goede registratie van transportcriminaliteit (inclusief ladingdiefstallen) wordt door alle betrokken publieke en private partijen onderschreven. Hiertoe is in het 2e Convenant Aanpak Criminaliteit Transportsector een actielijn afgesproken. Publieke en private partijen gaan eenduidige definities hanteren. De definities zijn recentelijk vastgesteld. De komende maanden zullen de convenantpartijen hun registratiesystemen en automatisering gaan aanpassen op de geformuleerde definitie. Ook zal informatie over transportcriminaliteit tussen betrokken partijen gedeeld worden. Hiermee zal een vollediger en duidelijker beeld van de problematiek ontstaan.
Hoe staat u tegenover het genoemde convenant waarin de publiekprivate samenwerking in dezen zou moeten worden geregeld?
Dit convenant geeft een krachtige impuls aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Aanvullende convenanten specifiek gericht op rechtshulpverzoeken van buitenlandse politiediensten op transportcriminaliteit lijken mij niet noodzakelijk. De huidige (juridische) structuur van rechtshulp is naar mijn mening afdoende voor dergelijke verzoeken.
Eerwraak |
|
André Rouvoet (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het programma «3DOCs code Rood: Eerwraak»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks honderden Nederlandse meisjes door hun eigen familie met de dood worden bedreigd omdat zij de eer van de familie zouden hebben geschonden?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is, kan ik dat niet bevestigen.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat kinderen onder de 16 jaar zonder toestemming van hun ouders aangifte kunnen doen in het geval van doodsbedreigingen door ouders of familieleden?
Dit is al mogelijk. Art. 161 Sv stelt: ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte te doen. Er is dus geen leeftijdsgrens gesteld.
Wanneer verwacht u de evaluatie van de twee pilots uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân naar de Kamer te kunnen sturen met uw reactie?
De – in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – uitgevoerde evaluatie wordt binnenkort tezamen met het kabinetsstandpunt op het rapport van de Commissie de Jong over het stelsel onderzoek vrouwenopvang naar de Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten van Fier Fryslan die zijn gebundeld in het boek Dochters van Zahir (Zahir is de naam van de opvanglocatie)?
Ik neem de uitkomsten van het onderzoek van Fier Fryslân over het vóórkomen van seksueel misbruik, serieus. Daarom heb ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 gevraagd mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
Bent u tevens bereid, aangezien in de reguliere (jeugd)zorg nog onvoldoende expertise aanwezig is rond deze problematiek, om de financiering van de in 2007 gestarte twee pilots, waar meiden en jonge vrouwen uit eerculturen terecht kunnen voor veilige opvang en hulp, EVA en Zahir ook in 2011 voort te zetten en het aantal opvangplaatsen uit te breiden?
De looptijd van de twee pilots EVA en Zahir zijn – in afwachting van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» (commissie De Jong) – reeds verlengd tot 1 januari 2012. Dit advies biedt het kader voor de structurele oplossing voor de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Met de twee pilots zijn de capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots daarom uitgebreid met elk twee extra plekken (er zijn nu in totaal 20 plaatsen). Mocht er in het geval van een acute situatie niet direct een plek zijn in de pilots dan worden de meisjes/jonge vrouwen ergens anders ondergebracht. Hierover zijn onder meer afspraken gemaakt tussen het LEC EGG en de vrouwenopvang.
Ontvoering van dorpelingen in Rawagedeh op 9 december 1947 |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat leden van de Nederlandse krijgsmacht op 9 december 1947 tijdens acties in Rawagedeh, Indonesië, waarbij honderden dorpelingen werden geëxecuteerd, ook vijf mannen en jongens hebben ontvoerd?1
Ik beschik niet over informatie over de mogelijke ontvoering van vijf personen tijdens de acties van de Nederlandse krijgsmacht in Rawagedeh op 9 december 1947. In beschikbaar bronnenmateriaal wordt geen melding gemaakt van ontvoeringen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar het bericht over de ontvoering van deze mensen en uw informatie over het lot van deze mensen aan de Kamer voor te leggen? Indien nee, waarom niet?
Ik acht het gezien het voorgaande niet zinvol om nader onderzoek te doen naar aanleiding van dit bericht. Ik acht het moeilijk voorstelbaar dat er uit onderzoek nog nieuwe feiten aan het licht zullen komen over de mogelijke ontvoering van vijf personen op 9 december 1947.
Bent u bereid de Kamer te informeren vóór de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Zaken, de week van 14 december?
Ja.