De relatie tussen arbeidsomstandigheden en ziekte dan wel sterfte |
|
Anja Timmer (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaarlijks meer dan 3.000 doden door werk»?1
Ja.
Bent u het met de onderzoekers eens dat sterfte door werk een teken is van falend arbeidsomstandighedenbeleid? Zo nee, waarom niet? Wat is uw reactie op de conclusie dat de meeste van deze sterfgevallen voorkomen kunnen worden?
De door de FNV in beeld gebrachte cijfers leveren geen nieuwe inzichten op. Ook de enkele jaren geleden door SZW aan uw kamer gepresenteerde onderzoeken van het RIVM (Kamerstuk 2005–2006, 25 883, nr. 67 en Kamerstuk 2006–2007, 25 883, nr. 95) gaven gelijksoortige cijfers. Daarmee beoog ik niet deze te relativeren, ook al zijn deze cijfers veelal met een grote mate van onzekerheid omgeven. Het zijn schattingen omdat de directe doodsoorzaak van bijvoorbeeld hart- en vaatziekten, longaandoeningen en stress moeilijk is vast te stellen. Belangrijk is wel dat de belangrijkste doodsoorzaak te maken heeft met asbest en andere gevaarlijke stoffen. Tussen het moment van blootstelling en uiteindelijke sterfte zit vaak een lange periode. Daarmee zijn deze sterftecijfers een afspiegeling van de arbeidsomstandigheden uit een verleden dat niet zelden decennia terug ligt. De risico’s waren toen vaak onvoldoende bekend en de gevolgen zien we nu in deze treurige cijfers terug. Juist op deze terreinen zijn de, deels wettelijke, maatregelen de laatste jaren aangescherpt en daar gaan we mee door. Zo heb ik vorige maand nog voor vier kankerverwekkende stoffen de grenswaarde verlaagd. Andere voorbeelden zijn het rookverbod, het asbestverbod, het vervangingsbeleid voor vluchtige oplosmiddelen, de arboconvenanten, het programma Versterking arbeidsomstandigheden stoffen (VASt) en de arbocatalogi. De effecten hiervan zullen over een aantal jaren zichtbaar worden.
Ik ben van mening dat het arbobeleid succesvol is. Ter illustratie dient een van de hiervoor genoemde onderzoeken van het RIVM waarin naar voren komt dat de vervangingsverplichtingen voor vluchtige oplosmiddelen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de vermindering van sterfte en ziekte door deze stoffen.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor een goed en eenduidig beleidskader voor arbeidsomstandigheden, zodat sociale partners daar verder op een goede manier invulling aan kunnen geven? Vindt u ook dat werkgevers en werknemers, voor het garanderen van veiligheid op het werk en de gezondheid van werknemers, niet gebaat zijn bij onduidelijkheid over zaken als grenswaarden en over de toepassing van de stand van de techniek?
De overheid neemt de volle verantwoordelijkheid voor een goed en eenduidig beleidskader. Uitgangspunt daarbij is dat de overheid de verantwoordelijkheden belegt waar deze het beste genomen kunnen worden. In lijn met het SER-advies Evaluatie Arbowet 1998 uit 2005 is de Arboregelgeving in 2007 herzien, waarbij de overheid de doelvoorschriften vastlegt en deze waar mogelijk voorziet van gezondheidskundig en veiligheidskundig onderbouwde grenswaarden. De Gezondheidsraad analyseert op mijn verzoek van vele risicoterreinen de mogelijkheid of een wetenschappelijk onderbouwde grenswaarde mogelijk is.
Sociale partners hebben nadrukkelijker de verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden gekregen: zij hebben de ruimte maar ook de verantwoordelijkheid de maatregelen uit te werken waarmee aan de doelvoorschriften kan worden voldaan. Zo kan worden voldaan aan het beoogde maatwerk per bedrijf met de stand van de wetenschap en techniek. Ik ondersteun dit proces van harte met bijvoorbeeld subsidieregelingen voor zowel de totstandkoming als de implementatie van arbocatalogi.
Als een belangrijk risico voor sterfte wordt in het rapport gezien het optreden van hart- en vaatziekten als gevolg van werkdruk. Het is dus belangrijk dat sociale partners dit oppakken en bijvoorbeeld in hun arbocatalogus opnemen. Momenteel is dit risico in de arbocatalogi van slechts 30 van de 133 branches opgenomen.
De stand der techniek is voor vele werksituaties uitgezocht in het project arboconvenanten van enkele jaren geleden. Wederom in belangrijke mate met financiering van SZW. Deze stand der techniek en wetenschap is vervolgens in een aantal arbocatalogi opgenomen en wordt geïmplementeerd in bedrijven.
Indien voor branches de stand der techniek niet is opgenomen in de arbocatalogus dan wel anderszins bekend is zoals in praktijkrichtlijnen, stelt de Arbeidsinspectie deze vast. Bij de jaarlijks uit te voeren inspectieprojecten wordt de opvatting van de stand van de techniek door de Arbeidsinspectie gecommuniceerd met de betreffende branches.
Bent u van mening dat het feit dat, nu slechts zo’n 40% van de werknemers in Nederland werkt onder dekking van een arbocatalogus, bijdraagt aan het verontrustende aantal sterftegevallen door werk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de dekkingsgraad van arbocatalogi te vergroten?
Per 1 januari 2010 viel ongeveer 50% van de werknemers onder de dekking van een arbocatalogus. Overigens is dat niet de enige manier om te werken aan goede arbeidsomstandigheden, ieder bedrijf kan zelf maatregelen nemen om te zorgen dat de werknemers goed beschermd zijn. Een arbocatalogus opstellen voor de branche mag maar is niet verplicht en levert duidelijkheid op voor de onder de betreffende branche vallende bedrijven. Tevens gebruikt de Arbeidsinspectie de marginaal getoetste arbocatalogi als referentiekader bij de handhaving.
Desalniettemin ondersteun ik de werkzaamheden van de Commissie Begeleiding Arbocatalogi (CBA) nog dit jaar, dus een jaar langer dan in eerste instantie werd voorzien. De werkzaamheden van de CBA bestaan dit jaar uit het bevorderen van een groter aantal arbocatalogi evenals het bevorderen van een grotere inhoud van de arbocatalogus: meer risico’s in de catalogus. Ook gaat de CBA trachten te bevorderen dat de arbocatalogi die door branches zijn opgesteld ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd in de bedrijven.
Ik heb voor het lopende jaar nog een subsidieregeling ingesteld voor de implementatie van arbocatalogi waarvoor branches met een positief getoetste arbocatalogus nog € 10.000,– kunnen ontvangen. Branches die nog geen subsidie ontvingen uit de Subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi kunnen zelfs € 20.000,– ontvangen, dit om wederom een stimulans tot het opstellen van een arbocatalogus te geven.
Bent u het eens met de conclusie dat bedrijfsartsen slecht registreren? Bent u van plan de registratie van werkgerelateerde sterfgevallen te verbeteren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er is in Nederland helaas sprake van een behoorlijke onderregistratie door bedrijfsartsen. Ook in andere Europese landen is sprake van een onderregistratie. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) wordt door mij gefinancierd om de registratie en melding van beroepsziekten te bevorderen en is daar ook zeer actief in. Zo zijn bijvoorbeeld bedrijfsartsen geschoold op dit vlak, wordt het meldingsproces vereenvoudigd en worden peilstations opgericht. In peilstations werken op vrijwillige basis bedrijfsartsen en specialisten samen in een gecontroleerde omgeving, waardoor een representatiever beeld ontstaat van een bepaalde beroepsziekte.
Het registreren van sterfgevallen acht ik een onbegaanbare weg. De praktijk leert dat op individueel niveau in het merendeel van de gevallen niet is vast te stellen of de sterfte beroepsgerelateerd is.
Is het waar dat de kans op een bedrijfsbezoek van de Arbeidsinspectie in theorie eens op de dertig jaar is? Deelt u de mening dat dit veel te laag is en dat de handhaving op arbeidsomstandigheden daarmee ernstig in gebreke is?
In theorie is dat juist. Er zijn ruim 600 duizend bedrijfsvestigingen (exclusief zelfstandigen) in Nederland en er worden ruim 20 duizend actieve inspecties per jaar uitgevoerd (daarnaast nog 3 tot 4 duizend reactieve onderzoeken). Theoretisch is er dan de kans dat een bedrijfsvestiging eenmaal in de dertig jaar door een inspecteur wordt bezocht.
De werkelijkheid is genuanceerder. Op grond van de beleidsuitgangspunten van «Het nieuwe inspecteren» controleert de Arbeidsinspectie selectief en treedt zij hard op waar dat moet en zacht waar dat kan. Dat betekent dat de Arbeidsinspectie zich voornamelijk richt op sectoren en bedrijven waar sprake is van hoge risico’s en lage naleving. Daarmee kan niet gezegd worden dat de handhaving ernstig in gebreke blijft.
Is het zo dat Arbeidsinspecteurs door grote hoeveelheden papierwerk in sommige gevallen afzien van het uitschrijven van boetes? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Nee, dat is niet het geval. Indien er sprake is van een ernstige overtreding van de wettelijke voorschriften, schrijft een inspecteur een boeterapport.
Bent u bereid op zeer korte termijn, doch in ieder geval vóór aanvang van het algemeen overleg Arbeidsomstandigheden op 12 mei a.s., een reactie op dit rapport naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn reactie op dit rapport is verwerkt in de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bereid bij ontbreken van catalogi vóór 1 januari 2011 dat als afzonderlijke sanctiegrond op te nemen in de Arbowet?
Zoals reeds eerder is gesteld bij vraag 3 is het uitgangspunt bij de herziene Arbeidsomstandighedenwet van 2007 dat de verantwoordelijkheid voor een goed arbeidsomstandighedenbeleid meer bij werkgevers en werknemers is komen te liggen. De arbocatalogus is daarbij als een goed hulpmiddel aangegeven.
Ik zie geen grond om het bezit van een arbocatalogus op te nemen in de Arbowetgeving. In de Arbowetgeving is reeds opgenomen dat een risico-inventarisatie en -evaluatie benodigd is om risico’s in te kunnen schatten en maatregelen te treffen. Dit is voldoende grond voor de handhaving om grip te hebben op een goed arbeidsomstandighedenbeleid in een bedrijf.
De edelhertenpilot Meinweggebied |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u de gezamenlijke verklaring van Duitsland en Nederland over de edelhertenpilot Meinweggebied zoals deze op 28 april 2010 in Herkenbosch is ondertekend? Kunt u een reactie geven op alle argumenten zoals de zijn verwoord in de gezamenlijke verklaring?
Ja, ik heb kennisgenomen van de protestverklaring van een aantal Duitse en Nederlandse organisaties van boeren, boseigenaren, grondbezitters, jagers en fruittelers. Zij verklaren tegen de herintroductie te zijn en zich in te zullen spannen die te voorkomen. Nu de ontheffingsaanvraag is ingetrokken, lijkt een reactie op hun argumenten mij niet langer opportuun.
Kent u de problemen met de damhertenpopulatie rond het Amsterdamse Waterleiding Duinengebied (AWD)? Welke overeenkomsten en verschillen zijn er met een eventuele edelhertenpopulatie rond het Meinweggebied?
De ontheffingsaanvraag voor de introductie van edelherten in het Meinweggebied is inmiddels ingetrokken.
Kunt u de stelling «voorkomen is beter dan genezen» onderschrijven? Zo ja, op welke wijze worden de ervaringen van eerdere herintroducties en andere populatievorming (zoals damherten in het AWD, Oostvaardersplassen e.d.) meegenomen in het ontheffingsverzoek edelhertenpilot in het Meinweggebied?
Zie antwoord vraag 2.
Is zowel de beleidslijn herintroductie als de International Union for the Conservation of Nature (IUCN)-richtlijn herintroductie doorlopen? Zo ja, vormen deze de basis van een principebesluit over het al dan niet toestaan van een herintroductie? Moest het ontheffingsverzoek edelhertenpilot Meinweggebied worden aangepast gedurende de hiervoor genoemde procedure? Zo ja, op welke punten?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij de edelhertenpilot Meinweggebied herintroductie de achterliggende gedachte? Zo ja, gaat het hier om een zelfstandige populatie in een niet-omheind gebied of in een omheind gebied dat groter is dan 5000 hectare (zoals bijvoorbeeld de Oostvaardersplassen)? Indien het om een zelfstandige populatie in niet-omheind gebied gaat, wat is dan de minimale duurzame populatiegrootte voor de lange termijn? Zo nee, wat is dan de achtergrond van de edelhertenpilot Meinweggebied?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn bij deze edelhertenpilot Meinweggebied naast de ecologische afwegingen (beleidslijn herintroductie) ook niet-ecologische afwegingen (veterinair risico, schade aan landbouwgewassen) gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke schade wordt verwacht en is deze afgewogen tegen het belang van herintroductie?
Zie antwoord vraag 2.
Is uiteindelijk, in dit geval, de provincie verantwoordelijk voor het faunabeheer? Vergoedt het Faunafonds alleen bedrijfsmatige schade aan landbouwgewassen? Waar dienen andere schades verhaald te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kost dit hele project en wie betaalt dit? Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is om dit project toe te staan, omdat de schaderegeling, vergoeding, afrasteringsproblematiek en verkeersveiligheid volstrekt onvoldoende zijn geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Staatsbosbeheer of u overleg gehad met particuliere landeigenaren in het Meinweggebied?
Het is aan de aanvrager om te zorgen voor het vereiste maatschappelijk draagvlak. Staatsbosbeheer heeft overlegd met vertegenwoordigers van landeigenaren, waaronder boeren, in het gebied. Mijn rol beperkt zich ten aanzien van de ontheffingsaanvraag formeel tot de toetsing van de aanvraag, met inbegrip van de ingediende zienswijzen, aan de daarvoor geldende criteria (zie kamerstuk 32 123 XIV, nr. 216).
Is het waar dat Limburgs Landschap enkele jaren geleden heeft afgezien van een vergelijkbare introductie in het Weerterbos? Zijn de toen geldende argumenten niet eveneens aan de orde bij de herintroductie in het Meinweggebied?
Ik heb geen inzicht in afwegingen ten aanzien van mogelijke plannen van het Limburgs Landschap die niet tot wasdom zijn gekomen.
Heeft u overleg gehad met uw ambtsgenoot van Noordrijn-Westfalen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en het resultaat daarvan aan de Kamer te melden en in uw besluitvorming te betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Het advies van het College voor Zorgverzekeringen inzake extra financiering Beleidsregel NZa |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de wijziging van de Beleidsregel Dure geneesmiddelen in ziekenhuizen CI 11351, waarmee de indicatie «eerstelijns behandeling van niet kleincellig longcarcinoom» voor pemetrexed is toegevoegd met terugwerkende kracht tot 1 mei 2008?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de notulen van de hoor- en wederhoorzitting van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betreffende het protest van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) tegen het positieve advies van het CVZ over dit middel voor deze indicatie?
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van de notulen.
Zijn de overwegingen van de NZa om onverkort het advies van CVZ over te nemen bekend? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, kunt u deze achterhalen en weergeven?
Allereerst wil ik benadrukken dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als zelfstandig bestuursorgaan zijn eigen afweging heeft gemaakt. De NZa heeft daarbij in principe de gebruikelijke procedure gevolgd. Dit houdt in dat de NZa de inhoudelijke beoordeling aan het CVZ heeft overgelaten, en dat de NZa uiteindelijk het positieve advies van het CVZ heeft overgenomen.
Wel heeft de NZa ten behoeve van een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming beide partijen (ZN en CVZ) aan tafel uitgenodigd om de verschillende standpunten te vernemen. Deze bijeenkomst was geen procedurele verplichting en dient niet verward te worden met een hoorzitting. Gegeven deze extra inspanning ben ik van mening dat de NZa voldoende moeite heeft gedaan om tot een afgewogen besluitvorming te komen.
De stukken die ten grondslag liggen aan de besluitvorming – waaronder de notulen – zijn niet openbaar, behalve voor de betrokken partijen.
Kunt u aangeven in hoeverre en in welke zin, het zowel inhoudelijke als procedurele protest van ZN, een rol heeft gespeeld bij de besluitvorming van de NZa? Is deze informatie openbaar? Is deze informatie bekend gemaakt bij de partij (ZN) die protest heeft aangetekend? Zo nee, acht u het dan waarschijnlijk dat de besluitvorming van de NZa zuiver procedureel is geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat er sprake is van zorgvuldige besluitvorming (antwoord op vraag 14)2 door de NZa?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nogmaals aangeven of er binnen de gehele procedure van het opnemen van een middel in de Beleidsregel, tot en met het verplichten van verzekeraars de kosten van deze middelen toe te voegen aan het budget van ziekenhuizen, voldoende bezwaar en inspraak-mogelijkheden bestaan die toetsbaar in deze procedure een rol spelen? Kan hiervan een overzicht worden gegeven? Kunt u aangeven of, en zo ja in hoeverre u deze procedure wil aanpassen om automatismen in vergoedingsverplichtingen te laten bekritiseren?
De procedure met betrekking tot de toetsing ten behoeve van plaatsing van geneesmiddelen op de beleidsregel is gevat in een werkprocedure tussen NZa en CVZ. Daarnaast zijn de werkafspraken in een convenant vastgelegd. De formele inbedding van de toetsingsprocedure is hiermee voldoende gewaarborgd.
Alvorens het CVZ een toetsingsrapport verzendt aan de NZa, is er gelegenheid voor belanghebbenden tot het kenbaar maken van commentaar op de conceptversie. ZN heeft hier in het geval van pemetrexed gebruik van gemaakt. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om formeel bezwaar aan te tekenen tegen een NZa besluit.
Op zich lijkt er voldoende mogelijkheid voor partijen voor inspraak in het adviestraject en voor de mogelijkheid om bezwaar te maken. Wel vormt deze casus aanleiding voor mij om met CVZ en NZa te bespreken of de mogelijkheden voor inspraak en bezwaar in de procedure aanpassing behoeven.
Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat de zorgkosten, in de huidige financiële crisis, met bijna € 30 miljoen per jaar extra worden belast voor ongeveer 2000 patiënten, met een behandeling zonder extra levensverlenging, waarvan de Franse overheid geen toegevoegde waarde heeft vastgesteld? Wat is precies het verschil tussen de Franse zienswijze en die van het CVZ? Welke argumenten worden daarbij gebruikt?
Zoals ik al aangegeven had, is het niet vreemd dat de beoordelingen tussen verschillende landen niet overeenkomen. De CFH heeft als onafhankelijke commissie haar eigen beoordeling gemaakt en is op basis van de beschikbare gegevens tot de conclusie gekomen dat het middel wel toegevoegde waarde heeft. Daarnaast wil ik u er nogmaals op wijzen dat het Nederlandse model, waarbij er sprake is van een tijdelijke opname op de beleidsregel en er na vier jaar een herbeoordeling plaatsvindt, anders is dan het Franse model.
Op welke wijze ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toe op een onjuiste en een publiekelijk toegankelijke claim van Lilly, zoals toegezegd in antwoord op vraag 13?2 Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat deze claim nog steeds aanwezig is op de site van Lilly, en dat daarin als feit wordt gesteld dat pemetrexed beter werkt dan andere chemotherapie bij niet kleincellig longcarcinoom? Kunt u een nauwkeurige tijdslimiet aangeven waarbinnen deze claim wordt beoordeeld en op welke wijze deze zal worden bestraft/verwijderd?
De inspectie heeft het statement van Lilly op de website van Lilly (onder »pers en media», statement Lilly, 19 november 2009) beoordeeld conform de werkafspraken die de inspectie heeft afgesloten met de zelfreguleringsintanties op het gebied van geneesmiddelenreclame: de Stichting Code Geneesmiddelenreclame en de Keuringsraad KOAG/KAG.
De inspectie merkt op dat zij de strekking van het statement als informatief aanmerkt. De passage over de werkzaamheid van pemetrexed is ontleend aan de studie waarop de registratie is gebaseerd. De passage kan volgens de inspectie niet worden aangemerkt als onjuiste informatie of als publieksreclame. Verwijdering van de claim is dan ook niet aan de orde.
Het weggooien van stempassen van gehandicapten door zorginstellingen |
|
Ed Anker (CU) |
|
Kent u de berichten in het VGN-blad Markant dat stempassen van gehandicapten worden weggegooid door medewerkers van zorginstellingen?
Ja.
Deelt u de opvatting dat gehandicapten die stemrecht hebben ook in de gelegenheid gesteld moeten worden om dit recht uit te oefenen en dat de medewerkers van de zorginstellingen hierin niet de beslissing horen te nemen door de stempassen weg te gooien?
Ja.
Bent u van mening dat zorginstellingen in hun zorgplan hulp en begeleiding zouden moeten organiseren zodat ook gehandicapten van hun stemrecht gebruik kunnen maken? Zo ja, op welke wijze gaat u zorgen dat de instellingen dit stemrecht opnemen in hun zorgplannen?
Zorginstelling dienen aandacht te besteden aan het feit dat hun patiënten gebruik moeten kunnen maken van hun recht om bij verkiezingen te stemmen. Ik zal zorginstellingen in een brief hierop wijzen.
Bent u bereid om de zorginstellingen die gehandicapten huisvesten te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de per post ontvangen stempassen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u voor de verkiezingen van 9 juni 2010 de zorginstellingen informeren over hun taak in het verstrekken van de stempas aan de aan hun zorg toevertrouwde gehandicapte burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid om naast de verzorgingshuizen voor ouderen ook de overige zorginstellingen te informeren over het besluit dat voor identificatie bij de stembus het identiteitsdocument maximaal vijf jaar verlopen mag zijn?1 Zo ja, op welke wijze gaat u tijdig de instellingen informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2010Z07622 van het lid Smilde (ingezonden 29 april 2010) heb gesteld, zal ik de instellingen aanschrijven en hen erop wijzen dat zij de stempassen tijdig moeten verstrekken aan hun inwoners. Ik zal daarbij ook aandacht besteden aan de identificatieplicht bij het stemmen en aan de (verlopen) documenten die daarvoor als geldig zijn aangeduid.
Kiesrecht voor mensen met een verstandelijke beperking |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Tehuis gooit stempassen bewoners weg»?1
Ja.
Is het waar dat mensen met een verstandelijke beperking nauwelijks de kans krijgen om hun stem uit te brengen, omdat hun stempas meestal gewoon wordt weggegooid door de instelling waar ze verblijven? Zo ja, is dit probleem door betrokken instellingen al eerder gesignaleerd?
De Vereniging voor Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) heeft verklaard dat deze praktijk zeker geen schering en inslag is. Echter ook eerder hebben mij berichten bereikt dat het in sommige gevallen voorkomt dat stempassen worden weggegooid dan wel niet worden verstrekt aan de bewoners. In januari 2007 is daarom door mijn voorganger een brief gestuurd naar alle verpleeg- en verzorgingshuizen en naar alle ggz-instellingen en begeleid wonen projecten om hen er op te wijzen dat het belangrijk is dat zij hun bewoners (tijdig) voorzien van de stempas.
Deelt u de mening dat, nu de wettelijke belemmeringen om te stemmen voor mensen met een verstandelijke beperking zijn weggenomen, ook bevorderd moet worden dat zij van hun kiesrecht gebruik maken? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
In 2008 is de Kieswet gewijzigd zodat personen die onder curatele staan niet langer uitgesloten zijn van het kiesrecht. Slechts een klein deel van de mensen met een verstandelijke beperking staat overigens onder curatele. Dit was ook een van de redenen om de uitsluiting van het kiesrecht voor deze groep op te heffen. Voor de meeste gehandicapten was er dus geen sprake van een nieuwe situatie. Mede op verzoek van de Kamer heb ik begin 2009 allerlei belangenorganisaties van mensen met een verstandelijke beperking, waaronder ook de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland gewezen op de wijziging van de Kieswet en hen verzocht hun achterban te informeren. Met het oog op de komende Tweede Kamerverkiezing ben ik bereid opnieuw de ggz-instellingen aan te schrijven om hen er op te wijzen dat zij de stempas tijdig aan hun bewoners moeten uitreiken.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk overleg te voeren met de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), zodat mensen met een verstandelijke beperking bij de komende Tweede Kamerverkiezingen gewoon kunnen stemmen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u bij de evaluatie van de komende Tweede Kamerverkiezingen uitdrukkelijk de vraag betrekken, in hoeverre mensen met een verstandelijke beperking hebben kunnen stemmen en voor zover dat niet gelukt is, waar dat aan lag?
Ik ben bereid om te bezien of in het kader van de evaluatie van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer is na te gaan of zich problemen hebben voorgedaan bij het stemmen door kiezers met een verstandelijke beperking.
Bent u van mening, dat hulp bij het stemmen ook voor mensen met een verstandelijke beperking wettelijk mogelijk gemaakt zou moeten worden? Zo ja, wilt u dat betrekken bij het wetsvoorstel herinrichting verkiezingsproces?
Ik verwijs hiervoor naar de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Grondwet met betrekking tot het opheffen van de kiesrechtuitsluiting voor onder curatele gestelden en meer in het bijzonder naar de volgende passage uit de memorie van antwoord (Kamerstukken Eerste Kamer 2006–2007, 30 471, B):
«De regering is echter ook van opvatting dat het kiesrecht een persoonlijk recht is, hetgeen veronderstelt dat de kiezer zelf zijn of haar keuze bepaalt. Niet iedereen aan wie het kiesrecht is toegekend, zal daadwerkelijk tot het zelf maken van die keuze in staat zijn. Zowel onder curandi als onder de overige kiesgerechtigden komt het voor dat mensen daartoe niet in staat zijn. Zij zijn dan evenmin in staat op eigen initiatief een volmacht te verlenen. Het is niet de bedoeling dat begeleiders of familie hen een volmacht «ontfutselen» of op andere wijze de uitoefening van het kiesrecht van betrokkene beïnvloeden. De regering is dan ook niet voornemens in de Kieswet te bepalen dat de voorzitter van het stembureau bijstand bij het uitbrengen van de stem wegens gebrekkige verstandelijke vermogens, kan toestaan. Dit nog los van de vraag hoe de voorzitter moet beoordelen of het verzoek werkelijk een grondslag vindt in gebrekkige verstandelijke vermogens of dat veeleer ongeoorloofde dwang van de ene kiezer door de andere aan het verzoek om bijstand ten grondslag ligt.»
Een energiebesparingsplan voor de spoorsector |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bereid het energiebesparingsplan van ProRail uiterlijk 7 mei naar de Kamer te sturen?1
Ik heb u op 21 april 2010, zoals toegezegd, geïnformeerd over energiebesparing in de spoorsector, waaronder over de inhoud van het energiebeleidsplan van ProRail. Deze brief geeft een duidelijk overzicht van stand van zaken rondom energiebesparing in de spoorsector. Dit acht ik voldoende, zodat het in mijn ogen niet nodig is om het integrale energiebeleidsplan, dat een intern document van ProRail is, aan de Tweede Kamer te sturen.
Is er voor dit energiebesparingsplan een integraal onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor energiebesparing voor het complete spoorsysteem (infrastructuur, beveiliging en treinen), inclusief een kosten-batenanalyse, zoals gevraagd in de motie Cramer/Koopmans2? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze motie heeft ProRail mij gemeld dat ProRail een eigen energiebeleidsplan aan het opstellen was. In reactie op de motie heb ik u hierover geïnformeerd en heb daarbij opgemerkt dat ik eerst dit plan wilde afwachten. Onderdeel van het energiebeleidsplan zijn enkele verbredingsthema’s. Dit zijn thema’s die energiebesparing opleveren bij de partners van ProRail. Voorbeelden hiervan zijn Routelint en het terugdringen van het verlies van tractie-energie. De gezamenlijke initiatieven van de spoorpartijen bevatten de in de motie genoemde aspecten, waarbij ook is en wordt gekeken naar effecten in de keten en de bijbehorende kosten en baten.
Daarnaast heb ik in het kader van een mogelijke nieuwe meerjarenafspraak AgentschapNL gevraagd om een studie te verrichten naar eventuele aanvullende mogelijkheden om energie in de spoorsector te besparen, waarbij ook gekeken moet worden naar het snijvlak tussen vervoer en infrastructuur.
Kunt u aangeven welke maatregelen NS neemt rond energiebesparing? Bent u bereid hierover ook afspraken te maken in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Ja, NS Reizigers heeft energiebesparing en de daarmee samenhangende CO2 uitstoot als hoofdthema voor duurzaamheid. NS Reizigers heeft in 2009 een duurzaamheidprogramma uitgewerkt. Hierin zijn initiatieven uitgewerkt met het oog op vergroting van de energie-efficiency en/of het verminderen van de CO2-uitstoot. Deze initiatieven zijn in te delen in de drie categorieën:
Categorie: materieel
Categorie: mensen en processen
Categorie: energie-inkoop
Op dit moment koopt NS Reizigers 10% van de benodigde elektriciteit voor tractie groen in. Dit gebeurt via de aankoop van groencertificaten. Inkoop van groene elektriciteit leidt vooralsnog niet tot meer productie van duurzame elektriciteit en daarmee niet tot CO2-reductie c.q. milieuwinst. Daarom is NS Reizigers nu aan het onderzoeken of er innovatieve alternatieven zijn voor de inkoop van groene elektriciteit die wel tot milieuwinst leiden.
NS heeft zich in een convenant met mijn ministerie reeds gecommitteerd aan een reductie van de CO2-uitstoot met 20% tussen 2008 en 2020. Een aanzienlijk deel van deze inspanning wordt gerealiseerd door energiebesparing. NS is mede daarom zeer actief op het gebied van energiebesparing. Verder heeft NS niet alleen een maatschappelijk maar ook een duidelijk economisch belang bij het doorvoeren van een besparingsprogramma, zodat er niet aan hoeft te worden getwijfeld dat NS zijn plannen concretiseert. Daarom zie ik vooralsnog geen noodzaak voor nadere afspraken met NS op dit punt in een nieuwe concessie.
Wat zijn de kosten voor het realiseren van de voorstellen uit het energiebesparingsplan en welke partij(en) gaan dat betalen?
Er is nog geen duidelijk beeld over de exacte kosten van de voorstellen uit het energiebeleidsplan. ProRail is momenteel bezig haar beleid nader uit te werken in concrete maatregelen c.q. onderzoeksvoorstellen. Besluitvorming hieromtrent wordt verwacht in de tweede helft van het jaar. Daarbij is onder meer uitgangspunt dat maatregelen zich binnen een redelijke termijn dienen terug te verdienen. In eerste instantie gaat het om maatregelen die door ProRail zullen worden genomen.
Kunt u aangeven wat het energiebesparingsplan concreet oplevert in termen van energiebesparing en CO2-reductie voor de spoorsector als geheel?
De vigerende meerjarenafspraak energie-efficiëntie loopt eind 2010 af. Conform deze meerjarenafspraak heeft ProRail de doelstelling om in 2010 een energie-efficiency te halen van 16% ten opzichte van 1997. In 2008 is reeds een energie-efficiency verbetering gehaald van 17%. Zoals reeds aan u gemeld heeft ProRail in 2009 haar energiebeleidsplan voor de periode 2011–2020 vastgesteld, waarin de doelstelling is opgenomen om in de periode 2011–2020 30% energie-efficiency te bereiken ten opzichte van 2005.
In termen van CO2-reductie betekent dit ongeveer het volgende. In 2008 bedroeg de CO2-voetafdruk van ProRail 64 kton. Bij gelijkblijvende prestatiematen zou 30% energie-efficiëntie een reductie van 18 kton betekenen. Daar komen nog de besparing bij de partners van ProRail bij, als gevolg van de eerdergenoemde verbredingsthema’s en de verwachte besparing als gevolg van de recent geïntroduceerde CO2-prestatieladder.
Deelt u de mening dat er door het voorkomen van onnodig afremmen en weer optrekken meer energiebesparingswinst mogelijk is dan de 5% die met RouteLint volgens ProRail wordt bereikt? Bent u bereid de potentiële energiebesparing van deze maatregel verder te onderzoeken?
Dat kan ik niet beoordelen. ProRail en NS onderzoeken momenteel de energiebesparingswinst van RouteLint op de corridor Den Haag–Venlo. Op basis van evaluatie zal blijken of uw stelling juist is.
Waarom ontbreekt elektrificatie van diesellijnen in het plan van ProRail? Deelt u de mening dat dit kan bijdragen in de beperking van de CO2-uitstoot en bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Elektrificatie van spoorlijnen kan in de exploitatiefase tot een gunstiger CO2-voetafdruk leiden. Of dit ook bij doorrekening van de hele cyclus het geval zou zijn, is nog niet duidelijk, de gegevens ontbreken daartoe. De ontwikkeling van steeds zuinigere en schonere diesellocomotieven hebben overigens veel invloed op de uitkomsten. Voor een beslissing voor elektrificatie zijn de zeer hoge kosten van aanleg echter met name bepalend.
Het detentieverlof voor een misdadiger |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kent u het bericht «Loverboy Murat O. mag op verlof»?1
Ja. Zie overigens ook mijn antwoord op de vragen van de leden Arib en Heerts over ditzelfde onderwerp. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2492)
Kunt u zich de angst voorstellen van de slachtoffers van deze misdadiger?
Ja. Ik kan mij de angst van de slachtoffers voorstellen.
Kunt u zich de woede voorstellen van grote aantallen Nederlanders over het feit dat met de persoonlijke omstandigheden van deze gewetenloze misdadiger rekening is gehouden?
Ja, ik kan mij deze woede voorstellen.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) ingestemd met de verlofverlening aan deze crimineel? Zo ja, waarom? Zo nee, heeft het OM beroep ingesteld tegen die verlofverlening? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft zich tegen het verzoek verzet. Tegen de beslissing van het Hof staat geen hoger beroep open.
Wilt u ervoor zorgen dat het verlof van deze schurk onmiddellijk wordt ingetrokken zodat hij vanavond weer achter de tralies zit? Of accepteert u het dat, na de schandelijke vrijlating van S. B., nu ook diens criminele compaan M. O. op vrije voeten is?
Het is de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam om de voorlopige hechtenis van O. te schorsen. Ik heb – zoals u bekend is – een wetsvoorstel in voorbereiding dat regelt dat de besluitvorming omtrent het tijdelijk verlaten van een inrichting vanwege persoonlijke omstandigheden tijdens de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis door de minister van Justitie en niet langer door de rechter plaatsvindt. Dit concept-wetsvoorstel gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State en zal daarna bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Bent u bereid met spoed een wetsvoorstel in te dienen dat het onmogelijk maakt dat rechters de persoonlijke omstandigheden van schurken mee laten wegen bij beslissingen over hun detentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat moslimleerlingen moeite hebben met de holocaust |
|
Geert Wilders (PVV), Martin Bosma (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Hoe beoordeelt u het dat één op de vijf geschiedenisdocenten in de vier grote steden aangeeft meegemaakt te hebben dat de holocaust niet of nauwelijks bespreekbaar is omdat vooral islamitische leerlingen daar moeite mee hebben?1
Het weekblad Elsevier heeft door onderzoeksbureau ResearchNed een enquête onder geschiedenisdocenten uit laten voeren waarbij is gevraagd wat hun leerlingen van de Tweede Wereldoorlog weten en hoe groot de interesse is. De enquête werd door 339 geschiedenisdocenten ingevuld, waarvan 28 docenten uit de vier grote steden. De resultaten zijn gepresenteerd in het artikel «WO 2.0; Oorlogsgeneratie sterft uit, maar Tweede Wereldoorlog blijkt onder scholieren meer te leven dan ooit. Wat leren en wat weten ze?» (Elsevier van 1 mei 2010). De conclusie is dat de oorlog zeker niet is vergeten en dat leerlingen in het voortgezet onderwijs de Tweede Wereldoorlog vaak het meest interessante onderwerp uit de Nederlandse geschiedenis vinden.
Uit de enquête kwam naar voren dat circa één op de vijf geënquêteerde geschiedenisdocenten in de vier grote steden weleens heeft meegemaakt dat hij of zij de Holocaust niet of nauwelijks ter sprake kon brengen in de klas. Landelijk ging het om bijna één op de tien van de deelnemende geschiedenisdocenten. Dit is naar mijn oordeel zorgwekkend. Uit de enquêteresultaten blijkt echter ook dat de meeste docenten zich daardoor niet uit het veld laten slaan. Circa één procent van de docenten die de enquête hebben ingevuld geeft aan de manier waarop hij of zij de Holocaust behandelt, te hebben aangepast. Nog geen half procent geeft aan het onderwerp niet of nauwelijks meer te behandelen. Hieruit blijkt dat de Holocaust op de meeste scholen juist wel wordt behandeld en besproken en dat verreweg de meeste docenten niet aan het onderwerp voorbij gaan vanwege verzet vanuit de klas.
In hun opleiding leren docenten de inhoud van het onderwijs en hun pedagogisch handelen af te stemmen op de leerlingen/deelnemers en rekening te houden met individuele verschillen. Dit is één aspect van de vakinhoudelijke en pedagogische competentie waarover leraren op grond van de wettelijk verankerde bekwaamheidseisen moeten beschikken. Hierdoor kunnen leraren op een goede manier inspelen op verschillen, zodat ook thema’s die door sommige leerlingen als gevoelig worden ervaren kunnen worden behandeld. Om, in aanvulling daarop, docenten te ondersteunen zijn er praktische tips en goede voorbeelden beschikbaar, verzameld op de website van het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl). Daarnaast heeft het Ministerie van VROM dialoogtrainingen voor leraren ondersteund. Deze trainingen bieden leraren handvatten om een dialoog te kunnen starten over (gevoelige) maatschappelijke thema’s.
De in de vragen vervatte mening over islamisering van de Nederlandse samenleving deel ik niet. Onder islamisering wordt verstaan dat de maatschappij volgens islamitische regels is georganiseerd. In ons land gelden echter onverkort de basiswaarden en grondprincipes van democratie en rechtsstatelijkheid.
Deelt u de mening dat het bijzonder triest is dat de islamisering van onze samenleving er onder meer toe leidt dat de gruwelijke massamoord op joden tijdens de Tweede Wereldoorlog op veel scholen niet eens meer normaal besproken kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de voortgaande massa- immigratie uit islamitische landen jodenhaat c.q. anti- semitisme helaas een enorme impuls heeft gegeven, hetgeen bijvoorbeeld ook blijkt uit het door moslims scanderen van de leus «Hamas, Hamas, Joden aan het gas»? Zo nee, waarom niet?
Neen, dat erken ik niet. Het aantal meldingen van antisemitisme dat is binnengekomen bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) in de periode 2002 – 2008, wijst niet op een enorme toename van antisemitisme. Het aantal meldingen van antisemitisme laat eerder een dalende trend zien en ik herken daarom niet het in de vraag geschetste beeld dat er momenteel sprake is van een «enorme impuls» van antisemitisme. Wel kan worden vastgesteld dat ontwikkelingen in het Midden-Oosten leiden tot schommelingen in het aantal meldingen van antisemitisme. Daarnaast deel ik de perceptie niet dat er sprake zou zijn van massa-immigratie uit islamitische landen.
Hoe kan het dat deze gruwelijke jodenhaat van veel moslims nooit daadkrachtig is aangepakt? Hoe vaak zijn moslims opgepakt c.q. veroordeeld vanwege deze ontoelaatare uitingen?
Politie en Justitie hebben de afgelopen jaren extra ingezet op de aanpak van discriminatie. Dit geldt voor alle vormen van discriminatie en ongeacht de kenmerken van verdachten of daders. Daarnaast is medio 2009 de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen in werking getreden die alle gemeenten in Nederland verplicht om burgers toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening, waar burgers op een laagdrempelige manier terechtkunnen met mogelijke discriminatieklachten. Dit resulteert in een landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen.
Voornoemde inspanningen hebben geleid tot goedlopende regionale discriminatieoverleggen (RDO’s) tussen de discriminatieofficier en vertegenwoordigers van politie en antidiscriminatievoorzieningen. Hierin wordt de strafrechtelijke afdoening van alle binnengekomen aangiften, meldingen en klachten besproken.
Het uitroepen van de in vraag 3 genoemde leus heeft meermalen tot een veroordeling geleid op basis van artikel 137c en/of artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht. Bij arrest van 15 september 2009 heeft de Hoge Raad een veroordeling van een voetbalsupporter in stand gelaten voor het roepen van deze leus. Verder zijn ook door de rechtbank personen, bijvoorbeeld demonstranten, veroordeeld ter zake van het scanderen van deze leus. Aangezien de godsdienstige achtergrond van verdachten niet wordt geregistreerd, kan mijn ambtgenoot van Justitie niet meedelen hoeveel verdachten of veroordeelden ter zake van het roepen van deze leus moslim zijn. Als deze leus wordt geroepen, is de hoofdregel dat, indien mogelijk, strafvervolging wordt ingesteld door het Openbaar Ministerie, conform de Aanwijzing Discriminatie van het College van procureurs-generaal. Het in de vraag geschetste beeld dat deze vorm van antisemitisme niet daadkrachtig wordt aangepakt, wijs ik van de hand.
Kunt u zorg dragen voor een immigratiestop voor mensen uit moslimlanden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bereid tot het afkondigen van een immigratiestop in het algemeen en ook niet specifiek voor landen met een overwegend islamitische bevolking. Het weren van immigranten op basis van religie is in strijd met de beginselen van onze eigen rechtsstaat. Het verdedigen van de rechtsstaat begint met het vasthouden aan de beginselen daarvan. Tevens levert dit strijd op met internationale bepalingen, waaronder die van de Europese richtlijnen op het gebied van reguliere migratie alsook de verplichtingen op grond van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Het weren van immigranten is derhalve evenzeer onmogelijk als onwenselijk.
Fraude op de huizenmarkt |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Staf Depla (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Fraude bederft de huizenmarkt»1 en herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Heijnen over het direct verstrekken van gegevens uit de GBA aan woningcorporaties2?
Ja.
Waarom is er nog een steekproef nodig om fraude op de huizenmarkt aan te tonen terwijl uit de antwoorden op genoemde vragen2 blijkt dat gemeenten nu al GBA-gegevens kunnen verstrekken aan woningbouwcorporaties en «uit eerder onderzoek is gebleken dat woonfraude in hoge mate bijdraagt aan verloedering en vervuiling»?
De aanpak waarmee in Eindhoven wordt geëxperimenteerd gaat verder dan het koppelen van gegevens van de corporatie aan GBA-gegevens. Zij omvat ook de koppeling aan andere gegevens zoals van het Kadaster, telefoonrekeningen en verhuiskaarten. Deze aanpak, die is geïnitieerd vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en waaraan meer corporaties en gemeenten deelnemen, heeft tot doel om te bezien of een dergelijke werkwijze effectief is. De positieve resultaten kunnen andere corporaties en gemeenten ertoe aanzetten meer werk te maken van het opsporen en tegengaan van woonfraude.
Wordt er door gemeenten en woningbouwcorporaties voldoende gebruik gemaakt van de mogelijkheid, die de Wet GBA nu al biedt, om daarvoor toegesneden persoonsgegevens uit te wisselen met maatschappelijke partners zoals woningbouwcorporaties? Zo ja, waaruit blijkt dat en hoeveel gemeenten hebben in hun verordening met betrekking tot de GBA de mogelijkheid tot deze gegevensuitwisseling vastgelegd? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u bewerkstelligen dat dit op korte termijn wel het geval wordt?
Zoals in het eerdere antwoord (TK 2009-2010, aanhangsel 888) op de vragen van de heer Heijnen is aangegeven, is het mogelijk dat – onder bepaalde voorwaarden – gegevens beschikbaar worden gesteld vanuit de GBA en dat gemeenten en woningcorporaties, afhankelijk van de concrete noodzaak om woonfraude aan te pakken, hierover afspraken kunnen maken. In hoeverre dat nodig is, is een afweging die iedere gemeente voor zichzelf moet maken (zie ook het antwoord op vraag 5).
Gezien het feit dat het hier om een lokale invulling van beleid gaat en ook de verstrekking van gegevens uit de GBA in dat verband lokaal is geregeld, is het niet mogelijk een overzicht te verstrekken van gemeenten die gebruik maken van de in de Wet GBA geboden mogelijkheden om persoonsgegevens uit te wisselen met maatschappelijke partners, zoals woningbouwcorporaties.
Waarom worden gegevens van woningbouwcorporaties niet stelselmatig gekoppeld aan gegevens uit de GBA, het kadaster, telefoonmaatschappijen en TNT Post? Bestaan er wettelijke belemmeringen, en zo ja, deelt u dan de mening dat die weggenomen dienen te worden en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Komt het, in de antwoorden op genoemde vragen, aangekondigde wetsvoorstel inderdaad nog in de eerste helft van 2010 naar de Kamer?
Het stelselmatig koppelen van gegevens kan inderdaad een goede methode zijn om woonfraude aan te pakken. In hoeverre van dit middel gebruik wordt gemaakt is enerzijds afhankelijk van de beoordeling door gemeenten en woningcorporaties of de daarmee gemoeide handhavingsinspanningen en kosten opwegen tegen de opbrengsten (doelmatigheidsvraag). Anderzijds zal een stelselmatige koppeling van gegevens uit zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke bronnen het recht van burgers op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer niet onevenredig mogen aantasten (rechtmatigheidsvraag).
Op zich zijn er binnen de bestaande wetgeving (de Wet GBA en de Wet bescherming persoonsgegevens) al mogelijkheden voor gegevensuitwisseling, mits daarbij wordt voldaan aan de basisvoorwaarden voor rechtmatige gegevensverwerking. Dit houdt in dat de gegevensuitwisseling plaatsvindt voor een duidelijk en wel omschreven doel, wordt gerechtvaardigd door een dringende maatschappelijke behoefte, in een juiste verhouding staat tot het doel waarvoor de gegevens worden gevraagd en dat dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt.
Ter voorbereiding van het wetsvoorstel Basisregistratie personen (dat de wet GBA zal gaan vervangen) wordt onderzocht of er ruimere mogelijkheden moeten komen voor rechtstreekse verstrekking van gegevens uit de basisregistratie persoonsgegevens aan derden (niet-overheidsorganen) en hoe dat vorm moet worden gegeven. Wat de planning van het wetsvoorstel betreft, heeft de Staatssecretaris van BZK eerder aangegeven er naar te streven het wetsvoorstel rond de zomer aan Uw Kamer aan te bieden.
Die planning zal echter niet kunnen worden gerealiseerd in verband met het grote aantal reacties van (maatschappelijke) organisaties in de consultatieronde van het wetsvoorstel. De Staatssecretaris van BZK zal u na het zomerreces informeren over de bijgestelde planning.
Deelt u de mening van de programmaleider van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) dat buurtonderzoeken nodig zijn voor het opsporen van woonfraude? Zo ja, acht u hierin ook een taak weggelegd voor de overheid? Hoe gaat u die taak invullen? Zo nee, waarom niet?
Buurtonderzoeken kunnen een goede methode zijn om woonfraude op te sporen en aan te pakken. De gemeenten die aan de pilot van het CCV hebben meegewerkt, te weten Eindhoven, Maastricht, Leiden, Alkmaar en Haarlem, hebben overigens niet allemaal dezelfde aanpak gevolgd. Zo heeft gegevenskoppeling met GBA alleen in Eindhoven, Maastricht en Leiden plaatsgevonden. In Alkmaar is uitsluitend actie ondernomen op basis van signalen die bewoners en professionele partijen in de wijk hebben afgegeven naar aanleiding van publiciteit in de media. Deze verschillende manieren van werken kunnen tot goede resultaten leiden. In Eindhoven is ongeveer 1% woonfraude ontdekt wat neerkomt op 60 situaties uit een bestand van 6.000 woningen. Omgekeerd zijn de woningcorporaties in Maastricht tot het oordeel gekomen, na steekproefsgewijs vervolgonderzoek, dat bij het overgrote deel van de via gegevenskoppeling opgespoorde adressen geen sprake is van woonfraude.
De gemeente zal, samen met de betrokken sociale verhuurders, de afweging moeten maken of een buurtonderzoek zinvol is en daar dan capaciteit en middelen voor beschikbaar moeten stellen.
De taak van de rijksoverheid is, gegeven de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten, vooral om een vinger aan de pols te houden en om gemeenten te informeren en stimuleren ten aanzien van de aanpak van woonfraude.
Het advies "Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening" van de Adviesraad Gevaarlijk Stoffen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jan Boelhouwer (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen «Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening» d.d. 21 april 2010?
Ja.
Deelt u de mening van de Adviesraad dat bij het berekenen van risico’s die mensen lopen, waarbij wordt uitgegaan van een voorgeschreven rekenmodel, uitgangspunten en aannames worden gehanteerd die een verkeerd beeld geven van de werkelijke risico’s die mensen lopen? Zo nee, waarom niet?
Zodra ik het rapport van de Adviesraad zorgvuldig heb bestudeerd en een oordeel daarover van het Centrum Externe Veiligheid van het RIVM heb ontvangen, zal ik mijn conclusies trekken. Die conclusies verwerk ik in het standpunt dat u binnen drie maanden zult ontvangen.
Wat zijn de gevolgen nu blijkt dat in het model geen rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden ter plaatse? Lopen mensen daardoor in werkelijkheid mogelijke grotere risico’s dan tot nu toe werd aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk is dat omwonenden van risicovolle objecten niet meer risico lopen dan tot nu toe werd aangenomen. De Nederlandse rekenmethodiek is over het algemeen realistisch, waarbij op sommige punten conservatieve aannames worden gedaan. Daardoor geven de berekende risico’s doorgaans een conservatieve schatting van de te verwachten risico’s.
Kan een mogelijk gevolg van het te rigide toepassen van het model zijn dat mensen bij bosbranden (preventie, repressie en evacuatie) met name in kwetsbare gebieden, zoals op de Veluwe, een groter risico lopen dan tot nu toe werd aangenomen?
Nee, de Nederlands rekenmethodiek is niet geschikt en wordt niet toegepast om risico’s bij bosbranden te berekenen.
Bent u voornemens de opleidingseisen aan te passen, aangezien de adviesraad constateert dat de opleiding van de gebruikers van het model onvoldoende is om het benodigde inzicht voor een goed veiligheidsbeleid te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport vormt voor mij geen aanleiding om vooruitlopend op mijn standpunt acties te ondernemen. Het accepteren van een risicoberekening en afgeven van een vergunning is een zaak van het bevoegd gezag. Er is veel aandacht voor het verhogen van het kennisniveau van het bevoegd gezag.
Bent u van plan de aanbevelingen van de adviesraad ter verbetering van het veiligheidsbeleid op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport vormt voor mij geen aanleiding om vooruitlopend op mijn standpunt acties te ondernemen.
Het bericht dat bejaarde biljarters hun clubhuis moeten verlaten om een Marokkaanse vereniging te huisvesten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Biljarters verbannen»?1
Ja.
Is het waar dat bejaarde biljartliefhebbers uit hun onderkomen worden gezet om plaats te maken voor een Marokkaanse vereniging die dankzij een provinciale subsidie riant kan worden gehuisvest? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Het steunpunt van het ouderenwerk, waar de bejaarde biljarters gebruik van maken, verliet in 2004 haar vorige locatie om plaats te maken voor een nieuw te bouwen woonzorgcentrum. Vanwege deze nieuwbouw is het ouderenwerk tijdelijk gehuisvest in een voormalig schoolgebouw.
De gemeente is sinds eind 2009 op zoek naar een alternatieve locatie voor het ouderenwerk omdat de nieuwbouw vertraging opliep. Een deel van de tijdelijk verkregen ruimte in het voormalig schoolgebouw dient te worden vrijgemaakt voor de Marokkaans-Nederlandse vereniging.
De gemeente heeft aangegeven dat de biljarters niet uit hun onderkomen worden gezet, maar dat het ouderenwerk een deel van haar activiteiten (waar onder de biljarters) moet samenbrengen in een ander gedeelte van het voormalig schoolgebouw of verplaatsen naar een andere locatie van het ouderenwerk elders in Ede.
Na de nieuwbouw zal het steunpunt van het ouderenwerk haar intrek nemen in het woonzorgcentrum.
Deelt u voorts de mening dat de opmerking van de gemeente Ede dat de huisvesting van de Marokkaanse vereniging beter past bij het betreffende gebouw «omdat daar ook al andere allochtonen zitten» getuigt van een kennelijke apartheidswens van de gemeente Ede en een schandalig argument is om autochtone burgers weg te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente heeft in 2008 al besloten dat zij het voormalige schoolgebouw wil gebruiken als huisvesting voor meerdere allochtone zelforganisaties. Reden hiervoor is dat de verschillende allochtone organisaties vooral op tijdelijke locaties zijn gevestigd die vaak te klein of verouderd zijn. Door één pand goed in te richten voor de diverse allochtone zelforganisaties hoopt de gemeente de samenwerking tussen de verschillende gemeenschappen en daarmee de integratie te bevorderen.
De Marokkaans-Nederlandse vereniging is al verscheidene jaren gehuisvest in tijdelijke locaties. Deze panden bleken echter nauwelijks geschikt voor het intensieve gebruik van de vereniging. De gemeente heeft ondanks een intensieve zoektocht nog geen andere (tijdelijke) huisvesting voor de Marokkaans-Nederlandse vereniging gevonden. Vandaar dat de gemeente nu met de gebruikers van het voormalig schoolgebouw in gesprek is.
Bent u het er mee eens dat de genoemde Marokkaanse vereniging net als de biljartclub Ericahorst zelf de huur voor een onderkomen bijeen moet zien te krijgen en niet op kosten van de Gelderse belastingbetaler dient te worden gehuisvest? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een lokale aangelegenheid. De gemeente bepaalt of het gevraagde budget wel dan niet wordt toegekend. De Marokkaans-Nederlandse vereniging in Ede ontvangt een subsidie voor activiteiten die zijn gericht op de integratie van hun achterban in de Nederlandse samenleving.
Bent u bereid de gemeente Ede op te dragen de biljartclub Ericahorst haar huidige onderkomen te laten behouden? Zo nee, waarom niet?
Nee dat ben ik niet. Ik beschouw dit als een lokale aangelegenheid.
Bent u tevens bereid paal en perk te stellen aan het verstrekken van dergelijke multiculturele subsidies en van organisaties als de genoemde Marokkaanse vereniging te eisen dat zij hun eigen broek op kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De vrijheidsbeperking van een Rwandese presidentskandidaat die na 16 jaar in Nederland gewoond te hebben teruggekeerd is naar haar vaderland |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht van vrijheidsbeperking van de Rwandese presidentskandidaat mevrouw Victoire Ingabire Umuhoza, die na zestien jaar in Nederland gewoond te hebben teruggekeerd is naar haar vaderland?1
Ja.
Bent u bereid om opheldering hierover te vragen bij de Rwandese autoriteiten? Is het waar dat ze inmiddels weer is vrijgelaten, maar dat ze zich nog wel om de twee weken moet melden? Wat vindt u hiervan?
De ambassade in Kigali volgt deze kwestie op de voet en onderhoudt hierover ook contact met de Rwandese autoriteiten. Mevrouw Ingabire werd donderdag 22 april op borgtocht vrijgelaten en zij moet zich om de week melden. Ze wordt verdacht van serieuze misdrijven: het overtreden van de wet op genocide-ideologie; het overtreden van de wet op divisionisme en het hebben van banden met de FDLR. De meldingsplicht maakt onderdeel uit van het justitieel onderzoek.
Deelt u de mening van Rwandese mensenrechtenorganisaties die stellen dat dit de zoveelste inperking van politiek speelruimte in Rwanda is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties wilt u daaraan verbinden?
De oppositiepartijen in Rwanda, waarvan de partij van mevrouw Ingabire er één is, ondervinden momenteel diverse, deels administratieve, problemen bij hun voorbereiding op de presidentsverkiezingen in augustus 2010. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de Rwandese autoriteiten in de aanloop naar deze verkiezingen bereid zijn om zonodig beperkingen op te leggen op het terrein van de vrijheid van meningsuiting en om de registratie van politieke partijen sterk te controleren, met het oogmerk de algemene veiligheid te dienen.
De vrijheid van mevrouw Ingabire wordt momenteel beperkt omdat ze verdacht wordt van overtreding van de wet op genocide-ideologie; het overtreden van de wet op divisionisme en het hebben van banden met de FDLR. Of de aanhouding van mevrouw Ingabire al dan niet terecht is kan ik thans niet beoordelen. Onafhankelijk gerechtelijk onderzoek zal dat moeten uitwijzen. De cruciale vraag is of de hierboven genoemde wetgeving mogelijk misbruikt wordt om politieke tegenstanders de mond te snoeren. Dit vraagstuk volgt de ambassade nauwkeurig en stelt dit met de overige donoren regelmatig aan de orde bij de Rwandese overheid.
Deelt u de mening dat schending van mensenrechten een belangrijke reden is om geen (algemene) begrotingssteun toe te kennen aan een land? Is het waar dat de beoogde toekenning van begrotingssteun aan Rwanda voor 2010, zoals uit uw brief van 6 april jl. inzake begrotingssteun valt op te maken2, sectorale begrotingssteun betreft? Zo nee, kunt u dan de Kamer de nodige informatie verschaffen?
Ja. Of een land in aanmerking komt voor de hulpmodaliteit begrotingssteun wordt bepaald op basis van een grondige analyse van het bestuur en beleid, waaronder de mensenrechtensituatie.
De begrotingssteun aan Rwanda in 2010 betreft inderdaad sectorale begrotingssteun aan de justitiesector. Daarnaast geven we via DFID sectorale begrotingssteun aan de onderwijssector.
De basisvoorwaarden om begrotingssteun te geven in Rwanda zijn aanwezig aangezien Rwanda reeds geruime tijd goed beleid formuleert en implementeert op het gebied van armoedebestrijding, macro-economische stabiliteit, private sector ontwikkeling en op het terrein van justitie. Daarom is ook besloten tot sectorale begrotingssteun in de sector justitie. Dat laat onverlet dat er altijd zaken voor verbetering vatbaar zijn, zoals ruimte voor politieke pluriformiteit en vrijheid van meningsuiting. Het beleidsoverleg in de diverse sectorwerkgroepen, alsmede de intensieve politieke dialoog van donoren, inclusief Nederland, met de Rwandese overheid gelden als belangrijke fora waar politiek gevoelige kwesties aan de orde worden gesteld.
In oktober van dit jaar wordt in Rwanda door donoren en overheid gezamenlijk beoordeeld welke resultaten er zijn geboekt in het kader van de (algemene) begrotingssteun (Joint Review). Op dat moment zal ook het verloop van de Rwandese presidentsverkiezingen kunnen worden geëvalueerd. Een logisch moment voor een formeel besluit over eventuele verlening van algemene begrotingssteun in 2011 ligt na deze Joint Review.
Wat zouden naar uw idee de minimale verbeteringen op het gebied van mensenrechten in Rwanda moeten zijn om (algemene) begrotingssteun te overwegen? Hoe beoordeelt u daarin de ruimte voor politieke oppositie? Op welke wijze kunt u Rwanda bijstaan in het bewerkstelligen van een dergelijke verbetering?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat deze Rwandese presidentskandidate de Nederlandse nationaliteit bezit? Wordt haar in dat geval als Nederlandse steun geboden vanuit de Nederlandse ambassade te Kigali? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
Nee, mevrouw Ingabire bezit niet de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft de Rwandese nationaliteit en bezit een Rwandees paspoort. De steun van de Nederlandse ambassade in Kigali is derhalve maar zeer beperkt mogelijk.
De beperkte uitleenmogelijkheid van e-books door bibliotheken |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Het spijt ons, maar het e-book is al uitgeleend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat bibliotheken klaar worden gestoomd voor de digitale toekomst?
Ja, om die reden ligt het zwaartepunt van het OCW-innovatieprogramma openbare bibliotheken bij de opbouw van de digitale bibliotheek. Voor de inhoud en achtergronden daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de brief van de vorige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over dit onderwerp van 15 december 2009.2 Op 17 maart 2010 heeft daarover overleg met de Kamer plaatsgevonden. De Kamer heeft bij die gelegenheid bij motie van de leden Vroonhoven-Kok en Leerdam verzocht de introductie van e-books in openbare bibliotheken te stimuleren.3 Deze motie is aangenomen en wordt langs een aantal lijnen uitgevoerd. Eind dit jaar zal ik de Kamer in een voortgangsrapportage bibliotheekinnovatie over de stand van zaken informeren.
Zijn de pilots met «digitale distributie», aangekondigd in het programma «Digitale Openbare Bibliotheek» al van start gegaan?
Deze pilots zijn in ontwikkeling.
Worden er in deze pilots ook restricties gesteld aan het aantal keren dat een e-book mag worden uitgeleend? Deelt u de mening dat dit een onlogische restrictie is? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijk kenmerk van digitale media is meervoudig gebruik. Dat zou ook voor het gebruik van e-books in openbare bibliotheken uitgangspunt moeten zijn. Uitgevers behandelen de uitleen van e-books vooralsnog analoog aan de uitleen van papieren boekexemplaren. Dat betekent dat per verstrekte licentie een e-book op hetzelfde moment maar één keer uitgeleend kan worden. Deze limiet hanteren de uitgevers, omdat zij inkomstenderving vrezen bij een ruimhartiger licentiebeleid. Dit knelpunt voor de bibliotheken vormt onderdeel van het overleg dat de bibliotheeksector met organisaties van auteurs en uitgevers zal voeren over het uitlenen van e-books.
Is het waar dat er wel een wettelijke regeling is voor leenvergoedingen van gewone boeken, maar dat die er niet is voor e-books? Zo ja, bent u bereid dit wel wettelijk te regelen?
De Auteurswet regelt dat een auteur het exclusieve recht heeft zijn werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. De wet maakt hierop een aantal uitzonderingen, onder meer voor uitleningen van boekexemplaren – of verveelvoudigingen daarvan – door openbare bibliotheken.4 De uitzondering geldt voor de uitleningen van werken die op een fysieke drager zijn vastgelegd, waaronder papieren boeken, en niet voor digitale versies van boeken die online worden uitgeleend. Het invoeren van eenzelfde uitzondering voor e-books zou, los van de wenselijkheid daartoe op dit moment, in strijd zijn met Europese wetgeving. De uitlening van e-books door bibliotheken vindt plaats door deze online – als downloadbestand – en voor een bepaalde periode ter beschikking te stellen. Het gaat bij de uitlening van e-books dus niet om uitlening of verveelvoudiging van een exemplaar van een boek als bedoeld in artikel 15c lid 1 Auteurswet, maar om een openbaarmaking van de auteursrechtelijke beschermde (digitale) inhoud van het boek. De Richtlijn Auteursrecht in de informatiemaatschappij5 biedt lidstaten geen mogelijkheid het online terbeschikkingstellen van werken door openbare bibliotheken onder het verhuur- of leenrecht te brengen. Dit betekent dat voor de uitleen van e-books via online terbeschikkingstelling dus steeds toestemming van rechthebbenden is vereist. Openbare bibliotheken zullen hierover dus afspraken moeten maken met individuele rechthebbenden.
Het e-book is een nieuw medium. De markt is op dit moment nog bescheiden van omvang, maar in potentie zeer groot. Alle betrokken spelers – auteurs, uitgevers, distributeurs en bibliotheken – zijn in deze fase bezig exploitatiemodellen te verkennen en hun positie te bepalen. Daarbij is van groot belang dat er adequate modellen voor legaal aanbod worden ontwikkeld. Uit een door het Ministerie van Justitie georganiseerde expertmeeting op 1 juni jl. is gebleken dat het ontwikkelen van een legale markt voor e-books een grote uitdaging is, waarbij illegale uitwisseling van bestanden en de prijsstelling obstakels kunnen zijn. Evenals voor muziek en films geldt ook voor e-books dat het ontwikkelen van innovatieve bedrijfsmodellen die aantrekkelijk zijn voor consumenten een voorwaarde is voor effectieve handhaving van het auteursrecht op internet. Hierbij is het niet de overheid, maar de markt die aan zet is. Het is hierbij van belang dat de verschillende betrokken marktpartijen (auteurs, uitgevers, boekverkopers en distributeurs) onderkennen dat er een gezamenlijk belang is bij het ontwikkelen van een levensvatbare markt voor e-books.
Het advies van de VO-raad over de borg bij de gratis schoolboeken |
|
Jasper van Dijk , Marianne Besselink (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Staat u nog steeds achter uw uitspraak over de borgovereenkomst tussen school en ouders, dat een ouder ‘niet verplicht is om deze overeenkomst te ondertekenen of kan weigeren om voor bepaalde onderdelen uit de overeenkomst te tekenen’?1
Ik heb geen uitspraak gedaan over een zgn. borgovereenkomst. Mijn eerdere uitspraak omvatte de mogelijkheid om de betaling van de borg voor schoolboeken als onderdeel op te nemen in de overeenkomst voor de vrijwillige bijdrage. Ik sta er nog steeds achter dat een ouder niet verplicht is om deze overeenkomst te ondertekenen, of kan weigeren om voor bepaalde onderdelen uit deze overeenkomst te tekenen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de borg bij de bestelprocedure van schoolboeken veelal een verplicht onderdeel uitmaakt van de Algemene Voorwaarden van de distributeurs en dat ouders de bestelling niet kunnen afronden zonder met deze voorwaarden akkoord te gaan? Deelt u de mening dat het stellen van voorwaarden voor het krijgen van schoolboeken op gespannen voet staat met uw uitspraak bij vraag 1?
Een vergelijkbare vraag van Uw Kamer heb ik reeds beantwoord (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 910, vraag 10). In aanvulling hierop, ben ik van mening dat het stellen van sommige voorwaarden voor het krijgen van schoolboeken niet problematisch hoeft te zijn. Zo vind ik het vanzelfsprekend dat een school als voorwaarde stelt dat een ouder zelf de bestelling bij de distributeur plaatst. De levering van de schoolboeken mag echter niet afhankelijk worden gesteld van het betalen van een borg.
Ik wil graag nogmaals benadrukken dat niet de distributeur, maar de school als opdrachtgever van de distributeur verantwoordelijk is om de bestelprocedure van schoolboeken goed te regelen. Het is dan ook aan te raden dat de school heldere afspraken maakt met de distributeur aan de ene kant en ouders aan de andere kant over de bestelprocedure en de borg. De VO-raad doet in het stuk waarnaar u verwijst goede voorstellen om te komen tot deze afspraken. Wanneer een ouder aan de school kenbaar gemaakt heeft de borg niet te betalen, dan dient de school voor deze ouder een andere oplossing te vinden. Indien een ouder van mening is dat dit niet goed geregeld is, dan dient de ouder in eerste instantie zelf hierover de school aan te spreken, eventueel via de oudergeleding van de MR. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Wat is uw principiële beoordeling van de stellingname van de VO-Raad dat individuele ouders die de borg niet kunnen of willen betalen «contact moeten opnemen met de school»2, gezien het feit dat ouders activiteiten moeten ondernemen om de borg niet te hoeven betalen en daarbij vervolgens nog afhankelijk zijn van de medewerking van de school? Vindt u deze stellingname van de VO-Raad wenselijk? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak onder vraag 1? Zo nee, wat gaat u ondernemen tegen dit advies van de VO-Raad?
Het vragen van borg is een keuze die de school maakt, met instemming van de oudergeleding van de MR. De school is daarom de partij die goed met ouders moet communiceren over de borg. Het is dan ook logisch dat de ouder zich wendt tot de school (al dan niet via de MR). Ik vind de stellingname van de VO-Raad hier goed op aansluiten.
Wat bent u zelf van plan te ondernemen tegen scholen die de vrijwilligheid van het betalen van de borg voor het nieuwe schooljaar niet zo nauw nemen?
Zoals ik in antwoord op een eerdere kamervraag gezegd heb (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3513, vraag2, betrekt de inspectie de borg bij het onderzoek naar de naleving van de wet- en regelgeving omtrent de ouderbijdrage. Dit onderzoek wordt in het lopende schooljaar voorgezet. Als uit dit onderzoek blijkt dat scholen zich niet aan de wet- en regelgeving houden, dan zal er handhavend opgetreden worden. Echter, ik wil nogmaals benadrukken dat het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de individuele ouder en de oudergeleding van de MR is, om er op toe te zien dat de school correct handelt in haar schoolkostenbeleid (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 910, vraag 11).
Deelt u de mening van de Vereniging Openbaar Onderwijs, dat de vrijwilligheid van het betalen van de borg alleen kan worden gewaarborgd, door bij de bestelling van schoolboeken aan ouders expliciet de keuze te bieden al of niet in te stemmen met het betalen van een borg voor de schoolboeken? Zo nee, wat is uw alternatief om die vrijwilligheid te garanderen?
Nee, ik deel de mening van de VOO niet. Ik vind wel dat de verantwoordelijkheid voor de keuze van het instellen van borg bij de school ligt, en dat de school daarmee verantwoordelijk is voor heldere afspraken met de ouder, en transparantie over de (bestel)procedure.
Om de vrijwilligheid te garanderen kan de school ook vóór de bestelprocedure afspraken maken met de ouders over het al dan niet betalen van de borg, bijvoorbeeld ten tijde van het ondertekenen van (onderdelen van) de overeenkomst voor de vrijwillige bijdrage (zie vraag1. Ook de VO-raad geeft suggesties over hoe een school, in goed overleg met de ouders en de boekenleveranciers, de vrijwilligheid van de borg kan waarborgen (zie hiervoor de brief van de VO-raad).
Bent u bereid deze vragen vóór 1 mei a.s. te beantwoorden om zodoende tijdig vóór de afhandeling van de bestelprocedures duidelijkheid te verschaffen aan betrokkenen?
Om te komen tot een zorgvuldige beantwoording van uw vragen was 1 mei jl. helaas niet haalbaar.
De medwerking van Staatsbosbeheer aan de realisatie van een fietspad over de Gouden Bodem |
|
Eddy van Hijum (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de wens van de gemeente Wymbritseradiel en de Plaatselijk Belang-organisaties van Heeg en Woudsend om een natuurwandel- en fietspad aan te leggen over de westoever van de Gouden Bodem?
Ja.
Is het waar dat Staatsbosbeheer niet bereid is om medewerking aan de realisatie van deze wandel- en fietsverbinding te verlenen vanwege de landschappelijke en ecologische betekenis van het betreffende gebied?
De Gouden Bodem is een eiland in het Friese merengebied (Heegermeer/ Fluessen). Het gebied heeft een Natura 2000-status en is in natuurpacht uitgegeven aan een agrarisch ondernemer.
In het broedseizoen (maart–juni) is rust in het gebied noodzakelijk uit oogpunt van weidevogelbeheer.
In het winterseizoen overwinteren er vele duizenden ganzen in het gebied. Langs de westkant is bovendien een plas-drasgebied ingericht waarin vele watervogels/ steltlopers broeden en foerageren. Hier broedt ook de beschermde bruine kiekendief.
Van Staatsbosbeheer begrijp ik dat zij graag wil werken aan een goede recreatieve ontsluiting in de regio met draagvlak van zowel de betrokken gemeenten als de provincie. Ik wil deze ontwikkeling afwachten.
Deelt u de mening dat recreatief medegebruik van natuurgebieden mogelijk moet zijn, mits er voorzieningen worden getroffen om natuurschade zo veel mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid Staatsbosbeheer de opdracht te geven om opnieuw in overleg te gaan met de initiatiefnemers over de realisatie van een natuurwandel- en fietsroute en de voorwaarden die daaraan vanuit het natuurbeheer gesteld moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een gesloten crèche toch stiekem open is |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Gesloten crèche stiekem toch open»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht waaruit blijkt dat een kinderopvangorganisatie toch doorgaat met opvang van kinderen terwijl de vergunning hiertoe is ingetrokken door de gemeente?
Dit is een economisch delict, waarop strafrechtelijk kan worden gereageerd dan wel een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Voorts is bestuurlijke handhaving mogelijk. Hierop zal ik in mijn antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 van mevrouw Langkamp (van 11 mei jl.) uitgebreider ingaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2681).
Is het waar dat de gemeente niet de plicht heeft om ouders over het intrekken van de vergunning te informeren, maar dat dit aan de kinderopvangondernemer zelf is? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat ouders over het intrekken van een vergunning terstond worden geïnformeerd?
Het is van belang dat ouders over het intrekken van een vergunning terstond worden geïnformeerd. De gemeente is volgens de Wet kinderopvang verplicht het bericht van een sluiting van een kinderdagverblijf te publiceren in de huis-aan-huisbladen. Ook heeft de gemeente de discretionaire bevoegdheid om een plakkaat, waarop zij attendeert op de sluiting van het kinderdagverblijf, op de deur van het kinderdagverblijf te hangen. Overigens ben ik van mening dat ook de ouders zelf een verantwoordelijkheid hebben in het beoordelen van de kwaliteit van de kinderopvang. Zie tevens mijn antwoord op vraag 5 van mevrouw Langkamp in de reeks vragen d.d. 27 april 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2679). Zoals daar aangegeven zou het in mijn ogen te ver voeren om bij elke gemeente een soort schaduwadministratie onder te brengen van alle voorzieningen voor kinderopvang.
Deelt u de mening dat de positie van ouders in dit soort gevallen, waarbij het gaat om vaak jonge kinderen, beter beschermd dient te worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de positie van ouders te versterken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de aangescherpte regels met betrekking tot de kinderopvang (en met name de inschrijving in het landelijk register) dit soort situaties kan voorkomen? Is het mogelijk dat deze kinderopvangondernemer ingeschreven kan worden in het Landelijk register en opnieuw een kinderopvangcentrum kan oprichten?
Ingevolge het Besluit registratie kinderopvang kan een nieuwe kinderopvangvoorziening alleen worden opgenomen in het Landelijk Register na een positieve beschikking van de gemeente waar de kinderopvang plaatsvindt. Deze beschikking wordt pas genomen als degene die een kinderopvangvoorziening wil beginnen, aantoont dat hij aan alle formele eisen voldoet en nadat de betreffende GGD een inspectie heeft uitgevoerd. Dus als iemand wiens vergunning eerder is ingetrokken een kinderopvangvoorziening wil beginnen, zal hij pas opnieuw kunnen beginnen als hij deze hele procedure met goed gevolg heeft doorlopen. Onderdeel van de toets is het formuleren van een oordeel of de voorziening naar verwachting aan de wettelijke kwaliteitseisen zal gaan voldoen.
In dit overgangsjaar komen alle in de gemeentelijke registers opgenomen kinderopvangvoorzieningen van rechtswege in het Landelijk Register kinderopvang. Ook alle bestaande kinderopvangvoorzieningen moeten aan de nieuwe strengere eisen voldoen. Daartoe zullen alle kinderopvangvoorzieningen worden geïnspecteerd, zij het vanzelfsprekend gespreid over een zekere tijdsduur. Als een voorziening niet aan de eisen voldoet, wordt deze uitgeschreven.
Kunt u aangeven wat de laatste ontwikkelingen zijn rond het opzetten van het landelijk register?
Het Landelijk Register wordt stapsgewijs gevuld. De verantwoordelijkheid voor die vulling ligt bij de gemeenten. Zij maken daarbij gebruik van het daarvoor in opdracht van het ministerie van OCW ontwikkelde landelijk systeem. De gemeenten worden bij de implementatie van dit landelijk systeem ondersteund door het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten. Het Landelijk Register zal naar verwachting eind juni a.s. worden opengesteld voor het publiek. Dan kunnen vraagouders en andere belangstellenden zien welke gastouders en gastouderbureaus aan de wettelijke eisen voldoen en aan welke gastouderbureaus deze gastouders zijn gekoppeld. Daarnaast wordt het Landelijk Register in de periode tot 1 oktober 2010 verder gevuld met de bestaande kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang.
Onder verwijzing naar het recente debat tussen u en de Kamer over, onder meer, het versnipperde en slecht nageleefde handhavingsbeleid, is het bericht voor u aanleiding de door u reeds getroffen en aangekondigde maatregelen verder te verscherpen? Zo ja, op welke wijze, zo nee, waarom niet?
Zoals ik in dat recente debat heb aangegeven, heb ik de Onderwijsinspectie gevraagd om in de handhaving achterblijvende gemeenten indien nodig hierop aan te spreken, met als ultieme maatregel het geven van een aanwijzing. Tevens ondersteunt de VNG de gemeenten bij de uitvoering van hun taak (Kamerstuk 31 322, nr. 72).
Het verlies aan geloofwaardigheid van het Kimberley proces inzake diamantenhandel in Zimbabwe |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Mugabes vuile edelstenen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat het Kimberley proces een «schijnvertoning» en tot een «witwassysteem van bloeddiamanten» is geworden?
Ik deel die uitspraak niet. Het Kimberley Proces (KP) zorgt in beginsel in de landen die lid zijn van het KP voor een systeem waarmee bloeddiamanten niet kunnen worden witgewassen. Wel ben ik van mening dat Zimbabwe de minimumeisen van het KP dient na te leven. Daarvan is op dit moment onvoldoende sprake. Dat ligt echter niet zozeer aan het KP, maar komt geheel voor rekening van de Zimbabwaanse autoriteiten.
Deelt u de mening dat de conclusie van de onderzoekscommissie van het Kimberley Proces Certificerings Schema (KPCS), namelijk dat er in Zimbabwe sprake was van grove mensenrechtenschendingen en dat het leger betrokken was bij smokkeloperaties en illegale diamanthandel, een ernstige is?
Ja. In reactie daarop is tijdens de KP-jaarvergadering 2009 besloten om het mensenrechtenaspect een zwaarder accent te geven binnen het KPCS. Een voorstel hiertoe wordt momenteel binnen het KP uitgewerkt en staat op de agenda van de KP-jaarvergadering dit najaar.
Bent u van oordeel dat, als Zimbabwe in juni aanstaande geen aantoonbare verbetering heeft laten zien, het land geschorst dient te worden? Zo ja, gaat u als lid van het samenwerkingsverband KPCS zich hiervoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de laatste plenaire vergadering van het KP is het actieplan, dat door de Zimbabwaanse regering werd aangeboden, goedgekeurd. In dit plan wordt aangegeven welke acties de Zimbabwaanse regering zal ondernemen om het delven van diamanten weer veilig en volgens de regels te laten verlopen. Ook de certificering van diamanten is hierin meegenomen. Vastgelegd is onder andere dat diamanten uit de Chiadzwa-regio uitsluitend na goedkeuring door een aangewezen autoriteit van het KP mogen worden geëxporteerd.
De uitvoering van het actieplan wordt bewaakt door een KP-waarnemer. Tijdens de KP-vergadering in juni 2010 zal op basis van de rapporten van deze waarnemer, de situatie in Zimbabwe worden besproken. Daarnaast zal net als vorig jaar een onderzoekscommissie naar Zimbabwe afreizen, die zal rapporteren over de naleving van de afspraken. Inmiddels is al wel gebleken dat een poging is gedaan om een klein deel van de diamanten uit Chiadzwa te verhandelen buiten het KP om. Het KP onderzoekt nu hoe de export van diamanten uit deze regio nader aan banden gelegd kan worden. Tijdens de KP-jaarvergadering die dit najaar gehouden wordt, zal vervolgens een besluit moeten worden genomen over de deelname van Zimbabwe aan het KP. Uitsluiting betekent dat de export van ruwe diamanten onmogelijk wordt via de officiële kanalen.
Nederland wordt binnen het KP vertegenwoordigd door de EU. Op basis van de rapporten van zowel de KP-waarnemer als de KP-onderzoekscommissie zal bepaald moeten worden of de EU inzet op schorsing van Zimbabwe of niet. Bedacht moet worden dat het KP een instrumentarium biedt om de diamanthandel te reguleren en niet gereguleerde handel te voorkomen. Uitsluiting moet dan ook gezien worden als een uiterste maatregel en dient wat betreft de Nederlandse regering aan de orde te komen op het moment dat elk perspectief op een effectieve en vruchtbare samenwerking in KP-verband is verdwenen.
Het beperkt opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel aan moeilijke jeugdigen |
|
Krista van Velzen |
|
Hoe kan het dat de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen zo veel minder is opgelegd dan voorspeld en dat slechts 97 van 320 heropvoedingsplekken in 2009 bezet waren?1 Geldt dit voor alle gedragsbeïnvloedende maatregelen of slechts voor de heropvoeding in een pleeggezin? Kunt u een overzicht geven van het aantal opgelegde gedragsbeïnvloedende maatregelen sinds deze maatregel mogelijk is gemaakt?
Eind 2008 constateerde ik dat het aantal opgelegde gedragsbeïnvloedende maatregelen (GBM) achter bleef bij de verwachtingen. Om beter inzicht te krijgen in de potentiële doelgroep heb ik opdracht gegeven om een impactanalyse uit te voeren. De conclusie daarvan was dat de inhoudelijke experts van de ketenpartners (OM, ZM, Raad voor de Kinderbescherming en BJZ) de potentiële doelgroep kleiner schatten dan de oorspronkelijk prognoses aangaven. Op basis daarvan is het verwachte aantal van 750 gedragsmaatregelen per jaar naar beneden bijgesteld. Bij volledige implementatie zullen er per jaar naar verwachting maximaal 250 worden opgelegd. In de VbbV voortgangrapportage van 30 oktober 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr 276) heb ik u hier reeds over geïnformeerd.
Heropvoeding in een pleeggezin is slechts één van de mogelijkheden waartoe een jongere kan worden verplicht in het kader van een gedragsmaatregel. Het programma van de gedragsmaatregel kan onder andere worden ingevuld met geïndiceerde jeugdzorg, jeugd psychiatrische zorg, verslavingszorg en (erkende) gedragsinterventies. Heropvoeding in een pleeggezin vindt plaats door middel van de erkende gedragsinterventie Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC). Deze interventie is in 2009 in totaal 16 maal ingezet, waarvan vier maal op titel van de GBM en vier maal op basis van een andere strafrechtelijk titel; acht maal is deze interventie op civiele titel ingezet. In 2010 zijn er drie jongeren ingestroomd, allen op basis van de GBM. Van andere (ook) erkende gedragsinterventies is wel veelvuldig gebruik gemaakt in het kader van de gedragsmaatregel. Waar het aantal van 320 heropvoedingsplekken op gebaseerd is, is mij onbekend. Wel was voor 2008 uitgegaan van een aantal van 350 opgelegde gedragsmaatregelen.
Hieronder vindt u een overzicht van het aantal opgelegde gedragsmaatregelen sinds de inwerkingtreding op 1 februari 2008.
2008
2009 1e helft
2009 2e helft
2009 totaal
2010 jan-feb
Totaal
15
35
57
92
9
Kan er al iets gezegd worden over de resultaten van de maatregel heropvoeding in een pleeggezin? Zijn de eerste resultaten van de heropvoeding in een pleeggezin zo positief als kan worden verwacht op basis van de onderzoeken in de Verenigde Staten en Zweden?
MTFC betreft een erkende gedragsinterventie. Dit houdt een verondersteld effect in op de recidive.
In het evaluatieonderzoek, dat onderdeel is van de erkenning, zal in de komende jaren meer duidelijkheid moeten komen of het gunstige effect op recidive ook in de praktijk gerealiseerd wordt. Gezien het geringe aantal jongeren dat de MTFC interventie in een strafrechtelijk kader heeft ondergaan en gelet op het korte tijdsverloop sinds het afronden van de interventie zijn betrouwbare uitspraken over de recidive nu nog niet mogelijk.
Hoe verhouden zich de kosten van de heropvoeding in een pleeggezin tot een plaats in detentie?
De kostprijs per plaats per dag in een JJI bedroeg in 2009 436 euro. De kostprijs van een plaatsing in een MTFC programma per plaats per dag bedroeg in 2009 330 euro.
Hoe gaat u voorkomen dat ouders nu afhaken omdat de plekken niet bezet worden en dat er in de toekomst een tekort aan deze opvoedingsplaatsen zal zijn?
Ik zie hier in de eerste plaats een rol weggelegd voor MTFC zelf. Met financiële middelen heb ik vanaf medio 2008 MTFC in staat gesteld om bekendheid te geven aan de mogelijkheden die MTFC biedt en daarmee de instroom te bevorderen. Vanaf 2009 tot heden wordt MTFC door mij volledig gefinancierd voor alle in te vullen plaatsen. Dit houdt in dat ook invulling van die plaatsen op grond van andere strafmodaliteiten dan de GBM of een invulling op civiele basis door het ministerie van Justitie wordt vergoed. Voor de werving en het behoud van de pleegouders ligt het op de weg van MTFC daar een effectieve strategie voor op te stellen en uit te voeren. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de aanbieder van MTFC. Deze gaf aan dat er op dit moment geen signalen zijn van tekorten aan pleegouders.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gedragsbeïnvloedende maatregelen, waaronder ook met name de heropvoeding in een pleeggezin, voldoende bekend zijn bij het Openbaar Ministerie en de rechters?
Mijn ministerie heeft in de afgelopen twee jaar veel activiteiten ondernomen om de gedragsmaatregel bij de ketenpartners, waaronder het Openbaar Ministerie en de rechters, onder de aandacht te brengen. Zo is er zowel in 2008 als in 2009 een ronde langs alle Arrondissementale Platformen Jeugd gemaakt, waarbij uitgebreid informatie over de maatregel is verstrekt en knelpunten bij de implementatie zijn geïnventariseerd. Daarbij is overigens in de arrondissementen waar MTFC is uitgevoerd expliciet aandacht geweest voor het feit dat MTFC in de betreffende arrondissementen beschikbaar is voor de uitvoering van de gedragsmaatregel en door mijn ministerie wordt gesubsidieerd. Verder zijn in regionale bijeenkomsten alle justitiële ketenpartners (waaronder het OM en ZM) inhoudelijk geïnformeerd over de ingekochte gedragsinterventies waaronder MTFC. Tevens zijn er vanuit het ministerie brochures verstuurd o.a. aan OM en ZM en is informatie over de gedragsmaatregel op de website van Justitie geplaatst, waarbij ook de mogelijkheid bestaat tot het stellen van vragen. Begin dit jaar is een overzicht van de residentiële zorg die ingezet kan worden bij de gedragsmaatregel onder de ketenpartners (waaronder OM en ZM) verspreid. Voor de zomer zal ook de beschrijving van het uitvoeringsproces van de gedragsmaatregel alle ketenpartners worden toegezonden.
In de landelijke projectgroep gedragsbeïnvloedende maatregel, waarbij het OM en ZM zijn betrokken, is de bekendheid met de mogelijkheden van de gedragsbeïnvloedende maatregel een voortdurend punt van aandacht. Ook in het landelijk overleg van jeugdofficieren worden nieuwe ontwikkelingen, zoals jurisprudentie en nieuwe behandelmogelijkheden regelmatig aan de orde gesteld. Over MTFC is bij de start van een pilot in Arnhem voorlichting gegeven aan het OM. Met de aanbieder van de interventie, het Leger des Heils, is afgesproken dat aanvullende voorlichting zal worden gegeven aan het OM.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze straf ook daadwerkelijk zal worden geëist en zal worden opgelegd en dat niet uit gemakzucht of uit andere overwegingen voor detentie zal worden gekozen? Gaat u ervoor zorgen dat er vaker dan nu het geval is rapporten zullen worden gemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming, gedragsdeskundigen en Bureau Jeugdzorg?
Het is aan de rechter om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen.
Een goed onderbouwd advies van de Raad voor de Kinderbescherming kan een bijdrage leveren aan het vorderen en opleggen van een gedragsmaatregel.
De gedragsmaatregel past binnen een meer persoonsgerichte aanpak. Deze aanpak zorgt ervoor dat jongeren een straf of maatregel krijgen opgelegd die, op basis van een gedegen onderzoek, het beste bij hun situatie past en waarmee recht wordt gedaan aan de eisen van proportionaliteit. Vooral bij jongeren bij wie een duidelijk kader gewenst is met een stevige stok achter de deur in de vorm van vervangende jeugddetentie, biedt de gedragsmaatregel meer mogelijkheden dan bijvoorbeeld een voorwaardelijke PIJ-maatregel of een voorwaardelijke jeugddetentie onder bijzondere voorwaarden. Om de persoonsgerichte aanpak verder te verbeteren streef ik naar een toename van het aantal gedragsdeskundige onderzoeken. Deze onderzoeken kunnen zowel door de Raad voor de Kinderbescherming als via het NIFP worden uitgevoerd en maken deel uit van het uitgebreide strafonderzoek. De gedragsmaatregel wordt expliciet bij de afwegingen in het kader van dit strafonderzoek meegenomen. Met de Raad voor de Kinderbescherming is afgesproken dat in 2010 625 uitgebreide strafonderzoeken zullen worden uitgevoerd waarbij specifiek de gedragsmaatregel wordt betrokken. Om de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureau’s Jeugdzorg in staat te stellen deze uitgebreide onderzoeken uit te voeren heb ik de organisaties ook extra gefinancierd. Daarnaast heb ik ook voor 2009 en 2010 middelen voor een intern projectleider bij de Raad voor de Kinderbescherming en de MOgroep jeugdzorg beschikbaar gesteld om de inhoudelijk medewerkers te ondersteunen en daarmee de kwaliteit van het advies te bevorderen. Of het onderzoek uiteindelijk leidt tot het daadwerkelijk opleggen van de gedragsmaatregel of dat wordt gekozen voor een andere sanctie is van veel factoren afhankelijk. Uitgangspunt is dat het uitgevoerde strafonderzoek dient te leiden tot de meest geschikte persoonsgerichte aanpak.
De publieke verkoopcampagne van HWW Zorg en Thuiszorg Groningen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de oude Meavita organisaties in Den Haag (HWW Zorg) en Groningen (Thuiszorg Groningen), advertenties hebben geplaatst om zichzelf te verkopen?1
In tegenstelling tot hetgeen u veronderstelt, zijn het niet de oude Meavita organisaties, doch de nieuw opgerichte tijdelijke stichtingen die zorg dragen voor de continuïteit van de zorg en het plaatsen van de advertenties.
Welke rol speelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij de verkoop? Is het waar dat bij de steunverlening aan deze twee stichtingen niet was bepaald dat en wanneer er (onderdelen) verkocht moest worden?
In het besluit tot de steunverlening van 7 december 2009 is door de NZa uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld dat HWW Zorg en TZG conform de doelstelling uit artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichtingen aantoonbare inspanningen moeten leveren tot vervreemding van (onderdelen van) de zorgactiviteiten van de stichting aan een derde partij. Naar aanleiding van de heroverweging in het kader van een bezwaar tegen de steunbesluiten heeft de NZa op 10 februari 2010 deze voorwaarde concreter geformuleerd. De NZa heeft (samengevat) bepaald dat de stichtingen een document openbaar moeten maken waaruit blijkt dat de activa (in hun geheel of in onderdelen) tegen marktwaarde moeten worden aangeboden. Ook is daarbij geduid dat door de stichtingen moet worden aangegeven welke procedure en criteria zij zullen volgen teneinde te komen tot een overnameovereenkomst.
Hoe een eventueel verkoopproces op basis van deze procedure en criteria zal verlopen, is vervolgens een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen kopende en verkopende partij. Wel is in de voorwaarde gesteld dat de stichtingen de NZa periodiek op de hoogte dienen te brengen van hun vorderingen, zodat de NZa kan nagaan op welke wijze de stichtingen invulling geven aan de voorwaarde.
Is de NZa betrokken bij de verkoop?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een jaar na het faillissement van Meavita de organisaties klaar zijn voor een nieuwe ronde van onzekerheid? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u doen om de verkoop te verhinderen?
De stichtingen zijn altijd als tijdelijk bedoeld. Dit uitgangspunt blijkt ook uit de statuten van de stichtingen en de gebruikersovereenkomst die gesloten werd tussen de curatoren en de nieuwe stichtingen. De aantoonbare inspanning die de stichtingen moeten verrichten om tot verkoop te komen is ook aan de steunverlening verbonden. Verkoop verhinderen is derhalve niet aan de orde.
Welke garanties zijn er dat er na eventuele overname er financieel gezonde organisaties ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de steunbesluiten van 7 december 2009 stelt de NZa dat TZG en HWW Zorg met behulp van de verleende steun «in staat worden gesteld de bestaande hoge saneringskosten te betalen en tot een relatief gezonde bedrijfsvoering te komen». Het is de verantwoordelijkheid van TZG en HWW Zorg om zodanige overnamekandidaten te selecteren dat de financiële gezondheid gewaarborgd blijft.
Wat gebeurt er met de opbrengsten van een eventuele verkoop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij een eventuele verkoop door de tijdelijke stichtingen aan derden bestaan er verschillende opties ten aanzien van de opbrengsten van de verkoop. Ten eerste bestuurlijke samenwerking, dan is er geen sprake van opbrengst. Ten tweede een juridische fusie, dan gaan vermogens in elkaar op waardoor ook dan geen sprake is van opbrengst.
Ten derde een «activa passiva transactie», waarbij in geval van een positieve opbrengst deze ten goede zou komen aan de tijdelijke stichting, die deze opbrengst dan moet vereffenen conform doelomschrijving in de statuten.
Hebben HWW Zorg en Thuiszorg Groningen aan hun verplichting voldaan om met een goedgekeurd jaarverslag over 2009 te komen? Zo nee, hoe kunnen zij dan klaar zijn voor verkoop? Zo ja, kunt u die jaarverslagen aan de Kamer zenden?
HWW Zorg en TZG hebben, net als ieder andere zorgaanbieder, de verplichting hun jaarverslag over 2009 vóór 1 juli 2010 openbaar te maken. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet zal gebeuren.
Wat is uw reactie op de mening van de OR van Thuiszorg Groningen die zich verzet tegen de verkoop en de eventuele opsplitsing van Thuiszorg Groningen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De stichtingen zijn tijdelijk van aard, dat is van begin af aan bekend geweest. In geval van verkoop heeft de OR van een instelling een wettelijk vastgelegde mogelijkheid om zich hierover uit te spreken. Wanneer de OR van TZG zich zou willen verzetten tegen eventuele verkoop van het geheel of delen, dan bestaat hiertoe de mogelijkheid.
Wat is uw reactie op de mening van de OR dat personeel en zorgvragers van Thuiszorg Groningen geen handelswaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de verkoop van een organisatie is geen sprake van zorgvragers en personeel als handelswaar. Ik deel die opinie dus niet. Uiteindelijk streeft men allemaal naar hetzelfde doel: een gezonde organisatie met voldoende eigen vermogen, opdat deze duurzaam kan voorzien in de levering van kwalitatief goede zorg aan zorgvragers.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat een organisatie als Thuiszorg Groningen wordt opgesplitst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik kan daar inhoudelijk geen oordeel over geven. Als gesteld, is wel duidelijk dat blijkens de statuten van TZG en de met de curatoren gesloten gebruiksovereenkomst verkoop aan een of meerdere derden altijd het uitgangspunt is geweest. Het is aan het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting om invulling te geven aan dit uitgangspunt. Van belang vind ik daarbij dat duurzaam wordt voorzien in het leveren van kwalitatief goede zorg aan de huidige cliënten van TZG.
Herinnert u zich het feit dat Thuiszorg Groningen zich fel heeft verzet, na het faillissement van Meavita, om opgeknipt te worden? Zo nee, hoe kan dat? Zo ja, waarom is opknippen nu wel een optie?
De stichtingen zijn nadrukkelijk als tijdelijke stichtingen opgericht en moeten aantoonbare inspanningen tot vervreemding leveren. Vervolgens is het aan potentiële overnemende partijen om zich te melden bij de raden van Toezicht/raden van bestuur van TZG en HWW Zorg, die vervolgens bepalen of de zich aanmeldende partijen geschikt zijn om mee in zee te gaan.
Welke rol spelen de zorgkantoren bij de verkoop van HWW Zorg en Thuiszorg Groningen? Garanderen zij de continuïteit van zorg?
De zorgkantoren dragen de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de continuïteit van kwalitatief goede zorg voor de cliënten in hun regio. Op grond van deze verantwoordelijkheid dienen zorgkantoren zich maximaal in te spannen om deze continuïteit te waarborgen. Het zorgkantoor heeft contracteerplicht met intramurale instellingen. Voor extramurale zorg geldt er geen contracteerplicht. Een overnemende partij doet er alleszins verstandig aan zich te vergewissen van de opstelling van het zorgkantoor als de inkoper van zorg.
Erkent u dat bij opsplitsing in Groningen een gevaar zal ontstaan voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorg, omdat mensen die zorg nodig hebben met verschillende (nieuwe) organisaties te maken zullen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de inkoop van voldoende zorg van goede kwaliteit. Cliënten moeten zorg blijven krijgen, dat staat voorop. De eventuele verkoop van TZG en een eventuele opsplitsing hoeven helemaal niet te betekenen dat er een gevaar is voor continuïteit of kwaliteit. De ervaring leert dat een dergelijk proces van overname of opsplitsing zorgvuldige voorbereiding en regie vergt. Er is geen reden om aan te nemen dat de eventuele overnemende partij(en) zich in geval van overname niet tot het uiterste zouden inspannen om de continuïteit van zorg te waarborgen.
Bent u van mening dat het personeel van HWW Zorg en van Thuiszorg Groningen het verdient heeft om een jaar na het faillissement en na een jaar van reorganiseren weer in onzekerheid te verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u de uitverkoop verhinderen?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 4, 8 en 9.
Erkent u dat voor de noodzakelijke kwaliteitsverbetering bij HWW Zorg een overgang naar een nieuwe organisatie via verkoop onder zware druk komt te staan? Zo nee, hoe is die kwaliteitsverbetering gewaarborgd?3 Zo ja, wat gaat u doen om dit te verhinderen?
Dat is niet per se het geval. Eventuele verkoop kan ook juist een verbetering betekenen. Denkbaar is dat de kopende partij reeds bewezen heeft kwalitatief goede zorg te kunnen leveren.
Erkent u dat het vreemd is dat, terwijl u op een rij zet hoe we een «plan B» moeten gaan vormgeven voor als de kwaliteit bij HWW Zorg, de organisatie zichzelf in de uitverkoop doet?4 Zo nee, was u wellicht op de hoogte van deze plannen? Zo ja, wat gaat u doen om de verkoop te verhinderen?
De tijdelijkheid van de nieuwe stichtingen heeft vanaf het begin voorop gestaan en de daarbij aansluitende voorwaarde van de NZa was al vanaf 7 december 2009 bekend. Het betreffende besluit en de daarbij behorende motivering is op de site van de NZa geplaatst. Het scenario waar door de betrokkenen voor de zekerheid rekening mee wordt gehouden, is bedoeld voor het geval er naar het oordeel van de IGZ onvoldoende voortgang gemaakt wordt met het verbeterplan en er geen andere optie is dan een of meerdere locaties te sluiten. Zelfs indien overname op korte termijn, medio juni 2010, zou kunnen plaatsvinden dan nog blijft het zinvol een scenario achter de hand te hebben.
Wat is de rol van de oud-bestuurder, die door uw voorganger op dit dossier is aangezocht om de nieuwe stichtingen te gaan leiden, bij de verkoop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform het besluit van de NZa van 27 november 2009 hebben het nieuwe TZG en HWW Zorg een inspanningsverplichting tot vervreemding van (onderdelen van) de zorg van TZG en HWW Zorg aan een derde partij. De bestuurders van TZG en HWW Zorg hebben aldus de taak om deze inspanningsverplichting verder vorm te geven. Bij HWW Zorg is inmiddels een nieuwe bestuurder gestart, bij TZG is de bestuurder dezelfde als bij de start van de vangnetstichting.
Een negatief advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) met betrekking tot de aanvraag van het Admiraal de Ruyter ziekenhuis om te mogen dotteren |
|
Trix de Roos , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een negatief advies heeft gegeven over de aanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis om te mogen dotteren op de locatie Goes?
Ja.
Bent u bereid dit advies openbaar te maken en aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Het advies bevat gedetailleerde informatie over het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis en over personen die daar werkzaam zijn. Ik vind dat het rapport zich om deze redenen niet leent voor openbaarmaking.
Bent u bereid de op 22 april 2010 unaniem door de Kamer aangenomen motie van de leden Van Gerven en Van Gent1 om slechts één dottercentrum toe te staan in Zeeland, en ziekenhuizen te bewegen tot samenwerking in plaats van concurrentie uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749) en in de antwoorden op kamervragen van Van Gerven en De Roos over de ontmanteling van het ziekenhuis in Vlissingen door het bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (2010Z07263) heb ik aangegeven dat ik nog enkele vragen nader wil laten onderzoeken alvorens een definitieve beslissing te nemen over de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis. Het gaat met name om de raming van het aantal te verwachten patiënten en de patiëntenstromen in Zeeland. In overleg met de Raden van Bestuur van ZorgSaam in Terneuzen en het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zal ik een onafhankelijke derde vragen mij hierover te rapporteren. Zodra het rapport beschikbaar is en ik mijn beslissing heb genomen, zal ik u daarover berichten.